KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Artikel Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Natuur
Artikel 5 Recreatie – Camping
Artikel 6 Recreatie – Recreatiewoning
Artikel 7 Verkeer – Verblijfsgebied
Artikel 8 Water
Artikel 9 Wonen
Artikel 10 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 15 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
Artikel 17 Slotregel

Bestemmingsplan Uitbreiding Delfstrahuizen - West

Bestemmingsplan - gemeente De Fryske Marren

Vastgesteld op 27-01-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

  1. het plan:
    het Bestemmingsplan Uitbreiding Delfstrahuizen-West met identificatienummer NL.IMRO.1940.DEH14UITBREIDING-VA01 van de gemeente De Fryske Marren;

  1. bestemmingsplan:
    de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de bijbehorende bijlagen;

  1. aanbouw:
    een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

  1. aanduiding:
    een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

  1. aanduidingsgrens:
    de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

  1. aan-huis-verbonden werkactiviteit:
    het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid op kleine schaal in een woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroeps- of bedrijfsuitoefening een ruimtelijke en visuele uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse. Onder werkactiviteit als hier bedoeld worden in elk geval niet begrepen: garagebedrijven, detailhandel, horeca, showrooms en prostitutie;

  1. ander werk:
    een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid;

  1. bebouwing:
    één of meer gebouwen en/of overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  1. bestaand:
    het vergunde gebruik en/of de vergunde bouwwerken op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;

  1. bestemmingsgrens:
    de grens van een bestemmingsvlak;

  1. bestemmingsvlak:
    een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

  1. bijgebouw:
    een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

  1. bouwen:
    het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

  1. bouwgrens:
    de grens van een bouwvlak;

  1. bouwperceel:
    een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

  1. bouwperceelgrens:
    de grens van een bouwperceel;

  1. bouwvlak:
    een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

  1. bouwwerk:
    een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

  1. dak:
    iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

  1. detailhandel:
    het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

  1. dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:
    een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio’s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

  1. dienstverlening:
    het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

  1. gebouw:
    elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

  1. hoofdgebouw:
    gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

  1. maatschappelijke voorzieningen:
    educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

  1. mobiele kampeermiddelen:
    een tent, tentwagen, kampeerauto, toercaravan of enig ander onderkomen, niet zijnde een bouwwerk, met de bedoeling deze te plaatsen op een kampeerterrein, met uitzondering van de winterperiode;

  1. peil:

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:

  • de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:

  • de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

  1. recreatief medegebruik:
    een recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen en paardrijden en met uitzondering van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten, dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

  1. recreatieve bewoning:
    de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

  1. recreatiewoning:
    een gebouw dat periodiek dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

  1. snackwagen:
    een mobiele wagen voor de verkoop van snacks en daarmee gelijk te stellen producten, niet bedoeld voor het innemen van een vaste standplaats, waardoor geen sprake is van een bouwwerk;

  1. seksinrichting:
    de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

  1. trekkershut:
    een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf van eenvoudige (houten) constructie met slaap- en kookgelegenheid zonder verwarming of sanitaire voorzieningen, dat dienst doet in plaats van een zelf meegenomen tent of caravan;

  1. tuinmuur:
    een erfafscheiding die tevens dient ter akoestische afscherming van geluidgevoelige functies;

  1. uitbouw:
    een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

  1. vaste kampeermiddelen:
    een stacaravan, chalet of ander recreatief verblijf, dat naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en al dan niet direct steun vindt in of op de grond en daardoor als bouwwerk is aan te merken;

  1. voorgevel:
    de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

  1. winterperiode:
    de periode van 31 oktober tot 1 april;

  1. woning:
    een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken

2.1.1 De bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.1.2 De breedte van een gebouw:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren;

2.1.3 De dakhelling van een bouwwerk:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.1.4 De goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.1.5 De inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.1.6 De oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.3 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  1. voor lengten in meters (m);

  2. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);

  3. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);

  4. voor verhoudingen in procenten (%);

  5. voor hoeken/hellingen in graden (º).

