Buitengebied Veghel, 2e ontwikkelplan
Bestemmingsplan - gemeente Meierijstad
Vastgesteld op 13-07-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Buitengebied, 2e Ontwikkelplan' van de gemeente Veghel.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1948.BGV000BP0022017P-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar -ingevolge de regels- regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 agrarisch bedrijf
een inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, aangewezen categorie behoort en die is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of door het houden van dieren, zijnde: een (vollegronds)teeltbedrijf, een (intensieve) veehouderij, een glastuinbouwbedrijf of een overig agrarisch bedrijf;
1.6 agrarisch grondgebruik
gebruik van grond dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, waaronder agrarische houtteelt, en/of door middel van het houden van dieren;
1.7 agrarisch-technisch hulpbedrijf
bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van goederen en diensten aan agrarische bedrijven of dat agrarische producten bewerkt, vervoert of verhandelt, zoals loonwerkbedrijven, bedrijven voor mestopslag en handel, veetransport en veehandel, met uitzondering van mestbewerking;
1.8 agrarisch verwant bedrijf
bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos-, of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking;
1.9 agrarische bedrijfsvoering
de bedrijfsmatige gang van zaken binnen een agrarisch bedrijf;
1.10 ambachtelijk bedrijf
een bedrijf waarbij het accent ligt op het in handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsmede het verkopen en/of leveren van goederen, die verband houden met het ambacht als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming;
1.11 ander werk
een werk, geen bouwwerk zijnde;
1.12 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit oude tijden;
1.13 archeologisch onderzoek
onderzoek, verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt;
1.14 attentiegebied ehs
gebied gelegen rondom en binnen de ecologische hoofdstructuur waar fysieke ingrepen een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding;
1.15 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.16 bebouwingscluster
vlakvormige verzameling van gebouwen buiten bestaand stedelijk gebied;
1.17 bebouwingsconcentratie
kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster;
1.18 bebouwingslint
lijnvormige verzameling van gebouwen langs een weg buiten bestaand stedelijk gebied;
1.19 bed & breakfast
een kleinschalige accommodatie gericht op het bieden van kortdurend toeristisch nachtverblijf met de verzorging van ontbijt zonder dat het een zelfstandige woning/wooneenheid betreft;
1.20 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, met uitzondering van een beroep aan huis;
1.21 bedrijf aan huis
het door de bewoner van de (bedrijfs)woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, dat door zijn beperkte omvang in een (bedrijfs)woning en daarbij behorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;
1.22 bedrijfsgebouw
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.23 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein die kennelijk slechts is bedoeld voor de huisvesting van (de huishouding van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of terrein, noodzakelijk moet worden geacht;
1.24 begane grondvloer
de bouwlaag van een gebouw, welke rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau;
1.25 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een beroep c.q. een bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.26 beroep aan huis
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
1.27 bestaand
- a. t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen, dan wel gebouwd mag worden krachtens een voor dat tijdstip verleende omgevingsvergunning;
- b. t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
1.28 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.29 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.30 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak, daaronder begrepen:
- aanbouw: een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan en in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw en een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt;
- aangebouwd bijgebouw: een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan en niet in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw en een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt;
- uitbouw: een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan en in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw en een vergroting van een bestaande ruimte inhoudt;
- vrijstaand bijgebouw: een vrijstaand gebouw dat zowel in bouwkundig (constructie) architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
- overkapping: een bouwwerk bestaande uit een gesloten dakconstructie, zonder eigen wanden of met maximaal 1 eigen wand, dat aan tenminste een deel van één zijde een gesloten wand kent;
1.31 biomassa
het drooggewicht van zowel plantaardig als dierlijk materiaal en producten gewonnen uit plantaardig en dierlijk (rest)materiaal (zoals suikerriet, mais, koolzaadolie, palmolie en dierlijke vetten) geproduceerd ten behoeve van energieopwekking en/of biobrandstof;
1.32 biomassa(co)vergisting
een specifieke vorm van mestverwerking door middel van vergisting van in hoofdzaak dierlijk mest, eventueel aangevuld met andere organische producten of biomassa (covergisting), waarbij ook opwekking van energie kan plaatsvinden;
1.33 boringsvrije zone
gebied rondom een waterwingebied waar zich tussen het maaiveld en het watervoerende pakket waaraan het grondwater wordt onttrokken een aaneengesloten slecht doorlaatbare kleilaag bevindt;
1.34 bos
elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend;
1.35 bosbouw
het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie;
1.36 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.37 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een dakterras, onderbouw en zolder;
1.38 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.39 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
1.40 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.41 bouwvlakgrens
de grens van een bouwvlak;
1.42 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de aarde;
1.43 carport
een vrijstaand of aangebouwd bouwwerk ten behoeve van de stalling van (motor)voertuigen, bestaande uit een gesloten dakconstructie, ondersteund door palen of kolommen; de wanden van de bebouwing waartegen wordt aangebouwd kunnen als ondersteuningsconstructie fungeren;
1.44 cultuur en ontspanning
het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op spel, vermaak en ontspanning;
1.45 dagrecreatie
recreatief gebruik van gronden voor een periode niet langer dan een dag;
1.46 dak
elke bovenbeëindiging van een gebouw;
1.47 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.48 dienstverlening
het verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet aan een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder een belwinkel en internetcafé;
1.49 dikke fractie
het rulle of vaste deel van dierlijke mest dat ontstaat bij scheiding van deze mest of van digestaat in een dik en een dun deel, bijvoorbeeld door mechanische scheiding, gescheiden opvang van mest en urine, bezinking of een strofilter;
1.50 ecologische hoofdstructuur
samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden;
1.51 ecologische verbindingszone
vaak langgerekt gebied, waarbinnen natuur- en landschapselementen zijn of worden gerealiseerd, gericht op het verbinden van natuurgebieden;
1.52 ecologische waarden
aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren de natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde;
1.53 entree
een bouwwerk ten behoeve van de toegang tot een gebouw;
1.54 erker
een ondergeschikt uitgebouwd gedeelte (uitbouw) van een woning aan een gevel, in één bouwlaag;
1.55 evenementen
elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, zoals nader gedefinieerd in de Algemene plaatselijke verordening (APV) van de gemeente Veghel.
1.56 extensief recreatief medegebruik
extensieve vormen van recreatie gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, paardrijden en kanoën die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere is;
1.57 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.58 glastuinbouwbedrijf
agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in kassen plaatsvindt;
1.59 groenblauwe mantel
gebieden met een belangrijke nevenfunctie voor natuur en water die overwegend grenzen aan de ecologische hoofdstructuur en ecologische verbindingszone of die deze verbinden;
1.60 handelsbedrijf
een bedrijf dat bedrijfsmatig goederen ten verkoop uitstalt, te koop aanbiedt, verkoopt of levert;
1.61 hartlijn
het midden van de leiding.
1.62 hoge teeltondersteunende voorzieningen
teeltondersteunende voorzieningen met een minimale hoogte van 1,5 meter;
1.63 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.64 horeca
bedrijfsmatig verstrekken van dranken of etenswaren voor gebruik ter plaatse, bedrijfsmatig bieden van hotel- of groepsaccommodatie, bedrijfsmatig bieden van vermaaks- of wellnessfaciliteiten of bedrijfsmatig bieden van congres- of vergaderfaciliteiten, één en ander al dan niet in combinatie met elkaar;
1.65 horecabedrijf
een bedrijf of instelling, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
1.66 kampeermiddel
tent, tentwagen, kampeerauto, caravan of enig ander onderkomen of verblijf, geen bouwwerk zijnde, dat geschikt is voor tijdelijk recreatief nachtverblijf;
1.67 kampeerterrein
terrein, geheel of gedeeltelijk ingericht en bedrijfsmatig geëxploiteerd, en blijkens die inrichting en exploitatie bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen;
1.68 kantoor
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
1.69 kantoor-/praktijkruimte
een beroeps of bedrijfsmatige werkruimte voor beoefenaren van vrije (aan huis verbonden) beroepen zoals administratieve, juridische, medische, therapeutische, kunstzinnige, ontwerptechnische of daarmee gelijk te stellen beroepen of bedrijven, uitgezonderd prostitutie, die door hun beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kunnen worden uitgeoefend en een ruimtelijke uitwerking hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.70 kas
agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of boogkas hoger dan 1,5 meter;
1.71 kleinschalig kamperen
recreatief (nacht)verblijf op gronden met de hoofdfunctie agrarisch bedrijf of wonen, met gebruikmaking van kampeermiddelen tot een in de regels aangegeven maximum aantal kampeermiddelen;
1.72 lage teeltondersteunende voorzieningen
teeltondersteunende voorzieningen tot een maximale hoogte van 1,5 meter.
1.73 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, waaronder tevens begrepen buitenschoolse opvang en kinderdagopvang;
1.74 mantelzorg
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.75 mestbewerking
de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding, hygienisatie of indamping van mest;
1.76 mindervalide
een gehandicapt persoon die aantoonbaar is aangewezen op voorzieningen op het gebied van het wonen of van het zich binnen of buiten de woning verplaatsen;
1.77 nevenactiviteit
het ontplooien van activiteiten bij een agrarisch bedrijf, die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen;
1.78 nieuwvestiging
projectie van een al dan niet gekoppeld agrarisch bouwblok op een locatie die volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan niet is voorzien van een zelfstandig bouwblok;
1.79 omschakeling
geheel of gedeeltelijk overstappen van de ene agrarische bedrijfsvorm naar de andere agrarische bedrijfsvorm;
1.80 onderbouw
een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m¹ boven peil is gelegen;
1.81 ondergeschikt bouwdeel
een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een bouwwerk met uitzondering van een uitgebouwd gedeelte van een gebouw dat dient ter uitbreiding van het oppervlak;
1.82 ondergeschikte nevenactiviteit
een activiteit met een zodanig beperkte omvang dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm als hoofdfunctie herkenbaar blijft;
1.83 ondergronds bouwwerk
een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op minimaal 1,75 m¹ onder peil;
1.84 ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden
werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die onder peil plaatsvinden;
1.85 ondersteunende horeca
een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de hoofdfunctie een andere dan horeca is maar waar men uitsluitend ten dienste van c.q. ter ondersteuning van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren;
1.86 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de aarde;
1.87 overig agrarisch bedrijf
agrarisch bedrijf dat niet binnen de begripsbepaling van veehouderij, vollegrondsteeltbedrijf of glastuinbouwbedrijf valt;
1.88 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de aarde, en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.89 parkeergelegenheid/parkeervoorzieningen
elke stallingsgelegenheid op zowel openbaar als particulier terrein ten behoeve van een motorvoertuig op méér dan twee wielen;
1.90 parkeren
het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen;
1.91 perceel
kadastraal perceel;
1.92 peil
- voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.93 permanente teeltondersteunende voorzieningen
teeltondersteunende voorzieningen die op een locatie voor onbepaalde tijd worden gebruikt, niet zijnde een kas.
1.94 productiegebonden detailhandel
beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces;
1.95 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.96 recreatief medegebruik
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.97 recreatieve bewoning
bewoning die plaatsvindt in het kader van verblijfsrecreatie, dat wil zeggen door een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben, gedurende een gedeelte van het jaar, met dien verstande dat er sprake is van een wisselende bewoning;
1.98 recreatieverblijf
woning of enig ander verblijf, een bouwwerk zijnde, dat blijkens de inrichting geschikt is voor tijdelijk recreatief nachtverblijf;
1.99 regionaal waterbergingsgebied
gebied dat noodzakelijk is om wateroverlast uit regionale watersystemen tegen te gaan;
1.100 reserveringsgebied voor waterberging
gebied dat mogelijk in de toekomst noodzakelijk is om wateroverlast uit regionale watersystemen tegen te gaan;
1.101 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch / pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.102 seksuele dienstverlening
een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen en/of het (doen) plaatsvinden van erotisch / pornografische vertoningen;
1.103 schuilgelegenheid
een bouwwerk dat aan dieren de gelegenheid biedt te schuilen tegen weersinvloeden, waarbij dieren in en uit kunnen lopen;
1.104 stacaravan
een recreatief verblijfsmiddel, dat als een gebouw valt aan te merken;
1.105 standplaats
een perceel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingennet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;
1.106 statische opslag
opslag en/of stalling van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zonder dat deze ter plaatse worden bewerkt, verwerkt, gerepareerd of verhandeld worden;
1.107 stedenbouwkundige waarde/kwaliteit
de aan een gebied toegekende waarde in verband met stedenbouwkundige elementen, zoals situatie en infrastructuur, alsmede de ligging van bouwwerken in dat gebied;
1.108 straatmeubilair
de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals, verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halte-aanduidingen, parkeer-regulerende constructies, brandkranen informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaards, papierbakken, zitbanken, plantenbakken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, speelvoorzieningen, telefooncellen en abri's;
1.109 teeltondersteunende voorzieningen
(teelt)ondersteunende voorzieningen, die onderdeel zijn van de totale agrarische bedrijfsvoering van een (grondgebonden) open- of vollegronds tuinbouwbedrijf(stak), boom- of vaste plantenteeltbedrijf(stak) en die gebruikt worden om de bedrijfsvoering te optimaliseren; hierdoor vindt (een deel van) de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden plaats, waardoor gezorgd kan worden voor een verbetering van de productiekwaliteit en/of arbeidsomstandigheden, teeltvervroeging of -verlating en het terugdringen van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffengebruik;
1.110 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
teeltondersteunende voorzieningen die op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, voor een aaneengesloten periode van maximum van 6 maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik, zoals folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen, hagelnetten en dergelijke;
1.111 tuin
niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
1.112 veehouderij
agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;
1.113 verblijfsrecreatie
recreatief gebruik van gronden voor een aaneengesloten periode langer dan een dag, waarbij uitsluitend recreatieve bewoning is toegestaan;
1.114 vergisting
het omzetten van koolhydraten door micro-organismen door middel van een anaeroob dissimilatieproces (waarbij biogas wordt geproduceerd);
1.115 verkoopvloeroppervlakte
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;
1.116 (vollegronds)teeltbedrijf
agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt;
1.117 volwaardig agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf dat jaarrond een arbeidsbehoefte of -omvang heeft van tenminste één volwaardige arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen, en waarvan het behoud ook op de langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd, dat wil zeggen in zowel bedrijfseconomisch opzicht als op milieuhygiënisch verantwoorde wijze;
1.118 volkstuin
een perceel grond dat zich niet in de onmiddelijke nabijheid van de woning van de gebruiker bevindt, waarop de gebruiker gewassen teelt voor eigen gebruik;
1.119 voorziening van algemeen nut
voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
1.120 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit;
1.121 weg
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;
1.122 werk
grondwerk, wegenbouwkundig werk, waterbouwkundig werk of bouwwerk;
1.123 werken
alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren;
1.124 wet/wettelijke regelingen
indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald;
1.125 woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van:
- één afzonderlijk huishouden;
- een huishouden plus maximaal twee personen;
- maximaal 4 personen die geen huishouden vormen;
1.126 woonruimte
besloten ruimte die, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden;
1.127 zelfstandige wooneenheid
een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw, dat bestemd is voor de huisvesting van een zelfstandig wonend persoon of een samenwonende groep van personen;
1.128 zoekgebied behoud en herstel watersystemen
gebied naast een waterloop waar maatregelen op het gebied van morfologie en inrichting nodig zijn om de doelstellingen op het gebied van de ecologische kwaliteit van oppervlaktewateren te behalen;
1.129 zolder
bovenste verdieping onder het dak van een gebouw voor zover de hoogte van de borstwering ter plaatse van de omtrekmuren minder dan 80 cm boven de vloer is gelegen en die geen zelfstandige woonruimte vormt.
1.130 zorgvuldige veehouderij
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de afstand tot de bouwperceelsgrens
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
2.7 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
2.8 de afstand tussen gebouwen
de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;
2.9 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidsmuren);
2.10 brutovloeroppervlak van een gebouw
gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarisch grondgebruik;
- b. veehouderijen, (vollegronds)teeltbedrijven of overig agrarische bedrijven, met dien verstande dat:
- 1. bij omschakeling naar een overig agrarisch bedrijf ter plaatse van de aanduiding 'groenblauwe mantel' het bepaalde in lid 3.4.3 van toepassing is;
- 2. per bouwvlak niet meer dan één agrarisch bedrijf is toegestaan.
- c. kleinschalig kamperen, waarbij het bepaalde in lid 3.4.2 van toepassing is;
- d. het wonen in een bestaande bedrijfswoning, al dan niet in combinatie met een beroep aan huis, waarbij het bepaalde in artikel 16.2 van toepassing is;
- e. extensief recreatief medegebruik;
met de daarbij behorende:
- f. waterpartijen, waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. groenvoorzieningen;
- h. wegen, paden en verkeersvoorzieningen;
- i. parkeervoorzieningen;
- j. tuinen, erven en terreinen;
- k. voorzieningen van algemeen nut.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een opslag-, transport- en recyclebedrijf, met dien verstande dat, ter plaatse van de aanduiding 'opslag', uitsluitend opslag van materieel is toegestaan;
- b. het wonen in een bestaande bedrijfswoning, al dan niet in combinatie met een beroep aan huis, waarbij het bepaalde in artikel 16.2, van toepassing is;
- c. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
met de daarbij behorende:
- d. waterpartijen, waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. wegen, paden en verkeersvoorzieningen;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. tuinen, erven en terreinen;
- i. voorzieningen van algemeen nut.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Bedrijf - Agrarisch Verwant En Technisch Hulpbedrijf
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Agrarisch verwant en technisch hulpbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een bedrijf voor opslag-, transport- en be- en verwerking van agrarische (aanverwante) producten en restproducten uit de voedingsmiddelenindustrie tot grondstoffen of (half)fabricaten voor de diervoederindustrie, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1', uitsluitend bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 3.1 zijn toegestaan;
- b. het wonen in een bestaande bedrijfswoning, al dan niet in combinatie met een beroep aan huis, waarbij het bepaalde in lid 16.2, van toepassing is;
- c. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
met de daarbij behorende:
- d. waterpartijen, waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. wegen, paden en verkeersvoorzieningen;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. tuinen, erven en terreinen;
- i. voorzieningen van algemeen nut.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 6 Cultuur En Ontspanning
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een motormuseum;
- b. het wonen in een bestaande bedrijfswoning, al dan niet in combinatie met een beroep aan huis, waarbij het bepaalde in artikel 16.2, van toepassing is;
- c. ondersteunende horeca, waarbij het bepaalde in lid 6.4.3 van toepassing is;
met de daarbij behorende:
- d. waterpartijen, waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. wegen, paden en verkeersvoorzieningen;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. tuinen, erven, terreinen en terrassen;
- i. voorzieningen van algemeen nut.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
6.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 7 Groen - Landschapselement
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen - Landschapselement' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. behoud, herstel en/of duurzame ontwikkeling van de ter plaatse voorkomende ecologisch, landschappelijk en/of cultuurhistorisch waardevolle landschapselementen;
- b. extensief recreatief medegebruik;
met de daarbij behorende:
- c. waterpartijen, waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. (onverharde) wegen, paden en verkeersvoorzieningen;
- f. voorzieningen van algemeen nut.
7.2 Bouwregels
Op of in de in 7.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van extensief recreatief medegebruik en natuurbeheer, zoals informatieborden, picknickplekken, banken en afvalbakken worden gebouwd met een maximale hoogte van 3 meter.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Natuur
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. behoud, herstel en/of duurzame ontwikkeling van de ecologische, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden en kenmerken;
- b. extensief recreatief medegebruik;
met de daarbij behorende:
- c. waterpartijen, waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. (onverharde) wegen, paden en verkeersvoorzieningen;
- f. voorzieningen van algemeen nut.
