1e herziening bestemmingsplan Buitengebied - Bollelaan 6-8, Naarden
Bestemmingsplan - Gemeente Gooise Meren
Vastgesteld op 01-07-2020 - geheel onherroepelijk in werking
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 1e herziening bestemmingsplan Buitengebied - Bollelaan 6-8, Naarden met identificatienummer NL.IMRO.1942.BP2017N003006-va01 van de gemeente Gooise Meren.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1942.BP2017N003006-va01 met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-gebonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.8 bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.9 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.10 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.11 bijgebouw:
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.12 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.13 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.14 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.15 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.16 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.17 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.18 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.19 hoofdgebouw:
gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.20 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.21 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.
1.22 peil:
- voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het op de gevel aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.23 voorgevel:
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.24 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand:
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van
antenne-installaties, schoorstenen, dakopbouwen voor liften, trappenhuizen, luchtbehandelingsinstallaties
en naar de aard daarmee gelijk te stellen ondergeschikte bouwonderdelen.2.3 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
- ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting', tevens voor de ontsluiting van de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
- bij deze bestemming behorende groenvoorzieningen, waterpartijen, verhardingen en parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m;
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de ondersteuning van groenvoorzieningen bedraagt ten hoogste 2 m;
- de bouwhoogte van schotelantennes bedraagt ten hoogste 3 m;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- het wonen daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en toegangswegen.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
- tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Maten en bouwgrenzen
Tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels voor:
- afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 8 Overige Regels
8.1 Parkeren
- Een bouwwerk, waarvan een behoefte parkeergelegenheid wordt verwacht, mag niet worden gebouwd wanneer voor dit bouwwerk op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien.
- Bij een omgevingsvergunning wordt beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in het parkeerbeleid van de gemeente Gooise Meren, met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie verschijnt of vervangen wordt door een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen beleidsregel, met deze nieuwe versie of beleidsregel rekening wordt gehouden. Hierbij kunnen voorschriften worden opgenomen over het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.
- Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, indien de structuur van de omgeving daartoe aanleiding geeft en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid.
8.2 Laden en lossen
- Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien aan of in dat bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein bij het bouwwerk wordt voorzien in die behoefte. Deze bepaling geldt niet:
- voor bestaand gebruik, waarbij de herbouw van een bouwwerk zonder functiewijziging wordt beschouwd als bestaand gebruik;
- voor zover op andere wijze in de nodige laad- of losruimte wordt voorzien.
- Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende laad- en losgelegenheid wordt voorzien, indien de structuur van de omgeving daartoe aanleiding geeft en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid.
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
- dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 1e herziening bestemmingsplan Buitengebied - Bollelaan 6-8, Naarden.
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het kadastrale perceel Naarden, Sectie C nr. 1755 (Bollelaan 6-8) is binnen het vigerend bestemmingsplan bestemd voor woningbouw. Initiatiefnemer wil op de locatie 3 vrijstaande woningen bouwen, waarbij met name de voorgestelde verdeling over het plangebied niet geheel past binnen de geldende mogelijkheden. Om dit initiatief mogelijk te maken is een partiële herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Middels voorliggende bestemmingsplanwijziging wordt de beoogde ontwikkeling planologisch mogelijk gemaakt.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied aan de Bollelaan 6-8 ligt in de wijk Bosch van Bredius in de gemeente Gooise Meren. Het betreft één kadastraal perceel Naarden, Sectie C nr. 1755. Het plangebied is onderdeel van een villawijk en tevens een naoorlogs bos tussen de kernen Naarden, Bussum en Huizen. De Bollelaan betreft een doorgaande weg in deze wijk. Het plangebied ligt op circa 240 meter ten oosten van de A1.
De navolgende afbeelding toont de begrenzing van het plangebied:

Begrenzing plangebied (rood omkaderd) (bron: maps.google.nl)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van de vigerende '1e herziening bestemmingsplan Buitengebied' van de voormalige gemeente Naarden. De raad heeft dit bestemmingsplan op 10 september 2008 vastgesteld. De navolgende afbeelding toont een fragment van het geldende bestemmingsplan:

Uitsnede bestemmingsplan '1e herziening bestemmingsplan Buitengebied', met in rood een globale begrenzing van het plangebied
In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Woondoeleinden I'. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend woningen toegestaan. Het onderhavige plangebied bevat drie bestemmingsvlakken, waarbij in een bestemmingsvlak het maximum aantal aaneen te bouwen woningen (2) is aangeduid. De nu voorgestelde opzet met drie vrijstaande woningen past niet geheel binnen de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan. Om die reden is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.
Voorts geldt de dubbelbestemming 'Aandachtszone Wegverkeerslawaai'. Voor het bouwen van woningen (geluidgevoelige gebouwen) binnen de als 'Aandachtszone Wegverkeerslawaai' aangewezen gronden geldt dat de geluidsbelasting niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 komen de verschillende omgevingsaspecten aan de orde. Hoofdstuk 5 bevat vervolgens een juridische toelichting. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2 Projectbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied ligt aan de Bollelaan 6-8 in de villawijk Bosch van Bredius nabij de kern Naarden. De villawijk wordt gekenmerkt door royale villa's in het groen.
Het perceel heeft een omvang van circa 4.700 m². Op het onderhavige perceel was in het verleden een dubbele woning gesitueerd, maar die is in 2012 gesloopt. De toegang tot het perceel bevindt zich in de zuidwestelijke hoek van het plangebied. Het terrein is nadien 'verwilderd' en heeft geen functie meer gehad. Aan de zijde van de Bollelaan is een rij volwassen bomen aanwezig, terwijl er verspreid over het terrein diverse volwassen bomen staan. Er is sprake van een hoogteverschil van ongeveer -4 meter met het aangrenzende perceel Bollelaan 10.
Aan de achterzijde van het plangebied ligt een open veld. Langs het plangebied loopt een onverhard pad.
De navolgende afbeeldingen tonen de huidige situatie van het plangebied, bezien vanaf het onverharde pad en de Bollelaan en gezien vanuit de lucht.

Plangebied vanaf de Bollelaan, inclusief te koop bord (bron: Google Maps)

Achterzijde plangebied bezien vanaf onverhard pad (bron: Google Maps)

Bestaande situatie, met het plangebied rechts op de voorgrond (bron: Architectenbureau TULP, 07-07-2018)
2.2 Toekomstige Situatie
Initiatiefnemer is voornemens een drietal vrijstaande woningen te realiseren. Voor wat betreft de opzet en de maatvoering van de hoofdgebouwen wordt aangesloten bij de woningen in de directe omgeving. De goot- en bouwhoogten zullen maximaal resp. 6 en 10 meter bedragen, wat eveneens aansluit bij de bebouwingskarakteristieken van de omliggende woningen. Overigens zal, door het hoogteverschil met het aangrenzende perceel van Bollelaan 10, de hoogte als bescheiden worden ervaren.
Teneinde een vrij doorzicht tussen de woningen te kunnen garanderen, worden de hoofdgebouwen minimaal 5 m uit de zijdelingse perceelsgrens gesitueerd. Hierbij worden de woningen zorgvuldig ingepast op het perceel, waarbij de volwassen bomen zo veel mogelijk behouden worden. Dat is gedaan op basis van een Bomen Effect Analyse (zie toelichting paragraaf 4.5.3). Dat zorgt er voor dat sprake blijft van een passende groene setting.
De woningen zullen één gezamenlijk toegangspad delen, gebruik makend van toerit in de zuidwesthoek van het plangebied. Die opzet is te verkiezen boven drie individuele inritten, aangezien de Bollelaan een doorgaande weg met een snelheidsregime van 50 km/u is en er een fietsstrook aanwezig is. Daarmee sluit het aan bij de principes van Duurzaam Veilig, waarbij hier de voorkeur uitgaat naar zo min mogelijk private aansluitingen op de straat. Ook heeft dan geen aantasting van de markante bomenrij aan de Bollelaan en van het aanwezige hoogteverschil plaats. De beoogde ontwikkeling voorziet in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein (zie: toelichting paragraaf 4.4).
