Groen Groesbeek
Bestemmingsplan - Gemeente Berg en Dal
Vastgesteld op 16-03-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Groen Groesbeek', met identificatienummer NL.IMRO.1945.BPGROENGROESBK-VSG1 van de gemeente Berg en Dal;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 achtergevel
de gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die (bij benadering) evenwijdig loopt aan de voorgevel en die niet als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
1.6 achtererfgebied
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
1.7 achtergevelrooilijn
de lijn die gelijk loopt aan de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan;
1.8 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren, waaronder begrepen een productiegerichte paardenhouderij;
1.9 andere bouwwerken
bouwwerken geen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken zijnde;
1.10 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.11 Bed&Breakfast
een niet-verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit bestaande uit het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend recreatief nachtverblijf met ontbijt in een woning
1.12 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.13 begane grond
de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder;
1.14 bestaand
- bij gebruik: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van dit plan en in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand gekomen;
- bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van dit plan en in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand gekomen;
1.15 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak;
1.16 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 beroep of dienstverlening aan huis
het bij wijze van nevenactiviteit bij het wonen uitoefenen van een beroep of het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen gebied;
1.18 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.19 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.20 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.21 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.22 bouwlaag
een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd. Bij de bepaling van het aantal bouwlagen worden de ruimten in de kap (zolder) en de bouwlagen die onder de begane grond zijn gelegen (kelder e.d.) niet meegerekend;
1.23 bouwmassa
een complex van aaneen gebouwde bouwwerken;
1.24 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.25 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.26 buitenopslag
het opslaan of opgeslagen houden van voorwerpen, stoffen of producten en andere materialen op de onbebouwde gronden van (bedrijfs)percelen, daaronder mede begrepen de uitstalling ten verkoop, verhuur, en dergelijke;
1.27 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen;
1.28 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé;
1.29 eenheden
verblijfsruimte bedoeld voor recreatief nachtverblijf zoals logies en ontbijt of gastenkamers;
1.30 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover dit bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt;
1.31 erfafscheiding
een bouwwerk dat dient ter gehele of gedeeltelijke omheining van een bouwperceel, bouwvlak of ander stuk grond;
1.32 erker
een hoekige of ronde uitbouw aan een gevel, ondergeschikt aan het hoofdgebouw in vorm en uitstraling;
1.33 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.34 gesloten verharding
Asfaltverharding, straatklinkers en sierbestrating zoals tegels. Onder gesloten verharding wordt neit verstaan halfverhardingen zoals grasbetontegels, split en grind.
1.35 hoofdgebouw
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.36 infiltratie
een fijnmazige structuur voor waterinfiltratie met een zuiverende werking;
1.37 niet-verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek verkeersaantrekkend zijn, en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;
1.38 nutsvoorzieningen
gebouwde voorzieningen van openbaar nut ten behoeve van water, elektriciteit, gas e.d.;
1.39 mantelzorg
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.40 omgevingsvergunning
een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.41 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van een werkzaamheid
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wabo;
1.42 ondergeschikte bouwdelen
ondergeschikte delen aan een gebouw zoals, trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen, technische installaties en andere ondergeschikte (dak)opbouwen;
1.43 openbaar toegankelijk gebied
wegen, vaarwater en openbaar groen;
- Met 'wegen' wordt bedoeld: voor openbaar verkeer openstaande wegen of paden. Een stoep of parkeerplaats direct naast de weg gelegen behoort ook tot de weg.
- Onder 'groen' wordt verstaan: parken, plantsoenen en speelveldjes, die voor het publiek algemeen toegankelijk zijn. 'Snippergroen/ restgroen', bijvoorbeeld begroeiing aan de kopzijde van een hoekwoning, is vaak niet bedoeld om te betreden en kan dus niet worden aangemerkt als openbaar toegankelijk gebied. Datzelfde geldt voor weiland, bos of water.
- Het begrip “vaarwater” geeft aan dat een doorsnee sloot geen openbaar toegankelijk gebied is.
1.44 overkapping
bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand;
1.45 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.46 souterrain
ruimte onder de woning, waarvan minimaal 50% van de inhoud boven het aansluitende maaiveld is gelegen en waarbinnen verblijfsruimtes zijn toegestaan. De inhoud van het souterrain telt mee bij de inhoud van de woning. Onder het souterrain is geen kelder toegestaan;
1.47 verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een verkeersaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksgericht zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;
1.48 voorgevel
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw, indien een gebouw met meerdere gevels naar de weg is toegekeerd wordt de naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel van een hoofdgebouw aangemerkt als voorgevel;
1.49 voorgevellijn
de lijn waarin de voorgevel van een gebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan (tot aan de zijdelingse perceelsgrens);
1.50 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, zoals watergangen, waterlopen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop;
1.51 woning
een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden;
1.52 zijdelingse perceelsgrens
de grens tussen twee bouwpercelen, die voor-en achterzijde van een bouwperceel verbindt.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
de kortste afstand van enig punt van het op het bouwperceel voorkomende bouwwerk tot het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens;
2.7 de diepte van een bouwwerk
tussen de buitenzijde van de gevels en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;
2.8 bebouwingspercentage
de oppervlakte die met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, tenzij in de regels anders is bepaald; in dat geval geldt de wijze van meten zoals die dan is gegeven;
2.9 bebouwde oppervlakte
de buitenwerks gemeten oppervlakte van het/de op een bouwperceel staande c.q. op te richten bouwwerk(en), gemeten zowel boven als onder maaiveld;
2.10 peil
- a. voor gebouwen in niet-geaccidenteerd terrein:
- 1. indien de hoofdtoegang van het perceel aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 12 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
- 2. in andere gevallen: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;
- b. voor gebouwen in geaccidenteerd terrein: het peil van het hoogst aangrenzende terrein- of weggedeelte nabij de voorgevel van het gebouw.
- c. voor overige bouwwerken: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het bouwwerk grenzende terrein.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. wandel- en fietspaden;
- c. speelvoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening';
- d. voorzieningen ten behoeve van de verkeersgeleiding;
- e. kunstwerken;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'tuin': mede voor:
- 1. (sier)tuinen;
- 2. het behoud van de bestaande groenstructuren;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'waterberging': mede voor voorzieningen voor waterzuivering, infiltratie, waterberging en waterafvoer, waaronder wadi's en infiltratiegebieden;
- i. nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op of in deze gronden is geen bebouwing toegestaan, met uitzondering van:
- a. bestaande bebouwing;
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:
- 1. de bouwhoogte van speeltoestellen en kunstwerken niet meer bedraagt dan 5 m;
- 2. de bouwhoogte van lichtmasten en verkeersinstallaties niet meer bedraagt dan 6 m;
- 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 3,5 m.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder (onverharde) wegen, wandel- en fietspaden en parkeervoorzieningen;
- b. groenvoorzieningen;
- c. kunstwerken;
- d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. bruggen.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen;
- b. niet-verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
- c. een Bed&Breakfast;
- d. stalling van landbouwwerktuigen en materialen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - opslag van landbouwwerktuigen en materialen';
- e. parkeervoorzieningen;
- f. wandelpaden;
- g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- h. groenvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 6 Woongebied
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Woongebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen;
- b. niet-verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
- c. een Bed&Breakfast;
- d. tuinen en erven;
- e. (wandel- en fiets)paden, wegen en parkeervoorzieningen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. speelvoorzieningen;
- h. voorzieningen ten behoeve van de verkeersgeleiding;
- i. kunstwerken;
- j. groenvoorzieningen;
- k. nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Maatvoering
In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt voor bestaande gebouwen en andere bouwwerken, gebouwd krachtens en overeenkomstig een bouw- danwel omgevingsvergunning, het volgende: indien en voor zover de bestaande maatvoering en/of oppervlaktes en/of situering van gebouwen en andere bouwwerken, de voorgeschreven situering en/of de genoemde maxima, danwel minima overschrijden, geldt de bestaande situering en/of de bestaande maatvoering als maximum respectievelijk minimum.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik
- a. Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruik of het laten gebruiken van:
- 1. onbebouwde gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens;
- 2. onbebouwde gronden, bouwwerken en/of onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
- 3. onbebouwde gronden als kampeerterrein;
- 4. vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
- 5. onbebouwde gronden als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
- 6. onbebouwde gronden als stortplaats voor puin en afvalstoffen, voor zover dit niet betreft het storten of opslaan in bij gebouwen behorende tuinen van geringe hoeveelheden afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van die tuinen.
- b. Nieuwe bouwwerken worden gebruikt overeenkomstig het ter plaatse bestaande gebruik van de gronden of van bestaande gebouwen waarbij deze worden gebouwd.
- c. Het plaatsen van zendmasten is niet toegestaan.
9.2 Parkeren
- a. Bij het bouwen en het wijzigen van het bestaande gebruik zoals toegestaan op grond van de bestemmingen genoemd in hoofdstuk 2, dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid. Van voldoende parkeergelegenheid is sprake indien voldaan wordt aan het gemiddelde van de parkeerkengetallen uit CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren', uitgaande van 'weinig stedelijk' en 'rest bebouwde kom'.
- b. Van het bepaalde onder a. kan worden afgeweken, indien kan worden aangetoond dat op andere wijze is voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Maatvoering
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan voor het afwijken van de voorgeschreven goothoogte, (bouw)hoogte, oppervlakte, inhoud en afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage, eventueel met overschrijding van de bouwgrenzen, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven afmetingen en afstanden.
10.2 Bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan om bij de uitvoering van het plan af te wijken van bouwgrenzen en overige aanduidingsgrenzen in het horizontale vlak op de verbeelding, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende reden zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 2,5 m bedraagt.
10.3 Nutsvoorzieningen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan om het oprichten van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende regels:
- a. de bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m²;
- b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,0 m;
- c. de omgevingsvergunning mag de verkeersveiligheid niet in gevaar brengen;
- d. de omgevingsvergunning leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Waterberging
Het gebruik van woningen zoals bedoeld in artikel 6.1 is toegestaan als waterberging met een totale inhoud van ten minste 529 m3 is gerealiseerd en in stand worden gehouden.
11.2 Infiltratie op eigen terrein
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
- c. Lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Groen Groesbeek'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Knapheideweg in Groesbeek is het voormalige tuincentrum 'Groen Groesbeek' gevestigd. Het voornemen bestaat om de bedrijfsbebouwing inclusief kweekkassen te slopen, de bedrijfswoning in gebruik te nemen als reguliere woning en een wagenloods te realiseren. Vervolgens wordt in het plangebied een nieuw woonmilieu gerealiseerd met een gevarieerd woonprogramma bestaande uit 53 nieuwe woningen.
Op basis van de geldende juridisch-planologische kaders is de ontwikkeling niet toegestaan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken, is de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.
1.2 Plangebied
Het plangebied is gelegen op voormalige bedrijfs- en agrarische gronden aan de Knapheideweg, ten zuiden van de kern van Groesbeek. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Drulse Beek en de erachter gelegen Piet Heynstraat. Het plangebied wordt aan de zuidoostzijde en zuidwestzijde begrensd door de 1e Colonjes, de Knapheideweg en aangrenzende woonpercelen. De omvang van het plangebied betreft circa 2,62 hectare. Op de navolgende afbeeldingen zijn globaal de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.
Globale ligging plangebied
Globale begrenzing plangebied
1.3 Geldende Juridisch-planologische Regelingen
Voor de locatie geldt grotendeels het bestemmingsplan 'Buitengebied Groesbeek', dat op 29 augustus 2013 door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Groesbeek is vastgesteld.
Het plangebied heeft op basis van dit bestemmingsplan grotendeels de bestemming 'Gemengd - 1'. Ter plaatse van de bestemming 'Gemengd - 1' is sprake van de functieaanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 21'. Deze aanduiding houdt in dat op deze locatie uitsluitend een tuincentrum is toegestaan. Het plangebied heeft daarnaast de bestemming 'Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden'. Deze gronden zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik. Verder is er deels sprake van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' en is het gehele plangebied aangeduid met een gebiedsaanduiding 'zuidelijk hellinggebied'. De voor ‘Waarde – Archeologische verwachtingswaarden’ aangewezen gronden zijn bedoeld voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden. Ter plaatse van de aanduiding ‘zuidelijk hellinggebied’ zijn de gronden bestemd voor het behouden van het reliëf en hoogteverschillen van de erosiedalen, versterking en afwisseling van open en besloten delen en voor behoud van beplanting en regenwater in de bodem.
Op navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Groesbeek' weergegeven. Het plangebied is daarop met een rode contour weergegeven.
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Groesbeek' en beheersverordening 'Groesbeek-Zuid' met globale aanduiding plangebied (rood)
Aan de noordzijde van het plangebied geldt voor een klein deel de beheersverordening 'Groesbeek-Zuid'. Deze beheersverordening is op 25 september 2014 vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Groesbeek. Aangrenzend aan het bestemmingsplan 'Buitengebied Groesbeek' liggen de besluitvlakken 'Water' en 'Groen'. Op basis van het vigerende bestemmingsplan en de beheersverordening is de realisatie van een nieuwe woonbuurt binnen de bestemming 'Gemengd -1' en 'Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden' niet mogelijk. Op basis van de regels behorende bij de besluitvlakken 'Water' en 'Groen' is de realisatie van de ontsluitingsweg aan de noordzijde eveneens niet mogelijk.
Om het voorgenomen initiatief juridisch-planologisch mogelijk te maken, moet een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld.
1.4 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan moet voldoen. Hoofdstuk 4 bevat de milieu- en omgevingsaspecten van het plan. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw van de planregels (hoofdstuk 5) en de uitkomsten van de gevolgde procedure (hoofdstuk 6).
