KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
Artikel 4 Natuur
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
Artikel 6 Waarde - Archeologie 3
Artikel 7 Waarde - Monumentale Boom
Artikel 8 Waarde - Reliëf
3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging, Beschrijving En Begrenzing Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Opzet Van De Toelichting
2 Beschrijving Van De Huidige Situatie
2.1 Inleiding
2.2 Historische Ontwikkeling
2.3 Stedenbouwkundige Structuur
2.4 Omliggende Bebouwing
3 Planbeschrijving
3.1 Inleiding
3.2 Ontwikkelingen
3.3 Bouwplan
3.4 Strijdigheid Geldend Bestemmingsplan
4 Relevant Ruimtelijk Beleid
4.1 Inleiding
4.2 Europees Beleid
4.3 Rijksbeleid
4.4 Provinciaal Beleid
4.5 Gemeentelijk Beleid
4.6 Conclusie Relevant Ruimtelijk Beleid
5 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.1 Inleiding
5.2 Bodem En Asbest
5.3 Verkeer En Parkeren
5.4 Bedrijven En Milieuzonering
5.5 Geluid
5.6 Luchtkwaliteit
5.7 Watertoets
5.8 Flora En Fauna
5.9 Archeologie En Cultuurhistorie
5.10 Natuur En Landschap
5.11 Externe Veiligheid
5.12 Niet-gesprongen Explosieven
5.13 Milieueffectrapportage
5.14 Conclusie Milieu- En Omgevingsaspecten
6 Toelichting Op De Regels
6.1 Inleiding
6.2 Opzet Regels
6.3 Nadere Toelichting Op De Regels
7 Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
7.2 Financiële Haalbaarheid
7.3 Kostenverhaal
8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Inleiding
8.2 Vooroverleg
8.3 Zienswijzenprocedure

Kalorama locatie Nieuwe Holleweg

Bestemmingsplan - Gemeente Berg en Dal

Vastgesteld op 01-04-2021 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Kalorama locatie Nieuwe Holleweg' van de gemeente Berg en Dal;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1945.BPKALORAMA-VGS1 met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aardkundige waarden:

die onderdelen van het landschap die iets vertellen over de natuurlijke ontstaanswijze van het gebied. Deze onderdelen kunnen worden verdeeld in 4 subgroepen:
  1. Geologie: Opbouw van de aarde onder het aardoppervlak.
  2. Geomorfologie: Vormen van het aardoppervlak.
  3. Hydrologie: Gedrag en eigenschappen van water in en op het aardoppervlak.
  4. Bodemkunde: Verschillende grondsoorten en hun ontstaanswijze.

1.6 achtergevel:

de gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die (bij benadering) evenwijdig loopt aan de voorgevel en die niet als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.7 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.8 achtergevelrooilijn:

de lijn die gelijk loopt aan de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan;

1.9 afhankelijke woonruimte:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een gedeelte van een huishouden uit een oogpunt van 'wonen en zorg';

1.10 bouwwerken geen gebouwen zijnde:

bouwwerken geen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken zijnde;

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.12 bedrijf:

een commerciële onderneming gericht op het aanbieden van diensten of het produceren, verhandelen, bewerken of repareren van producten;

1.13 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw op een terrein, enkel en alleen bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.14 begane grond:

de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau dan wel waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1 m boven peil is gelegen;

1.15 bestaand:

bij gebruik: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van dit plan en in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand gekomen;
bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan en in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand gekomen;

1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.19 bijbehorende bouwwerken:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of bouwwerk geen gebouw zijnde met een dak;

1.20 bijzonder woongebouw:

gebouw of deel van een gebouw, dat volgens de bouw of verbouw blijvend is bestemd voor permanente bewoning door een institutioneel huishouden;

1.21 bouwen:

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten;

1.22 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.23 bouwlaag:

een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd. Bij de bepaling van het aantal bouwlagen worden de ruimten in de kap (zolder) en de bouwlagen die onder de begane grond zijn gelegen binnen de hoofdbouw (kelder e.d.) niet meegerekend;

1.24 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.25 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.26 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.27 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.28 cultuurhistorische waarden:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt, hieronder worden in ieder geval verstaan de waarden zoals opgenomen op de cultuurhistorische waardenkaart in bijlage 1 van de bijlagen bij de regels;

1.29 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover dit bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt;

1.30 erfafscheiding:

een bouwwerk dat dient ter gehele of gedeeltelijke omheining van een bouwperceel, bouwvlak of ander stuk grond;

1.31 extensieve dagrecreatie:

recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, paardrijden en fietsen;

1.32 geaccidenteerd terrein:

een (gedeelte van een) bouwperceel met een helling van tenminste 1:10 gemeten over een afstand van 5 m;

1.33 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.34 hoofdgebouw:

een gebouw dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de bestemming van een perceel en door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.35 institutioneel huishouden:

één of meer personen die samen een woonruimte bewonen en daar bedrijfsmatig worden voorzien in dagelijkse levensbehoeften;

1.36 klimaatinstallaties

installaties ten behoeve van warmte- en koudeopwekking en luchtbehandeling;

1.37 landschapswaarden:

de aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk opzicht;

1.38 maatschappelijk:

voorzieningen ten behoeve van medische, sociale, culturele, spirituele of religieuze activiteiten, voorzieningen ten dienste van onderwijs, kinderopvang, alsmede overheidsdiensten met een overwegend openbaar karakter;

1.39 natuurwaarden:

de aan een gebied eigen zijnde ecologische waarden;

1.40 nutsvoorzieningen:

gebouwde voorzieningen van openbaar nut ten behoeve van water, elektriciteit, gas e.d.;

1.41 omgevingsvergunning:

vergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.42 ondergeschikte bouwdelen:

ondergeschikte delen aan een gebouw zoals, trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen, technische installaties en andere ondergeschikte (dak)opbouwen;

1.43 ondersteunende horeca:

een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en/of etenswaren, ten dienste aan de hoofdfunctie binnen de bestemming;

1.44 overkapping:

bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand;

1.45 reliëf:

het geheel van hoogtes en laagtes in het landschap bestaande uit plateaus, glooiingen, (steile) hellingen en erosiedalen;

1.46 voorgevel:

de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw, indien een gebouw met meerdere gevels naar de weg is toegekeerd wordt de naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel van een hoofdgebouw aangemerkt als voorgevel;

1.47 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.48 woning:

een complex van ruimten, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Hieronder worden geen wooneenheden verstaan;

1.49 wooneenheid:

een deel van een tot bewoning bestemd gebouw dat, vanuit bouwtechnisch oogpunt gezien, blijvend is bestemd voor permanente bewoning door een afzonderlijk huishouden en dat voldoet aan alle criteria die van toepassing zijn op woningen met dien verstande dat een keukeninrichting (voor het bereiden van complete maaltijden) en/of een toilet ontbreekt. Deze ruimten moeten zijn gelegen in hetzelfde gebouw en gemeenschappelijk door meerdere afzonderlijke huishoudens worden gebruikt;

1.50 zorginstelling:

een organisatie die zich richt op zorgverlening.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de groot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, technische installaties, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 peil:

  1. voor gebouwen: de hoogte van het afgewerkte terrein (maaiveld) ter plaatse van de hoofdingang van het gebouw;
  2. voor bouwwerken anders dan onder a bedoeld: de hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden binnen de bebouwde kom.

5.2 Bouwregels

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 6 Waarde - Archeologie 3

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de gebieden met een hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarden buiten de bebouwde kom en de gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde binnen de bebouwde kom.

6.2 Bouwregels

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 7 Waarde - Monumentale Boom

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Monumentale boom aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de ter plaatse aanwezige monumentale bomen.

7.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 8 Waarde - Reliëf

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Reliëf aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en het herstel van het aanwezige reliëf.

8.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

10.1 Afwijkende maatvoering

In afwijking van het bepaalde in regels hoofdstuk 2 geldt voor bestaande gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, gebouwd krachtens en overeenkomstig een bouw- dan wel omgevingsvergunning, het volgende: indien en voor zover de bestaande maatvoering en/of oppervlaktes en/of situering van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, de voorgeschreven situering en/of de genoemde maxima, dan wel minima overschrijden, geldt de bestaande situering en/of de bestaande maatvoering als maximum respectievelijk minimum.

10.2 Parkeren

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan ten behoeve van het in geringe mate afwijken van aanduidingsgrenzen indien dit noodzakelijk is ter aanpassing van de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, het beoogde stedenbouwkundig beeld niet wordt geschaad en er geen dringende redenen zijn die zich hiertegen verzetten.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

12.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Kalorama locatie Nieuwe Holleweg'.

1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Kalorama (initiatiefnemer) is een zelfstandige zorgorganisatie in de regio Nijmegen. De organisatie biedt zorg en dienstverlening aan mensen met doofblindheid, mensen die revalideren, mensen met beademing dan wel comazorg en mensen met een psychogeriatrische en somatische zorgvraag. Daarnaast levert Kalorama high care hospicezorg. Deze specifieke doelgroepen vragen om veel maatwerk.
Kalorama beheert vijf zorginstellingen waaronder de locatie ‘Kalorama’ aan de Nieuwe Holleweg 12 te Beek. Deze locatie beschikt over accommodaties voor verschillende woongroepen waar 24 uur per dag en zeven dagen per week woonzorg op en rondom het terrein wordt geboden. In elke woongroep krijgt iedere bewoner de zorg die is afgestemd op zijn of haar zorgvraag welke bestaat uit een combinatie van gehandicaptenzorg, specifiek gericht op doofblinden, en complexe en algemene ouderenzorg.
De huidige gebouwen van de locatie aan de Nieuwe Holleweg 12 zijn verouderd en voldoen bouwen woon technisch niet meer aan de huidige vraag vanuit de zorg. Hiertoe is Kalorama voornemens om gefaseerd vervangende nieuwbouw te realiseren. Fase 0 van deze totale herontwikkeling betreft de realisatie van vervangende nieuwbouw voor het Centrum voor Doofblinden en de herinrichting van de bijbehorende infrastructuur en buitenruimte. Het Centrum voor Doofblinden richt zich op mensen van 18 jaar en ouder met doofblindheid: een dubbele beperking in horen en zien. Om deze fase mogelijk te maken, is op basis van een omgevingsvergunning (buitenplanse afwijking conform artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 2 Wabo) afgeweken van het vigerende bestemmingsplan. De omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen voor fase 0 is op 1 maart 2019 aan Kalorama verstrekt en de nieuwbouw is reeds gestart.
Fase 1 t/m 3 betreft vervangende nieuwbouw voor met name dementerende ouderen (PsychoGeriatrie) en ouderen met lichamelijke problematiek (Somatiek). Hierbij wordt ook de bijbehorende infrastructuur en buitenruimte heringericht.
De voorgenomen herontwikkeling is op enkele onderdelen in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, dient het geldende bestemmingsplan ter hoogte van het plangebied te worden herzien. Het besluitgebied van de verleende omgevingsvergunning voor fase 0 wordt binnen de plangrenzen van onderhavig bestemmingsplan opgenomen.

1.2 Ligging, Beschrijving En Begrenzing Plangebied

Het plangebied betreft de locatie van Kalorama aan de Nieuwe Holleweg 12 te Beek, gemeente Berg en Dal en heeft een totale oppervlakte van 39.623 m². De locatie Kalorama ligt op de stuwwal aan de rand van de bebouwde kom aan de westzijde van de kern Beek. Aan de oostzijde wordt de locatie van Kalorama begrensd door de Nieuwe Holleweg. De zuidgrens van Kalorama wordt bepaald door de Oude Holleweg en de bossen van natuurgebied ‘Heerlijkheid Beek’ vormen de westelijke begrenzing. Woonwijk ‘De Geest’ begrensd de noordzijde van het Kalorama terrein. De Nieuwe Holleweg en Oude Holleweg zijn de verbindingswegen tussen het centrum van Beek en de Oude Kleefsebaan in Berg en Dal.
afbeelding
Globale ligging locatie Kalorama. Locatie Kalorama rood omlijnd.
afbeelding
Gedetailleerde ligging locatie Kalorama. Locatie Kalorama rood omlijnd.