De navolgende afbeelding toont de beoogde perceelindeling.

Beoogde perceelindeling (bron: Architectenbureau TULP, 28-02-2019)
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In deze structuurvisie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Planspecifiek
De aard en kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling maakt dat er, los van de ladder voor duurzame verstedelijking, geen raakvlak is met het Rijksbeleid. In toelichting paragraaf 3.1.3 wordt op de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is de ontwikkeling dusdanig klein van schaal dat het niet direct van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' die op 1 juli 2017 in werking is getreden.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een 'stedelijke ontwikkeling' verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien ligt bij 11 woningen.
Onderhavig plan betreft de realisatie van een drietal wooneenheden en is daarmee in dit verband geen stedelijke ontwikkeling. Voorts maken de gronden waarop de ontwikkeling wordt gerealiseerd al onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied en zijn de gronden in het vigerend bestemmingsplan reeds bestemd voor woningbouw.
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie NH2050
De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 en de Agenda Groen. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving.
De hoofdambitie is opgedeeld in de volgende aspecten met bijbehorende ambities:
Leefomgeving
- Klimaatverandering: een klimaat bestendig en waterrobuust Noord-Holland. Stad, land en infrastructuur worden klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
- Gezondheid en veiligheid: het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
- Biodiversiteit en natuur: de biodiversiteit in Noord-Holland vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt.
Gebruik van de leefomgeving
- Economische transitie: een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor. De provincie biedt ruimte aan ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten.
- Wonen en werken: woon- en werklocaties dienen beter met elkaar in overeenstemming te zijn. Woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends.
- Mobiliteit: inwoners en bedrijven van Noord-Holland kunnen zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt verplaatsen.
- Landschap: het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.
Energietransitie
- De ambitie van de Provincie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op hernieuwbare energie.
Daarnaast wordt er met de Omgevingsvisie NH2050 geprobeerd om een richting uit te zetten om houvast te bieden naar de onzekere toekomst. Daarvoor wordt een aantal bewegingen naar de toekomst toe benoemd:
- Noord-Holland in beweging: Op weg naar een economisch duurzame toekomst
- Dynamisch schiereiland: Benutten van een unieke ligging
- Metropool in ontwikkeling: Vergroten agglomeratiekracht door het ontwikkelen van een samenhangend internationaal concurrerend metropolitaan systeem
- Sterke kernen, sterke regio's: Sterke kernen houden regio's vitaal
- Nieuwe energie: Economische kansen benutten van energietransitie
- Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving: vergroten van biodiversiteit en ontwikkelen van een economisch duurzame agrifoodsector
Er wordt in de Omgevingsvisie NH2050 uitgegaan van het principe ‘lokaal wat kan, regionaal wat moet’. Hierbij wordt gelet op de diversiteit aan regio's en wordt ruimte geboden aan maatwerk en ruimte om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving.
Planspecifiek
Een onderdeel is het ontwikkelen van 'sterke kernen, sterke regio's', op basis van eigen kracht en kwaliteiten. Het onderhavige gebied heeft bijzondere kwaliteiten, van het wonen in een royale groene omgeving. Villaparken vormen een kwalitatieve aanvulling op de centrumkernen, met een betekenis voor de leefbaarheid van de hele regio. Voorliggend plan draagt bij aan het versterken van de woningvoorraad. Overigens gaat het hierbij om een reeds vigerende woonbestemming, op basis waarvan ter plaatse reeds meerdere woningen waren toegelaten.
Conclusie
Voorliggend plan is in lijn met de ambities van de Provincie Noord-Holland.
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
Tegelijk met de voormalige Structuurvisie Noord-Holland 2040 is op 21 juni 2010 de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland. Naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid wordt de PRV regelmatig aangepast. De laatste wijziging van de PRV is op 14 januari 2019 door Provinciale Staten vastgesteld.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening stelt regels en voorwaarden waaraan de inhoud van onder ander (gemeentelijke) bestemmingsplannen moet voldoen. Er zijn regels voor het zowel het gehele provinciale grondgebied als het landelijke gebied, de georegels voor uitsluitend het bestaand bebouwd gebied en regels voor uitsluitend het landelijk gebied.
Planspecifiek
Het voorliggende plan is een kleinschalige ontwikkeling: nieuwe bebouwing voor stedelijke functies die gelet op de kleinschaligheid en beperkte ruimtelijke gevolgen niet wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid onder i, van het Besluit ruimtelijke ordening. Bij een kleinschalige ontwikkeling is artikel 5c van de PRV van toepassing. Dit artikel regelt verstedelijking die zodanig beperkt van omvang is dat deze niet ladderplichtig is. De gedachte hierbij is dat er voor een kleinschalige ontwikkeling altijd ruimte te vinden is binnen het bestaand stedelijk gebied, terwijl er buiten bestaand stedelijk gebied wel beperkingen gelden. Uit toelichting paragraaf 3.1.3 blijkt dat het voorgenomen plan niet ladderplichtig is.
De definitie van bestaand stedelijk gebied is gelijk aan de definitie van artikel 1.1.1 eerste lid onder h, van het Besluit ruimtelijke ordening: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Volgens jurisprudentie kan een kavel met een stedelijke bestemming zoals 'Wonen' die aansluit op een bestaand woongebied worden aangemerkt als bestaand stedelijk gebied. Omdat ter plaatse van de beoogde woningen reeds de bestemming 'Wonen' geldt en het plangebied aansluit op het woongebied Bikbergen, dient het plangebied aangemerkt te worden als bestaand stedelijk gebied.
Vanwege de ligging binnen bestaande stedelijk gebied zijn er geen beperkingen ten aanzien van het voorgenomen plan, dat een kleinschalige ontwikkeling betreft. Er dient gesteld te worden dat het plan in overeenstemming is met het provinciale ruimtelijke beleid.
3.2.3 Provinciale Woonvisie 2010-2020
Op 27 september 2010 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Provinciale Woonvisie 2010-2020 'Goed Wonen in Noord-Holland' vastgesteld. De woonvisie is een verdere uitwerking van de structuurvisie, waarin de kwaliteit van wonen centraal staat.
De doelstelling voor 2020 is dat de inwoners van Noord-Holland beschikken over voldoende woningen met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu. Om hiertoe te komen zijn de volgende drie speerpunten benoemd:
- betere afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten en vooral voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning;
- betere afstemming van voorzieningen in de woonomgeving op de vraag van bewoners;
- verbetering van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.
Planspecifiek
Het plangebied valt binnen het Regionaal Actie Programma voor de Regio Gooi- en Vechtstreek. In toelichting paragraaf 3.3.1 wordt op dit actieprogramma verder ingegaan. Voorts maakt voorliggend bestemmingsplan in planologische zin geen extra wooneenheden mogelijk. Het betreft enkel een aanpassing van de bouwgrenzen en de bebouwingsmogelijkheden.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2020
Wethouders uit de negen regiogemeenten van de Gooi en Vechtstreek hebben op 5 september 2017 het Regionale Actieprogramma (RAP) vastgesteld. De regio Gooi en Vechtstreek heeft het RAP 2016-2020 aangegrepen om de eigen woonvisie nog eens onder de loep te nemen en het actieprogramma uit die woonvisie te actualiseren.