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.1.1 Historie
Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van de kern van Groesbeek. De Knapheideweg is een oude ontginningsas die is ontstaan tijdens de ontginning van de bossen op de stuwwal ten zuiden van Groesbeek. Door de voedselrijke bodem en hoge, en daardoor ook droge, ligging is het gebied zeer geschikt voor landbouw. De komst van het tuincentrum 'Groen Groesbeek' in 1990 was dan ook niet vreemd op deze plek. In 2016 is de bedrijfsvoering van het tuincentrum annex kwekerij echter beëindigd.
2.1.2 Huidige situatie
De inrit aan de Knapheideweg, langs de bedrijfswoning, ontsluit de achterliggende schuren en vormt de entree van het tuincentrum. Tegenover de bedrijfswoning bevinden zich de modeltuinen. Centraal op het perceel zijn kweektunnels en kassen gelegen die cruciaal waren voor de bedrijfsvoering van het voormalige tuincentrum. In het noordelijk en oostelijk deel van het plangebied bevinden zich de kweekgronden die in het noorden globaal worden begrensd door de Drulse Beek en de Piet Heynstraat. De kweekgronden, modeltuinen en kassen zijn in de huidige situatie niet meer in gebruik en vervullen geen bedrijfsmatige functies meer. In totaal is er circa 2.000 m² aan bebouwing en 3.500 m² aan terreinverharding aanwezig in het plangebied.
De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de huidige situatie in het plangebied.
Bedrijfswoning en schuren
Modeltuinen aan de Knapheideweg
Centraal gelegen bedrijfsbebouwing
Zicht op kweektunnel in zuidoostelijke richting
Zicht op de kweekgronden en de bebouwing aan de Piet Heynstraat
2.2 Toekomstige Situatie
2.2.1 Algemeen
Het voornemen bestaat om het bedrijf en de bijbehorende kassen van het voormalige tuincentrum 'Groen Groesbeek' te slopen (ruim 1.700 m2). Daarnaast wordt ruim 2.750 m2 aan verhardingen verwijderd.
Op de vrijgekomen locatie en de voormalige kweekgronden wordt een woonbuurt gerealiseerd ten behoeve van 53 nieuwe woningen. De voormalige eigenaar van het tuincentrum heeft daarnaast het voornemen om een wagenloods te bouwen en de bestaande bedrijfswoning als reguliere woning in gebruik te nemen.
In de nieuwe situatie sluit de bebouwingsrichting aan op die van de 1e Colonjes en Knapheideweg en daarmee ook op de historie van de ontginning van het gebied. Hierdoor ontstaan een hoekverdraaiing en wordt ontworpen met de hoogtelijnen. De woonsferen laten een overgang zien van het dorpse naar het landelijke/agrarische. In het noordelijke deel biedt het ontwerp ruimte aan individuele woningbouw in een dorpse sfeer. Richting de 1e Colonjes ontstaat een cluster kaswoningen, geïnspireerd op de functie die het gebied had. Naast het moestuinencomplex en de Drulse Beek staat een markant appartementencomplex met een agrarische (schuur)uitstraling. De Drulse Beek krijgt de ruimte en vormt de kern van een groenzone tussen de bestaande en nieuwe buurt. Ook zijn de drie deelgebieden door groenzones van elkaar gescheiden.
Bij de stedenbouwkundige opzet van het initiatief is rekening gehouden met de overgang van het dorpse karakter van Groesbeek naar het buitengebied. De woningdichtheid in de richting van de 1e Colonjes neemt steeds verder af. Met de bestaande lintbebouwing op de 1e Colonjes is sprake van een mooie overgang naar het buitengebied. Om die reden is ervoor gekozen om het bestaande lint niet verder te verdichten en de gronden in het plangebied ter plaatse van de 1e Colonjes een groene invulling te geven, dat tevens mogelijkheden biedt tot infiltratie.
De navolgende afbeelding geeft impressie van de toekomstige situatie.
Stedenbouwkundige opzet
2.2.2 Programma
Het initiatief voorziet in de realisatie van een gevarieerd woonprogramma. Dit programma omvat de toevoeging van 53 woningen van verschillenden woningtypen waaronder 21 appartementen, tien twee-aaneengebouwde woningen, vier vrijstaande woningen, en achttien rijwoningen, waaronder acht levensloopbestendige en tien eengezinswoningen.
De bouwplannen worden getoetst door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK). De CRK toetst aan de Nota Ruimtelijke Kwaliteit. Aanvullend op deze nota betrekt de CRK de uitgangspunten en principes die zijn opgenomen in het beeldkwaliteitsplan, dat als Bijlage 1 is opgenomen bij deze toelichting.
Navolgend is een overzicht opgenomen van de locatie van de verschillende woningtypen.
Overzicht woningbouwprogramma
2.2.3 Verkeer en parkeren
Het aandeel infrastructuur is zoveel mogelijk beperkt door het parkeren te clusteren en dat bij voorkeur op natuurlijke en waterpasserende verharding. In de toekomstige situatie is er ruimte voor ruim 97 parkeerplaatsen die zowel in de openbare ruimte als ook op eigen terrein bij woningen gerealiseerd worden. De woningen worden ingepast in lijn met de bestaande parcelering, maat en schaal van de Knapheideweg en 1e Colonjes. Bestaande bomen en structuren worden gerespecteerd en binnen het plan wordt er ruimte gereserveerd voor groen en waterberging. Er worden wadi's aangelegd om het plangebied van veerkrachtig afwateringsstructuren te voorzien.
Op basis van uitgevoerd verkeersonderzoek wordt het plangebied ontsloten aan de noordzijde via de Karel Doormanstraat in twee richtingen en aan de zuidoostzijde via de 1e Colonjes in één richting naar de Breedeweg (verplichte rijrichting).
2.2.4 Water
Water is een belangrijk onderwerp in de omgeving van het plangebied. Dit heeft te maken met de helling van het gebied. Wateroverlast komt daarom ook voor bij hevige regenval en het doel is om deze met de ontwikkeling zo veel mogelijk te beperken of zelfs volledig terug te dringen. Aan de 1e Colonjes wordt voorzien in een verzamelwadi en een greppelstructuur die het water richting de Drulse Beek leidt. Naast de Drulse Beek is ruimte voorzien voor waterberging in de vorm van wadi's. Dit wordt één grote wadi verdeelt in drie delen. Het middelste deel wordt 10 cm hoger dan de rest van de wadi, hierdoor komt er in dit deel enkel bij de hevigste buien water in te staan. In dit deel worden natuurlijke speelaanleidingen gecreëerd om spelen mogelijk te maken. Overigens dienen de wadi binnen 24 uur na regenval weer droog te zijn.
Verder is het aandeel verharding zoveel mogelijk beperkt en wordt er geparkeerd op water passerende verharding (bijvoorbeeld grasbetonkeien).
De navolgende afbeelding geeft een overzicht van de beoogde afwateringsstructuur.
Overzicht van de beoogde afwateringsstructuur
Naast voorbeschreven afwateringsstructuur worden er meer maatregelen genomen om wateroverlast te voorkomen en het gebied klimaatadaptief te maken. De daken van de woningen zullen deels als groen-(blauw)dak worden uitgevoerd. Daarnaast is voor de achtertuinen eveneens het uitgangspunt om terughoudend te zijn met oppervlakteverhardingen. Om dit te borgen is voor de nieuwe grondgebonden woningen in de regels van het bestemmingsplan (6.4.3) een gebruiksregel opgenomen ten behoeve van de toegestane oppervlakte aan verhardingen. Afhankelijk van het type woning is een maximum percentage aan verharding van het achtererfgebied voorgeschreven.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:
- Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
- De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
- Steden en regio's sterker en gezonder maken;
- Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.
In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
- Afwentelen wordt voorkomen.
De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, electriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid)
In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.
Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toetsingrijksbeleid
Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggend initiatief zou kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met 11 woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen wel.
Onderhavig initiatief betreft de realisatie van 53 woningen en de transformatie van een bedrijfswoning naar een reguliere woning met een nieuwe wagenloods. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing. Voor het initiatief is een toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking uitgevoerd. Deze is als Bijlage 2 bijgevoegd.
Uit de toets komt naar voor dat met de ontwikkeling een aanmerkelijke bijdrage wordt geleverd aan zowel de kwantitatieve als kwalitatieve woningbouwbehoefte van de regio en de gemeente Berg en Dal in het algemeen en de kern Groesbeek in het bijzonder. Het initiatief wordt buiten, maar grenzend aan, het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. In de het bestaand stedelijk gebied van Groesbeek is onvoldoende geschikte ruimte beschikbaar om te voorzien in het beoogde woningbouwinitiatief.
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro).
Met de ontwikkelingen binnen het plangebied zijn geen overige nationale belangen gemoeid. Het plan is daarmee in overeenstemming met Rijksbeleid.
3.2 Provinciaal Beleid
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.
Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:
- energietransitie;
- klimaatadaptatie;
- circulaire economie;
- biodiversiteit;
- bereikbaarheid;
- economisch vestigingsklimaat;
- woon- en leefklimaat.
Voor dit bestemmingsplan is de ambitie voor het woon- en leefklimaat van toepassing. De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Zo worden de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland versterkt, nu en in de toekomst.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.
Omgevingsverordening
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van de onderwerpen 'wonen' en 'landschap' relevant.
Wonen
In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
Landschap
Op de locatie van het plangebied zijn de regels betreffend het nationaal landschap van belang. Artikel 2.56 in de verordening bepaalt dat alleen activiteiten zijn toegestaan die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten en dus behouden en versterken. Bestemmingen die de kernkwaliteiten aantasten, zijn alleen mogelijk als er sprake is van redenen van groot openbaar belang, zoals de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid, werkgelegenheid, het ontstaan van voor het milieu wezenlijk gunstigere effecten of andere grote maatschappelijke opgaven. Daar staat tegenover dat voor de ontplooiing van die activiteiten een bijdrage moet worden geleverd aan de landschapskwaliteit.
De kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen zijn per landschap beschreven. In de gemeente Groesbeek ligt het landschap 'Stuwwal Nijmegen/bekken Groesbeek' (onderdeel van Nationaal Landschap de Gelderse Poort) met de hieronder genoemde kernkwaliteiten:
- Reliëfrijke stuwwal met bos, steile flanken met bronbeekjes en scherpe overgangen naar open landbouwgronden;
- Open bekken met weide, vochtige laagtes en beekjes;
- Waardevolle open essen;
- Lange zichtlijnen vanuit bekken naar omringende stuwwallen en vanaf stuwwal naar het rivierdal;
- Sterk contrast tussen besloten stuwwal en open bekken.
Toetsing provinciaal beleid
Onderhavig initiatief betreft de de realisatie van 53 woningen en de transformatie van een bedrijfswoning naar een reguliere woning met een nieuwe wagenloods. Ten behoeve van de ontwikkeling wordt 1.700 m² aan overbodige bedrijfsbebouwing gesloopt. Met de ontwikkeling van het plangebied wordt een in onbruik geraakt terrein met landschapsontsierende bebouwing opgeschoond. Met de realisatie van het initiatief, aan de rand van de bebouwde kom van Groesbeek, wordt gedeeltelijk voorzien in de vraag naar nieuwe woningen in de gemeente Berg en Dal en in Groesbeek het bijzonder. Het plan past kwalitatief en kwantitatief binnen de subregionale woonagenda en het ambitiekader wonen van de Gemeente Berg en Dal. Het plan is daarmee in overeenstemming met de (sub)regionale woningbouwafspraken.
Het plan wordt levert een verbetering op van de ruimtelijke kwaliteit, groenstructuren en biodiversiteit. Ook krijgt het plangebied een nieuwe functie waarin een nieuw woonmilieu ontstaat dat op een duurzame en klimaatadaptieve manier nieuwe waarde geeft aan het gebied.
De hoogtelijn van de stuwwal die over het plangebied kronkelt is een belangrijk uitgangspunt geweest bij het ontwerp voor het initiatief. De gebouwen, de ontsluiting en de waterberging zijn zodanig gepositioneerd dat de hoogtelijn wordt geaccentueerd en meer beleefbaar wordt gemaakt. De beekzone wordt verbreed door in het plangebied, direct aan de Drulse Beek, een grote groenstructuur (inclusief waterberging) te situeren. Ook deze kernkwaliteit wordt hier mee versterkt. Met de herontwikkeling blijft de relatieve beslotenheid van het plangebied ten opzichte van het omliggende gebied, behouden. Met het initiatief is sprake van het behoud en versterking van de kernkwaliteiten van het nationale landschap Stuwwal Nijmegen/Bekken Groesbeek.
In het kader van vooroverleg is het bestemmingsplan voorgelegd aan de provincie. Het vooroverleg heeft geleid tot aanpassingen aan het plan (zie tevens paragraaf 6.2). Met deze aanpassingen is het plan in overeenstemming met de beleidsuitgangspunten van de provincie Gelderland.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Groesbeek 2025
Op 27 juni 2013 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Groesbeek de Structuurvisie Groesbeek 2025 vastgesteld. De structuurvisie is een ruimtelijke vertaling van de 'Strategische Visie Groesbeek 2025'. De Structuurvisie Groesbeek 2025 geeft geen eindbeeld, maar een afwegings- en sturingskader - in feite het decor - voor gewenste ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Groesbeek.