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Stuwwal en beschermd dorpsgezicht Ubbergen’, zoals vastgesteld op 27 juni 2013. Voor het overgrote deel van het plangebied (33.364 m²) geldt de bestemming ‘Maatschappelijk’ met functieaanduiding ‘zorginstelling’. Binnen deze aanduiding is uitsluitend een zorginstelling toegestaan. Bebouwing is slechts toegestaan binnen de aangegeven bouwvlakken. Voor de bouwvlakken gelden maximum bouwhoogten variërend van 7 tot 22 meter boven peil. Binnen het overige deel van het plangebied (6.259 m²) geldt de bestemming ‘Natuur’ met functieaanduiding ‘Bos’. Binnen deze bestemming zijn alleen bestaande gebouwen toegestaan.
afbeelding
Uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan ‘Stuwwal en beschermd dorpsgezicht Ubbergen’. Plangebied rood omlijnd. (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Opzet Van De Toelichting

Het tweede en derde hoofdstuk van deze toelichting geven achtereenvolgens een beschrijving van de bestaande- en beoogde situatie. In het vierde en vijfde hoofdstuk wordt het bestemmingsplan getoetst aan respectievelijk het relevante ruimtelijke beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk zes bevat een toelichting op de regels. In hoofdstuk zeven en acht komen de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.

2 Beschrijving Van De Huidige Situatie

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aan de hand van de historische ontwikkeling, de stedenbouwkundige structuur en de omliggende bebouwing in de huidige situatie beschreven.

2.2 Historische Ontwikkeling

Het dorp Beek is ontstaan omstreeks het jaar 1000 aan de, in de middeleeuwen belangrijke en altijd droge, landweg van Nijmegen naar Kleef: ‘de Rijksstraatweg’. Beek dankt haar naam aan de talrijke bronnen en beken, die op de stuwwal ontsprongen. Het water stroomde in beken langs de hellingen naar beneden. Door de aanwezigheid van deze beken ontstond er in het verleden een wasindustrie in het dorp. Rond 1900 telde het dorp meer dan 80 wasserijen.
Voor 1820 was de bebouwing in het gebied beperkt tot verspreide agrarische bebouwing langs de weg die aan de voet van de stuwwal liep. Langs een aantal landelijke weggetjes in de richting van de Ooijpolder ontwikkelde zich een bescheiden landelijke bebouwing in de omgeving van de Waterstraat en aan de Verbindingsweg. In de jaren daarna heeft Beek zich tot een herkenbare dorpskom ontwikkeld. Vanaf 1889 waren Beek en Ubbergen met Nijmegen verbonden via een stoomtram, welke in 1912 werd vervangen door een elektrische tram. Deze verbinding met een nabijgelegen stad en de rijkdom aan natuurschoon waren van cruciaal belang voor de verdere ontwikkeling van het dorp. In de 19e en 20e eeuw vestigden veel bewoners van Nijmegen zich in Beek, vanwege de aanwezigheid van de tram, en bouwden hun kapitale villa’s en landhuizen op de stuwwal. Ook werden eenvoudige woonhuizen en boerenhuizen verfraaid. De Rijksstraatweg kreeg hierdoor een bijna voornaam karakter.
Beek werd na de WOII aanzienlijk uitgebreid tot aan de nieuwe Provinciale weg N325. Door de aanleg van de nieuwe provinciale weg werd de Verbindingsweg een belangrijke toegangsweg tot het dorp. In de nabijheid van deze weg bevindt zich het centrum van Beek.

2.3 Stedenbouwkundige Structuur

Kalorama ligt op de noordelijke steile stuwwalhelling tegen het stroomdal van de Waal. Het plangebied bezit een voor Nederlandse begrippen groot hoogteverschil van bijna 25 meter. In de huidige situatie zijn de landschappelijke kwaliteiten, met uitzondering die van het voorterrein, grotendeels onbenut. In de bestaande situatie heeft het plangebied een institutioneel karakter en is deze niet optimaal ingericht als prettige woonomgeving.
Het plangebied is te onderscheiden in drie deelgebieden: de voorzijde, het tussendeel en de achterzijde. De voorzijde betreft een parkachtig deel met solitaire bomen van verschillende soorten en met een groot hoogteverschil. Het tussendeel betreft het meest bebouwde en verharde gedeelte van de locatie. De achterzijde fungeert voornamelijk als parkeerplaats. Dit deel bevat in de helling geterrasseerde parkeerplaatsen en is aan de zuid- en westzijde omzoomd door hellingbossen.
De omgeving heeft een groene opzet en de hoogteverschillen, vanwege de ligging op de stuwwal, zijn duidelijk zichtbaar.
afbeelding
Ruimtelijke analyse bestaande situatie locatie Kalorama

2.4 Omliggende Bebouwing

Het zuidelijk deel van Beek, het deel waarbinnen het plangebied ligt, bestaat voornamelijk uit lintbebouwing, bestaande uit vrijstaande woningen, dubbele woningen en enkele rijwoningen. De enige uitzondering hierop is de locatie van Kalorama.

3 Planbeschrijving

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven en wordt invulling gegeven aan een goede landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing. Daarnaast wordt beschreven op welke punten de ontwikkelingen afwijken van het geldende bestemmingsplan

3.2 Ontwikkelingen

De huidige gebouwen van de locatie aan de Nieuwe Holleweg 12 zijn verouderd en voldoen bouwen woon technisch niet meer aan de huidige vraag vanuit de zorg. Hiertoe is Kalorama voornemens om gefaseerd vervangende nieuwbouw te realiseren en de bijbehorende infrastructuur en buitenruimte te herinrichten. De entree zone aan de noordoostzijde van het plangebied blijft ongewijzigd.
Navolgende afbeeldingen verbeelden de beoogde inrichting van het plangebied en de zonering waarop de onderlinge bouwfasen betrekking hebben. Zoals eerder aangegeven is fase 0 reeds in uitvoering. Omdat de gronden ter plaatse van de entree zone ongewijzigd blijven, zijn deze op onderstaande afbeelding niet ingekleurd.
afbeelding
Bovenaanzicht beoogde inrichting (Civil Management, 23 juni 2020)
afbeelding
Zonering per bouwfase (Civil Management, 23 juni 2020)
Planning nieuwbouw
Uitgangspunt bij de vervangende nieuwbouw is, dat geen tijdelijke woonvoorzieningen worden gerealiseerd. Extra verhuisbewegingen zijn, gelet op de status van de bewoners, niet acceptabel. Om deze reden is de nieuwbouw opgesplitst in 4 bouwfasen. De afbeelding op de volgende pagina verbeeldt de sloopfasering van de bestaande gebouwen binnen het plangebied. De blauwe vlakken betreffen de bestaande (te slopen) gebouwen, de rode vlakken geven een globale situering van de beoogde nieuwbouw.
Toelichting sloopfasering
  • Fase 1 (opslaggebouw): de sloop van dit gebouw heeft in 2019 plaatsgevonden om plaats te maken voor de nieuwbouw van het Centrum voor Doofblinden.
  • Fase 2 (De Oorsprong en Centrum voor Doofblinden-west): deze gebouwen worden gesloopt nadat de nieuwbouw van het Centrum voor Doofblinden gereed is (mei-juni 2021). Op de plek van het bestaande Centrum voor Doofblinden-west wordt bouwfase 1 gerealiseerd.
  • Fase 2 (Centrum voor Doofblinden-oost): dit gebouw wordt gesloopt nadat de nieuwbouw van bouwfase 1 gereed is (omstreeks medio 2022). Op de plek van het Centrum voor Doofblinden-west wordt bouwfase 2 gerealiseerd. Mogelijk dat in verband met de benodigde ruimte voor de realisatie van bouwfase 2 ook de Pluryn vleugel (fase 3) moet worden gesloopt. Getracht wordt dit gebouw zo lang mogelijk te behouden.
  • Fase 3 (Pluryn vleugel) en fase 4 (hoofdgebouw): deze gebouwen worden gesloopt nadat de nieuwbouw van bouwfase 2 gereed is. Kalorama is voornemens een bouwpauze in te lassen tussen bouwfase 2 en 3 waardoor de te slopen gebouwen van fase 3 (Pluryn vleugel) en fase 4 (hoofdgebouw) blijven staan tot ca. september 2024. Daarna worden ze gesloopt.
  • Fase 4 (hoofdgebouw): op deze plek wordt bouwfase 3 gerealiseerd. Deze nieuwbouw is omstreeks november 2025 gereed.
  • Fase 5 (interimvoorziening): als laatste wordt de interimvoorziening gesloopt. De sloop zal eind 2025/begin 2026 plaatsvinden, als de nieuwbouw van fase 3 in gebruik is genomen.
afbeelding
Sloopfasering bestaande gebouwen

3.3 Bouwplan

Onderstaand is per bouwfase een toelichting gegeven op de ligging van de beoogde bebouwing, het aantal cliënten en de maatvoering. Daarnaast zijn enkele sfeerimpressies van de beoogde vervangende nieuwbouw opgenomen. Voor alle nieuwe gebouwen geldt dat deze worden voorzien van technische installaties en zonnepanelen.
Fase 0 (reeds in uitvoering)
De vervangende nieuwbouw van fase 0 wordt gerealiseerd aan de westzijde van het Kalorama terrein. De nieuwbouw van deze fase biedt huisvesting voor 56 doofblinde cliënten in de vorm van 7 kleinschalige groepswoningen, voor ieder 8 cliënten per groepswoning. Dit in 2 bouwlagen met een totale bouwhoogte van circa 6,5 meter boven peil.
afbeelding
3D-impressie vervangende nieuwbouw fase 0
Fase 1
Realisatie van de vervangende nieuwbouw van fase 1 is voorzien aan de zuidzijde van het Kalorama terrein. De nieuwbouw van deze fase biedt huisvesting voor 48 cliënten met dementie in de vorm van 6 groepswoningen voor ieder 8 cliënten. Het gebouw bestaat uit 3 bouwlagen met een totale bouwhoogte van circa 9,5 meter boven peil.
Fase 2
De vervangende nieuwbouw van fase 2 wordt gerealiseerd aan de zuidoostzijde van het Kalorama terrein. De nieuwbouw van deze fase biedt huisvesting voor 24 cliënten in de vorm van 3 groepswoningen voor ieder 8 cliënten en 16 doofblinde cliënten in de vorm van 2 groepswoningen voor 8 cliënten. Dit in 2 bouwlagen met een totale bouwhoogte van circa 6,5 meter boven peil.
Fase 3
Realisatie van de vervangende nieuwbouw van fase 3 is voorzien aan de noordoostzijde van het Kalorama terrein. De nieuwbouw van deze fase biedt huisvesting voor 42 cliënten met complexe somatiek in de vorm van studio’s. Het gebouw bestaat uit 2 bouwlagen met een totale bouwhoogte van circa 6,5 meter boven peil.
afbeelding
3D-impressie vervangende nieuwbouw fase 1 t/m 3 (v.l.n.r.: fase 1, 2 en 3) (2.0 Architecten, 2019)
afbeelding
3D-impressie vervangende nieuwbouw fase 1 t/m 3 (v.l.n.r.: fase 3, 2 en 1) (2.0 Architecten, 2019)
afbeelding
3D-impressie vervangende nieuwbouw fase 1 t/m 3 (v.l.n.r.: fase 2, 1 en 3) (2.0 Architecten, 2019)
afbeelding
3D-impressie vervangende nieuwbouw fase 1 t/m 3 (v.l.n.r.: fase 2, 1 en 3) (2.0 Architecten, 2019)

3.4 Strijdigheid Geldend Bestemmingsplan

De voorgenomen ontwikkeling is op een aantal punten strijdig met het geldende bestemmingsplan
‘Stuwwal en beschermd dorpsgezicht Ubbergen’:
  • door de bouw van de vervangende nieuwbouw worden de bestemmings- en bouwgrenzen overschreden;
  • de realisatie van de vervangende nieuwbouw van fase 0 vindt gedeeltelijk (165 m²) plaats buiten de bestemming ‘Maatschappelijk’ in de bestemming ‘Natuur’;
  • Binnen de bestemming ‘Maatschappelijk’ zijn uitsluitend paden e.d. mogelijk. Realisatie van de beoogde infrastructuur kan hier, afhankelijk van interpretatie, mee in strijd zijn.
afbeelding
Beoogde ontwikkeling geprojecteerd op de verbeelding van het geldende bestemmingsplan ‘Stuwwal en beschermd dorpsgezicht Ubbergen’. (Civil Management, juli 2020)

4 Relevant Ruimtelijk Beleid

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het relevante ruimtelijke beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor dit ruimtelijke plan geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in deze toelichting afgewogen.

