KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Woongebied
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
1.2 Ligging Plangebied En Begrenzing Plangebied
1.3 Het Geldende Bestemmingsplan
1.4 Relatie Met Andere Plannen
1.5 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.6 Opzet Van De Toelichting: Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Nieuwe Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal/regionaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Planologische En Milieutechnische Aspecten
4.1 Milieueffectrapportage
4.2 Geluid
4.3 Luchtkwaliteit
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Bedrijven En Milieuzonering
4.6 Geur
4.7 Gewasbescherming
4.8 Gezondheid In Relatie Tot Veehouderijen
4.9 Natuurwaarden
4.10 Bodemkwaliteit
4.11 Waterparagraaf
4.12 Archeologie En Cultuurhistorie
4.13 Parkeren En Ontsluiting
4.14 Duurzaamheid
4.15 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 5 Wijze Van Bestemmen
5.1 Planopzet
5.2 Algemene Juridische Opzet
5.3 Bestemmingsregels
5.4 Overige Regeling
5.5 Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Activiteitenplan Steenoven Ii
Bijlage 2 Landschappelijke Inpassingsplan
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeer
Bijlage 4 Notitie Externe Veiligheid
Bijlage 5 Onderzoek Bedrijven En Milieuzonering
Bijlage 6 Geurberekening
Bijlage 7 Advies Ggd
Bijlage 8 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 9 Activiteitenplan Steenoven Ii
Bijlage 10 Wnb Ontheffing Soorten
Bijlage 11 Onderzoek Stikstofdepositie
Bijlage 12 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 13 Nader Bodemonderzoek
Bijlage 14 Notitie Water
Bijlage 15 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 16 Selectiebesluit
Bijlage 17 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 18 Verslag Omgevingsdialoog
Bijlage 19 Nota Van Zienswijzen

Steenoven II Fase II

Bestemmingsplan - Gemeente Meierijstad

Vastgesteld op 27-06-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Steenoven II Fase II' met identificatienummer NL.IMRO.1948.MAR001BP0012022P-VG01 van de gemeente Meierijstad.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan- of uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aaneengebouwde woning

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van meer dan twee aaneengebouwde woningen, niet zijnde een gestapelde woning.

1.7 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.8 achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.9 ambachtelijk bedrijf

een bedrijf waarbij het accent ligt op het in handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsmede het verkopen en/of leveren van goederen, die verband houden met het ambacht als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming.

1.10 ander werk

een werk, geen bouwwerk zijnde.

1.11 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.12 bebouwingsgebied

Achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw.

1.13 bebouwingspercentage

de in procenten uitgedrukte maximale som van de oppervlakten van de bouwwerken, in verhouding tot het grondoppervlak van het bouwperceel dan wel het grondoppervlak gelegen binnen het bouwvlak per bouwperceel.

1.14 bedrijf aan huis

het door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, dat door zijn beperkte omvang in een woning en bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.

1.15 begane grondvloer

de bouwlaag van een gebouw, welke rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.

1.16 beroep aan huis

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.17 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een beroep c.q. een bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.18 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.19 bestaande bebouwing

bebouwing die op het tijdstip van eerste terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaat of in uitvoering is, danwel na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarbij de bouwaanvraag voor dat tijdstip is ingediend.

1.20 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.21 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.22 bevoegd gezag

bevoegd gezag, zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.23 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak, daaronder begrepen:

  • aanbouw: een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan en in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw en een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt;
  • aangebouwd bijbehorend bouwwerk: een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan en niet in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw en een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt;
  • uitbouw: een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan en in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw en een vergroting van een bestaande ruimte inhoudt;
  • vrijstaand bijbehorend bouwwerk: een vrijstaand gebouw dat zowel in bouwkundig (constructie) architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
  • carport: een vrijstaand of aangebouwd bouwwerk ten behoeve van de stalling van (motor)voertuigen, bestaande uit een gesloten dakconstructie, ondersteund door palen of kolommen; de wanden van de bebouwing waartegen wordt aangebouwd kunnen als ondersteuningsconstructie fungeren;
  • overkapping: een bouwwerk bestaande uit een gesloten dakconstructie, zonder eigen wanden of met maximaal 1 eigen wand, dat aan tenminste een deel van één zijde een gesloten wand kent.

1.24 bijgebouw

een gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.25 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.26 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.27 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een dakterras, onderbouw en zolder.

1.28 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.29 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel:

  • voorste bouwperceelsgrens: de grens van een bouwperceel gelegen aan een weg waaraan wordt gebouwd, tenzij door burgemeester en wethouders een andere perceelsgrens als zodanig wordt aangewezen;
  • zijdelingse bouwperceelsgrens: de grens van een bouwperceel die loodrecht of nagenoeg loodrecht staat op de voorste bouwperceelsgrens;
  • achterste bouwperceelsgrens: de meest van de weg af gelegen bouwperceelsgrens, evenwijdig of nagenoeg evenwijdig aan de voorste bouwperceelsgrens;

1.30 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.31 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de aarde.

1.32 dak

elke bovenbeëindiging van een gebouw.

1.33 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.34 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.35 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.36 dienstverlening

het verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet aan een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder een belwinkel en internetcafé.

1.37 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond.

1.38 entree

een bouwwerk ten behoeve van de toegang tot een gebouw.

1.39 erf

al dan niet omheind stuk grond dat in ruimtelijk opzicht direct behoort bij, in functioneel opzicht ten dienste staat van, en in feitelijk opzicht direct aansluit aan een gebouw en dat blijkens kadastrale gegevens behoort tot het perceel waarop dat gebouw is geplaatst.

1.40 erker

een ondergeschikt uitgebouwd gedeelte (uitbouw) van een woning aan een gevel, in één bouwlaag.

1.41 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.42 geschakelde woningen

woningen waarvan de hoofdgebouwen door middel van bijbehorende bouwwerken met elkaar verbonden zijn en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse bouwperceelsgrens is gebouwd.

1.43 gestapelde woningen

geheel of gedeeltelijk boven en/of onder elkaar gelegen woningen in een gebouw of gebouwcomplex.

1.44 grondgebonden woningen

woningen die rechtstreeks toegankelijk is op het straatniveau en waarvan één van de bouwlagen aansluit op het maaiveld.

1.45 hoekperceel

een perceel dat aan twee zijden grenst aan het openbaar gebied (een weg, een plein, openbaar groen).

1.46 hoekwoning

woning die aan twee zijden grenst aan het openbaar gebied (een weg, een plein, openbaar groen).

1.47 hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.48 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.49 huishouden

een persoon, of groep personen die een (duurzame) gemeenschappelijke huishouding voert. Indien het huishouden uit twee of meer personen bestaat, betreft het een leefvorm of samenlevingsvorm met een continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid. Kenmerken van continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid zijn:

  • voor onbepaalde tijd samenleven;
  • een ieder neemt deel aan het gezinsleven, bijvoorbeeld samen eten en verdeling huishoudelijke taken;
  • eigen kamer, maar gemeenschappelijk sanitair, keuken en woonkamer;
  • personen worden niet door instelling geplaatst, er vindt geen behandelingstraject plaats.

Bedrijfsmatige kamerverhuur en bijzondere woonvormen vallen niet onder het begrip 'huishouden'.

1.50 huisvesting in verband met mantelzorg

huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.

1.51 kantoor

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.52 kap

een constructie van één of meer dakvlakken met een dakhelling van meer dan 15°.

1.53 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.

1.54 levensloopbestendige woning

een woning met een multifunctionele plattegrond op de begane grond waarbij de verblijfsruimten (keuken, slaapkamer, badkamer en toilet) voornamelijk zijn gesitueerd op de begane grond.

1.55 maaiveld

de hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op het gebouw, bouwwerk.

1.56 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede kinderopvang en buitenschoolse opvang.

1.57 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.58 mindervalide

een gehandicapt persoon die aantoonbaar is aangewezen op voorzieningen op het gebied van het wonen of van het zich binnen of buiten de woning verplaatsen.

1.59 onderbouw

een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m¹ boven peil is gelegen.

1.60 ondergeschikt bouwdeel

een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een bouwwerk met uitzondering van een uitgebouwd gedeelte van een gebouw dat dient ter uitbreiding van het oppervlak (zie artikel 3.2 Bouwregels);

1.61 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op minimaal 1,75 m¹ onder peil en niet hoger dan het maaiveld.

1.62 ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden

werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die onder peil plaatsvinden.

1.63 onderste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond.

1.64 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de aarde.

1.65 overkapping

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw.

1.66 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.67 parkeergelegenheid/parkeervoorzieningen

elke stallingsgelegenheid op zowel openbaar als particulier terrein ten behoeve van een motorvoertuig op méér dan twee wielen.

1.68 parkeren

het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen.

1.69 peil

voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

  • indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.70 perceel

kadastraal perceel.

1.71 pergola

een vrijstaand of aangebouwd bouwwerk, bestaande uit een constructie van verticaal geplaatste palen of kolommen op een onderlinge afstand van minimaal 1,50 m1 h.o.h., gekoppeld op een bovenlegger met eventueel hierop onder een hoek van 90º geplaatste dwarsligger(s):

  • de pergola mag tot maximaal 1 m¹ boven het maaiveld als een gesloten constructie worden uitgevoerd;
  • tussen de kolommen mag gaas ter begeleiding van planten worden aangebracht.