2.4 Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.

Hoofdstuk 2 Artikel Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen,

en tevens voor:

  1. parkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “parkeerterrein”,

met de daarbij behorende:

  1. paden;

  2. openbare nutsvoorzieningen;

  3. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

  4. speelvoorzieningen;

  5. water en oeverstroken;

  6. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

  1. Op de voor ‘Groen’ aangewezen gronden mogen uitsluitend overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

  1. Voor een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, geldt de volgende regel:

  • de bouwhoogte mag niet meer dan 2,5 m bedragen, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte van terreinafscheidingen niet meer dan 1 m mag bedragen;

  2. de bouwhoogte van speeltoestellen niet meer dan 5 m mag bedragen.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke en de landschappelijke waarden, zoals deze tot uitdrukking komen in de aanwezigheid van bijvoorbeeld graslandreservaten, weidevogelgebieden, rietlanden, moerasbossen en water in de vorm van pet- en kleigaten en de daarbij behorende flora en fauna;

  2. waterlopen- en –partijen;

  3. groenvoorzieningen;

  4. voorzieningen ten behoeve van recreatief en/of educatief medegebruik;

  5. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen sloten en voorzieningen voor het keren en beheersen van water,

met daarbij behorende:

  1. voorzieningen;

  2. paden;

  3. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

  1. Op de voor ‘Natuur’ aangewezen gronden mogen uitsluitend overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

  1. Voor een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, geldt de volgende regel:

  • de bouwhoogte mag niet meer dan 2,5 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van terreinafscheidingen niet meer dan 1 m mag bedragen.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende andere werken uit te voeren:

  1. het aanbrengen van verhardingen;

  2. het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas;

  3. het zaaien of inplanten van bomen en/of houtgewas;

  4. het ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;

  5. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van recreatief en/of educatief medegebruik;

  6. het graven, vergraven, verbreden of dempen van sloten;

  7. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen en vlonders;

  8. het aanbrengen of verwijderen van dijken, dammen en kaden, alsmede het winnen, afdammen of stuwen van water;

  9. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.

  1. Het in sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken:

  1. die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;

  2. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan;

  3. die worden uitgevoerd krachtens een in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 vastgesteld beheersplan.

  1. Uitvoering van de in sub a genoemde werken is in strijd met de bestemming, indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de landschappelijke en natuurlijke waarden van deze gronden als bedoeld in 4.1, onder a onevenredig (kunnen) worden geschaad dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden onevenredig (kunnen) worden verkleind.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van de gronden als standplaats voor mobiele en/of vaste kampeermiddelen.

Artikel 5 Recreatie – Camping

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie – Camping’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het recreatief verblijf in mobiele en vaste kampeermiddelen en trekkershutten, met dien verstande dat normen zoals opgenomen in bijlage 1 bij de regels van toepassing zijn,

en tevens voor:

  1. aanleg- en/of afmeervoorzieningen ten behoeve van recreatie- en/of pleziervaartuigen ten behoeve van de camping uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "ligplaats",

met daarbij behorende:

  1. (parkeer)voorzieningen;

  2. terreinen en paden;

  3. groenvoorzieningen;

  4. waterlopen en –partijen;

  5. speelvoorzieningen;

  6. openbare nutsvoorzieningen;

  7. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

  8. gebouwen;

  9. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

  1. Op de voor ‘Recreatie – Camping’ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

  1. Zone speeltoestellen en voorzieningen voor het afmeren van boten
    Gemeten vanuit de bestemmingsgrens gelegen langs de Pier Christiaansleat, mogen binnen een zone van 15 m uitsluitend speeltoestellen, mobiele kampeermiddelen, niet zijnde tentwagens, kampeerauto's en toercaravans, ten behoeve van afgemeerde recreatie- en/of pleziervaartuigen en voorzieningen voor het afmeren van boten worden gerealiseerd.

  1. Voor gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan;

  2. de gezamenlijke oppervlakte aan gebouwen mag niet meer dan 250 m² bedragen;

  3. de goothoogte van gebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen;

  4. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 5 m bedragen.

