Antoniushof, Breedeweg
Bestemmingsplan - Gemeente Berg en Dal
Vastgesteld op 20-06-2024 - geheel in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan Antoniushof, Breedeweg met identificatienummer NL.IMRO.1945.BPANTONIUSHOF-VSG1 van de gemeente Berg en Dal;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 achtergevel
de gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die (bij benadering) evenwijdig loopt aan de voorgevel en die niet als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
1.6 achtererfgebied
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
1.7 achtergevelrooilijn
de lijn die gelijk loopt aan de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan;
1.8 afhankelijke woonruimte
de gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die (bij benadering) evenwijdig loop aan de voorgevel en die niet als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
1.9 andere bouwwerken
bouwwerken geen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken zijnde;
1.10 archeologische waarden
waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;
1.11 archeologische verwachtingswaarden
gronden met verwachtingswaarden, die kunnen bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang kunnen zijn en het cultuurhistorisch erfgoed kunnen vertegenwoordigen;
1.12 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.13 Bed&Breakfast
een niet-verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit bestaande uit het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend recreatief nachtverblijf met ontbijt in een woning
1.14 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.15 begane grond
de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder;
1.16 bestaand
- bij gebruik: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van dit plan en in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand gekomen;
- bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van dit plan en in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand gekomen;
- bestaande hoogte: de hoogte na het bouwrijp maken van het terrein;
1.17 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.18 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.20 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.21 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.22 bouwlaag
een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd. Bij de bepaling van het aantal bouwlagen worden de ruimten in de kap (zolder) en de bouwlagen die onder de begane grond zijn gelegen (kelder e.d.) niet meegerekend;
1.23 bouwmassa
een complex van aaneen gebouwde bouwwerken;
1.24 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.25 bouwperceelsgrens
een grens van een bouwperceel;
1.26 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.27 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.28 bouwwijze
de wijze van bouwen van een hoofdgebouw, te weten vrijstaand, twee-aaneen, aaneengebouwd of gestapeld, waarbij:
- a. onder 'vrijstaand' wordt verstaan dat het hoofdgebouw van een woning niet begrensd is door scheidsmuren van andere hoofdgebouwen;
- b. onder 'twee-aaneen' wordt verstaan dat het hoofdgebouw van een woning naar één zijde door een scheidsmuur van een naastgelegen hoofdgebouw is begrensd;
- c. onder 'aaneengebouwd' wordt verstaan dat het hoofdgebouw deel uitmaakt van een blok van meer dan twee hoofdgebouwen, die naar twee zijden door scheidsmuren van naastgelegen hoofdgebouwen zijn begrensd, met uitzondering van de hoofdgebouwen die de aldus gevormde rij beëindigen;
- d. onder 'gestapeld' wordt verstaan een gebouw, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden
1.29 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen;
1.30 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover dit bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt;
1.31 erfafscheiding
een bouwwerk dat dient ter gehele of gedeeltelijke omheining van een bouwperceel, bouwvlak of ander stuk grond;
1.32 erker
een hoekige of ronde uitbouw aan een gevel, ondergeschikt aan het hoofdgebouw in vorm en uitstraling;
1.33 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.34 hoofdgebouw
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.35 levensloopbestendige woning
een zelfstandige woning met alle primaire voorzieningen op één verdieping of zonder traplopen bereikbaar. Primaire voorzieningen zijn woonkamer, keuken, toilet, badkamer en minimaal één slaapkamer;
1.36 mantelzorg
Intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
1.37 niet-verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek verkeersaantrekkend zijn, en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;
1.38 nutsvoorzieningen
gebouwde voorzieningen van openbaar nut ten behoeve van water, elektriciteit, gas e.d.;
1.39 ondergeschikte bouwdelen
ondergeschikte delen aan een gebouw zoals, trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen, technische installaties en andere ondergeschikte (dak)opbouwen;
1.40 openbaar groen
openbaar beeldbepalend groen en/of gebruiksgroen, waaronder openbare groenstroken, parken, speelplaatsen, water, waterbergingsvoorzieningen en boomplantvakken.
1.41 openbaar toegankelijk gebied
wegen, vaarwater en openbaar groen;
- Met 'wegen' wordt bedoeld: voor openbaar verkeer openstaande wegen of paden. Een stoep of parkeerplaats direct naast de weg gelegen behoort ook tot de weg.
- Onder 'groen' wordt verstaan: parken, plantsoenen en speelveldjes, die voor het publiek algemeen toegankelijk zijn. 'Snippergroen/ restgroen', bijvoorbeeld begroeiing aan de kopzijde van een hoekwoning, is vaak niet bedoeld om te betreden en kan dus niet worden aangemerkt als openbaar toegankelijk gebied. Datzelfde geldt voor weiland, bos of water.
- Het begrip “vaarwater” geeft aan dat een doorsnee sloot geen openbaar toegankelijk gebied is.
1.42 overkapping
bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand;
1.43 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.44 verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een verkeersaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksgericht zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;
1.45 voorgevel
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw, indien een gebouw met meerdere gevels naar de weg is toegekeerd wordt de naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel van een hoofdgebouw aangemerkt als voorgevel;
1.46 voorgevelrooilijn
de lijn waarin de voorgevel van een gebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan (tot aan de zijdelingse perceelsgrens);
1.47 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, zoals watergangen, waterlopen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop;
1.48 woning
een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden;
1.49 zijdelingse perceelsgrens
de grens tussen twee bouwpercelen, die voor-en achterzijde van een bouwperceel verbindt.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
de kortste afstand van enig punt van het op het bouwperceel voorkomende bouwwerk tot het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens;
2.7 de diepte van een bouwwerk
tussen de buitenzijde van de gevels;
2.8 bebouwingspercentage
de oppervlakte die met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, tenzij in de regels anders is bepaald; in dat geval geldt de wijze van meten zoals die dan is gegeven;
2.9 bebouwde oppervlakte
de buitenwerks gemeten oppervlakte van het/de op een bouwperceel staande c.q. op te richten bouwwerk(en), gemeten zowel boven als onder maaiveld;
2.10 peil
- a. voor gebouwen:
- 1. indien de hoofdtoegang van het perceel aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 12 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
- 2. in andere gevallen: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;
- b. voor overige bouwwerken: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het bouwwerk grenzende terrein.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Woongebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Maatvoering
In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt voor bestaande gebouwen en andere bouwwerken, gebouwd krachtens en overeenkomstig een bouw- danwel omgevingsvergunning, het volgende: indien en voor zover de bestaande maatvoering en/of oppervlaktes en/of situering van gebouwen en andere bouwwerken, de voorgeschreven situering en/of de genoemde maxima, danwel minima overschrijden, geldt de bestaande situering en/of de bestaande maatvoering als maximum respectievelijk minimum.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
- a. Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruik of het laten gebruiken van:
- 1. onbebouwde gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens;
- 2. onbebouwde gronden, bouwwerken en/of onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
- 3. onbebouwde gronden als kampeerterrein;
- 4. vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
- 5. onbebouwde gronden als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
- 6. onbebouwde gronden als stortplaats voor puin en afvalstoffen, voor zover dit niet betreft het storten of opslaan in bij gebouwen behorende tuinen van geringe hoeveelheden afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van die tuinen.
- b. Nieuwe bouwwerken worden gebruikt overeenkomstig het ter plaatse bestaande gebruik van de gronden of van bestaande gebouwen waarbij deze worden gebouwd.
- c. Het plaatsen van zendmasten is niet toegestaan.
7.2 Parkeren
- a. Bij het bouwen en het wijzigen van het bestaande gebruik zoals toegestaan op grond van de bestemmingen genoemd in hoofdstuk 2, dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid, waarbij de volgende parkeernormen worden gehanteerd:
- 1. voor vrijstaande woningen: 2,1 parkeerplaatsen per woning;
- 2. voor twee-aaneengebouwde/levensloopbestendige woningen: 2,0 parkeerplaatsen per woning;
- 3. voor aaneengebouwde woningen: 1,8 parkeerplaatsen per woning;
- 4. voor gestapelde woningen: 1,0 parkeerplaatsen per woning.
- b. Van het bepaalde onder a. kan worden afgeweken, indien kan worden aangetoond dat op andere wijze is voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Maatvoering
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan voor het afwijken van de voorgeschreven goothoogte, (bouw)hoogte, oppervlakte, inhoud en afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage, eventueel met overschrijding van de bouwgrenzen, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven afmetingen en afstanden.
8.2 Bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan om bij de uitvoering van het plan af te wijken van bouwgrenzen en overige aanduidingsgrenzen in het horizontale vlak op de verbeelding, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende reden zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 2,5 m bedraagt.
8.3 Nutsvoorzieningen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan om het oprichten van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende regels:
- a. de bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m2;
- b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,0 m;
- c. de omgevingsvergunning mag de verkeersveiligheid niet in gevaar brengen;
- d. de omgevingsvergunning leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
- c. Lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Antoniushof, Breedeweg'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Om de (toekomstige) woonbehoefte binnen de kern Breedeweg op te vangen, wordt het gebied aan de zuidzijde van de bestaande kern ontwikkeld als nieuw woongebied. Aanvullend wordt de lintbebouwing aan de Sint Antoniusweg en Bredeweg verdicht. Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling in juridisch-planologische zin mogelijk.
Voor de ontwikkeling van het plangebied is gekozen voor een globale bestemming. Deze opzet maakt het mogelijk om de definitieve stedenbouwkundige verkaveling van het nieuwe woongebied in een later stadium op ondergeschikte onderdelen te wijzigen en - waar nodig - te verfijnen, zodat ingespeeld kan worden op wijzigende (markt)omstandigheden.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt aan de zuidzijde van het kern Breedeweg, in de hoek Sint Antoniusweg - Bredeweg en staat kadastraal bekend als gemeente Groesbeek, sectie Q, nummers 188 (deels), 237, 295, 454 (deels) en 456 (deels). Het plangebied wordt begrensd door:
- Noordzijde: de Sint Antoniusweg en de woonpercelen aan de Sint Antoniusweg 1-5;
- Oostzijde: de Bredeweg en de woonpercelen aan de Bredeweg 70-78;
- Zuidzijde: de tuin van het woonperceel aan de Bredeweg 86 en agrarische gronden;
- Westzijde: het sportcomplex van een voetbalvereniging.
Navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Globale ligging plangebied (rode omkadering)
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Voor de in dit bestemmingsplan begrepen noordelijke gronden, direct aan de Bredeweg, geldt het bestemmingsplan 'Breedeweg', zoals door de gemeenteraad is vastgesteld op 13 februari 2007. Op grond van dit bestemmingsplan geldt ter plaatse de bestemming 'Woondoeleinden'.
Voor de zuidelijke gronden in het plangebied, achter de bebouwingslinten aan de Bredeweg en de Sint-Antoniusweg, geld het bestemmingsplan 'Buitengebied Groesboek, zoals door de gemeenteraad is vastgesteld op 29 augustus 2013. Op grond van dit bestemmingsplan geldt ter plaatse de bestemming 'Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden' en langs de oostzijde een strook met de dubbelbestemming Waarde – Archeologische verwachtingswaarden.
Uitsnede geldend bestemmingsplan met globale aanduiding plangebied (rode omkadering)
Op grond van deze bestemmingen is het toevoegen van woningen niet toegestaan. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken is het daarom noodzakelijk het bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied te herzien.
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen:
Inleiding en beschrijving plangebied
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Bestaande Situatie
In de bestaande situatie zijn de gronden achter de lintbebouwing in gebruik als weiland c.q. grasland, waardoor het plangebied een overwegend open karakter heeft. De bestaande woningen aan de Sint Antoniusweg en Bredeweg grenzen met de achtertuinen aan de nieuwe woningbouwlocatie. Aan de zuidwestzijde grenst de locatie aan het sportcomplex van de R.K.S.V. Groesbeekse Boys. Op navolgende afbeeldingen zijn impressies van het plangebied en de omliggende bestaande bebouwing weergegeven:
Impressie van de bestaande lintbebouwing met een doorkijk naar het weiland
Impressie bestaande bebouwing met globale aanduiding plangebied (rode omkadering)
2.2 Planbeschrijving
2.2.1 Programma
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 39 woningen mogelijk. Waarvan 2 particuliere initiatieven voor twee bouwkavels ter plaatse van de open plekken in het bebouwinglint ter plaatse van de percelen aan de Sint Antoniusweg 1 en 5. De andere 37 wooneenheden betreffen eveneens 2 lintwoningen en achter de lintbebouwing een nieuw woongebied uitgevoerd als een landelijk hof.