4.2 Europees Beleid

4.2.1 Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit

In de Europese Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit worden de grondbeginselen van het Europese luchtkwaliteitsbeleid gegeven. De doelstellingen van dit beleid zijn het omschrijven en vastleggen van de luchtkwaliteit om de schade voor mens en milieu te voorkomen, verhinderen of te verminderen, de luchtkwaliteit te kunnen beoordelen, de bevolking te kunnen informeren over de kwaliteit van de lucht en het in stand houden van of verbeteren van de kwaliteit. In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) van 15 november 2007 is de Europese kaderrichtlijn opgenomen in Nederlandse wetgeving. In paragraaf 5.6 worden de gevolgen voor de luchtkwaliteit beschreven als gevolg van het realiseren van het plan.

4.2.2 Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om een gecoördineerd beheer in alle Europese stroomgebieden te realiseren, de waterkwaliteit verder te verbeteren en het publiek sterker bij het waterbeheer te betrekken. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. De gevolgen voor de realisatie van het plan worden beschreven in paragraaf 5.7.

4.2.3 Natura 2000

Om de natuur in Europa te beschermen en te ontwikkelen, werken de lidstaten van de Europese Unie (EU) samen aan Natura 2000: een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in alle lidstaten. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. De Nederlandse bijdrage hieraan bestaat uit 162 gebieden.
Natura-2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992), die zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming (2017). In beide richtlijnen staan ook maatregelen voor soortenbescherming.
In en rond Natura 2000-gebieden geldt voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de natuur een vergunningplicht. Activiteiten uitvoeren zonder vergunning is strafbaar. In paragraaf 5.8 wordt besproken in hoeverre het bouwplan de aanwezige natuurwaarden raakt.

4.2.4 Verdrag van Malta

Het Europese Verdrag van Malta uit 1992 regelt de bescherming van archeologisch erfgoed, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Nederland heeft dit verdrag ondertekend en goedgekeurd. Invoering ervan gebeurt onder meer door de Wet op de archeologische monumentenzorg. In paragraaf 5.9 wordt beschreven op welke manier wordt omgegaan met archeologische en cultuurhistorische waarden.

4.3 Rijksbeleid

4.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR geeft de rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten meer ruimte geven om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.
Het motto van deze structuurvisie is 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'. Dit is vertaald naar drie concrete doelstellingen:
  • concurrentiekracht verbeteren;
  • bereikbaarheid verbeteren;
  • leefbare en veilige leefomgeving met unieke en cultuurhistorische waarden.
De drie doelstellingen die het motto van de SVIR vertegenwoordigen, zijn terug te vinden in dertien
nationale (gelijkwaardige) belangen. Voor de realisatie van de nationale belangen zijn vier
instrumenten voorhanden:
  • kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
  • bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld met provincies en gemeenten);
  • financieel (bijvoorbeeld infrastructuurfonds);
  • kennis (bijvoorbeeld inzetten College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen).
In de realisatieparagraaf van het SVIR is per nationaal belang aan de hand van de hierboven genoemde instrumenten aangegeven hoe het belang gerealiseerd zal worden.

4.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Barro geeft juridische kaders voor borging van het ruimtelijke rijksbeleid. Het Barro is in werking getreden op 30 december 2011. In het Barro wordt een aantal onderwerpen dat van rijksbelang is concreet benoemd.

4.3.3 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid

De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) verlangt niet alleen dat verantwoordelijkheden en belangen worden benoemd, maar ook dat inzichtelijk is hoe deze belangen zullen worden verwezenlijkt. Het Rijk heeft de nationale ruimtelijke belangen opgenomen in de zogenaamde 'Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid'. Nationale ruimtelijke belangen zijn zaken waarvoor de rijksoverheid een specifieke verantwoordelijkheid neemt, hetgeen blijkt uit de inzet van diverse bevoegdheden en instrumenten om deze belangen te behartigen en te realiseren. Het overzicht van nationale belangen in de Realisatieparagraaf is gebaseerd op een zorgvuldige analyse van de Planologische Kernbeslissingen (PKB's) van het Rijk. De uitspraken in deze PKB's zijn op een beleidsneutrale wijze, dat wil zeggen inhoudelijk ongewijzigd, verwerkt in het overzicht van nationale ruimtelijke belangen, aangevuld en waar aan de orde geactualiseerd. Een beperkt aantal belangen is geborgd met het Barro.
Het Rijk geeft met deze werkwijze een transparante en scherp geselecteerde invulling aan de sturingsfilosofie 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Het resultaat hiervan is een heldere en scherpe markering van datgene wat centraal moet. Hierdoor wordt niet alleen voor medeoverheden duidelijk wanneer afstemming moet worden gezocht met het Rijk, maar wordt ook voor burgers, maatschappelijke en andere private organisaties duidelijk waar het Rijk voor staat. De Realisatieparagraaf heeft de status van structuurvisie.

4.3.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Met ingang van 1 oktober 2012, is in artikel 3.1.6, tweede en derde lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de Ladder voor Duurzame Verstedelijking (hierna: de Ladder) opgenomen. In de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet vanaf genoemde datum beschreven worden dat de ontwikkeling voorziet in een behoefte. Naast bestemmingsplannen is deze onderbouwingsplicht van overeenkomstige toepassing voor andere planologische besluiten, zoals de omgevingsvergunning voor het buitenplans afwijken, het uitwerkings- en wijzigingsplan en de provinciale ruimtelijke verordening.
Per 1 juli 2017 is artikel 3.1.6, tweede en derde lid Bro (de Ladder) gewijzigd. Per genoemde datum is het de bedoeling dat bij het toepassen van de Ladder wordt beschreven welke behoefte aan de ontwikkeling bestaat, en als de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, een motivering waarom niet binnen het bestaande stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

4.4 Provinciaal Beleid

4.4.1 Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

4.4.2 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

4.4.3 Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

Ten aanzien van duurzame verstedelijking dient het accent te verschuiven van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

4.4.4 Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

4.4.5 Conclusie

Met onderhavige ontwikkeling wordt de bestaande verouderde locatie vervangen door nieuwbouw en een nieuwe terreininrichting welke aansluit op de huidige vraag. Omdat de eindgebruikers en haar wensen bekend zijn, is er sprake van een vraaggestuurde ontwikkeling. De voorgenomen ontwikkelingen zijn op dit onderdeel niet in strijd met provinciaal ruimtelijke belangen en passen binnen het relevante ruimtelijke beleid van de provincie. Wel is de nieuwbouw van het centrum voor doofblinden (fase 0) gedeeltelijk gerealiseerd binnen het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het vervallen gedeelte van de GNN dient hiertoe te worden gecompenseerd. In paragraaf 5.10 wordt nader onderbouwd hoe hier invulling aan wordt gegeven.

4.5 Gemeentelijk Beleid

4.5.1 Structuurvisie Buitengewoon Ubbergen 2020

De gemeenteraad van de (voormalige) gemeente Ubbergen heeft op 6 oktober 2011 de Structuurvisie Buitengewoon Ubbergen vastgesteld.
Met de structuurvisie Buitengewoon Ubbergen geeft de (voormalige) gemeente Ubbergen haar visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor het gehele gemeentelijk grondgebied voor de periode tot 2020, met een doorkijk naar 2025. De ambities van de (voormalige) gemeente Ubbergen rondom functies als wonen, welzijn, zorg, mobiliteit, natuur en water, landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit zijn hierin in samenhang gebracht voor zover deze betrekking hebben op de ruimtelijke structuur van de dorpen, buurtschappen en het buitengebied. De visie biedt hiermee een ruimtelijk kader voor de verschillende beleidsterreinen. Het doel van deze structuurvisie is enerzijds het aangeven van de kaders waarbinnen ontwikkelingen en projecten kunnen plaatsvinden en anderzijds het communiceren van de ambities van de (voormalige) gemeente Ubbergen aan derden.
De woningbouwopgave wordt gerealiseerd door het zoveel mogelijk benutten van inbreidingslocaties binnen de bestaande kernen. De visie ten aanzien van wonen is gericht op:
  • Een leefbare aantrekkelijke woongemeente in een aantrekkelijke omgeving;
  • Betaalbaar wonen voor jong en oud.
De visie ten aanzien van welzijn en zorg is gericht op:
  • Ondersteunen van de aanwezige sociale structuren;
  • De gezondheidssituatie en het welbevinden van inwoners preventief verbeteren;
  • De betrokkenheid van bewoners en organisaties monitoren en stimuleren;
  • Kwetsbare gezinnen en inwoners begeleiden.
Aangaande de kern Beek wordt in de structuurvisie aangehaald dat het als centrumdorp een belangrijke voorzieningenfunctie heeft. Een bijzonder element bij deze voorzieningen is een samenhangend aanbod van wonen, welzijn en zorg in de zogenaamde voorzieningendriehoek. De woningbehoefte in Beek zal de komende jaren mede bepaald worden door mensen met een zorgbehoefte. Kalorama vervult een belangrijke functie in de zorgsector van Beek.
Bij besloten woonmilieus die grenzen aan het (nieuwe) centrumgebied richt de gemeente zich op verdichting van het woonmilieu door stapeling van (een beperkt aantal) woningen. Verder van het centrumgebied zet de gemeente in op verdunning en herstructurering door middel van sloop en nieuwbouw. Hier biedt Beek meer ruimte aan de ontwikkeling van groener en ruimer woonmilieu.

4.5.2 Sociaal maatschappelijke visie 2014-2018

In juli 2014 hebben de gemeenteraden van de gemeenten Millingen aan de Rijn, Ubbergen en Groesbeek de Sociaal maatschappelijke visie vastgesteld. Deze visie zet de koers uit voor de sociaal maatschappelijke ontwikkeling van de gemeenten Millingen aan de Rijn, Ubbergen en Groesbeek voor de toekomst. De visie bevat alle elementen om de hoe vraag de komende periode samen met de inwoners uit te werken. De gemeente neemt hierin niet langer de rol in van zorgende overheid, maar gaat uit van de zelfredzaamheid van haar inwoners. Om de visie vorm te geven, staan vier kernwaarden centraal: kennen, ontmoeten, zien en samen doen.
In onderhavige situatie zijn de thema’s ‘zorg en ondersteuning’ en ‘wonen’ relevant.
Ten aanzien van het thema ‘zorg en ondersteuning’ zijn de volgende speerpunten geformuleerd:
  • zorgzaam, insteken op vroeg-signalering en preventie;
  • betrokken, zelfredzaam, langer thuis wonen;
  • ondersteuning en zorg normaliseren en ontmedicaliseren (door sociale teams en keukentafelgesprekken).
Ten aanzien van het thema ‘wonen’ zijn de volgende speerpunten geformuleerd:
  • passende woningen;
  • groene en veilige leefomgeving;
  • optimalisatie van voorzieningen.