8.2 Bouwregels
Op of in de in 8.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals informatieborden, picknickplekken, banken en afvalbakken worden gebouwd met een maximale hoogte van 3 meter.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 9 Wonen
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen in woningen, al dan niet in combinatie met een beroep aan huis, waarbij het bepaalde in artikel 16.2 van toepassing is;
alsmede voor:
- b. het hobbymatig houden van vee;
met de daarbij behorende:
- c. waterpartijen, waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. wegen, paden en verkeersvoorzieningen;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. tuinen, erven en terreinen;
- h. voorzieningen van algemeen nut.
9.2 Bouwregels
9.3 Afwijken van de bouwregels
9.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 10 Waarde - Archeologie 2
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden te verwachten archeologische waarden.
10.2 Bouwregels
Op of in de in lid 10.1 genoemde gronden mogen, in afwijking van hetgeen elders in deze planregels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemming(en) van deze gronden, geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
- a. ver-/nieuwbouw van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het bouwwerk niet wordt vergroot of veranderd en niet dieper dan de bestaande fundering wordt gebouwd;
- b. de bouw van een bouwwerk tot maximaal 100 m² of de uitbreiding van een bestaand bouwwerk tot maximaal 100 m²;
- c. de bouw van een bouwwerk, waarbij geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 meter ten opzichte van het maaiveld.
10.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2 voor het bouwen krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- a. er is op basis van archeologisch onderzoek aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
- b. er is op basis van archeologisch onderzoek aangetoond dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad, of;
- c. er is door technische maatregelen of een archeologische opgraving gegarandeerd dat de op basis van archeologisch onderzoek vastgestelde archeologische waarden worden veilliggesteld en/of beschermd.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, conform artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- a. er is op basis van archeologisch onderzoek aangetoond dat te plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
- b. er is op basis van archeologisch onderzoek aangetoond dat bescherming en veiligstelling van archeologische waarden niet meer noodzakelijk is.
Artikel 11 Waarde - Archeologie 3
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden te verwachten archeologische waarden.
11.2 Bouwregels
Op of in de in lid 11.1 genoemde gronden mogen, in afwijking van hetgeen elders in deze planregels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemming(en) van deze gronden, geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
- a. ver-/nieuwbouw van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het bouwwerk niet wordt vergroot of veranderd en niet dieper dan de bestaande fundering wordt gebouwd;
- b. de bouw van een bouwwerk tot maximaal 250 m² of de uitbreiding van een bestaand bouwwerk tot maximaal 250 m²;
- c. de bouw van een bouwwerk, waarbij geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 meter ten opzichte van het maaiveld.
11.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2 voor het bouwen krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- a. er is op basis van archeologisch onderzoek aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
- b. er is op basis van archeologisch onderzoek aangetoond dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad, of;
- c. er is door technische maatregelen of een archeologische opgraving gegarandeerd dat de op basis van archeologisch onderzoek vastgestelde archeologische waarden worden veilliggesteld en/of beschermd.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, conform artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- a. er is op basis van archeologisch onderzoek aangetoond dat te plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
- b. er is op basis van archeologisch onderzoek aangetoond dat bescherming en veiligstelling van archeologische waarden niet meer noodzakelijk is.
Artikel 12 Waarde - Archeologie 4
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden te verwachten archeologische waarden.
12.2 Bouwregels
Op of in de in lid 12.1 genoemde gronden mogen, in afwijking van hetgeen elders in deze planregels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemming(en) van deze gronden, geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
- a. ver-/nieuwbouw van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het bouwwerk niet wordt vergroot of veranderd en niet dieper dan de bestaande fundering wordt gebouwd;
- b. de bouw van een bouwwerk tot maximaal 10.000 m² of de uitbreiding van een bestaand bouwwerk tot maximaal 10.000 m²;
- c. de bouw van een bouwwerk, waarbij geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 meter ten opzichte van het maaiveld.
12.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2 voor het bouwen krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- a. er is op basis van archeologisch onderzoek aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
- b. er is op basis van archeologisch onderzoek aangetoond dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad, of;
- c. er is door technische maatregelen of een archeologische opgraving gegarandeerd dat de op basis van archeologisch onderzoek vastgestelde archeologische waarden worden veilliggesteld en/of beschermd.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, conform artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- a. er is op basis van archeologisch onderzoek aangetoond dat te plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
- b. er is op basis van archeologisch onderzoek aangetoond dat bescherming en veiligstelling van archeologische waarden niet meer noodzakelijk is.
Artikel 13 Waarde - Ecologie
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden aanwezige ecologische waarden.
13.2 Bouwregels
Op of in de in 13.1 genoemde gronden mogen, in afwijking van hetgeen elders in deze planregels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemming(en) van deze gronden, geen bouwwerken worden gebouwd.
13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 14 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 15 Algemene Bouwregels
15.1 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel-, goot- en kroonlijsten, luifels, erkers, entrees, stoeptreden, dorpels, dakkapellen, balkons en overstekende daken en soortgelijke bouwdelen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwhoogten, bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 2 meter bedraagt.
15.2 Ondergronds bouwen
Artikel 16 Algemene Gebruiksregels
16.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden als opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe bouwmaterialen, afval, puin, grind en brandstoffen, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
- b. het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden als uitstallings- of opslagplaats van al dan niet voor gebruik geschikte voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
- c. het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden als uitstallings- of opslagplaats, dan wel staan- of ligplaats voor onderkomens, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
- d. het gebruiken of laten gebruiken van woningen voor enige vorm van detailhandel en/of horeca;
- e. het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken ten behoeve van een bedrijf aan huis;
- f. het gebruiken of laten gebruiken van een gedeelte van een bedrijfsgebouw of bijbehorend bouwwerk bij een (bedrijfs)woning als woonruimte;
- g. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutie.
16.2 Beroep aan huis
Binnen de bestemmingen is een beroep aan huis toegestaan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- a. het beroep aan huis vindt plaats in de (bedrijfs)woning en/of bijbehorende bouwwerken;
- b. het beroep aan huis ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat degene die het beroep aan huis in de (bedrijfs)woning en/of bijbehorende bouwwerken uitoefent, tevens de hoofdbewoner van de (bedrijfs)woning is;
- c. maximaal 40% van het brutovloeroppervlak van de (bedrijfs)woning en/of bijbehorende bouwwerken is in gebruik ten behoeve van het beroep aan huis, met een absoluut maximum van 100 m²;
- d. de belangen van derden (omwonenden) worden niet onevenredig geschaad;
- e. het parkeren ten behoeve van het beroep aan huis vindt plaats binnen het bestemmingsvlak of (indien voorkomend) het bouwvlak.
Artikel 17 Algemene Aanduidingsregels
17.1 Vrijwaringszone - radar
De maximale hoogte van bouwwerken in een radarverstoringsgebied wordt bepaald door elke denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf een punt op de top van de radarantenne, waarvan de hoogteligging ten opzichte van NAP is opgenomen in bijlage 8 van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (voor Volkel 49 meter ten opzichte van N.A.P.), oplopend met 0,25 graden tot een punt gelegen 15 kilometer vanaf voornoemde radarantenne.
Artikel 18 Algemene Afwijkingsregels
18.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het volgende:
- a. de bestemmingsbepalingen, niet zijnde de bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geven;
- b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 5 meter;
- d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
- e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits:
- 1. de oppervlakte van de verhoging niet meer dan 10 m² bedraagt;
- 2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
- f. de bouw van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor voorzieningen van algemeen nut, zoals telefooncellen, transformatorhuisjes, onderhoudsgebouwtjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, voor zover deze bouwwerken geen grotere oppervlakte hebben dan 20 m² en geen grotere hoogte hebben dan 3 meter.
18.2 Bedrijf aan huis
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 16.1, sub e voor het toestaan van een bedrijf aan huis, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- a. het bedrijf aan huis vindt plaats in de (bedrijfs)woning en/of bijbehorende bouwwerken;
- b. het bedrijf aan huis ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat degene die het bedrijf aan huis in de (bedrijfs)woning en/of bijbehorende bouwwerken uitoefent, tevens de hoofdbewoner van de (bedrijfs)woning is;
- c. maximaal 40% van het brutovloeroppervlak van de (bedrijfs)woning en/of bijbehorende bouwwerken is in gebruik ten behoeve van het bedrijf aan huis, met een absoluut maximum van 100 m²;
- d. het bedrijf aan huis leidt niet tot een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking in relatie tot de functie en aard van de omliggende weg(en);
- e. de belangen van derden (omwonenden) worden niet onevenredig geschaad;
- f. het bedrijf aan huis is niet milieuvergunningsplichtig;
- g. er vindt geen buitenopslag plaats ten behoeve van het bedrijf aan huis;
- h. het parkeren ten behoeve van het bedrijf aan huis vindt plaats binnen het bestemmingsvlak of (waar voorkomend) het bouwvlak.
18.3 Bed & breakfast
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 16.1, sub d voor het toestaan van bed & breakfast, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- a. de bed & breakfast vindt plaats in de (bedrijfs)woning inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen;
- b. de bed & breakfast ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat degene die de bed & breakfast in de (bedrijfs)woning inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen uitoefent, tevens de hoofdbewoner van de (bedrijfs)woning is;
- c. maximaal 40% van het brutovloeroppervlak van de (bedrijfs)woning inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen is in gebruik ten behoeve van de bed & breakfast, met een absoluut maximum van 200 m²;
- d. de bed & breakfast leidt niet tot een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking in relatie tot de functie en aard van de omliggende weg(en);
- e. de belangen van derden (omwonenden) worden niet onevenredig geschaad;
- f. het parkeren ten behoeve van de bed & breakfast vindt plaats binnen het bestemmingsvlak of (waar voorkomend) het bouwvlak.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 19 Overgangsrecht
19.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
19.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 20 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Veghel, 2e Ontwikkelplan'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Jaarlijks ontvangt de gemeente Veghel diverse verzoeken van mensen die een ruimtelijke of functionele ontwikkeling willen realiseren in het buitengebied. Het merendeel van deze verzoeken ofwel initiatieven passen binnen de geldende regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied' en kunnen rechtstreeks worden verleend. Voor de overige initiatieven, waar dus geen omgevingsvergunning voor verleend kan worden op basis van het geldende bestemmingsplan, is een nadere afweging nodig. Er dient te worden gekeken of het initiatief ruimtelijk/functioneel past in het buitengebied, een relatie heeft met het buitengebied en kwalitatief bijdraagt aan de ontwikkeling van het buitengebied. Op basis van deze nadere afweging kan het college al dan niet besluiten om in principe medewerking te verlenen.
Voor de initiatieven die niet passen binnen de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied' en waarvoor het college in principe medewerking heeft verleend, is een (partiële) herziening van het bestemmingsplan nodig. Onderhavige rapportage betreft de partiële herziening voor vijf initiatieven in het buitengebied. In onderstaande tabel worden de initiatieven kort beschreven. In hoofdstuk 2 volgt een uitgebreidere beschrijving.
1. | Hoek 13 | Splitsen monumentale boerderij in twee wooneenheden in het kader van behoud cultuurhistorie |
2. | Hurkske 28 | Uitbreiding van een opslag-, transport- en recyclebedrijf |
3. | Korenstreep 4 | Wijzigen bestemming 'Agrarisch met waarden' naar 'Cultuur en ontspanning' ten behoeve van het oprichten van een motormuseum |
4. | Pater van den Elsenlaan 15 | Uitbreiden agrarisch verwant en technisch hulpbedrijf, aanleggen natuur en verkleinen agrarisch bouwvlak |
5. | Veluwe 15 | Vormverandering agrarisch bouwvlak |
Tabel 1: Korte beschrijving van de initiatieven
1.2 Plangebied
Het plangebied bestaat uit vijf op zichzelf staande locaties. De ligging van deze locaties zijn weergegeven op de navolgende afbeelding. De nummers op de afbeelding corresponderen met de nummers in de tabel hierboven.
Afbeelding 1: Ligging van de planlocaties (1. Hoek 13, 2. Hurkske 28, 3. Korenstreep 4, 4. Pater v/d Elsenlaan 15, 5. Veluwe 15)
1.3 Leeswijzer
Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit 7 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 per initiatief gekeken naar de bestaande en beoogde situatie. In hoofdstuk 3 wordt gekeken naar het ruimtelijk relevante beleid. In hoofdstuk 4 wordt de toelaatbaarheid van de initiatieven vanuit milieu- en omgevingsaspecten beoordeeld. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. In hoofdstuk 6 wordt de financiële uitvoerbaarheid behandeld en in hoofdstuk 7 komt de maatschappelijke uitvoerbaarheid ter sprake.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande En Beoogde Situatie
Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangssituatie, de bestaande situatie, goed in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk volgt per initiatief een korte beschrijving van de bestaande situatie. Ook volgt een korte beschrijving van de beoogde situatie (planbeschrijving). Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar de afzonderlijke ruimtelijke onderbouwingen (zie bijlagen 1 t/m 5).
2.1 Planlocatie 1: Hoek 13
2.1.1 Beschrijving bestaande situatie
De planlocatie 'Hoek 13' ligt ten oosten van de kern Erp en is kadastraal bekend als gemeente Erp, sectie S nummers 1297 en 1298 (beiden gedeeltelijk). In de huidige situatie is op de planlocatie een woonboerderij gelegen. De boerderij is aangewezen als gemeentelijk monument en heeft een totale inhoud van ongeveer 1.400-1.500 m3 en een oppervlakte van circa 330 m2. Het woonperceel heeft een oppervlakte van 3.300 m2. Op het perceel zijn twee bijgebouwen gesitueerd, te weten nabij de woning van ongeveer 100 m2 en op het achtererf van 60 m2. De planlocatie wordt op twee punten ontsloten. Voor één ontsluiting moet er nog een inrittenvergunning aangevraagd worden. Op het perceel is daarnaast een monumentale lindenboom aanwezig.
Afbeelding 2: Luchtfoto van de planlocatie Hoek 13 en directe omgeving
2.1.2 Beschrijving beoogde situatie
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het juridisch-planologisch splitsen van de monumentale woonboerderij in twee wooneenheden met als doel het behouden en het herstellen van de cultuurhistorische waarden. In de huidige situatie is de locatie en de woonboerderij al (notarieel) gesplitst. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal beoordeeld worden of de woonboerderij vanuit cultuurhistorisch oogpunt op een juiste wijze gesplitst is. Daarnaast zal de initiatiefnemer een restauratieplan en herstelplan moeten aanleveren voor het hoofd- en bijgebouw en zal dit beoordeeld worden door de monumentencommissie.
Het aantal m2 bijgebouwen per woning mag 100 m2 bedragen. Dit is exclusief vergunningsvrij bouwen. Dit betekent dat het bijgebouw nabij de woning gehandhaafd mag blijven. De overige 60 m2 aan bijgebouwen op het achtererf zal gesloopt moeten worden, zie nummer 10 in onderstaande afbeelding. De monumentale lindenboom zal behouden blijven en de woningen zullen landschappelijk worden ingepast. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein.
Afbeelding 3: landschappelijke inpassing planlocatie Hoek 13
2.2 Planlocatie 2: Hurkske 28
2.2.1 Beschrijving bestaande situatie
De planlocatie 'Hurkske 28' is gelegen ten zuiden van de kern Erp en is kadastraal bekend als gemeente Erp, sectie P, nummers 1656 en 2073 en sectie S nummer 831. In de huidige situatie is op de planlocatie een opslag-, transport- en recyclebedrijf gevestigd, bestaande uit bedrijfsbebouwing (1.400 m2) en een bedrijfswoning. Het overige deel van de planlocatie is verhard ten behoeve van de stalling van vrachtwagens en een deel is ingericht ten behoeve van het recyclebedrijf.
Afbeelding 4: Luchtfoto van de planlocatie Hurkske 28 en directe omgeving
2.2.2 Beschrijving beoogde situatie
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het uitbreiden van de bedrijfsactiviteiten van het opslag-, transport en recyclebedrijf (nummer 1656). Voor het toekomstig perspectief is het namelijk noodzakelijk dat het bedrijf zich verder kan ontwikkelen. Voor het bedrijf zal de ontwikkeling in de toekomst vooral uit specifieke servicegerichte activiteiten bestaan. In het kader van de verdere bedrijfsontwikkeling is met name meer stallingruimte noodzakelijk om containers, materiaal en materieel te kunnen stallen. Er is nu reeds een structureel ruimtetekort voor stalling van materieel ten behoeve van seizoen gebonden werkzaamheden, zoals bietenopleggers en koelopleggers.
Afbeelding 5:Landschappelijke inpassing planlocatie Hurkske 28
2.3 Planlocatie 3: Korenstreep 4
2.3.1 Beschrijving bestaande situatie
De planlocatie 'Korenstreep 4' ligt ten noorden van de kern Veghel en is kadastraal bekend als 'Gemeente Veghel, sectie L, nummers 3600, 3601 en 3602 (gedeeltelijk).
In de huidige situatie is op de planlocatie een bedrijfsgebouw (450 m2), een bedrijfswoning met aangrenzende tuin en een tweetal bijgebouwen (15 en 50 m2) gevestigd. Het bedrijfsperceel is veelal verhard. Conform het bestemmingsplan 'Buitengebied' is het mogelijk om hier een tuinbouw- of kwekerij te vestigen. De bedrijfsgebouwen worden echter in de huidige situatie gebruikt ten behoeve van de hobby van de initiatiefnemer, te weten het verzamelen van zeldzame antieke motorfietsen. Op afspraak kunnen deze motorfietsen door liefhebbers bekeken worden en vinden er rondleidingen plaats.
Afbeelding 6: Luchtfoto van de planlocatie Korenstreep 4 en directe omgeving
2.3.2 Beschrijving beoogde situatie
De initiatiefnemer is voornemens om zijn collectie aan zeldzame en antieke motorfietsen professioneel tentoon te stellen in de vorm van een 'motormuseum'. Hiervoor zal de huidige bedrijfsbebouwing voor een klein gedeelte uitgebreid worden, zodat de volledige collectie tentoongesteld en uitgebreid kan worden. Het museum zal in de toekomst enkel op afspraak geopend zijn en behoud daarmee zijn kleinschalige karakter. De verkeersaantrekkende werking zal daarom gering zijn. Parkeerplaatsen worden gerealiseerd op eigen terrein. Het motormuseum zal landschappelijk worden ingepast in de omgeving en op het perceel nabij de Rijksweg A50 zal ter compensatie natuur aangelegd worden in de vorm van een poel.
Afbeelding 7: Voorgenomen ontwikkeling en landschappelijke inpassing planlocatie Korenstreep 4
2.4 Planlocatie 4: Pater Van Den Elsenlaan 15
2.4.1 Beschrijving bestaande situatie
De planlocatie 'Pater van den Elsenlaan 15' ligt tegen de kern Veghel aan en is kadastraal bekend als gemeente Veghel, sectie L, nummer 399, 2588, 2589, 2658, 3788, 3964 en 4250. De planlocatie is gelegen in het buitengebied en grenst aan de zuidwest- en de zuidoostzijde aan het bedrijventerrein De Amert.