Op basis van de herijking van de behoefte, opgave en ambities van de regionale woonvisie, de speerpunten als benoemd in het RAP, de bestaande verstedelijkingsafspraken en de woningbouwcapaciteit van de gemeenten in de regio, formuleert de regio de volgende voor het plangebied relevante conclusies voor het referentieprogramma in het RAP:
- Het kwantitatieve nieuwbouwprogramma voor de regio voor deze RAP-periode bedraagt 3.750 woningen;
- Voor de realisatie van het volledige programma (tot en met de tweede RAP-periode) lijkt er voldoende plancapaciteit, maar een groot deel van de plannen heeft nog en zachte planstatus;
- De kwalitatieve opgave voor de regio in de nieuwbouw blijft, mede op basis van behoeftecijfers van de provincie, 1/3 sociaal. De regio zet hierop in en verwacht – gezien de plancapaciteit – deze kwalitatieve invulling te kunnen realiseren.
Planspecifiek
In onderhavig geval wordt bijgedragen aan het 'hard' maken van plannen met een zachte planstatus. Het plangebied is reeds bestemd ten behoeve van woningbouw. Hier wordt nu een invulling aan gegeven. Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan de woningbehoefte in de regio.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Woonvisie Gooise Meren
Op 12 juli 2017 is de Woonvisie Gooise Meren 2017-2025 vastgesteld door de raad van de gemeente Gooise Meren. In de lokale woonvisie schetst de gemeente haar visie op het wonen in de gemeente Gooise Meren.
De prioriteiten tot 2025 zijn:
- Woningaanbod
- Voldoende woningaanbod
- Gedifferentieerd woningaanbod
- Doorstroming stimuleren
- Vergroten van kansen voor starters op de woningmarkt
- Een toekomstbestendige woningvoorraad
- Verduurzaming van de woningvoorraad
Woningbouwprogramma
De komende jaren blijft de druk op de woningmarkt van Gooise Meren hoog. Het woningbouwprogramma voorziet in de bouw van circa 2.800 woningen de komende jaren, waarvan 350 in het sociale (huur)segment. Met nieuwbouw wordt het aanbod op de woningmarkt direct vergroot, maar worden ook verhuisketens op gang gebracht. Dit zorgt voor de benodigde dynamiek op de woningmarkt, ook in de bestaande woningvoorraad. De uitgangspunten uit de regionale woonvisie worden daarbij (1/3 van alle woningtoevoegingen in betaalbare segment) overgenomen.
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan maakt ter plaatse de realisatie van een drietal vrijstaande woningen mogelijk. Met de beoogde ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan de woningbehoefte.
3.4.2 Samen Sneller Duurzaam Gooise Meren
De gemeente De Gooise Meren streeft naar een toekomstbestendige en duurzame gemeente. De basis voor het bereiken van een toekomstbestendig Gooise Meren is samenwerken. Daarom heeft de gemeente op 31 mei en 1 juni 2017 het werkatelier Samen Sneller Duurzaam Gooise Meren georganiseerd. In twee dagen tijd is met inwoners, ondernemers, verenigingen, maatschappelijke organisaties, politici en ambtenaren de basis gelegd voor het actieplan Samen Sneller Duurzaam Gooise Meren. Het actieplan laat de uitdagingen zien: het creëren van een breed duurzaam bewustzijn bij iedereen die in Gooise Meren woont of werkt. Hierin zijn acht duurzaamheidsopgaven uitgewerkt:
- Alle gebouwen en woningen aangesloten op niet-fossiele energie
- Slimmere en groenere mobiliteit
- Een afvalloze samenleving
- Gezond lokaal voedsel
- Biodiversiteit als maat der dingen
- Een waarderende economie
- Duurzaam onderwijs
- Samen duurzaam voor(t)leven
Planspecifiek
De gemeente Gooise Meren streeft naar duurzame ontwikkelingen. De nadere uitwerking hiervan vindt buiten het kader van de ruimtelijke procedure plaats. waar nodig wordt dit anterieur geregeld.
3.4.3 Welstandsnota Gooise Meren 2016
Het welstandsbeleid van de voormalige gemeenten Bussum, Muiden en Naarden is samengevoegd en waar nodig geactualiseerd. In de Welstandsnota 2016 zijn de beoordelingskaders opgenomen voor gebieden en objecten, die hun grondslag vinden in de samenhang van het bebouwingsbeeld en de historisch gegroeide structuren. Het doel van het welstandsbeleid is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de burger of ondernemer wordt afgewogen tegen het aanzien van hun omgeving als algemene waarde.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling valt onder het welstandsgebied "bosgebied". In het bosgebied ten oosten van Naarden staat afwisselende villabebouwing en enkele andere gebouwen in een lage dichtheid. Het bosgebied van Naarden is een gebied met een bijzonder welstandsniveau. Het beleid is terughoudend en gericht op behoud van onder meer het bosachtige karakter, individualiteit en representativiteit van de bebouwing. Bouwplannen worden in samenhang met de beschrijving en uitgangspunten getoetst aan criteria ten aanzien van ligging, massa, architectonische uitwerking en materiaal en kleur. In het kader van het voorliggende bestemmingsplan zijn criteria ten aanzien van ligging en massa relevant, zoals:
- het groene bosachtige karakter van het gebied behouden en versterken
- gebouwen liggen vrij op de kavel
- ruimte om het gebouw behouden
- villa’s bestaan uit een opbouw van één tot twee lagen en bij voorkeur een kap
- bijgebouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw
De beoogde ontwikkeling van een drietal vrijstaande woningen past, voor zover daar aan richting wordt gegeven middels voorliggend bestemmingsplan, binnen de welstandscriteria. De gebouwen komen vrij op de kavel te liggen met een ruime onderlinge afstand, waarbij de toegestane massa van de hoofdgebouwen aansluit op de omgeving.
4 Randvoorwaarden Omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling van bevat namelijk een drietal woningen. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in dit hoofdstuk. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r.. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent voorliggend bestemmingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. De onderbouwing waarom geen m.e.r. is opgesteld wordt als bijlage bij het ontwerp uitwerkingsplan gevoegd. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
Op basis van deze plantoelichting, welke gezien kan worden als aanmeldingsnotitie, kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
4.2 Milieu
4.2.1 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
In 2008 is door Grondslag BV op het perceel een bodemonderzoek uitgevoerd. Volgens informatie van de opdrachtgever hebben er na het onderzoek in 2008, met uitzondering van de sloopactiviteiten van de voormalige woning, geen (bodembedreigende) activiteiten plaats gevonden. Desondanks is er in het kader van de beoogde ontwikkeling een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd (Grondslag BV, d.d. 28 maart 2017, zie: bijlagen bij toelichting, bijlage 1).
Chemisch onderzoek onverdachte terreindeel
De gestelde hypothese dat, buiten de twee zware metalen verontreinigingscontouren in de grond, maximaal lichte verhogingen aan zware metalen, PAK en/of minerale olie worden verwacht, is deels bevestigd.
De sterke verhoging aan PAK in de grond ter plaatse van boring G502 geeft aanleiding voor het uitvoeren van een nader onderzoek. Middels dit nader onderzoek dient meer inzicht te worden verkregen in de verontreinigingssituatie (omvang). Vastgesteld dient te worden of sprake is van een ‘geval van ernstige bodemverontreiniging’.
Grondwater verontreiniging met cadmium en zink ter plaatse van voormalige stortlocatie
Uit de resultaten blijkt dat in de afgelopen negen jaar de sterk verhoogde concentraties cadmium en zink zijn afgenomen in het grondwater tot maximaal de streefwaarde (lichte verhogingen).
Aanbevolen wordt om ook het grondwater uit de peilbuizen 1A, 126, 306, 307 en 402 van het onderzoek uit 2008 te herbemonsteren en te laten analyseren op cadmium en zink. Dit om vast te stellen of de gehele verontreiniging met cadmium en/of zink in het grondwater is afgenomen of verdwenen. Op basis van de resultaten kan definitief worden gesteld of er al dan niet nog sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging in het grondwater. Gezien de resultaten van onderhavig onderzoek, zal dat waarschijnlijk niet het geval zijn.