4.5.3 Woonagenda Berg en Dal 2017-2025

In de woonagenda Berg en Dal 2017-2025 heeft de gemeente haar visie op het gebied van wonen vastgelegd en op welke manier zij richting geeft aan de verschillende opgaven. Het is daarnaast ook een uitnodiging aan inwoners, zorgpartijen, projectontwikkelaars en corporaties om een bijdrage te leveren aan het prettig wonen in de gemeente Berg en Dal. De gemeenteraad heeft de woonagenda op 28 september 2017 vastgesteld.
In de visie is wonen een breed begrip. Het gaat dus niet alleen om de vraag hoeveel woningen de gemeente wil gaan bouwen, maar ook om de vraag wat voor woningen, en voor wie. Ook is er aandacht voor de betaalbaarheid van het wonen, duurzaamheid en leefbaarheid in de woonwijken. Daarnaast raken wonen en zorg de laatste jaren steeds meer met elkaar verbonden. Daarom wordt in de woonagenda ook stilgestaan bij de opgave voor wonen met zorg.
Wonen met zorg wordt in de visie uitgesplitst in intramuraal wonen, verzorgd wonen en zorg aan huis. Onderhavige ontwikkeling valt onder intramuraal wonen. Hieronder wordt verstaan:
  • verzorgings- of verpleeghuis of;
  • kleinschalige groepswoning of cluster van groepswoningen;
  • onzelfstandig wonen;
  • 24-uurszorg en toezicht;
  • rolstoel toe- en doorgankelijk;
  • eigen appartement of woon / slaapkamer.
Ten aanzien van intramuraal wonen verwacht de gemeente tot 2025 een overschot van minimaal 20 tot maximaal 30 plaatsen. De gemeente staat daarom geen nieuwe toevoegingen toe, maar vanwege de regionale opvangfunctie biedt zij wel ruimte ter vervanging van bestaande plaatsen.

4.6 Conclusie Relevant Ruimtelijk Beleid

De voorgenomen ontwikkelingen zijn niet in strijd met ruimtelijke belangen van de verschillende
overheden en passen binnen het relevante ruimtelijke beleid.

5 Milieu- En Omgevingsaspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten beschreven. De aspecten ‘bodem’, ‘parkeren’, ‘geluid’, ‘flora en fauna’, ‘archeologie’, ‘cultuurhistorie’ en ‘Conventionele Explosieven’ zijn afzonderlijk onderzocht. De resultaten van deze onderzoeken zijn opgenomen in dit hoofdstuk. De rapportages zijn als bijlage aan deze toelichting toegevoegd.

5.2 Bodem En Asbest

5.2.1 Verkennend bodemonderzoek

Greenhouse Advies heeft een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 en een doorlatendheidsmeting uitgevoerd ter plaatse van de Nieuwe Holleweg 12 in Beek. Het doel van het verkennend bodemonderzoek is om vast te stellen en te bepalen of de bodem in milieuhygiënisch opzicht geschikt is voor de voorgenomen ontwikkeling. De resultaten zijn opgenomen in de volgende paragrafen. Het hele verkennende bodemonderzoek is als bijlage 1 bij de bijlagen bij de toelichting opgenomen.

5.2.2 Vooronderzoek

Op basis van het historisch onderzoek wordt voor de onderzoekslocatie de hypothese ‘onverdacht’ gehanteerd, conform de NEN 5740 (Bodem – Landbodem – Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek – Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en grond, uitgave januari 2009 en de aanvulling NEN 5740:2009/A1:2016).

5.2.3 Veldonderzoek

Het veldwerk is op 25 en 26 oktober 2017 uitgevoerd. Het veldwerk ten behoeve van de afperking is op 30 november 2017 uitgevoerd. De veldwerkzaamheden zijn uitgevoerd conform de Beoordelingsrichtlijnen "Veldwerk bij milieuhygiënisch bodemonderzoek" (BRL-SIKB 2000) en de daarbij behorende protocollen 2001 en 2002.
Tijdens de boringen is de grond zintuiglijk beoordeeld op de aanwezigheid van verontreinigingen en is het opgeboorde materiaal gekarakteriseerd en vastgelegd in boorbeschrijvingen. Bij het zintuiglijk beoordelen wordt door middel van geur en aanblik van de opgeboorde grond een eerste indruk verkregen. Verder is door middel van de ‘olie-op-water’-proef een indicatie verkregen omtrent de aanwezigheid van olieachtige verontreinigingen.

5.2.4 Onderzoeksresultaten

Bodemopbouw
Uit de profielbeschrijvingen blijkt dat de bodem tot 0,5 m-mv bestaat uit matig grof-, zwak humeus-, grindhoudend zand. Vanaf circa 0,5 m-mv tot circa 2,0 m-mv wordt matig grof-, zwak grindhoudend zand aangetroffen. Tijdens de monsterneming is vastgesteld dat de grondwaterstand zich dieper dan 5,5 m-mv bevindt.
Zintuiglijke waarnemingen bodem en water
In het veld is de opgeboorde grond zintuiglijk beoordeeld, waarbij géén actieve geurwaarnemingen zijn waargenomen. Aansluitend is de grond beschreven en bemonsterd, en zijn de te analyseren (meng)monsters geselecteerd. Bij boring 9, 26 en 32 zijn zintuiglijke waarnemingen van sporen en resten van baksteen gedaan en in boring 28 zijn resten sintels (kolenresten) aangetroffen.
Analyseresultaten bodem en grondwater
In de bovengrondmengmonsters BG1 en BG2 is een lichte verontreiniging met lood waargenomen. In BG2 is tevens een lichte verontreiniging met minerale olie waargenomen. Mengmonster BG3 is licht verontreinigd met kobalt en minerale olie. In de beide ondergrondmengmonsters (OG1 en OG2) zijn geen van de gemeten waarden boven de achtergrondwaarde waargenomen.
Uit de analyseresultaten is gebleken dat in het mengmonster BG4 (boring 28) een sterke verontreiniging met minerale olie en PAK is gemeten en een lichte verontreiniging met PCB. Uit de afperkende boringen kan geconcludeerd worden dat de sterke verontreiniging in verticale richting is afgeperkt. In horizontale richting is nog niet duidelijk tot hoever de verontreiniging zich verspreid heeft. Wel is duidelijk dat het criterium voor een ernstig geval > 25 m³ wordt overschreden.
Doorlatendheidsmeting
Ter plaatse van boring 15, 21 en 33 zijn infiltratiemetingen uitgevoerd. De grondwaterstand bevindt zich dieper dan 5,5 m-mv. Door de diepe grondwaterstand zijn de infiltratiemetingen onder het grondwaterniveau komen te vervallen. Tevens is vastgesteld dat de grond dusdanig droog en grof is dat een infiltratiemeting boven grondwaterniveau (0 – 2,5 m-mv) geen baat heeft. Op basis van de uitgevoerde fallinghead methode blijkt dat de K-waarde niet meetbaar is. De fallinghead methode is een betrekkelijk eenvoudige meting die goed uitvoerbaar is bij K-waardes < 5 m/dag.

5.2.5 Conclusie en advies

Centraal binnen de locatie van Kalorama bevindt zich ter hoogte van boring 28 (monster BG4) een sterke verontreiniging met minerale olie en PAK. De aangetroffen verontreiniging is mogelijk te relateren aan de voormalige weg, welke tot circa 1930 op de locatie aanwezig was. Ook kan de verontreiniging veroorzaakt worden door fundatie materiaal wat onder de huidige wegen structuur is toegepast.
Op basis van het aantreffen van verontreinigingen in de grond dient de hypothese “locatie is onverdacht” formeel verworpen te worden.
Geadviseerd wordt om nader onderzoek naar de aangetroffen PAK en minerale olieverontreiniging uit te voeren, waarbij de aandacht met name gericht wordt op de voormalige weg en de huidige wegenstructuur. Aangezien het niet bekend is waarmee de ondergrondse tanks in 1987 zijn volgeschuimd, wordt geadviseerd om aanvullend bodemonderzoek uit te voeren naar het opvulmateriaal van de ondergrondse tanks.
Voorgesteld wordt om het aanvullende bodemonderzoek uit te voeren op het moment dat de op de gronden ter plaatse van het nader onderzoek aanwezige gebouwen zijn gesloopt en de erfverharding is verwijderd. Eerdere uitvoering is gezien de gefaseerde realisatie en het tussentijdse gebruik van de locatie niet mogelijk.

5.3 Verkeer En Parkeren

5.3.1 Verkeer

Verkeersaantrekkende werking
Gezien het feit dat onderhavige ontwikkeling vervangende nieuwbouw betreft waarbij het aantal cliënten gelijk blijft aan de bestaande situatie en waarbij circa 1.200 m² aan kantoor, opleidingsruimte en overige ruimten komt te vervallen, wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling een afname van het aantal verkeersbewegingen tot gevolg heeft.
Ontsluiting
De locatie Kalorama wordt in de huidige situatie ontsloten door één aansluiting op de Nieuwe Holleweg. Deze aan de oostzijde van het gebied gelegen weg ontsluit alle functies van Kalorama en het aanwezige parkeerterrein. Zowel het komende als het gaande verkeer maakt gebruik van deze weg.
In de toekomstige situatie wordt het komende en gaande verkeer evenals in de bestaande situatie via
de bestaande aansluiting op de Nieuwe Holleweg afgewenteld.
Bouwverkeer
Voorgesteld wordt om het bouwverkeer via de Oude Holleweg richting het noorden te laten geschieden. Ter hoogte van de bestaande ingang aan de Oude Holleweg, zal het vrachtverkeer achteruit het terrein oprijden zodat er veilig gelost kan worden en de vrachtwagens zonder veel hinder weer op de hoofdweg kunnen komen. Om toegang tot de bouwplaats te verschaffen, zal de monumentale poort tijdelijk worden verwijderd en opgeslagen. Voorgaande in overleg met het bevoegd gezag.
Openbaar vervoer
De bereikbaarheid van de locatie Kalorama is mogelijk via bushalte De Ravenberg waar de buslijn 80 (Millingen via Ooij) stopt.

5.3.2 Parkeren

Onderdeel van de ontwikkeling van het Kalorama terrein is de realisatie van nieuw parkeerterrein aan de noordzijde van de locatie. Dit parkeerterrein is ter vervanging van het voormalige parkeerterrein ter hoogte van fase 0 en staat ten dienste van alle aanwezige functies van het terrein.
Onderstaande afbeelding verbeeldt de globale invulling van de totale locatie van Kalorama uitgesplitst in beoogde bebouwing, ontsluiting en parkeren.
afbeelding
Globale invulling beoogde bebouwing, ontsluiting en parkeerterrein (Civil Management, juli 2020)

5.3.3 Conclusie

Het aspect ‘verkeer en parkeren’ vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Bedrijven En Milieuzonering

5.4.1 Beoordelingskader

Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen.
Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn. Indien een activiteit plaatsvindt in een gebied waar meerdere functies naast elkaar voorkomen is er sprake van een gemengd gebied. Voor deze gebieden kunnen kleinere richtafstanden worden gehanteerd, de richtafstand voor een rustig woongebied kan met één stap kan worden verlaagd. De genoemde richtafstanden zijn indicatief. Afwijken van deze indicatieve richtafstanden is mogelijk indien de afwijking wordt gemotiveerd.
Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

5.4.2 Voorgenomen ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van vervangende nieuwbouw. De beoogde nieuwbouw betreft een gevoelige functie in het kader van bedrijven en milieuzonering. Hiertoe dient rekening te worden gehouden met de afstand tot bestaande bedrijven.
Ten zuidoosten van het plangebied is aan de Nieuwe Holleweg 75 groothandel Veha Plastics B.V. gevestigd. Het betreft een groothandel in tuinbouwgespecialiseerde systemen (SBI-2008 466). Voor dergelijke bedrijven geldt een grootste richtafstand van 50 meter voor geluid.
Ten noordoosten van het plangebied is aan de Nieuwe Holleweg 4 Eetcafé De Witte aanwezig. Deze functie valt onder de noemer restaurant (SBI-2008 561). De grootste richtafstand voor deze functie betreft 10 meter voor geur, geluid en gevaar.
De kortste afstand tussen de meest nabij gelegen beoogde bebouwing binnen het plangebied en de bestemmingsgrens van het bedrijf aan de Nieuwe Holleweg 75 en het eetcafé aan de Nieuwe Holleweg bedraagt respectievelijk circa 120 en 125 meter. Hiertoe wordt geconcludeerd dat ruimschoots wordt voldaan aan de grootste richtafstanden van genoemde locaties en dat met de realisatie van onderhavige ontwikkeling geen bestaande bedrijven worden belemmerd in hun bedrijfsvoering of een eventuele toekomstige uitbreiding. Tevens liggen de burgerwoningen aan de Nieuwe Holleweg dichter bij de percelen aan de Nieuwe Holleweg 5 en 75 dan de beoogde vervangende nieuwbouw. Mochten deze bedrijven dan al worden belemmerd in hun bedrijfsvoering of een eventuele toekomstige uitbreiding dan zal dit komen door de bestaande burgerwoningen.