Het uitgangspunt is het ontwikkelen van een landelijk, kleinschalig woonmilieu. In de Antoniushof wordt uitsluitend ruimte geboden aan grondgebonden woningen met tuin en beneden-boven woningen, aansluitend bij het dorpse en landelijke karakter van Breedeweg.
De toekomstige bebouwing bestaat uit een mix van woningtypen: vrije kavels, vrijstaande woningen, twee-onder-één-kap-/levensloopbestendige woningen, rijwoningen en beneden-bovenwoningen. Zo ontstaat een breed aanbod aan woningen voor diverse doelgroepen, van betaalbaar voor starters tot levensloopbestendig voor senioren.
De meest recente stedenbouwkundige verkaveling voorziet in 2 vrije kavels, 4 vrijstaande woningen, 14 twee-onder-één-kap-/levensloopbestendige woningen, 7 rijwoningen en 12 beneden- bovenwoningen (sociale huur). Het voorgenoemde programma vormt nadrukkelijk geen blauwdruk. De verkaveling en differentiatie in het woningbouwprogramma is indicatief en kan op onderdelen nog wijzigen.
2.2.2 Stedenbouwkundige visie
Het nieuwe woongebied wordt gekenmerkt door een heldere en functionele opzet. Binnen de stedenbouwkundige opzet zijn 'bouwstroken' opgenomen waarbinnen de nieuwe woningen worden gesitueerd. Deze stroken zijn zodanig gelegen dat de nieuwe woningen op een logische wijze aansluiten op de bestaande ruimtelijke structuur in de omgeving. Doordat de nieuwe wegen voor een belangrijk deel grenzen aan de randen van het nieuwe woongebied ontstaat een open planstructuur met zicht op de landelijke omgeving. Ook voor wat betreft de ligging van de woningen en tuinen ten opzichte van de zon (en de toepassing van zonnepanelen) is deze opzet passend.
Indicatief stedenbouwkundig plan
De nieuwe woningen bestaan in de basis uit twee bouwlagen met een kap, aansluitend bij de bestaande bebouwing in de directe omgeving van het plangebied. Uitzondering hierop vormen de eventuele levensloopbestendige woningen, die een volledig woonprogramma op de begane gronden hebben en dus uit één bouwlaag met eventueel een kap bestaan.
Het nieuwe woongebied wordt ontsloten via een nieuwe aansluiting op de Sint Antoniusweg. Door middel van een lus-ontsluiting zijn alle woningen bereikbaar. Mede door het geringe aantal woningen zal het openbaar gebied een erfachtige inrichting krijgen. Het landelijke karakter wordt versterkt door het aanbrengen van hagen op de erfgrenzen en groene bermen langs wegen, bestaande uit gebiedseigen beplanting. Daarnaast is aan de zuidwestzijde van het woongebied ruimte gereserveerd voor de aanleg van een grotere groene ruimte.
Ook is mede vanwege de bestaande waterproblematiek in en rond Breedeweg rekening gehouden met de wateropgave. Door de aanleg van een wadi langs de nieuwe weg wordt voorzien in de opvang en berging van hemelwater. Er worden meerdere wadi's gerealiseerd, waarmee wordt geanticipeerd op een koppeling met voorzieningen elders in Breedeweg. Ten behoeve hiervan wordt op de noordoostelijke percelen een duiker aangelegd die als overloop vanuit de wadi's fungeert naar het nieuw aan te leggen hemelwaterriool in de Bredeweg.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.
De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:
- Ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden;
- Steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
- Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de prioriteiten uit de NOVI. De NOVI vormt geen belemmering voor dit plan.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het beleid, zoals beschreven in de voorganger van de NOVI, oftewel de SVIR. Op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt, vervalt het Barro. De regels van het Barro worden dan vervangen door het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL). Het BKL wordt de uitwerking, in regelgeving, van het beleid dat in de NOVI staat. Zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is, is het Barro nog van toepassing.
In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Planspecifiek
Voor onderhavig plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd. Het Barro is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'
In het kader van de ladder voor duurzame ontwikkeling wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.
Conform actuele jurisprudentie wordt een ontwikkeling van 12 woningen of meer gezien als stedelijke ontwikkeling.
Planspecifiek
Met dit plan wordt de realisatie van maximaal 39 wooneenheden mogelijk gemaakt. Daarmee is sprake van een stedelijke ontwikkeling, die getoetst moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Ten aanzien van de ladder kan worden gesteld dat het voorliggende plan voorziet in een regionale woningbehoefte. Voor de gemeenten Berg en Dal, Beuningen, Druten, Heumen, Mook en Middelaar, Nijmegen en Wijchen is sinds 15 december 2020 de nieuwe gezamenlijk regionale 'Woonagenda Nijmegen e.o. 2020-2030' van kracht. Op basis van een analyse van de regionale behoefte, kunnen in de regio gedurende de looptijd van de agenda circa 20.500 woningen worden gebouwd. Voor Berg en Dal komt dit neer op circa 1.455 woningen.
Uit het Actieplan wonen van de gemeente Berg en Dal (zie subparagraaf 3.3.2) blijkt dat er behoefte is aan 1.200 woningen tot 2030. Omdat de behoefte aan woningen tot 2030 vooralsnog groter is dan het beoogde aanbod 'netto plancapaciteit', is de kwantitatieve behoefte voldoende aangetoond. Kwalitatief speelt de onderhavige woningbouwontwikkeling in op de gewenste ontwikkelingen in het aanbod naar grondgebonden betaalbare starterswoningen, levensloopbestendige woningen en (middel)dure koopwoningen in een dorps woonmilieu.
Onderhavige woningbouwontwikkeling kan niet met de beoogde kwaliteit binnen het huidige stedelijk gebied worden gerealiseerd. Het plangebied is gelegen aan de rand van Breedeweg en wordt bijna aan alle zijden omgeven door bestaande bebouwing. Het plangebied is in de geldende gemeentelijke structuurvisie uit 2013 aangeduid als 'Woningbouwlocatie'. Het plan voldoet daarmee aan de eisen van de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.1.4 Water en bodem sturend
In 2022 koos het kabinet de beleidslijn ‘water en bodem sturend’ als uitgangspunt voor de inrichting van Nederland. Dit wil zeggen dat het bodem-watersysteem een doorslaggevende rol speelt bij de inrichting van Nederland. Het kabinet baseert het beleid hiervoor op zeven uitgangspunten:
- Niet afwentelen: niet op toekomstige generaties, andere gebieden of functies en ook niet afwentelen van privaat naar publiek.
- Meer rekening houden met extremen: extreme weersituaties die nog niet eerder zijn voorgekomen zijn door het veranderende klimaat veel vanzelfsprekender geworden. Daar moeten we ons nog beter op voorbereiden.
- In samenhang omgaan met wateroverlast, droogte en bodem: Nederland moet van een vergiet weer een spons worden. Niet meer zo snel mogelijk al het water afvoeren, maar het vasthouden en bergen. Dit biedt ook kansen voor de kwaliteit van water en bodem.
- Meerlaagsveiligheid: naast dijken en keringen aanleggen, wil het Rijk ook meer aandacht voor de ruimtelijke inrichting om gevolgen van een overstroming te beperken en voor crisisbeheersing en herstel van schade.
- Bodem minder afdekken, minder vergraven, niet verontreinigen: zo worden bodems beter bestand tegen verdroging, slaan ze CO2 beter op en helpen ze ook om stikstof vast te leggen.
- Integrale aanpak in de leefomgeving: de water- en bodemopgaven hangen samen met alle andere opgaven in de leefomgeving. Daarom is het heel belangrijk om deze opgaven integraal aan te pakken, waarbij het water- en bodemsysteem sturend is.
- Comply or explain: Als er van een structurerende keuze wordt afgeweken, moet dat expliciet uitlegbaar en toetsbaar zijn. En doelen moeten hierbij nog steeds wel gehaald worden.
Planspecifiek
Als onderdeel van de watertoets wordt een stresstest wateroverlast uitgevoerd. En wordt met de resultaten daarvan een risicodialoog gevoerd. Dit proces is nog lopende (zie ook hoofdstuk 1 van de watertoets).
3.1.5 Conclusie
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
3.2 Regionaal Beleid
3.2.1 Verstedelijkingsstrategie Arnhem Nijmegen Foodvalley
De verstedelijkingsstrategie van de regio's Arnhem-Nijmegen en Foodvalley beschrijft welke voorwaarden en principes er zijn om te komen tot nieuwe locaties voor wonen en werken. Er wordt globaal een beeld geschetst waar op de middellange (2030) en lange termijn (2040) de extra woon-en werklocaties voor de komende jaren een plek kunnen krijgen. De strategie is adaptief en geeft inzicht in welke keuzes nu en op een later moment genomen worden. Daarmee staat nog niet alles vast en is er voldoende flexibiliteit om veranderingen op te vangen. De strategie reikt ontwerpprincipes en levert handvatten voor verder uitwerking en samenwerking.
Planspecifiek
Bij het ruimtelijk aanwijzen van geschikte uitleglocaties wordt het principe gehanteerd dat verstedelijking niet plaats vindt in het Natuur Netwerk Nederland, weidevogelgebieden, uiterwaarden, huidige waterbergingsgebieden, bovenop de stuwwallen en in de droogdalen. Het plangebied is gelegen in een droogdal. Droogdalen worden niet geschikt geacht vanwege het hogere risico op overstromingen. Wat betreft de locatie van het onderhavige planvoornemen geldt het plangebied is gelegen aan de rand van Breedeweg en bijna aan alle zijden wordt omgeven door bestaande bebouwing. Bovendien is er een stresstest wateroverlast met risicodialoog in uitvoering.
3.2.2 Regionale woningbouwafspraken
Woonagenda Nijmegen e.o. 2020-2030
Voor de gemeenten Berg en Dal, Beuningen, Druten, Heumen, Mook en Middelaar, Nijmegen en Wijchen is sinds 15 december 2020 de nieuwe gezamenlijk regionale 'Woonagenda Nijmegen e.o. 2020-2030' van kracht. Op basis van een analyse van de regionale behoefte, kunnen in de regio gedurende de looptijd van de agenda circa 20.500 woningen worden gebouwd.
Woondeal 2.0
In 2020 sloten het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeenten hun eerste Woondeal. Met deze Woondeal is er een samenwerking die gericht is op het bouwen van meer woningen in de regio. De Woondeal Arnhem – Nijmegen uit 2020 is nu geactualiseerd naar een Woondeal 2.0. Hierin staan, naast afspraken over voldoende woningen, afspraken over betaalbare woningen en duurzaam en circulair gebouwde woningen.
Belangrijk onderdeel van de nieuwe Woondeal-afspraken is de overeenkomst tussen de gemeenten dat zij de huisvestingsopgave voor aandachtsgroepen eerlijk spreiden over de regio. Dan gaat het bijvoorbeeld om huisvesting van mensen met een zorgvraag of mensen die dakloos dreigen te worden. Iedere gemeente zet zich in voor 30% sociale huur bij nieuwbouw, zodat deze aandachtsgroepen overal in de regio kansen op een woning hebben. Daarnaast realiseert elke gemeente minimaal 35% tot 40% van de nieuwe woningen als middenhuurwoning tot €1.000,- of koopwoning tot €355.000,-. Daarmee krijgen jonge starters een kans.