Asbest onderzoek gehele onderzoekslocatie
De gestelde hypothese dat de bovengrond verdacht is op het voorkomen van asbest, is deels bevestigd. Ter plaatse van gat G519 (gelegen in de zuidwesthoek) is asbest aangetroffen (grove en fijne fractie) boven de interventiewaarde in de bovengrond. Ter plaatse van de overige gegraven gaten is zintuiglijk en analytisch geen asbest aangetoond.
Op basis van de resultaten uit 2008 en het huidige onderzoek kan het grootste deel van de onderzoekslocatie als asbest-onverdacht worden aangemerkt. Ter plaatse van gat G519 is in verband met het aantreffen van een asbestgehalte boven de interventiewaarde ‘sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging’. Middels een nader onderzoek dient meer inzicht te worden verkregen in de omvang (zowel horizontaal als verticaal) van de aangetroffen asbestverontreiniging. Het gebied rondom gat G519 dat op basis van de resultaten uit 2008 en het huidige onderzoek nader onderzocht dient te worden bedraagt ca. 250 m².
Daarnaast is ter plaatse van de locatie een afvaldepot aangetroffen waarin asbestverdacht materiaal is aangetroffen. Aanbevolen wordt om dit afvaldepot af te voeren naar een erkende acceptant. Nadat het depot is afgevoerd dient de bodem ter plaatse van het afvaldepot onderzocht te worden op de aanwezigheid van asbest. De reden hiervoor is dat er asbestverdachte materialen van het afvaldepot vermengd kunnen zijn geraakt met de onderliggende bodem.
Door Inventerra is Nader bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 2). Het doel van dit nader bodemonderzoek is het vaststellen van de mate en omvang van verontreinigingen met zware metalen in het grondwater en in de grond, PAK en asbest in de grond en in de halfverharding.
1. Grondwater – zware metalen
Bij de herbemonstering van het grondwater uit de peilbuizen uit eerder onderzoek zijn ten hoogste lichte verontreinigingen met zink of cadmium aangetoond. Tijdens het actualisatie onderzoek uit 2017 zijn eveneens ten hoogste lichte verontreinigingen aangetoond. Op grond hiervan kan geconcludeerd worden dat de in 2008 in het grondwater aangetoonde sterke verontreinigingen niet meer aanwezig zijn. Op grond hiervan kan geconcludeerd worden dat geen sprake is van een 'geval van ernstige bodemverontreiniging' en daarmee ook niet van een saneringsnoodzaak in de zin van de Wet bodembescherming (Wbb).
2. Grond – zware metalen
Tijdens de eerder uitgevoerde onderzoeken is reeds vastgesteld dat over een oppervlakte van ca. 1.000 m² een sterke verontreiniging met lood en zink aanwezig is in de grond vanaf het maaiveld tot ca. 0,5 à 0,7 m -mv. De omvang van deze sterke verontreiniging werd geraamd op ca. 500 m³. De verontreiniging is, afgaand op boorprofielen, vermoedelijk veroorzaakt door het ophogen van het terrein met een partij sterk verontreinigd zand. Op grond van de hoeveelheid sterk verontreinigde grond kan geconcludeerd worden dat sprake is van een 'geval van ernstige bodemverontreiniging' en dus van een saneringsnoodzaak in de zin van de Wbb.
3. Aanvullend bodemonderzoek PAK
Bij het uitgevoerde gefaseerde onderzoek is de omvang van de verontreiniging met PAK in kaart gebracht. De sterke verontreiniging bevindt zich in de bovengrond (0 – 0,5 m -mv), met uitzondering van een plek waar de verontreiniging tot 1,0 m -mv is aangetoond. De globale contour van de sterke verontreiniging is weergegeven op onderstaande afbeelding4. Bij de boringen rondom zijn plaatselijk matige verontreinigingen aangetoond, voor het merendeel is echter sprake van lichte verontreinigingen.

Resultaten nader bodemonderzoek, met in rood de contour van sterke verontreiniging met PAK (Bron: Nader bodemonderzoek Inventerra, 19 april 2019)
De totale oppervlakte van het sterk met PAK verontreinigde gebied bedraagt ca. 400 mN. Uitgaande van een dikte van de verontreinigde laag van 0,5 meter is sprake van ten minste 200 mP sterk verontreinigde grond. Op grond van de hoeveelheid sterk verontreinigde grond kan geconcludeerd worden dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en dus van een saneringsnoodzaak in de zin van de Wbb. De verontreinigingscontour overlapt gedeeltelijk de verontreinigingscontour van zware metalen.
4. Verkennend en nader asbestonderzoek
Tijdens het nader onderzoek naar de verontreiniging met asbest in de bodem is vastgesteld dat het gewogen asbestgehalte in de vermoedelijke kern 5,7 mg/kgds bedraagt. Op basis hiervan en het feit dat rondom geen asbest is aangetoond, kan geconcludeerd worden dat er hier geen saneringsnoodzaak voor asbest in de bodem.
Opgemerkt wordt echter dat in de bodemlaag waarin asbest is aangetroffen ook glas, plastic en resten ijzer zijn aangetroffen. Er is waarschijnlijk sprake van (resten van) een afvalstort. Aanbevolen wordt om eventuele afvalresten te verwijderen, gelijktijdig met het nog te verwijderen afvaldepot.
Bij het uitgevoerde asbestonderzoek ter plaatse van het puinpad is vastgesteld dat het gewogen asbestgehalte in de vermoedelijke kern 88 mg/kgds bedraagt. Aangezien het gewogen gehalte in de vermoedelijke kern lager is dan de interventiewaarde van 100 mg/kgds is er ook bij het puinpad geen saneringsnoodzaak.
Onderzoek van de grond onder het afvaldepot op asbest is nog niet uitgevoerd omdat het afval nog niet is verwijderd. Derhalve kan deze vraag op dit moment niet worden beantwoord. Geadviseerd wordt om de bodem na verwijdering van het afvaldepot op een later moment te onderzoeken. Mogelijk dat dit gecombineerd kan worden met de uit te voeren bodemsaneringswerkzaamheden.
Advies
Het nader bodemonderzoek heeft (opnieuw) aangetoond dat, voor wat betreft zware metalen en PAK, sprake is van een 'geval van ernstige bodemverontreiniging' en dus van een saneringsnoodzaak. Hiervoor zijn verschillende saneringsvarianten mogelijk: verwijdering tot aan (lokale) achtergrondwaarden, isolatie/ophogen (door bijvoorbeeld leeflaag en/of bebouwing) of een combinatie van deze mogelijkheden. Hiervoor dient een BUS-melding of een saneringsplan te worden opgesteld, waarbij ook het afvaldepot wordt betrokken. Dit dient te worden ingediend bij het bevoegd gezag; na goedkeuring kan overgegaan worden op de uitvoering van de sanering. Er is op dit onderdeel een voorwaardelijke verplichtingen opgenomen in de planregels.
4.2.2 Geluid
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
- andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
- verzorgingstehuizen;
- psychiatrische inrichtingen;
- medisch centra;
- poliklinieken;
- medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Ten behoeve van het voorliggende initiatief is door Adviesbureau Van der Boom akoestisch onderzoek uitgevoerd ('Geluidbelasting wegverkeer Bollelaan te Naarden, d.d. 17 januari 2019); zie bijlagen bij toelichting, bijlage 3. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op de gevels van de woningen door wegverkeer op de A1 ten hoogste 53 dB na aftrek bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden, maar dat geldt niet voor de maximale hogere waarde (53 dB, voor situaties langs autosnelwegen)).