1.72 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.73 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.74 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

1.75 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch / pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.76 seksuele dienstverlening

een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen en/of het (doen) plaatsvinden van erotisch / pornografische vertoningen.

1.77 stedenbouwkundige waarde/kwaliteit

de aan een gebied toegekende waarde in verband met stedenbouwkundige elementen, zoals situatie en infrastructuur, alsmede de ligging van bouwwerken in dat gebied.

1.78 straatmeubilair

de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals, verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halte-aanduidingen, parkeer-regulerende constructies, brandkranen informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaards, papierbakken, zitbanken, plantenbakken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, speelvoorzieningen, telefooncellen en abri's.

1.79 tuin

niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

1.80 twee- aaneen gebouwde woning

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee aaneengebouwde woningen, alsmede door garages geschakelde woningen waarbij het hoofdgebouw aan één zijde op de zijdelingse perceelsgrens gebouwd mag worden.

1.81 voorerfgebied

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied en bebouw.

1.82 voorgevel

  1. a. de naar de weg en/of fiets- en voetpad gekeerde gevel van het hoofdgebouw;
  2. b. indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de op de weg georienteerde gevel van een hoofdgebouw waaraan de hoofdentree van de woning gesitueerd is.

1.83 voorgevelrooilijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.84 voorste bouwvlakgrens

de grens van het bouwvlak gelegen aan de zijde van de weg, voor zover er sprake is van een voorste bouwperceelsgrens.

1.85 voorziening van algemeen nut

voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

1.86 vrijstaande woning

een woning die hoogstens door middel van de bijbehorende bouwwerken met een andere woning verbonden is en waarvan geen van de beide zijgevels van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelgrens staan.

1.87 weg

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.88 werk

grondwerk, wegenbouwkundig werk, waterbouwkundig werk of bouwwerk.

1.89 werken

alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren.

1.90 wet/wettelijke regelingen

indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.

1.91 wonen

Het bewonen van een woning.

1.92 woning

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van:

  • één afzonderlijk huishouden;
  • een huishouden plus maximaal twee personen.

1.93 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

1.94 zolder

bovenste verdieping onder het dak van een gebouw voor zover de hoogte van de borstwering ter plaatse van de omtrekmuren minder dan 80 cm boven de vloer is gelegen en die geen zelfstandige woonruimte vormt.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de bouwperceelsgrens

tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.2 afstand tussen gebouwen

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 brutovloeroppervlak van een gebouw

gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw.

2.5 dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 hoogte van een windturbine

Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2.8 inhoud van een bouwwerk

  1. a. de oppervlakte gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde horizontale niveau van het aansluitende en afgewerkte terrein ter plaatse van het bouwwerk;
  2. b. bij de bepaling van de grenslijn van de bebouwde oppervlakte blijft een incidentele nis of uitsparing en een incidenteel uitspringend bouwdeel buiten beschouwing, indien het grondvlak daarvan kleiner is dan 0,5 m²;
  3. c. de vloeroppervlakte van een overdekte buitenruimte, die niet of slechts gedeeltelijk omsloten is en daardoor geen vaste buitenbegrenzing heeft, is gelijk aan de verticale projectie van het overdekkende bouwdeel; bij kolommen wordt de meest naar buiten gelegen zijde als plaats van het (fictieve) buitenwerks gevelvlak aangemerkt;
  4. d. indien de breedte van de verticale projectie van een overdekkende bouwdeel op het horizontale vlak minder is dan 0,75 m, gemeten ten opzichte van het (fictieve) buitenwerkse gevelvlak, of de breedte ook minder bedraagt dan de helft van de hoogte tot het maaiveld, wordt de geprojecteerde oppervlakte niet meegerekend bij de bepaling van de bruto vloeroppervlakte. Indien aan beide voorwaarden niet voldaan wordt, telt het bouwdeel mee bij de oppervlakte.

2.9 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidsmuren).

2.10 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.11 oppervlak van een bouwperceel

de maten van het kadastrale perceel, dan wel, wanneer er geen sprake is van een gedeeld kadastraal perceel, de feitelijke oppervlakte van het perceel behorend bij het hoofdgebouw.

2.12 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.13 vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Woongebied

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen in woningen;
  2. b. de uitoefening van een beroep aan huis in hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken door de hoofdbewoner(s) van het hoofdgebouw tot een oppervlakte van maximaal 40% op het begane grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw met een maximum van:
    1. 1. 45 m²;
    2. 2. in het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter dan 1.250 m², 60 m²;
  3. c. huisvesting in verband met mantelzorg;

met de daarbij behorende:

  1. d. tuinen;
  2. e. erven;
  3. f. groen- en speelvoorzieningen;
  4. g. voorzieningen van algemeen nut;
  5. h. verkeers- en vervoersdoeleinden;
  6. i. parkeervoorzieningen, met inachtname van het bepaalde in lid 9.1;
  7. j. waterlopen, waterpartijen, waterberging, waterstaatkundige en waterinfiltratievoorzieningen;
  8. k. straatmeubilair;
  9. l. werken, geen bouwwerken zijnde zoals de aanleg van verhardingen ten behoeve van paden (waaronder brandgangen), in- en uitritten, terrassen en de aanleg van siertuin en/of gazon, alsmede parkeerplaatsen;
  10. m. evenementen.

3.2 Bouwregels

3.3 Bouwverbod

  1. a. het is verboden om woningen op te richten binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bouwverbod';
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bouwverbod' moeten mitigerende maatregelen worden getroffen om het verlies van foerageergebied van de steenuit te compenseren. Hiervoor moet het gebied worden ingericht overeenkomstig het Activiteitenplan Steenoven II.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

Het gebruiken en het laten gebruiken van de gronden voor wonen in woningen ter plaatse van de bestemming Woongebied is uitsluitend toegestaan als:

  1. a. de landschappelijke inpassing voor het plan Steenoven II Fase II is aangelegd, onderhouden en in stand gehouden, conform het Landschappelijke Inpassingsplan Steenoven II, fase II, dat als bijlage 2 bij deze regels is gevoegd.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Overschrijding van bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 meter bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 meter bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 meter bedraagt.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Verbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming of in strijd met een gebruik waarvoor ingevolge de bepalingen van dit plan een omgevingsvergunnning is verleend te (doen of te laten) gebruiken.

6.2 Strijdig gebruik onbebouwde gronden

Onder een strijdig gebruik, als bedoeld in 6.1, wordt in ieder geval verstaan een gebruik van de onbebouwde gronden als:

  1. a. opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe bouwmaterialen, afval, puin, grind en brandstoffen;
  2. b. uitstallings- of opslagplaats voor al dan niet voor gebruik geschikte voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;
  3. c. uitstallings- of opslagplaats dan wel staan- of ligplaats voor onderkomens.

6.3 Strijdig gebruik

Onder een strijdig gebruik als bedoeld in 6.1 wordt in ieder geval verstaan (een):

  1. a. gebruik van woningen voor enige vorm van detailhandel en/of horeca, uitgezonderd het in 3.4 genoemde gebruik;
  2. b. gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  3. c. prostitutie;
  4. d. het gebruik van een woning in strijd met het begrip woning;
  5. e. het niet-instandhouden van verplichte sloten, groenvoorzieningen of gebouwde overdekte parkeervoorzieningen.

6.4 Uitzondering

Onder strijdig gebruik als bedoeld in 6.2 valt niet het opslaan van nieuwe bouwmaterialen en puin en andere bouwmaterialen op gronden waarop of waarin onderhouds-, herstel- of sloopwerkzaamheden worden uitgeoefend, mits deze zaken voor de uit te voeren werkzaamheden nodig zijn of van het bouwwerk dat hersteld of gesloopt wordt afkomstig zijn.

6.5 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in Artikel 6 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en is als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels

7.1 milieuzone -boringsvrije zone

7.2 Vrijwaringszone - radar

De maximale hoogte van bouwwerken in een radarverstoringsgebied wordt bepaald door elke denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf een punt op de top van de radarantenne, waarvan de hoogteligging ten opzichte van NAP is opgenomen in bijlage 8 van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (voor Volkel 49 meter ten opzichte van N.A.P.), oplopend met 0,25 graden tot een punt gelegen 15 kilometer vanaf voornoemde radarantenne.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van artikel 5.1 reeds omgevingsvergunning kan worden verleend - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
  2. b. Afwijken kan worden toegestaan, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Normstelling parkeren

  1. a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor het veranderen van de functie van een bouwperceel, dient voldoende parkeergelegenheid op eigen terein of op openbaar gebied aanwezig te zijn of gerealiseerd te worden, dan wel in stand te worden gehouden;
  2. b. Voor de in lid a genoemde parkeergelegenheid dienen de normen als bedoeld in de beleidsregel 'Nota Parkeernormen Meierijstad 2018' in acht genomen te worden;
  3. c. Indien deze beleidsregels en/of de bijlagen tussentijds worden gewijzigd door het bevoegd gezag, dient rekening gehouden te worden met deze wijziging. De parkeernormen uit de beleidsregels en/of bijlagen zoals die gelden ten tijde van de ontvangst van de aanvraag worden toegepast.