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan kent een gevarieerd woningbouwprogramma. De meest recente stedenbouwkundige verkaveling voorziet in de realisatie van 39 woningen, waarvan 12 beneden-bovenwoningen in de sociale huur. Dit is overeenkomstig met de betaalbaarheidsuitgangspunten in Woondeal 2.0, dat minimaal 30% van de beoogde woningen sociale huurwoningen worden. Aanvullend dient op grond van Woondeal 2.0 minimaal 35% van de beoogde woningen in de middenhuur en/of betaalbare koop te worden gerealiseerd. Hieraan wordt niet voldaan. Het beoogde woningbouwprogramma omvat 7 middenhuur/betaalbare koopwoningen. De afspraken tussen de gemeente en de ontwikkelaar ten aanzien van de differentiatie van het woningbouwprogramma dateren van voor Woondeal 2.0 en zijn gebaseerd op het toenmalige beleid. Toen Woondeal 2.0 van kracht werd is door de gemeente gevraagd waar mogelijk aansluiting te zoeken. Dit is voor het sociale segment gelukt. Om een haalbaar plan te houden kon het betaalbaar deel niet groter. In goed overleg met de gemeente is besloten het onderhavige programma aan te houden.
In de planvorming worden de nodige duurzaamheid- en klimaatadaptieve maatregelen getroffen, zie ook 4.15.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Algemeen
Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten van de provincie Gelderland de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De bijbehorende geactualiseerde Omgevingsverordening Gelderland (actualisatieplan 9) hebben Provinciale Staten op 5 juli 2022 vastgesteld. De geconsolideerde versie van de provinciale verordening dateert van 21 december 2022.
De Omgevingsvisie en –verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie twee keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast.
3.3.2 Omgevingsvisie
De komende decennia komt er veel op Gelderland af: het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. De provincie zet in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
- Gezond en veilig; dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is ook voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is ook aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
- Schoon en welvarend; dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen, alsmede het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen uitgebreid worden.
De dynamiek op de woningmarkt is groot. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. Het grootste deel van de woningen die in 2050 in Gelderland nodig zijn, staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden.
Voor de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De meeste woningen zijn verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Daarnaast is de provincie met haar partners in gesprek over hoe het vraagstuk van klimaatadaptatie en wonen slimmer aangepakt kan worden. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van de Gelderlanders.
Planspecifiek
De beoogde woningtoevoeging is regionaal afgestemd. Ook is in paragraaf 4.15 van deze toelichting beschreven welke klimaatadaptieve maatregelen in het plangebied worden toegepast. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.
3.3.3 Omgevingsverordening
De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.
Planspecifiek
Ten aanzien van 'Wonen' is in artikel 2.2 is opgenomen dat een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk maakt als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Aangezien het toevoegen van 39 woningen passend is binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma, dat op zijn beurt past binnen de subregionale woonagenda, is de voorgenomen ontwikkeling niet strijdig met de Omgevingsverordening. Voor een onderbouwing van de lokale woningbehoefte wordt kortheidshalve verwezen naar subparagraaf 3.1.3.
Ook dient op grond van artikel 2.65b van de omgevingsverordening in het bestemmingsplan te worden toegelicht welke maatregelen of voorzieningen worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In het onderhavige geval zal het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak niet worden gekoppeld aan het rioolsysteem, waardoor overbelasting van het riool wordt voorkomen. Daarnaast worden diverse groenstructuren gerealiseerd, waardoor hittestress wordt beperkt. Ook zal door het beperken van terreinverharding en het toepassen van bijvoorbeeld halfverharding het grondwater aangevuld blijven worden met regenwater, zodat droogteschade wordt voorkomen.
Daarnaast is het plangebied gelegen binnen het nationaal landschap Gelderse Poort. In artikel 2.56 van de omgevingsverordening is geregeld dat een bestemmingsplan voor gronden binnen een nationaal landschap maar buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie alleen bestemmingen mogelijk mag maken die de kernkwaliteiten van een nationaal landschap niet aantasten. Het plangebied is onderdeel van het nationaal landschap De Gelderse Poort en specifiek het deelgebied 'Stuwwal Nijmegen/bekken Groesbeek'. De hoofdstructuur van het landschap bestaat uit de stuwwal (hoog, droog, zandig) en het bekken (laag, nat, zand en veen, overwegend grasland). De bebouwing in het reliëfrijke noordelijke deel (bij Heilig Landstichting, in Berg en Dal en Beek) heeft het karakter van luxe wonen in een park- en bosrijke omgeving, deels landgoedachtig. Dit karakter ontbreekt geheel of grotendeels bij de bebouwing in de kernen Groesbeek, Breedeweg en De Horst en langs de radiale wegen vanuit Groesbeek. Zodoende gaan ten gevolge van de beoogde ontwikkeling geen kernkwaliteiten verloren.
3.3.4 Conclusie
In het plangebied zijn geen provinciale belangen in het geding.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie Groesbeek
Een structuurvisie is een document waarin het ruimtelijk beleid van de gemeente in grote lijnen is vastgelegd. De gemeente is wettelijk verplicht om voor al het grondgebied in de gemeente één of meerdere structuurvisies vast te stellen. De structuurvisie geeft geen eindbeeld, maar schetst de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente voor de komende jaren. In Berg en Dal zijn er drie structuurvisies. Voor dit bestemmingsplan is uitsluitend de Structuurvisie Groesbeek van belang.
In Groesbeek wordt hoofdzakelijk voor eigen behoefte gebouwd. De gemeente Berg en Dal wenst duurzaam met de ruimte om te gaan door middel van efficiënt ruimtegebruik.'
Uitsnede structuurvisiekaart Breedeweg
Planspecifiek
Het plangebied is in de structuurvisie aangeduid als woningbouwlocatie (na 2020). Zodoende is woningbouw reeds voorzien. Bovendien voorziet het voorliggende bestemmingsplan in een ontwikkeling aansluitend op verstedelijkt gebied. Ook sluit het beoogde gevarieerde woningbouwprogramma en het woonmilieu aan bij de behoefte. Gelet hierop is de voorliggende ontwikkeling passend binnen de kaders van de structuurvisie.
Daarnaast wordt in de gemeente Berg en Dal gewerkt aan een nieuwe omgevingsvisie. Hiertoe is reeds het koersdocument vastgesteld door de gemeenteraad. In dit document heeft de gemeente de visie op hoofdlijnen bepaalt voor de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Berg en Dal tot 2040. Het koersdocument bevat de ambities, doelen en sturende principes die bepalend zijn om in de volgende fase de omgevingsvisie uit te werken. Daarin zullen de hoofdkeuzes worden vertaald naar de dorpen en deelgebieden. Op het gebied van woningbouw stelt het koersdocument dat het uitgangspunt is om in elk dorp woningen toe te voegen en te zorgen voor een passend woningaanbod dat bijdraagt aan de vitaliteit van elk dorp. De onderhavige ontwikkeling kent een gevarieerd woningaanbod met onder andere levensloopbestendige en sociale huurwoningen, voor diverse doelgroepen.
3.4.2 Actieplan Wonen
Op 24 september 2020 heeft de gemeenteraad het Actieplan wonen vastgesteld. Sinds de vorige woonagenda is de druk op de woningmarkt toegenomen. Het is lastiger geworden om een betaalbare woning te vinden in Berg en Dal. Zeker in de kernen nabij Nijmegen zorgt de instroom vanuit deze stad voor meer schaarste van beschikbare woningen. Om hier een antwoord op te hebben en het woningaanbod toe te laten nemen is het zorg voor de gemeente om in de ruimtelijke ordening stimulerend en faciliterend op te treden. De druk op de woningmarkt maakt dat er minder betaalbare woningen beschikbaar zijn. Daarnaast is het lastiger geworden voor corporaties en ontwikkelaars om goedkope woningen te realiseren. Dit zorgt dat de gemeente werk moeten maken om beschikbaar goedkoop aanbod te realiseren.
De voor het plangebied relevante punten zijn hieronder weergegeven:
Ontwikkeling voorraad
- 1.200 woningen toe voegen tot 2030 met de nadruk op kernen dichtbij Nijmegen zoals Berg en Dal, Beek, Groesbeek en Ooij;
- De gemeente houdt bij ontwikkelingen vinger aan de pols. Dat betekent monitoren of de vraag wijzigt, bijhouden of de ontwikkelingen op peil blijven en planuitval van 30 % incalculeren
Betaalbaarheid
- De helft van de te bouwen 1.200 woningen is sociale huur en koop, middenhuur en betaalbare koop, waar mogelijk vast te leggen in bestemmings- of omgevingsplannen.
- Stimuleren van doorstroming door toegankelijke woningen te bouwen, daarnaast in kaart brengen andere stimuleringsmaatregelen voor doorstroming.
- Betaalbaarheid borgen door enerzijds passend toewijzen door de woningcorporaties en anderzijds prioriteit geven aan ontwikkelingen in het betaalbare segment.
Duurzaamheid
- Berg en Dal is in 2050 klimaatneutraal;
Leefbaarheid
- Sturen op een goede verdeling koop/huur en duur/goedkoop per wijk, waarbij de gemeente op inbreidingslocaties ook de verdeling in de directe omgeving meeweegt.
Zorg
- Bij nieuwbouw zetten we in op woningen voor senioren die naar een toegankelijke woning willen doorstromen. We kijken bij ontwikkelingen specifiek of het toevoegen van geclusterde woonvormen mogelijk is.
In het actieplan komen verschillende ambities bijeen, zoals 1.200 woningen realiseren voor 2030, vergroening van de wijken, aanbod goedkope woningen vergroten, toegankelijke hofjeswoningen, etc.. Het liefst wil de gemeente alle ambities voor de volle 100 % realiseren, maar zij weet ook dat dit niet altijd (financieel) haalbaar is. Bij plannen zullen concessies gedaan moeten worden.
Om realistisch om te gaan met dit spanningsveld werkt de gemeente met het ambitiekader woningbouw. Hiermee daagt de gemeente ontwikkelaars uit om aan zo veel mogelijk ambities te voldoen. Het college van burgemeester en wethouders houdt regie op het totale programma, zodat alle ambities in vergelijkbare mate aandacht krijgen.
Planspecifiek
Het woningbouwprogramma bestaande uit grondgebonden woningen en beneden-bovenwoningen is gemeentelijk en regionaal afgestemd. Er wordt een gevarieerd woningbouwprogramma gebouwd, om zowel starters, als doorstromers mogelijkheden te bieden binnen de gemeente. In het kader van duurzaamheid worden de woningen gasloos gebouwd en zal voldaan worden aan de eisen voor Energieneutrale Gebouwen (ENG). Met de onderhavige woningbouwontwikkeling, wordt een bijdrage geleverd aan het streven naar voldoende en diverse woningen, passend binnen de structuur en het landschap.
3.4.3 Conclusie
In het plangebied zijn geen gemeentelijke belangen in het geding.
3.5 Conclusie
Dit bestemmingsplan past binnen het beleid van de verschillende overheden.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.
In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De voorgenomen activiteiten in het plan liggen ruim onder de plandrempel waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is: het aantal extra wooneenheden bedraagt maximaal 39 woningen. Gelet hierop, kan worden geconcludeerd dat de drempelwaarden niet worden overschreden, waardoor in onderhavig plan kan worden volstaan met het uitvoeren van een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij kan worden geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.
4.2 Niet Gesprongen Explosieven
Om het risico op het aantreffen van Conventionele Explosieven (CE) voorafgaande aan de werkzaamheden in te kunnen schatten, is er een vooronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting opgenomen.
Op basis van literatuur- en archiefonderzoek en de luchtfotoanalyse blijkt dat in de periode september 1944 t/m februari 1945 grondgevechten hebben plaatsgevonden in en rond het plangebied. Het plangebied heeft enige tijd tussen de Duitse en geallieerde frontlinies in gelegen. Bij verschillende geallieerde en Duitse aanvallen werd in Breedeweg gevochten. Naoorlogs werden onder andere grote hoeveelheden infanteriemunitie in het onderzoeksgebied aangetroffen, waaronder hand- en geweergranaten en munitie voor granaat- en raketwerpers. Op de luchtfoto’s is te zien dat vlakbij het plangebied een Duitse loopgraaf liep. Binnen het plangebied zijn echter geen Duitse stellingen zichtbaar. Gezien de langdurige periode van gevechtsactie en de naoorlogse munitieruimingen is het volledige plangebied verdacht op de aanwezigheid van infanteriemunitie.
Naar aanleiding van contra-indicatieonderzoek is vastgesteld dat in de naoorlogse periode geen werkzaamheden binnen en nabij het onderzoeksgebied hebben plaatsgevonden, waarbij grondroerende werkzaamheden hebben plaatsgevonden.