5.4.3 Gevoelige functies in de omgeving

De voorgenomen ontwikkeling is aan te merken als een functie die mogelijke gevolgen kan hebben voor gevoelige functies in de omgeving. Op basis van de VNG-publicatie geldt voor een verpleeghuis (zorginstelling) SBI-2008 871) een richtafstand van 30 meter als gevolg van geluid en 10 meter als gevolg van geur.
Zoals op onderstaande uitsnede van de verbeelding met daarop de ligging van de beoogde vervangende nieuwbouw van fase 0 te zien is, valt de nieuwbouw gedeeltelijk binnen de bestemming ‘Natuur’. Hiertoe dient de bestemming ‘Natuur’ ter hoogte van de overschrijding te worden gewijzigd naar de bestemming ‘Maatschappelijk’. Met deze bestemmingswijziging komt de bestemming ‘Maatschappelijk’ circa 10 meter dichter bij de bestaande burgerwoning aan de Oude Holleweg 4 te liggen. Na de bestemmingswijziging bedraagt de afstand tussen de ‘Maatschappelijke’ bestemming en het bouwvlak van de burgerwoning aan de Oude Holleweg 4 circa 48 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstanden als gevolg van geluid en geur.
afbeelding
Uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Stuwwal en beschermd dorpsgezicht Ubbergen'. Besluitgebied fase 0 rood omlijnd (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

5.4.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er geen gevoelige functies binnen de richtafstanden van de beoogde vervangende nieuwbouw vallen en dat er geen bestaande bedrijven worden belemmerd in hun bedrijfsvoering of een eventuele toekomstige uitbreiding. Het aspect ‘bedrijven en milieuzonering’ vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.5 Geluid

5.5.1 Beoordelingskader

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het kader van de ruimtelijke procedure moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Wegen met een maximale snelheid van 30 km/uur zijn uitgesloten van akoestisch onderzoek.

5.5.2 Toetsing wegverkeerslawaai

Met de realisatie van de beoogde vervangende nieuwbouw worden er geluidsgevoelige functies aan de omgeving toegevoegd. In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat langs wegen geluidszones liggen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Het plangebied ligt in binnenstedelijk gebied (bebouwde kom). De breedte van de geluidszones is als volgt:
  • een weg met één of twee rijstroken: 200 meter;
  • een weg met drie of meer rijstroken: 350 meter.
De afstand wordt gemeten vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook van de weg tot de gevel van het gebouw.
De beoogde vervangende nieuwbouw ligt deels binnen de geluidszone van de Oude Holleweg. Hiertoe is het gestelde in de Wet geluidhinder van toepassing en dient het geluidsniveau in de beoogde nieuwbouw op basis van het Bouwbesluit te worden getoetst. Hiertoe heeft Econsultancy een wegverkeerslawaai onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 3 bij de bijlagen bij de toelichting opgenomen.

5.5.3 Conclusie wegverkeerslawaai

De geluidsbelasting op de beoogde nieuwbouw bedraagt maximaal 48 dB. Hiertoe vindt er geen overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB plaats. Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect ‘wegverkeerslawaai’ geen belemmering vormt voor voorgenomen ontwikkeling.

5.5.4 Toetsing industrielawaai

Onderzoek industrielawaai
De vervangende nieuwbouw heeft een verkeersaantrekkende werking en wordt voorzien van technische installaties op de daken. Om de geluidsbelasting op de omgeving te bepalen en deze te toetsen aan een goede ruimtelijke ordening heeft Econsultancy een onderzoek industrielawaai uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 4 bij de bijlagen bij de toelichting opgenomen.
Uit het onderzoek blijkt dat alleen het maximale geluidsniveau wordt overschreden als gevolg van het sluiten van portieren op het oostelijke parkeerterrein. Voor het geluidsniveau door het dichtslaan van portieren kunnen geen maatregelen worden getroffen. Het verplaatsen van de parkeerterreinen kan alleen een redelijke optie zijn wanneer dit inpasbaar is in het plan. In de afweging is het van belang dat het oostelijke parkeerterrein in de huidige situatie ook al is voorzien en samen met het westelijke parkeerterrein bij fase 0 al inpasbaar is geacht. Wanneer stap 3 wordt toegepast zal het maximale geluidniveau voor aan- en afrijdend verkeer worden uitgezonderd van toetsing. Daarom wordt gesteld dat ter plaatse van omliggende woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
In het onderzoek is als uitgangspunt genomen dat parkeren door het personeel in de nachtperiode plaatsvindt op de daarvoor bestemde parkeerplaatsen, zo dicht mogelijk bij de ingang van de gebouwen. Op de verbeelding van onderhavig bestemmingsplan zijn deze parkeerplaatsen aangeduid als 'parkeren nachtperiode'. In de regels is opgenomen dat parkeren in de nachtperiode (23:00 uur tot 7:00 uur) uitsluitend binnen deze aanduiding is toegestaan.
Onderzoek geluid ten gevolge van installaties nieuwbouw fase 0
Om de geluidemissie van de dakinstallaties van de nieuwbouw van fase 0 naar de woningen in de directe omgeving te berekenen en beoordelen, heeft Peutz hier onderzoek naar gedaan. Het onderzoek is als bijlage 5 bij de bijlagen bij de toelichting opgenomen.
Uit de onderzoeksresultaten komt een worst case geluidbelasting van 43 dB(A) op de woning aan de Oude Holleweg 4. Daarmee wordt voldaan aan de eisen uit het Activiteitenbesluit voor de dag- en avondperiode, maar niet voor de nachtperiode. Met toepassing van afscherming kan een reductie van het geluid met 5 dB(A) worden behaald, zodat een worst case geluidsniveau van 38 dB(A) resteert. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de normen van het Activiteitenbesluit en tevens aan de eisen die het Bouwbesluit vanaf 1 april 2021 zal stellen aan warmtepompen.
Om te borgen dat de afscherming daadwerkelijk wordt toegepast, is in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen dat de geluidswaarden als gevolg van de inrichting (en daarmee de warmtepompen) niet meer bedraagt dan de eisen die voortvloeien uit het Activiteitenbesluit.
Memo geluidbelasting ten gevolge van installaties nieuwbouw fase 0 t/m 3
Econsultancy heeft in het rekenmodel van fase 1 t/m 3 de gegevens uit het rapport van Peutz overgenomen en een analyse verricht van de berekeningsresultaten. Uit de berekeningen komt een worst case geluidsbelasting van 42 dB(A) in de nachtperiode op Oude Holleweg 4. Het verschil met het rapport van Peutz is te verklaren door het gebruik van hoogtelijnen waar Peutz deze gezien de vlakke 3D afbeeldingen niet heeft toegepast in het rekenmodel. Wanneer de geluidsuitstraling van fase 0 wordt gecumuleerd met fase 1 t/m 3 blijkt er geen significant verschil op te treden waardoor de geluidsbelasting afgerond gelijk blijft.
Wanneer de installaties worden omkast met geluiddempende schermen zoals voorgeschreven door Peutz neemt de geluidsbelasting significant af. Met dergelijke maatregelen op alle gebouwen komt de worst case geluidsbelasting op Oude Holleweg 4 in de nachtperiode ruim onder de 40 dB(A) uit. Dit zal ook het geval zijn op de woningen aan De Geest. Het uitgangspunt hierbij zijn de bronvermogens op fase 0 zoals in het rapport van Peutz opgenomen en bronvermogen op fase 1 t/m 3 zoals opgenomen in het akoestisch onderzoek uitgevoerd door Econsultancy. De volledige memo is als bijlage 6 bij de bijlagen bij de toelichting opgenomen.

5.5.5 Conclusie industrielawaai

Met inachtneming van voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect ‘industrielawaai’ geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Om de bewoners van de Geest tegemoet te komen, heeft de initiatiefnemer een bovenwettelijke maatregel in de vorm van een geluidwerende voorziening tussen het parkeerterrein en De Geest toegezegd. Realisatie van deze voorziening is verankerd in de reeds verleende omgevingsvergunning voor het Centrum voor doofblinden (fase 0) waarin voorwaarden zijn opgenomen waaraan de geluidwerende voorziening moet voldoen.

5.6 Luchtkwaliteit

5.6.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
  • Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIMB kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Met grenswaarden voor beide stoffen van 40 µg/m³ komt dit neer op een bijdrage van 1,2 µg/m³.
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007
In deze regeling staat staan criteria en eisen vastgelegd waaraan de berekeningen en de rekenmodellen moeten voldoen. Hieronder een overzicht van de rekenmodellen:
  • CARII: berekening van emissies voor binnenstedelijk verkeer;
  • NIBM-tool: eenvoudige berekening van emissies van verkeer volgens worst case benadering;
  • ISL2: berekening van emissies voor buitenstedelijk verkeer;
  • ISL3a: berekening van emissies van industrie (onder meer veehouderijen).

5.6.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van de vervangende nieuwbouw. Deze ontwikkeling past binnen de lijst met categorieën van gevallen die in de regeling NIBM is opgenomen. De voorgenomen ontwikkeling draagt om deze reden niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het uitvoeren van een luchtkwaliteitsonderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect ‘luchtkwaliteit’ vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.7 Watertoets

Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten. Ruimtelijke plannen moeten voorzien zijn van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Het waterschap kijkt of in een plan voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.

5.7.1 Beleid

5.7.2 Effect planvoornemen

In onderstaande tabellen is het verhard oppervlak voor de huidige en de beoogde situatie voor het totale plangebied berekend, dus inclusief fase 0 en het entree gebied welke ongewijzigd blijft.
Tabel 5.1: verhard oppervlak huidige situatie
afbeelding
Tabel 5.2: verhard oppervlak beoogde situatie
afbeelding
Geconcludeerd wordt dat het verhard oppervlak in de toekomstige situatie met circa 2.285 m² afneemt.

5.7.3 Hemelwater

Het hemelwater wat op de paden valt, stroomt af op de bermen alwaar het infiltreert. De rijbanen worden voorzien van kolken om zodoende het hemelwater zo diffuus mogelijk te laten infiltreren. Hemelwater dat op de daken valt, wordt geborgen in één ondergrondse infiltratievoorziening. Voor fase 0 is dit reeds gerealiseerd en vergund. Het totale dakoppervlak van fase 1 t/m 3 bedraagt 4.000 m². uitgaande van 40 mm berging per m² dakoppervlak, dient de bergingscapaciteit 160 m³ te bedragen. Met een uitgangspunt van 40 mm berging per m² wordt voorkomen dat piekbuien tot wateroverlast leiden.
Voorgesteld wordt om de infiltratievoorziening ter plaatse van de bestaande interimvoorziening te realiseren. Echter, door de uitvoering van het project waarbij gefaseerd wordt gebouwd en gesloopt, is het niet mogelijk om de infiltratievoorziening direct te realiseren. Hiertoe is een overbruggingsperiode noodzakelijk waarbij het hemelwater tijdelijk via de bestaande riolering wordt afgevoerd. In overleg met het bevoegd gezag is geconcludeerd dat de tijdelijke afvoer van hemelwater op de bestaande riolering gedurende de overbruggingsperiode niet tot problemen zal leiden. Nadat het Centrum voor Doofblinden gereed is, wordt gestart met de aanleg van het parkeerterrein met infiltratiekratten (na sloop van de Oorsprong). Naar verwachting zal deze overbruggingsperiode circa 4 maanden beslaan. Vervolgens zullen de gebouwen van fase 1, 2 en 3 worden aangesloten op de infiltratiekratten.

5.7.4 Afvalwater

Conform de Leidraad Rioleringen en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen. Het afvalwater van de beoogde vervangende nieuwbouw wordt, zoals dat in de huidige situatie al het geval is, aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering zoals aanwezig onder de Nieuwe Holleweg.