9.2 Afwijkingsmogelijkheid

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.1 indien:

  1. a. er in voldoende parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien op een andere wijze; en/of
  2. b. het ruimtelijk gezien niet wenselijk is de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte op eigen terren te voorzien; en/of
  3. c. er voldoende openbare parkeerplaatsen binnen een acceptabele afstand aanwezig zijn; en/of
  4. d. er een parkeertelling aanwezig is die aantoont dat er voldoende parkeerplaatsen in de openbare ruimte aanwezig zijn die benut kunnen worden; en/of
  5. e. aangetoond kan worden dat volstaan kan worden met een lagere parkeernorm.

9.3 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  3. c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

10.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Steenoven II Fase II'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doelstelling

De gemeente Meierijstad is voornemens om aan de zuidzijde van Mariaheide een nieuw woongebied, Steenoven II, te ontwikkelen. Hiervoor zijn in het verleden gronden aangekocht. Het gebied is opgesplitst in 2 delen.Het eerste deel, fase I, is reeds ontwikkeld. Nu wordt de bouw van maximaal 40 woningen in het tweede deel, fase II, planologisch mogelijk gemaakt op kadastraal perceel VHL00N2601.

Het doel van het voorliggende bestemmingsplan Steenoven II Fase II is dan ook om de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch te borgen.

1.2 Ligging Plangebied En Begrenzing Plangebied

Het gebied ligt ten zuiden van de straat Veldoven in Mariaheide en wordt begrensd door de Veldoven en Heiakkerstraat. Aan de zuidzijde wordt het plan begrensd door een voetpad met bomenlaan, aan de westzijde wordt de grens gevormd door enkele akkers. In figuur 1-1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.MAR001BP0012022P-VG01_0001.png"

Figuur 1-1 Begrenzing plangebied (luchtfoto beschikbaar via www.pdok.nl)

1.3 Het Geldende Bestemmingsplan

Op het perceel aan de Heiakkerstraat in Maariaheide zijn de bestemmingsplannen 'Buitengebied', zoals vastgesteld op 22 oktober 2015 en 'Mariaheide, herziening Heiakkerstraat', zoals vastgesteld op 11 oktober 2018, van kracht. De betreffende gronden hebben de bestemming 'Agrarisch met waarden' (met gebiedsaanduiding oude akkers) en gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 4' (zie figuur 1-2).

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.MAR001BP0012022P-VG01_0002.png"

Figuur 1-2 Geldende bestemmingsplan Buitengebied (bron www.ruimtelijkeplannen.nl) met in rood het plangebied.

Tevens zijn op het plangebied van toepassing het bestemmingplan 'Harmonisatie van diverse regelen - laaghangend fruit' zoals vastgesteld op 27 januari 2021 en het Paraplubestemmingsplan 'Parkeren' zoals vastgesteld op 31 januari 2019.

Strijdigheid

Het plan maakt de ontwikkeling van maximaal 33 woningen mogelijk. Het plan past niet binnen het geldende bestemmingsplan omdat het binnen de bestemmingen 'agrarisch met waarden' op deze locatie niet is toegestaan om woningen te realiseren.

1.4 Relatie Met Andere Plannen

Voor de ontwikkeling van de locatie is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie Bijlage 1). Dit beeldkwaliteitsplan geeft richting aan de stedenbouwkundige, architectonische en landschappelijke uitwerking van het ruimtelijk ontwerp.

Het beeldkwaliteitsplan wordt gelijktijdig met het bestemmingsplan vastgesteld door de Raad en verkrijgt daarmee zijn juridische verankering in het bestemmingsplan.

1.5 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan 'Steenoven II Fase II' met identificatienummer NL.IMRO.1948.MAR001BP0012022P-VG01 bestaat, naast deze toelichting, uit de volgende stukken:

  • verbeelding
  • planregels.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende plan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels verbonden om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar is niettemin een belangrijk document bij het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het plan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.6 Opzet Van De Toelichting: Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2 Planbeschrijving staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
  • In hoofdstuk 3 Beleid is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van andere overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische aspecten beschreven;
  • in hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid, heeft betrekking op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan;
  • hoofdstuk behandelt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie

Uit de Structuurviaise Mariaheide uit 2003 blijkt dat Mariaheide een relatief jong dorp is dat in 1906 is gesticht.

Mariaheide ligt op een langgerekte, wat hogere rug in het landschap. Deze dekzandrug is ontstaan in de laatste ijstijd. De mensen vestigden zich op de hoger gelegen delen. Op de hoger gelegen gronden rond Mariaheide werd eeuwenlang een mensel opgebracht van heideplaggen vermengd met mest, hierdoor zijn deze gronden nog hoger in het landschap komen te liggen.

De heidevelden in de omgeving van Mariaheide werden vooral in de 18e en 19e eeuw ontgonnen. Het wegenpatroon van Mariaheide stamt voor een groot deel uit die tijd. Naast het bestaande, oude wegen- en verkavelingspatroon (vooral goed herkenbaar ten westen van de Kruisstraat) ontstaat een nieuw rationeel wegen en verkavelingspatroon, dat zich kenmerkt door rechte lijnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.MAR001BP0012022P-VG01_0003.png"

Figuur 2-1 Mariaheide rond 1975 ((bron: Structuurvisie Mariaheide)

Van oudsher heeft bewoning plaatsgevonden op de hoger gelegen dekzandruggen. Rond 1900 zijn alle gronden in cultuur gebracht. In die tijd is een cluster van boerderijen aanwezig ten westen van de Kruisstraat. Ook is de spoorlijn naar Duitsland en de tramverbinding tussen Veghel, Uden en Oss aanwezig. Rond 1980 zorgt de ruilverkaveling voor betere agrarische productieomstandigheden. De ruilverkaveling gaat echter ten koste van cultuurhistorische, ecologische en landschappelijke kwaliteiten. Ook in de toekomst zal bewoningen zo veel mogelijk geconcentreerd worden op de dekzandrug. Het landschap is hier kleinschalig, met een afwisseling tussen open bouwlanden en kleinschalige beplantingen.

Rond 1975 komt de eerste woonwijk in Mariaheid tot ontwikkeling. Mariaheide bestaat voornamelijk uit vrijstaande woningen en twee-onder-een-kap woningen. De grote gebouwen van Mariaheide zijn voorzieningen en bedrijven welke bijna allemaal geconcentreerd zijn langs de Pastoor van Haarenstraat. In Mariaheide zijn nauwelijks kleine woningen of appartementen aanwezig.

Mariaheide heeft een dorps karakter waarbij met name de westkant van de dorp met zijn oude boerderijen sfeerbepalend is. Met de aanleg van de A50 is de verkeersintensiteit op de N265 aanzienlijk afgenomen, waardoor een kans is ontstaan voor de herinrichting van de Pastoor van Haarenstraat. Hierbij kan tevens een herinrichting van de Dobbelsteenplein overwogen worden, waardoor het dorp de beschikking krijgt over een goed functionerend dorpsplein.

Ook in Mariaheide zal de bevolking gaan vergrijzen, het dorp beschikt over enkele woningen die specifiek gericht zijn op ouderenhuisvesting. Vergrijzing is een bedreiging voor het dorp. Daarom is behoefte aan herstructurering en nieuwbouw om te komen tot een evenwichtige leeftijdsopbouw. Er is, naast een behoefte aan seniorenwoningen, vraag naar (huur)woningen die geschikt en betaalbaar zijn voor starters. De agrarische bedrijven in de omgeving van het dorp leggen beperkingen op aan het gebruik van de gronden er omheen. Bij toekomstige dorpsuitbreiding zullen vrijwel altijd boerenbedrijven uitgekocht moeten worden. Om Mariaheide als losse kern te blijven ervaren is het essentieel om de open ruimten aan de noord- oosts- en zuidwestkant van het dorp te behouden. Het dorp beschikt over een aantal inbreidingslocaties, maar om aan de woningbehoefte te kunnen voldoen is ook uitbreiding noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.MAR001BP0012022P-VG01_0004.png"

Figuur 2-2 Gewenste doorpsstructuur (bron: Structuurvisie Mariaheide)

Het plangebied voor de uitbreiding ligt ten zuiden van het bestaande dorp en sluit aan op de nieuwste wijk van Mariahoven. In de Structuurvisie Mariaheide is het gebied aangewezen als mogelijke locatie voor uitbreiding van het dorp. Het plangebied is momenteel in gebruik als agrarische grond (weiland).

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.MAR001BP0012022P-VG01_0005.png"

Figuur 2-3 Begrenzing plangebied (luchtfoto beschikbaar via www.pdok.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.MAR001BP0012022P-VG01_0006.png"

Figuur 2-4 Plangebied (achter de bomenrij) gezien vanaf de westzijde met aan de linkerzijde de woningen van Mariaheide Steenoven, fase 1 (bron: Google Maps).

2.2 Nieuwe Situatie

De planlocatie is kadastraal bekend als gemeente Veghel, sectie N, perceelnummer 2601 en heeft een oppervlakte van circa 15.500 m2. Binnen dit gebied wordt nieuwbouw ontwikkeld in de vorm van 40 grondgebonden woningen. Het gebied zal ontsloten worden via de Veldoven en Heiakkerstraat. Daarnaast worden parkeervoorzieningen en openbaar groen (in combinatie met waterberging) gerealiseerd. Een concept stedenbouwkundige schets is ter indicatie opgenomen in figuur 2-5. Een definitief ontwerp van de woningen is nog niet gereed.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.MAR001BP0012022P-VG01_0007.png"

Figuur 2-5 Concept stedenbouwkundige schets plangebied.