Op de planlocatie is in de huidige situatie het bedrijf Van Zutven Feed Processing gevestigd. Het betreft een agrarisch verwant en technisch hulp bedrijf. Het bedrijf richt zich op de be- en verwerking van agrarisch aanverwante producten tot hoogwaardige grondstoffen voor agrarische doeleinden, zoals diervoeders. Het bedrijf heeft zich de laatste jaren ontwikkeld van een loonbedrijf naar een bedrijf dat hoogwaardige halfproducten voor de feed- en foodsector produceert. Op het bedrijfsperceel staat bedrijfsbebouwing (ca. 5.900 m2, goothoogte 5,5 meter en bouwhoogte 10 meter), een bedrijfswoning met tuin (nummers 399 en 2588), silo's, verharding, laad- en losdocks voor vrachtwagens, parkeerplaatsen en een strook tuin/nog aan te brengen natuur. Het oostelijk deel van de planlocatie bestaat uit agrarische gronden (nummers 2658 en 4250). Daarnaast maakt ook een deel van het agrarisch bouwvlak, behorende bij het agrarisch bedrijf aan Dorshout 14, onderdeel uit van de planlocatie. Dit deel is in gebruik voor kuilvoer en opslag van balen hooi.
Afbeelding 8: Luchtfoto van de planlocatie Pater van den Elsenlaan 15 en directe omgeving
2.4.2 Beschrijving beoogde situatie
In de huidige situatie bestaan de bedrijfsactiviteiten voor een groot deel uit food en voor een klein deel uit feed. Het bedrijf is voornemens de bedrijfsmatige activiteiten op het gebied van feed te verruimen. Dit betekent een aanpassing van de bedrijfsprocessen waarvoor een uitbreiding van het bedrijf met onder meer silo's en een nieuwe bedrijfshal noodzakelijk is. Concreet betekent dit:
- uitbreiding van het bedrijfsperceel;
- uitbreiding van de bedrijfsbebouwing;
- landschappelijke inpassing en realisatie natuur;
- sanering van (een deel van) het agrarische bedrijfsperceel aan de Dorshout 14.
Afbeelding 9: Voorgenomen ontwkikkeling en landschappelijke inpassing planlocatie Pater van den Elsenlaan 15
Uitbreiding bedrijfsperceel en -bebouwing
Het huidige bouwvlak zal vergroot worden van 18.000 m2 naar 23.150 m2 (vergroting 29%) en zal plaatsvinden aan de achterzijde van de bestaande bedrijfsbebouwing. De bedrijfsbebouwing zal uitgebreid worden met circa 4.100 m2 en hebben een goothoogte van 8 meter en een bouwhoogte van 11 meter. Deze goot- en bouwhoogte zijn hoger dan de bestaande bebouwing op het bedrijfsperceel. Afwijken van de huidige gebruikte maten is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt nodig om op een efficiënte wijze om te gaan met de standaardmaatvoering voor 'stellingen' en bigbags die hierop opgeslagen worden. Er is in de nieuwe situatie een behoorlijk areaal aan stelling/opslagruimte nodig. Aangezien ervoor gekozen is – onder andere om de omgeving niet onevenredig te belasten – de niet-productie gebonden bedrijfsactiviteiten overwegend in de uitbreiding onder te brengen, is de maatvoering voor bedrijfsbebouwing aan deze zijde van het bedrijf aangepast aan de beoogde bedrijfsvoering. Dit is ruimtelijk (stedenbouwkundig) aanvaardbaar gezien de ligging van het bedrijfsperceel in de oksel van twee bedrijventerreinen waar zelfs ruimere goot- en bouwhoogten zijn toegestaan. De silo's worden niet hoger dan noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf (achttien meter), en ze blijven daarmee lager dan silo's voor soortgelijke bedrijven (hoogtes tot meer dan 30 meter). Wat de context van dit plan betreft, is erop te wijzen dat in dit deel van Veghel de torens van de food- en feedsector en het hoge weglichaam van de A50 al prominent aanwezig zijn. Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de beoogde ontwikkeling, bezien vanuit de omliggende woningen.
Afbeelding 10: Beoogde ontwikkeling met de daarop de onderstaande fotopunten
Afbeelding 11: Fotopunt 1
Afbeelding 12: Fotopunt 2
Afbeelding 13: Fotopunt 3
Sanering deel agrarisch bouwblok
Ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijf wordt ter compensatie een deel van het agrarisch bouwblok van het agrarische bedrijf aan Dorshout 14 gesaneerd. Het gaat hier om het noordelijk deel van het agrarisch bouwvlak van ongeveer 3.200 m2. Het gesaneerde deel wordt ingericht als natuur.
Landschappelijke inpassing en aanleg natuur
Ter compensatie van de ontwikkeling zal, naast de landschappelijke inpassing van de nieuw op te richten bedrijfsbebouwing, natuur aangelegd worden op de gronden achter de bedrijfsbebouwing.
Afbeelding 10: 3D-Impressie voorgenomen ontwkikkeling en landschappelijke inpassing planlocatie Pater van den Elsenlaan 15
2.5 Planlocatie 5: Veluwe 15
2.5.1 Beschrijving bestaande situatie
De planlocatie 'Veluwe 15' ligt ten oosten van de kern Erp op de gemeentegrens met Boekel en is kadastraal bekend als gemeente Erp, sectie R, nummer 1051, 1139, 1203 en 1204. In de huidige situatie is op de planlocatie een melkveehouderij met twee bedrijfswoningen gevestigd. Het melkveebedrijf bestaat uit 265 stuks melk- en kalfkoeien en 200 stuks vrouwelijk jongvee. Het agrarisch bouwvlak bedraagt 1,5 ha.
Afbeelding 11: Luchtfoto van de planlocatie Veluwe 15 en directe omgeving
2.5.2 Beschrijving beoogde situatie
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de vormverandering van het agrarische bouwvlak ten behoeve van het verplaatsen van de meest noordelijk gelegen bedrijfswoning. De bestaande woonboerderij met aangrenzende rundveestal wordt gesloopt, evenals de aanwezige sleufsilo en kleine opslagruimte ten noorden van de oude woonboerderij. Ten noorden van de te slopen boerderij wordt de nieuwe bedrijfswoning gebouwd met een inhoud van 750 m3. De nieuw te bouwen bedrijfswoning dient een duidelijke referentie naar het verleden hebben. Nieuwbouw met de hoofdvorm van een langgevelboerderij wordt wenselijk geacht. Een inhoudsmaat van 1.250 m3 wordt daarom mogelijk gemaakt. Een beeldkwaliteitplan is daarom aan de voorgenomen ontwikkeling gekoppeld. Door het verplaatsen van de bedrijfswoning wordt ruimte gecreëerd om in de toekomst een nieuwe rundveestal te kunnen realiseren naast de al aanwezige rundveestal. Ook de sleufsilo in het oosten blijft behouden. Deze silo heeft genoeg capaciteit om de extra hoeveelheid benodigd voer op te kunnen slaan van de verwijderde sleufsilo. Door de herinrichting van het bouwvlak is voldoende ruimte voor het melkveebedrijf om te ontwikkelen, alsook voor parkeren. Ten westen van de opslagloods is hiervoor voldoende ruimte beschikbaar.
Afbeelding 12: huidige situatie en voorgenomen ontwikkeling planlocatie Veluwe 15
Afbeelding 13: landschappelijke inpassing planlocatie Veluwe 15
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met het actuele ruimtelijke beleid op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op dit voor de zes planlocaties kaderstellende beleid. Het betreft hier hoofdzakelijk het integrale ruimtelijk beleid. Het ruimtelijk relevante facet- en sectorbeleid komt in hoofdstuk 4 ter sprake.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Ook vervangt de structuurvisie de ruimtelijke doelen en uitspraken, zoals opgenomen in de Tweede Structuurschema Militaire Terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
De structuurvisie schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Hierbij wil het Rijk zich niet meer met alles bemoeien, maar strategisch op hoofdlijnen sturen. Onder het motto: 'decentraal wat kan, centraal wat moet' hebben decentrale overheden (provincies en gemeenten) meer ruimte gekregen om hun eigen weg te gaan.
Het Rijk gaat uit van de volgende drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Deze hoofddoelen zijn vertaald naar de volgende 13 nationale belangen:
- 1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
- 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
- 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
- 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
- 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
- 7. het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
- 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
- 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
- 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
- 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
- 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. De juridische borging van deze belangen vindt plaats in het Barro.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Het Barro is gericht op doorwerking van de in de Structuuvisie Ruimte en Infrastructuur opgenomen nationale belangen, in gemeentelijke bestemmingsplannen. In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:
- Rijksvaarwegen;
- Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- Kustfundament;
- Grote rivieren;
- Waddenzee en waddengebied;
- Defensie;
- Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
- Elektriciteitsvoorziening;
- Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
- Ecologische hoofdstructuur;
- Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
- Ruimtereservering parallele Kaagbaan.
De volgende nationale belangen hebben doorwerking in de gemeente Veghel:
- Rijksvaarwegen;
- Defensie;
- Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
- Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
- Ecologische hoofdstructuur.
Rijksvaarwegen
De belangrijkste vaarwegen van Nederland, waaronder de Zuid-Willemsvaart, vormen samen het Hoofdvaarwegennet (HVWN), dat in beheer is bij het Rijk. Op de Rijksvaarwegen staat een vlotte en veilige doorvaart van de beroepsvaart centraal. Op dit te waarborgen dienen gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met het voorkomen van belemmeringen voor:
- 1. de doorvaart van de scheepvaart in breedte, hoogte en diepte;
- 2. de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieappartauur voor de scheepvaart;
- 3. het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
- 4. de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten, en
- 5. het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg.
De zone waarbinnen belemmeringen voorkomen moeten worden (vrijwaringszone) is afhankelijk van de CEMT-klasse van de vaarweg. De Zuid-Willemsvaart is een Rijksvaarweg van CEMT-klasse IV. Voor deze CEMT-klasse geldt een vrijwaringszone van 25 meter aan weerszijden van de vaarweg.
Geen van de planlocaties liggen binnen de vrijwaringszone van de Zuid-Willemsvaart.
Defensie
Ten oosten van de gemeente Veghel, in de gemeente Uden, ligt militair luchtvaartterrein 'Volkel'. Het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel (met een straal van 15 kilometer) ligt over het grondgebied van de gemeente Veghel.
Afbeelding 14: Bijlage 8.4. bij de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening
Binnen het radarverstoringsgebied is een maximale hoogte opgenomen voor bouwwerken. De in artikel 2.4 van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) opgenomen maximale hoogtebeperking start op een hoogte 49 meter (hoogte van de radarinstallatie) en loopt op met een hoek van 0,25º tot een hoogte van 114 meter op een afstand van 15 kilometer van de installatie. De hoogte van de bebouwing die mogelijk gemaakt wordt binnen de vijf planlocaties blijven daar ruimschoots onder, er worden dus geen rijksbelangen geschaad.
Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
De belangrijkste autowegen van Nederland, waaronder de A50, vormen samen met het Hoofdwegennet (HWN), dat in beheer is bij het Rijk. Langs de hoofdwegen zijn reserveringsgebieden (vrijwaringszones) aangewezen ten behoeve van mogelijke toekomstige wegverbreding. Voor de A50 geldt een vrijwaringszone van 34 meter aan weerszijden van de weg. Geen van de planlocaties liggen binnen de vrijwaringszone van de A50.
Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
Ten zuiden van Boerdonk ligt een voorkeurstrace voor buisleidingen van nationaal belang. Binnen dit trace met een breedte van 70 meter zijn geen nieuwe activiteiten toegestaan die een belemmering vormen voor de aanleg van een buisleiding van nationaal belang. Geen van de vijf planlocaties liggen binnen het voorkeurstrace.
Ecologische hoofdstructuur
De ecologische hoofdstructuur vormt een stelsel van ecologisch hoogwaardige natuurgebieden van (inter)nationaal belang. De ecologische hoofdstructuur stelt het leefgebied van soorten veilig en helpt te voorkomen dat planten en dieren in gebieden geisoleerd raken en uitsterven. Om zeker te stellen dat wordt voldaan aan de internationale verplichtingen op het vlak van biodiversiteit en dat de samenhang van het stelsel wordt verzekerd, is borging van een landsbreed planologisch beschermingsregime noodzakelijk. Daarom is de ecologische hoofdstructuur als een nationaal ruimtelijk belang opgenomen in de SVIR.
In het Barro is opgenomen dat provincies verantwoordelijk zijn voor de aanwijzing en bescherming van de ecologische hoofdstructuur. Provincies moeten verzekeren dat de begrenzing en het planologische beschermingsregime, doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen en regels daarbij. Deze doorwerking is geregeld in de provinciale Verordening ruimte. De planlocaties in onderhavig bestemmingsplan maken geen van allen onderdeel uit van een ecologische hoofdstructuur.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Structuurvisie 2010, partiele herziening 2014
Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant (SVRO) in werking getreden. Deze structuurvisie is in 2014 partieel herzien. In de Structuurvisie ruimtelijke ordening is het provinciaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2025, met een doorkijk naar 2040. De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen (A en B). Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. Deze belangen en keuzes zijn gebaseerd op trends en ontwikkelingen. Ook beschrijft de provincie vanuit welke filosofie ze haar doelen wil bereiken. Deel B van de structuurvisie beschrijft de wijze waarop de provincie de visie uit werkt in vier robuuste ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. In de structuren staat hoe de provincie aankijkt tegen de ontwikkeling van functies.
Deel A: Visie en sturing
Visie
De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem. Met aandacht voor hoogwaterbescherming, droogte, biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen. Met aandacht voor cultuurhistorische waarden en de leefbaarheid van kleine kernen. En een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied, met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Met aandacht voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling.
Sturing
De provincie zet voor het realiseren van haar doelen vier manieren van sturen in. Het gaat in de eerste plaats over het regionaal samenwerken, want in de ruimtelijke ontwikkeling van Noord-Brabant hebben de verschillende partijen elkaar hard nodig. Daarnaast neemt de provincie in een aantal gevallen zelf het initiatief bij ruimtelijke ontwikkelingen, door (mee) te gaan ontwikkelen. Ook staat de provincie voor de bescherming van waarden en geeft zij sturing aan de ontwikkeling van functies in bepaalde gebieden. Ten slotte stimuleert de provincie die ruimtelijke ontwikkelingen die een bijdrage leveren aan de realisatie van de provinciale doelen.
De Verordening ruimte is één van de uitvoeringsinstrumenten die de provincie inzet bij de realisatie van haar doelen en het borgen van haar belangen. Bij de keuze voor het instrument verordening is het belangrijk dat dit het enige instrument is voor de provincie dat vooraf aangeeft waarmee de gemeente rekening moet houden én dat rechtstreeks doorwerkt naar de ruimtelijke besluitvorming op gemeentelijk niveau.
Deel B: Structuren: ambitie, beleid en uitvoering
De ruimtelijke belangen en keuzes, zoals opgenomen in deel A, zijn in deel B vertaald in vier concrete ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. De structuren geven een integrale hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt.
Groenblauwe structuur
De groenblauwe structuur omvat de samenhangende gebieden in Noord-Brabant, waaronder de ecologische hoofdstructuur, waar natuur- en waterfuncties behouden en ontwikkeld worden. Het is de groenblauwe ruggengraat van het landschap, die zowel het landelijk gebied als stedelijk gebied van Noord-Brabant dooradert. Binnen deze groenblauwe structuur wil de provincie het volgende bereiken:
- Een positieve ontwikkeling van de biodiversiteit
- Een robuuste en veerkrachtige structuur
- De natuurlijke basis en landschappelijke contrasten versterken
- De gebruikswaarde van natuur en water verbeteren
Om dit te bereiken onderscheidt de provincie binnen de groenblauwe structuur de volgende drie perspectieven:
- 1. Het kerngebied groenblauw: De kern bestaat uit natuurgebieden in de ecologische hoofdstructuur inclusief de (robuuste) ecologische verbindingszones. Ook belangrijke waterstructuren horen tot het kerngebied. De hoofdfunctie is hier behoud en ontwikkeling van het natuur- en watersysteem.
- 2. De groenblauwe mantel: De mantel bestaat overwegend uit gemengd landelijk gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, water (-beheer) en landschap is in de groenblauwe mantel een belangrijke opgave.
- 3. De gebieden voor waterberging: deze gebieden zijn - bij dreigende wateroverlast - van belang voor hoogwaterbescherming (ruimte voor de rivier) en waterberging (regionale waterberging). Binnen de gebieden voor waterberging kunnen andere functies zoals landbouw en natuur zich blijvend ontwikkelen mits ze zijn afgestemd op de beoogde waterfuncties.
Landelijk gebied
Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur zoals steden, dorpen en bedrijventerreinen. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Binnen dit landelijk gebied wil de provincie het volgende bereiken:
- Ruimte voor een breed georiënteerde plattelandseconomie
- Ruimte voor agrarische ontwikkeling
- Een duurzame land- en tuinbouw
- Versterking van het landschap
Om dit te bereiken onderscheidt de provincie binnen het landelijk gebied de volgende twee perspectieven:
- 1. Gemengd landelijk gebied: Gebied waarbinnen verschillende functies in evenwicht met elkaar worden ontwikkeld. Agrarische functies worden in samenhang met andere functies (in de omgeving) uitgeoefend. In het gemengd landelijk gebied wordt voldaan aan de vraag naar kleinschalige stedelijke voorzieningen, recreatie, toerisme en ondernemen in een groene omgeving. Daarnaast wil de provincie ook dat er ruimte beschikbaar blijft om de agrarische productiestructuur te behouden en te versterken. Aan gemeenten wordt daarom gevraagd deze primair agrarische gebieden te beschermen. Dat betekent dat (stedelijke) functies die ten koste gaan van de ruimte voor agrarisch gebruik of die strijdig zijn met de landbouw in die gebieden geweerd worden. Hierdoor blijft er ruimte gereserveerd voor agrarische ontwikkelingen.
- 2. Accentgebied agrarische ontwikkeling: Gebied waar de provincie ruimte en kansen ziet om de agrarische productiestructuur te verduurzamen en te versterken. Het buitengebied van Veghel is niet aangewezen als accentgebied agrarische ontwikkeling.
Afbeelding 15: Uitsnede Structurenkaart Structuurvisie 2010, partiele herziening 2014 (bron: provincie Noord-Brabant)
Stedelijke structuur
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De verschillen tussen de (middel)grote steden, suburbane kernen, dorpen en plattelandskernen, zowel in ruimtelijk, sociaal als economisch opzicht, zijn een belangrijke kwaliteit van Brabant. Binnen deze stedelijke structuur wil de provincie het volgende bereiken:
- Concentratie van verstedelijking
- Inspelen op demografische ontwikkelingen
- Zorgvuldig ruimtegebruik
- Meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit
- Betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur
- Versterking van de economische kennisclusters
Om dit te bereiken onderscheidt de provincie binnen de stedelijke structuur de volgende twee perspectieven:
- 1. Stedelijk concentratiegebied: In het stedelijk concentratiegebied, inclusief de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen.
- 2. Kernen in het landelijk gebied: De kernen in het landelijk gebied, met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, voorzien in de opvang van de lokale verstedelijkingsbehoefte (wonen, werken, voorzieningen).
Infrastructuur
Het infrastructuurnetwerk van de provincie Noord-Brabant bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. Voor deze infrastructuur wil de provincie het volgende bereiken:
- 1. Betere verknoping van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkelingen
- 2. Bevorderen bereikbaarheid.
Planlocatie | Gemend landelijk gebied | Groenblauwe mantel | Zoekgebied verstedelijking |
1. Hoek 13 | nee | ja | nee |
2. Hurkske 28 | ja | nee | nee |
3. Korenstreep 4 | ja | nee | nee |
4. Pater v/d Elsenlaan 15 | ja | nee | ja |
5. Veluwe 15 | nee | ja | nee |
Tabel: gebiedsindeling structuurvisie per planlocatie
De planlocaties vallen onder 'gemengd landelijk gebied' of 'groenblauwe mantel' en/of 'zoekgebied verstedelijking' (zie bovenstaande tabel en afbeelding 15). De juridische borging vindt plaats in de Verordening ruimte 2014.