5.7.5 Waterkwaliteit

Ten behoeve van de waterkwaliteit zal de voorgestelde ontwikkeling, indien van toepassing, gebruik maken van milieuvriendelijke bouwmaterialen en worden uitloogbare materialen, zoals lood, koper, zink en zacht OVC niet gebruikt, waardoor de uitspoeling van vervuilende stoffen via de bodem naar het oppervlaktewater voorkomen wordt.

5.7.6 Klimaatbestendig en waterrobuust ontwikkelen

Hittestress
Het plangebied ligt binnen bebost gebied waardoor hittestress geen grote rol speelt. Door toepassing van groendaken wordt de isolatiewaarde van de daken verbeterd. Hierdoor heeft warm weer minder effect op het binnenklimaat van de gebouwen.
Wateroverlast
In paragraaf 5.7.3 is reeds aangegeven hoe wateroverlast wordt voorkomen. Daarnaast worden groendaken gerealiseerd. Door de bufferfunctie wordt hiermee een positief effect geleverd bij extreme neerslag.
Droogte
Door het hemelwater lokaal te infiltreren, de toepassing van groendaken, het beperken van erfverharding tot het hoognodige en het behoud van zoveel mogelijk groen, wordt droogte zoveel mogelijk voorkomen.
Overstromingen
Het plangebied ligt op een stuwwal op een gemiddelde hoogte van circa 40 m + NAP. Hierdoor bestaat geen risico tot overstroming voor het plangebied.

5.7.7 Conclusie

In het kader van de watertoets is bovenstaande waterparagraaf ter controle voorgelegd aan waterschap Rivierenland. De opmerkingen van het waterschap zijn verwerkt.

5.8 Flora En Fauna

5.8.1 Beoordelingskader

Juridisch kader Wet natuurbescherming (Wnb)
Met ingang van 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. De wet regelt soortenbescherming en gebiedsbescherming.
Zorgplicht
Het eerste artikel in de Wnb heeft betrekking op de zorgplicht en heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden, voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd. Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten, waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden.
Soortenbescherming
Bij een quickscan flora en fauna wordt in beeld gebracht of er (potentiële) vaste rust- of verblijfplaatsen aanwezig zijn van de soorten uit de verschillende beschermingsregimes. Vervolgens wordt beoordeeld of de voorgenomen ingreep verstorend kan zijn en of nader onderzoek noodzakelijk wordt geacht.
De Wnb onderscheidt beschermingsregimes voor soorten op grond van internationale verdragen, aangevuld met soorten die vanuit een nationaal oogpunt beschermd worden. Hierdoor zijn er in de Wnb drie verschillende verbodsartikelen per categorie soorten:
  • soorten van de Vogelrichtlijn (artikel 3.1);
  • soorten van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (artikel 3.5);
  • andere soorten (artikel 3.10).
Gebiedsbescherming
Indien een plangebied in of nabij een beschermd gebied is gelegen, dan dient te worden bepaald of er een (extern) effect valt te verwachten. Het gaat daarbij om Natura 2000-gebieden en gebieden behorend tot het Natuurnetwerk Nederland.
Natura 2000
Natura 2000 is de benaming voor een Europees netwerk van natuurgebieden waarin belangrijke flora en fauna voorkomen, gezien vanuit een Europees perspectief. Met Natura 2000 wil men deze flora en fauna duurzaam beschermen. De staatssecretaris van Economische Zaken heeft voor Nederland ruim 160 Natura 2000-gebieden aangewezen. Gezamenlijk hebben ze een oppervlak van ruim 1,1 miljoen hectare. Ze maken deel uit van een samenhangend netwerk van natuurgebieden in de Europese Unie die zijn aangewezen op grond van de vogelrichtlijn en habitatrichtlijn. Het doel van Natura 2000 is het keren van de achteruitgang van de biodiversiteit.
Binnen een gebied kan spanning optreden tussen economie en ecologie. In een zogenaamd beheerplan leggen Rijk en provincies vast welke activiteiten, op welke wijze mogelijk zijn. Uitgangspunt is steeds het realiseren van ecologische doelen met respect voor en in een zorgvuldige balans met wat particulieren en ondernemers willen. Het opstellen gebeurt daarom in overleg met alle direct betrokkenen, zoals beheerders, gebruikers, omwonenden, gemeenten, natuurorganisaties en waterschappen. Samen geven ze invulling aan beleven, gebruiken en beschermen. Daar draait het om in de Nederlandse Natura 2000-gebieden (bron: Regiegroep Natura 2000). Het is krachtens de Wnb verboden zonder vergunning van Gedeputeerde Staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000- gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen (artikel 2.7, lid 2).
Handelingen die een negatieve invloed hebben op Natura 2000-gebieden, worden slechts onder strikte voorwaarden toegestaan. Een vergunning is vereist. Door middel van het Nederlandse vergunningsstelsel wordt een zorgvuldige afweging gewaarborgd. De vergunningen zullen beoordeeld en afgegeven worden door de desbetreffende provincie.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied.
Het Natuurnetwerk Nederland bestaat uit:
  • bestaande natuurgebieden, waaronder de 20 Nationale Parken;
  • gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt;
  • landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer;
  • ruim 6 miljoen hectare grote wateren: meren, rivieren, de Noordzee en de Waddenzee;
  • alle Natura 2000-gebieden.
Conform artikel 1.12 van de Wnb dragen Gedeputeerde Staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd ‘Natuurnetwerk Nederland’. Zij wijzen daartoe in hun provincie gebieden aan die tot dit netwerk behoren. De planologische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk Nederland loopt via het traject van de provinciale ruimtelijke structuurvisies en verordeningen.

5.8.2 Quickscan Flora en fauna

Bureau Waardenburg heeft in het kader van de totale ontwikkeling van de locatie Kalorama in 2015 een quickscan flora en fauna uitgevoerd. In november van 2018 is deze quickscan geactualiseerd. Het doel van de quickscan is het inzichtelijk brengen van eventuele wettelijk beschermde planten- en dierensoorten in en direct rondom het plangebied. Daarnaast is de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde natuurgebieden onderzocht. Op basis van deze soorten- en gebiedsinformatie worden er uitspraken gedaan over mogelijke effecten van de voorgenomen ontwikkeling en eventuele noodzakelijke vervolgonderzoeken. De geactualiseerde quickscan flora en fauna is als bijlage 7 bij de bijlagen bij de toelichting opgenomen.

5.8.3 Conclusie

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de effecten van de ingreep op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden op grond van de aard van het project en de afstand tot het plangebied op voorhand zijn uitgesloten.
Het plangebied heeft een (mogelijke) essentiële functie voor de volgende beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming (Wnb):
  • alpenwatersalamander (vijver mogelijk voortplantingswater);
  • steenmarter (verblijfplaats in gebouw niet uit te sluiten);
  • gewone dwergvleermuis (diverse aangetoonde functies).
Voor andere beschermde soorten heeft het plangebied geen essentiële betekenis.
Alpenwatersalamander
Voor de alpenwatersalamander veroorzaakt het project geen negatieve effecten; het leefgebied van deze soort (de vijver en omgeving daarvan) worden niet aangetast.
Steenmarter
Om te voorkomen dat er negatieve effecten voor steenmarter optreden wordt een inspectie uitgevoerd en worden indien nodig maatregelen genomen.
Gewone dwergvleermuis
Het project heeft een negatief effect op gewone dwergvleermuis; voor overtreding van verbodsbepalingen is een mitigatie- en compensatieplan gemaakt en is in juni 2018 ontheffing aangevraagd bij de provincie. Voor andere soorten dan gewone dwergvleermuis is een ontheffing van de Wnb niet nodig.
In het kader van de zorgplicht worden diverse maatregelen getroffen (planning aanpassen aan kwetsbare periode, inspectie werkgebied op fauna) om negatieve effecten op overige soorten te voorkomen. Een nadere toelichting op voorgaande conclusie is verwoord in de als bijlage 7 bij de als bijlagen bij de toelichting opgenomen geactualiseerde quickscan flora en fauna.

5.8.4 Nader onderzoek

5.8.5 Stikstofdepositie

De voorgenomen ontwikkeling resulteert mogelijk in een verandering van stikstofemissie en – depositie. Om te onderzoeken of er sprake is van een significant negatief effect op omliggende Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepositie, is een berekening van verandering in stikstofemissie en –depositie vereist. Hiertoe heeft Gras Advies een AERIUS-berekening uitgevoerd en dit verwerkt in een rapportage. Het rapport is als bijlage 13 bij de bijlagen bij de toelichting opgenomen.

5.8.6 Conclusie

Met uitvoering van de in het projectplan voorgestelde maatregelen ten aanzien van vleermuizen wordt geconcludeerd dat het aspect ‘flora en fauna’ geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling. Op het voorkomen van schade aan natuur door bouwwerkzaamheden wordt ingegaan in paragraaf 5.10.4.

5.9 Archeologie En Cultuurhistorie

5.9.1 Archeologie

Greenhouse Advies bv heeft een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd met als doel het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over de bekende of te verwachte archeologische sporen, om daarmee tot een gespecificeerde archeologische verwachting te komen. Het rapport is als bijlage 14 bij de bijlagen bij de toelichting opgenomen.

5.9.2 Cultuurhistorie

5.10 Natuur En Landschap

5.10.1 Gelders Natuurnetwerk

Het Gelders Natuurnetwerk is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een zoekgebied voor nog te realiseren nieuwe natuur.
Om de biodiversiteit nu en voor de toekomst veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk. Voor het behoud en de versterking van de biodiversiteit in Gelderland streeft de provincie naar het opheffen van versnippering en een goede aansluiting tussen het Natuurnetwerk en het Duitse Biotopverbund.
De provincie wil de natuur van het Gelders Natuurnetwerk beschermen tegen aantasting en heeft daarom regels opgenomen in de Omgevingsverordening. Centraal staat de bescherming van de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten bestaan uit bestaande natuurwaarden, uit nog te ontwikkelen potentiële waarden en de omgevingscondities zoals rust, ruimte en stilte.
Nieuwvestiging en uitbreiding binnen het Gelders Natuurnetwerk zijn alleen mogelijk wanneer:
  • er geen reële alternatieven zijn;
  • wanneer er een groot maatschappelijk belang in het geding is.
Per saldo moet elke ontwikkeling een verbetering van de kernkwaliteiten in het Gelders Natuurnetwerk opleveren. In dat saldo zijn vergroting van de oppervlakte natuur en versterking van de ecologische samenhang belangrijke randvoorwaarden.
De westzijde van het plangebied (fase 0) ligt gedeeltelijk (184 m²) binnen het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Een weergave van de gedeeltelijke ligging binnen de GNN is opgenomen in het als bijlage 19 bij de bijlagen bij de toelichting opgenomen compensatieplan GNN.
Beperkte ontwikkelingsmogelijkheden bestaande functies
Voor bestaande functies zijn er beperkte ontwikkelingsmogelijkheden, namelijk voor gevallen waarbij er geen reële alternatieven zijn voor verplaatsing van de functie naar een plek buiten het Gelders Natuurnetwerk. De provincie stelt bij een aantasting van de kernkwaliteiten steeds de voorwaarde dat er een compensatie gemaakt wordt waarbij de bestaande natuurwaarden worden versterkt. De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor deze compensatie.
De provincie ondersteunt op verzoek met het opstellen van een compensatieplan en wil faciliteren met compensatiepoules.
Compensatiepoules
Omdat het ontwikkelen van nieuwe natuur voor veel bedrijven geen dagelijkse activiteit is, wil de provincie maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat er tijdig compensatienatuur ontwikkeld is of kan worden. Daarmee wordt voorkomen dat investeringen onnodig worden uitgesteld omdat er geen compensatielocatie voorhanden is. Met een actieve rol bij de ontwikkeling van compensatielocaties wordt de samenhang tussen natuurgebieden versterkt.
Plangebied ten opzichte van Gelders Natuurnetwerk
In onderhavige situatie kan de verantwoording voor medewerking gezocht worden in het feit dat het een bestaande functie betreft waarbij er, gekeken naar de locatie en de doelgroep, geen andere reële alternatieven zijn. Doof-blinden bewegen volledig op tast en locatiekennis. Tijdelijke verhuizing naar een andere locatie heeft hiertoe een grote impact op de cliënten. Hierdoor is ervoor gekozen om de bestaande bebouwing pas te slopen op het moment dat de vervangende nieuwbouw door de betreffende cliënten in gebruik is genomen. Hierdoor bestond er geen andere mogelijkheid dan de vervangende nieuwbouw ten zuiden van de bestaande bouw te projecteren.
Compensatieplan
Om te voldoen aan de hierboven beschreven randvoorwaarden voor medewerking van (gedeeltelijke) realisatie binnen de GNN heeft de Plannendokter een compensatieplan opgesteld. Het compensatieplan is als bijlage 19 bij de bijlagen bij de toelichting opgenomen. Doel van dit plan is om aan te tonen dat de voorgestelde compensatie voldoet aan voornoemde voorwaarden; een vergroting van de oppervlakte natuur en versterking van de ecologische samenhang.
Conclusie
In het kader van onderhavige ontwikkeling en de gedeeltelijke ligging binnen het GNN is het compensatieplan aan de provincie voorgelegd. De provincie heeft aangegeven in te stemmen met de voorgestelde GNN compensatie onder de voorwaarde dat de gronden waarop de compensatie betrekking heeft, worden bestemd als ‘Natuur’. De in het compensatieplan verwoorde maatregelen worden hiertoe uitgevoerd en de gronden waarop de compensatie plaatsvindt, zijn op de verbeelding behorende tot dit bestemmingsplan bestemd als ‘Natuur’. Daarnaast is op verzoek van de provincie een beplantingsplan voor de GNN opgesteld. Het beplantingsplan is als bijlage 20 bij de bijlagen bij de toelichting opgenomen. Ook het beplantingsplan voor de GNN is ondertussen door de provincie akkoord bevonden.