De structuurvisie van Groesbeek 2025 geeft de ingezette koers aan die gericht is op uitstekend wonen, werken en recreëren. Groesbeek wil zich onderscheiden op drie ontwikkelingsgebieden: samen werken aan zorg, spannend landschap en jong, gezond en actief. De drie ontwikkelingslijnen steunen op vijf pijlers:
- Leefomgeving;
- Bereikbaarheid;
- Woonkwaliteit;
- Werkklimaat;
- Voorzieningenaanbod.
Voor dit initiatief is vooral de pijler woonkwaliteit van belang.
Woonkwaliteit
In de structuurvisie worden met betrekking tot het woonklimaat de volgende ambities genoemd:
- Vergroten van de woonkwaliteit in Groesbeek en laat deze aansluiten op de vraag: door vernieuwbouw en verbetering van wijken beschikt Groesbeek ook in 2025 over aantrekkelijke woonmilieus.
- Aandacht voor bijzondere doelgroepen. Voor senioren, starters, jonge doorstromers en zorgbehoevenden is extra aandacht.
- Ontwikkel een gevarieerd woningaanbod. Sluit aan bij bestaande kwaliteiten en speel met nieuwbouw in op de wensen van specifieke doelgroepen. Nieuwe gebouwen zijn flexibel en toekomstbestendig gebouwd, zodat slim kan worden ingespeeld op demografische ontwikkelingen.
- Zet in op bestaande projecten. Ontwikkel alleen bestaande locaties binnen de bebouwde kom, kies niet meer voor uitbreidingslocaties. Dit geldt voor herstructureringslocaties en niet voor open plekken.
Landschappelijke laag
Op basis van de ontstaansgeschiedenis en de ruimtelijke kenmerken worden in het landschap rond Groesbeek zes deelgebieden onderscheiden. Onderhavig plangebied is gelegen in deelgebied 6: 'Zuidelijk hellinggebied'. Dit deelgebied wordt gekenmerkt door een, in vergelijking tot het noordelijk hellinggebied, meer open karakter en grotere hoogteverschillen. Op navolgende afbeelding is een uitsnede van de structuurvisiekaart weergegeven. Het plangebied is daarin aangegeven met een rode cirkel.
Actieplan wonen Gemeente Berg en Dal
Op 24 september 2020 heeft de gemeenteraad het Actieplan wonen vastgesteld. Sinds de vorige woonagenda is de druk op de woningmarkt toegenomen. Het is lastiger geworden om een betaalbare woning te vinden in Berg en Dal. Zeker in de kernen nabij Nijmegen zorgt de instroom vanuit deze stad voor meer schaarste van beschikbare woningen. Om hier een antwoord op te hebben en het woningaanbod toe te laten nemen is het zorg voor de gemeente om in de ruimtelijke ordening stimulerend en faciliterend op te treden. De druk op de woningmarkt maakt dat er minder betaalbare woningen beschikbaar zijn. Daarnaast is het lastiger geworden voor corporaties en ontwikkelaars om goedkope woningen te realiseren. Dit zorgt dat de gemeente werk moeten maken om beschikbaar goedkoop aanbod te realiseren.
De voor het plangebied relevante punten zijn hieronder weergegeven:
Ontwikkeling voorraad
- 1.200 woningen toe voegen tot 2030 met de nadruk op kernen dichtbij Nijmegen zoals Berg en Dal, Beek, Groesbeek en Ooij.
- De gemeente houdt bij ontwikkelingen vinger aan de pols. Dat betekent monitoren of de vraag wijzigt, bijhouden of de ontwikkelingen op peil blijven en planuitval van 30 % incalculeren.
Betaalbaarheid
- De helft van de te bouwen 1.200 woningen is sociale huur en koop, middenhuur en betaalbare koop, waar mogelijk vast te leggen in bestemmings- of omgevingsplannen.
- Stimuleren van doorstroming door toegankelijke woningen te bouwen, daarnaast in kaart brengen andere stimuleringsmaatregelen voor doorstroming.
- Betaalbaarheid borgen door enerzijds passend toewijzen door de woningcorporaties en anderzijds prioriteit geven aan ontwikkelingen in het betaalbare segment.
Duurzaamheid
- Berg en Dal is in 2050 klimaatneutraal;
- Herbestemmen van vastgoed stimuleren.
Leefbaarheid
- Sturen op een goede verdeling koop/huur en duur/goedkoop per wijk, waarbij de gemeente op inbreidingslocaties ook de verdeling in de directe omgeving meeweegt.
- In het actieplan komen verschillende ambities bijeen, zoals 1.200 woningen realiseren voor 2030, vergroening van de wijken, aanbod goedkope woningen vergroten, toegankelijke hofjeswoningen, etc.. Het liefst wil de gemeente alle ambities voor de volle 100 % realiseren, maar zij weet ook dat dit niet altijd (financieel) haalbaar is. Bij plannen zullen concessies gedaan moeten worden.
Om realistisch om te gaan met dit spanningsveld werkt de gemeente met het ambitiekader woningbouw. Hiermee daagt de gemeente ontwikkelaars uit om aan zo veel mogelijk ambities te voldoen. Het college van burgemeester en wethouders houdt regie op het totale programma, zodat alle ambities in vergelijkbare mate aandacht krijgen.
Bij de vaststelling van het Actieplan wonen heeft de gemeenteraad het plangebied aangemerkt als ontwikkellocatie (locatie 'Knapheideweg).
Toetsing gemeentelijk beleid
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt op grote lijnen aangesloten bij deze algemene in het gemeentelijke beleid geformuleerde ambities door onder andere toekomstbestendig te bouwen met aandacht voor starters, senioren en jonge doorstromers. Bij de vaststelling van het Actieplan wonen heeft de gemeenteraad het plangebied aangemerkt als ontwikkellocatie (locatie 'Knapheideweg').
Het plangebied ligt niet binnen de bebouwde kom, waardoor dit initiatief als een uitbreiding gezien kan worden. Om deze uitbreiding te verantwoorden is de ligging en het voormalige gebruik van belang.
Het plangebied grenst aan de noordzijde aan de wijk De Drul. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan de lintbebouwing van de 1e Colonjes. Op de locatie van het plangebied was in het verleden een tuincentrum gevestigd dat tijdens de bedrijfsvoering een detailhandelsfunctie had, maar geen landschappelijke waarde waarde had. Een deel van het plangebied is reeds bebouwd.
Bij de stedenbouwkundige opzet van het initiatief is rekening gehouden met de overgang van het dorpse karakter van Groesbeek naar het buitengebied. De woningdichtheid in de richting van de 1e Colonjes neemt steeds verder af. Met de bestaande lintbebouwing op de 1e Colonjes is sprake van een mooie overgang naar het buitengebied. Om die reden is ervoor gekozen om het bestaande lint niet verder te verdichten en de gronden in het plangebied ter plaatse van de 1e Colonjes een groene invulling te geven, dat tevens mogelijkheden biedt tot infiltratie.
Het nieuwe woonmilieu kan door geschikte positionering van de woningen en de aanleg van in de omgeving passende groenvoorzieningen een positieve bijdrage leveren aan klimaatadaptatie, biodiversiteit en het versterken en behoud van de kernkwaliteiten van de nabije omgeving. Met de ontwikkeling wordt een in onbruik geraakt terrein een nieuwe functie gegeven, die zorgt voor een ruimtelijke kwaliteitsimpuls.
Het plan past kwalitatief en kwantitatief binnen de subregionale woonagenda en het ambitiekader wonen van de Gemeente Berg en Dal. Met dit initiatief worden betaalbare woningen van verschillende typen toegevoegd aan de woningvoorraad zoals vrijstaande, twee-aaneengebouwde- en rijwoningen en ook appartementen. Deze verschillende woningen worden in het huur- en koopsegment aangeboden en worden op een duurzame en klimaatadaptieve manier gebouwd.
Hoofdstuk 4 Haalbaarheid
4.1 Inleiding
Ten behoeve van de bestemmingsplanherziening moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven, water, externe veiligheid, archeologie en economische haalbaarheid. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.
4.2 Milieuaspecten
4.2.1 Bodem
Algemeen
In het kader van een bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.
Toetsing
Door Buro Ontwerp & Omgeving is in februari 2020 een verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in bodem en puin uitgevoerd voor het zuidwestelijke deel van het plangebied. Daarnaast is in februari 2021 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerdvoor het noordoostelijke deel van het plangebied. De bodemonderzoeken zijn uitgevoerd in het kader van de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten alsmede de voorgenomen herontwikkeling ten behoeve van woningbouw. De conclusies uit de onderzoeken worden hierna kort behandeld. De onderzoeken zijn als Bijlage 3 en Bijlage 4 bijgevoegd.
Zuidwestelijke deel
Verkennend bodemonderzoek
Tijdens de uitvoering van het verkennend bodemonderzoek zijn overwegend maximaal licht verhoogde gehalten aangetoond. In het kader van de Wet bodembescherming geven de aangetoonde licht verhoogde gehalten geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader onderzoek. Uitzondering hierop is het sterk verhoogde gehalte koper in de bovengrond ter plaatse van de inrit naar de woning. Omdat ter plaatse van de sterke verontreiniging met het initiatief geen ontwikkelingen zijn voorzien (de inrit blijft gehandhaafd) is nader onderzoek in het kader van de ruimtelijke procedure niet noodzakelijk. Wanneer er in de toekomst werkzaamheden plaatsvinden ter plaatse van of direct nabij de sterke verontreiniging dient de omvang hiervan middels een nader onderzoek in beeld gebracht te worden. Werkzaamheden in de verontreinigde grond mogen niet worden uitgevoerd zonder toestemming van het bevoegd gezag.
Verkennend onderzoek asbest in grond/puin
Ter plaatse van een onverharde druppelzone is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest, welke niet met spoed gesaneerd hoeft te worden. Werkzaamheden, zoals een sanering, in de sterk verontreinigde grond mogen niet plaatsvinden zonder toestemming van de Provincie Gelderland. Hiervoor dient een BUS- melding verricht te worden. Ten behoeve van de sanering is geen nader onderzoek noodzakelijk.
Uitgaande van dat er geen werkzaamheden plaats gaan vinden ter plaatse van de oprit en dat de asbestverontreiniging wordt gesaneerd, bestaan er geen milieuhygiënische belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling van de locatie.
Noordoostelijke deel
In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen waarnemingen gedaan die duiden op een mogelijke verontreiniging van de bodem. Op het maaiveld en in het opgeboorde materiaal zijn op indicatieve wijze geen asbestverdachte materialen waargenomen.
Analytisch zijn in de bovengrond plaatselijk lichte verontreinigingen kwik en drins (som) gemeten. In het grondwater is een lichte verontreiniging met barium aangetoond.
De resultaten van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader onderzoek. Op basis van het uitgevoerde verkennend onderzoek bestaat er geen milieuhygiënische belemmering voor de voorgenomen realisatie van woningbouw.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
4.2.2 Geluid
Algemeen
De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.
Toetsing
Voor het initiatief is door Buro Ontwerp & Omgeving in december 2021 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 5 bijgevoegd. De nieuwe woningen liggen in de onderzoekszones van de wegen 1e Colonjes en Knapheideweg.
1e Colonjes
De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de 1e Colonjes bedraagt 39 dB bij de nieuwe woningen, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.
Knapheideweg
De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de Knapheideweg bedraagt 48 dB bij de nieuwe woningen, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.
Cumulatieve geluidsbelasting
De cumulatieve geluidsbelasting is van belang voor de berekening van de vereiste gevelisolatie. Volgens het Bouwbesluit 2012 moet een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij wegverkeerslawaai worden gegarandeerd. Bij de toetsing aan het Bouwbesluit 2012 mag geen rekening worden gehouden met stiller worden van het verkeer in de toekomst (aftrek op grond van artikel 110g Wgh). De hoogste cumulatieve geluidsbelasting afkomstig van alle relevante geluidsbronnen bedraagt 53 dB, exclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh.
Volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB. Omdat de gevels van de nieuwe woningen voldoen aan het Bouwbesluit 2012, wordt de binnenwaarde van 33 dB (wegverkeer) ook gehaald.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.
4.2.3 Bedrijven en milieuzonering
Algemeen
Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies en met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.
Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.
Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd.
Toetsing
Het plangebied en haar omgeving maakt deel uit van een 'rustig buitengebied'.
Hinderveroorzakende functies in het plangebied
Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De woningen wordt aangeduid als milieuhindergevoelig.
Naar aanleiding van de zienswijzen is in november 2022 onderzoek gedaan naar de mogelijke hinder op omliggende woningen als gevolg van de toename van het aantal verkeersbewegingen in de omgeving en het gebruik van warmtepompen bij de nieuwe woningen. Deze onderzoeken zijn respectievelijk als Bijlage 15 en Bijlage 16 bijgevoegd.
Toename geluidsbelasting
Uit het onderzoek komt naar voren dat door de realisatie van het plan, als gevolg van de toename van verkeersbewegingen, de geluidsbelasting bij de omliggende woningen zal toenemen. De grootste toename van de geluidsbelastingen bedraagt 1,6 dB bij de bestaande woningen langs de Karel Doormanstraat. Het menselijke oor kan een toename van het geluidsniveau van 3 dB net waarnemen. De optredende toename van het geluidsniveau van 1,6 dB is dan ook niet waarneembaar voor het menselijke oor. De optredende toename van de geluidsbelasting bij de omliggende woningen kan dan ook als acceptabel worden gezien.