De uitbreiding van Mariaheide vindt plaats binnen het bestaande rechthoekige verkavelingspatroon. Het nieuwe woongebied wordt ingepast in de aanwezige stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische structuren en sluit aan het het bestaande bebouwingbeeld van Steenoven fase I. De bebouwing vormt een logische afronding van Mariaheide en de woningbouwontwikkeling Steenoven.

Langs de randen van het gebied is een groenstrook voorzien die tevens dienst doet als waterberging. Hiermee wordt tevens voldoende afstand gecreëerd tot bestaande agrarische bedrijvigheid. Aan de zuidzijde wordt de bestaande laanbeplanting gehandhaafd.

Met betrekking tot de woningtypologie en het programma voor de ontwikkeling gaat de gemeente uit van een gemengd woonprogramma zoals vastgelegd in de Woonvisie. Deze Woonvisie is gebaseerd op de woonbehoefte in de kleine kernen. Op basis van het Actieplan Woningbouw uit 2021 met Addendum bij de Woonvisie is in Mariaheide echter al voldaan aan de woningbehoefte. Met dit plan worden in Mariaheide meer woningen mogelijk gemaakt dan de voorziene woningbehoefte.

De doelgroep betreft voornamelijk starters, senioren en gezinnen (sociale huur) met de volgende onderverdeling:

  • minimaal 25% sociale huur;
  • minimaal 10% goedkope koopwoningen (maximaal € 244.000, prijspeil 2022);
  • 65% overige woningen (koop en/of huur);

Er worden alleen grondgebonden woningen gerealiseerd bestaande uit vrijstaande woningen, twee-onder-een-kap woningen en rijtjeswoningen.

2.2.1 Landschappelijke inpassing

Er is een plan gemaakt voor de landschappelijke inpassing van het plangebied, in combinatie met de mitigerende maatregelen die nodig zijn voor de soortenbescherming Wet natuurbescherming. Het plan is bijgevoegd in bijlage 17 bij deze toelichting en bijlage 2 bij de regels, gekoppeld aan een voorwaardelijke verplichting, zodat uitvoering en in standhouding is gewaarborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.MAR001BP0012022P-VG01_0008.png"

Afbeelding 2-6 kaartbeeld landschappelijke inpassing.

Voor de landschappelijke inpassing worden de historische elementen teruggebracht in het landschap. Deze cultuurhistorische elementen worden nu gecombineerd met de potentiële natuurlijke vegetatie en voor het creëren van een geschikte habitat ten behoeve van de steenuil (conform het Activiteitenplan Steenoven 2 te Mariaheide).

Een ruime wadi voor waterberging is gecentraliseerd in het plangebied. Deze waterberging houdt het water vast en heeft natuurvriendelijke oevers. (Vruchtdragende) bomen, wilgen, struwelen en de inheemse kruiden omringen de wadi. Het westelijke deel van het plangebied komt er een houtwal aansluitend op kruidenrijk grasland en worden er groepen struikvormers aangeplant. Hierdoor ontstaan er verschillende reliëfs binnen het landschap. Aan de oostelijke zijde van het plangebied worden er veel verschillende soorten inheemse bomen aangeplant die relatief kort op elkaar staan. Hierdoor krijgt het oostelijke deel van het plangebied een bosachtige uitstraling en creëer je meer verkoeling in een verder stedelijk en agrarische omgeving.

Het zuidelijk gelegen zandpad met de fruitbomen en watergang blijft behouden. Alleen krijgt de watergang nu een flauwe oever met inheemse kruiden en inheemse struikvormers. Hierdoor ontstaat er natuurlijke beekachtige habitat. De fruitbomen, de houtwal en de houtsingels is een link naar de geschiedenis van na de ontginning. De beek, het ven (wadi), het bos is een link naar de ongerepte wildernis van het landschap van voor de ontginning.

Door de veel verschillende vegetatietypes, het reliëf, de schaduwwerking en de aanwezigheid van water worden er veel verschillende biotopen gecreëerd. Een verrijking voor het landschap, een 'oase' in een agrarisch gebied waar de mens en de natuur van profiteren.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen we in gebieden komen tot betere, meer geïntegreerde keuzes. De NOVI is op 15 september 2020 vastgesteld.

Vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
    Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur.

    In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Wind op zee heeft de voorkeur, maar ook op land zijn windmolens nodig. Door deze zoveel mogelijk te clusteren, voorkomen we versnippering over het landschap en benutten we de ruimte zo efficiënt mogelijk. Voorwaarde is steeds dat bewoners echt goed betrokken zijn en invloed hebben op het gebruik, en waar dat kan meeprofiteren in de opbrengsten.
    De aanleg van zonneparken in het landschap moeten we zoveel mogelijk beperken. Het Rijk plaatst bij voorkeur eerst zoveel mogelijk zonnepanelen op daken en gevels. Het Rijk zet zich in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met onze internationale partners, zowel met onze directe buren als met andere landen in Europa en over de wereld, ook op defensieterrein. We zetten in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen.
    Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam, en circulair. We zetten in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat we niet langer afhankelijk zijn van eindige, fossiele bronnen.
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk willen we de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. Schonere lucht, voldoende groen en water en genoeg publieke voorzieningen waar mensen kunnen bewegen (wandelen, fietsen, sporten, spelen), ontspannen en samenkomen. Daarbij hoort een uitstekende bereikbaarheid en toegankelijkheid, ook voor mensen met een handicap. We zorgen dat de leefomgevingskwaliteit en – veiligheid verder toeneemt. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd. Niet alleen groei heeft onze aandacht. Ook in gebieden met bevolkingsdaling versterken we de vitaliteit en leefbaarheid.
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Dit levert ook een noodzakelijke positieve bijdrage aan het verbeteren van de biodiversiteit. Bodemdaling moet worden aangepakt. Verhoging van het waterpeil is in bepaalde veenweidegebieden op termijn noodzakelijk. Met de betrokken regio's en gebruikers wordt afgesproken waar en hoe dit zorgvuldig zal gebeuren. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

De juridische borging van de nationale belangen is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en in oktober 2012 aangevuld. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

Doorwerking plan(locatie)
De planlocatie is niet gelegen in een gebied waarvoor op basis van het Barro en Rarro een relevante ruimtereservering geldt. Daarnaast wordt niet in een ontwikkeling voorzien die raakt aan een van de nationale belangen zoals verwoord in het NOVI.

Conclusie
Het voorliggende plan is niet in strijd met enig nationaal belang uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Met de inwerkingtreding op 1 oktober 2012 van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) – de 'ladder voor duurzame verstedelijking' – geldt voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van decentrale overheden die (planologisch) nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken een bijzonder procesvereiste.

Het procesvereiste van het doorlopen van de Ladder is gebaseerd op één van de nationale belangen als opgenomen in het NOVI, opgesteld door het Rijk. Dit nationale belang houdt in dat, ten behoeve van een goed systeem van ruimtelijke ordening, een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten plaats dient te vinden. Deze zorgvuldige afweging heeft tot doel om, vanuit een oogpunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, planologisch ongewenste versnippering en een onaanvaardbare leegstand te voorkomen.

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Artikel 3.1.6, tweede lid, luidt nu als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd:
een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

De Laddertoets geldt alleen voor ‘nieuwe’ stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of kon worden gerealiseerd. Daarnaast volgt uit jurisprudentie dat wanneer het een functiewijziging betreft, moet worden beoordeeld of er sprake is van een naar aard en omvang zodanige functiewijziging dat desalniettemin gesproken kan worden van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarbij moet ook het ruimtebeslag betrokken worden.

In de nieuwe Ladder is het woord 'regionale' niet meer aanwezig. De Ladder bepaalt niet nader voor welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. Het is primair aan het bevoegd gezag om op basis van het ruimtelijk verzorgingsgebied van de stedelijke ontwikkeling te bepalen tot welk gebied de beschrijving van de behoefte zich moet uitstrekken. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling bepaalt op welk niveau de afweging moet worden gemaakt.

De toelichting van het bestemmingsplan moet een beschrijving bevatten van de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. Daarbij is het niet relevant of de planlocatie binnen of buiten bestaand stedelijk gebied ligt. In beide gevallen dient de plantoelichting een beschrijving van de behoefte te bevatten.In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijkgebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Uit de definitie volgt dat er sprake moet zijn van een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing. In de Nota van Toelichting wordt opgemerkt dat de kwalificatie bestaand stedelijk gebied afhangt van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving.