5.10.2 Stuwwallandschap

De locatie van Kalorama ligt binnen het landschapstype stuwwallandschap. Dit landschap is door ijs en water gevormd en van oudsher een plek voor luxe bewoning. Historisch geografisch gezien is het een droog zandgebied met oude bossen en ontginningen. De bebouwing in het reliëfrijke gebied heeft het karakter van wonen in een park- en bosrijke omgeving, deels landgoedachtig. De reliëfrijke stuwwalglooiing in combinatie met luxe bebouwing zijn als waardevol te kenmerken. Het reliëfrijke cultuurhistorisch waardevolle beeld van het stuwwallandschap met bossen en bebouwing en is goed herkenbaar en beleefbaar en blijft dit ook in de beoogde situatie.

5.10.3 Landschappelijke inpassing

De ontwikkelingen worden in de huidige landschappelijke karakteristieken ingepast. Uitgangspunt voor de herinrichting van het terrein is de bestaande situatie met bebouwde delen en bestaande beplanting in een reliëfrijke omgeving. Hierbij worden doorzichten geschept om het reliëf beter zichtbaar en beleefbaar te maken.
Bij de situering van de vervangende nieuwbouw is het uitgangspunt geweest om de bebouwing zoveel mogelijk op de bestaande funderingen en verhardingen te realiseren of op locaties waar in het verleden als bebouwing en/of verharding aanwezig was. Hierdoor is het aantal te kappen bomen tot een minimum beperkt. Het plangebied behoud daarmee bijna alle groene elementen en het reliëf die landschappelijke en cultuurhistorische waarden bepalen. Hierdoor wordt de samenhang van de Kalorama locatie als geheel tussen morfologie, bebouwing en buitenruimte versterkt.
De nieuwe parkstructuur met wandelpaden en parkeren scheidt zoveel mogelijk de auto’s en voetgangers. Door hoekige infrastructuur toe te passen kunnen de bewoners zich beter oriënteren en door flauwe hellingen en een hellingbaan aan te leggen kunnen de voetgangers zich zonder obstakels over het terrein verplaatsen. De navolgende afbeelding verbeeldt het inrichtingsplan van de beoogde situatie.
afbeelding
Bovenaanzicht beoogde inrichting (Civil Management, 23 juni 2020)
Aanvullend hebben de maatregelen uit het compensatieplan GNN (bijlage 19 bij de bijlagen bij de toelichting) tot doel om het zicht vanuit het Kastanjedal op de nieuwbouw te minimaliseren en te verzachten en komt de oorspronkelijke situatie, waarbij vanaf het Kastanjedal zicht was op de geparkeerde auto’s bovenaan de helling, te vervallen.

5.10.4 Voorkomen schade natuur door bouwwerkzaamheden

Gezien de ligging van het plangebied tegen de natuur, dient te worden voorkomen dat de natuur tijdens de bouwactiviteiten onnodig wordt beschadigd. Om dit te borgen, heeft de initiatiefnemer een plan van aanpak aan het bevoegd gezag te overleggen waaruit blijkt hoe er wordt gebouwd en op welke wijze wordt voorkomen dat de aangrenzende natuur schade wordt toegebracht door de bouwactiviteiten. Om te voorkomen dat waardevolle bomen schade ondervinden, wordt voorgesteld om geen machines en materialen binnen de kroonprojectie van bomen met een stamomtrek van ≥ 30 cm te plaatsen. Hiermee wordt een negatief effect door verdrukking van de bodem en het mogelijk lekken van brandstoffen door machines voorkomen.
Conclusie
Door de gedeeltelijke ligging van het plangebied binnen het GNN dient de initiatiefnemer de te vervallen oppervlakte natuur te compenseren en te versterken. In dit kader is een compensatieplan aan de provincie voorgelegd. De provincie heeft aangegeven in te stemmen met de voorgestelde GNN compensatie mits de gronden waarop de compensatie plaatsvind de bestemming ‘Natuur’ krijgen. De in het compensatieplan verwoorde maatregelen worden hiertoe uitgevoerd en de gronden ter plaatse van de compensatie zijn op de verbeelding behorende tot dit bestemmingsplan bestemd als ‘Natuur’.
Ten aanzien van de landschappelijke inpassing wordt geconcludeerd dat de bestaande kwaliteiten worden behouden en versterkt. Daarnaast is uit onderzoek gebleken dat de beoogde ontwikkeling geen effect heeft op de ter plaatse aanwezige kwelwaterstromen. Om onnodige schade aan natuur te voorkomen, heeft de initiatiefnemer het bevoegd gezag een plan van aanpak geleverd aangaande de bouwwijze en het voorkomen van schade aan natuur.
Met inachtneming van voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect ‘natuur en landschap’ geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.11 Externe Veiligheid

5.11.1 Beoordelingskader

Voor de beoordeling van het aspect externe veiligheid gelden de volgende kaders:
  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), inclusief de daaronder vallende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes;
  • Regeling basisnet;
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), inclusief de daaronder vallende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).
Daarnaast kunnen het Activiteitenbesluit en Vuurwerkbesluit van belang zijn.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) staan regels over de veiligheidsafstanden en over de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Uitgangspunt voor deze circulaire is de Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Deze circulaire heeft betrekking op het beleid van de ministers van Infrastructuur en Milieu en van Veiligheid en Justitie over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving. Voor de uitwerking en toepassing van de risiconormen is zoveel mogelijk aangesloten bij Bevi en Revi.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geeft onder andere veiligheidsafstanden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen aan. De normstelling is in lijn met het Bevi. De risicoafstande en de manier van risicoberekening zijn opgenomen in het Revi.
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu adviseert om voor standaard buisleidingen met aardolieproducten de afstanden aan te houden uit het RIVM rapport Risicoafstanden voor buisleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3 (augustus 2008). Voor afwijkende gevallen en andere brandbare chemische vloeistoffen zijn berekeningen nodig. Voor het berekenen van risico’s van ondergrondse gasleidingen ('hogedruk aardgastransportleidingen') is het computerprogramma CAROLA beschikbaar.

5.11.2 Toetsing

Middels onderstaande uitsnede van de risicokaart Nederland zijn de volgende aspecten van externe
veiligheid onderzocht:
  • risicovolle inrichtingen;
  • transport over weg, water en spoor;
  • hogedrukaardgastransportleidingen en K1-, K2- en K3 brandstofleidingen;
  • bovengrondse hoogspanningslijnen.
afbeelding
Uitsnede risicokaart (plangebied blauw omlijnd)
Risicovolle inrichtingen
Binnen een straal van 1 kilometer rondom het plangebied bevindt zich één risicovolle inrichting. Het betreft een vuurwerkopslag aan de Watertorenweg 6 te Berg en Dal. De inrichting heeft een vergunde opslagcapaciteit voor 10.000 kg consumentenvuurwerk. Met een kortste afstand van circa 930 meter tot het plangebied, levert de inrichting geen belemmering op.
Risicovol wegtransport en transport via spoor- en waterwegen
Over de provinciale weg N325 worden gevaarlijke stoffen vervoerd, voornamelijk LPG en Propaantransporten – vallende onder GF3 transporten. Met een kortste afstand van circa 640 tot het plangebied, levert het vervoer van gevaarlijke stoffen over de provinciale weg N325 geen belemmering op voor het plangebied. Spoor- en waterwegen zijn niet aanwezig in het geïnventariseerde gebied.
Risicovolle (buis)leidingen
In de nabijheid van het plangebied liggen geen hogedrukaardgastransportleidingen of K1-, K2-, K3-
brandstofleidingen of bovengrondse hoogspanningslijnen.

5.11.3 Conclusie

Duidelijk is dat er in de omgeving van het plangebied geen objecten zijn gelegen die in het kader van externe veiligheid dienen te worden beschouwd. Wel verblijven er, evenals in de bestaande situatie, niet zelfredzame mensen binnen het plangebied. Echter neemt het aantal mensen niet toe en zijn er binnen het plangebied voldoende mogelijkheden om in geval van een calamiteit in een veilige richting te vluchten. Het aspect ‘externe veilheid’ vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.12 Niet-gesprongen Explosieven

Expload heeft een vooronderzoek en Risico Analyse Conventionele Explosieven uitgevoerd met als doel te bepalen of er binnen het Kalorama terrein mogelijk sprake is van achtergebleven Conventionele Explosieven (CE) en mocht dit het geval zijn, te onderzoeken welke beheersmaatregelen nodig zijn. Het rapport is als bijlage 21 bij de bijlagen bij de toelichting opgenomen.
Wanneer binnen het Kalorama terrein één of meerdere CE zijn achtergebleven, kan dat een risico vormen in de uitvoeringsfase van het project. De kans dat een CE ongecontroleerd tot explosie komt door effecten die kunnen optreden bij voorgenomen werkzaamheden is gering, het effect is echter groot. Risico geldt voor de openbare veiligheid, het betrokken personeel (Arbo veiligheid)en/of kostenverhogingen door stagnatie, als men CE (spontaan) aantreft.
Stichting Kalorama draagt, als initiatiefnemer, een deel van de verantwoordelijkheid voor de Arboveiligheid binnen het project, terwijl de gemeente Berg en Dal als bevoegd gezag verantwoordelijk is voor de openbare veiligheid. Voor de gemeente bestaat de mogelijkheid aanspraak te maken op een tegemoetkoming in de opsporingskosten via het ministerie van Binnenlandse Zaken. De financiële afhandeling loopt via het Gemeentefonds.

5.12.1 Beoordelingskader

De Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) bevat regels voor werkgevers en werknemers om de gezondheid, de veiligheid en het welzijn van werknemers en zelfstandige ondernemers te bevorderen. Doel is om ongevallen en ziekten te voorkomen die door het werk kunnen worden veroorzaakt. De Arbowet is een kaderwet, d.w.z. dat het algemene bepalingen en richtlijnen bevat.
Vanaf 1994 geldt voor alle werkzaamheden vanuit de Arbowet een wettelijke verplichting om een risico inventarisatie en -evaluatie (RI&E) uit te voeren in de voorbereidingsfase van het project. Doel is om vooraf te bepalen of er tijdens de uitvoeringsfase van een project risico´s te verwachten zijn en zo ja, hoe we de betrokkenen risico’s kunnen wegnemen of terugbrengen naar een aanvaardbaar veiligheidsniveau.
De belangrijkste regelgeving met betrekking tot CE volgt uit artikel 4.10 van het Arbobesluit, waarin een directe verwijzing is opgenomen naar het de zogenoemde Werkveldspecifiek Certificatieschema voor het Opsporen van Conventionele Explosieve (WSCS-OCE). In deze WSCS-OCE worden proceseisen gesteld aan het opsporen van conventionele explosieven.