Akoestisch onderzoek warmtepompen
Bij de toepassing van luchtwarmtepompen is er sprake van een buitenunit, welke enige geluidsemissie heeft. In het onderzoek is de geluidsbelasting op de omliggende bestaande en op de nieuwe woningen inzichtelijk gemaakt. Uit het onderzoek komt naar voren dat bij de nieuwe en bestaande omliggende woningen wordt voldaan aan de geluidsnormen uit het Bouwbesluit voor wat betreft het geluid afkomstig van de warmtepompen van de woningen.
Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied
Hinderaspecten kunnen zijn geur, stof, geluid en gevaar, waarbij geldt dat de grootste afstand maatgevend is. Voor het aspect geur afkomstig van veehouderijen geldt in principe de toetsing aan de Wet geurhinder en veehouderij. Hieraan is getoetst in paragraaf 4.2.4.
Naast voorgenoemde toetsing moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. Er zijn vier functies in de omgeving van het plangebied die eventuele hinder kunnen veroorzaken:
- 1. Biologische Wijnhoeve De Colonjes, wijnmakerij, Bredeweg 2
- 2. Lidl, supermarkt, Herwendaalseweg 38
- 3. Bar-Dancing De Hoeve, discotheek, Herwendaalseweg 36
- 4. Art's Reclamestudio, reclamestudio, Helfrichstraat 53
De navolgende tabel laat zien hoe de functies kunnen worden gecategoriseerd op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Daarnaast geeft de tabel de minimaal aanbevolen richtafstanden (in meters) aan voor deze functies die deel uitmaken van een 'rustig buitengebied/rustige woonwijk':
Type inrichting | Geur | Stof | Geluid | Gevaar | Minimale afstand | Werkelijke afstand | |
1. Vervaardiging van wijn, cider e.d. | 10 | 0 | 30 | 0 | 30 | circa 200 m | |
2. Supermarkten, warenhuizen | 0 | 0 | 10 | 10 | 10 | circa 145 m | |
3. Discotheken, muziekcafe's | 0 | 0 | 30 | 10 | 30 | circa 150 m | |
4. Reproduktiebedrijven opgenomen media | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | circa 135 m |
Het plangebied ligt op voldoende afstand van de genoemde bedrijven en voorzieningen. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat de woningen en appartementen goed ingepast kunnen worden in een gebied met als functie 'rustig buitengebied'. Hiermee is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.
4.2.4 Geur
Algemeen
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.
Geurvisie en geurverordening (2017)
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2017 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De gemeente Berg en Dal heeft op 15 december 2016 de verordening geurhinder en veehouderij 2017 vastgesteld. Onderhavig plangebied is op de kaart 'Gebiedsindeling' gelegen binnen zone 'G) gemengd gebied' waarvoor een geurplafond van 8,0 ou/m³ en een minimale afstand van 25 meter geldt. Bij een aanvraag of wijziging van een vergunning wordt hieraan getoetst. In navolgende figuur is een overzicht van de indeling in deelgebieden opgenomen.
Kaart gebiedsindeling verordening geurhinder en veehouderij 2017
Toetsing
Onderhavig initiatief betreft de realisatie van 53 woningen en de transformatie van een bedrijfswoning naar een reguliere woning met een nieuwe wagenloods. Ten behoeve van de ontwikkeling wordt alle overbodige bedrijfsbebouwing gesloopt. Met het initiatief worden nieuwe geurgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Om aan te tonen of er in het plangebied, voor wat betreft het aspect geur afkomstig van veehouderijen, sprake is van een aanvaardbaar woonklimaat, is de geurbelasting van de meest nabij gelegen veehouderij beoordeeld. In de nabije omgeving zijn geen veehouderijen gevestigd. Hierdoor wordt ruim voldaan aan de afstandsnorm van 25 meter. Uit onderstaande kaart behorende bij de geurverordening blijkt dat de achtergrondbelasting in 2016 maximaal 1,5 ou/m3 bedraagt. Dit komt overeen met zeer goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect geur geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkeling.
4.2.5 Luchtkwaliteit
Algemeen
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwsvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Toetsing
Voorliggend initiatief maakt de bouw van 53 nieuwe woningen mogelijk. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan van deze omvang (minder dan 1.500 woningen) niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool1 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2020 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
- 1. https://www.nsl-monitoring.nl/viewer/
4.2.6 Externe veiligheid
Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG-tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Toetsing
Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van nieuwe kwetsbare objecten, namelijk 53 nieuwe woningen. Om te bepalen waar er zich stationaire en mobiele bronnen bevinden, is de risicokaart Nederland geraadpleegd. De navolgende afbeelding bevat een uitsnede van de risicokaart. De globale ligging van het plangebied is aangeduid met een rode marker.
Uitsnede Risicokaart Nederland
Volgens de Risicokaart zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen stationaire of mobiele bronnen aanwezig.
Stationaire bronnen op grotere afstand
Op een afstand van ruim 200 meter ten noordoosten van het plangebied ligt Garagebedrijf Oomen. Ter plaatse bevindt zich een LPG tankstation. Hiervoor geldt een PR-contour van 25 meter en een invloedsgebied van 150 meter. Gelet op de afstand van het plangebied ten opzichte van het LPG tankstation is een nadere onderbouwing niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
4.3 Water
Algemeen
In het kader van het Nationaal Bestuursakkoord Water moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Dit is vastgelegd in het procesinstrument de Watertoets. In de waterparagraaf van het bestemmingsplan moeten de resultaten van deze toets worden opgenomen, waaronder het wateradvies van de waterbeheerder.
4.3.1 Beleid
Algemeen
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rivierenland gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied, waarbij waterveiligheid, het watersysteem en de waterketen van belang zijn. Het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Regionaal waterprogramma, provincie Gelderland
In het regionaal waterprogramma verwoordt de provincie Gelderland haar ambities voor het water binnen de provincie. Verder wordt aangegeven wat dat betekent voor haar rol ten opzichte van de Gelderse waterschappen, gemeenten en het rijk. Wat betreft stedelijk water zijn de onderstaande uitgangspunten geformuleerd.
In het stedelijk gebied zijn de inrichting en het beheer van het waterhuishoudkundig systeem gericht op:
- het tegengaan of zo veel mogelijk beperken van wateroverlast;
- het ontwikkelen en behoud van de natuur in het stedelijk gebied;
- het tegengaan van zettingen;
- het herbenutten van ontwateringswater voor drink- en industriewatervoorziening of voor herstel van verdroogde natuur;
- het weren van de riolering van (diepe) drainage en instromend grond- en oppervlaktewater;
- het beperken van de vuilbelasting door riool overstorten en hemelwateruitlaten;
- het beperken van de invloed van bronbemaling;
- het realiseren van de basiskwaliteit voor oppervlaktewater.
Voor de productie van drinkwater, riolering en waterzuivering en lozingen volgt de provincie de lijn van het Bestuursakkoord Water.
Waterbeheerprogramma 2016-2021, waterschap Rivierenland
In het regionaal waterprogramma verwoordt de provincie Gelderland haar ambities voor het water binnen de provincie. Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Met ingang van 27 november 2015 is het 'Waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benutten' bepalend voor het waterbeleid van waterschap Rivierenland.
Het programma gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Waterschappen adviseren bij ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) om te komen tot een duurzame ruimtelijke inrichting. Dit is één van de manieren om de gevolgen van overstromingen en wateroverlast te beperken. Doelstellingen hierbij zijn ten eerste het beperken van de gevolgen van wateroverlast en overstromingen (overlast, schade en slachtoffers) en ten tweede het vergroten van het bewustzijn van de (resterende) eigen verantwoordelijkheid van de inwoners, overheden en bedrijven.
De Watertoets is een middel, welke in samenwerking met gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen door de initiatiefnemer uitgevoerd moet worden. De waterbelangen worden daarmee in de ruimtelijke planvorming gebracht. Hiernaast is door de Omgevingswet het geven van advies verschoven naar nadrukkelijker betrokkenheid van begin tot eind. Het waterschap heeft kennis over waterveiligheid, het functioneren van het watersysteem en expertise over klimaatadaptatie.
Gemeentelijk rioleringsplan Berg en Dal 2021-2025
Sinds oktober 2020 wordt het waterbeleid van de gemeente geregeld in het 'gemeentelijk rioleringsplan Berg en Dal 2021-2025'. Dit betreft een integraal plan waarin beschreven staat hoe de gemeente Berg en Dal de komende vijf jaar invulling geeft aan het beheer van de watertaken en de verduurzaming van de afvalwaterketen. Het rioleringsplan beschrijft het beleid van de gemeente aan de hand van vier watertaken: stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater, oppervlaktewater en grondwater. In het kader van deze watertaken worden de volgende doelen geformuleerd:
- 1. Zorgen voor inzameling van stedelijk afvalwater;
- 2. Zorgen voor transport van stedelijk afvalwater;
- 3. Zorgen voor inzameling van hemelwater (voor zover niet door de particulier;
- 4. Zorgen voor verwerking van ingezameld hemelwater;
- 5. Zorgen dat (voor zover mogelijk) het grondwater de bestemming van een gebied niet structureel belemmert.
4.3.2 Gebiedskenmerken
Algemeen
Om de haalbaarheid van het initiatief voor wat betreft het aspect water te onderbouwen is in januari 2023 door Buro Ontwerp & Omgeving een waterhuishoudkundige analyse uitgevoerd. Het doorlopen van het watertoetsproces maakt hier deel van uit. De analyse is opgenomen als Bijlage 6. Navolgend zullen de belangrijkste conclusies uit de waterhuishoudkundige analyse worden behandeld.
Verhard oppervlak
In de huidige situatie is er sprake van een verhard oppervlakte van circa 5.500 m². In de toekomstige situatie zal het verhard oppervlak toenemen. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 4.3.3.
Maaiveldhoogte en bodemopbouw
Het plangebied is gelegen op de zuidelijke helling van een stuwwal en tussen twee stuwwallen. Door smeltwater zijn er dalen ontstaan, zoals de Drulsebeek. Op basis van de AHN3 (www.ahn.nl) bevindt de maaiveldhoogte van het plangebied zich tussen 40,0 m +NAP aan de westzijde en 33,0 m +NAP aan de noordoostzijde.
De bodemopbouw is van belang omdat de gesteldheid van de bodem bepaalt hoe makkelijk water kan infiltreren en hoe goed de bodem water vasthoudt. Volgens de Bodemkaart van Nederland betreft de bodem van het plangebied een 'Vorstvaaggrond', die is opgebouwd uit grof zand. Ook ligt het plangebied op een helling van een stuwwal waardoor de bodem opgebouwd is uit weggedrukt en opgestuwd oude rivierafzettingen.
Doorlatendheid
Op basis van de boorprofielen van uitgevoerde bodemonderzoeken is infiltreren van hemelwater naar verwachting heel goed mogelijk in de aanwezige zandlagen.
In de omgeving is een doorlatendheidsonderzoek uitgevoerd. Ter plaatse van de Spoorlaan, tussen Dorpsplein en Nijverheidsweg, zijn in een matig siltig, matig grindig, zeer fijn tot matig fijn zand een K-waarde van 2,1 en 3,4 m/dag gemeten. In een zwak tot matig siltig, matig tot sterk grindig, matig fijn zand is een K-waarde gemeten van 5,4 m/dag. In een ander plan in Groesbeek (Bremstraat, Korenbloemstraat, Hogeweg en Dries) zijn voor een matig fijn tot matig grof zandlagen een (verwachte) doorlaatfactor van 2,5 tot 3 m/dag opgegeven.
Uit monstermateriaal afkomstig uit het bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie Koningin Wilhelminaweg 4/Bruuk is een k-waarde bepaling uitgevoerd op enkele bodemlagen. Hieruit blijkt dat de k-waarde ter plaatse van de zandlagen tussen de 12 en 37 m/dag bedraagt.
Het plangebied is gelegen in een gebied die op de Afkoppelkansenkaart van de gemeente Berg en Dal geclassificeerd is als een goed doorlatende bodem (groen). In de navolgende afbeelding is een fragment van de afkoppelkansenkaart weergegeven. Blauw staat voor beperkt doorlatende bodem.
Plangebied geprojecteerd op de Afkoppelkansenkaart gemeente Berg en Dal
Waterbergend vermogen
Waterberging in de onverzadigde zone kan bepaald worden door het verschil tussen de grondwaterstanden en het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) te bepalen. Hieraan is af te leiden hoeveel water er in potentie nog in de onverzadigde zone geborgen kan worden. In navolgende afbeelding is het plangebied en de omgeving te zien op de waterbergend vermogen van de ondergrond. Voor het gehele plangebied is het waterbergend vermogen > 2.500 mm.
fragment 'Waterbergend vermogen ondergrond' kaart van Atlas Leefomgeving
Grondwater
Het grondwater ter plaatse van het plangebied is naar verwachting op de hoger gelegen gedeelte tussen de 4 en 5,5 m -mv en op het lager gelegen gedeelte tussen de 2,5 en 3,5 m -mv. Bij uitvoering van het bodemonderzoek (op 11 februari 2021) is het grondwater aangetroffen op een diepte variërend van circa 2,95 tot 3,39 m-mv (circa 30,6 m +NAP). De afgeleide GHG is naar verwachting 34 tot 30 m +NAP.
Het plangebied ligt niet in een grond- of oppervlaktewaterbeschermingsgebied ten behoeve van de drinkwatervoorziening. Tevens is de kans op grondwateroverlast in het gebied erg klein.
Oppervlaktewater
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich twee A-watergangen. Aan de noordzijde van het plangebied bevindt zich de Drulsebeek (code 326350). Aan de zuidzijde van het plangebied parallel aan de 1e Colonjes (ten zuiden) bevindt zich tevens een A-watergang die een bovenstrooms waterbergingsgebied verbindt met de Drulsebeek.