Het plangebied wordt op basis van het geanalyseerde feitenmateriaal gekwalificeerd als verdacht op de aanwezigheid van CE. Daar waar het verdachte gebied en het werkgebied elkaar overlappen (het opsporingsgebied) wordt geadviseerd vóór aanvang van de voorgenomen (grond)werkzaamheden het plangebied te laten onderzoeken op de mogelijke aanwezigheid van CE en deze te laten verwijderen. Hiertoe is reeds een projectplan opgesteld en goedgekeurd. Het toekomstige woongebied wordt voor de bouw vrijgemaakt van explosieven. Dit betreft, in tegenstelling tot het vooronderzoek, ook het noordwestelijke deel met de ontsluiting en het aangrenzend woongebied.
4.3 Bodem
4.3.1 Regelgeving
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
4.3.2 Onderzoek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn als bijlage 2 en 3 bij de toelichting opgenomen. Uit de uitgevoerde bodemonderzoeken kan het volgende worden geconcludeerd:
Woonpercelen aan de Sint Antoniusweg 1 en 5
- De licht verhoogde concentraties (koper, zink, PAK-totaal, minerale olie) in grond en (barium, cadmium en zink) in het grondwater geven vanuit de Wet bodembescherming geen noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of het treffen van sanerende maatregelen;
- Tijdens de veldwerkzaamheden is bodemvreemd materiaal in de bodem van Sint Antoniusweg 1 aangetroffen bestaande uit metselpuin en beton. Dit materiaal kan duiden op de aanwezigheid van asbest in de bodem;
- Tijdens de terreinverkenning is in het agrarisch perceel op de grens met Sint Antoniusweg 5 een schuurtje aangetroffen met een kleine aanbouw die is voorzien van een golfplaten dakbedekking zonder dakgoot. Het afstromend regenwater komt op het maaiveld terecht. Derhalve wordt geconcludeerd dat de bodem verdacht is met betrekking tot de aanwezigheid van asbest;
- Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek asbest op het perceel Sint Antoniusweg 1 wordt geconcludeerd dat zowel visueel als analytisch geen asbest op het maaiveld, in de bodem en in het halfverhardingsmateriaal is aangetroffen;
- Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek asbest rondom het schuurtje grenzend aan het perceel Sint Antoniusweg 5 wordt geconcludeerd dat zowel visueel als analytisch geen asbest op het maaiveld en in de bodem is aangetroffen;
- De aangetoonde concentraties in de bodem vormen in milieuhygiënische zin geen belemmering voor het toekomstig gebruik (wonen).
Woongebied
- De licht verhoogde concentraties (koper en PCB) in de grond en (barium, cadmium, kwik, nikkel en zink) in het grondwater geven vanuit de Wet bodembescherming geen noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of het treffen van sanerende maatregelen;
- De aangetoonde concentraties in de bodem vormen in milieuhygiënische zin geen belemmering voor het toekomstig gebruik (wonen met tuin);
- Op basis van de onderzoeksgegevens (historisch gebruik, onbebouwd en ontbreken van ondefinieerbare bodemvreemde bijmengingen) wordt de locatie als onverdacht beschouwd ten aanzien van asbest in de bodem.
4.3.3 Conclusie
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.4 Geluid
4.4.1 Regelgeving
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) en het daaraan hangende Besluit geluidhinder (Bgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
In het geval er nieuwe geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd, mag de geluidsbelasting niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde moeten maatregelen getroffen worden, om hieraan alsnog te kunnen voldoen. Blijkt dat niet mogelijk of op zwaarwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard dan is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden. Wanneer ook de maximaal te verlenen ontheffingswaarde wordt overschreden is in principe geen bouw van woningen of andere geluidgevoelige gebouwen mogelijk tenzij deze worden voorzien van dove gevels. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Bij vaststelling van een bestemmingsplan moet voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek worden verricht (art.76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk). De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Conform artikel 74 lid 2 bevindt zich geen zone langs wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke voorkeursgrenswaarde 48 dB.
Op basis van het Bouwbesluit 2012 geldt een minimale geluidwering van 20 dB voor een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied (gebruiksgebied of een gedeelte daarvan voor het verblijven van personen). In die gevallen waarbij een besluit hogere waarden is genomen (op basis van de Wet geluidhinder of de Tracéwet) geldt de eis dat de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie het verschil is tussen de hoogst toelaatbare geluidbelasting (uit het besluit hogere waarden) en 35 dB(A) bij industrielawaai of 33 dB bij weg- of spoorweglawaai.
4.4.2 Onderzoek
Wegverkeerslawaai
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 4 bij de toelichting opgenomen.
De beoogde woningen zijn gelegen in de geluidszone van de Sint Antoniusweg en het gezoneerde deel van de Bredeweg. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn tevens de nabijgelegen niet-gezoneerde wegen: niet-gezoneerde deel van de Bredeweg, de Pastoor Hoekstraat, en de binnenplanse wegen in het onderzoek betrokken.
Alleen ten gevolge van de Sint Antoniusweg treedt een overschrijding op van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. De maximaal te ontheffen waarde van 63 dB wordt niet overschreden. Voor de Sint Antoniusweg is een afweging van geluidsreducerende maatregelen noodzakelijk.
Het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen is niet doelmatig. Vanwege de Sint Antoniusweg dient een hogere waarde te worden aangevraagd. Het ontwerpbesluit hogere waarde zal gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd.
Railverkeerslawaai
De nieuwe woningen zijn niet gelegen binnen de zone van een spoorlijn. Akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai is derhalve niet benodigd.
Industrielawaai
De nieuwe woningen zijn niet gelegen binnen de zone van een geluidgezoneerd industrieterrein. Ten behoeve van het nabij het plangebied gelegen sportcomplex van een voetbalvereniging is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd, zie hiervoor paragraaf 4.7.
4.4.3 Conclusie
Het aspect 'geluid' vormt, na het verlenen van hogere waarden, geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.5 Luchtkwaliteit
4.5.1 Regelgeving
Op 15 november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
- negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken.
- mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt.
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3 % ten opzichte van de grenswaarde). Het gaat hier bijvoorbeeld om woningbouwlocaties met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 nieuwe woningen, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen.
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking is getreden nadat de EU in april 2009 derogatie heeft verleend.
Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 m van een provinciale weg of 300 m van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden. De zones worden afgemeten vanaf de rand van de weg. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.
4.5.2 Onderzoek
Een project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen. In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De ontwikkeling van maximaal 39 nieuwe woningen in dit bestemmingsplan valt ook binnen de NIBM-regeling zodat onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk is.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn aan de hand van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten (GCN en GDN), de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter hoogte van het plangebied. Daaruit blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet worden overschreden.
Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
4.5.3 Conclusie
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.6 Geur
4.6.1 Regelgeving
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
- voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
- voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie onderstaande tabel.
Concentratiegebied | Niet-concentratiegebied | ||
Binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 3 ouE/m³ | max. 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
Buiten bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 14 ouE/m³ | max. 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Geurnormen Wgv
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.
Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
- de geurbelasting wordt bepaald;
- de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object) wordt gemeten.
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Geur bij niet-agrarische bedrijven
Het voorkomen van (nieuwe) geurhinder is het algemene uitgangspunt in het rijksbeleid. Dit uitgangspunt is uitgewerkt in het landelijk informatiedocument ‘Handleiding Geur Industrie’ en beschrijft de methodiek voor de bepaling van het aanvaardbaar hinderniveau voor geur ten gevolge van bedrijfsmatige activiteiten. Vanwege het lokale aspect van geurhinder is de hoogte van het aanvaardbaar hinderniveau niet landelijk vastgelegd. Het bevoegd gezag moet daar een eigen afweging in maken. De provincie Gelderland heeft deze afweging uitgewerkt in de ‘Beleidsregels geur bedrijven (niet-veehouderijen) Gelderland 2017’ voor de industriële bedrijven waarvoor de provincie het bevoegde gezag is. Daarin is het aanvaardbaar geurhinderniveau vertaald naar streef-, richt- en grenswaarden. De streefwaarde is de waarde waaronder geen sprake is van hinder. De grenswaarde is de waarde waarboven sprake is van ernstige hinder. Over het algemeen wordt een geurcontour die ligt tussen streef- en grenswaarde als aanvaardbaar geurhinderniveau vastgesteld en vastgelegd in de milieuvergunning voor een industrieel geurrelevant bedrijf.
4.6.2 Onderzoek
Rondom het plangebied liggen twee rundveebedrijven, namelijk op de percelen Bredeweg 92 en Bredeweg 91. Beide bedrijven kennen een vaste afstandscontour. Deze vaste afstandscontour is middels de geurverordening van de gemeente Groesbeek vastgesteld op 25 m (gemengd gebied met burger- en agrarisch gebruik). De afstand tot het plangebied bedraagt minimaal 50 m. Zodoende is er geen sprake van agrarische bedrijven in de directe omgeving van het plangebied, met een geurcontour die (deels) over het plangebied ligt. Bovendien zijn tussen de omliggende agrarische bedrijven en het plangebied andere gevoelige (woon)bestemmingen gelegen, die maatgevend zijn voor de bedrijfsvoering van de betreffende agrarische bedrijven.
4.6.3 Conclusie
Het aspect 'geurhinder' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.7 Milieuzonering
4.7.1 Regelgeving
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken.
Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) gebruikt. Daarbij wordt o.a. gekeken naar de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar en zo nodig naar het risico op bodem- of luchtverontreiniging. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien er sprake is van een kortere afstand dan de richtafstand, is aanvullend onderzoek noodzakelijk.
4.7.2 Onderzoek
In de directe omgeving van de woningbouwlocatie zijn enkele niet-woonfuncties aanwezig. In onderstaande tabel zijn de adressen en maximaal toegestane milieucategorieën van de aanwezige bedrijven weergegeven.
Adres | Inrichting | Milieucategorie | Maatgevende aspect | Richtafstand (gemengd gebied) (m) | Feitelijke afstand (m) | |
Bredeweg 61 | Buurtsupermarkt | 1 | Geluid | 10 (0) | 40 | |
Bredeweg 70 | Kerk | 2 | Geluid | 30 (10) | 32 | |
Bredeweg 71 | Verenigingsgebouw | 2 | Geluid | 30 (10) | 42 | |
St. Antoniusweg 11 | Sportcomplex (met verlichting) | 3.1 | Geluid | 50 (30) | 0 |
Overzicht relevante bedrijvigheid
Op basis van de VNG-brochure is de omgeving van het plangebied aan te merken als 'gemengd gebied', vanwege de nabijheid van het sportcomplex en de bijbehorende relatief hoge geluidbelasting van de voetbalvelden. Ook is de Sint Antoniusweg een relatief drukke weg, wat eveneens aanleiding is om te spreken van gemengd gebied.
Zoals blijkt uit de bovenstaande tabel reiken de richtafstanden van de inrichtingen aan de Bredeweg 61, 70 en 71 niet tot de beoogde woonbestemmingen. Deze inrichtingen vormen dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het sportcomplex van een voetbalvereniging, waarvoor een richtafstand van 50 m geldt, grenst daarentegen direct aan het plangebied. Aan deze richtafstand wordt niet voldaan. Zodoende is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 5 bij de toelichting gevoegd.
Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en maximale geluidniveau vinden overschrijdingen plaats van richtwaarde uit stap 2 van de VNG-publicatie. De overschrijding bedraagt ten hoogste 11 en 16 dB(A) voor respectievelijk het langtijdgemiddelde niveau en de maximale geluidniveaus. Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau zijn de toeschouwers (met name de toeschouwers aanwezig tijdens de wedstrijd van het 1e) maatgevend. Voor de maximale geluidniveaus is, in de dagperiode, het gebruik van de scheidsrechtersfluit veruit maatgevend. Voor de avondperiode is het schreeuwen van spelers op het veld maatgevend.
Daarnaast is een incidentele bedrijfssituatie inzichtelijk gemaakt waarbij inhaalwedstrijden inzichtelijk zijn gemaakt. Ook tijdens de incidentele bedrijfssituatie wordt een overschrijding berekend van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en de maximale geluidsniveaus. De overschrijding bedraagt ten hoogste 11 en 16 dB(A) voor respectievelijk het langtijdgemiddelde niveau en de maximale geluidniveaus.