De geluidbelasting op de gevels van de woningen door wegverkeer op de Bollellaan bedraagt ten hoogste 59 dB. Ook hier wordt de voorkeursgrenswaarde (48 dB) overschreden. De maximale hogere waarde van 63 dB (voor situaties binnen de bebouwde kom) wordt niet overschreden.
Een hogere waarde voor wegverkeer op beide wegen kan slechts worden vastgesteld als maatregelen tot het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn, of als er ernstige bezwaren zijn op het gebied van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Hieronder zijn maatregelen beschreven om de geluidbelasting ten gevolge van de A1 en de Bollelaan op de woningen zo mogelijk tot de voorkeursgrenswaarde te doen afnemen.
Maatregelen aan de bron: stil asfalt
De A1 is reeds voorzien van stil asfalt (ZOAB). Deze maatregel is voor de rijksweg dus reeds getroffen. De Bollelaan is voorzien van het referentiewegdek (DAB). Door het toepassen van een stil wegdek zou de geluidbelasting met ca. 4 dB (dunne deklaag B) afnemen. Echter, diverse gemeenten en provincies geven aan dat zeer terughoudend wordt omgegaan met de aanleg van een stiller asfalt waar het gaat om korte weglengtes, omdat daarbij verschillende onderhoudsproblemen ontstaan (met name op overgangen van stil en gewoon asfalt, en als gevolg van wringend verkeer). Gezien de kosten van stil asfalt en gezien de problemen met onderhoud van stille wegdekken met een korte weglengte stuit deze oplossing voor het terugdringen van de geluidbelasting op de woningen op bezwaren van financiële en civieltechnische aard.
Maatregelen aan de bron: verlagen van de maximumsnelheid
De maximumsnelheid op de A1 bedraagt 100 km/u. Het terugbrengen van de verkeerssnelheid om de geluidbelasting op de woningen te reduceren ligt niet voor de hand gezien het karakter van de weg en de omvang van het project. De maximumsnelheid op de Bollelaan bedraagt 50 km/uur. Het verder terugbrengen van de verkeerssnelheid ligt niet voor de hand gezien het karakter van de weg.
Afscherming van de woningen geluidschermDe woningen worden reeds afgeschermd van de A1 door een scherm met een hoogte van 4,6 meter. Het verhogen van deze afscherming ten behoeve van een project met drie woningen is financieel onhaalbaar. De woningen kunnen in theorie van de Bollelaan worden afgeschermd door het aanbrengen van een geluidscherm met een hoogte van circa 7,5 meter. Een scherm op deze locatie binnen de bebouwde kom is echter stedenbouwkundig ongewenst en financieel niet haalbaar.Hogere waarde
De maatregelen om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde zijn onvoldoende doeltreffend of stuiten op bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige of financiële aard. Voor de gevels van de woningen dient daarom een hogere waarde te worden aangevraagd van 53 dB voor wegverkeer op de A1 en 58 resp. 59 dB voor wegverkeer op de Bollelaan. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de woningen reeds mogelijk zijn op basis van het huidige bestemmingsplan.
Geluidwering
Volgens het Bouwbesluit moet de zgn. karakteristieke geluidwering GA;k van de uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied in een woning ten minste gelijk zijn aan de invallende geluidbelasting verminderd met 33 dB; voor verblijfsruimten gelden 2 dB lagere waarden voor de geluidwering GA;k. De voorschriften hebben tot doel de geluidbelasting binnenshuis in de verblijfsgebieden van een woning te beperken tot 33 dB.
Bij het bepalen van de benodigde geluidwering mag geen aftrek plaatsvinden ex. artikel 110-g Wgh. De woningen ondervinden een geluidbelasting van meer dan 53 dB zonder aftrek. Voor de geluidbelaste gevels zijn aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig. De hoogste geluidbelasting bedraagt zonder aftrek 65 dB. De benodigde karakteristieke geluidwering voor deze gevel bedraagt dan GA;k 32 dB.
Voor gevels met een geluidbelasting van ten hoogste 53 dB zonder aftrek, bedraagt de benodigde karakteristieke geluidwering GA;k 20 dB. Dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit. Voor deze gevels zijn geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.
Er zal voor dit initiatief een hogere waarde procedure doorlopen worden. Indien tevens wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit zal voor het aspect geluid sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening.
4.2.3 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 μg/ m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'. Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een drietal woningen. Het project is aan te merken als een project van ”niet in betekenende mate”. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Desalniettemin is met behulp van de Atlas Leefomgeving (o.a. ministerie I&M en RIVM) gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Uit de achtergrondconcentraties over 2015 van fijnstof (PM10) en stikstofdioxide over 2015 (NO2) blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse van de locatie voldoende is.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.2.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Wonen wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een gevoelige functie. Er is daarom gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van het plangebied. Uit raadpleging van omliggende bestemmingsplannen blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen relevante bedrijven en inrichtingen aanwezig zijn. De omgeving wordt vooral gekenmerkt als groene woonwijk. Er wordt dan ook voldaan aan de richtafstanden ten aanzien van de aanwezige (kleinschalige) bedrijvigheid.
Daarnaast bevindt zich op een afstand van ruim 850 meter, ten noorden van de Huizerstraatweg, het bedrijventerrein Givaudan, met geur- en smaakstoffenfabrikant Givaudan. Onderhavig plangebied valt ver buiten de geurcontour van dit bedrijf.
Geconcludeerd wordt dat er geen belemmeringen bestaan voor de uitvoering van de beoogde ontwikkeling in het kader van milieuzonering.
4.2.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Planspecifiek
De navolgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart externe veiligheid:

Fragment risicokaart externe veiligheid (plangebied in zwart kader)
De locatie ligt in het effectgebied van rijksweg A1. Gezien de afstand en artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes kan verdere toetsing aan het Groepsrisico buiten beschouwing blijven. Overeenkomstig de Regeling basisnet bedraagt de PR 10-6 contour 0 meter. Er wordt dus voldaan aan de grenswaarde genoemd in het Besluit externe veiligheid transportroutes.
Wel dient aandacht te worden besteed aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen (Bevt, art 7). Bij een incident met toxische stoffen op de A1 kan een giftige gaswolk ontstaan die de locatie kan bereiken. Bij een dergelijke calamiteit zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters, en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de Veiligheidsregio of bericht van NL-Alert, is daarvoor voldoende.
Uit de risicokaart blijkt verder dat in een straal van 750 meter van het plangebied geen risicovolle inrichtingen en/of buisleidingen aanwezig zijn. Ook het bedrijf Givaudan aan de Huizerstraatweg, op een afstand van circa 850 meter, levert op dit onderdeel geen beperkingen op.
Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.3 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Het beleid van AGV is verwoord in het Waterbeheerplan en diverse beleidsnota’s. In de keur van het waterschap zijn geboden en verboden opgenomen voor de bescherming van de functionaliteit van waterlopen en waterkeringen. Met de Keur wil het waterschap de waterkwaliteit verbeteren, de doorstroming in sloten veiligstellen en de dijken sterk houden. Bij de Keur horen Keurkaarten met informatie over wateren en waterkeringen.
Het waterschap hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 1.000 m² verhard oppervlak in stedelijk gebied 10 % daarvan gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg.
Planspecifiek
Watercompensatie
Als een toename van verhard oppervlak van meer dan 1.000 m² aan de orde is, is watercompensatie noodzakelijk. In de voorgestelde opzet met drie vrijstaande woningen neemt de oppervlakte van het verharde oppervlak met minder 1.000 m² toe. Watercompensatie wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. Voorts is het perceel in het verleden (tot 2012) deels bebouwd geweest. Wanneer de beoogde situatie wordt vergeleken met de situatie tot 2012, is de netto toename aan verharding nog aanzienlijk lager.