De A-watergang naast de 1e Colonjes zorgt tevens voor de afwatering van de weg. De waterstand is ongestuwd. Voor A-watergangen geldt in de regel een beschermingszone van 4 meter breed, gemeten vanaf de insteek van de watergang.
Aan de voet van de stuwwal aan de westzijde van de Knapheiderweg, buiten het plangebied, is een bosvijver 't Koepeltje of Koepel. De Koepel ligt aan de rand van het Groesbeekse Bos en is in beheer van Staatsbosbeheer. De vijver bergt regenwater. Een aangebrachte leemlaag zorgt ervoor dat de vijver niet leegloopt. Aan de noordoostzijde, buiten het plangebied, is nog een vijver aanwezig.
De watergangen zijn de meeste tijd van het jaar niet watervoerend. De watergangen hebben uitsluitend bij (hevige) regenval een afvoerende functie. Het water wordt dan richting de Leigraaf, zuidoostelijk van Groesbeek afgevoerd.
Het plangebied ligt niet in of nabij een beschermingszone van een waterkering.
Hemelwater
Het hemelwater van de daken van de hoofdgebouwen wordt ingezameld via regengoten en bovengronds afgevoerd via de standleiding. Het hemelwater van de bijgebouwen stroomt over de dakbedekking gelijk af. Het hemelwater vloeit af via het verharde maaiveld of infiltreert ter plaatse van het onverharde maaiveld. Bij de gemeente is geen informatie bekend over wateroverlast tijdens hevige regenval ter plaatse van het plangebied. Naar verwachting is er ook geen sprake van wateroverlast gezien het huidige terrein grotendeels onverhard is en de gronden in gebruik zijn als kweekgronden. Wel is in mei en juni 2016 een extreme bui (circa 40 mm/uur) gevallen, waarbij de watergang aan de 1e Colonjes de toestroom niet kon bevatten. Hierdoor is wateroverlast opgetreden bij onder andere huisnummer 7. Dit ondanks het stroomopwaarts gelegen retentiebekken.
Voor de gemeente is in 2017 een klimaatstresstest uitgevoerd, met een bui van 45 mm in 1 uur. Deze bui is afgeleid van de extreme bui die de gemeente Berg en Dal op 30 mei 2016 trof. In de berekening is geen rekening gehouden met de riolering. Ook er is geen rekening gehouden met verschil in afvoercoëfficiënten per type oppervlak.
Op de navolgende kaart blijkt dat er op het zuidelijk deel (overstromen Drulsebeek) en het noordelijk deel (afstromend water 1e Colonjes) wateroverlast optreed. Plaatselijk zal een waterdiepte van meer dan 40 cm ontstaan binnen het plangebied.
Plangebied geprojecteerd op wateroverlastkaart gemeente Berg en Dal
Waterschap Rivierenland heeft een Stroombanenkaart opgesteld. De Stroombanenkaart is op de hoogtekaart (AHN3) en een waterdieptekaart bij intense neerslag van 60 mm in 1 uur. Op de kaart is te zien hoe het hemelwater afstroomt en verzameld en afstroomt.
Uit de kaart blijkt dat er waterstromen ontstaan haaks op de hoogtelijnen. Vanaf de stuwwallen ontstaan twee hoofdwaterstromen; één naar de Drulsebeek en één naar de Awatergang ten zuiden van de 1e Colonjes. Binnen het plangebied zijn enkele stroombanen zichtbaar, met name in het oostelijke deel. Deze banen leiden nauwelijks tot wateroverlast op het maaiveld.
Het afstromend regenwater vanaf de stuwallen kan niet goed worden geborgen aan de voet van de stuwwal met name ter plaatse van de kruising Knapheideweg en 1e Colonjes. Maar ook in de straten Helfrichstraat en Jacob van Heemskerckstraat in de noordelijk gelegen wijk Herwendaalsehoek treedt wateroverlast op.
Combinatie van de stroombanenkaart met de wateroverlastkaart kan antwoord geven op de vraag of wateroverlast wordt veroorzaakt door lokale problematiek, of door problematiek verder bovenstrooms. Ook bij het zoeken naar maatregelen voor wateroverlast is inzicht in de route van het water belangrijk.
Plangebied geprojecteerd op stroombanenkaart Waterschap Rivierenland
Riolering
De aanwezige riolering ter plaatse van de Knapheideweg is een vuilwaterriool Ø160 mm (pvc) onder vrijverval met (eind)inspectieput ten hoogte van huisnummer 45 en stroomt in noordelijke richting. Vanaf de kruising Knapheideweg met de 1e Colonjes is tevens een vuilwaterriool Ø200 mm (pvc) onder vrijverval aanwezig, afkomstig uit zuidelijke richting (Knapheideweg) en stroom in oostelijk richting (1e Colonjes).
In de wijk ten noorden van het plangebied, aan de overzijde van de Drulsebeek, (onder de Piet Heynstraat) is een gescheiden rioolsysteem aanwezig. Hier bevindt zich een infiltratietransportriool (Ø800 mm, beton), een hemelwaterriool (Ø315 mm, PVC) en een vuilwaterriool (Ø300 en 400 mm, beton). Vanaf de Helfrichstraat is een gemend riool (beton) met een diameter 400 tot Ø mm, eindigt met een diameter van 600 mm onder vrijverval aanwezig.
In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen rioolwatertransportleidingen aanwezig in beheer bij het waterschap.
4.3.3 Waterhuishoudkundige uitgangspunten en consequenties
Benodigde waterberging
Bij de voorgenomen ontwikkeling is het uitgangspunt dat op de percelen voor de vrijstaande woningen en de twee-onder-één-kap-woningen infiltratie van hemelwater volledig op het eigen terrein plaatsvindt. Hetzelfde geldt voor de bestaande woning Knapheideweg 45. De verharding op deze delen van het plangebied telt niet mee voor de bergingsopgave op openbaar terrein, er zal op de percelen zelf infiltratie van hemelwater plaatsvinden via kratten of steenwol (conform de uitgangspunten van de gemeente en het waterschap). Op basis van de vastgestelde bodemopbouw, de verwachte doorlatendheid, de GHG en de ruimte op de percelen worden geen problemen voorzien voor deze infiltratie.
De overige verharding die gerealiseerd wordt in het plangebied (appartementen, aaneengebouwde rijtjes woningen, alsmede de wegen en parkeerplaatsen) zal worden gecompenseerd door middel van wadi’s.
In de navolgende tabel is een overzicht van de verharde en onverharde oppervlaktes voor de toekomstige inrichting van het plangebied opgenomen. Hierbij is uitgegaan van de planologische mogelijkheden, waarbij als worst-case scenario de gronden met de bestemming ‘Verkeer’ en ‘Woongebied’ als volledig verhard worden beschouwd. In de praktijk zal dit lager uitvallen, immers zal rondom de woningen een deel onverhard zijn (tuin).
Uit deze oppervlaktes blijkt dat er voor circa 7.960 m2 aan verhard oppervlak compensatie voor de waterberging (in de openbare ruimte) gerealiseerd dient te worden. Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor (stroomafwaarts) wateroverlast ontstaat, is aanleg van voorzieningen om water te bergen noodzakelijk. Zo wordt het verlies van berging in de bodem gecompenseerd.
Voor dit plangebied betekent dat er een (statische) waterberging van 347 m3 noodzakelijk is voor het bergen van de toetsbui T=10+10% (43,6 mm). Voor het bergen van de klimaatbui T=100+10% (66,4 mm) is een waterberging van 529 m³ noodzakelijk.
Omgang met hemelwater
Voor het plangebied is een ontwerp gemaakt waarbij binnen het plangebied drie wadi’s gesitueerd zijn. Dit betreft een wadi ten noorden van de ontsluitingsweg, welke is onder te verdelen in drie wadi’s (wadi A, B en C) en een wadi ten zuiden van de ontsluitingsweg (wadi D). Daarnaast zal tussen de twee-onder-één-kap-woningen en het appartementencomplex, ten zuidwesten van de ontsluitingsweg, een wadi gerealiseerd worden (wadi E).
Hemelwater uit het plangebied zal in eerste instantie in de twee wadi’s ten zuiden van de ontsluitingsweg geborgen worden (wadi D en wadi E). Wanneer deze wadi’s gevuld zijn kan het water over te lopen naar de wadi ten noorden van deze weg (deelwadi A, B en C). Deze noordelijke wadi vormt de grens van het plangebied met de Drulse Beek, en bestaat uit twee ‘velden’ met een maximale waterdiepte van 0,5 m (wadi A en wadi C) en een tussengelegen veld waar de waterdiepte maximaal 0,4 m bedraagt (wadi B). Deze laatste wadi zal ingericht worden als speeltuin.
Locatie wadi's
De wadi’s hebben een talud van 1:3 en worden voorzien van minimaal één slokop. De gezamenlijke capaciteit van de wadi’s bedraagt circa 387 m3, uitgaande van een vulling van 0,3 m (wadi A, C, D, E) of 0,2 m (wadi B). Indien de wadi’s maximaal gevuld worden (0,5 m dan wel 0,4 meter water) bedraagt de berging circa 730 m3. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de bergingseisen van zowel de gemeente Berg en Dal als het Waterschap Rivierenland.
Door middel van goten in of langs de rijbaan en de van nature aanwezige verschillen in hoogte zal het hemelwater naar de wadi’s worden gestuurd.
Naast de bovengenoemde wadi’s die gerealiseerd worden voor de berging van hemelwater binnen het plangebied zal aan de zuidzijde van het plangebied een infiltratieveld gegraven worden. Dit infiltratieveld grenst aan de 1e Colonjes en heeft een oppervlakte van circa 300 m², een diepte van 0,50 m en een talud van 1:3. Het veld zorgt (bij een maximale vulling) voor extra waterberging van circa 120 m³ voor afstromend hemelwater dat vanaf de hoger gelegen delen richting het plangebied stroomt.
Het is mogelijk om tussen het infiltratieveld en de A-watergang langs de 1e Colonjes een verbinding aan te brengen. Deze verbinding (bijvoorbeeld een duiker) zorgt voor een verdeling van het afstromend hemelwater vanaf de kruising 1e Colonjes met de Knapheideweg. Bovengronds kan het water ook ‘gestuurd’ worden door een (mol)goot aan te brengen met inlaat naar het infiltratieveld. Dit dient in een later stadium verder uitgewerkt te worden.
Bij de aanleg van het infiltratieveld moet mogelijk plaatselijk bodemverbetering worden toegepast. Daar waar sprake is van een slecht doorlatende leemlaag zal deze laag vergraven dienen te worden tot op de goed doorlatende zandlagen.
Oppervlaktewater
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig en er wordt geen oppervlaktewater aangelegd. Voor de Drulsebeek, een A-watergang, geldt in de regel een beschermingszone van 4 meter breed, gemeten vanaf de insteek van de watergang. Het plangebied ligt deels binnen de kadastrale grenzen van het waterschap. De 4 meterstrook aan de zuidzijde blijft echer onbebouwd.
Riolering
De DWA zal op basis van de genoemde appartementen en woningen circa 12 l/p.p./uur = 0,012 x 2,5 p.p. x 53 woningen = 1,59 m³/uur bedragen. Dit kan op de bestaande vrijverval DWA riolering onder de Piet Heynstraat worden aangesloten. De aansluitingen op het rioolsysteem wordt bij de verdere uitwerking gedimensioneerd.
Klimaatadaptatie
Naast voldoende waterberging kan worden gedacht aan het toepassen van groene daken en natuurvriendelijke oevers. De kwaliteit van de leefomgeving of de biodiversiteit kan zo worden vergroot.
4.3.4 Watertoets
De watertoets is in feite geen 'toets', maar een proces waarbij de waterbeheerder samenwerkt met de overheid die verantwoordelijk is voor een ruimtelijk plan. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het uitvoeren van een watertoets betrekt de waterbeheerder actief bij ruimtelijke besluitvormingsprocessen en geeft water een duidelijke plek binnen de ruimtelijke ordening.
Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt Waterschap Rivierenland de website www.dewatertoets.nl. Het waterschap beoordeelt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding en geeft vervolgens een wateradvies. Naar aanleiding van de doorlopen digitale watertoets is door het waterschap geconcludeerd dat de gangbare watertoetsprocedure moet worden gevolgd. Dit betekent dat er nader overleg plaats moet vinden met Waterschap Rivierenland.
4.3.5 Overleg Waterschap Rivierenland
In het kader van het wettelijk vooroverleg is het bestemmingsplan, samen met de waterhuishoudkundige analyse, aan het waterschap toegezonden. De reactie van het waterschap is opgenomen in paragraaf 6.2.
4.3.6 Aanvullend geohydrologisch onderzoek
Naar aanleiding van de zienswijzen is door ASC Sports & Water een geohydrologische analyse van het plangebied uitgevoerd. Deze analyse is als Bijlage 13 toegevoegd. Hierbij is op basis van een analyse van de omgevingskenmerken bepaald dat grondverbetering een positief effect heeft op de waterhuishouding in het gebied. Daarnaast is het realistisch om een GHG van 1,0 tot 1,5 aan te houden in het plangebied. Deze hogere GHG leidt niet tot een ander inzicht in de bergingsmogelijkheden en eisen.
Piekbelastingen op de Drulse Beek en natuurgebied De Bruuk zullen door de voorgestelde maatregelen in het plan afnemen. In zomersituaties zal daardoor de neerslag beter het grondwatersysteem kunnen voeden, waardoor een gewenste kweltoename wordt bevorderd. De wadi's in het plangebied dragen bij aan het klimaatrobuuster maken van de benedenstrooms aanwezige natuur.