Doorwerking plan(locatie)

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Op basis van jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt een ontwikkeling van maximaal 11 woningen niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom is in de voorliggende situatie geen enkele twijfel dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Passend binnen de behoefte van het ruimtelijk verzorgingsgebied

Voor de onderbouwing van de woonbehoefte is gekeken naar de afbakening van de relevante regio, om zo de behoefte in beeld te brengen. Hiervoor wordt gekeken naar de regionale woningmarkt, die gedefinieerd wordt op basis van verhuisbewegingen. In dit behoefteonderzoek gaat het om de gemeente Meierijstad als primair verzorgingsgebied. Binnen deze gemeente vinden 67% van alle verhuisbewegingen plaats. Daarnaast wordt de regio ’s-Hertogenbosch en Uden-Veghel samen als secundair verzorgingsgebied beschouwd. In deze regio’s vinden nog eens 20% van de verhuisbewegingen plaats. Deze afbakening sluit aan bij de regionale woningmarktgebieden zoals gedefinieerd in de Brabantse Agenda Wonen. Tezamen behelzen het primaire en het secundaire verzorgingsgebied 87% van alle verhuizingen.

Kwanitatieve behoefte

In de periode tot 2030 bestaat er in de gemeente Meierijstad (primair verzorgingsgebied) een resterende kwantitatieve behoefte van 2.494 woningen (Actieplan woningbouw - Woningbouwoffensief Meierijstad). De ontwikkeling van 40 woningen leidt niet tot overschrijding van de kwantitatieve behoefte. De kwanitatieve behoefte aan woningbouw in de regio Noordoost Brabant wordt ook vastgelegd in het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO). Deze Regionale Agenda Wonen bevat voorstellen omtrent de jaarlijks te maken regionale (kwantitatieve) woningbouwafspraken, zoals deze op grond van de Verordening ruimte van de Provincie Noord-Brabant benodigd zijn. De woningbouw in de kleine kernen zoals Mariaheide passen binnen de totale taakstelling van de gemeente en zijn opgenomen in het woningbouwprogramma.

Kwalitatieve behoefte

Provincie, samenwerkende gemeente en gemeente Meierijstad zetten in op een gevarieerd en aantrekkelijk aanbod van woonmilieus en woningen. Daarbij wordt met name ingezet op een kwaliteitsverbetering aansluitend op het bestaande aanbod en de (toekomstige) behoefte en het versterken van de woonkwaliteiten en milieus. Het gaat daarbij om het creëren van specifieke woonkwaliteiten en een divers woningaanbod dat de kracht en eigenheid van wijken en kleine kernen recht doet.

Als we kijken naar de behoefte van de regio, gemeente en Mariaheide dan wordt er met dit initiatief grotendeels aangesloten op een kwalitatieve behoefte. Zo is binnen de gemeente Meierijstad (en Mariaheide) een behoefte aan goedkope/ sociale en betaalbare/ middeldure woningen om in de toekomstige vraag te kunnen voorzien, de doorstroming van de woningmarkt te bevorderen en in woningvoorraad te completeren. De gemeentelijke Woonvisie schrijft zelfs voor dat minimaal 25% dient te bestaan uit sociale huurwoningen. Op basis van de huidige gegevens wordt in het plan voorzien in 25% sociale huurwoningen, waardoor wordt voldaan de eis van de Woonvisie. De overige woningen worden verdeeld tussen middeldure huurwoningen, goedkope tot dure koopwoningen waarbij ook specifiek aandacht is besteed voor seniorenwoningen. Gelet op de toekomstige vraag en het (flexibele en) gevarieerde woningbouwprogramma wordt er voorzien in de kwalitatieve behoefte, die in zowel de regiovisie (regionaal perspectief wonen) als de Woonvisie van de gemeente wordt onderschreven

Gesitueerd buiten bestaand stedelijk gebied

Het plangebied is gelegen buiten bestaand stedelijk gebied. In de Structuurvisie Mariaheide is aangegen welke locaties binnen Mariaheide in aanmerking komen voor herstructurering of transformatie. Op de locatie Mariahof e.o. (“Achter den Kerck”) is de afgelopen jaren nieuwbouw gepleegd. Woningcorporatie Woonbelang Veghel (tegenwoordig Area Wonen) heeft er in mei 2010 van afgezien om de woningen van aan de Ericastraat (grenzend aan het Dobelsteenplein) te vervangen voor appartementen en heeft deze woningen verkocht aan particulieren. Transformatie van het Heijzo terrein aan de Pastoor van Haarenstraat behoort nog tot de mogelijkheden. Het aantal woningen (7) op deze locatie zal echter dermate beperkt zijn, dat hiermee onvoldoende voorzien kan worden in de lokale behoefte aan woningen. Gelet op de huidige ruimtelijke structuren, bebouwing rondom het plangebied en alternatieve bouwmogelijkheden binnen Mariaheide, kan worden geconcludeerd dat er sprake is van duurzaam ruimtegebruik. Hoewel de planlocatie niet binnen bestaand stedelijk gebied ligt, sluit de locatie wel direct aan op bestaand stedelijk gebied en vormt de locatie de afronding van de woningbouwontwikkeling Steenoven, wat de keuze voor deze locatie toch geschikt maakt.

Geen onaanvaardbare effecten

Mariaheide is een kleine kern van de gemeente Meierijstad. Door het geringe aantal inwoners en de korte afstand tot Veghel beschikt Mariaheide over weinig eigen voorzieningen. Met de toevoeging van maximaal 50 woningen neemt ook het aantal inwoners toe. Deze nieuwe inwoners zullen weliswaar veel gebruik maken van de voorzieningen in Veghel, maar ook van die in Mariaheide zelf. Daarmee dragen ze bij aan het behoud en misschien zelfs uitbouw van het voorzieningenaanbod, het verenigingsleven en de leefbaarheid in het dorp.

Verwacht mag tevens worden dat de een deel van de nieuwe bewoners mobiel zullen zijn en veel huishoudens zullen over een of twee auto’s beschikken. Daarmee zullen ook de verkeersbewegingen in het dorp toenemen, maar het aantal is dusdanig beperkt dat dit geen sprake zal zijn van een negatieve impact op de leefbaarheid gezien de goede ontsluiting van het plan.

Conclusie
De ontwikkeling speelt in op een actuele behoefte in de gemeente Meierijstad en sluit zo goed als mogelijk aan op bestaand stedelijk gebied. De huidige planontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten en doelstellingen van de ladder voor duurzame ontwikkeling om, vanuit een oogpunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, planologisch ongewenste versnippering en een ongewenste leegstand te voorkomen.

3.1.4 Wet Voortgang Energietransitie (aardgasloos bouwen)

Sinds 1 juli 2018 is de Wet Voortgang Energietransitie (Wet tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet, hierna: Wet Vet) van kracht. Bij deze wet is bepaald dat de aardgasaansluitplicht voor nieuwbouw vervalt.
Dit betekent dat vanaf 1 juli 2018 projectontwikkelaars, aannemers en gemeenten rekening moeten houden met het feit dat nieuw te bouwen bouwwerken niet meer mogen worden aangesloten op het gasnet.
Een uitzondering op aardgasloos bouwen is mogelijk, maar is aan voorwaarden onderhevig. De woningen in het voorliggende plan worden aardgasloos gebouwd.

Conclusie

Door het aardgasloos realiseren van de woningen wordt voldaan aan de Wet Voortgang Energietransitie.

3.1.5 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal/regionaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Provinciale Staten hebben op 14 december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie ‘De kwaliteit van Brabant’ vastgesteld. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor elk van deze opgaven geeft de Omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn?

Doorwerking plangebied

De beoogde woningbouw heeft geen invloed op de opgestelde ambities. De ontwikkeling moet wel in lijn zijn met de basisopgave waarin een veilige, gezonde leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit centraal staan. In hoofdstuk 4 wordt onderbouwd waarom de ontwikkeling geen negatieve invloed heeft op deze aspecten en waarom de aspecten geen belemmering vormen voor de ontwikkeling. Het vooorgenomen plan is daarom niet in strijd met de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

3.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is vastgesteld op 25 oktober 2019. Hoofddoelstellingen van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant zijn ‘zuinig ruimtegebruik’ met daaraan gekoppeld de ‘concentratie van verstedelijking’. De accenten moeten hierbij liggen op ‘inbreiding’ en ‘herstructurering’.

Concentratie van verstedelijking

De provincie stuurt op concentratie van verstedelijking: het is belangrijk dat er verschil bestaat en blijft bestaan tussen de steden en dorpen. De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant en is onderverdeeld in ‘concentratiegebieden’ en ‘overig stedelijk gebied’. In concentratiegebieden wordt de bovenlokale groei van verstedelijking opgevangen. Daarnaast moet hier een hoog voorzieningenniveau geboden worden, waardoor de (suburbane) kernen en dorpen buiten het concentratiegebied het huidige (landelijke) karakter behouden. In overig stedelijk gebied is grootschalige verstedelijking ongewenst. Wel kan hier voor de eigen behoefte gebouwd worden.

Naast concentratie van verstedelijking wil de provincie binnen de stedelijke structuur het volgende bereiken:

  • zorgvuldig ruimtegebruik;
  • meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit;
  • betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur;
  • versterking van de economische kennisclusters.