Riolering en afkoppeling
Het hemelwater zal via de tuin in de bodem infiltreren. Er zal geen gebruik gemaakt worden van uitlogende bouwmaterialen. Voor het huishoudelijk afvalwater wordt aangesloten op de bestaande riolering.
4.4 Verkeer En Parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. Voor het maken van een inschatting van het benodigde aantal parkeerplaatsen en de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn parkeerkencijfers en kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren: van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen en kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen en wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
Verkeer
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de kengetallen uit publicatie 381 van het CROW (zie tabel). De beoogde ontwikkeling van een drietal vrijstaande woningen levert een verkeersgeneratie op van 24,6 motorvoertuigen per etmaal. De verwachting is dat de Bollelaan over voldoende capaciteit beschikt om de verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling op te vangen.
ontwikkeling | crow aansluiting | aantal | verkeersgeneratie per etmaal (matig stedelijk, rest bebouwde kom) | totaal |
woning | koop, vrijstaand | 3 | 8,2 | 24,6 |
Parkeren
Voor het parkeren in het plangebied worden, op basis van de nota Parkeernormen (d.d. 14 juni 2018) de parkeernormen uit de CROW publicatie 381 aangehouden. Voor een vrijstaande koopwoning wordt het gemiddelde van de bandbreedte gehanteerd: 2,2 parkeerplaatsen per woning. De benodigde parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd.
ontwikkeling | crow aansluiting | aantal | parkeerplaatsen per woning (matig stedelijk, rest bebouwde kom) | totaal |
woning | koop, vrijstaand | 3 | 1,8 - 2,6 | 6,6 |
4.5 Ecologie
4.5.1 Gebieds- en soortenbescherming
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
In het kader van de beoogde ontwikkeling is ecologisch onderzoek uitgevoerd (Blom Ecologie, d.d. 30 januari 2018, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 4). Dit onderzoek heeft betrekking op een situatie met vier woningen; de bevindingen zijn eveneens van toepassing op de nu beoogde situatie met drie woningen, aangezien het gepaard gaat met vergelijkbare ingrepen:
- kap enkele bomen en verwijderen vegetatie: afvoer groen;
- egaliseren terrein; graafwerkzaamheden en grondtransport;
- terrein bouwrijp maken: aanbrengen puinbed, aanleg nutsvoorzieningen e.d.;
- realisatie nieuwe woningen: algemene bouwwerkzaamheden;
- revitalisatie en herinrichting terrein: algemene hoveniers- en overige werkzaamheden.
Hierbij komen alle thans aanwezige (ecologische) functies van de planlocaties geheel of deels te vervallen. Negatieve effecten die op kunnen treden voor beschermde soorten zijn: vernietiging en/of afname van geschikt leefgebied (permanent of tijdelijk) en opzettelijke verstoring (tijdelijk).
Geconcludeerd wordt dat binnen het plangebied en/of de directe omgeving daarvan geen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor komen. Het plangebied heeft aannemelijk geen essentiële betekenis voor soorten die behoren tot het beschermingsregime habitatrichtlijnsoorten, vogelrichtlijnsoorten of overige soorten. Vleermuizen maken mogelijk gebruik van de planlocatie tijdens het foerageren en migreren. De locatie en omgeving ervan worden incidenteel betreden door algemene amfibieën en zoogdieren. Op de planlocatie zijn geschikte nestlocaties voor algemene broedvogels aanwezig.De werkzaamheden en toekomstige situatie leiden niet tot aantasting van beschermde gebieden of beschermde natuurwaarden. Ondanks dat er geen effecten verwacht worden kan het, ten behoeve van een feitelijke rekenkundige onderbouwing, door de provincie wenselijk worden geacht een Aerius berekening uit te voeren. Verder dient tijdens de uitvoering van de werkzaamheden rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soortgroepen dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De aanwezigheid van beschermde soorten (Wet-Nb, overige soorten, art. 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde bestemmingsplanwijziging (vrijstellingsbesluit).
De realisatie van de nieuwe burgerwoningen aan de Bollelaan 6-8 te Naarden is uitvoerbaar zoals bepaald in de Wro (artikel 3.1.6. Bro).
Stikstofdepositie
De ontwikkeling gaat gepaard met de uitstoot van stikstof in de bouw- en de gebruiksfase, wat mogelijke effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ‘Eemmeer & Gooimeer Zuidoever', bevindt zich op een afstand van ca. 1,3 km. Natura 2000-gebieden 'Naardermeer' bevindt zich op een afstand van ca. 2,9 km.
In het kader van het hierboven genoemde ecologische onderzoek wordt hier kort op ingegaan, maar dit onderzoek dateert van voor de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 over het Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). In aanvulling hierop zijn Aeriusberekeningen uitgevoerd, gebruik makend van de nieuwe AERIUS Calculator waarin de bezwaren van de uitspraak van 29 mei 2019 zijn weggenomen. De bevindingen zijn weergegeven in de rapprtage 'Berekening t.b.v. Wet natuurbescherming Bollelaan 6-8, Naarden' (Buro SRO, d.d. 11 februari 2020); zie bijlagen bij toelichting, bijlage 8. Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden. Daarmee is er geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. Met het oog op de Wet natuurbescherming is het plan uitvoerbaar.
Conclusie
In de quickscan wordt geconcludeerd dat de volgende maatregelen getroffen dienen te worden in verband met de beoogde ontwikkeling op het terrein:
- Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht).
- Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
- Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de kans te geven in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
- Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
- Ten aanzien van vleermuizen dienen de werkzaamheden uitsluiten tussen zonsopkomst en zonsondergang uitgevoerd te worden of een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toegepast te worden teneinde verstoring van vleermuizen in de directe omgeving te voorkomen. Hieronder kan onder andere worden verstaan: beperkte hoogte van lichtmasten, verlichting naar beneden richten en convergeren, toepassen van UV-vrije verlichting, gebruik van sterk bundellicht vermijden et cetera.
- De werkzaamheden opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen (medio maart t/m medio juli). Indien de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn. E.e.a. op aanwijzing van deskundige.
4.5.2 Natuurinclusief bouwen
De gemeente Gooise Meren hecht waarde aan het natuurinclusief bouwen. Natuurinclusief bouwen betekent dat voorzieningen voor stadsnatuur worden geïntegreerd in een gebouw. Het kan zowel gaan om technische voorzieningen zoals neststenen voor gierzwaluwen en vleermuizen, als om begroeiing aan het gebouw zoals groene daken en gevels. In het onderhavige geval wordt met name gedacht aan het plaatsen van nestkasten voor de gewone-/ruige dwergvleermuis. Hiervoor wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarmee veiliggesteld is dat de nestkasten worden gerealiseerd en in stand gehouden.
Na de bouw kunnen de tuinen weer aangevuld worden met voor (bos) vogels, kleine zoogdieren en insecten interessante beplantingen, zoals:
- besdragende heesters, zoals liguster, rozenbottels, kamperfoelie, kardinaalsmuts;
- nootdragende heesters, zoals hazelnoot voor spechten en eekhoorns;
- dichte hagen als beschutting voor vogels en begeleiding voor egels.
4.5.3 Bomen
Het is van primair belang om zoveel mogelijk van het aanwezig groen en bomen te behouden. Met behulp van een bomeneffectanalyse kan een goede afweging gemaakt worden voor behoud van bomen. Op 8 november 2018 is door Tree-O-Logic een Bomen Effect Analyse (BEA) uitgevoerd. Die bevindingen gaven aanleiding tot planaanpassingen zodat meer bomen gehandhaafd konden worden. Hierbij zijn twee bouwvlakken verschoven en is de toerit verplaatst naar de huidige toerit. Vervolgens zijn deze planaanpassing verwerkt in een tweede versie van de Bomen Effect Analyse (d.d. 14 januari 2019): zie bijlagen bij toelichting bijlage 5.