4.3.7 Conclusie
Met de voorgenomen ontwikkelingen binnen het plangebied zijn geen negatieve gevolgen te verwachten voor de waterhuishouding ter plaatse. Het aspect water vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Cultuurhistorie En Archeologie
4.4.1 Archeologie
Algemeen
Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.
Toetsing
Zuidelijk deel
Door Hamaland Advies is in januari 2020 een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd naar het zuidelijk deel van het plangebied waar bodemingrepen zijn beoogd. Dit onderzoek is als Bijlage 7 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.
Het plangebied ligt volgens het geldende bestemmingsplan deels in een zone met dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische verwachtingswaarden'. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij bodemingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 0,4 m -mv. Op de archeologische beleidsadvieskaart, ligt een deel van het plangebied in een zone met een middelmatige verwachting en een deel in een zone met een hoge verwachting met mogelijk goede conservering. Hiervoor is respectievelijk aangegeven dat de archeologische resten worden afgedekt door een meer dan 50 centimeter dikke conserverende laag of dat deze vlak onder het maaiveld voorkomen en daardoor kwetsbaar zijn. Tevens is in het plangebied een bekende vindplaats aangegeven. De aard van de vindplaats is onbekend, maar deze dateert uit de IJzertijd.
Bureauonderzoek
De ligging van het plangebied op de flank van een stuwwal zorgt ervoor dat het plangebied geschikt was voor exploitatie vanaf het Paleolithicum. Vondsten in de directe omgeving tonen aan dat er inderdaad sprake is van menselijke activiteit, met een nadruk op de periode Neolithicum – Bronstijd. Resten uit andere archeologische periodes kunnen echter ook aanwezig zijn. De verwachting voor de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd is hoog wegens het voorkomen van erven (vanaf 1850), ondanks de ligging in een heideveld.
Booronderzoek
In alle boringen is sprake van een subrecente bouwvoor die in dikte varieert van 0,2 m -mv en lokaal tot 0,95 m -mv. De bodem is in het subrecente verleden tot een diepte van 0,5 m -mv omgespit en vermengt met mest. Onder de subrecente omgespitte bovenlaag is in alle boringen sprake van een dunne teeltlaag, vermoedelijk de voormalige moestuingrond uit de 20e eeuw waarin zich tevens fragmenten baksteenpuin en betonpuin bevinden. Deze teeltaag gaat over in een pakket zandige sterk roestige leem met grind. De onderzoekslocatie bevindt zich op de overgang van de stuwwal naar een droogdal. De basis van het bodemprofiel bestaat vanaf een diepte variërend van 0,7 m -mv tot 1,3 m -mv uit een ongeroerd pakket matig grof tot grof zand met grind en grindbanken.
Vanwege het ontbreken van cultuurlagen of sporen van bodemvorming door menselijke handelen in de natuurlijke ondergrond en de aanwezigheid van een subrecente gespitte bovenlaag van de boomkwekerij wordt de kans gering geacht dat met de geplande bodemingrepen archeologische vindplaatsen verloren gaan. Daarom wordt geadviseerd om geen vervolgonderzoek in het plangebied te laten uitvoeren. Dit is door het bevoegd gezag (gemeente Berg en Dal) onderschreven in een selectiebesluit.
Noordoostelijk deel
Door Hamaland Advies is in mei 2021 een bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd voor het noordoostelijk deel van het plangebied waar bodemingrepen zijn beoogd. Het onderzoek is als Bijlage 8 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.
Bureauonderzoek
In het onderzoeksgebied worden op basis van het bureauonderzoek gestuwde afzettingen verwacht. In deze grofzandige gestuwde afzettingen heeft zich een vorstvaaggrond ontwikkeld. Op basis van booronderzoek ten westen van het onderzoeksgebied wordt een pakket colluvium (hellingafspoelingsmateriaal) op de gestuwde afzettingen verwacht.
De ligging van het onderzoeksgebied op de flank van een stuwwal zorgt ervoor dat het onderzoeksgebied geschikt was voor exploitatie vanaf het Paleolithicum. Vondsten in de directe omgeving tonen aan dat er inderdaad sprake is van menselijke activiteit, met een nadruk op de periode Neolithicum – Bronstijd. Resten uit andere archeologische periodes kunnen echter ook aanwezig zijn. De verwachting voor de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd is hoog wegens het voorkomen van erven (vanaf 1850). Het huidige onderzoeksgebied maakte tot 1949 deel uit van een voormalig heideveld en is vanaf 1978 in gebruik genomen als weidegebied en kwekerij van het tuincentrum.
Booronderzoek
De bodemopbouw in het onderzoeksgebied bestaat in de basis deels uit gestuwde afzettingen van matig grof zand met grindjes en deels uit fijn dekzand. De C-horizont wordt afgedekt door een subrecente bouwvoor bestaande uit bruingrijs fijn sterk siltig zand met her en der puin (baksteenpuin en betonpuin). In zes van de zeventien boringen is sprake van een gevlekte menglaag op de overgang van de bouwvoor naar de natuurlijke ondergrond als gevolg van landbewerking (ploegen en egaliseren). De top van de C-horizont is aangetroffen op dieptes variërend van 30 cm -mv in drie boringen tot 70 cm -mv in twee andere boringen.
Vanwege het ontbreken van cultuurlagen of sporen van bodemvorming door menselijke handelen in de natuurlijke ondergrond en de aanwezigheid van een subrecente gespitte en geploegde bovenlaag van de boomkwekerij wordt de kans gering geacht dat met de geplande bodemingrepen archeologische vindplaatsen verloren gaan. Vervolgonderzoek is niet noodzakelijk. De locatie van de nieuw te bouwen woningen is archeologisch vrijgegeven. Dit is door het bevoegd gezag (gemeente Berg en Dal) onderschreven in een selectiebesluit.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
4.4.2 Cultuurhistorie
Algemeen
Door de wijziging van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
Toetsing
Uit de cultuurhistorische kaart van de provincie Gelderland blijkt dat het plangebied geen cultuurhistorische waarde heeft.
Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart Provincie Gelderland
Naast de provinciale cultuurhistorische waardenkaart heeft Groesbeek ook een cultuurhistorische waardenkaart. Conform deze kaart is de locatie gelegen binnen jonge landbouwontginningen in het nat-droge zandgebied. Het plangebied wordt begrensd door wegen die tussen 1832 en 1900 zijn ontstaan. In de nabije omgeving van het plangebied ligt een historisch bouwwerk volgens de wederopbouwarchitectuur. Overige cultuurhistorische waarden/elementen zijn op afstand gelegen van het plangebied.
Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart Groesbeek
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.
4.5 Ecologie
4.5.1 Algemeen
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten.
4.5.2 Toetsing
In april 2021 werd door Cobra Groeninzicht ecologisch onderzoek verricht. Dit onderzoek is als Bijlage 9 bijgevoegd. Op basis van het uitgevoerde onderzoek kunnen de navolgende conclusies getrokken worden.
Gebiedsbescherming
Natura-2000
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'De Bruuk' bevindt zich op circa 1,3 km afstand van het plangebied. Het wordt verwacht dat de voorgenomen ontwikkelingen wat betreft licht, geluid en trillingen geen invloed zullen hebben op natuurwaarden in het nabijgelegen Natura 2000-gebied. Negatieve effecten ten aanzien van stikstof zijn vanwege de aard van de plannen niet op voorhand uit te sluiten. Op basis van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn is het voor projecten en andere handelingen bovendien verplicht om aan te tonen dat er geen significante effecten zijn door stikstofdepositie.
Stikstofdepositie
Om aan te tonen of er wel of geen meldings- of vergunningsplichtige stikstofdepositie is op omliggende Natura 2000-gebieden met stikstofgevoelige habitats is in december 2022 door Buro Ontwerp & Omgeving een Aerius-berekening uitgevoerd. Deze effectbeoordeling is bijgevoegd als Bijlage 10. Uit de uitgevoerde effectbeoordeling stikstofdepositie blijkt dat de realisatie en het gebruik van 53 nieuwe wooneenheden in het plangebied niet leidt tot een toename in stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jr op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van Natura 2000-gebieden. De depositie die optreedt wordt te niet gedaan door de interne saldering. Dit betekent dat in het kader van de Wnb door het toekomstig gebruik er geen negatief effect optreedt ten aanzien van stikstof. Met betrekking tot stikstofdepositie kan worden opgemerkt dat er geen vergunning van de Wet natuurbescherming nodig is om de ontwikkeling mogelijk te maken.
GNN
Het GNN betreft een planologische bescherming van de aangewezen gebieden zelf. Aangezien de voorgenomen plannen niet leiden tot een wijziging van de bestemming van het nabijgelegen GNN zijn aanvullende maatregelen of aanvullend advies ten aanzien van het GNN niet aan de orde.
Soortenbescherming
Vogels
Vogels gebruiken het plangebied als foerageergebied, voortplantingsgebied of als tijdelijke rustplaats. Alle vogels zijn streng beschermd volgens de Wnb. Maar van opzettelijke verstoring hoeft geen sprake te zijn. Vogels zullen het terrein tijdelijk mijden zodra de werkzaamheden starten.
Europees beschermde soorten (geen vogels)
In het plangebied zijn, behalve vogels, soorten aanwezig of kunnen soorten voorkomen die in het kader van de Wnb op Europees niveau beschermd zijn. Het gaat om gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis, laatvlieger en gewone grootoorvleermuis. Ten aanzien van vleermuizen zijn echter geen overtredingen van de verbodsbepalingen te verwachten, aangezien geen rust- en voortplantingsplaatsen of essentiële foerageergebieden of vliegroutes verloren gaan. Er wordt hierbij uitgegaan van dat de werkzaamheden bij daglicht worden uitgevoerd zodat er geen verstoring van eventuele foeragerende en langsvliegende vleermuizen buiten het plangebied plaatsvindt.
Nationaal beschermde soorten
In of nabij het plangebied zijn soorten aanwezig of kunnen soorten in meer of mindere mate voorkomen die in het kader van de Wnb op nationaal niveau beschermd zijn. Het gaat om das, steenmarter, bunzing, wezel, hermelijn, eekhoorn, konijn, haas, vos, egel, veldmuis, huisspitsmuis, bruine kikker en gewone pad.
Voor konijn, steenmarter, bunzing, wezel, hermelijn, das, eekhoorn, haas en vos zijn geen overtredingen van de verbodsbepalingen te verwachten. Voor deze soorten vormen de randen van het plangebied hooguit een klein onderdeel van hun leefgebied dat grotendeels behouden blijft. Bovendien is in de omgeving ruim voldoende alternatief leefgebied aanwezig. Er is dan ook geen sprake is van aantasting van rust- of voorplantingsplaatsen.
Voor egel, veldmuis, huisspitsmuis, bruine kikker en gewone pad hebben de voorgenomen werkzaamheden mogelijk tot gevolg dat verblijfplaatsen verloren gaan. Daarmee vindt overtreding plaats van artikel 3.10 lid 1b Wnb. Als exemplaren gevangen moeten worden om deze te verplaatsen naar een veilige plek, dan is er sprake van overtreding van artikel 3.10 lid 1a Wnb. Maar omdat er sprake is van ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor deze soorten en voor deze verbodsbepaling in Gelderland een provinciale vrijstelling. Geadviseerd wordt om stenenstapels, takkenhopen, bladeren en andere langdurig opgeslagen materialen te verwijderen buiten de winterperiode en het werkgebied voorafgaand aan de werkzaamheden te controleren op de aanwezigheid van dieren. Eventueel aangetroffen kikkers, padden en egels moeten dan voorzichtig verplaatst worden naar bijvoorbeeld het naastgelegen bosperceel.
Aanvullende beoordeling beschermde soorten
Naar aanleiding van de zienswijzen is door Cobra Groeninzicht een aanvullende beoordeling naar beschermde soorten uitgevoerd. Dit onderzoek richt zich op een bosje aan de noordzijde van het plangebied, waar een ontsluitingsweg is beoogd. Het onderzoek is als Bijlage 14 bijgevoegd.
In het onderzoek wordt geconcludeerd dat de beoordeling van het bosje geen afwijkingen heeft aangetoond ten opzichte van de eerdere quickscan Natuur. Uitzondering geldt voor konijn. Door de aanleg van de toegangsweg kan een konijnenhol verloren gaan. Hiervoor geldt een provinciale vrijstelling, omdat het werk een ruimtelijke ontwikkeling betreft. Er moet wel zorgvuldig worden gehandeld, daarvoor zijn in het onderzoek adviezen opgenomen. Wat betreft vogels (hier alleen niet-jaarrond beschermde nesten), das, vos, egel en houtopstanden gelden dezelfde conclusies als in het rapport over de eerdere quickscan Natuur.
4.5.3 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect ecologie geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.
4.6 Duurzaamheid
4.6.1 Kader
Bij de start van onderhavig initiatief hebben de gemeente en initiatiefnemer ambitieuze doelen gesteld betreffende de duurzaamheidsaspecten van de nieuwe ontwikkeling. De wijk dient dan ook als voorbeeld voor andere plannen binnen de Gemeente Berg en Dal als het gaat om duurzaamheid. Het betreft hier een breed spectrum van duurzaamheidsaspecten zoals duurzaam bouwen, klimaatadaptatie, duurzame energievoorzieningen, bevordering van fietsverkeer en openbaar vervoer en bijvoorbeeld duurzaam ruimtegebruik.
Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van een nieuwe woonbuurt. Hiervoor zijn een aantal handvatten op zowel rijks- als gemeentelijk niveau.
De Wet voortgang energietransitie (Vet) heeft onder andere geregeld dat de aansluitverplichting van nieuwbouw op het gasnet is verdwenen. Op 1 juli 2018 is er een aardgasverbod ingegaan. De Wet voorziet in hoofdzaak in een aantal wijzigingen van de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet teneinde de transitie naar een duurzame energievoorziening verder te faciliteren. De aanpassingen hebben met name invloed op de netten die essentieel zijn om de energietransitie verder te ondersteunen. De Wet Vet is op 30 januari 2018 door de Tweede Kamer en op 3 april door de Eerste Kamer aangenomen. Per 1 juli 2018 is de wet in werking getreden.
De gemeente Berg en Dal beschikt over diverse beleidstukken als het gaat om duurzaamheid en de gestelde klimaatdoelen te realiseren. In 2020 is de ruimtelijke visie duurzame energieopwekking vastgesteld, specifiek voor nieuwbouw staan hier geen randvoorwaarden in genoemd maar door de landelijke toepassing van de BENG normen zal een substantieel deel van de verbruikte energie hernieuwbare energie moeten zijn. In 2020 is ook het Actieplan Wonen vastgesteld waarin kaders aangegeven zijn voor de huidige en toekomstige woningvoorraad. Hierin is aangegeven dat de betaalbaarheid in het lage segment niet ten koste mag gaan van de duurzaamheidsambities. De oplossing voor betaalbaarheid kan gezocht worden in de oppervlakte van de kavels en woningen. Daarnaast is een warmtevisie opgesteld in 2021 om de klimaatdoelen voor een aardgasvrij Berg en Dal in 2050 te bereiken. Gezien de Vet wordt er geen gasleidingnet aangelegd in de nieuwe wijk waardoor dit plan aan het lokale beleid voldoet.
4.6.2 Toetsing
Vanaf de start van de planontwikkeling van 'Nieuw Groen Groesbeek' is duurzaamheid als een belangrijk speerpunt ingezet. Dit wordt concreter naarmate het plan verder wordt uitgewerkt. De strategie omtrent duurzaamheid kenmerkt zich door concrete maatregelen alsmede op de algemene werkwijze om de duurzaamheid te verhogen. Door een integrale aanpak en vele actoren deel te laten nemen aan het participatieproces worden de duurzaamheidsambities geborgd in de plannen. Dit vertaald zich in de uiteindelijke plannen zodat bij toekomstige bewoners bewustwording en herkenning van duurzaamheid gecreëerd wordt. De wijk krijgt een duurzaam karakter; de woningen voldoen aan wettelijk bepaalde strenge energieprestatie-eisen en de inrichting van de openbare ruimte en bebouwde omgeving draagt in een belangrijke mate bij aan duurzaamheid door onder andere:
- toepassing van duurzame circulaire materialen
- blauw/groene architectuur van bebouwde omgeving
- hergebruik van bestaande structuren (historische hoogtelijnen en patronen )
- creëren van een robuust watersysteem (t.b.v. voorkomen overlast bij hoosbuien)
- toepassing van natuurvriendelijke wadi's overlopend in watergangen
- hemelwater: bufferen, infiltreren, afvoeren
- beperking op verharding achtertuinen
- gedeeltelijk waterdoorlatende verharding
- gescheiden afvalinzameling
- woonerven met gemengd gebruik waar de auto te gast is
- overdekte parkeerplaatsen t.b.v. architectuur, aanzicht en extra ruimte voor pv-panelen
- zoveel mogelijk natuurlijke erfafscheidingen
- toepassen van nestkasten ter bevordering populatie beschermde flora en fauna
- gesloten grondbalans
- aanplanten van streekgebonden beplanting t.b.v. vergroten biodiversiteit
Hergebruik bestaande structuren
Het stedenbouwkundig ontwerp van 'Nieuw Groen Groesbeek' is gebaseerd op de historische ontwikkeling van het gebied. De kenmerkende hoogtelijnen voor Groesbeek worden in ere hersteld. Daarbij is de waterproblematiek op hellingen een centraal thema in het stedenbouwkundig ontwerp om de waterrobuustheid van de wijk vorm te geven.
Daarnaast worden de architectuurstijlen afgestemd op de huidige omgeving en historische activiteiten in het plangebied. Een boerenerf verwijst naar de eerdere landbouwactiviteiten en de kaswoningen zijn een knipoog naar het voormalig tuincentrum. Daarbij zijn de bouwblokken en daken gepositioneerd op de juiste zonering om de energieopwekking te optimaliseren. De kaswoningen lenen zich daarbij uitstekend om groene daken toe te passen.
Om het gebruik van het openbaar vervoer en fietsverkeer te stimuleren is in het stedenbouwkundig ontwerp rekening gehouden met een verbetering van de ontsluiting naar de bushalte aan de Herwendaalseweg. Ook de bestaande route langs de Drulse Beek zal hierbij worden opgewaardeerd. Samen vormt dit een stimulans om het OV-gebruik te vergroten.
Het historische stratenpatroon haaks op de assen van het landbouwgebied heeft tevens als voordeel dat de wind bijdraagt aan het 'ventileren' van warmte op warme dagen. Samen met het nieuwe groen (zie navolgend) draagt dit bij aan het tegengaan van hittestress.
Leefbaarheid
De nieuwe wijk zal niet alleen voor de toekomstige bewoners een goede leefomgeving moeten worden. Ook de bestaande omwonenden hebben belang bij een goede leefbaarheid van het gebied. Bij deze ontwikkeling is een uitgebreid participatietraject doorlopen waarbij de direct aanwonenden vanaf het eerste moment bij de plannen betrokken zijn. Voor meer informatie over het participatietraject is in Bijlage 12 een rapport over de omgevingsdialoog toegevoegd.
Water
Groesbeek kenmerkt zich door de stuwwallen als een heuvelachtig gebied. Met de klimaatverandering en het toenemen van het aantal hoosbuien vormt wateroverlast op deze momenten een bedreiging voor de leefbaarheid. Door hier in het stedenbouwkundig ontwerp vroegtijdig rekening mee te houden is de klimaatrobuustheid gewaarborgd. In de waterhuishoudkundige analyse (zie Bijlage 6) is dit verder vorm gegeven als integraal onderdeel van het plan.
Groen
Groen is samen met de architectuur in grote mate bepalend voor de sfeer en beleving. Daarbij zijn er gelijktijdig klimatologische kwaliteiten toe te voegen. Het te ontwikkelen gebied kent in de huidige situatie weinig tot geen groen met kwaliteit. Het plan biedt dan ook de mogelijkheid om hier wel groene kwaliteiten aan toe te voegen. Bij de start van het participatieproces is met de Werkgroep Milieubeheer Groesbeek gesproken over toe te voegen groen in de nieuwe wijk. Zij zullen dan ook als adviseur betrokken blijven om de juiste mix van flora op de juiste plaatsen toe te voegen. Uiteindelijk heeft de toekomstige beheerder (gemeente Berg en Dal) een beslissende stem in de uitwerking hiervan. Daarnaast heeft het toevoegen van bomen en ander groen een positief effect op hittestress. Door schaduwwerking en minder warm houdende materialen (groene daken en plantvakken in plaats van dakpannen en bestrating) wordt hittestress tegengegaan.
Inpasbaarheid zonnepanelen
Het wordt landelijk gestimuleerd om zonnepanelen op daken toe te passen. Om het effect van zonnepanelen op voorhand te maximaliseren is de juiste oriëntatie van belang. In het algemeen levert een zonnepaneel gericht op het zuiden of zuidwesten het beste rendement. Afhankelijk van het toegepaste verwarmingssysteem is een gelijkmatige opbrengst over de dag wellicht zinvoller, men spreekt dan van een oost-west oriëntatie. In de architectuur zal een juiste afstemming plaatsvinden omtrent de oriëntatie en hoeveelheid zonnepanelen.
4.6.3 Conclusie
Het aspect Duurzaamheid is in de planvorming op meerdere aspecten in een vroegtijdig stadium meegenomen. Uit voorgaande paragraaf blijkt dat de uitvoering van dit bestemmingsplan ten aanzien van duurzaamheid voldoende aanknopingspunten biedt.
4.7 Verkeer En Parkeren
4.7.1 Algemeen
Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.
4.7.2 Verkeer
Om voor de onderhavige ontwikkeling een verkeersveilige situatie en aansluiting op de omgeving te waarborgen, is door Goudappel B.V. in september 2021 een verkeerskundig onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 11 bijgevoegd. De conclusies uit de onderzoeken worden hierna kort behandeld.
Verkeersgeneratie
Onderhavig initiatief betreft de realisatie van 53 woningen en de transformatie van een bedrijfswoning naar een reguliere woning met een nieuwe wagenloods. Ten behoeve van de ontwikkeling wordt alle bedrijfsbebouwing gesloopt.
Voor wat betreft het te verwachten aantal verkeersbewegingen is uitgegaan van de kengetallen uit de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. De gemeente Berg en Dal, dus ook Groesbeek, valt volgens CBS-statistieken en het gemeentelijk beleid qua stedelijkheid in de categorie ‘weinig stedelijk’. Het plangebied is aangemerkt als 'rest bebouwde kom'. Aangezien de gemeente Berg en Dal in vergelijking met alle andere Nederlandse gemeenten met dezelfde stedelijkheidsgraad (‘weinig stedelijk’) een iets lager personenautobezit per huishouden heeft, wordt binnen de range 'minimum-maximum' met het gemiddelde kencijfer gewerkt. Uitgaande van een werkdagetmaal is de extra verkeersgeneratie voor de ontwikkeling 375 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Het initiatief zorgt dus voor een toename van het aantal verkeersbewegingen in de omgeving van het plangebied. Op de Karel Doormanstraat neemt de verkeersdruk toe van 609 (referentiesituatie) tot 890 motorvoertuigbewegingen en 300 (referentiesituatie) tot 394 motorvoertuigbewegingen op de 1e Colonjes. Uit de ontwerptoets blijkt dat het mogelijk is om 1.500 motorvoertuigen per etmaal op een acceptabele wijze gebruik te laten maken van de Karel Doormanstraat en 500 motorvoertuigen per etmaal op de 1e Colonjes. De omliggende wegenstructuur biedt dus voldoende capaciteit om het aantal verkeersbewegingen te kunnen verwerken.
Opgemerkt wordt dat bij de berekening van de toekomstige verkeersgeneratie geen rekening is gehouden met het wegvallen van de verkeersgeneratie die het tuincentrum had. Ook deze functie zorgde voor de nodige verkeersbewegingen van en naar het plangebied toe. Deze zullen, als gevolg van de functieverandering, niet langer plaatsvinden.
Ontsluiting
Aangezien onderhavig project tot een toename in verkeersbewegingen leidt, is het van belang om de verkeersveilige capaciteiten van de omliggende wegen te verkennen. Met behulp van een wegenscan zijn de Karel Doormanstraat, 1e Colonjes, Knapheideweg en Piet Heijnstraat getoetst. Alhoewel de Knapheideweg relatief smal (3,3 tot 4,4 meter) is, is tweerichtingsverkeer op deze straat mogelijk. Een nadeel is dat het kruispunt Knapheideweg - Piet Heijnstraat lager ligt dan andere delen van de weg en tegelijkertijd in een bocht ligt, waardoor zicht op langzaam verkeer vanuit de Piet Heynstraat beperkt is. Om deze redenen is een toename van verkeer op de Knapheideweg minder gewenst. De 1e Colonjes is relatief smal waardoor deze weg niet geschikt is voor de afvoer van verkeersbewegingen vanuit de woonwijk in twee richtingen. Wel kan de 1e Colonjes gebruikt worden voor verkeer in één richting met verplichte rijrichting naar de Bredeweg. De Karel Doormanstraat is breder dan de Knapheideweg en 1e Colonjes en is daarmee geschikter om het verkeer van de nieuwe woonwijk te verwerken. Hetzelfde geldt ook voor de Maarten Trompstraat. Voor een ontsluiting van een kleine woonwijk is een ontsluiting aan twee zijden wenselijk in verband met de bereikbaarheid voor hulpdiensten. Bij een blokkade van één weg kan altijd het gebied via de andere weg bereikt worden.
De aanbevolen ontsluiting loopt dus via de Karel Doormanstraat in twee richtingen en de 1e Colonjes in één richting het gebied uit.
4.7.3 Parkeren
Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Om de toekomstige parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de eerder genoemde kengetallen.
Functie | Aantal | Eenheid | Parkeerkencijfer per eenheid (gemiddeld) | Parkeerbehoefte totaal | |||
koop, tussen/hoek | 18 | 1 woning | 2 | 36 | |||
koop twee-onder-een-kap | 10 woningen | 1 woning | 2,2 | 22 | |||
koop, vrijstaand | 4 woningen | 1 woning | 2,3 | 9,2 | |||
huur, etage, midden/goedkoop | 21 woningen | 1 woning | 1,4 | 29,4 | |||
Totaal | 96,6 |
Op basis van de kencijfers bedraagt de parkeerbehoefte in het plangebied 96,6 parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen zijn deels benodigd voor de bewoners en deels voor bezoekers. Per woning wordt uitgegaan dat per woning 0,3 parkeerplaats voor bezoekers benodigd is. Dit betekent dat 15,9 van de 96,6 parkeerplaatsen voor bezoekers bedoeld zijn. Deze parkeerplaatsen worden bij voorkeur in openbaar gebied gerealiseerd. De overige parkeerplaatsen (80,7) zijn toe te schrijven aan de bewoners.