  1. Voor vaste kampeermiddelen en trekkershutten en bijgebouwen bij vaste kampeermiddelen en trekkershutten gelden de volgende regels:

  1. vaste kampeermiddelen en trekkershutten en bijgebouwen bij vaste kampeermiddelen en trekkershutten mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - vaste kampeermiddelen” worden gebouwd;

  2. het aantal vaste kampeermiddelen en trekkershutten per aanduidingsvlak “specifieke vorm van recreatie - vaste kampeermiddelen” mag gezamenlijk niet meer dan 20 bedragen;

  3. de oppervlakte van een vast kampeermiddel of een trekkershut mag niet meer dan 50 m² bedragen;

  4. de bouwhoogte van vaste kampeermiddelen en trekkershutten mag niet meer dan 3,3 m bedragen;

  5. de oppervlakte van bijgebouwen bij vaste kampeermiddelen en trekkershutten mag niet meer bedragen dan 7,5 m² per vast kampeermiddel of per trekkershut;

  6. de bouwhoogte van bijgebouwen bij vaste kampeermiddelen en trekkershutten mag niet meer dan 3,3 m bedragen.

  1. Voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. indien lichtmasten worden gebouwd, mag de bouwhoogte niet meer dan 5 m bedragen;

  2. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m bedragen.

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van de gronden als standplaats voor vaste kampeermiddelen en trekkershutten, met uitzondering van de toegestane vaste kampeermiddelen en trekkershutten op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - vaste kampeermiddelen”;

  2. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor het in lid 5.1 omschreven gebruik zonder dat de voorwaarden zoals opgenomen in het beeldkwaliteitsplan Delfstrahuizen – West, opgenomen in bijlage 2 bij deze regels, zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden.

Artikel 6 Recreatie – Recreatiewoning

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie – Recreatiewoning’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. recreatiewoningen;

  2. een ontsluitingsweg al dan niet in combinatie met parkeervoorzieningen op de gronden ter plaatse van de aanduiding “ontsluiting”,

en tevens voor:

  1. een standplaats voor een snackwagen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - standplaats”, met dien verstande dat:

  • het gezamenlijk aantal standplaatsen voor snackwagens niet meer mag bedragen dan 1;

  • de gezamenlijke oppervlakte van de standplaats niet meer mag bedragen dan 15 m²;

  • de snackwagen niet hoger mag zijn dan 3 m,

met daarbij behorende:

  1. tuinen en erven;

  2. terreinen, woonstraten en paden;

  3. parkeervoorzieningen;

  4. groenvoorzieningen;

  5. waterlopen en –partijen;

  6. speelvoorzieningen;

  7. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

  8. aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en botenhuizen;

  9. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen/ dammen en/of duikers.

6.2 Bouwregels

  1. Op de voor ‘Recreatie – Recreatiewoning’ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

  1. Op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding - bebouwingsvrije zone” mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

  1. Voor recreatiewoningen gelden de volgende regels:

  1. er mogen niet meer dan 50 recreatiewoningen worden gebouwd;

  2. de gezamenlijke oppervlakte van één recreatiewoning, inclusief aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en botenhuizen, mag niet meer dan 150 m² bedragen;

  3. de goothoogte van een recreatiewoning mag niet meer dan 2,7 m bedragen;

  4. de bouwhoogte van een recreatiewoning mag niet meer dan 9,5 m bedragen;

  5. de afstand tussen een voorgevel van een recreatiewoning en een openbaar toegankelijk terrein, openbaar toegankelijke woonstraat en/of openbaar toegankelijk pad, mag niet minder dan 5 m bedragen;

  6. de afstand van een recreatiewoning tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 5 m bedragen;

  7. er mogen geen vrijstaande bijgebouwen worden gebouwd, met uitzondering van botenhuizen, met dien verstande dat:

  • per recreatiewoning niet meer dan 1 botenhuis is toegestaan;

  • de gezamenlijke oppervlakte van 1 botenhuis niet meer dan 35 m² mag bedragen;

  • de bouwhoogte van een botenhuis niet meer dan 1,7 m boven het gemiddeld boezempeil mag bedragen.