3.2.2 Verordening ruimte 2014
De Verordening ruimte Noord-Brabant 2014 is op 7 februari 2014 door Provinciale Staten van Noord-Brabant vastgesteld en op 19 maart 2014 in werking getreden. In deze verordening vertaalt de provincie de in de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant opgenomen visie en structuren in algemene regels waar de gemeenten rekening mee moeten houden bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:
- 1. Ruimtelijke kwaliteit
- 2. Stedelijke ontwikkelingen;
- 3. Natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
- 4. Agrarische ontwikkelingen, en;
- 5. Overige ontwikkelingen in het landelijk gebied.
In de Verordening ruimte wordt onderscheid gemaakt in vier structuren. De stedelijke structuur, de ecologische hoofdstructuur, de groenblauwe mantel en het gemengd landelijk gebied. Zoals in de voorgaande paragraaf al gebleken liggen alle planlocaties in het gemengd landelijk gebied.
Hieronder wordt gekeken naar de algemene regels die voor alle planlocaties gelden. Ook wordt kort stilgestaan bij de locatiespecieke regels. Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de afzonderlijke ruimtelijke onderbouwingen (zie bijlagen 1 t/m 5).
Afbeelding 16: Uitsnede Verordening ruimte 2014 (bron: provincie Noord-Brabant)
Algemene regels
De volgende algemene regels uit de Verordening ruimte 2014 zijn geldend voor de beoogde ontwikkelingen in alle planlocaties:
- 1. Artikel 3 Bevordering ruimtelijke kwaliteit
- a. Artikel 3.1: Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit
- b. Artikel 3.2: Kwaliteitsverbetering van het landschap
Bevordering ruimtelijke kwaliteit
De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van Brabant bevorderen. Dit betekent dat nieuwe ontwikkelingen een bijdrage leveren aan de kernkwaliteiten van Brabant. Deze kernkwaliteiten zijn in hoofdlijnen beschreven in de Structuurvisie ruimtelijke ordening en meer concreet en specifiek uitgewerkt in de Gebiedspaspoorten.
In de Verordening ruimte is de bevordering van ruimtelijke kwaliteit concreet vertaald in twee principes: zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit (artikel 3.1) en kwaliteitsverbetering van het landschap (artikel 3.2).
Artikel 3.1: Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit
De provincie vraagt gemeenten om bij ruimtelijke afwegingen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik toe te passen. Dat betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. Nieuw ruimtebeslag moet zo veel mogelijk voorkomen worden.
In de navolgende tabel wordt per locatie gekeken naar het principe 'zorgvuldig ruimtegebruik'.
1. | Hoek 13 | De beoogde ontwikkeling op de locatie Hoek 13 voorziet in de splitsing van een karakteristieke langgevelboerderij. Door gebruik te maken van bestaande bebouwing wordt toepassing gegeven aan het principe van zuinig ruimtegebruik. |
2. | Hurkske 28 | De beoogde ontwikkeling op de locatie Hurkske 28 voorziet in de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten. Door aan te sluiten op het bestaande perceel wordt toepassing gegeven aan het principe van zuinig ruimtegebruik. |
3. | Korenstreep 4 | De beoogde ontwikkeling op de locatie Korenstreep 4 voorziet in het omzetten van de agrarische bestemming naar de bestemming 'Cultuur en ontspanning'. De bestaande loods wordt uitgebreid. Door aan te sluiten op de bestaande bebouwing wordt toepassing gegeven aan het principe van zuinig ruimtegebruik. |
4. | Pater van den Elsenlaan 15 | De beoogde ontwikkeling op de locatie Pater v/d Elsenlaan 15 voorziet in de uitbreiding van het bestaande bedrijf. Door aan te sluiten op de bestaande bebouwing en het bestaande bedrijfsperceel wordt toepassing gegeven aan het principe van zuinig ruimtegebruik. |
5. | Veluwe 15 | De beoogde ontwikkeling op de locatie Veluwe 15 voorziet in de vormverandering van het agrarisch perceel. De vormverandering is noodzakelijk om het perceel efficiënter in te kunnen richten, Hiermee wordt voldaan aan het principe 'zorgvuldig ruimtegebruik'. |
Tabel: Zuinig ruimtegebruik per planlocatie
Artikel 3.2: Kwaliteitsverbetering van het landschap
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wil de provincie dat de initiatiefnemer zorgt voor een kwaliteitsverbetering van het landschap om daarmee het verlies aan omgevingskwaliteit te beperken. In onderstaande tabel wordt per locatie gekeken naar het principe 'kwaliteitsverbetering van het landschap'.
1. | Hoek 13 | De beoogde ontwikkeling op de locatie Hoek 13 voorziet in de splitsing van een karakteristieke langgevelboerderij. Met de splitsing blijft de karakteristieke langgevelboerderij behouden. Hiervoor zal de initiatiefnemer een restauratie- en herstelplan moeten opstellen voor het hoofd- en bijgebouw. Het plan zal beoordeeld worden door de monumentencommissie. Daarnaast wordt de langgevelboerderij voorzien van een landschappelijke inpassing. |
2. | Hurkske 28 | De beoogde ontwikkeling op de locatie Hurkske 28 voorziet in de uitbreiding van het bestaande bedrijf. Dit betekent een waardevermeerdering. Deze waardevermeerdering wordt gecompenseerd door te voorzien in landschappelijke inpassing en de aanleg van natuur. |
3. | Korenstreep 4 | De beoogde ontwikkeling op de locatie Korenstreep 4 voorziet in de omzetting van de bestemming 'Agrarisch' naar 'Cultuur en ontspanning'. Dit betekent een waardevermeerdering. Deze waardevermeerdering wordt gecompenseerd door te voorzien in landschappelijke inpassing en de aanleg van natuur. |
4. | Pater van den Elsenlaan 15 | De beoogde ontwikkeling op de locatie Pater vd/ Elsenlaan 15 heeft betrekking op het uitbreiden van het bestaande bedrijf. Dit betekent een waardevermeerdering. Deze waardevermeerdering wordt gecompenseerd door te voorzien in landschappelijke inpassing en de aanleg van natuur. |
5. | Veluwe 15 | De beoogde ontwikkeling op de locatie Veluwe 15 heeft betrekking op de vormverandering van het agrarisch bouwvlak. De locatie wordt landschappelijk ingepast. Daarnaast zal de nieuw te bouwen woning een duidelijke referentie moeten hebben naar het verleden. Om deze kwaliteit te kunnen waarborgen is een beeldkwaliteitplan opgesteld. |
Tabel: Kwaliteitsverbetering per planlocatie
Locatiespecifieke regels
Hieronder wordt per locatie gekeken naar de specifieke regels die geldend zijn voor de beoogde ontwikkelingen.
Hoek 13
De volgende specifieke regels uit de Verordening ruimte 2014 zijn geldend voor de beoogde ontwikkeling op de locatie Hoek 13:
- 1. Artikel 6 Groenblauwe mantel
- a. Artikel 6.7: Wonen
Artikel 6.7: Wonen
De beoogde ontwikkeling op de locatie Hoek 13 voorziet in de splitsing van een monumentale boerderij. Dit sluit aan op artikel 7.7, lid 3 van de Verordening ruimte. Op grond van artikel 7.7, lid 3 kan een bestemmingsplan voorzien in de vestiging of splitsing van een of meer woonfuncties in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing (waaronder karakteristieke boerderijen). Voorwaarde is dat met de vestiging of splitsing het belang van het behoud of herstel van de waardevolle bebouwing gediend is. Het behoud van de cultuurhistorische waardevolle bebouwing wordt verzekerd door de aanwijzing als gemeentelijk monument en de verplichting dat de initiatiefnemer bij de aanvraag van een omgevingsvergunning een restauratie- en herstelplan voorlegd aan de monumentencommissie.
Hurkske 28
De volgende specifieke regels uit de Verordening ruimte 2014 zijn geldend voor de beoogde ontwikkeling op de locatie Hurkske 28:
- 1. Artikel 7 Gemengd landelijk gebied
- a. Artikel 7.10: Niet-agrarische functies
Artikel 7.10: Niet-agrarische functies
De beoogde ontwikkeling op de locatie Hurkske 28 voorziet in de uitbreiding van een niet-agrarisch bedrijf. Dit sluit aan op artikel 7.10, lid 3 van de Verordening ruimte 2014.
Op grond van artikel 7.10, lid 3 kan een bestemmingsplan voorzien in de uitbreiding van een bestaande niet-agrarische functie, mits de toelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat:
- a. de ontwikkeling in redelijke verhouding staat tot de bestaande omvang en/of bestaande aantallen bezoekers/overnachtingen;
- b. overeenkomstige toepassing is gegeven aan artikel 4.6 tweede lid (uitbreiding bedrijven in kern landelijk gebied) indien vestiging van het bedrijf vanwege de aard van de activiteiten op een bedrijventerrein in de rede ligt;
- c. de ontwikkeling in redelijke verhouding staat tot de op grond van artikel 3.1 vereiste zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit.
De in bijlage 2 opgenomen ruimtelijke onderbouwing bevat een verantwoording waaruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de bovenstaande voorwaarden.
Korenstreep 4
De volgende specifieke regels uit de Verordening ruimte 2014 zijn geldend voor de beoogde ontwikkeling op de locatie Korenstreep 4:
- 1. Artikel 7 Gemengd landelijk gebied
- a. Artikel 7.10: Niet-agrarische functies
Artikel 7.10: Niet-agrarische functies
De beoogde ontwikkeling op de locatie Korenstreep 4 voorziet in de vestiging van een niet-agrarisch bedrijf. Dit sluit aan op artikel 7.10, lid 1 van de Verordening ruimte 2014.
Op grond van artikel 7.10, lid 1 kan een bestemmingsplan voorzien in de vestiging van een niet-agrarische functie, mits de toelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat:
- a. de totale omvang van het bouwperceel van de beoogde ontwikkeling ten hoogste 5.000 m2 bedraagt;
- b. dit bijdraagt en past binnen de beoogde ontwikkeling van gemengd landelijk gebied;
- c. is verzekerd dat overtollige bebouwing wordt gesloopt;
- d. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een bedrijf, behorend tot de milieucategorie 3 of hoger;
- e. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot twee of meer zelfstandige bedrijven;
- f. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;
- g. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 200 m2;
- h. is aangetoond dat de ruimtelijke ontwikkeling ook op langere termijn past binnen de op grond van deze verordening toegestane omvang;
- i. de beoogde activiteit niet leidt tot een grootschalige ontwikkeling.
De in bijlage 3 opgenomen ruimtelijke onderbouwing bevat een verantwoording waaruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de bovenstaande voorwaarden.
Pater van den Elsenlaan 15
De volgende specifieke regels uit de Verordening ruimte 2014 zijn geldend voor de beoogde ontwikkeling op de locatie Pater van den Elsenlaan 15:
- 1. Artikel 7 Gemengd landelijk gebied
- a. Artikel 7.11: Afwijkende regels voor agrarisch-technische hulpbedrijven en agrarisch-verwante bedrijven
Artikel 7.11: Afwijkende regels voor agrarisch-technische hulpbedrijven en agrarisch-verwante bedrijven
De beoogde ontwikkeling op de locatie Pater van den Elsenlaan 15 voorziet in de uitbreiding van een bestaand agrarisch-technisch hulpbedrijf. Dit sluit aan op artikel 7.11, lid 2 van de Verordening ruimte 2014.
Op grond van artikel 7.11, lid 2 kan een bestemmingsplan voorzien in de uitbreiding van een bestaand agrarisch-technisch hulpbedrijf, mits de toelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat:
- a. de ontwikkeling in redelijke verhouding staat tot de bestaande omvang en/of bestaande aantallen bezoekers/overnachtingen;
- b. overeenkomstige toepassing is gegeven aan artikel 4.6 tweede lid (uitbreiding bedrijven in kern landelijk gebied) indien vestiging van het bedrijf vanwege de aard van de activiteiten op een bedrijventerrein in de rede ligt;
- c. de ontwikkeling in redelijke verhouding staat tot de op grond van artikel 3.1 vereiste zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit.
De in bijlage 4 opgenomen ruimtelijke onderbouwing bevat een verantwoording waaruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de bovenstaande voorwaarden.
Veluwe 15
De planlocatie Veluwe 15 is gelegen binnen de groenblauwe mantel. Het huidige bouwvlak bedraagt 1,5 ha. De oppervlakte blijft gehandhaafd. Op basis van artikel 6.7 is het mogelijk de bedrijfswoning te verplaatsen. Ten aanzien van de vormverandering zijn geen regels opgenomen in de verordening.
Omdat ter plaatse van de voormalige bedrijfswoning een nieuwe jongveestal wordt opgericht, is er een BZV-toetsing uitgevoerd. De toets laat zien dat de totaal beoordeling meer dan 7 is en dus voldaan wordt aan het gestelde. De BZV-toets is opgenomen in de bijlage behorende bij de ruimtelijke onderbouwing.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Veghel 2030
Op 19 december 2013 is de Structuurvisie Veghel 2030 vastgesteld. In deze structuurvisie worden de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de lange termijn (op hoofdlijnen) vastgelegd. Veghel doet dat voor de periode tot 2030 en voor het hele grondgebied van de gemeente.
Veghel is een gemeente met twee gezichten. Rond de A50, de Zuid-Willemsvaart en de N279 is Veghel vooral een werkstad. Een werkstad die grootschalig is, onderdak biedt aan toonaangevende bedrijven en die (inter)nationaal meetelt. Het andere gezicht van Veghel is juist kleinschalig en dorps en wordt vooral gedragen door het landschap en de woongebieden binnen de gemeente. In die combinatie van klein- en grootschaligheid, van werkstad en woondorpen, daarin schuilt de grote kracht van Veghel. In de structuurvisie wordt er voor gekozen om voort te bouwen op deze typisch Veghelse kwaliteiten. Dat betekent dat de inspanningen erop gericht moeten zijn om Veghel als 'werkstad' op de kaart te houden en als 'woondorp(en)' juist meer op de kaart te zetten. Soms zal de overgang tussen werkstad en woondorpen geleidelijk zijn. In andere gevallen kiest de structuurvisie er heel nadrukkelijk voor om het verschil juist te accentueren. Om deze visie te kunnen realiseren, gelden de volgende uitgangspunten:
- 1. Stedelijke voorzieningen concentreren; de aanwezigheid van stedelijke voorzieningen op korte afstand vormt een belangrijk deel van de aantrekkelijkheid van Veghel als woongemeente.
- 2. Dagelijkse voorzieningen in de buurt houden, deze leveren een belangrijke bijdrage aan de sociale cohesie en de maatschappelijke betrokkenheid van inwoners.
- 3. Bouwen met dorpse kwaliteiten; er is veel meerwaarde te behalen door nieuwe locaties in lagere dichtheden te ontwikkelen, of (deels) groen in te vullen.
- 4. Investeren in openbaar vervoer en fiets, ter bevordering van de bedrijvigheid en leefbaarheid.
- 5. Groenblauwe ruggengraat versterken; de basis van de groene en ecologische kwaliteiten van de gemeente wordt gevormd door de Aa, de Leijgraaf en de bijbehorende beekdalen. Uitgangspunt is om deze groenblauwe ruggengraat waar mogelijk te versterken en nog meer dan voorheen als kwaliteit naar buiten toe uit te dragen.
- 6. Een gedifferentieerd buitengebied; er wordt ingezet om de bestaande diversiteit in het buitengebied verder uit te bouwen.
- 7. Investeren in hoofdinfrastructuur; een goede bereikbaarheid is cruciaal voor een werkgemeente als Veghel.
- 8. Differentiatie van bestaande en nieuwe bedrijventerreinen om te kunnen onderscheiden in het grote aanbod aan bedrijfsgronden.
Met name uitgangspunt 5 en 6 zijn van belang voor het buitengebied. Deze uitgangspunten hebben geleidt tot een indeling van het buitengebied in de volgende vijf gebiedstypen (zie afbeelding 19):
Aa en Leijgraaf als groenblauwe ruggengraat
De basis voor de gebiedstypen wordt gevormd door de Aa en de Leijgraaf en de bijbehorende beekdalen. In deze groenblauwe ruggengraat zijn landschap en ecologie leidend, andere functies zijn inpasbaar mits ze geen aantasting vormen. Waar mogelijk vindt versterking van de groenblauwe ruggengraat plaats, bijvoorbeeld door de Aa weer meer te laten meanderen, de aanleg van natuurlijke oevers en de inrichting van delen van het gebied voor waterberging.
De planlocatie Veluwe 15 is gelegen binnen binnen het gebiedstype 'Aa en Leijgraaf als groenblauwe ruggengraat'. Het gaat hier om een vormverandering van een bestaand agrarisch bouwvlak. De groene en ecologische kwaliteiten van de planlocatie en omgeving worden door de ontwikkeling niet aangetast. Het nieuwe bouwvlak zal landschappelijk worden ingepast.
Veghels mozaïek
In een brede ring rond Veghel ligt een landschap dat zich kenmerkt door een combinatie van functies, waarbij steeds sprake is van clusters in het landschap. Dit gebiedstype heet daarom het Veghels mozaïek. De kernen Eerde, Zijtaart en Mariaheide liggen binnen dit gebiedstype, evenals het toekomstige woongebied Veghels Buiten. De invulling van de clusters verschilt per deelgebied. Rond Eerde zijn ze bijvoorbeeld veelal gericht op (verblijfs)recreatie en bij Veghels Buiten gaat het vooral om geclusterde woningen. De kwaliteit van het Veghels mozaïek ligt in het evenwicht tussen het landschap, de groenblauwe structuur en de bebouwde clusters. Het gebied vormt hiermee een duidelijke overgangszone tussen de kern Veghel en de overige delen van het buitengebied.
Geen van de planlocaties is gelegen binnen het gebiedstype 'Veghels mozaïek'.
Afbeelding 17: Uitsnede Structuurvisie Veghel 2030
Buitenlandschap Erp
Ten noorden en zuiden van Erp ligt een afwisselend landschap, waarin landbouw, wonen, werken en recreatie in samenhang worden ontwikkeld, met veel onderlinge relaties. Het gebied ten noorden van Erp is bovendien grotendeels aangemerkt als mogelijk doorgroeigebied voor de aanwezige glastuinbouw. Bestaande bedrijven kunnen hier in beperkte mate uitbreiden. In dit 'buitenlandschap' is geen van deze functies dominant. In tegenstelling tot het Veghels mozaïek worden gebouwde functies langs de linten geconcentreerd, voortbouwend op de traditionele wijze waarop het buitengebied is ontwikkeld. Alleen bij glastuinbouw kan in beperkte mate sprake zijn van clusters tussen de linten. Recreatieve voorzieningen worden bij voorkeur aan een van de uitvalswegen van Erp ontwikkeld, zodat de relatie tussen Erp en het buitengebied verder kan worden versterkt en Erp bijna als vanzelfsprekend in recreatieve fietsroutes wordt opgenomen.
De planlocatie Hurkske 28 ligt binnen het gebiedstype 'Buitenlandschap Erp'. De beoogde ontwikkeling past binnen dit gebiedstype dat wordt gekenmerkt door een gevarieerde plattelandseconomie.
Agrarisch kerngebied
In het meest zuidelijke deel van de gemeente ligt een agrarisch kerngebied. Landbouw en veeteelt zijn hier de leidende functies. Het inpassen van andere functies is mogelijk, mits deze niet beperkend zijn voor de landbouw. Binnen het agrarisch kerngebied liggen drie landbouwontwikkelingsgebieden. Deze zogenaamde LOG's bieden doorgroeimogelijkheden voor met name de intensieve veehouderij. De bijbehorende bebouwing is ook in dit gebiedstype gekoppeld aan de linten, en kan in sommige gevallen grootschalig zijn.
Geen van de planlocaties liggen binnen het gebiedstype 'Agrarisch kerngebied'.