De parkeerbehoefte zal op eigen terrein naast de woningen en in de openbare ruimte worden opgelost. Zo bestaat de mogelijkheid 24,4 parkeerplaatsen op eigen terrein en 73 parkeerplaatsen in de openbare ruimte te realiseren (97,4 in totaal). De 24,4 parkeerplaatsen op eigen terrein zijn rekenkundige aantallen. Voor een woonperceel met een dubbele oprit zonder garage kunnen in theorie 2 parkeerplaatsen worden gebruikt. Rekenkundig mogen deze op basis van de kencijfers echter maar voor 1,7 parkeerplaatsen meetellen. Voor een woonperceel mét garage en dubbele oprit bedraagt het rekenkundige aantal 1,8.
De navolgende afbeelding geeft een impressie van de parkeersituatie in het plangebied.
De parkeersituatie in het plangebied met parkeerplekken op eigen terrein (lichtbruin) en in de openbare ruimte (blauw)
Naast het parkeren is er in het plangebied ook ruimte gereserveerd voor fietsparkeren. In de openbare ruimte worden fietsparkeervoorzieningen aangebracht.
4.7.4 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.
4.8 Economische Haalbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar.
Tussen de gemeente en de ontwikkelaar wordt een anterieure overeenkomst gesloten. Het opstellen van een exploitatieplan is in dat geval niet noodzakelijk. De financiële haalbaarheid van het plan wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.
Hoofdstuk 5 Juridische Planaspecten
5.1 Algemeen
5.1.1 Wat is een bestemmingsplan
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
- 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
- 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
- het bebouwen van de gronden;
- het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (aanleggen).
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.
5.1.2 Bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:
- Via een dubbelbestemming
Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen. - Via een aanduiding
Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels
De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
- 2. Bestemmingsregels
In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.
Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.
- 3. Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.
- 4. Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
5.2 Dit Bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
5.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan
In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen Groen, Verkeer, Wonen en Woongebied opgenomen.
Het beoogde groen in het plangebied, waaronder een grote groenzone in het noorden, grenzend aan de Drulse beek is bestemd als Groen. De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, wandel- en fietspaden, voorzieningen ten behoeve van de verkeersgeleiding, kunstwerken, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en nutsvoorzieningen. De gronden aan de westzijde van het plangebied zijn tevens aangeduid als 'Tuin'. Deze gronden zijn ook bestemd voor (sier)tuinen en het behoud van de bestaande groenstructuren. Voor het behoud van deze groenstructuur is in de regels een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. De beoogde wadi's binnen deze bestemming zijn aangeduid als 'waterberging'. Er is ook een zone ten behoeve van speelvoorzieningen beoogd binnen deze bestemming. Deze zone is aangeduid als 'speelvoorzieningen'. De speelvoorzieningen mogen uitsluitend binnen deze zone worden gerealiseerd.
Op of in de gronden met de bestemming Groen is geen bebouwing toegestaan, tenzij wordt voldaan aan de maatvoeringseisen in de regels of sprake is van bestaande bebouwing.
De ontsluitingswegen, parkeerplaatsen in de openbare ruimte en stoepen zijn bestemd als Verkeer. De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder (onverharde) wegen, wandel- en fietspaden en parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, kunstwerken, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen en bruggen. Op of in deze gronden zijn uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toegestaan. De geldende voorwaarden zijn opgenomen in de regels.
De bestaande woning aan de Knapheideweg en de bijbehorende gronden zijn bestemd als Wonen. De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen, niet-verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten, een Bed&Breakfast, parkeervoorzieningen, wandelpaden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en groenvoorzieningen.
Voor de woning is een bouwvlak opgenomen. De woning is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak. De bouwhoogte van mag niet meer bedragen dan 11 m. In het bestemmingsvlak is tevens de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - opslag van landbouwwerktuigen en materialen' opgenomen. Uitsluitend hier is een bijbehorend bouwwerk ten behoeve van de stalling van landbouwwerktuigen en materialen een oppervlakte van maximaal 150 m² toegestaan. Naast dit bouwwerk zijn ook andere bijbehorende bouwwerken toegestaan met een maximum oppervlakte van 80 m2.
De gronden ter plaatse van de toekomstige woningen zijn bestemd als Woongebied. De voor Woongebied aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen, niet-verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten, een Bed&Breakfast, tuinen en erven, fiets- en wandelpaden, wegen en parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, speelvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de verkeersgeleiding, kunstwerken, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
De woningen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven. De goot- en bouwhoogte van een woning mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'. Uitsluitend de aangeduide bouwwijzen zijn toegestaan. De geldende bouw- en gebruiksregels zijn te vinden in de regels. In het bestemmingsvlak in het oosten is de aanduiding 'bijgebouwen' opgenomen. Hier zijn (auto)bergingen ten behoeve van het appartementengebouw beoogd.
De wens bestaat om de erfafscheiding voor de meeste grondgebonden woningen vorm te geven met groene hagen. Om die reden is het toepassen van een groene haag voor een deel van de woningen vastgelegd in de regels. Hiervoor is de aanduiding 'specifieke vorm van groen – haag' opgenomen. Indien op de gronden van een perceel een dergelijke aanduiding is opgenomen, dan moet de erfafscheiding aan die zijde van het perceel worden uitgevoerd als een haag. Als de erfafscheiding wordt gevormd door een gebouw (bijvoorbeeld zijmuur van een woning) dan is de haag aan die zijde niet noodzakelijk. Ook is het toegestaan om de haag te onderbreken voor bijvoorbeeld een oprit.
In deze bestemming is, in het kader van klimaatadaptiviteit, in artikel 6.4.3 een gebruiksregel opgenomen ten behoeve van de toegestane oppervlakte aan verhardingen. Afhankelijk van het type woning is een maximum percentage aan verharding van het achtererfgebied voorgeschreven.
5.2.2 Algemene regels
Waterberging
Op basis van de waterparagraaf is voor het plangebied een waterbergingsopgave bepaald. In de overige regels (artikel 11) zijn bepalingen opgenomen die regelen dat voldoende waterberging wordt gerealiseerd. Voor vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen geldt dat deze het hemelwater afkomstig van daken en verhardingen volledig op eigen terrein moeten infiltreren. Voor de overige verhardingen (wegen, grondgebonden woningen en het appartementengebouw) is waterberging voorzien in wadi's. Ook hiervoor is een bepaling opgenomen dat in de openbare ruimte (bestemming Groen) voldoende voorzieningen ten behoeve van de waterberging wordt gerealiseerd.
Overige algemene regels
Naast de bestemmingen en de hiervoor genoemde regel bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 Omgevingsdialoog
In het kader van een goede ruimtelijke ordening en vooruitlopend op de Omgevingswet heeft de initiatiefnemer in samenwerking met de gemeente Berg en Dal de omgeving vanaf een vroeg stadium van het ontwikkelproces bij het plan betrokken. Dit is vastgelegd in een rapportage. Deze is bijgevoegd als Bijlage 12.
Bij de eerste participatieronde zijn alle buren grenzend aan de percelen van voormalig tuincentrum Groen Groesbeek uitgenodigd om in een individueel fysiek gesprek de plannen toe te lichten. Het doel van deze gesprekken was om input te verzamelen voor een aantal stedenbouwkundige modellen. Het ontwerp van de stedenbouwkundige is in de tweede participatieronde digitaal gepresenteerd aan dezelfde groep mensen als in de eerste participatieronde. In de derde participatieronde is een website opengesteld die voor iedereen toegankelijk is. Hierop is een digitale presentatie te zien van de voorgenomen plannen waarbij afsluitend een enquête kon worden ingevuld. Op basis van de reacties van de directe omgeving, enquête, Gelders Genootschap, gemeente Berg en Dal, woningcorporatie Oosterpoort en de stedenbouwkundige is het plan aangepast.
6.2 Vooroverleg
In het kader van het vooroverleg is het ontwerpbestemmingsplan naar de verschillende overlegpartners gestuurd. Voor Provincie Gelderland, waterschap Rivierenland en de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid, gaf het bestemmingsplan aanleiding tot het maken van opmerkingen.
Provincie Gelderland
De provincie gaf het volgende aan:
- 1. Ons advies is om in de toelichting te onderbouwen in hoeverre het plan past binnen de regionale woningbouwafspraken.
- 2. Het advies is om het behoud van de bestaande groenstructuren aan de westzijde van het plangebied te borgen in het bestemmingsplan.
Naar aanleiding van de opmerkingen zijn de volgende wijzigingen doorgevoerd aan het bestemmingsplan:
- 1. In paragraaf 3.2 en 3.3 is aangegeven dat het plan kwalitatief en kwantitatief past binnen de subregionale woonagenda en het ambitiekader wonen van de Gemeente Berg en Dal.
- 2. De betreffende gronden zijn bestemd als 'Groen' met een aanduiding 'Tuin'. In de regels is opgenomen dat deze gronden zijn bestemd ten behoeve van (sier)tuinen (overeenkomstig het huidige gebruik) en het behoud van de bestaande groenstructuren. Voor de betreffende gronden is een omgevingsvergunningenstelsel (3.3) opgenomen die het karakter van deze groenstructuur beschermd.
Waterschap Rivierenland
Het waterschap geeft aan dat het plan conform de eisen en wensen van het waterschap is. Zij zien wel aanleiding tot het maken van de volgende twee opmerkingen:
- 1. Om er zeker van te zijn dat -in geval van een piekbui- de stroombaan daadwerkelijk op het infiltratieveld terecht komt, moet de stroom gestuurd worden. De sturing van de instroom kan gerealiseerd worden door bijvoorbeeld het strategisch aanleggen van kleine grondwallen. In het ontwerp ontbreken nu dergelijke stroom-sturende constructies. Wij vragen daarom aandacht voor de aanleg van een dergelijke constructie tijdens de realisatiefase.
- 2. De bergende capaciteit (zoals genoemd in tekst van de toelichting en getoond op tekening) is voldoende. Juridisch zijn de wadi's echter nog niet verankerd, omdat ze ontbreken op de Verbeelding en in de regels. Daarom het verzoek om een kwalitatieve verplichting in de Regels op te nemen.
Voor de eerste opmerking geldt dat deze bij de verdere uitwerking wordt meegenomen. Voor de de tweede opmerking geldt dat op de verbeelding de beoogde locaties voor de wadi's zijn aangeduid als 'waterberging' (zowel in de bestemming 'Groen' als 'Woongebied'. In de regels is een bepaling opgenomen dat binnen het plangebied (conform de berekende capaciteit) in totaal 310 m3 aan voorzieningen ten behoeve van de waterberging moet worden voorzien en in stand worden gehouden (artikel 11.1).
Veiligheidsregio Gelderland-Zuid
In haar reactie geeft de veiligheidsregio aan dat:
- 3. bij beoordeling van de stukken blijkt dat in het plangebied een doodlopende weg is gesitueerd. Een doodlopende weg is een weg die maar op één manier in en uit te rijden is. Dit betekent dat per definitie niet voldaan kan worden aan de eis van een tweede onafhankelijke route. Een doodlopende weg is onder voorwaarden wel toegestaan, hiervoor zou het plan moeten worden aangepast.
- 4. de woningen in het plangebied dienen te beschikken over een toereikende bluswatervoorziening.
Naar aanleiding van de eerste opmerking is de stedenbouwkundige opzet van het plangebied in die zin dat er geen doodlopende wegen meer in het plan zitten. Voor de tweede opmerking geldt dat in een later stadium van de planuitwerking wordt uitgewerkt op welke wijze wordt voorzien in de (toereikende) bluswatervoorziening.
6.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 12 juli 2022 gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan zijn binnen de daarvoor gestelde termijn twaalf zienswijzen naar voren gebracht. Eén zienswijze is ver buiten de termijn ingediend.
De zienswijzen zijn beantwoord door de gemeente en het verslag hiervan is als bijlage bij dit plan opgenomen (Bijlage 17). In het verslag is aangeven welke zienswijzen hebben geleid tot aanpassingen van het bestemmingsplan en welke aanpassingen er zijn doorgevoerd als gevolg van de zienswijzen. Daarnaast zijn enkele ondergeschikte ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. De ambtshalve wijzigingen zijn eveneens in het zienswijzenverslag opgenomen.
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
Bijlage 2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Bijlage 3 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek
Bijlage 3 Verkennend bodem- en asbestonderzoek
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Akoestisch onderzoek
Bijlage 6 Waterhuishoudkundige Analyse
Bijlage 6 Waterhuishoudkundige analyse
Bijlage 7 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 7 Archeologisch onderzoek
Bijlage 8 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 8 Archeologisch onderzoek
Bijlage 9 Quickscan Natuur
Bijlage 10 Effectbeoordeling Stikstofdepositie
Bijlage 10 Effectbeoordeling stikstofdepositie
Bijlage 11 Verkeerskundig Onderzoek
Bijlage 11 Verkeerskundig onderzoek
Bijlage 12 Rapportage Buurtparticipatie
Bijlage 12 Rapportage buurtparticipatie
Bijlage 13 Geohydrologische Analyse
Bijlage 13 Geohydrologische analyse
Bijlage 14 Aanvullende Beoordeling Beschermde Soorten
Bijlage 14 Aanvullende beoordeling beschermde soorten
Bijlage 15 Onderzoek Toename Geluidsbelasting Omliggende Woningen
Bijlage 15 Onderzoek toename geluidsbelasting omliggende woningen
Bijlage 16 Akoestisch Onderzoek Warmtepompen
Bijlage 16 Akoestisch onderzoek warmtepompen