  1. Voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. indien lichtmasten worden gebouwd mag de bouwhoogte niet meer dan 5 m bedragen;

  2. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m bedragen.

6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden als standplaats van mobiele kampeermiddelen;

  2. de permanente bewoning van recreatiewoningen;

  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de bestemming ‘Recreatie – Recreatiewoning’ zonder dat in de bestemming ‘Natuur’ de inrichting van de landtong en de bufferzone als bedoeld onder het kopje ‘groen’, zijnde de landschappelijke inpassing van het plan, zoals opgenomen in het Beeldkwaliteitsplan Delfstrahuizen-West, opgenomen in bijlage 2 bij deze regels is gerealiseerd en wordt behouden

Artikel 7 Verkeer – Verblijfsgebied

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer – Verblijfsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woonstraten;

  2. paden,

met de daarbij behorende:

  1. parkeervoorzieningen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. waterlopen en –partijen;

  4. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

  5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.2 Bouwregels

  1. Op de voor ‘Verkeer – Verblijfsgebied’ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

  1. Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  1. indien lichtmasten worden gebouwd, mag de bouwhoogte niet meer dan 5 m bedragen;

  2. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 8,5 m bedragen.

7.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden als standplaats voor mobiele en vaste kampeermiddelen.

Artikel 8 Water

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding,

alsmede voor:

  1. de scheep- en pleziervaart,

met de daarbij behorende:

  1. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.2 Bouwregels

  1. Op de voor ‘Water’ aangewezen gronden mogen uitsluitend overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

  1. Voor een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, geldt de volgende regel:

  • de bouwhoogte mag niet meer dan 2,5 m bedragen.

8.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van de gronden als aanleg- en afmeervoorzieningen, met uitzondering van de gronden langs de Pier Christiaansleat direct aansluitend aan de gronden ter plaatse van de aanduiding "ligplaats" in de bestemming 'Recreatie – Camping'.

Artikel 9 Wonen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor:

  1. een aan-huis-verbonden werkactiviteit;

  2. bed & brochje;

  1. een ontsluitingsweg, al dan niet in combinatie met parkeervoorzieningen op de gronden ter plaatse van de aanduiding “ontsluiting”,

met daarbij behorende:

  1. tuinen en erven;

  2. terreinen, woonstraten en paden;

  3. parkeervoorzieningen;

  4. groenvoorzieningen;

  5. waterlopen en –partijen;

  6. speelvoorzieningen;

  7. openbare nutsvoorzieningen;

  8. waterhuishoudkundige voorzieningen;

  9. gebouwen;

  10. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

9.2 Bouwregels

  1. Op de voor ‘Wonen’ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

  1. Bebouwingspercentage bouwperceel

  • ten hoogste 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd met hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen.

  1. Voor een hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  1. er mogen niet meer dan 40 woningen worden gebouwd;

  2. een hoofdgebouw mag ten hoogste bestaan uit 4 aaneengebouwde woningen;

  3. de voorgevel van een woning is georiënteerd op de openbaar toegankelijke woonstraat;

  4. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 6 m bedragen;

  5. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 10 m bedragen;

  6. de afstand tussen een voorgevel van een woning en een openbaar toegankelijk terrein, openbaar toegankelijke woonstraat en/of openbaar toegankelijk pad, mag niet minder dan 5 m bedragen;

  7. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 3 m bedragen, met uitzondering van aaneengebouwde woningen.

  1. Voor aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen dienen ten minste 4 m achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van een hoofdgebouw te worden gebouwd;

  2. de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen per woning mag niet meer dan 50 m² bedragen;

  3. de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw of een aangebouwd bijgebouw mag niet meer dan 0,3 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw bedragen;

  4. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;

  5. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 5 m bedragen.

  1. Voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. indien voor de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan een erfafscheiding wordt opgericht, mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen, voor het overige mag de bouwhoogte van een erfafscheiding niet meer dan 2 m bedragen;

  2. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m bedragen.