Het uitgangspunt van de BEA is te onderzoeken welke bomen behouden kunnen worden. In het onderzoek is rekening gehouden met het feit dat de volgende werkzaamheden uitgevoerd worden:
- saneren vervuilde grond (zware metalen);
- afgraven grond voor fundering bouwpercelen en bouw woningen;
- bouw drie nieuwe woningen;
- aanleg oprijlaan richting de woonpercelen.
Tijdens het veldwerk zijn 28 bomen geïnventariseerd die in de invloedzonde staan van het project. Daarnaast zijn er nog vlakken met bomen die niet afzonderlijk zijn geïnventariseerd. De bomen zijn visueel beoordeeld op gebreken, conditie en toekomstverwachting.
Uit het onderzoek blijkt dat 8 bomen niet duurzaam te handhaven zijn. Van deze 8 bomen zijn 7 bomen niet te handhaven vanwege de nog uit te voeren bodemsanering en er één berk moet wijken vanwege de bouw van de bouwblokken. Onderstaande afbeelding toont een overzicht van de bomen in het plangebied, met in rood de bomen die moeten wijken en in geel en groen de bomen die gehandhaafd worden.

Overzicht bomen plangebied en advies (Bron: Tree-O-Logic, BEA d.d. 14 januari 2019)
Daarnaast moet bosvlak 1 verdwijnen vanwege de aanleg van bouwblokken. Bosvlak 2 kan grotendeels worden gespaard. Enkele bomen zullen moeten worden verwijderd voor de geplande bouwwerkzaamheden en in verband met de bodemsanering (zware metalen en PAK). Zie onderstaande afbeelding.

Overzicht bosvlakken en bodemsanering (Bron: Tree-O-Logic, BEA d.d. 14 januari 2019)
Verder zijn in de rapportage de volgende randvoorwaarden genoemd:
Specifieke randvoorwaarden
- Boom 30 leek na de planaanpassing, welke heeft plaatsgevonden, te behouden, maar zal toch moeten wijken in verband met de bodemsanering (PAK). Dat geldt ook voor bomen 26 en 29.
- Boom 31 is na planaanpassing te behouden. Wel dient de boom gesnoeid te worden alvorens de bouw van de woningen wordt gestart. Hierbij gaat het voornamelijk om het verwijderen van laag hangende takken.
- Op de plek van de nieuw te realiseren oprijlaan vindt veel oppervlakkige beworteling plaats. Als randvoorwaarde wordt gesteld dat hier niet mag worden gegraven om geen nadelig effect te genereren ten opzichte van de bomen in de wal van de Bollelaan. Ook voor het behoud van de bomen 1 en 12 is het van belang dat er geen graafwerkzaamheden plaatsvinden. Het advies is om enkel de toplaag/strooisel laag te verwijderen en vervolgens halfverharding aan te brengen, bijvoorbeeld puin. Hierdoor worden zo weinig mogelijk (stabiliteits)wortels verwijderd en blijft er natuurlijke aanvoer van vocht, zuurstof en nutriënten mogelijk.
Algemene randvoorwaarden
- Voorafgaand aan de werkzaamheden dient gesnoeid te worden. Hierbij moeten laaghangende takken verwijderd worden door boomdeskundige (ETW) om mogelijke schade aan de kronen te voorkomen tijdens de werkzaamheden.
- Bomen die binnen het projectgebied staan of langs een eventuele transportroute moeten worden voorzien van boombescherming (lat om lat met tussen de latten en stam een drain).
- Wanneer bij graafwerkzaamheden wortels worden aangetroffen van dikker dan 3 cm, moeten deze haaks op de lengterichting worden doorgezaagd om de kans op een eventuele aantasting via de wortels zo klein mogelijk te houden.
- Instellen beschermd boomgebied in de bomenrij langs de Bollelaan. In deze zone mag geen opslag van materiaal plaatsvinden. Dit om verdichting, verstoorde zuurstof- en vochthuishouding te voorkomen.
- Werkzaamheden rondom bomen dienen zorgvuldig te worden uitgevoerd. Hierbij dienen de randvoorwaarden en eisen uit de Bomenposter Werken rond bomen in acht te worden genomen, tenzij in dit hoofdstuk anders is voorgeschreven.
- De graafafstanden die in de lijst met boomgegevens zijn gegeven dienen gehandhaafd te worden. Is dit niet het geval, dan is de kans groot dat duurzame handhaving van de boom niet mogelijk is.
Daarnaast zijn in de rapportage nog aanvullende optionele adviezen gegeven.
4.6 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
In het geldende bestemmingsplan is geen dubbelbestemming archeologie opgenomen. Desalniettemin is de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) geraadpleegd. Zoals op navolgende uitsnede van deze kaart te zien is, valt het plangebied binnen gronden met een lage archeologische verwachting. Geconcludeerd wordt dat nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.

Uitsnede IKAW, plangebied in zwarte kader
4.7 Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in de diverse ruimtelijke plannen. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat 'een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden' in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
Planspecifiek
Het gebied tussen de Huizerstraatweg en de Bollelaan betreft een zandafgraving, zoals die al vanaf de 17e eeuw voorkwamen rondom Naarden. De afgegraven gronden zijn thans met name in gebruik als weilanden. In het plangebied is nog steeds een aanzienlijk hoogteverschil aanwezig met het perceel Bollelaan 10 en verder. Dat hoogteverschil wordt gehandhaafd in de nieuwe situatie, waarmee recht gedaan wordt aan de cultuurhistorische situatie.
In de omgeving van het plangebied zijn echter vele gemeentelijke monumenten aanwezig. Dat betreft de woningen aan de Bollelaan 1, 3, 10, 12, 14, 16, 18 en 20. Binnen het plangebied bevinden zich geen monumenten. De beoogde ontwikkeling sluit aan bij de kavelopzet en massa van deze monumentale villa's, waarbij rekening wordt gehouden met de in toelichting paragraaf 3.4.3 bedoelde welstandscriteria. Daarmee is uitgesloten dat de ontwikkeling eventuele monumentale/cultuurhistorische waarden in de omgeving aantast.
5 Juridische Toelichting
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
Voor het opstellen van de planregels is uitgegaan van de gemeentelijke standaard. Op deze wijze beschikt de gemeente over zoveel als mogelijk uniforme plannen.
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
- Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
- Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze Van Bestemmen
Voor is de planregels is zo veel mogelijk aangesloten op de standaard welke binnen de gemeente Gooise Meren gangbaar is, in het bijzonder bij het onlangs vastgestelde bestemmingsplan 'Stedelijk gebied' (2017). Voorliggend bestemmingsplan bevat de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen'.
Bestemming 'Tuin'
Deze bestemming is bedoeld voor de tuinen bij de woonbebouwing. Ter plaatse zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegelaten, zoals erfafscheidingen en schotelantennes. Overkappingen zijn niet toegelaten. Verder zijn groenvoorzieningen, waterpartijen, verhardingen en parkeervoorzieningen toegelaten. De gezamenlijke ontsluiting wordt mogelijk gemaakt via de aanduiding 'ontsluiting' op de verbeelding.
Verder is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in verband met het nog uit te voeren aanvullende bodemonderzoek.
Bestemming 'Wonen'
Binnen deze bestemming zijn de woonfunctie en de bebouwingsmogelijkheden geregeld en de bijbehorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en toegangswegen. Op de verbeelding zijn drie bouwvlakken weergegeven die rekening houden met de vereiste afstand (5 meter) tot de zijdelingse perceelsgrens. In de regels zijn de maximale goot- en bouwhoogten en inhoudsmaat opgenomen, evenals het feit dat per bouwvlak één woning is toegelaten. Met de inhoudsmaat is aangesloten bij de omgeving. In het bestemmingsplan 'Woondoeleinden II', dat geldt voor de woningen aan de overzijde van de Bollelaan, is immers dezelfde inhoudsmaat toegestaan. Naastgelegen woningen beschikken in de feitelijke situatie ook over deze inhoudsmaat. Door aansluiting te zoeken bij de omgeving komt het gelijkheidsbeginsel niet in het geding.