Het plangebied is in de Interim omgevingsverordening opgenomen als ‘Landelijk gebied’ met de aanduiding ‘verstedelijking afweegbaar’. Ook ligt het plangebied binnen de boringsvrije zone voor de drinkwatervoorziening van Veghel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.MAR001BP0012022P-VG01_0009.png"

Figuur 3-12 Uitsnede uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

Verstedelijking is in beginsel mogelijk, onder de volgende voorwaarden (artikel 3.43):

  1. a. binnen Stedelijk Gebied is er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte beschikbaar;
  2. b. transformatie van cultuurhistorisch waardevol of geschikt leegstaand vastgoed behoort niet tot de mogelijkheden;
  3. c. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  4. d. de stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting houdt rekening met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving waaronder en duurzame afronding van het Stedelijk Gebied.

Artikel 3.5 Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit

Lid 1 Een bestemmingsplan geeft bij de evenwichtige toedeling van functies zoals opgenomen in hoofdstuk 3 'Instructieregels aan gemeenten' invulling aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving.

Lid 2 Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:

  1. a. zorgvuldig ruimtegebruik;
  2. b. de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering;
  3. c. meerwaardecreatie.

Artikel 3.6 Zorgvuldig ruimtegebruik

Lid 1 Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:

  1. a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
    1. 1. nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
    2. 2. er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
  2. b. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
  3. c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.

Lid 2 Onder bestaand ruimtebeslag voor bebouwing wordt verstaan het werkingsgebied Stedelijk Gebied of een bestaand bouwperceel.

Artikel 3.7 Toepassing van de lagenbenadering

Lid 1 De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd.

Lid 2 De lagenbenadering omvat de effecten op:

  1. a. de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
  2. b. de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.
  3. c. de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.

Lid 3 Door de factor tijd actief te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.

Artikel 3.8 Meerwaardecreatie

Lid 1 Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:

  1. a. de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;
  2. b. de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.

Lid 2 De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie.

Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap

Lid 1 Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.

Lid 2 Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:

  1. a. dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan; of
  2. b. de afspraken uit het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken, worden nagekomen.

Lid 3 Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:

  1. a. de op grond van deze verordening verplichte landschappelijke inpassing;
  2. b. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
  3. c. het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
  4. d. het wegnemen van verharding;
  5. e. het slopen van bebouwing;
  6. f. de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;
  7. g. het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.

Lid 4 Ingeval er toepassing wordt gegeven aan het tweede lid onder b geldt dat een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd én over de besteding van dat fonds periodiek verslag wordt gedaan in het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken.

Doorwerking plangebied

Locatie in relatie tot zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 3.5 lid 2 onder a en artikel 3.6)

De gemeente Meierijstad heeft dringend behoefte aan nieuwe woningen. Dit blijkt, onder meer, uit:

  • Woonvisie 2018;
  • Actieplan woningbouw: dit plan geldt als aanvulling op de Woonvisie 2018 en is gebaseerd op gewijzigde provinciale woningbouwprognoses en de urgentie op de woningmark, die vraagt om een versnelling van de realisering van de opgave.

In de Woonvisie 2018 werd uitgegaan van een toename van 3.940 woningen in de periode 2018 tot 2028. Daarvan waren er in 2018 en 2019 al ruim 1.000 gerealiseerd. Hierdoor resteerden nog een kleine 3.000 woningen voor de jaren 2020 tot 2028.

In het Actieplan woningbouw baseert de gemeente zich op de provinciale prognoses voor de periode 2020-2040, die uitgaan van 5.750 benodigde extra woningen voor de gemeente Meierijstad. In deze prognoses is bovendien voorzien dat na 2040 nog meer woningen in de gemeente nodig zijn, als gevolg van een toename van het aantal inwoners en maatschappelijke veranderingen (gemiddeld kleinere huishoudens). De provinciale prognoses houden ook rekening met de extra woningen die nodig zijn voor de huisvesting van long-stay arbeidsmigranten. Op basis van de provinciale cijfers staat vast dat er voorlopig nog geen einde komt aan de groei van de woningbehoefte in Meierijstad. De provinciale prognose geldt voor de gehele gemeente. Het uitgangspunt uit de Woonvisie 2018 is het evenredig verdelen van de woningbouwprognose over de kernen. In het Actieplan Woningbouw is afgesproken om de extra opgave, die is voortgekomen uit de hogere prognoses, meer te verdelen naar gelang er kansen ontstaan.

Het plangebied is gelegen buiten bestaand stedelijk gebied. In de Structuurvisie Mariaheide is aangegen welke locaties binnen Mariaheide in aanmerking komen voor herstructurering of transformatie. Op de locatie Mariahof e.o. (“Achter den Kerck”) is de afgelopen jaren nieuwbouw gepleegd. Woningcorporatie Woonbelang Veghel (tegenwoordig Area Wonen) heeft er in mei 2010 van afgezien om de woningen van aan de Ericastraat (grenzend aan het Dobelsteenplein) te vervangen voor appartementen en heeft deze woningen verkocht aan particulieren. Transformatie van het Heijzo terrein aan de Pastoor van Haarenstraat behoort nog tot de mogelijkheden. Het aantal woningen (7) op deze locatie zal echter dermate beperkt zijn, dat hiermee onvoldoende voorzien kan worden in de lokale behoefte aan woningen.

Vanwege gebrek aan meer inbreidingsmogelijkheden is daarom gekeken naar een geschikte uitbreidingslocatie. De locatie Steenoven II sluit direct aan op bestaand stedelijk gebied en vormt de afronding van de woningbouwontwikkeling Steenoven. Het woningbouwplan Steenoven fase II is op 23 maart 2022 afgestemd met de regio en is bestuurlijk akkoord voor de ontwikkeling van maximaal 50 woningen.

Het provinciale als gemeentelijke beleid is gericht op het behouden van de leefbaarheid in kleine kernen. Dat is ook waar dit plan voor Mariaheide aan bijdraagt. Door te zorgen voor nieuwe woningen wordt het mogelijk gemaakt om te blijven wonen in de eigen kern. Daarnaast wordt een woonmilieu gerealiseerd dat door prijszetting, landelijk dorps en groen karakter ook een aantrekkelijke optie kan zijn voor woningzoekenden binnen het stedelijk gebied. Het aanbod is afgestemd op de vraag die er is vanuit de lokale bevolking.

De ontwikkeling past qua schaal, omvang en functie binnen het plangebied. De planmatige aanpak zorgt voor een concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik en aandacht voor ruimtelijke kwaliteit plaatsvindt. Dit heeft geen nadelige gevolgen voor de ambities die de provincie nastreeft en heeft geformuleerd in artikel 3.7 van de Interim omgevingsverordening.

Aan artikel 3.42 wordt voldaan en er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik in de zin van artikel 3.5 onder a en artikel 3.6.

Lagenbenadering (artikel 3.5, lid 2 onder b en artikel 3.7)

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.MAR001BP0012022P-VG01_0010.png"

Figuur 3-2 Lagenbenadering

Laag 1 de ondergrond

Binnen deze laag zijn de aspecten, bodem, grondwater en archeologie van belang. Het bodem- en watersysteem is leidend bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Het plangebied ligt op een hoogte van circa 10 meter NAP op een dekzandvlakte (zie ook paragraaf 2.1). De planontwikkeling heeft geen gevolgen voor het watersysteem. Het hemelwater dient (en kan) echter wel in de bodem te infiltreren (zie verder paragraaf 4.11). Verder houdt het plan rekening met de bestaande oude structuren in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.MAR001BP0012022P-VG01_0011.png"

Afbeelding 3-3 klimaatonderlegger (provincie Brabant)

Op bovenstaande afbeelding is een uitsnede van de klimaatonderlegger opgenomen, met in de cirkel het plangebied. Het plangebied is volgens deze kaart kansrijk voor woningbouw voor wat betreft bodem en water.

Uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er een lage archeologische verwachting voor alle periodes geldt. Daarnaast is door het verwachte bodemtype (beekeerdgrond) de kans groot dat door de omvorming van heide naar bos naar een afwisseling van grasland, weide en boomgaard de bodem tot in de C-horizont verstoord is.

Laag 2 de netwerklaag

Binnen deze laag gaat het om de aspecten infrastructuur, de afwikkeling van goederen- en personenvervoer, natuur, energie en waterwegen.

In het gebied zijn geen relevante ondergrondse buisleidingen of andere onder- of bovengrondse (energie-) transportleidingen aanwezig die een belemmering kunnen vormen. Het plangebied ligt gunstig ten opzichte van omliggende werkgebieden en de kern Mariaheide en Veghel. De infrastructuur van het plangebied wordt aangesloten op de reeds bestaande structuren. Het plangebied zal worden ontsloten via de de Veldoven en de Heiakkerstraat. Afgezien van de ontsluiting van de woningen zorgt het plan niet voor nieuwe grootschalige infrastructuur. Het plangebied wordt voor fietsverkeer ontsloten door de recente snelfietsroute naar Veghel en verder.

Zoals al aangegeven wordt het gebied nu agrarisch gebruikt. Dit gebruik wordt beëindigd wat gunstig is voor de omgeving en eventuele natuurwaarden. Uit onderzoek is gebleken dat het plan een bepaald effect heeft op de kerk- en steenuil. Om overtreding van de Wnb te voorkomen is het plaatsen van paddenschermen tijdens de uitvoering noodzakelijk en moet de coniferenhaag ten noorden van de vrijstaande woningen behouden blijven voor de huismus. Voor de steenuilen moet alternatief foerageergebied aangeboden worden en is een ontheffing soortenbescherming verleend. Binnen het plangebied wordt een groenstrook ingericht die kan dienen als mitigerende maatregelen voor het verdwijnen van een deel van het foerageergebied. Uiteraard moet bij het uitvoeren van de werkzaamheden rekening worden gehouden met de verlichting van het bouwterrein en werkverkeer, het broedseizoen en is de algemene zorgplicht van toepassing. Ook bij de inrichting van het plangebied moet voorkomen worden dat straatlantaarns gericht zijn op de groenstrook.