Gezien de overschrijdingen van de richtwaarden voor langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en maximale geluidniveaus is een afweging van geluidsreducerende maatregelen ten behoeve van het akoestisch woon- en leefklimaat van de nieuwbouwwoningen noodzakelijk. Hierbij dienen achtereenvolgens bron- overdrachts- en gevelmaatregelen te worden overwogen.
Het nemen van bron- en overdrachtsmaatregelen is niet mogelijk of doelmatig. Met de komst van het plan zal de voetbalvereniging, gezien de bestaande woning die direct grenst met de voetbalvereniging, niet beperkt worden in de bedrijfsvoering. Desalniettemin dient het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuw te realiseren woningen te worden gegarandeerd. Om het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen te garanderen dient het zogenoemde binnenniveau conform het Bouwbesluit te worden gegarandeerd. Voor de omgevingsvergunning dient een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels plaats te vinden zodat de gevelwering een volstaande geluidwerende werking heeft om het woon- en leefklimaat in de woning te garanderen.
4.7.3 Conclusie
Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.8 Lichthinder
4.8.1 Regelgeving
Kunstmatige verlichting kan hinder geven. Er zijn veel functies met kunstmatige verlichting, zoals (autosnel)wegen, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, glastuinbouwbedrijven en sportterreinen. De hinder hangt af van de aard, intensiteit, duur en plaats van de verlichting. Maar ook door de kans op blootstelling. Dit is afhankelijk van de omgeving en aan de leefwijze van mens en dier.
Er is geen specifiek beleid op rijksniveau ten aanzien van lichthinder. In het Activiteitenbesluit zijn voor enkele specifieke activiteiten voorschriften opgenomen die gelden voor bedrijven die geheel onder het Activiteitenbesluit vallen én voor vergunningsplichtige bedrijven:
- In paragraaf 3.5.1 (Telen of kweken van gewassen in een kas) worden eisen gesteld aan assimilatieverplichting.
- In paragraaf 3.7.3 (Bieden van gelegenheid voor het beoefenen van sport in de buitenlucht) worden eisen gesteld aan verlichting van sportvelden.
Voor de rest van de activiteiten in het Activiteitenbesluit wordt lichthinder en de bescherming van het donkere landschap gereguleerd op grond van de zorgplicht.
Voor sportvelden zijn in het Activiteitenbesluit geen normen met betrekking tot lichthinder opgenomen. In artikel 3.148 van het Activiteitenbesluit zijn wel momenten opgenomen waarop sportverlichting uitgeschakeld moet zijn:
- tussen 23.00 uur en 07.00 uur;
- als er geen sport wordt beoefend;
- als er geen onderhoud plaatsvindt.
Als toetsingskader voor lichthinder is de Richtlijn Lichthinder (uitgave januari 2017), opgesteld door de NSVV, gehanteerd. Deze richtlijn beschrijft grenswaarden voor onder meer sportverlichting ter plaatse van woningen.
4.8.2 Onderzoek
Vanwege de potentiële lichthinderbronnen in de vorm van de schijnwerpers op de lichtmasten van het sportcomplex van de voetbalvereniging, is een lichthinderonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 6 bij de toelichting gevoegd.
Verticale verlichtingssterkte
De huidige lichtinstallatie van het sportcomplex is in 2019 gerealiseerd. Het sportpark valt onder zone E2 (gebieden met een lage omgevingshelderheid, in het algemeen buiten stedelijke en landelijke gebieden), waarvoor een grenswaarde geldt van Ev =5 lux, gemeten op een hoogte van 1,8 m. De berekende lichtwaarden op de gevels van de beoogde woningen voldoen met een maximum gemeten waarde van 16 lux niet aan deze criteria.
Lichtsterkte
De maximale lichtsterkte voor zone E2 bedraagt 7.500 candela. De berekende maximale waarde voor de lichtsterkte bedraagt 18094 Candela en voldoet niet aan de gestelde norm.
Om aan de gestelde criteria te voldoen zullen aanpassingen worden aangebracht aan de bestaande lichtinstallatie. Deze aanpassingen betreffen het vervangen van een aantal inkijkbegrenzers door een inkijkbegrenzer van een ander type.
De berekening uit het onderzoek toont aan dat na aanpassing van de reeds geplaatste lichtinstallatie de lichtwaarden op de onderzochte gevels van de beoogde woningen met een maximum gemeten waarde van 2.4 lux wel voldoen aan de norm. Doormiddel van de vermelde aanpassingen zal ook de lichtsterkte voldoen aan de gestelde norm. De maximale waarde voor de lichtsterkte na aanpassing bedraagt: 1511 Candela en voldoet wel aan de gestelde norm.
4.8.3 Conclusie
Het aspect 'lichthinder' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.9 Externe Veiligheid
4.9.1 Regelgeving
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico's langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant.
Op 1 april 2015 is de regeling 'Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' in werking getreden. Het Basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
4.9.2 Onderzoek
Op navolgende afbeelding is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen.
Uitsnede risicokaart met globale begrenzing plangebied (blauwe omkadering)
Inrichtingen c.q. bedrijven
Uit de provinciale risicokaart blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Uit de provinciale risicokaart blijkt dat het plangebied niet is gelegen in de directe nabijheid van een transportroute voor gevaarlijke stoffen (vaarweg, weg of spoorlijn).
Vervoer van gevaarlijke stoffen door een buisleiding
Uit de provinciale risicokaart blijkt dat het plangebied niet is gelegen in de directe nabijheid van een buisleiding.
4.9.3 Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.10 Waterhuishouding
4.10.1 Regelgeving
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:
- Rijksbeleid: Waterwet, Nationaal Waterplan 2016 - 2021, Waterbeleid in de 21e eeuw en Nationaal Bestuursakkoord Water;
- Provinciaal beleid: Omgevingsvisie Gelderland;
- Waterschapsbeleid: Watervisie 2050, Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken, verbinden, vergroenen', Nota riolering 'Samen door één buis' (2019) en de Keur voor waterkeringen en wateren;
Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:
- Nieuwe plannen dienen te voldoen aan het principe van het “hydrologisch neutraal” bouwen. Hierbij moet de hydrologische situatie, voor wat betreft de afvoer van hemelwater, minimaal gelijk blijven aan de oorspronkelijke situatie. De oorspronkelijke landelijke afvoer (naar het oppervlaktewater) mag niet overschreden worden.
- In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht moet worden hoe met het schone hemelwater omgegaan kan worden.
- Bij alle nieuwbouwplannen moet (vuil) afvalwater en (schoon) hemelwater gescheiden worden behandeld. Het schone en vuile water worden daarbij apart aangeleverd aan de riolering of, indien mogelijk, wordt het schone water aan de natuur teruggegeven. Dit is ook het geval als in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is.
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden om watervervuiling te voorkomen.
Uitgangspunten Waterschap Rivierenland
De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:
- Waterneutraal inrichten. Om te voorkomen dat door de aanleg van nieuw verhard oppervlak wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang om het verlies aan waterberging in de bodem te compenseren.
- Schoon inrichten. Om te voorkomen dat de waterkwaliteit van het oppervlaktewater negatief wordt beïnvloed. Binnen het stedelijk gebied zal daarom schoon hemelwater van nieuwbouwprojecten gescheiden van het vuilwater dienen te worden afgevoerd: afkoppelen. Het waterschap streeft naar 100 % afkoppeling van schoon hemelwater van verharde oppervlakken (gebouwen, wegen en ander terreinverharding).
- Veilig inrichten. Door nieuwbouwplannen mag de veiligheid van een (primaire) waterkering, het waterkerend vermogen, niet worden aangetast. Dit geldt niet alleen voor de dijk zelf, maar tevens voor de beschermingszones ter weerszijden van de dijk.
Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht.
Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit:
- De T=10+10% neerslag. Hierbij mag het peil (van het oppervlaktewater) niet meer dan 0,2 of 0,3 m stijgen, afhankelijk van het deelgebied waarin de ontwikkeling plaats vindt. Vuistregel hierbij is 436 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 43,6 mm.
- De T=100+10%-neerslag. Hierbij is een peilstijging toegestaan tot laagste putdekselhoogte op wijkniveau. Vuistregel hierbij is 664 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 66,4 mm. Deze vuistregel geldt vooral voor droogvallende voorzieningen.
Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In beide gevallen moet de bodem van de voorziening zich boven de GHG bevinden om te voorkomen dat er bergingsverlies optreedt ten tijde van hoge grondwaterstanden. Tijdens de ontwerpbui T=100+10% mag het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem moet 48 tot 96 uur te bedragen.
Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m2 voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied. Als peildatum voor het eenmalig gebruik is 1 januari 2010 aangehouden. Dit betekent dat alleen aanspraak gemaakt kan worden op de vrijstelling als hier in het verleden (na 1 januari 2010) nog geen gebruik van is gemaakt.
4.10.2 Onderzoek
Om inzichtelijk te maken op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het planvoornemen voor de waterhuishouding, is een watertoets memo opgesteld. Deze memo is als bijlage 7 bij de toelichting gevoegd.
Bestaande situatie
In de bestaande situatie is het plangebied grotendeels in gebruik als weiland c.q. grasland. Uit het bodemonderzoek kan worden opgemaakt dat de gehele bodem uit matig tot zeer fijn, zwak humeus zand bestaat. Op meerder locaties zijn grindhoudende lagen aangetroffen
Oppervlaktewater
In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
Waterkeringen
In het voorliggende plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig.
Watercompensatie
Ten behoeve van de woningbouwontwikkeling wordt waterberging door middel van wadi's gecreëerd. Het woningbouwproject bestaat in de eindsituatie uit in totaal circa 0,72 ha verhard oppervlak (o.a. wegen, parkeervakken, trottoirs, erfverharding (30% van het totale kavel) en daken van woningen). Dit betekent dat in de wadi's een bergend vermogen van minimaal 475 m3 beschikbaar moet zijn. Het ontwerp beschikt over een bergend vermogen van circa 511 m3 (circa 7,5% overcapaciteit). Het plan voldoet daarmee aan de kaders.
De omgeving van de kern Breedeweg kent (voor Nederlandse begrippen) grote hoogteverschillen en natuurlijke dalen in het landschap. De natuurlijke dalen worden stroombanen genoemd. Normaal gesproken staan deze droog, maar bij hevige neerslag stroomt het regenwater vanaf de hellingen via deze dalen naar beneden. Hierdoor is de kern Breedeweg erg gevoelig voor wateroverlast tijdens hevige neerslag. De gemeente Berg en Dal en Waterschap Rivierenland pakt met de stroombanenplannen . Breedeweg maakt ruimte voor water' de wateroverlast en verdroging aan. Dit doen zij met ongeveer 40 verschillende, grote en kleinere, maatregelen. Dit geldt ook ter plaatse van het plangebied, waar, op basis van de maatregelen voor stroombanenplan 2, de wateroverlast wordt aangepakt.
Vanwege de watergevoeligheid van het plangebied is middels een watersysteemanalyse de klimaatrobuustheid van het planvoornemen getoetst. Deze stresstest is als bijlage 8 bij de toelichting gevoegd. De watersysteemanalyse laat zien dat het planvoornemen een verbetering zorgt. In de analyse is rekening gehouden met verschillende neerslagsituaties, te weten de normbui van 30 mei 2016, HKV bui T=100 voor de korte situatie, HKV bui T=100 voor de middellange situatie en HKV bui T=100 voor de lange situatie. Ondanks de maatregelen die gemeente en waterschap Rivierenland vanuit de samenwerkingsovereenkomst 'Breedeweg maakt ruimte voor water' in het stroombanenplan 2 treffen is binnen het plangebied, op het huidig perceelniveau, sprake van water op het maaiveld. Bij naastgelegen percelen is op enkele locaties sprake van water tegen de gevels. Dit wordt veroorzaakt door lokaal maaiveldverloop en daaraan gekoppelde afstroming van water.