Agrarisch landschap noordflank Veghel
In het noorden van de gemeente, ten noorden van de A50, ligt eveneens een agrarisch landschap. Het maakt deel uit van een veel groter agrarisch gebied rond Vorstenbosch en Heeswijk-Dinther. Hoewel minder intensief en dominant dan in het agrarisch kerngebied is de agrarische sector ook hier de drager. De mogelijkheden voor de inpassing van functies als wonen en kleinschalige recreatieve voorzieningen zijn echter groter. Als dit gebeurt, geldt wederom de eis dat de bijbehorende bebouwing aan de linten is gekoppeld.
De planlocatie 'Korenstreep 4' ligt binnen het gebiedstype 'Agrarisch landschap noordflank Veghel'. De beoogde ontwikkeling past binnen dit gebiedstype waar het agrarisch gebruik prevaleert, maar nog steeds mogelijkheden zijn voor de inpassing van andere functies.
Bebouwingsconcentraties
Binnen de bebouwingsconcentraties, die zich kenmerken door bebouwingsdichtheid en functiemenging, zijn verruimde mogelijkheden voor woningbouw aanweizg. De Gebiedsvisie Buitengebied in Ontwikkeling is hiervoor leidend.
De planlocatie 'Hoek 13' is gelegen in een bebouwingsconcentratie. De beoogde ontwikkeling past binnen dit gebiedstype.
3.3.2 Gebiedsvisie Buitengebied in Ontwikkeling
In de Gebiedsvisie ´Buitengebied in Ontwikkeling´ is voor de gemeente het beleid uitgewerkt, zoals dat door de provincie Noord Brabant wordt voorgestaan in de Beleidsnota “Buitengebied in ontwikkeling” (20 juli 2004, vastgesteld door GS van Noord-Brabant). De Gebiedsvisie bestaat uit een visie op hoofdlijnen, een achtergronddocument waarin de bestaande gebiedskenmerken beschreven zijn en een regeling over (financiële) tegenprestaties bij ontwikkelingen.
De gebiedsvisie heeft de status van Structuurvisie, zodat deze een wettelijke basis vormt voor locatiegerichte planontwikkeling. De gebiedsvisie bevat voorstellen voor een zonering van het landelijk gebied met per zone mogelijkheden voor functieontwikkeling, functieverandering en hergebruik van gebouwen; dit alles gekoppeld aan een tegenprestatie. Deze tegenprestatie kan bestaan uit (een combinatie van) sloop van overtollige bebouwing, landschapsversterking door erfbeplanting of fondsvorming.
De beoogde ontwikkelingen op de planlocaties passen binnen de visie op hoofdlijnen. Daarnaast geldt voor elke ontwikkeling een specifieke tegenprestatie.
Hoofdstuk 4 Verantwoording En Onderzoek
Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient bij het opstellen van een bestemmingsplan te worden verantwoord dat er geen nadelige gevolgen zijn voor de huidige planologische- en milieuhygiënische situatie. Zeker wanneer door middel van een bestemmingsplan wordt voorzien in een nieuwe ontwikkeling.
4.1 Bodem
Artikel 9 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
In principe moet er bij het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan een bodemonderzoek conform NEN 5740 worden uitgevoerd. Er zijn situaties dat de gemeente vrijstelling kan verlenen voor het uitvoeren van een bodemonderzoek. Dit is ondermeer het geval als het bestaande feitelijke gebruik gehandhaafd blijft, als met de wijziging niet wordt voorzien in de oprichting van een woon- of verblijfsfunctie (ruimte waar meer dan 2 uur per dag mensen aanwezig zijn) of als de locatie op de regionale bodemkwaliteitskaart is aangemerkt als 'schone grond' (natuur en landbouw). Alle planlocaties zijn op de regionale bodemkwaliteitskaart aangemerkt als 'schone grond' (natuur en landbouw). De gemeente kan voor alle planlocaties vrijstelling verlenen voor het uitvoeren van een bodemonderzoek.
Vrijstelling wordt door de gemeente verleend indien de locatie onverdacht is met betrekking tot bodemverontreiniging. Om dit te kunnen bepalen is voor alle planlocaties een historische toets uitgevoerd. Zie het formulier 'Historische toets t.b.v. vrijstelling bodemonderzoek' dat onderdeel is van de verschillende ruimtelijke onderbouwingen (zie bijlagen 1 t/m 5). Zie in onderstaande een korte samenvatting.
1. | Hoek 13 | Op basis van de historische toets wordt de locatie als onverdacht beschouwd. In dit geval is er geen sprake van een functiewijziging, omdat de planlocatie zowel in de bestaande als de beoogde situatie wordt gebruikt voor woondoeleinden. Daarnaast vinden er geen graafwerkzaamheden plaats. Het aspect bodem vormt daarmee geen belemmering. |
2. | Hurkske 28 | Op basis van de historische toets wordt de locatie als onverdacht beschouwd. Een bodemonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Het aspect bodem vormt daarmee geen belemmering. |
3. | Korenstreep 4 | Op basis van de historische toets wordt de locatie als onverdacht beschouwd. Een bodemonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.Het aspect bodem vormt daarmee geen belemmering. |
4. | Pater v/d Elsenlaan 15 | Op basis van de historische toets wordt de locatie als onverdacht beschouwd. Een bodemonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Het aspect bodem vormt daarmee geen belemmering. |
5. | Veluwe 15 | Voor de planlocatie is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit de analyseresultaten blijkt dat zowel de bovengrond als in de ondergrond geen gehalten zijn gemeten verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde. Het freatisch grondwater is matig verontreinigd met barium en lichtverontreinigd met koper en zink. Nader bodemonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht, omdat de verhoogde bariumconcentratie waarschijnlijk een natuurlijke oorzaak heeft. De milieuhygiënische conditie van de bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling. Het grondwater is niet multifunctioneel toepasbaar. Het wordt daarom afgeraden het freatisch grondwater te gebruiken voor consumptie, besproeiing of proceswater. |
Tabel: bodemkwaliteit per planlocatie
4.2 Geluid
De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag in de Wet geluidhinder en de Wet luchtvaart. In de Wet geluidhinder zijn normen opgenomen voor industrie-, weg- en spoorweglawaai. De Luchtvaartwet stelt normen aan luchtvaartlawaai.
4.2.1 Wegverkeerslawaai
Langs alle wegen bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. In buitenstedelijk gebied geldt voor wegen, bestaande uit vijf of meer rijstroken een zone van 600 m, voor drie of vier rijstroken een zone van 400 m en voor wegen bestaande uit één of twee rijstroken een zone van 250 m, gemeten vanuit de as van de weg. Binnen de zone moet in het geval van een nieuwe situatie, waarbij wordt voorzien in de oprichting van een geluidsgevoelig object, onderzoek worden verricht naar de optredende geluidsbelasting. Een aantal wegen heeft geen zone, te weten:
- wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
- wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.
Planlocatie | Wegverkeerslawaai | ||
1. | Hoek 13 | Er wordt een geluidsgevoelig object (woning) toegevoegd als bedoeld in de Wgh. Akoestisch onderzoek is daarom noodzakelijk. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.Geluidhinder vanuit wegverkeerslawaai vormt daarmee geen belemmering. | |
2. | Hurkske 28 | Er wordt geen geluidsgevoelig object toegevoegd als bedoeld in de Wgh. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is niet noodzakelijk. Geluidhinder vanuit wegverkeerslawaai vormt daarmee geen belemmering. | |
3. | Korenstreep 4 | Er wordt geen geluidsgevoelig object toegevoegd als bedoeld in de Wgh. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is niet noodzakelijk. Geluidhinder vanuit wegverkeerslawaai vormt daarmee geen belemmering. | |
4. | Pater v/d Elsenlaan 15 | Er wordt geen geluidsgevoelig object toegevoegd als bedoeld in de Wgh. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is niet noodzakelijk. Geluidhinder vanuit wegverkeerslawaai vormt daarmee geen belemmering. | |
5. | Veluwe 15 | Voor de nieuw op te richten bedrijfswoning is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Geluidhinder vanuit wegverkeerslawaai vormt daarmee geen belemmering. |
Tabel: wegverkeerslawaai per planlocatie
4.2.2 Spoorweglawaai
Langs alle spoorwegen bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de spoorweg getoetst moet worden.
Geen van de planlocaties ligt binnen de geluidszone van een spoorweg. Spoorweglawaai vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
4.2.3 Industrielawaai
Volgens de Wet geluidhinder moeten alle terreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, gezoneerd zijn. Bedoelde inrichtingen - voorheen ook wel A-inrichtingen genoemd - zijn te vinden in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen geldt een geluidzone die wordt vastgelegd in bestemmingsplannen. Geen van de planlocaties ligt binnen een dergelijke geluidszone. Industrielawaai vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
4.2.4 Luchtvaartlawaai
Ten oosten van de gemeente Veghel, in de gemeente Uden, ligt militair luchtvaartterrein 'Volkel'. Het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel (met een straal van 15 kilometer) ligt over het grondgebied van de gemeente Veghel.
Geen van de planlocaties ligt binnen deze geluidzone. Luchtvaartlawaai vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
4.3 Luchtkwaliteit
Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’) bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:
- een ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit;
- ten gevolge van een ontwikkeling de concentraties van de betreffende stoffen verbeteren of ten minste gelijk blijven;
- een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van de betreffende stoffen in de buitenlucht;
- een ontwikkeling past binnen een vastgesteld programma (zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit).
Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip ‘niet in betekende mate’ is vastgelegd in het ‘Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’ en de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’. In de Regeling is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die per definitie niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.
Planlocatie | ||
1. | Hoek 13 | Het splitsen van een woning in twee woningen valt onder de categorie 'Niet in betekende mate' ( < 1.500 woningen). Luchtkwaliteit vormt geen belemmering. |
2. | Hurkske 28 | De voorgenomen ontwikkeling genereert een beperkt aantal vervoersbewegingen (3 extra vrachtwagens per dag). Hiermee valt de voorgenomen ontwikkeling onder de categorie 'Niet in betekende mate'. De totale bijdrage is berekend in het onderzoek luchtkwaliteit (zie bijlage). Uit het onderzoek blijkt dat er geen sprake is van overschrijdingen van de grenswaarden. Het plan heeft derhalve geen negatieve invloed op de heersende achtergrondconcentraties en andersom. Luchtkwalitiet vormt geen belemmering. |
3. | Korenstreep 4 | De voorgenomen ontwikkeling is kleinschalig van omvang en genereert een beperkt aantal vervoersbewegingen (aanname van 16 vervoersbewegingen per dag). Hiermee valt de voorgenomen ontwikkeling onder de categorie 'Niet in betekende mate'. Luchtkwaliteit vormt geen belemmmering. |
4. | Pater v/d Elsenlaan 15 | De voorgenomen ontwikkeling genereert ongeveer 240 extra verkeersbewegingen, waarvan 15% bestaat uit vrachtverkeer. Hiermee valt de voorgenomen ontwikkeling onder de categorie 'Niet in betekende mate' (zie NIBM-tool in de RO). Luchtkwaliteit vormt geen belemmering. |
5. | Veluwe 15 | De voorgenomen ontwikkeling genereert geen extra verkeersbewegingen en het dieraantal blijft gelijk. De vooorgenomen ontwikkeling valt daarmee onder de categorie 'Niet in betekende Mate'. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering. |
Tabel: luchtkwaliteit per planlocatie
4.4 Geur
De regelgeving voor geur van dierenverblijven ligt vast in de op 1 januari 2007 in werking getreden Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) en het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit). Deze regelgeving, die onderscheid maakt in voorgrondbelasting en vaste afstanden, dient in de eerste plaats voor de vaststelling van de vraag of voor een veehouderij een omgevingsvergunning kan worden verleend of een melding kan worden geaccepteerd.
Voorgrondbelasting
Op grond van artikel 3, lid 1 van de Wgv en artikel 3.115, lid 1 van het Activiteitenbesluit gelden er normen voor de geurbelasting die een individuele veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Deze geurbelasting, uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht (ouE/m³), wordt 'voorgrondbelasting' genoemd. De maximale voorgrondbelasting is afhankelijk van de ligging (concentratiegebied of niet-concentratiegebied en binnen of buiten de bebouwde kom). De standaardnormen uit de Wgv en het Activiteitenbesluit zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Deze normen gelden alleen voor dieren (zoals varkens, vleesvee en pluimvee) waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv).
Tabel: Voorgrondbelasting conform Wgv en Activiteitenbesluit
Gemeente Veghel ligt in een concentratiegebied. Er geldt een voorgrondbelasting van 3,0 ouE/m³ of 14,0 ouE/m³. Op grond van artikel 6, lid 1 van de Wgv en artikel 3.118, lid 1 van het Activiteitenbesluit kunnen gemeenten binnen een bepaalde bandbreedte variëren met de bescherming van geurgevoelige objecten. Een eventuele afwijkende gemeentelijke normering dient vastgelegd te worden in een verordening, een gebiedsvisie moet deze verordening onderbouwen. De gebiedsvisie moet aantonen dat een - van de wet afwijkende - gemeentelijke normstelling nodig is om de gewenste ruimtelijke visie te realiseren.
Gemeente Veghel heeft op 21 februari 2008 een geurverordening met bijbehorende gebiedsvisie vastgesteld. Op 23 december 2010 en 13 februari 2015 is deze geurverordening op onderdelen gewijzigd. In artikel 3 van de gemeentelijke geurverordening zijn de in de onderstaande tabel opgenomen (van de wet afwijkende) geurnormen vastgelegd.
Tabel: Voorgrondbelasting conform 'Geurverordening'
* van de wettelijke standaardnorm afwijkende norm
Op afbeelding 18 zijn de onderscheiden gebieden weergegeven waar de normen op van toepassing zijn. De bestaande woongebieden zijn rood. De bestaande bedrijventerreinen, zones grenzend aan woongebieden, bebouwingsconcentraties buitengebied en ontwikkelingslocaties woongebieden zijn oranje. De ontwikkelingslocaties bedrijventerreinen, zones grenzend aan bedrijventerreinen, landbouwontwikkelingsgebieden en het overig buitengebied zijn geel.
Afbeelding 18: Normgebieden uit de gemeentelijke geurverordening
Hoek 13
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het toevoegen van een geurgevoelig object. In de nabijheid van de planlocatie zijn diverse veehouderijen gevestigd. Voor de veehouderijen Hoek 10a en Hoek 15 zijn de geurcontouren berekend. Uit de berekeningen volgt dat de vergunde situatie niet leidt tot een overschrijding van de norm (14 OuE/m3). De bestaande boerderij Hoek 13 is voor beide veehouderijen het meest belemmerende object. De voorgrondbelasting vormt geen belemmering.
Hurkske 28
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen betrekking op het toevoegen van een geurgevoelig object. Het aspect gurhinder vormt geen belemmering.
Korenstreep 4
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen betrekking op het toevoegen van een geurgevoelig object. Het aspect gurhinder vormt geen belemmering.
Pater van den Elsenlaan 15
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het toevoegen van een geurgevoelig object. De planlocatie is niet gelegen binnen een contour van een veehouderij. De voorgrondbelasting vormt geen belemmering.
Veluwe 15
De planlocatie Veluwe 15 voorziet in de vormverandering van een bestaand agrarisch bouwvlak om de verplaatsing van de bedrijfswoning (geurgevoelig object) mogelijk te maken. Het gaat hier om een melkveehouderij (geen geuremissiefactor), waarbij het aantal dieren gelijk blijft. De planlocatie Veluwe 15 is gelegen in een omgeving waar een geurnorm is vastgesteld van 14 OuE/m3. Het oprichten van een nieuw geurgevoelig object binnen deze contour is niet mogelijk, mits de agrariër al wordt belemmerd door andere woningen die dichterbij zijn gelegen. In dit geval is de bestaande boerderij bij Veluwe 8 dichterbij gelegen dan de nieuw op te richten bedrijfswoning. De voorgrondbelasting vormt geen belemmering.
Vaste afstanden
Voor dieren zonder geuremissiefactor (zoals melkkoeien, paarden en pelsdieren) gelden op grond van artikel 4, lid 1 en lid 2 van de Wgv en artikel 3.117, lid 1 van het Activiteitenbesluit minimaal aan te houden afstanden. Deze minimaal aan te houden afstanden zijn opgenomen in de onderstaande tabel.
Tabel: Vaste afstanden conform Wgv en Activiteitenbesluit
* Andere diercategorieen waar geen emissiefactoren voor bekend zijn
** Indien de pelsdieren in emissiearme huisvesting worden gehouden dan worden de afstanden uit de tweede rij van de tabel (buiten bebouwde kom) met 25 meter verkleind.
Op grond van artikel 6, lid 3 en lid 4 van de Wgv en artikel 3.118, lid 1 van het Activiteitenbesluit kunnen gemeenten bepalen dat binnen een deel van het grondgebied een andere afstand van toepassing is, met dien verstande dat deze ten minste de helft bedraagt van de afstand zoals opgenomen in de bovenstaande tabel. Een eventuele afwijkende afstand dient vastgelegd te worden in een verordening, een gebiedsvisie moet deze verordening onderbouwen. De gebiedsvisie moet aantonen dat een - van de wet afwijkende - afstand nodig is om de gewenste ruimtelijke visie te realiseren.
Zoals hierboven ook al aangegeven heeft de gemeente Veghel op 21 februari 2008 een geurverordening met bijbehorende gebiedsvisie vastgesteld. Op 23 december 2010 en 13 februari 2015 is deze geurverordening op onderdelen gewijzigd. In artikel 4 van de gemeentelijke geurverordening zijn van de wet afwijkende vaste afstanden vastgelegd voor Veghels Buiten met een zone daaromheen van 250 meter, de 250 meter zones grenzend aan bestaande woongebieden, de 250 meter zones grenzend aan bestaande bedrijventerreinen en voor de bebouwingsconcentraties Driehuizen, Zondveld en Nieuwe Veldenweg. Op afbeelding 18 zijn de onderscheiden gebieden weergegeven met een blauwe arcering.
De van de wet afwijkende vaste afstanden zijn in de onderstaande tabel opgenomen. Deze afwijkende afstanden gelden niet voor pelsdieren.
Tabel: Vaste afstanden conform 'Geurverordening'
* Andere diercategorieen waar geen emissiefactoren voor bekend zijn, behoudens pelsdieren
** Vaste afstand is alleen van toepassing op veehouderijen waarin rechtens:
- minder dan 200 stuks melkrundvee (excl. vrouwelijk jongvee), of
- minder dan 340 stuks vrouwelijk jongvee, of
- minder dan 340 stuks melkvee (melkrundvee en jongvee opgeteld), of
- minder dan 100 paarden (excl. bijbehorende dieren in opfok < 3 jaar), of
- minder dan 50 overige landbouwhuisdieren (niet zijnde melkvee, jongvee en paarden) worden gehouden
Hoek 13
In de nabijheid van de planlocatie Hoek 13 is een drietal veehouderijen gelegen waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld (Hoek 6, 7 en 9). De af te splitsen woning bevindt zich buiten de vaste afstandscontouren. De vaste afstand vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Pater van den Elsenlaan 15
De planlocatie Pater van den Elsenlaan 15 is gelegen nabij de veehouderij Dorshout 14, waarvan een deel gesaneerd wordt. Omdat de planlocatie is gelegen in een kernrandzone moet op basis van de Geurverordening Veghel een afstand van 25 meter tot het agrarsich bouwvlak in acht genomen worden. De afstand bedraagt 50 meter en voldoet daarme ruimschoots aan de afstandseis van 25 meter. De vaste afstand vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Achtergrondbelasting
Indirect heeft de regelgeving zoals opgenomen in de Wgv en het Activiteitenbesluit ook gevolgen voor het realiseren van nieuwe geurgevoelige objecten in de omgeving van veehouderijen. Dit noemen we de 'omgekeerde werking'. Er moet aangetoond worden dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij het beoordelen van het woon- en leefklimaat wordt gekeken naar de achtergrondbelasting. De achtergrondbelasting is de gezamenlijke geurbelasting van alle rond een geurgevoelig object gelegen agrarische bedrijven. Voor de achtergrondbelasting gelden geen vastgestelde wettelijke normen. Gemeenten zijn vrij om eigen beleid ten aanzien van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te formuleren. Gemeente Veghel heeft hiertoe op 23 december 2010 de 'Beleidsregel ruimtelijke ontwikkelingen en geurhinder' vastgesteld. In deze beleidsregel zijn de gemeentelijke normen opgenomen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De gemeentelijke normen (toetswaarden) en afwegingsruimte zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Hierbij is aangesloten op de door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) bedachte methodiek voor de waardering van het woon- en leefklimaat. De RIVM heeft de achtergrondbelasting vertaald in een kans op geurhinder en heeft hieraan een beoordeling van het woon- en leefklimaat gekoppeld.