Laag 3 de bovenste laag

De bovenste laag omvat volgens de Interimverordening de bovengrondse – beleefbare – zaken: cultuurhistorie, landschap, omvang functie/bebouwing, effecten op bestaande en toekomstige functies, gezondheid, veiligheid en milieu. In deze laag is de voorgenomen ontwikkeling het meest zichtbaar.

Het plan houdt rekening met de van oudsher aanwezig structuren en het landschap. De omvang van het plan is afgestemd op de behoefte en de beschikbare locatie, zodat het een logische afronding van de kern vormt. Uit de onderzoeken bij dit bestemmingsplan is gebleken dat de effecten op bestaande en toekomstige functies acceptabel zijn en er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Het plangebied Steenoven II fase II is gelegen op een dekzandvlakte ten zuiden van de kern Mariaheide. Het gebied is gelegen in de oude ontginning van Mariaheide. De gronden rondom zijn agrarisch in gebruik, waarbij de ruilverkaveling de agrarische productieomstandigheden sterk heeft verbeterd. Tegelijkertijd zijn met de ruilverkaveling belangrijk cultuurhistorische, ecologische en landschappelijke kwaliteiten verdwenen.

Ten zuiden van het plangebied bevindt zich een historische laanbeplanting. Ten oosten loopt de Heiakkerstraat. Het plangebied zelf is nu in gebruik als grasland en verpacht aan een lokale agrariër. De landschappelijke kwaliteit is afgezien van de laanbeplanting beperkt. De directe omgeving van het plangebied is kenmerkend voor een agrarische landschap.

Meerwaardecreatie (artikel 3.5 lid 2 onder c en artikel 3.8)

Meerwaardecreatie bestaat uit een goede benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat én de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn. Om die reden is het woningbouwplan Steenoven II Fase II gedeeld met de gemeente Uden, Landerd, Vught, Boxtel, Sint-Michelsgestel, Boekel, Heusden, Oss, 's-Hertogenbosch en Bernheze.

Binnen de kaders van het bestemmingsplan Steenoven II Fase II wordt meerwaarde gecreëerd doordat gebruik wordt gemaakt van een agrarische perceel waar door middel van zorgvuldig ruimtegebruik een woonmilieu wordt gecreëerd voor toekomstige generaties van Mariaheide. De voorliggende ontwikkeling voorziet in een versterking van de leefbaarheid in de kern Mariaheide. Deze ontwikkeling zal worden gecombineerd met een goede landschappelijke inpassing.

Kwaliteitsverbetering landschap

Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.

Ter uitwerking van het vereiste tot kwaliteitsverbetering van het landschap ex artikel 3.9 IOV zijn in regionaal verband afspraken gemaakt. Ten aanzien van planmatige stedelijke ontwikkelingen in het zoekgebied voor verstedelijking is vastgelegd dat de kwaliteitsverbetering, een vaste afdracht per m², 1% van de uitgifteprijs betreft. Deze bijdrage zal in een fonds worden gestort en aangewend worden voor de landschappelijke inpassing.

Om inzicht te geven in de bedragen die worden besteed aan de landschappelijke inpassing is onderstaande berekening opgesteld. De totale te verwachte grondopbrengsten van de ontwikkeling van het plangebied is € 2.027.969,--. Van de opbrengsten wordt 1% besteed aan landschappelijke inpassing. Het minimum bedrag dat geïnvesteerd moet worden in de landschappelijke inpassing van Steenoven fase II is dus afgerond € 20.280,--.

Voor de ontwikkeling van Steenoven fase II is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Dit landschappelijk plan is toegevoegd aan als bijlage 17. De kosten voor deze inpassing zijn € 102.951,- euro. Deze kosten zijn exclusief sanering, onderzoeken, verharding, beheer en uitgaven voor een ecologisch werkprotocol. Hiermee wordt dus ruim voldaan aan het minimum van 1% (€ 20.280).

Objectnaam Eenheid Aantal Prijs per eenheid Prijs totaal
Grondwerk (totaal) Are 62 €500 €31000
Aanplant bosplantsoen/heesters st 5000 €2,- €10000
Inkoop bosplantsoen/heesters st 5000 €1,5 €7500
Aanplant bomen (inclusief grondverbetering en benodigdheden st 44 €300 €13200
Inkoop bomen st 44 €500 €22000
Indirecte bouwkosten 23% €19251
Totaal € 102951,-

De landschappelijk inpassing is vastgelegd in een plan en de uitvoering hiervan wordt als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels.

In het regionaal overleg wordt verslag gedaan van de financiële bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het landschap.

Boringsvrije zone

Het plangebied is aangeduid als boringsvrije zone. Boringsvrije zones liggen als een schil rond de waterwingebieden. Bij een boringsvrije zone wordt het water gewonnen uit een dieper pakket, dat wordt afgesloten door een kleilaag. Boringsvrije zones zijn daarom minder kwetsbaar dan grondwaterbeschermingsgebieden. De vaststelling van de zonegrens wordt bepaald door de horizontale reistijd van 25 jaar in het watervoerend pakket waaruit onttrokken wordt. De Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant bevat instructieregels voor bestemmingsplannen van gemeenten. Een van die instructieregels is dat het bestemmingsplan voor een boringsvrije zone mede moet zorgen voor behoud van de beschermende kleilaag in de bodem. Hieraan geeft de gemeente invulling door middel van een vergunningenstelsel voor activiteiten in de bodem op een diepte van meer dan 10 meter. De vergunning voor boringen of andere grondwerkzaamheden kan worden verleend als boringen of grondwerkzaamheden dieper dan 10 meter beneden maaiveld gaan, maar de beschermende kleilaag niet doorboren. In de planregels is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen.

3.2.3 Regionale woondeals

In de Regionale Woondeal Noordoost-Brabant, waarvan Meierijstad deel uitmaakt, wordt een regionale doorvertaling gemaakt naar gemeenten en corporaties van de gemaakte afspraken tussen Rijk en provincie en tussen Rijk en corporaties. De afspraken in deze woondeal moeten ervoor zorgen dat de woningbouw niet wordt belemmerd maar juist wordt bevorderd en versneld. Hiervoor zijn (flexibele) afspraken gemaakt.

In de woondeals staan naast het concreet aantal te bouwen en transformeren woningen ook andere afspraken, zoals:

  • Specifieke locaties.
  • Percentage betaalbare woningen.
  • Percentage sociale huur.
  • Afspraken over de huisvesting van aandachtsgroepen.
  • Afspraken over gezamenlijke opgaven zoals de inrichting van de openbare ruimte, de aanleg van wegen en het vernieuwen van wijken.

Met het plan worden meer woningen mogelijk gemaakt dan de actuele woningbehoefte in Mariaheide. Dit past in het streven om meer en sneller woningen te bouwen dan in eerste instantie is gepland. Het type woningen past verder binnen de vraag. Aan de - relevante - afspraken in de regionale woondeal wordt voldaan.

3.2.4 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

De provinciale ruimtelijke beleidskaders zijn of moeten worden vertaald in het gemeentelijke ruimtelijke beleid. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de Structuurvisie Veghel 2030, de Woonvisie Meierijstad 2018, het Paraplubestemmingsplan parkeren, de Welstandsnota Meierijstad 2018 en de duurzaamheidsambities van de gemeente Meierijstad.

3.3.1 Structuurvisie Veghel 2030

Op 19 december 2013 is de Structuurvisie Veghel 2030 vastgesteld. In deze structuurvisie worden de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de lange termijn (op hoofdlijnen) vastgelegd voor de voormalige gemeente Veghel. Inmiddels is de gemeente gefuseerd met gemeente Schijndel en gemeente Sint-Oedenrode tot gemeente Meierijstad. Veghel doet dat voor de periode tot 2030 en voor het hele grondgebied van de gemeente. In de structuurvisie wordt er voor gekozen om voort te bouwen op typisch Veghelse kwaliteiten. Dat betekent dat de inspanningen erop gericht moeten zijn om Veghel als 'werkstad' op de kaart te houden en als 'woondorp' juist meer op de kaart te zetten. Het betreft een globale visie, die kaders stelt aan gewenste ontwikkelingen in zowel het stedelijk als landelijk gebied.

Doorwerking plangebied

Om de leeftijdsopbouw van de bevolking zo evenwichtig mogelijk te houden, zal ook de komende jaren gedifferentieerd gebouwd moeten blijven worden. Dat wil zeggen meer multifunctionele woningen en betaalbare woningen voor jongeren. Daarnaast is het van belang dat het verenigingsleven kan blijven voorzien in de behoefte aan sociaal/culturele voorzieningen (o.a. muziek, sport, recreatie). Voor de uitbreiding van de woningvoorraad van Mariaheide is de nieuwe Woonvisie van de gemeente Meierijstad leidend. In de volgende paragraaf wordt de Woonvisie Meierijstad 2018 nader uiteengezet.