Met de toepassing van gekoppelde wadi’s zorgt de inrichting van het beoogde woongebied Antoniushof voor een verbetering. Water wordt opgevangen waarmee verdere afstroming naar lager gelegen gebied wordt beperkt c.q. voorkomen. Wanneer het plangebied als individueel gebied wordt beschouwd zijn de wadi’s in staat bij de normbuien het water nagenoeg volledig binnen het plangebied te bergen. Wel zal de overloop van de wadi’s op het (nog aan te leggen) RWA riool in de Bredeweg in werking treden, maar het aanbod is verwaarloosbaar. De totale overloop tijdens de neerslagsituatie bedraagt circa 3 m3, dit valt ruimschoots binnen de landelijke afvoernorm van maximaal 1,5 l/sec/ha.
De realiteit is echter dat ook de afvoer vanuit omliggend hoger gelegen gebied de wadi’s gaat belasten. Door de belasting van omliggend gebied is sprake van een grotere overloop van de wadi naar het RWA riool in de Bredeweg. De overloop gaat van circa 3 m3 naar circa 70 m3. Op 70 m3 na wordt het regenwater dus binnen het plangebied geborgd. Om te borgen dat voor de restopgave voldoende aanvullende bergingscapaciteit wordt gerealiseerd, is in de regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze verplichting stelt het realiseren van 70 m3 aan aanvullende bergingscapaciteit als voorwaarde om de woningen te mogen bouwen. In de verdere uitwerking van het plan, wordt onderzocht op welke wijze invulling hieraan wordt gegeven. Gezien de mogelijkheid tot het realiseren van infiltratie onder de parkeervakken wordt de realisatie van 70 m3 aan extra bergingscapaciteit uitvoerbaar geacht.
Grondwater
Voor de studie 'waterhuishouding Bredeweg' van juli 2021 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hiervoor zijn in totaal 22 grondboringen tot een diepte van 5,50 m -maaiveld uitgevoerd. Bij 2 boringen is een grondwaterstand waargenomen (variërend tussen 3,80 m en 4,00 m -maaiveld).
Nabij het plangebied worden de grondwaterstanden op twee locaties continu gemeten door Vitens. In deze metingen is een GHG geconstateerd van 4,89 m -mv en 1,89m -mv. Op basis van deze gegevens wordt verwacht dat de grondwaterstand op ten minste 1,89 m -mv ligt. Daarnaast heeft de gemeente Berg en Dal infiltratiemetingen uitgevoerd tussen circa 0,9m en 3,4m -maaiveld. De resultaten van deze meting geven een K-waarde weer tussen 1,9m/dag en 5,7m/dag. Hiermee wordt ruim voldaan aan de ontwateringseisen. Vanuit dit oogpunt is ophoging niet vereist.
Echter vanuit oogpunt van water en bodem sturend ontwerpen is wel gekozen voor een ophoging van het maaiveld. Het maaiveld van de planlocatie ligt in de huidige situatie aanzienlijk lager dan de omgeving. Belangrijk om te vermelden is dat de ontwikkeling ter plaatse van de aansluiting met omliggend gebied altijd 5 tot 10 cm lager blijft liggen. Hierdoor zal de ontwikkeling nooit afwentelen op omliggend gebied. De ophoging zal er voor zorgen dat de ontwatering in het plangebied gegarandeerd is.
Riolering
Het vuilwater van de nieuwe woningen worden ingezameld middels een DWA-stelsel. Deze sluit aan op het bestaande DWA-stelsel in de Sint Antoniusweg. Conform de revisietekening ligt deze aansluiting tussen 23,99m +NAP en 23,83m +NAP. Doordat het maaiveld in het projectgebied lager ligt en de aansluiting relatief hoog is het niet mogelijk om het stelsel geheel onder vrij verval over te laten lopen op het rioolstelsel in de Sint Antoniusweg. Hiervoor dient dus een pompput te worden toegepast nabij de aansluiting.
Waterkwaliteit
Het toepassen van niet-uitloogbare bouwmaterialen voorkomt dat het hemelwater wordt vervuild. In verband hiermee worden eisen gesteld aan de bij de daken, goten en leidingen te gebruiken materialen. Er mogen geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen gebruikt worden op delen die het hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben). Afkoppeling van hemelwater zorgt ervoor dat het aantal riooloverstorten laag is. Ook dit komt de waterkwaliteit (in de omgeving) ten goede.
Beheer en onderhoud
Het beheer en onderhoud van het inzamelings- en transportstelsel van afvalwater, kortom de riolering, ligt bij de gemeente. Het Waterschap is verantwoordelijk voor de zuivering van het aangeleverde afvalwater. Het Waterschap is de beheerder van het totale watersysteem en van de waterkeringen. Het onderhoud van de waterkeringen en hoofdwatergangen is tevens de verantwoordelijkheid van het Waterschap. Het onderhoud van de overige watergangen ligt bij particulieren, de gemeente en andere instanties.
4.10.3 Conclusie
Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.11 Ecologie
4.11.1 Regelgeving
Soortenbescherming
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.
Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.
- 1. Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.
- 2. Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien:
- a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
- b. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en
- c. sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:
- de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of
- de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
- 3. Het beschermingsregime Andere Soorten, dat van toepassing is op soorten van de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien:
- a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
- b. indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.
De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk.
Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Zodoende dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
Gebiedsbescherming
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.
4.11.2 Onderzoek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan naar de aanwezige flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 9 en 10 bij de toelichting gevoegd.
Soortenbescherming
- Vleermuizen: In het plangebied zijn geen holtes en openingen aangetroffen die toegang bieden tot potentieel geschikte verblijfplaatsen voor vleermuizen. Het kan met voldoende zekerheid worden uitgesloten dat er zich vaste verblijfplaatsen van vleermuizen in het plangebied bevinden. Het plangebied kan door vleermuizen gebruikt worden als vliegroute of foerageergebied. Het kan echter met voldoende zekerheid worden uitgesloten dat het een essentiële vliegroute en/of een essentieel foerageergebied betreft. Dit vanwege de beperkte grootte van het plangebied en de aanwezigheid van voldoende alternatieve geschikte foerageergebieden in de directe omgeving. De bomen in het plangebied vormen geen lijnvormige bomenrij en dus geen onmisbare verbinding voor vleermuizen tussen verschillende foerageergebieden. Er zijn geen aanvullende acties nodig en vanuit de Wet natuurbescherming bestaan er, op de zorgplicht na, geen verdere verplichtingen ten aanzien van deze soortgroep.
- Vogels met een vaste verblijfplaats: Op het moment van uitvoering van de quickscan was er een stenen schuurtje aanwezig, aangrenzend aan het plangebied. Dit schuurtje werd gezien als mogelijke vaste verblijfplaats van de steenuil. Het plangebied wordt daarom geschikt geacht als functionele leefomgeving voor de steenuil, evenals voor de huismus. Omdat de voorgenomen plannen mogelijk een significant negatief effect hebben op deze functionele leefomgeving is het nodig om een aanvullend onderzoek uit te voeren naar de functies van het plangebied voor vogelsoorten met een vaste verblijfplaats.
- Grondgebonden zoogdieren: Er zijn tijdens het veldbezoek geen uitwerpselen of andere sporen van strikt beschermde grondgebonden zoogdiersoorten in het plangebied aangetroffen. In het plangebied bevinden zich geen geschikte verblijfplaatsen voor strikt beschermde grondgebonden zoogdiersoorten. Het aanwezige groen binnen het plangebied kan mogelijk als foerageergebied gebruikt worden. Het is echter uit te sluiten dat het een essentieel foerageergebied betreft, vanwege het kleine oppervlak van het aanwezige groen en de aanwezigheid van veel alternatieve, gelijkwaardige of geschiktere, gebieden in de directe omgeving.
- Herpetofauna: Het plangebied is niet geschikt als verblijfplaats of functionele leefomgeving voor de amfibieën- en reptielensoorten die volgens verspreidingsgegevens in het gebied kunnen voorkomen. Er is geen geschikt voortplantingswater aanwezig en geen goed vergraafbare grond. Het kan met voldoende zekerheid worden uitgesloten dat strikt beschermde amfibieën- en reptielensoorten gebruik maken van het plangebied en er bestaan vanuit de Wet natuurbescherming, op de zorgplicht na, geen verdere verplichtingen ten aanzien van deze soortgroep.
- Vlinders: Het leefgebied van de grote vos, grote weerschijnvlinder en kleine ijsvogelvlinder bestaat uit bosrijke omgeving, dit is niet binnen het plangebied aanwezig. Aanwezigheid van de grote vos, grote weerschijnvlinder en kleine ijsvogelvlinder is uitgesloten. Ook de aanwezigheid van de teunisbloempijlstaart en de zilveren maan binnen het plangebied is uitgesloten.
- Libellen: Voor libellen ontbreekt voortplantingswater. Ook in de nabije omgeving is geen water aanwezig.
- Overige ongewervelden: De specifieke biotoopeisen die de beschermde ongewervelden stellen zijn in op de planlocatie niet aanwezig.
Naar aanleiding van de bevindingen uit de quickscan is een nader onderzoek naar vleermuizen, de huismus en de steenuil uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 11 bij de toelichting gevoegd. Tijdens dit nadere onderzoek is het stenen schuurtje, dat als mogelijk verblijfplaats van de steenuil werd aangemerkt, niet meer aangetroffen op het aangrenzende perceel. Vermoedelijk is deze door de eigenaren verwijderd. Het nadere onderzoek wijst uit dat de Wet natuurbescherming voor geen enkele onderzochte soortgroep wordt overtreden (vleermuis, steenuil, huismus en overige waarnemingen). Er zijn geen verdere maatregelen noodzakelijk.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'De Bruuk', circa 460 m ten noordoosten van het plangebied. Vanwege de aard van de ontwikkeling en de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied, worden geen significante nadelige effecten, als gevolg van verstoring door geluid, licht, trillingen en dergelijke, op de aangewezen habitatypen en doelsoorten van dit Natura 2000-gebied verwacht. Voor deze storingsfactoren is daarom geen verdere toetsing aan de natuurwetgeving nodig.
Externe effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie zijn op voorhand niet uit te sluiten. Vandaar dat ten aanzien van de stikstofdepositie naar stikstofgevoelige habitattypen binnen Natura 2000-gebieden een stikstofdepositieberekening is uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in bijlage 12 bij de toelichting. Uit de rekenresultaten blijkt dat er ten gevolge van het planvoornemen geen sprake is van een toename van stikstofdepositie waarbij significant negatieve effecten in Natura 2000-gebieden kunnen plaatsvinden ten gevolge van de aanlegfase en gebruiksfase, ten opzichte van de referentiesituatie (intern salderen). Een vergunning in het kader van de Wnb ten aanzien van het aspect stikstofdepositie is derhalve niet aan de orde. De berekening toont aan dat het aspect stikstofdepositie geen beperkingen oplevert ten aanzien van de uitvoering van het beoogde planvoornemen.
4.11.3 Conclusie
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.12 Archeologie En Cultuurhistorie
4.12.1 Regelgeving
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting van een ruimtelijk plan ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging is de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.
Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de tussengelegen periode. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening moet worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.
Archeologische waarden- en verwachtingenkaart
Volgens de archeologische waarden- en verwachtingenkaart (2022, RAAP rapport 5371, kaartbijlage II) ligt het plangebied in een gebied met hoge verwachte dichtheid aan archeologische resten.
4.12.2 Onderzoek
Archeologie
In het kader van voorliggend bestemmingsplan is een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek) uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 13 bij de toelichting gevoegd.
Op basis van een bureau- en verkennend booronderzoek is voor perceel 237 geconcludeerd dat eventuele archeologische resten aanwezig kunnen zijn. Tijdens het booronderzoek zijn archeologische indicatoren aangetroffen, zodat de mogelijkheid bestaat dat binnen dit deel van het plangebied een archeologische vindplaats aanwezig is. Het booronderzoek geeft echter geen inzicht in de precieze aard en waarde van deze vindplaats. Om vast te stellen of het gaat om een behoudenswaardige vindplaats is ter plaatse van dit perceel een waarderend proefsleuvenonderzoek uitgevoerd.
Uit een reeds in 2006 uitgevoerd proefsleuvenonderzoek is gebleken dat binnen een deel van perceel 295 sprake is van behoudenswaardige archeologische resten. Omdat het niet mogelijk is om de resten duurzaam in de ondergrond te behouden, is het (selectie)besluit genomen om binnen perceel 295 een opgraving uit te voeren, zodat de resten boven de grond (ex situ) kunnen worden veiliggesteld.