Tabel: Achtergrondbelasting conform 'Beleidsregel ruimtelijke ontwikkelingen en geurhinder'
Inmiddels is met de vaststelling van de Verordening ruimte 2014 de gemeentelijke normering zoals opgenomen in de 'Beleidsregel ruimtelijke ontwikkelingen en geurhinder' achterhaald. In de verordening is opgenomen dat de kans op geurhinder in de bebouwde kom niet hoger mag zijn dan 12% (10 ouE/m³) en in het buitengebied niet hoger dan 20% (20 ouE/m³), tenzij er - indien blijkt dat de kans op geurhinder hoger is dan voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.
De geurnormen zijn opgenomen om ervoor te zorgen dat er geen nieuwe overbelastingen voor geurhinder ontstaan en om bij te dragen aan een afname van de belasting waar deze cumulatief te hoog is. Door onder voorwaarde van een proportionele bijdrage aan de afname van geurhinder ontwikkelingen toe te staan neemt de overbelasting af.
Hoek 13
Voor de planlocatie Hoek 13 is in een straal van 2 kilometer van de nieuwe woning de achtergrondbelasting berekend met V-stacks. Deze is getoetst aan de streefwaarde van 20 ouE/m³ die uit Verordening ruimte 2014 volgt. Uit de berekening volgt dat de nieuwe woning buiten de contour van 20 ouE/m3 is gelegen. De voorgrondbelasting bedraagt meer dan de helft van de achtegrondbelasting en is bepalend voor het woon- en leefklimaat. Bij een voorgrondbelasting van 10 ouE/m³ hoort een geurhinderpercentage van 20% (in een concentratiegebied). Dit komt overeen met de classificatie 'tamelijk slecht' tot 'slecht'. Dit wordt op grond van de Wgv acceptabel geacht. Vanuit het aspect geurhinder is er sprake van een goed woon- en leefklimaat. De achtergrondbelasting vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Veluwe 15
Voor de planlocatie Veluwe 15 is voor de achtergrondbelasting aangesloten bij de gebiedsindeling van VROM/RIVM, zie 'Beleidsregel ruimtelijke ontwikkeling en geurhinder' van de gemeente Veghel. Uitgaande van een indicatieve belasting van 14 Oue/m3 kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een matig woon- en leefklimaat (belasting tussen 13,2 en 20,0 ouE/m³. Vanuit het aspect geurhinder is er sprake van een goed woon- en leefklimaat. De achtergrondbelasting vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Pater van den Elsenlaan 15
Voor de planlocatie Pater van den Elsenlaan 15 is voor de achtergrondbelasting aangesloten bij de gebiedsindeling van VROM/RIVM, zie 'Beleidsregel ruimtelijke ontwikkeling en geurhinder' van de voormalige gemeente Veghel. Uitgaande van een indicatieve belasting van 10 Oue/m3 kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een goed leefklimaat. De achtergrondbelasting vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
4.5 Bedrijven En Milieuzonering
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Deze milieuzonering dient aldus twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor milieugevoelige functies;
- het bieden van voldoende ruimte en zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam kunnen (blijven) uitoefenen.
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Scheiding van milieubelastende en milieugevoelige functies met behulp van milieuzonering is in de omgeving van sterk milieubelastende activiteiten zonder meer noodzakelijk. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).
De twee belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de twee richtafstandenlijsten in bijlage 1 van de VNG-publicatie. Voor een scala aan milieubelastende activiteiten (lijst 1) en opslagen en installaties (lijst 2) zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige woonwijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid.
De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). De richtafstanden in bijlage 1 van de VNG-publicatie zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor.
Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. De richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG-publicatie gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. De afstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Tabel: Richtafstanden conform VNG
Hoek 13
In de directe omgeving van de planlocatie Hoek 13 liggen enkele agrarische bedrijven (Hoek 6,9, 10a, 15 en Kempkesweg 9) en een bouw- en aannemersbedrijf aan de Boterweg 30. De planlocatie Hoek 13 ligt volgens de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' binnen de richtafstand van Hoek 9, 10a, 15 en Kempkesweg 9. In alle gevallen gaat het om het aspect 'geur'. Zoals in paragraaf 4.4 al aangetoond vormt dit geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Hurkske 28
Op basis van de VNG-uitgave wordt een opslag-, transport en recyclebedrijf aangemerkt als categorie 4.2 bedrijf, waarvoor een grootste richtafstand van 300 meter van toepassing is voor het aspect geluid. De uitbreiding van het bedrijf is alleen bedoeld voor de opslag van materieel. Dit is ook vastgelegd in de regels en op de verbeelding van het bestemmingsplan. Vandaar dat er een akoestisch onderzoek is uitgevoerd op basis van de activiteiten (opslag van materieel) die op grond van het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Uit het onderzoek blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering vormt voor de omliggende bedrijven en woningen en andersom.
Korenstreep 4
Op basis van de VNG-uitgave wordt een museum aangemerkt als een categorie 1 inrichting, waarvoor een grootste richtafstand van 10 meter van toepassing is voor het aspect geluid. Het dichtstbijzijnde milieugevoelige object is een bedrijfswoning van het naastgelegen agrarisch bedrijf. De woning is gelegen op 60 meter afstand. Derhalve wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand van 10 meter. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Pater van den Elselnlaan 15
De bedrijfsactiviteiten vallen niet 1 op 1 onder één bepaalde in de Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen SBI-code. De hoofdactiviteit is het op- en overslaan van grondstoffen voor diervoeders (categorie 9.1 onder e, van onderdeel C van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht). Er is in hoofdzaak sprake van een toeleveringsbedrijf voor de mengvoederindustrie. Daarnaast vindt het verpakken van melkpoeder plaats. Ook komt er in de toekomst een fijn malerij voor graanproducten.
De bedrijfsactiviteiten vallen in hoofdzaak onder SBI-code 2008: 016-1 'Dienstverlening t.b.v. de landbouw: algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o. > 500 m²' en SBI-code 2008: 52102/52109 'Distributiecentra, pak- en koelhuizen'. Hiervoor geldt milieucategorie 3.1. Er zijn echter enkele activiteiten (o.a. fijn malerij) die worden uitgeoefend binnen het bedrijf, zij het in ondergeschikte mate, die zwaarder belastend zijn voor de omgeving dan de bedrijfsactiviteiten die behoren tot milieucategorie 3.1. Deze ondergeschikte activiteiten maken echter niet dat het bedrijf op basis hiervan ingeschaald zou moeten worden in een hogere milieucategorie.
Het bedrijf is gezien de bedrijfsactiviteiten op voldoende afstand gelegen van milieugevoelige objecten. Voor milieucategorie 3.1 geldt immers een richtafstand van 50 meter en de dichtstbijzijnde woning is gelegen op een afstand van ca. 65 meter. Deze afstand is gerekend vanaf de rand van de beoogde uitbreiding tot aan de dichtstbijzijnde gevel van deze woning.
Ondanks dat voldaan wordt aan de richtafstand van 50 meter is, vanwege de ondergeschikte activiteiten die niet (geheel) kunnen worden ingeschaald in categorie 3.1, nader onderzoek uitgevoerd. Hierbij is de beoogde situatie als uitgangspunt genomen. Maatgevend zijn in dit kader de aspecten geluid en geur. Voor het aspect geluid is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit de laatste en tevens door de ODBN akkoord bevonden versie van het akoestisch onderzoek (d.d. 17 november 2016) blijkt dat het bedrijf voldoet aan de geluidsnormen uit de Nota Industrielawaai en het Activiteitenbesluit en dat voor wat betreft indirecte hinder de voorkeursgrenswaarde van het equivalente geluidsniveau LAeg niet wordt overschreden. Voor het aspect geur is geen hinder te verwachten. De lucht wordt intern gezuiverd (met grote filters) en gecirculeerd. Dit is ook als zodanig vastgelegd in de melding die is gedaan in het kader van het Activiteitenbesluit. Van enige geuremissie naar buiten is dan ook geen sprake.
De ondergeschikte activiteiten die niet (geheel) kunnen worden ingeschaald in categorie 3.1 zijn gesitueerd in de bestaande bebouwing. Om er voor te zorgen dat deze activiteiten niet gaan verschuiven naar de beoogde uitbreiding is vastgelegd dat in de beoogde uitbreiding uitsluitend categorie 3.1 activiteiten mogen plaatsvinden.
Veluwe 15
In de directe omgeving van de planlocatie Veluwe 15 liggen enkele agrarische bedrijven (Veluwe 1,7, 8 en 18). De planlocatie Veluwe 15 ligt volgens de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' binnen de richtafstand van Veluwe 8. Het gaat om een richtafstand van 20 meter ten aanzien van het aspect geur. Aangezien dit ook een bedrijfswoning is behorende bij een agrarisch bedrijf wordt dit niet gezien als geurgevolig object. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
4.6 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's die mensen lopen door het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen), het vervoer van gevaarlijke stoffen over spoor, weg en water (transportroutes) en het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen in hun omgeving. De meest effectieve manier om die risico's te beperken is het ruimtelijk scheiden van risicobron (inrichtingen, transportroutes, buisleidingen en luchthavens) en risico-ontvanger (kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object). Hiertoe zijn voor inrichtingen, in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), normeringen opgenomen. Voor transportroutes zijn deze normeringen vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor buisleidingen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In alle gevallen worden bij de normeringen twee kernbegrippen onderscheiden: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Plaatsgebonden risico (PR)
Bij het PR gaat het om de kans per jaar, die één persoon loopt om op een bepaalde plek dodelijk getroffen te worden door een ongeluk met gevaarlijke stoffen bij een bedrijf of transportas. Voor het PR geldt een 'harde' grenswaarde van 10-6/jaar (PR10-6) die op een kaart kan worden aangeduid met een contour. Binnen deze contour mogen geen kwetsbare objecten worden gebouwd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt het PR niet als grenswaarde, maar als richtwaarde. Dit betekent dat op grond van zwaarwegende motieven van de norm kan worden afgeweken.
Groepsrisico (GR)
Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen (minimaal 10) overlijdt, als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet op kaart worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.
Het gemeentebestuur heeft beleidsruimte bij het toepassen van de hoogte van het GR bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor het GR geldt echter wel een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag (vrijwel altijd gemeentebestuur) dient binnen het invloedsgebied een afweging te maken tussen het belang van de ruimtelijke ontwikkeling ten opzichte van het risico dat een groep mensen komt te overlijden als gevolg van een ramp of incident met gevaarlijke stoffen. Ook eventueel te nemen maatregelen en restrisico's dienen in de verantwoording opgenomen te worden.
Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten
De wetgeving verdeelt gevoelige objecten in beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten. Deze verdeling is gemaakt om bepaalde groepen mensen in het bijzonder te beschermen. Dit onderscheid resulteert enerzijds in een aantal criteria en anderzijds in met naam genoemde objecten. Onderstaand volgt een korte omschrijving van beide objecten.
Kwetsbare objecten
Kwetsbare objecten zijn woningen en gebouwen, waarin (of waarbij) groepen personen verblijven gedurende een aaneengesloten tijd. Ook sommige gebouwen waarin/waarbij kleinere groepen verblijven, worden als kwetsbaar object gezien, wanneer die personen verminderd zelfredzaam zijn (bv. ziekenhuizen, bejaardenhuizen, kinderdagverblijven, etc.).
Beperkt kwetsbare objecten
Beperkt kwetsbare objecten zijn verspreid liggende woningen en bedrijven waarin/waarbij groepen van minder dan 50 personen gedurende een langere aaneengesloten tijd verblijven. In de landelijke wetgeving wordt meer gedetailleerd beschreven wat er onder kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten wordt verstaan. Belangrijk is hierbij dat de opsomming in de wetgeving niet limitatief is, zodat er in verdere uitwerking van het beleid nog enige vrijheid rest.
Beleidsvisie externe veiligheid (2009)
Het gemeentelijke beleid met betrekking tot externe veiligheid is verankerd in de 'Beleidsvisie externe veiligheid' (vastgesteld 27 april 2009). In deze beleidsvisie zijn drie gebiedstypen bepaald, waarbij voor elk gebiedstype een eigen veiligheidsambitie is vastgelegd. Het buitengebied is aangewezen als gemengd gebied. In dit gebied zijn nieuwe risicovolle activiteiten niet toegestaan. Uitzondering hierop zijn propaantanks en LPG-tankstations.
De ontwikkeling van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen de plaatsgebonden risicocontour van een risicovolle activiteit is ook niet toegestaan. Bij de ontwikkeling van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit geldt een verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Een overschrijding van de oriëntatiewaarde wordt hierbij niet geaccepteerd.
Inrichtingen
Nabij de planlocatie Hoek 13 is een Bevi-inrichting gelegen aan de Kempkesweg 6. Het gaat hier om een bovengrondse propaantank bij de varkenshouderij. De nieuwe woning valt ver buiten het invloedsgebied. De propaantank vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling.
Nabij de planlocatie Pater van den Elsenlaan 15 zijn enkele risicovolle bedrijven gevestigd, te weten Schimmel Tankstation (N.C.B.-laan 17), FrieslandCampina DMV BV (N.C.B.-laan 68) en Coldservice Group N.V. (De Amert 401). De planlocatie is buiten de invloedsgebieden van deze bedrijven gelegen. De bedrijven vormen daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling op de planlocatie.
Transportroutes
Belangrijke wegen in het kader van externe veiligheid zijn de A50, N279 en het traject Udenseweg-Erpseweg-Boerdonksedijk. De vervoersfrequentie over deze wegen is echter dusdanig laag dat er geen sprake is van een plaatsgebonden risicocontour buiten de weg.
De omvang van het invloedsgebied (1% letaliteitgrens) ligt rond de 200 meter. Wanneer zich binnen het invloedsgebied ontwikkelingen voordoen die kunnen leiden tot een toename van het groepsrisico, dient deze toename van het groepsrisico nader te worden verantwoord.
De planlocatie Korenstreep is op 220 meter gelegen vanaf de rijksweg A50 en valt daarmee net buiten het invloedsgebied. In verband met de nabije ligging is in de ruimtelijke onderbouwing een algemene verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Daarnaast is advies opgevraagd bij de regionale brandweer. De regionale brandweer geeft aan dat de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve invloed zal hebben op de zelfredzaamheid en de inzet van hulpverleningsdiensten in de omgeving van de planlocatie. De ligging van de planlocatie Korenstreep 4 binnen het invloedsgebied van de A50 vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Buisleidingen
Geen van de planlocaties valt binnen een plaatsgebonden risicocontour of het invloedsgebied van een buisleiding.
4.7 Flora En Fauna
De (wettelijke) bescherming van de flora en fauna verloopt via twee sporen: gebiedsbescherming en soortbescherming. De soort- en gebiedsbescherming staan los van elkaar en hebben ieder hun eigen werking.
Gebiedsbescherming
Bij gebiedsbescherming is onderscheid te maken in planologische- en wettelijke bescherming. De wettelijke bescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB wet). Dit is een Nederlandse wet die oorspronkelijk in 1967 is vastgesteld maar in 1998 ingrijpend is gewijzigd. Op grond van de wet zijn de volgende gebieden aangewezen en beschermd:
- Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
- Beschermde Natuurmonumenten;
- Wetlands.
Geen van de planlocaties liggen in of in de directe omgeving van Natura 2000-gebieden, Beschermde natuurmonumenten of Wetlands. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied ligt op circa 15 kilometer (Deurnsche Peel & Mariapeel).
De planologische bescherming is verankerd in de provinciale Verordening ruimte. Dit betreft de ecologische hoofdstructuur, de ecologische verbindingszones en de attentiegebieden EHS.
Ecologische hoofdstructuur
De ecologische hoofdstructuur vormt een stelsel van ecologisch hoogwaardige natuurgebieden van (inter)nationaal belang. De ecologische hoofdstructuur stelt het leefgebied van soorten veilig en helpt te voorkomen dat planten en dieren in gebieden geïsoleerd raken en uitsterven.
Ecologische verbindingszones
Ecologische verbindingszones betreffen smalle natuurlijk ingerichte verbindingen tussen natuurgebieden (met nieuwe of herstelde natuur). Ecologische verbindingszones worden aangelegd om het migreren van dieren en planten tussen natuurgebieden mogelijk te maken. Door de verbindingszones wordt versnippering en isolatie verminderd en kan onderlinge uitwisseling van populaties plaatsvinden, waardoor de stabiliteit wordt vergroot.
Geen van de planlocaties liggen in of in de directe omgeving van een ecologische verbindingszone.
Attentiegebieden EHS
Rondom de hydrologisch kwetsbare EHS gebieden (natte natuurparels) liggen hydrologische beschermingszones, de zogenaamde attentiegebieden EHS. In deze gebieden worden ingrepen die een negatief effect hebben op de waterhuishouding van de natte natuurparels tegengegaan. Het betreft zowel ingrepen in het waterspoor (grondwateronttrekkingen) als ingrepen in het ruimtelijk spoor (grondverzet).
Geen van de planlocaties liggen in of in de directe omgeving van een attentiegebied EHS.
Soortbescherming
De wettelijke soortbescherming is op nationaal niveau geïmplementeerd in de Flora- en faunawet (Ffw). Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt onderscheid in verschillende categorieën waarin de beschermde soorten flora en fauna zijn onderverdeeld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de volgende categorieën:
- Soorten van lijst 1 van de Flora- en faunawet;
- Soorten van lijst 2 en/of 3 van de Flora- en faunawet;
- Soorten van de Rode Lijst van het ministerie van ELI.
Voor mogelijk voorkomende soorten die op lijst 1 van de flora- en faunawet staan geldt een vrijstelling. Bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen is het voor deze soorten niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen. Voor mogelijk voorkomende soorten die op lijst 2 en/of 3 van de flora- en faunawet staan geldt dat deze ontheffingsplichtig zijn. Het is echter niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen wanneer mitigerende en compenserende maatregelen worden getroffen. Dit houdt in dat maatregelen moeten worden getroffen om mogelijke schade te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken. Voor mogelijk voorkomende soorten die op de rode lijst van het Ministerie van LNV staan geldt dat bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen geen ontheffing aangevraagd hoeft te worden. Daarnaast zijn voor vogels richtlijnen opgenomen vanuit de Vogelrichtlijn. Alle vogels zijn namelijk beschermd in het kader van de vogelrichtlijn. Werkzaamheden in en in de omgeving van de planlocaties tijdens de broedtijd (15 maart -15 juli) zullen sterke negatieve effecten hebben op de meeste vogelsoorten door vernietiging van broedplaatsen en verstoring van reproductie. Werkzaamheden in deze periode zijn dan ook niet toegestaan. Indien broedvogels binnen het broedseizoen worden verstoord, wordt wettelijk gezien geen ontheffing verleend. Buiten het broedseizoen kan wel ontheffing worden verleend.