Zoals gebruikelijk binnen de gemeente Gooise Meren zijn, onder voorwaarden, aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegelaten.
Verder is in de Specifieke bouwregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor voorzieningen op het gebied van flora en fauna (nestkasten voor vleermuizen). Ook is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het benodigde bodemsanering, in verband met de aanwezigheid van zware metalen en PAK.
Het benodigde parkeren, nu en in de toekomst, is geregeld in de Algemene regels, evenals laden en lossen. Hierbij is aangesloten bij de regeling uit het (ontwerp-)bestemmingsplan Paraplubestemmingsplan parkeernormen Gooise Meren.
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. Na het indienen van het voorontwerp bestemmingsplan wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente Gooise Meren en de initiatiefnemer, waarin wordt aangegeven hoe er met het kostenaspect wordt omgegaan.
Op basis hiervan kan gesteld worden dat de economische uitvoerbaarheid is veiliggesteld.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
In aanvulling op de formele procedure, heeft in januari 2018 een nadere afstemming met de directe omgeving plaats gehad. De bevindingen daarvan zijn toegevoegd aan de paragraaf Participatie.
6.2.2 Participatie
In aanloop tot het bestemmingsplan is op 11 januari 2018 een bijeenkomst met omwonenden georganiseerd. In de bijlage is een verslag van de bijeenkomst opgenomen (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 6).
Tijdens deze avond zijn de plannen gepresenteerd. Hierop zijn vragen gekomen en zorgen geuit. In overleg met de omwonenden is er besloten om de bouwvlakken aan de achterzijde in te perken. Voor het bepalen van de nieuwe achtergrens is vanaf de achtergevel van nr. 10 met een hoek van 45 graden een zichtlijn getrokken. De achtergrens loopt maximaal tot deze zichtlijn. Naar aanleiding van een brief van omwonenden (d.d. 5 februari 2018) is de achterste begrenzing van het bouwvlak vervolgens verder teruggebracht tot een afstand van 5 meter tot de achtergevel van het aangrenzende pand Bollelaan 10.
Op 23 mei 2018 is de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Erfgoed geïnformeerd over het schetsontwerp voor de locatie Bollelaan 6-8, waarbij uitgegaan werd van vier vrijstaande woningen. De commissie adviseert om geen 4 individuele woningen te realiseren. Zij vindt het plaatsen van twee-onder-een-kap-woningen voorstelbaar en passender in deze omgeving waarmee het groene karakter meer in tact blijft. De commissie stelt voor de woningen zoveel mogelijk af te stemmen op de typologie van de naastgelegen woningen met één stedenbouwkundige uitstraling. De commissie adviseert tevens om specifieker aan te geven welke maximale bouw- en goothoogte mogen worden toegepast, waarbij de hoogte iets meer zou kunnen worden ten opzichte van het naastgelegen perceel.
Naar aanleiding van een overleg met de wethouder, op 20 augustus 2018, heeft een verdere aanpassing plaats gehad. De gemaakte afspraken over het woningaantal (drie vrijstaande woningen), footprint en maximale maten zijn verwerkt in het voorliggende bestemmingsplan. Dat betreft ook het veiligstellen van de onderlinge afstand, met het oog op het vrije doorzicht tussen de woningen. Daarnaast heeft nog een planaanpassing plaats gehad op basis van een uitgevoerde Bomen Effect Analyse.
Op 20 maart 2019 is het aangepaste plan ook voorgelegd aan de omwonenden. De bevindingen uit dat overleg zijn door de initiatiefnemers vastgelegd in de als bijlagen bij toelichting bijgevoegde brief (bijlage 7).
6.2.3 Overleg
Ter voldoening van het bepaalde in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan op 6 april 2018 toegezonden aan de volgende instanties: Provincie Noord-Holland, Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek, PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland, Waternet, Liander, TenneT, Brandweer Gooi en Vechtstreek, Gasunie Transport Services, Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, Ministerie van Defensie, Rijkswaterstaat, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Rijksvastgoedbedrijf en gemeente Hilversum.
TenneT geeft aan geen gebruik te willen maken van de mogelijkheid van de uitnodiging om een reactie te geven op het concept-ontwerpbestemmingsplan, omdat er bij dit plan geen belangen van het bedrijf zijn betrokken.
Verder zijn vier inhoudelijke reacties binnengekomen van Gasunie Transport Services, Waternet, Brandweer Gooi en Vecht en PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland. Samengevat gaat het om het volgende:Gasunie Transport Services heeft aangegeven dat zij op grond van toetsing tot de conclusie komen dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van onze dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.
Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassingen.
Waternet geeft aan dat in het hoofdstuk 4.3 Waterhuishouding de waterhuishoudkundige aspecten voldoende zijn beschreven en dat deze ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor het watersysteem.
Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassingen.
Brandweer Gooi en Vechtstreek heeft aangegeven dat er geen wijziging is van de functie van het betreffende gebied, maar dat alleen de bouwvlakken gaan veranderen. Om die reden is er verder geen belemmering voor de ontwikkeling van dit bestemmingsplan. In paragraaf 4.2.5 Externe veiligheid wordt een onvolledig beeld geschetst. Er is gebruik gemaakt van de risicokaart maar blijkbaar geeft deze niet de juiste informatie. De Rijksweg A1 waar vervoer van gevaarlijke stoffen over plaatsvindt is wel genoemd maar verder niet uitgewerkt in het kader van de verantwoording van het groepsrisico. Dit geldt ook voor de buisleidingen. De conclusie is dus niet juist. Het advies is om de paragraaf aan te laten passen.
Over de bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen zijn verder geen opmerkingen te maken. In de Bollelaan zijn brandkranen aanwezig.
Er kan voor de verantwoording van het groepsrisico niet verwezen worden naar het bestemmingsplan Buitengebied omdat deze uit 2008 is. De verantwoording van het groepsrisico is hier niet in beschreven.
Naar aanleiding van de reactie van Brandweer Gooi en Vecht is de toelichting aangepast/aangevuld.
PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland vraagt aandacht voor het beschikbaar stellen van voldoende ruimte in openbare grond voor het ondergronds verkeer. In de nabijheid van het perceel bevindt zich een 630HPE en een NGY500mm transportleiding. Deze bevinden zich net buiten het plangebied. Daarom gaat PWN uit van een ongestoorde ligging van deze transportleidingen. Zij vragen eveneens aandacht voor het standaarddocument VANN, een document dat door de nutsbedrijven in Noord-Holland is opgesteld ten behoeve van de aanleg van voorzieningen in nieuwbouwgebieden.
Daarnaast wijzen zij op de aspecten drinkwatervraag en bluswater (in overleg met de brandweer). Verder gaan zij er vanuit dat de in het plan gelegen gronden geen gevaarlijke stoffen bevatten, die na leidingaanleg in het drinkwater terecht kunnen komen.
Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassingen.
6.2.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 7 oktober 2019 voor een periode van zes weken (tot en met 17 november 2019) voor een ieder ter inzage gelegen.
Er zijn 14 zienswijzen ingediend. In de als bijlagen bij toelichting, bijlage 9, bijgevoegde Nota van zienswijzen worden de binnengekomen zienswijzen voorzien van een beantwoording en worden de ambtshalve wijzigingen besproken. Naar aanleiding hiervan zijn enkele aanpassingen doorgevoerd in het voorliggende bestemmingsplan.