5.12.2 Vooronderzoek

5.12.3 Advies en conclusie

Voorafgaande aan grondroerende werkzaamheden wordt opsporen en verwijderen van CE geadviseerd, minimaal tot aan de diepte waar grondroering gaat plaatsvinden. Hierbij wordt geadviseerd een veiligheidsmarge van 0,5 meter aan te houden.
Als wordt besloten om onderzoek naar CE uit te voeren, kan als volgende stap in het proces OCE detectieonderzoek worden gedaan, de zogenaamde opsporingsfase CE-Bodemonderzoek. De opsporingsfase CE-Bodemonderzoek is in bijlage 6 van de rapportage beknopt omschreven. Opsporen van CE is alleen nodig op locaties waar daadwerkelijk grondroerende werkzaamheden in verdacht gebied worden uitgevoerd. In de praktijk betekent dit dat het volledige werkgebied waar grondroerende werkzaamheden moeten plaatsvinden onderzocht dient te worden.
Er bestaan diverse mogelijkheden om een CE-bodemonderzoek uit te voeren. Dit onderzoek kan worden uitgevoerd voordat de geplande werkzaamheden van start gaan of gelijktijdig in combinatie met de reguliere werkzaamheden. Het is meestal verstandiger om een CE-bodemonderzoek vooraf te doen, om zo stagnatie tijdens de realisatiefase te voorkomen en de aannemer geen beperkingen meer heeft voor de uitvoering.
Moeilijkheid is dat het opsporen van CE ter plaatse in bepaalde delen wordt bemoeilijkt, of in de huidige situatie zelfs onmogelijk is, door de (nog) aanwezige bebouwing begroeiing, bestrating, en reeds aanwezige infra.
In verband met de gefaseerde uitvoering kan pas in de uitvoeringsfase bepaald worden welke detectiemethode het best toepasbaar is.

5.13 Milieueffectrapportage

5.13.1 Beoordelingskader

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. De wijziging van het Besluit m.e.r. volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU van de Europese Unie. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer (Wm) zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing, waarbij het niet uitmaakt of het een activiteit betreft boven of onder de D-drempel.

5.13.2 Procedure

In de gewijzigde Besluit m.e.r. is de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling beschreven. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, dienen de volgende stappen genomen te worden.
  1. De initiatiefnemer stelt een aanmeldingsnotitie op.
  2. Het bevoegd gezag neemt binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
  3. De initiatiefnemer voegt het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De aanmeldnotitie dient voor het starten van de hierboven beschreven procedure.

5.13.3 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Het besluit tot het vaststellen van een bestemmingsplan heeft betrekking op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) uit het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit zijn drempelwaarden opgenomen voor de omvang van het stedelijke ontwikkelingsproject. Deze drempelwaarden betreffen stedelijke ontwikkelingsprojecten met een omvang van:
  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied dat 2.000 of meer woningen omvat;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
De oppervlakte van onderhavig plangebied bedraagt circa 4 hectare en blijft hiermee onder de drempelwaarde van 100 hectare. Het plan maakt geen nieuwe bedrijfsbestemmingen mogelijk waardoor de drempelwaarde voor bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² ook niet wordt overschreden. Gezien het feit dat onderhavige ontwikkeling vervangende nieuwbouw betreft, wordt eveneens onder de drempelwaarde van 2.000 woningen gebleven.

5.13.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen activiteit onder de genoemde drempelwaarden voor stedelijke ontwikkelingsprojecten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. blijft. Om die reden kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Hiertoe heeft Buro Stedenbouw op 14 februari 2021 een aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld. De aanmeldnotitie is als bijlage 22 bij de bijlagen bij de toelichting opgenomen.
Op grond van genoemde aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling heeft het bevoegd gezag een positief m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen. Het besluit is als bijlage 23 bij de bijlagen bij de toelichting opgenomen.

5.14 Conclusie Milieu- En Omgevingsaspecten

Met inachtneming van hetgeen omschreven in dit hoofdstuk en de bijbehorende onderzoeksrapportages en resultaten uit eventuele vervolgonderzoeken, vormen de relevante milieuen omgevingsaspecten geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

6 Toelichting Op De Regels

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de relevante milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De toelichting vormt de verantwoording voor de gemaakte keuzen voor de inrichting van het plangebied en de toekenning van de bestemmingen.
Met het bestemmingsplan ‘Kalorama locatie Nieuwe Holleweg' wordt de beoogde vervangende nieuwbouw binnen het plangebied mogelijk gemaakt. Dit bestemmingsplan is mede gebaseerd op het bestemmingsplan 'Stuwwal en beschermd dorpsgezicht Ubbergen’ en opgesteld aan de hand van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De regels zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

6.2 Opzet Regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

6.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat regels die gelden voor het gehele plangebied en bestaat uit:
  • artikel 1 Begrippen: In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
  • artikel 2 Wijze van meten: Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in onder meer:
  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen;
  • Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag worden afgeweken van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;
In paragraaf 6.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze bestemming is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.

6.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit
hoofdstuk is opgebouwd uit:
  • artikel 8 Anti-dubbeltelregel: deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te kunnen voorkomen. Dit kan zich met name voordoen, indien een deel van een bouwperceel, dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken, wederom - nu ten behoeve van de berekening van het maximale bebouwingspercentage van een ander bouwperceel - wordt betrokken;
  • artikel 9 Algemene bouwregels: in de algemene bouwregels zijn bepaalde, kleine overschrijdingen van bestemmingsvlakken en bouwregels beschreven die zonder afwijkingsprocedure toegestaan zijn. In het verleden waren voor zulke geringe overschrijdingen wel afwijkingsprocedures nodig. Maar in de praktijk bleken de in dit artikel opgesomde overschrijdingen altijd een omgevingsvergunning te krijgen. Daarom zijn ze in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt 'bij wijze van recht'. Dat komt de helderheid vooraf ten goede en kan de proceduredruk verminderen;
  • artikel 10 Algemene afwijkingsregels: op basis van de algemene afwijkingsregels kunnen Burgemeester en Wethouders omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van onderdelen van bestemmingsbepalingen, mocht dat in die bepalingen zelf niet geregeld zijn. Bedoeld worden onder meer geringe afwijkingen van bouw- of bestemmingsgrenzen.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In artikel 11 is het overgangsrecht beschreven. Hierin wordt aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. De inhoud van deze regels is overgenomen uit de standaardregels uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In artikel 12 is de officiële benaming van dit bestemmingsplan opgenomen.

6.3 Nadere Toelichting Op De Regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van vervangende nieuwbouw binnen het plangebied mogelijk. De bestemmingen binnen het plangebied blijven hierdoor gehandhaafd. De regels uit het geldende bestemmingsplan zijn overgenomen en waar nodig specifiek gemaakt voor onderhavige situatie.

7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de exploitatie van het plan en de eventueel daaruit voortvloeiende planschade besproken.

7.2 Financiële Haalbaarheid

De voorgenomen ontwikkeling wordt door de huidige eigenaar (Stichting Kalorama) geïnitieerd, gefinancierd en geëxploiteerd.

7.3 Kostenverhaal

De kosten die gemaakt worden bij de uitvoering van de ontwikkeling en eventuele succesvolle planschadeclaims zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeente zal hiertoe een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer sluiten. De ontwikkeling heeft voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen.

8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening. Aangegeven is dat tussen de gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpbestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard (zienswijzenprocedure).

8.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening en die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Ter uitvoering daarvan zijn de volgende instanties in de gelegenheid gesteld om te reageren op het plan:
- Provincie Gelderland
- Waterschap Rivierenland
Dit ruimtelijke besluit wordt op het internet gepubliceerd. De werking van de Wet bescherming persoonsgegevens strekt zich niet uit tot gegevens over ondernemingen die behoren tot een rechtspersoon. Deze namen zijn daarom ook niet geanonimiseerd. Dit geldt ook voor personen die beroepsmatig betrokken zijn bij de procedure (namen van advocaten, gemachtigden e.d.). Door onderstaande instanties is een overlegreactie ingediend:
- Provincie Gelderland
- Waterschap Rivierenland
De ingediende overlegreacties van bovengenoemde instanties zijn in het hiernavolgende samengevat en beantwoord. Vooropgesteld wordt dat overlegreacties of onderdelen daarvan die hierna niet of niet letterlijk zijn weergegeven wel degelijk bij de afweging betrokken zijn.
Overlegreactie Provincie Gelderland
Samenvatting
De provincie heeft aangegeven dat de provinciale belangen 'Natuurbeleid' en 'Stikstof en Natura 2000' bij onderhavige ontwikkeling een rol spelen. De provincie geeft aan in te kunnen stemmen met de herbegrenzing van het GNN volgens het als bijlage 19 bij de bijlagen bij de toelichting opgenomen compensatieplan, onder de voorwaarde dat de natuurcompensatielocaties een natuurbestemming krijgen. Ten aanzien van stikstof en Natura 2000 geeft de provincie aan dat in de toelichting wordt aangegeven dat er een AERIUS-berekening is uitgevoerd maar dat deze niet als bijlage is toegevoegd.
Verwerking
De natuurcompensatielocaties zijn ondertussen bestemd als 'Natuur'. In aanvulling op het GNN compensatieplan is op verzoek van de provincie aanvullend een beplantingsplan opgesteld en akkoord bevonden. Het beplantingsplan is als bijlage 20 bij de bijlagen bij de toelichting opgenomen. De AERIUS-berekening is als bijlage 13 bij de bijlagen bij de toelichting opgenomen. Het wettelijk vooroverleg is daarmee afgerond. De overlegreactie van de Provincie Gelderland is als bijlage 24 bij de bijlagen bij de toelichting opgenomen.
Overlegreactie Waterschap Rivierenland
Samenvatting
Waterschap Rivierenland heeft laten weten dat onderhavig plan conform de eisen van het waterschap is en dat er geen watervergunning (of melding van water-gerelateerde werkzaamheden) vereist is. Het waterschap geeft aan dat het ontwerp nadrukkelijker aan dient te sluiten bij de kernpunten van Deltaprogramma ruimtelijke adaptatie (DPRA). Verzocht wordt een alinea toe te voegen die de thema's hitte, droogte, wateroverlast en overstromingen behandelt.
Verwerking
In de waterparagraaf (toelichting paragraaf 5.7) is het beleid van het DPRA omschreven en is een alinea over klimaatbestendig en waterrobuust ontwikkelen toegevoegd. Voornoemde thema's worden in de betreffende paragraaf behandelend. Het wettelijk vooroverleg is daarmee afgerond. De overlegreactie van Waterschap Rivierenland is als bijlage 25 bij de bijlagen bij de toelichting opgenomen.

8.3 Zienswijzenprocedure

Het ontwerp van dit bestemmingsplan heeft op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van 4 november 2020 tot en met 15 december 2020 gedurende zes weken voor iedereen ter inzage gelegen en het is tegelijkertijd elektronisch beschikbaar gesteld via de gemeentelijke website (www.bergendal.nl) en de landelijke website (www.ruimtelijkeplannen.nl). Voorafgaand is hiervan mededeling gedaan in de Staatscourant, het plaatselijke blad en op de gemeentelijke website.
Gedurende deze periode is één zienswijze namens zes omwonenden kenbaar gemaakt. Het eindverslag van deze zienswijzenprocedure maakt onderdeel uit van het besluit tot vaststelling van dit ruimtelijke plan. De zienswijzennota is als bijlage 26 bij de bijlagen bij de toelichting opgenomen.