In de navolgende tabel wordt per planlocatie aangegeven of er kans bestaat op aantasting, verontrusting of verstoring van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen.
1. | Hoek 13 | De beoogde ontwikkeling voorziet in de splitsing van de bestaande langgevelboerderij in het kader van behoud cultuurhistorie. De splitsing betreft een interne verbouwing. Een aantasting, verontrusting of verstoring van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen is niet te verwachten. Eventuele negatieve effecten worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (half maart tot half juli) te laten plaatsvinden. |
2. | Hurkske 28 | De beoogde ontwikkeling voorziet in de uitbreiding van een bestaand bedrijf. De uitbreiding vindt plaats op voormalige agrarische gronden en maakt onderdeel uit van het leefgebied van strikt beschermde soorten zoals uilen en vleermuizen. Gezien de geringe uitbreiding en het feit dat deze soorten reeds gewend zijn aan menselijke activiteit zijn negatieve effecten niet te verwachten. Eventuele negatieve effecten worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (half maart tot half juli) te laten plaatsvinden. |
3. | Korenstreep 4 | De beoogde ontwikkeling voorziet in de geringe uitbreiding van de bestaande bedrijfshal. Een aantasting, verontrusting of verstoring van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen is niet te verwachten. Eventuele negatieve effecten worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (half maart tot half juli) te laten plaatsvinden. |
4. | Pater van den Elsenlaan 15 | De beoogde ontwikkeling voorziet in de uitbreiding van het bestaande bedrijf. Een aantasting, verontrusting of verstoring van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen is niet te verwachten. Eventuele negatieve effecten worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (half maart tot half juli) te laten plaatsvinden. |
5. | Veluwe 15 | De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de vormverandering van een bestaand agrarisch bouwvlak ten behoeve van het oprichten van een stal en het verplaatsen van de bedrijfswoning. Binnen het plangebied is het voorkomen van algemeen beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën van tabel 1 niet uitgesloten. Hiervoor geldt een zorgplicht. Voor de das heeft de planlocatie mogelijk waarde als foerageergebied. Negatieve effecten worden uitgesloten. Binnen de planlocatie zijn broedende vogels te verwachten. Eventuele negatieve effecten worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (half maart tot half juli) te laten plaatsvinden. |
Tabel: Verantwoording en onderzoek flora en fauna
4.8 Cultuurhistorie
Het behoud van cultuurhistorische waarden is belangrijk. Voor bewoners en toeristen, voor nu en in de toekomst. Het cultuurlandschap maakt immers deel uit van ons cultureel erfgoed.
De wet- en regelgeving met betrekking tot cultuurhistorie is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet regelt de (objectgerichte) bescherming en aanwijzing van monumenten. Recentelijk is de Monumentenwet 1988 gemoderniseerd. Concreet heeft de modernisering geleid tot aanpassing van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In het Besluit ruimtelijke ordening is vastgelegd dat cultuurhistorische waarden meegewogen dienen te worden bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Het gaat daarbij om het in kaart brengen van historisch-stedenbouwkundige en historisch-geografische waarden en het beschrijven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige waarden en de aanwezige of te verwachten monumenten, in het op te stellen bestemmingsplan wordt omgegaan. Hierbij is onderscheid te maken in historische bouwkunst, historische stedenbouw, historische geografie (vlak, lijn), historisch groen en historische zichtrelaties (molenbiotoop, enz.).
Historische bouwkunst
Met historische bouwkunst worden 'onroerende zaken' bedoeld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in Rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.
De boerderij op de planlocatie Hoek 13 is aangewezen als gemeentelijk monument. De boerderij heeft, ondanks de wijzigingen, cultuurhistorische waarde als typologisch voorbeeld van een 19de-eeuwse kortgevelboerderij. Daarnaast is de boerderij een belangrijk onderdeel van de economische en historisch agrarische ontwikkeling van Erp en heeft de boerderij stedenbouwkundige waarde als onderdeel van de gaaf bewaard gebleven historisch agrarische structuur van het buurtschap Hoek. Door de markante ligging in het Aadal heeft de boerderij in combinatie met de lindeboom, landschappelijke- en situeringswaarde en is bepalend voor het zichtbaar houden van de oorspronkelijke situatie. Gemeentelijke monumenten worden beschermd op basis van de Monumentenwet 1988. Om dubbele regelgeving te voorkomen is geen specifieke aanvullende regelgeving en bescherming in het bestemmingsplan opgenomen. In de huidige situatie is de planlocatie en de woonboerderij al (notarieel) gesplitst. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal beoordeeld worden of de woonboerderij vanuit cultuurhistorisch op een juiste wijze gesplitst is. Daarnaast zal de initiatiefnemer een restauratieplan en herstelplan moeten aanleveren voor het hoofd- en bijgebouw en zal dit beoordeeld worden door de monumentencommissie.
Historische stedenbouw
Deze categorie wordt gevormd door een combinatie van historisch gegroeide ruimtelijke structuren en de historische bebouwing: een gehucht, dorp, stad of industrieel complex. Het gaat om gebieden die door hun samenhang in architectonische en stedenbouwkundige zin een herkenbare eenheid vormen.
De planlocatie Veluwe 15 wordt gezien als een oude historische bebouwingslocatie. De huidige boerderij is geen monumentale en/of cultuurhistorische waardevolle boerderij gezien de vele verbouwingen. Het gevaar is dat door de sloop van de boerderij elke referentie met het verleden zal verdwijnen. Het is dan ook van belang dat de nieuw te bouwen bedrijfswoning een duidelijke referentie naar het verleden moet hebben, zodat niet de indruk ontstaat dat op deze locatie sprake is van een recent opgericht rundveebedrijf.
Historische geografie
De gemeente is doorweven met waardevolle vlak- en lijnelementen. Het gaat daarbij om historische paden en wegen (veelal zandwegen), maar ook om verschillende landschapsvormen.
In de directe omgeving van alle planlocaties ligt wel een waardevol lijn element. Het gaat hier om oude wegtraces met een redelijk hoge of hoge waarde of een oude verkaveling. Voor alle planlocaties geldt dat de beoogde ontwikkeling geen afbreuk doet aan deze waardevolle lijnelementen.
Historisch groen
Naast historische bouwkunst is in het buitengebied ook historisch groen aanwezig. Dit betreft zowel solitaire bomen, als bosgebieden. Op de planlocatie Hoek 13 staat een monumentale lindenboom. Ten behoeve van het behoud van deze cultuurhistorische waardevolle boom is in de regels en op de verbeelding de dubbelbestemming 'Waarde - ecologie' opgenomen.
Historische zichtrelaties
Historische zichtrelaties betreft niet de grijpbare elementen zelf, maar de directe omgeving ervan. Ze beschrijven bijvoorbeeld de openheid van een bepaald gebied, de onderlinge visuele relatie tussen cultuurhistorische elementen en/of de visuele relatie tussen deze elementen en het omringende landschap. Geen van de planlocaties ligt in of in de directe omgeving van een historische zichtrelatie.
4.9 Archeologie
In 1992 werd in Valetta (Malta) door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed', beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend. Het doel van dit verdrag is het archeologische erfgoed (alle overblijfselen, voorwerpen en andere sporen van de mens uit het verleden) te beschermen als bron van het Europese gemeenschappelijk geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. In het verdrag zijn drie uitgangspunten ten aanzien van de omgang met archeologie geïntroduceerd:
- Het streven naar het behouden van archeologie in de bodem, het zogenaamde 'behoud in situ';
- Het betrekken van archeologie in processen van ruimtelijke ordening;
- Het de 'verstoorder betaalt'-principe. Dit komt erop neer dat degene die de grond wil verstoren (de initiatiefnemer van een bepaald project) de kosten voor archeologisch onderzoek en de uitwerking van de resultaten voor rekening dient te nemen.
Deze uitgangspunten zijn voor Nederland uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Deze op 1 september 2007 in werking getreden wet heeft zijn beslag gekregen via een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Ontgrondingenwet, de Wet milieubeheer, de Woningwet en de Wet op de ruimtelijke ordening. In de Wamz is o.a. bepaald dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met vastgestelde (of gekende) archeologische waarden dan wel te verwachten archeologische waarden. Veghel heeft hiertoe voor het gehele grondgebied een archeologische verwachtingskaart vastgesteld. Op deze kaart zijn de volgende categorieën van gebieden te onderscheiden:
- 1. AMK-terreinen;
- 2. Terreinen met een hoge archeologische verwachting;
- 3. Terreinen met een middelhoge archeologische verwachting;
- 4. Terreinen met een lage archeologische verwachting.
AMK-terreinen
Dit zijn terreinen waar in het verleden aangetoond is dat zich hier archeologische resten in de bodem bevinden. Deze terreinen zijn aangegeven op de door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed opgestelde archeologische monumentenkaart (AMK). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen wettelijk beschermde en niet wettelijk beschermde terreinen.
Voor AMK-terreinen geldt dat altijd een archeologisch onderzoek nodig is bij werken en/of werkzaamheden.
Terreinen met een hoge archeologische verwachting
Dit zijn terreinen, waar op grond van de landschappelijke ligging, een grote kans is op het aantreffen van archeologische resten. In het buitengebied van de gemeente Veghel gaat het hierbij om de dekzandruggen en terreinen waarvan op basis van historische gegevens, oude kaarten, archeologische vondsten of nog aanwezige bebouwing bekend is dat er in het verleden belangrijke gebouwen (kastelen, kloosters, kerken, molens en hoeves) hebben gestaan.
Voor terreinen met een hoge archeologische verwachting geldt dat een archeologisch onderzoek nodig is als met de beoogde ontwikkeling wordt voorzien in werken en/of werkzaamheden groter dan 100 m². Deze regeling geldt alleen als het gaat om werken en/of werkzaamheden dieper dan 0,30 m onder maaiveld.
Terreinen met een middelhoge archeologische verwachting
Dit zijn terreinen, waar op grond van de landschappelijke ligging, een middelhoge kans is op het aantreffen van archeologische resten. In het buitengebied van de gemeente Veghel gaat het hierbij om de dekzandwelvingen, delen van beekdalen binnen een straal van 150 meter van dekzandruggen en terreinen binnen een straal van 100 meter van dekzandruggen.
Voor terreinen met een middelhoge archeologische verwachting geldt dat een archeologisch onderzoek nodig is als met de beoogde ontwikkeling wordt voorzien in werken en/of werkzaamheden groter dan 250 m². Deze regeling geldt alleen als het gaat om werken en/of werkzaamheden dieper dan 0,30 m onder maaiveld.
Terreinen met een lage archeologische verwachting
Dit zijn terreinen, waar op grond van de landschappelijke ligging, een kleine kans is op het aantreffen van archeologische resten. In het buitengebied van de gemeente Veghel gaat het hierbij om de dekzandvlakten, delen van beekdalen en laagtes.
Voor terreinen met een lage archeologische verwachting geldt dat een archeologisch onderzoek nodig is als met de beoogde ontwikkeling wordt voorzien in werken en/of werkzaamheden groter dan 10.000 m². Deze regeling geldt alleen als het gaat om werken en/of werkzaamheden dieper dan 0,30 m onder maaiveld.
In de navolgende tabel wordt per planlocatie aangegeven in welk gebied het ligt en of een archeologisch onderzoek nodig.
1. | Hoek 13 | De beoogde ontwikkeling voorziet in de splitsing van de bestaande langgevelboerderij in het kader van behoud cultuurhistorie. De planlocatie heeft een hoge archeologische verwachting - dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 2'. Archeologisch onderzoek is in onderhavig geval niet aan de orde, omdat er alleen sprake is van splitsing van de bestaande boerderij. Er wordt niet geroerd in de grond. De dubbelbestemming blijft gehandhaafd. |
2. | Hurkske 28 | Voor de planlocatie is de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4' van toepassing. Ter plaatse van de planlocatie vinden ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling geen graafwerkzaamheden plaats. Archeologisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. De dubbelbestemming blijft gehandhaafd. |
3. | Korenstreep 4 | Voor de planlocatie is de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4' van toepassing. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk wanneer grondwerkzaamheden plaatsvinden en/of sprake is van oprichten van bouwwerken met een oppervlakte van meer 10.000 m2 en dieper dan 0,3 meter. De uitbreiding van de bebouwing bedraagt minder 10.000 m2. Archeologisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. De dubbelbestemming blijft gehandhaafd. |
4. | Pater van den Elsenlaan 15 | Voor de planlocatie is de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 2' (hoge archeologische verwachtingswaarde) van toepassing. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk, omdat de beoogde uitbreiding betrekking heeft op meer dan 100 m2 bodemverstoring. Een verkennend archeologisch onderzoek is uitgevoerd in 2010 en 2016. Op basis van het uitgevoerde verkennend onderzoek kan worden gesteld dat binnen het plangebied een oud-bouwlanddek voorkomt waaronder resten vanaf het laat-paleolithicum of mesolithicum behouden kunnen zijn. Ook de hoge verwachting voor de periode neolithicum – bronstijd en voor de periode ijzertijd tot en met de vroege middeleeuwen blijft gehandhaafd. Dergelijke resten kunnen worden aangetroffen vanaf 40 centimeter –mv. Inmiddels is meer duidelijkheid gekomen over de voorgenomen ontwikkeling op de locatie. Deze voorziet in een archeologiesparende bouwwijze met minimale bodemingreep, alleen ter plaatse van enkele zogenaamde poeren zal de bodem lokaal worden geroerd tot een dieper niveau. Het totaal te verstoren oppervlak blijft door deze bouwwijze beperkt tot circa 100 m². Als de ingreep beperkt blijft tot deze verstoringen is het advies om - na afstemming met bevoegd gezag - te volstaan met een beschermende maatregel in de vorm van een dubbelbestemming in het bestemmingsplan voor de zones buiten de poeren en in geval van een verstoring groter dan (in totaal) 100 m². Voor de te graven vijver dient gehoor te worden gegeven aan de eerder vermelde vrijstellingsgrenzen. Afhankelijk daarvan zal de vervolgstrategie ten aanzien van archeologie worden bepaald. Dit advies moet gecontroleerd en beoordeeld te worden door de bevoegde overheid, in dit geval de gemeente Veghel. Deze zal vervolgens een besluit nemen over de vervolgprocedure. In het bestemmingsplan blijven vooralsnog de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 2 en 3' ter bescherming van archeologische resten gehandhaafd. |
5. | Veluwe 15 | Voor de planlocatie is de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 2' (hoge archeologische verwachtingswaarde) van toepassing. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij een bodemverstoring van 100 m2 en dieper dan 0,3 meter. Omdat de bodem van de planlocatie gedeeltelijk verstoord is en de exacte locatie van de bedrijfswoning nog niet bekend is, is vooralsnog geen archeologisch onderzoek uitgevoerd. Bij de aanvraag omgevingvergunning zal de overrweging plaatsvinden. De dubbelbestemming blijft daarom gehandhaafd. |
Tabel: Verantwoording en onderzoek archeologie
4.10 Water
Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water, het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Waterplan en het Waterbeheerplan en het Keur van het waterschap. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende driestapsstrategieën ´vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit)´ en ´voorkomen-scheidden-zuiveren (waterkwaliteit) zijn leidend.
Europese Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is op 22 december 2000 in werking getreden. In deze Kaderrichtlijn wordt aan alle lidstaten gevraagd om resultaten te boeken met het schoonhouden en schoonmaken van het water in stad en land (chemisch kwaliteitsdoel) en het beschermen en ontwikkelen van natuur (ecologisch kwaliteitsdoel). De afspraken moeten er voor zorgen dat iedere lidstaat ervoor zorgt dat de kwaliteit van het oppervlaktewater en het grondwater in 2015 op orde is. Uitgangspunt is een indeling in stroomgebieden. De gemeente Veghel valt onder het deelstroomgebied Maas. In 2009 is het stroomgebiedbeheerplan vastgesteld, waarin de doelen, maatregelen en kosten zijn beschreven om aan het gewenste kwaliteitsniveau voor water te voldoen.
Nationaal Bestuursakkoord Water
Midden jaren negentig ondervinden verschillende delen van Nederland regelmatig overlast van water. Dit heeft maatschappelijk en politiek de vraag doen rijzen of Nederland zijn waterhuishoudkundige situatie nog wel op orde heeft. En of we wel voldoende zijn voorbereid voor de 21e eeuw op de veranderingen in ons klimaat, ruimte en grondgebruik. Naar aanleiding van deze problematiek is de Commissie Waterbeheer 21e eeuw ingesteld. Deze commissie heeft in haar advies van augustus 2000 gepleit voor 'Ruimte voor Water'. Het Kabinet heeft deze aanbevelingen verwoord in het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water' en 'Ruimte voor de Rivier'.
Dit heeft uiteindelijk geleid tot het Nationaal Bestuursakkoord Water. In dit akkoord hebben het Rijk en Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten afspraken gemaakt over een gezamenlijke aanpak van de waterproblematiek. Het akkoord heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden.
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan (NWP) is het rijksplan voor het waterbeleid. Het Nationaal Waterplan is in december 2009 vastgesteld. Het NWP beschrijft de maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
De doelstelling van het NWP is van Nederland een veilige en leefbare delta te maken (houden), nu en in de toekomst. De stroomgebiedbeheerplannen zijn een bijlage van het NWP.
Provinciaal Waterplan (provincie Noord-Brabant)
Het Provinciaal Waterplan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2010-2015. Het plan doorloopt samen met de plannen van het Rijk en de waterschappen een 6-jarige beleidscyclus die is afgestemd op de verplichtingen uit de Kaderrichtlijn Water. Naast beleidskader is het Provinciaal Waterplan ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water. In het plan hanteert de provincie de principes van de people-planet-profitbenadering. In Noord-Brabant zijn deze uitgangspunten vertaald in de Telos-driehoek. Vanuit de sociaal-maatschappelijke invalshoek (people) krijgen veiligheid tegen overstroming, bescherming tegen wateroverlast, een betrouwbare openbare watervoorziening en goede recreatievoorzieningen aandacht. Vanuit de economische invalshoek (profit) heeft dit plan aandacht voor onder meer een goede watervoorziening voor industrie en landbouw en voor het transport over water. De derde invalshoek (planet) gaat uit van het water als voorwaarde voor een gezonde leefomgeving voor mens en natuur. Belangrijke thema's in dat kader zijn de verbetering van de waterkwaliteit, de verdrogingsbestrijding en de meer natuurlijke inrichting van onze watersystemen.
Deze driedeling (people-planet-profit) heeft geleid tot de volgende in ruimtelijk opzicht van belang zijnde wateraspecten:
- de gebieden voor hoogwaterbescherming;
- de regionale waterbergingsgebieden;
- de zoekgebieden voor behoud en herstel watersystemen;
- de natte natuurparels met bijbehorende attentiegebieden;
- de beschermingszones voor grondwaterwinningen voor de openbare watervoorziening;
- de beschermingszones voor innamepunten van drinkwater uit oppervlaktewater;
- de wijstgebieden.
Waterbeheerplan (waterschap Aa en Maas)
Het Waterbeheerplan waterschap Aa en Maas 2016-2022 maakt inzichtelijk wat waterschap Aa en Maas in de planperiode van zes jaar gaat doen. Het doel is om het watersysteem en de afvalwaterketen op orde te houden. Het beheer van water door het waterschap bepaalt mede dat mensen en dieren leven in een veilige, schone en prettige omgeving. Met haar waterbeleid streeft het waterschap Aa en Maas naar:
- Veilig en bewoonbaar gebied; investeren in het verbeteren van dijken zodat de veiligheid tegen overstromingen blijft gewaarborgd.