Het plangebied geprojecteerd op de geformuleerde advieskaart voor vervolgonderzoek
Het proefsleuvenonderzoek voor perceel 237 en de opgraving binnen perceel 295 hebben plaatsgevonden. De rapportage van deze vervolgonderzoeken is als bijlage 14 bij de toelichting gevoegd. Het archeologisch onderzoek heeft 56 vondsten opgeleverd. Op basis van het karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek en de opgraving kan het plangebied archeologisch worden vrijgegeven.'
Ten slotte geldt altijd artikel 5.10 van de Erfgoedwet, de meldingsplicht toevalsvondsten. Als er tijdens werkzaamheden archeologisch relevante waarnemingen of vondsten worden gedaan, dienen die volgens artikel 5.10 van de Erfgoedwet gemeld te worden bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (info@cultureelerfgoed.nl of 033-4217456) en de gemeente (archeologie@bergendal.nl).
Het aspect 'archeologie' vormt, door uitvoering vervolgonderzoek, geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Cultuurhistorie
Op basis van de kaart 'Historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie' van de provincie Gelderland zijn er geen cultuurhistorische waardevolle objecten of structuren in het plangebied aanwezig. Daarnaast is ook de cultuurhistorische waardenkaart uit het eerder genoemde RAAP rapport (nr. 2.738) geraadpleegd:
Uitsnede CHW kaart met globale aanduiding plangebied (groene omkadering)
Het plangebied is onderdeel van het cultuurlandschap aangeduid als 'oude flankontginning'. De Bredeweg is een historisch wegtracé van voor 1832 en de Sint Antoniusweg een pad van voor 1832. De groene lijn arcering duidt aan dat het plangebied lag in de dropzone van Market Garden. Het rode sybool ter plaatse van het perceel aan de Sint Antoniusweg 1 duidt een karakteristieke boerderij of woonhuis aan, namelijk Antoniushof.
Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart zijn er geen cultuurhistorische waardevolle objecten en/of - structuren in het plangebied aanwezig, met uitzondering van het karakteristieke pand aan de Sint Antoniusweg 1. Zodoende wordt de beoogde woning op dit perceel in een soortgelijk volume als de bestaande woning uitgevoerd.
4.12.3 Conclusie
Archeologie
Het aspect 'archeologie' is geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Cultuurhistorie
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.13 Leidingen
Naast de hiervoor beschreven milieuaspecten kunnen er nog andere belemmeringen in of nabij het plangebied aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op de planvorming. Het gaat bijvoorbeeld om de aanwezigheid van straalpaden, planologisch relevante kabels en leidingen (zoals waterleidingen of rioleringsleidingen), beschermingszones en dergelijke.
In het voorliggende plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen of andere beschermenswaardige objecten gelegen. Derhalve bestaan er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
4.13.1 Regelgeving
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen moeten worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgastransportleiding met een diameter groter of gelijk aan 18";
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18".
4.13.2 Onderzoek
In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, aardgas, brandstof en/of hoogspanningsverbindingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones moeten worden opgenomen.
4.13.3 Conclusie
Het aspect 'leidingen' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.14 Verkeer En Parkeren
4.14.1 Verkeer
Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling, die met dit bestemmingsplan wordt gefaciliteerd, moet de verkeersaantrekkende werking worden bepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 381 ‘Toekomstbestendig parkeren’. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van een gemiddelde weekdag. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van maximaal 39 woningen. Op basis van de meest recente stedenbouwkundige uitwerking voorziet de ontwikkeling in de bouw van 6 vrijstaande woningen, 14 twee-onder-één-kap-/levensloopbestendige woningen, 7 rijwoningen en 12 beneden- bovenwoningen (sociale huur).
Op basis van de CROW-publicatie gelden de volgende voertuiggeneraties per etmaal uitgaande van het gemiddelde van de bandbreedte:
Woningtype | Aantal | Verkeersgeneratie | Totaal |
Vrijstaande woningen | 6 | 8,2 | 49,2 |
Twee-aaneengebouwde/ levensloopbestendige woningen | 14 | 7,8 | 109,2 |
Aaneengebouwde woningen | 7 | 7,4 | 51,8 |
Huurhuis, sociale huur | 12 | 5,6 | 67,2 |
Totaal | 39 | 277,4 |
De vrije kavels worden direct ontsloten op de Sint Antoniusweg en de Bredeweg. Het nieuwe woongebied wordt ontsloten via een nieuwe aansluiting op de Sint Antoniusweg. Door middel van een lus-ontsluiting zijn alle woningen bereikbaar. De capaciteit van deze wegen is voldoende om de voertuigbewegingen als gevolg van de nieuwe woningen op te vangen.
Verkeersafwikkeling
Ten aanzien van de verkeersafwikkeling is een verkeersonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 15 bij de toelichting gevoegd. De ontwikkeling wordt zoals aangegeven ontsloten op de Sint Antoniusweg. Dit is een gebiedsontsluitingsweg met een wettelijke maximale snelheid van 50 km/u. Aan weerszijden van de weg zijn fietssuggestiestroken en aan de noordzijde van de weg is een verhoogd trottoir. Parkeren vindt plaats op een langsparkeerstrook tussen de rijbaan en het trottoir. Op het wegvak zijn verschillende kruispunten aanwezig, welke zijn ingericht als voorrangskruispunt. De weg kent een voorrangspositie op elk T-kruispunt en ook overstekende voetgangers dienen voorrang te verlenen. Aan de noordzijde van de weg zijn langsparkeerplekken aanwezig, aan de zuidzijde liggen een aantal erftoegangen en opritten van woningen. Tot slot zijn er geen bushaltes gelegen aan de weg.
De bestaande verkeersintensiteiten van de Sint Antoniusweg zijn afgeleid uit het regionale verkeersmodel 'RVM Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmagen (2023). Binnen het onderzoek is uitgegaan van de data van 'Prognosejaar 2032' uit het verkeersmodel, hierin zijn de verwachte verkeersintensiteiten van het jaar 2032 opgenomen. In de onderstaande tabel is weergegeven wat de verkeersintensiteiten zijn op basis van de data uit het verkeersmodel.
Sint Antoniusweg - autonoom | ||
Prognose 2023 in mvt/etmaal/werkdag | 5.620 |
In het onderzoek is een wegenscan uitgevoerd. Het resultaat uit de wegenscan is een maximaal wenselijke verkeersintensiteit (indicatieve grenswaarde) voor een wegvak. De wegenscan voor de Sint Antoniusweg wijst uit dat de maximaal wenselijk verkeersintensiteit circa 3.500 voertuigbewegingen bedraagt. Dit betekent dat het gebruik en de vormgeving niet geheel op elkaar aansluiten. De maximaal wenselijke verkeersintensiteit is bepaald door de aanwezige fietsvoorziening.
In principe is de autonome verkeersintensiteit reeds niet passend bij de huidige vormgeving. Een criterium om de verkeersveiligheid in de huidige situatie te beoordelen is een analyse naar de geregistreerde ongevallen op het wegvak. Er is sprake van één geregistreerde ongeval op de Sint Antoniusweg, dit was in 2018. Daarnaast zijn er in 2023 twee verkeersongevallen en één in 2018 gebeurt op de Breedeweg, de weg die overloopt naar de Sint Antoniusweg. Hieruit wordt geconcludeerd dat, ondanks dat de autonome verkeersintensiteit (prognose 2032 zonder planontwikkeling) niet helemaal past bij de vormgeving, er geen sprake is van verkeerkundige knelpunten.
Als gevolg van de beoogde ontwikkeling zal de verkeersintensiteit in zeer beperkte mate toenemen. Indien de volledige verkeersgeneratie in één richting afgewikkeld wordt bedraagt de relatieve toename ten opzichte van de autonome situatie circa 6%. De verkeersintensiteit is niet op elke dag van de week even hoog. Over het algemeen zijn de dinsdag en donderdag verkeerskundig gezien de drukke dagen. Daarnaast is de verkeersintensiteit weersafhankelijk. Deze fluctuatie in de verkeersintensiteiten kan oplopen tot circa 10%. De maximale toename als gevolg van de verkeersgeneratie is passend bij deze fluctuatie en is daarom in de praktijk nagenoeg niet waarneembaar.
Vormgeving kruispunt
Voor de vormgeving van het kruispunt is ervan uitgegaan dat verkeer op de Sint Antoniusweg voorrang heeft. Ook fietsers die zich op de fietssuggestiestrook bevinden zijn in de voorrang. Verkeer komend vanaf het Antoniushof moet dus voorrang verlenen aan de kruisende weggebruikers. Verder is aangenomen dat de maximumsnelheid op de Sint Antoniusweg 50 kilometer per uur blijft, terwijl de weg van het Antoniushof een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur heeft. I
Op basis van de kruispuntwijzer blijkt dat de verwachte verliestijden ruim onder de grenswaarden blijven. De verliestijden zijn zowel op de hoofd- als zijrichting zeer beperkt. Daarmee is aangetoond dat in de toekomstige situatie sprake is van een goede verkeersafwikkeling.
Verder is ook gekeken naar de verwachte wachtrijlengtes. Uit de analyse blijkt dat de 99 precentielwaarde van wachtrijlengtes tussen de 3 en 5 m ligt. Dat wil zeggen dat in 99% van de gevallen de wachtrijlengte niet langer wordt dan 5 m (dit staat ongeveer gelijk aan één auto). Hiermee worden andere wegvakken niet gehinderd omdat er voldoende opstelruimte is zonder daarbij andere weggebruikers te hinderen. Zodoende is sprake van een verkeersveilige situatie.
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.14.2 Parkeren
Ter waarborging van voldoende parkeervoorzieningen hanteert de gemeente Berg en Dal de gemiddelde parkeernormen uit CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'.
Voor de twee vrije kavels bedraagt de parkeerbehoefte 2,1 parkeerplaatsen per woning
Voor de 37 beoogde woningen binnen het nieuwe woongebied bedraagt de totale parkeerbehoefte 61 parkeerplaatsen, uitgaande van de meest recente stedenbouwkundige verkaveling met 4 vrijstaande woningen, 14 twee-onder-één-kap-/levensloopbestendige woningen, 7 rijwoningen en 12 beneden- bovenwoningen (sociale huur). Zie ook onderstaande tabel:
Woningtype | Aantal | Parkeernorm* | Parkeerbehoefte |
Vrijstaande woningen | 4 | 2,1 | 8,4 |
Twee-aaneengebouwde/levensloopbestendige woningen | 14 | 2,0 | 28,0 |
Aaneengebouwde woningen | 7 | 1,8 | 12,6 |
Gestapelde woningen (sociale huur) | 12 | 1,0 | 12,0 |
Totaal | 37 | 61,0 |
* Van de parkeernorm van woningen is 0,3 pp per woning bestemd voor het parkeren van bezoekers. Deze parkeerplaatsen dienen openbaar te zijn.
Om aan de parkeernorm te voldoen zal het parkeren voor de twee vrije kavels op eigen terrein worden ingevuld. Ten behoeve van de beoogde 37 woningen in het nieuwe woongebied beschikken de vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen allen over een eigen inrit met garage en aanvullend (bezoekers)parkeerplaatsen in de openbaare ruimte. Parkeren ten behoeve van de rijwoningen en de boven- en benedenwonigen vindt volledig in de openbare ruimte plaats.
Op basis van de stedenbouwkundige onderlegger is het aantal parkeerplaatsen voor de 37 beoogde woningen in het woongebied inzichtelijk gemaakt. In totaliteit zijn er 62 parkeerplaatsen ingetekend.
Parkeervoorzieningen | Factor | Aantal | Aantal parkeerplaatsen |
Haaksparkeerplaatsen binnen het plangebied | 1,0 | 22 | 22,0 |
Langsparkeerplaatsen binnen het plangebied | 1,0 | 14 | 14,0 |
Parkeerplaatsen op eigen terrein, lange oprit zonder garage | 1,0 | 8 | 8,0 |
Parkeerplaatsen op eigen terrein, dubbele oprit met garage | 1,8 | 10 | 18,0 |
Totaal | 62,0 |
In artikel 7.2 is een regeling ten aanzien van parkeren opgenomen. Daarin is bepaald dat bij het bouwen en het wijzigen van het bestaande gebruik dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij de bovenstaande parkeernormen als uitgangspunt dienen. Daarmee is de realisatie van voldoende parkeergelegenheid gewaarborgd.