9.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de bestemming ‘Wonen’ zonder dat in de bestemming ‘Groen’ de parkachtige inrichting als bedoeld onder het kopje ‘groen’, zijnde de landschappelijke inpassing van het plan, zoals opgenomen in het Beeldkwaliteitsplan Delfstrahuizen-West, opgenomen in bijlage 2 bij deze regels is gerealiseerd en wordt behouden;

  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden werkactiviteit, zodanig dat:

  1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan:

  • 30% van de begane grondvloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel;

  • 75 m²;

  1. het bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning, waarbij het totale aantal werkenden niet meer mag bedragen dan twee;

  2. het gaat om activiteiten waarvan op grond van de Wet milieubeheer een vergunning- of meldingsplicht geldt;

  3. de woonfunctie onevenredig wordt aangetast;

  4. het uiterlijk van de betreffende woning wordt aangetast. Uitsluitend niet-uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen van beperkte omvang zijn toegestaan;

  5. er onvoldoende bergruimte in of bij de woning overblijft;

  6. opslag en/of stalling als gevolg van de bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaatsvindt;

  7. het gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;

  8. er een onevenredige publieksaantrekkende werking van de activiteit uitgaat;

  9. dit leidt tot een onevenredige verhoging van de parkeerdruk of tot extra autoverkeer in een mate waardoor het woonklimaat in onevenredige mate kan worden aangetast;

  10. het gebruik van de gronden.

Artikel 10 Waarde - Archeologie

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:

  1. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 50 m² wordt uitgebreid;

  2. bouwwerken ten behoeve van archeologisch onderzoek en bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 50 m² ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.

10.3 Afwijken van de bouwregels

  1. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2, sub a en sub b, voor het bouwen van bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met meer dan 50 m² wordt uitgebreid en voor het bouwen van bouwwerken, met een oppervlakte groter dan 50 m², mits:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of

  2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of

  3. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:

  • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of

  • een verplichting tot het doen van opgravingen; of

  • een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

  1. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in 10.3 sub a, onder 3, wordt de provinciaal archeoloog om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

10.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie' wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene Gebruiksregels

12.1 Strijdig gebruik

Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen.

12.2 Uitzondering strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan waaronder het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, wordt niet verstaan:

  1. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift volstaan kan worden met een melding, dan wel hiervoor vergunning of ontheffing is vereist en deze is verleend;

  2. het aanleggen of het laten aanleggen van kabels en leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:

  1. aardgastransportleidingen met een diameter van meer dan 4" en/of een druk van meer dan 40 bar;

  2. transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie met een diameter van meer dan 4";

  3. hoogspanningsleidingen;

  4. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 m of meer en een lengte van 10 km of meer.

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

13.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;

  2. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;

  3. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;

  4. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen en schotelantennes;

  5. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt.

13.2 Afwegingskader

Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;

  • de woonsituatie;

  • de verkeersveiligheid;

  • de milieusituatie;

  • de sociale veiligheid.

Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;

  • de woonsituatie;

  • de verkeersveiligheid;

  • de milieusituatie;

  • de sociale veiligheid,

overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het maximum aantal woningen, met dien verstande dat:

  1. de wijziging uitsluitend betrekking mag hebben op ten hoogste 5 woningen bovenop het toegestane aantal woningen binnen de bestemming ‘Wonen', met dien verstande dat de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden:

  1. binnen de met dit bestemmingsplan voor ‘Wonen' bestemde gronden; of,

  2. binnen de met dit bestemmingsplan voor ‘Recreatie – Recreatiewoning’ bestemde gronden, aansluitend aan de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat er bij gebruik van deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend nieuwe woningen mogen worden gebouwd;

  1. voor het overige de bestemmingsregels uit Artikel 9 Wonen van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 15 Overige Regels

15.1 Werking wettelijke regeling

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van inwerkingtreding van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

  1. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  1. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  1. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  1. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

“Regels van het Bestemmingsplan Uitbreiding Delfstrahuizen-West”.