- Voldoende water; de knelpunten in agrarisch gebied oplossen door inrichtings- en beheermaatregelen en het aanpakken van de verdroging van natuurgebieden.
- Schoon water; het verbeteren van (mogelijk) verontreinigde waterbodems en het afvalwater zo goed mogelijk en tegen zo laag mogelijke kosten blijven zuiveren.
- Natuurlijk water; de doelstelling is onder andere om 30 kilometer beek te herstellen en 120 kilometer ecologische verbindingszones aan te leggen samen met gemeenten en terreinbeheerders.
Conform het beleid van het waterschap en de provincie dienen nieuwe plannen te voldoen aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen. Dit wil zeggen dat de hydrologische situatie minimaal gelijk moet blijven aan de oorspronkelijke situatie. Hierbij mag de oorspronkelijke afvoer uit het gebied niet overschreden worden en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) niet worden verlaagd. Bij alle bouwplannen dient gestreefd te worden naar een scheiding van vuil water en (schoon) regenwater. Dit is ook het geval indien in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is. Conform de kwaliteitstrits schoonhouden - scheiden - zuiveren dienen in alle gevallen, en zeker in geval van nieuwbouw, de mogelijkheden van bronmaatregelen (schoonhouden) te worden onderzocht. Bronmaatregelen zijn bijvoorbeeld een zorgvuldige materiaalkeuze (pakket duurzaam bouwen), het voorkomen van de blootstelling van bouwmetalen aan regenwater en verantwoord beheer van de openbare ruimte (weg- en groenbeheer).
Waterplan (gemeente Veghel)
In 2002 heeft de gemeente Veghel het gemeentelijk waterplan vastgesteld. In dit waterplan is het beleid verwoord dat de gemeente wenst te voeren ten aanzien van het gemeentelijk waterbeheer. Het waterplan is gebaseerd op onder andere het waterbeleid van het Rijk, de provincie en het waterschap, alsmede de gemeentelijke visie ten aanzien van water. In het waterplan heeft de gemeente streefbeelden verwoord voor de wijze waarop zij om wil gaan met water binnen de gemeente. Op basis van de streefbeelden in het waterplan van de gemeente zijn de volgende uitgangspunten te benoemen voor de gewenste waterhuishouding:
- het watersysteem moet zo natuurlijk mogelijk kunnen functioneren;
- de hydrologische invloed vanuit het plangebied op het regionale watersysteem is minimaal, ofwel er wordt hydrologisch neutraal gebouwd. Afgekoppeld regenwater moet in eerste instantie geinfiltreerd worden; indien dit niet mogelijk is worden begringsvijvers gebruikt. Pas in de laatste plaats wordt het water afgevoerd, het overtollige water dient dan wel uitgebufferd te worden tot een vergelijkbare afvoerfactor als het omliggende gebied;
- er vindt zo min mogelijk vermenging plaats van schoon met vuil water;
- water is een belangrijke drager van ecologische waarden;
- water vormt een aantrekkelijk element.
Verantwoording en onderzoek
Bij de beoordeling van een ruimtelijk plan, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, hanteert het waterschap de zogenaamde watertoets. In deze watertoets staan een aantal beleidsuitgangspunten (thema’s) centraal. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient de initiatiefnemer invulling te geven aan deze uitgangspunten:
- 1. wateroverlastvrij bestemmen;
- 2. gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater;
- 3. doorlopen van de afwegingsstappen:‘hergebruik–infiltratie–buffering–afvoer’;
- 4. hydrologisch neutraal bouwen;
- 5. water als kans;
- 6. meervoudig ruimtegebruik;
- 7. voorkomen van vervuiling;
- 8. waterschapsbelangen.
Onderstaand wordt op basis van de uitgangspunten gekeken naar de beoogde ontwikkelingen op de planlocaties.
Wateroverlastvrij bestemmen
Bij de locatiekeuze voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de norm uit het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). In eerste instantie zal bij de locatiekeuze van een ontwikkeling gezocht moeten worden naar een plek ‘die hoog en droog genoeg’ is. Mocht dit echter niet mogelijk of wenselijk zijn, dan zal in de compenserende of mitigerende sfeer gezocht moeten worden naar maatregelen die het gewenste beschermingsniveau tegen wateroverlast helpen realiseren. Liever nog dan mitigeren of compenseren, wordt bij voorkeur gebouwd op locaties die als gevolg van hun ligging nu al voldoen aan de NBW-norm voor de toekomstige functie.
Voor alle planlocaties geldt dat sprake is van een locatie ‘die hoog en droog genoeg’ is.
Gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater
Het streefbeeld is het afvoeren van het vuile water via riolering en het binnen het plangebied verwerken van het schone hemelwater. Afhankelijk van de omstandigheden ter plaatse kan een compromis gesloten worden, waarbij de minimale inzet is om het vuile en het schone water gescheiden aan te bieden op het (reeds aanwezige) rioolstelsel.
Voor alle planlocaties geldt dat het vuile water gescheiden wordt afgevoerd van het schone hemelwater. Het schone hemelwater wordt ter plaatse opgevangen en het vuile water wordt afgevoerd via het bestaande rioolstelsel.
Doorlopen van de afwegingsstappen: ‘hergebruik–infiltratie–buffering–afvoer’
In aansluiting op het landelijke beleid (NW4, WB21) hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij worden de afwegingsstappen ‘hergebruik–infiltratie–buffering–afvoer’ doorlopen. Bij de planvorming van het watersysteem zijn de volgende mogelijkheden van omgang met het relatief schone hemelwater overwogen:
- hergebruik (bijvoorbeeld sproeiwater in kassen of voor koeling) wordt gestimuleerd. Het hergebruiken van regenwater is niet alleen milieubewust, maar kan bedrijven ook nog eens een flinke besparing opleveren;
- infiltreren (via infiltratievoorzieningen zoals wadi’s of zaksloten) is mogelijk. Het plangebied wordt gekenmerkt door een relatief lage grondwaterstand met een gunstige doorlaatfactor;
- buffering (opslagvoorziening, zoals retentievijver): er wordt verkozen om het hemelwater te bufferen en daarmee te zorgen voor een gedoseerde afvoer (infiltratie);
- afvoer naar bestaande sloot of riolering: de opslagvoorziening (wadi/sloot) wordt voorzien van een (nood)overstort, zodat bij piekmomenten het water kan worden afgevoerd op de bestaande leggerwatergang ten noorden van het plangebied.
Voor alle planlocaties is gekozen voor infiltratie.
Hydrologisch neutraal bouwen
Nieuwe ontwikkelingen dienen te voldoen aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen, waarbij de hydrologische situatie minimaal gelijk moet blijven aan de uitgangssituatie. Hierbij mag de natuurlijke GHG (Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand) niet verlaagd worden en mag bijvoorbeeld bij transformatie van landelijk naar bebouwd gebied de oorspronkelijke landelijke afvoer in de normale situatie niet overschreden worden. Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang. Zo wordt het verlies aan waterberging in de bodem gecompenseerd. Op basis van het 'Keur waterschap Aa en Maas 2015' is voor verhardingstoenamen tot en met 2.000 m2 geen water opgave meer vereist.
Bij de planlocaties Korenstreep 4, 'Pater van den Elsenlaan 15 en 'Veluwe 15' is sprake van een toename in verharding/bebouwing. Deze toenamen blijven onder de 2.000 m2, zodat geen wateropgave is vereist. Het hemelwater afkomstig van de bebouwing en de erfverharding zal ter plekke infiltreren.
‘Meervoudig ruimtegebruik’
Door bij de inrichting van een plangebied ruimte voor twee of meer doeleinden te gebruiken, is de beschikbare ruimte optimaal te benutten. Hoewel er op dit moment geen concrete voorbeelden van meervoudig ruimtegebruik met water zijn, zal de stedebouwkundige overwegen of deze kans zich voordoet.
Voorkomen van vervuiling
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer van gebieden wordt het milieu belast. Vanuit zijn wettelijke taak ten aanzien van het waterkwaliteitsbeheer streeft het waterschap ernaar om nieuwe bronnen van verontreiniging zoveel mogelijk te voorkomen. Deze bronaanpak is ook verwoord in het Emissiebeheersplan. Het waterschap besteedt hier reeds aandacht aan in de fase van de watertoets, zodat dit aspect als randvoorwaarde kan worden meegenomen in het verdere ontwerpproces;
Bij de beoogde ontwikkeling dienen de milieuaspecten als gevolg van het direct lozen en/of infiltreren te worden ondervangen. Hierbij is het van belang dat het gebruik van materialen zoals zink, lood, witte pvc en teerhoudend bitumen worden voorkomen dan wel dusdanig behandeld worden dat geen uitloging naar oppervlaktewater en/of bodem kan plaatsvinden.
Bij de planlocatie 'Pater van den Elsenlaan 15' is er voor gekozen een olieafscheider aan te brengen. Na de afscheiding wordt het hemelwater opgevangen in een put met een overloop naar de vijver.
Waterschapsbelangen
Er zijn ‘waterschapsbelangen’ met een ruimtelijke component. Dit betreft het volgende:
- ruimteclaims voor waterberging;
- ruimteclaims voor aanleg van natte EVZ’s en beekherstel;
- aanwezigheid en ligging watersysteem;
- aanwezigheid en ligging waterkeringen;
- aanwezigheid en ligging van infrastructuur en ruimteclaims ten behoeve van de afvalwaterketen in beheer van het waterschap.
In en in de directe omgeving van de planlocaties liggen geen van dergelijke 'waterschapsbelangen' met een ruimtelijke component.
4.11 Kabels En Leidingen
De aanwezigheid van kabels en/of leidingen in een gebied kunnen de realisatie van eventuele bouwplannen in de weg staan. Voor alle locaties geldt dat er buiten de normale huis- en bedrijfsaansluitingen geen leidingen aanwezig zijn die een fysieke belemmering vormen.
Hoofdstuk 5 Toelichting Op Regels En Verbeelding
Een bestemmingsplan bepaalt wat er in een gemeente met de ruimte mag gebeuren. De verbeelding en de regels vormen in dit geval de juridische basis van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het gebied waarop het bestemmingsplan betrekking heeft, aangegeven en in de regels is bepaald wat er wel en niet mag binnen deze bestemmingen. De toelichting heeft geen juridische status maar vormt een motivering van wat er op de verbeelding en in de regels is vastgelegd.
In dit hoofdstuk worden de bij het bestemmingsplan behorende regels en verbeelding van een toelichting voorzien. Eerst wordt op grond van enkele (wettelijke) verplichtingen/veranderingen ingegaan op de algemene opzet (SVBP 2012 en Wabo). In daaropvolgende paragraaf wordt kort ingegaan op de verbeelding. De rest van het hoofdstuk staat in het teken van de regels.
5.1 Algemeen
5.1.1 Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP 2012)
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten te digitaliseren. Hiervoor is de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) ontwikkeld. Onder vorige wetten werden bijna geen regels gesteld over de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan. Hierdoor zijn er in de praktijk zeer verschillende bestemmingsplannen ontstaan. SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Zo zijn bijvoorbeeld de bestemmingen en begripsbepalingen in alfabetische volgorde opgenomen en vloeit de naam van een bestemming voort uit een standaardlijst, waaruit ingevolge de SVBP 2012 gekozen dient te worden. Kenmerk van de bestemmingen is dat het gehele plangebied ermee (vlaksgewijs) is bedekt.
Een bestemmingsplan kan ook dubbelbestemmingen bevatten. Deze overlappen bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen. De dubbelbestemmingen hoeven het gehele plangebied niet te bedekken. Aanduidingen (functie-, bouw- en gebiedsaanduidingen) worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bouwmogelijkheden.
De SVBP 2012 voorziet overigens uitsluitend in een systematische wijze van bestemmen en er wordt uitdrukkelijk op gewezen dat de standaarden geen betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan. Wel kent het SVBP 2012 een aantal onderdelen die verplicht moeten worden overgenomen in een bestemmingsplan, zoals de wijze van meten.
5.1.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving. De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. Ook de thans in de wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen vergunningen en ontheffingen vallen onder de Wabo. Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. De ontheffing heet nu 'omgevingsvergunning voor het afwijken'. De bouwvergunning heet 'omgevingsvergunning voor het bouwen'. De sloop- en
aanlegvergunning zijn gewijzigd in 'omgevingsvergunning voor het slopen' respectievelijk 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden´. De terminologie in dit bestemmingsplan is conform de Wabo.
5.2 Verbeelding
De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bouwmogelijkheden binnen de verschillende planlocaties. Daartoe zijn op de verbeelding bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen opgenomen. De verbeelding is zowel digitaal als analoog beschikbaar.
Aan de ondergrondgegevens op de verbeelding, zoals ingetekende gebouwen, kunnen geen rechten worden ontleend. Daar staat tegenover dat het ontbreken van dergelijke ondergrondgegevens ook niet leidt tot een beperking van rechten. De ondergrondgegevens hebben dus uitsluitend een illustratief karakter.
5.3 Regels
De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
- 1. Inleidende regels (hoofdstuk 1);
- 2. Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)
- 3. Algemene regels (hoofdstuk 3)
- 4. Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4)
Deze hoofdstukindeling is opgebouwd conform de richtlijnen uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). Hierna worden de hoofdstukken nader toegelicht.
5.3.1 Inleidende regels
Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel is omschreven wat in onderhavig plan onder een aantal van de in de regels gebruikte begrippen wordt verstaan.
Wijze van meten (Artikel 2)
In dit artikel is vastgelegd hoe bij de toepassing van de regels van onderhavig plan moet worden gemeten.
5.3.2 Bestemmingsregels
Hoofdbestemmingen (Artikel 3 t/m 9)
Iedere bestemming is opgebouwd conform de richtlijnen uit de SVBP 2012, waarin een vaste opzet voor de bestemmingsregels is vastgelegd. De in dit plan opgenomen bestemmingen zijn:
- 1. Agrarisch (Artikel 3);
- 2. Bedrijf (Artikel 4);
- 3. Bedrijf - Agrarisch verwant en technisch hulpbedrijf (Artikel 5);
- 4. Cultuur en ontspanning (Artikel 6);
- 5. Groen - Landschapselement (Artikel 7);
- 6. Natuur (Artikel 8);
- 7. Wonen (Artikel 9).
Dubbelbestemmingen (Artikel 10 t/m 12)
Voor het bestemmingsplan gelden ook een aantal dubbelbestemmingen. De regels uit de hoofdbestemmingen en de dubbelbestemmingen zijn beide van toepassing. Bij strijd tussen de regels prevaleren de regels van de dubbelbestemming. De in dit plan opgenomen dubbelbestemmingen zijn:
- 1. Waarde – Archeologie 2 (Artikel 10);
- 2. Waarde – Archeologie 3 (Artikel 11);
- 3. Waarde – Archeologie 4 (Artikel 12);
- 4. Waarde -- Ecologie (Artikel 13).
5.3.3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel (Artikel 14)
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Doel van deze zogenaamde anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels (Artikel 15)
In de algemene bouwregels zijn regelingen opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen en met betrekking tot ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, kozijnen, schoorstenen etc.
Algemene gebruiksregels (Artikel 16)
Hierin is bepaald dat het verboden is de gronden en bouwwerken in strijd met de bestemmingen te gebruiken. In de 'Overige regels' is hier een strafbepaling aan gekoppeld.
Algemene aanduidingsregels (Artikel 17)
De algemene aanduidingsregels bevatten regelingen voor de gebiedsaanduidingen die op de verbeelding zijn opgenomen. Dit betreffen gebiedsaanduidingen die doorwerking hebben op meerdere verschillende (hoofd)bestemmingen. De in dit plan opgenomen gebiedsaanduidingen zijn:
- 1. Vrijwaringszone – radar (17.1).
Algemene afwijkingsregels (Artikel 18)
In deze regel wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor meerdere dan wel alle bestemmingen in het plan.
5.3.4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht (Artikel 19)
In deze regel wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht. Deze regeling is op grond van de Wro verplicht.
Slotregel (Artikel 20)
Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsdatum.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Exploitatie
Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro, 1 juli 2008) is de gemeente verplicht tot kostenverhaal in geval in een nieuw bestemmingsplan bouwmogelijkheden worden voorzien als bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening. Het gaat hier onder meer om de bouw van een woning.
Met het oog op dit kostenverhaal is de gemeenteraad verplicht bij een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen (artikel 6.12 Wro). Van de vaststelling van een exploitatieplan mag alleen worden afgezien, als het kostenverhaal anderszins is verzekerd, geen locatie-eisen hoeven te worden gesteld en/of geen fasering aan de orde is. Van deze laatste twee punten is geen sprake in dit bestemmingsplan. Anderszins verzekerd is het geval als de gemeente de gronden waarvoor de bedoelde bouwmogelijkheid geldt, in eigendom heeft dan wel de gemeente met de eigenaar van de betreffende gronden een overeenkomst heeft gesloten waarin het kostenverhaal is geregeld.
De gemeente heeft voor alle planlocaties een overeenkomst gesloten waarin het kostenverhaal is geregeld. Dit betekent dat het kostenverhaal in het kader van het onderhavige bestemmingsplan anderszins is geregeld en geen exploitatieplan verplicht is.
6.2 Planschade
Een bestemmingsplan is één van de oorzaken waardoor schade als bedoeld in artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan ontstaan. Door deze planschade kan de economische uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan in het geding komen. Om de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te waarborgen, is voor alle planlocaties een planschadeovereenkomst afgesloten. Op basis hiervan komt de eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemers.
6.3 Handhaving
Een van de uitgangspunten bij het ontwikkelen van een bestemmingsplan is dat het plan handhaafbaar dient te zijn. Handhaving van het ruimtelijk beleid is een voorwaarde voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit.
De handhaving van de regelgeving van het bestemmingsplan is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bevat hiervoor de wettelijke grondslag. Het gaat daarbij met name om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. De Wabo bevat een algemeen verbod om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.
Handhaving is niet alleen van belang om de ruimtelijke kwaliteit in stand te houden, daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid.
De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op de gebruiksactiviteiten.
Een goede handhaving begint al bij de totstandkoming van het bestemmingsplan. Indien bij het maken van het bestemmingsplan met een aantal factoren rekening wordt gehouden, kan de handhaving van het plan na inwerkingtreding worden vereenvoudigd.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
7.2 Inspraak
Het college van burgemeester en wethouders heeft afgezien van een inspraakprocedure over een voorontwerp voorafgaand aan de wettelijke vaststellingsprocedure. Gezien de aard en de omvang (beperkte planologische verandering) van de voorgenomen ontwikkelingen wordt de aan de zienswijzenprocedure voorafgaande inspraakprocedure overgeslagen.
7.3 Vaststelling
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan dient plaats te vinden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende een periode van zes weken ter inzage worden gelegd. Van xx tot en met xx heeft het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Tabel Functieverandering
Bijlage 2 Tabel functieverandering
Bijlage 3 Beplantingsplan Veluwe 15
Bijlage 3 Beplantingsplan Veluwe 15
Bijlage 4 Beplantingsplan Hurkske 28
Bijlage 4 Beplantingsplan Hurkske 28
Bijlage 5 Beplantingsplan Pater Van Den Elsenlaan 15
Bijlage 5 Beplantingsplan Pater van den Elsenlaan 15
Bijlage 6 Beplantingsplan Korenstreep 4
Bijlage 6 Beplantingsplan Korenstreep 4
Bijlage 7 Beplantingsplan Hoek 13
Bijlage 7 Beplantingsplan Hoek 13
Bijlage 1 Ro Hoek 13
Bijlage 2 Ro Hurkske 28
Bijlage 3 Ro Korenstreep 4
Bijlage 4 Ro Pater Van Den Elsenlaan 15
Bijlage 4 RO Pater van den Elsenlaan 15