4.15 Duurzaamheid En Klimaatadaptatie
Het klimaat verandert; de neerslaghoeveelheid (en intensiteit) neemt toe, waardoor er meer kans is op wateroverlast. Daarnaast stijgt de gemiddelde temperatuur en neemt de kans op hittegolven toe, wat in de zomer kan leiden tot hittestress. In Nederland zijn de gevolgen van klimaatverandering waarschijnlijk te beheersen. Hoe groot de problemen straks worden, hangt af van de maatregelen die we nemen. Aan de ene kant moeten we de uitstoot van broeikasgassen verminderen zodat de opwarming beperkt blijft (deze aanpak wordt ‘mitigatie’ genoemd, dat betekent ‘vermindering’). Aan de andere kant is het verstandig dat we ons aanpassen aan een ander klimaat (dit type maatregelen wordt ‘adaptatie’ genoemd). Beide type maatregelen zijn nodig.
Doorwerking plangebied
Duurzame energie en aardgasvrij
- De woningen in het vrije segment en het betaalbare segment van nieuwbouwwijk Antoniushof – Groesbeek worden Energieneutraal (ENG) uitgevoerd;
- Het is op dit moment niet bekend onder welke duurzaamheidseisen de toekomstige verhuurder de sociale huurwoningen af wil nemen. Daarnaast dient onderzocht te worden welke duurzaamheidseisen reëel zijn in relatie tot het nu opgenomen woningtype (beneden/bovenwoningen hebben minder dakoppervlak per woning beschikbaar om PV-panelen te plaatsen);
- Als gevolg van de stedenbouwkundige inrichting zijn alle woningen zongericht. In kapverbijzonderingen dient er voldoende ruimte te zijn voor optionele PV-panelen;
- Dimbare diervriendelijke verlichting: voor openbaar gebied toepassen i.o.m. gemeente;
- Optioneel mantelbuis tbv laadpunt elektrische auto meenemen in de bouw;
- Warmteverlies beperken door duurzaam co2 gestuurd balansventilatiesysteem.
Klimaatadaptatie
- Optioneel loze leidingen tbv zonwering meenemen in de bouw;
- Optioneel aansluiting regenton aanbieden;
- Voldoende waterberging in het openbaar gebied aanbieden en afwatering zichtbaar maken (over maaiveld).
- Op de bouwkavels dient voldoende waterberging op eigen terrein aangebracht te worden op basis van de op de kavel aanwezige verharde oppervlakte. Het is de eigenaar niet toegestaan hemelwater af te voeren naar naastgelegen kavels.
- In relatie tot het DPRA beleid ten aanzien van water en bodem sturend en de regionale verstedelijkingsstrategie, dat in de subparagrafen 3.1.4 en 3.2.1 is behandeld, wordt middels de stresstest wateroverlast aangetoond dat voldaan wordt aan de bergingseis.
Groen en natuurinclusief bouwen
- Enkel inheemse soorten toepassen in het openbaar gebied;
- Projectmatig groene erfafscheidingen aanleggen op grenzen met het openbaar gebied, instandhouding en herstel juridisch borgen;
- (gevel)beplanting plaatselijk mee-ontwerpen door architect en in uitvoering meenemen. één en ander indien mogelijk in combinatie met het beeldkwaliteit plan;
- Fruitbomen plaatsen in het openbaar gebied, in overleg met gemeente;
- Optioneel groendak voor bergingen/platte daken aanbieden;
- Voor de ontwikkeling van de woningen en de inrichting van het openbaar gebied zal een ecoloog een adviesdocument natuur inclusief ontwikkelen opstellen. In overleg met de gemeente zullen de hieruit resulterende maatregelen al dan niet toegepast worden in de verdere planvorming.
- Rekening houden met schaduwwerking bij eventuele speel- en/of zitgelegenheden in het openbaar gebied;
- Waar mogelijk bomen van de eerste grootte toepassen, hierbij rekening houden met ongewenste schaduwwerking op PV-panelen.
Circulair bouwen
- Baksteen en dakpankeuze: binnen een afstand van 100km, met het streven een fabrikant in de buurt te kiezen;
- Materiaal voor civieltechnische uitvoering openbaar gebied (Betonklinkers, betontegels, opsluitbanden, beplanting/bomen): binnen een afstand van 50km, m.u.v. door de gemeente voorgeschreven fabrikanten;
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere (recente) bestemmingsplannen van de gemeente Berg en Dal. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.
5.1.1 Planopzet
Het toekomstige woongebied is voorzien van een globale eindbestemming. Op grond van deze bestemming geldt een rechtstreekse bouwtitel. De globale eindbestemming is inhoudelijk gestoeld op het stedenbouwkundig plan, maar biedt de nodige flexibiliteit. Omdat het een nog te realiseren woongebied betreft en de exacte situering en vorm van de woningen nog niet bekend is, zijn ruimere bouwmogelijkheden opgenomen dan voor bestaande woningen het geval zal zijn. Door deze opzet wordt de gewenste flexibiliteit gedurende het ontwikkelingstraject gecreëerd.
5.2 Inleidende Regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
5.3 Bestemmingsregels
5.3.1 Opbouw bestemmingen
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdige gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
5.3.2 Bestemmingen
In deze paragraaf zijn de feitelijk in het plan voorkomende bestemmingen beschreven. Per bestemming is kort toegelicht welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden.
Wonen
De gronden binnen de bestemming ‘Wonen’ zijn bestemd voor de in het plangebied nieuw te bouwen woningen ter verdichting van het bestaande bebouwingslint. Voor de situering en maatvoering van de woningen zijn er bepalingen opgenomen met betrekking tot:
- Bouwwijze: Op de verbeelding is binnen het bouwvlak aangeduid welke bouwwijzen zijn toegestaan. Ook is binnen de bouwvlakken het maximum aantal woningen aangeduid die gebouwd mogen worden.
- Goot- en bouwhoogte: De maximale goot- en bouwhoogte voor woningen is aangegeven in het bouwvlak.
- Situering gebouwen: Teneinde de toekomstige situatie eenduidig te kunnen reguleren, is de bebouwing ‘gezoneerd’. Voor woningen is op de verbeelding en in de regels onderscheid gemaakt in een bouwvlak, een aanduiding bijgebouwen en een onbenoemd deel, de voor- en zijtuinen. Het hoofdgebouw is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’. Bijbehorende bouwwerken zijn zowel toegestaan binnen het bouwvlak als binnen de aanduiding ‘bijgebouwen’.
Woongebied
De bestemming 'Woongebied' heeft een globaal karakter. Dat betekent dat deze bestemming veel flexibiliteit bevat. Dit is wenselijk, omdat de bouwplannen voor het nieuwe woongebied nog niet tot in detail zijn uitgewerkt. Zo is bijvoorbeeld de exacte situering van de nieuwe woningen nog niet bepaald. Het stedenbouwkundige plan heeft als uitgangspunt gediend voor de inhoudelijke bepalingen van de bestemming 'Woongebied'.
De gronden met bestemming 'Woongebied' zijn bestemd voor wonen en de uitoefening van een beroep aan huis. Voor de bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming wordt een onderscheid gemaakt in het hoofdgebouw van de woning, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
- Hoofdgebouwen: Binnen de bestemming mogen ten hoogste 37 grondgebonden woningen worden gebouwd, in vrijstaande, twee-aaneengebouwde, aaneengebouwde, gestapelde en levensloopbestendige vorm. Hoofdgebouwen (woningen) mogen uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken worden gerealiseerd, waarbij de op de verbeelding weergegeven maximum goot- en bouwhoogte leidend is.
- Bijbehorende bouwwerken: bijgebouwen, uit- of aanbouwen en overkappingen mogen - met uitzondering van erkers - uitsluitend in het achtererfgebied worden gerealiseerd. De maximale maatvoering voor bijbehorende bouwwerken is gelimiteerd. Het achtererfgebied mag met niet meer dan 50 % worden bebouwd met een maximum van 100 m2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m, danwel 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw. De bouwhoogte mag ten hoogste 5,5 m bedragen. Voor erkers voor de voorgevel is een specifieke regeling opgenomen.
Onder de bestemming 'Woongebied' valt op grond van jurisprudentie ook het aan huis verbonden beroep. De maat van het beroepsgedeelte is ten hoogste 50 m2. (Niet verkeersaantrekkende) aan huis verbonden beroepen zijn vrij, voor zover de woonfunctie volledig gehandhaafd blijft en de woning als zodanig herkenbaar blijft. Er mogen geen nadelige effecten optreden voor het woonmilieu en de parkeerbalans in de omgeving. Verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroepen zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar via een afwijking (omgevingsvergunning) en met vergelijkbare maatvoering.
5.4 Algemene Regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent bestaande afstanden en maten.
Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan. Tevens is in de algemene gebruiksregels bepaald dat voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid, waarbij de voor dit plan geldende parkeernormen zijn opgenomen.
Algemene afwijkingsregels
Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen waarin nog een aantal algemene afwijkingen is opgenomen. Het betreft hier onder meer een standaardregeling die beperkte afwijkingen in de maatvoering bij de uitvoering van bouwplannen mogelijk maakt.
5.5 Overgangs- En Slotregels
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat een bestaand, illegaal opgericht, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.1.1 Exploitatieverplichting
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
6.1.2 Conclusie
Omdat de gemeente de nog te ontwikkelen gronden niet in eigendom heeft, is een anterieure overeenkomst met de ontwikkelaar gesloten. Daarmee zijn de kosten voor de planontwikkeling anderszins verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet aan de orde. Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Vooroverleg
Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de Rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg is het voorliggende bestemmingsplan toegezonden aan diverse overlegpartijen, waaronder de provincie Gelderland en waterschap Rivierenland.
6.2.2 Omgevingsdialoog
Op dinsdag 20 december 2022 is er een informatieavond georganiseerd . Het verslag van deze bijeenkomst is als bijlage 16 bij de toelichting gevoegd. De informatieavond was een vervolg op het participatietraject dat in 2020 doorlopen is met omwonenden en belanghebbenden. Hierin was afgesproken dat voordat het plan als principeverzoek werd ingediend een laatste informatieavond zou worden georganiseerd om het definitieve plan te presenteren.
6.2.3 Ontwerpfase
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 22 december 2023 tot en met 1 februari 2024 voor zienswijzen ter inzage gelegen. Op het ontwerpbestemmingsplan zijn vijf zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn, in het zienswijzenverslag in bijlage 17 van de toelichting, van een gemeentelijke reactie voorzien.
6.2.4 Vaststellingsfase
Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.
Bijlage 1 Beeldkwaliteitplan
Bijlage 1 Vooronderzoek Conventionele Explosieven
Bijlage 1 Vooronderzoek Conventionele Explosieven
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek (1)
Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek (1)
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek (2)
Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek (2)
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 4 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 5 Akoestisch onderzoek industrielawaai
Bijlage 6 Lichthinderonderzoek
Bijlage 6 Lichthinderonderzoek
Bijlage 7 Memo Watertoets
Bijlage 8 Watersysteemanalyse
Bijlage 9 Quickscan Wet Natuurbescherming (1)
Bijlage 9 Quickscan Wet natuurbescherming (1)
Bijlage 10 Quickscan Wet Natuurbescherming (2)
Bijlage 10 Quickscan Wet natuurbescherming (2)
Bijlage 11 Nader Ecologisch Onderzoek
Bijlage 11 Nader ecologisch onderzoek
Bijlage 12 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 12 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 13 Archeologisch Vooronderzoek
Bijlage 13 Archeologisch vooronderzoek
Bijlage 14 Archeologisch Vervolgonderzoek
Bijlage 14 Archeologisch vervolgonderzoek
Bijlage 15 Verkeersonderzoek
Bijlage 16 Verslag Participatiebijeenkomst
Bijlage 16 Verslag participatiebijeenkomst