In de Structuurvisie zijn verschillende visiekaarten opgenomen. Voor de beoogde ontwikkeling is de Visiekaart 2030 van belang. Het plangebied is aangeduid als woningbouwlocatie. De woningbouwlocaties op de visiekaart zijn de locaties die een logische eerste stap vormen en naar de huidige inschatting toereikend zullen zijn voor een periode tot 2030. De beoogde ontwikkeling is hiermee in lijn met de Structuurvisie Veghel 2030.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.MAR001BP0012022P-VG01_0012.png"

Figuur 3-3 Uitsnede Visiekaart Structuurvisie Veghel 2030, de globale ligging van het plangebied is rood omcirkeld

3.3.2 Woonvisie Meierijstad (2018)

Meierijstad wil een gemeente zijn met een aantrekkelijk woonklimaat en een woningaanbod voor iedereen. Gestreefd wordt, naast vitale wijken en kernen, naar een gevarieerd woningaanbod in aantrekkelijke, leefbare buurten om ruimte en kansen te bieden aan alle bevolkingsgroepen en leefstijlen.

Waar de vergrijzing, de gezinsverdunning en de inclusieve samenleving, waar iedereen meedoet en tot zijn recht komt, om aandacht vragen. Waar de gemeente duurzaam en zorgvuldig gebruik maakt van de ruimte en bestaand vastgoed. Een woonbeleid wat toekomstbestendig is en haar basis vindt in de woningbehoefte van de woningzoekenden.

Om te voorzien in de diversiteit van woningbehoeften en wensen van eigen inwoners en van hen

die zich in Meierijstad al dan niet tijdelijk willen vestigen, geeft de gemeente ruimte aan woningbouwplannen. Voor de woningbehoefte wordt niet alleen gekeken naar de korte maar ook naar de lange termijn. Waar het goede van het landelijk wonen wordt behouden en de meer stedelijke kern aantrekkelijker wordt gemaakt en wordt versterkt. En waar de gemeente samenwerkt met plaatselijke partners en inwoners, maar ook met de regio. De gemeente richt de aandacht op vier thema’s en de realisatiekracht van deze visie:

  1. 1. de dynamiek van de woningmarkt: een continue afstemming van de vraag naar passende woningen en het aanbod (bestaand en nieuw) in relatie tot de behoefte op de langere termijn onder wisselende omstandigheden;
  2. 2. wonen, welzijn en zorg: de samenhang tussen demografische ontwikkelingen (de vergrijzing en toename van eenpersoonshuishoudens), de transitie in het sociale domein gericht op een inclusieve samenleving waar iedereen meedoet en de invloed daarvan op de leefomgeving;
  3. 3. duurzaamheid: aandacht voor de energetische uitdagingen en het zo optimaal mogelijk gebruik maken van bestaande infrastructuur en vastgoed;
  4. 4. leefbaarheid: een juiste balans tussen enerzijds de specifieke woonkwaliteiten en anderzijds een divers woningaanbod wat de kracht en eigenheid van wijken en kleine kernen recht doet.

De gemeente Meierijstad geeft prioriteit aan inbreidingsplannen boven uitbreidingsplannen. De gemeente werkt aanvullend op deze woonvisie aan een transformatievisie. Daarin worden potentiële inbreidings- en transformatielocaties in kaart gebracht en wordt een afwegingskader opgenomen.

De gemeente geeft tevens aan meer ruimte te willen bieden aan nieuwe woonvormen voor ouderen die willen doorstromen. Daarbij wil de gemeente de doorstroming van ouderen, eventueel met een zorgbehoefte, naar meer geschikte woningen stimuleren. De gemeente legt het accent op het bouwen voor de doorstroming door goede alternatieven te realiseren voor ouderen (de woonwensen van ouderen in met name de kleinere kernen) en dure scheefwoners (in met namen de grotere kernen). Daarbij wordt ingezet op inbreiding in bestaande kernen met aandacht voor kwaliteitsverbetering en zorgvuldig ruimtegebruik en behoud van de kracht van de kern. Een dergelijke kwaliteitsverbetering, die ook kan resulteren in unieke woonconcepten op unieke plekken is bijvoorbeeld wenselijk voor vastgoed dat niet meer voor het oorspronkelijke doel wordt gebruikt, leeg staat of al gesloopt is.

Doorwerking plan(locatie)

Voorliggend initiatief ziet op uitbreiding van Mariaheide. Zoals in paragraaf 3.1.3 is aangegeven zijn in de kern Mariaheide onvoldoende inbreidingslocaties of transformatielocaties beschikbaar om invulling te geven aan de woningbehoefte. Uitbreiding is daarmee de nige mogelijkheid om grootschaligere bouwprojecten mogelijk te maken. Door het plan direct te laten aansluiten op de bestaande woonbebouwing is toch sprake van een zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Er worden maximaal 40 (reguliere) woningen gerealiseerd, bestaande uit:

  • grondgebonden rijtjeswoningen;
  • grondgebonden 2-onder-1 kap woningen;
  • grondgebonden vrijstaande woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.MAR001BP0012022P-VG01_0013.png"

Figuur 3-4 Stedenbouwkundig ontwerp

De ontwikkeling is in lijn met het streven van de gemeente Meierijstad naar een evenwichtige woningmarkt met voldoende, goede, gevarieerde en passende woningen. Het plan komt daarmee tegemoet aan een actuele behoefte. Een en ander houdt in dat het plan passend is binnen het vigerende beleid en uitvoeringsprogramma voor de toekomst van de gemeente Meierijstad en in het bijzonder voor Mariaheide.

Conclusie

Voorliggend plan sluit aan bij en doet geen afbreuk aan de ambities en de (beleids)doelstellingen en -uitgangspunten zoals verwoord in de Woonvisie Meierijstad 2018.

3.3.3 Actieplan woningbouw

Door voortschrijdend inzicht en bijstelling van de provinciale woningbouwprognoses is aanpassing van de Woonvisie gewenst. De bouwopgave is aanzienlijk en wordt veroorzaakt door voortdurende stijging van de prijzen en krapte op de woningmarkt. In het Actieplan woningbouw 2021 worden voorstellen gedaan voor wijzigingen in de Woonvisie en versnelling van de productie. Er is gekozen om geen nieuwe Woonvisie op te stellen, maar een Addendum toe te voegen.

In het Addendum zijn een aantal aanpassingen vastgesteld:

  • Er wordt uitgegaan van de provinciale prognoses. Dit betekend een opgave van 5750 woningen in de periode 2020-2040.
  • De doelstelling is om de komende vijf jaar geen 400 maar 600 woningen per jaar te realiseren.
  • De benodigde extra woningen worden eerder dan 2040 gerealiseerd.
  • Er wordt uitgegaan van 125% plancapaciteit om uitval van plannen op te kunnen
    vangen.
  • De kwaliteit van de kernen en de hogere kwantiteit van te aantallen wordt zeker gesteld.
  • Er wordt zowel naar mogelijkheden voor inbreidingsplannen als uitbreidingsplannen gekeken.
  • Er wordt op een flexibele manier gekeken naar lokale mogelijkheden en kansen, en een evenredige verdeling over de kernen.

In onderstaande tabel is de actuele inschatting opgenomen van de woningbouwprogrammering per kern.

In onderstaand overzicht is te zien dat ten opzichte van de 49 benodigde woningen voor Mariaheide 79 woningen zijn gerealiseerd in de periode tot 2021 waarbij aanvullend nog 34 woningen gepland zijn in de periode na 2021. Daarmee zou ruim voldaan zijn aan de woningbehoefte in Mariaheide. In het actieplan wordt ook benoemd dat er naar kansen moet worden gekeken voor het realiseren van grotere aantallen woningen. Daarmee is de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.MAR001BP0012022P-VG01_0014.png"

Figuur 3-5 Woningbouwprogramma per kern

Van de 34 nog geplande woningen in Mariaheide na 2021 zijn in 2021 en 2022 4 woningen gerealiseerd en zijn 9 woningen opgenomen in de harde plancapaciteit. Er bestaat nog een resterende behoefte van 21 woningen. Voor de gehele gemeente Meierijstad bestaat nog een resterende behoefte van 4.171 woningen ten opzichte van het Actieplan Woningbouw 2021. De woningen in Steenoven passen daarmee binnen de behoefte van de gemeente Meierijstad.

Conclusie

Met het plan worden meer woningen mogelijk gemaakt dan de woningbehoefte in Mariaheide. Dit past in het streven om meer woningen te bouwen dan in eerste instantie is gepland.

3.3.4 Verordening doelgroepen

De Verordening doelgroepen Meijerijstad is 12 februari 2022 vastgesteld door de gemeenteraad van Meierijstad. Deze Verordening is mede mogelijk doordat de Wet ruimtelijke ordening (WRO) de gemeenten de mogelijkheid biedt om in bestemmingsplannen per deelgebied te eisen dat in nieuwbouwplannen per categorie woningen een bepaald percentage wordt gerealiseerd. Dit is mogelijk voor de categorieën sociale huur, middeldure huur, sociale koop en particulier opdrachtgeverschap. De doelgroepenverordening maakt het realiseren van gemeentelijk woningbeleid in bestemmingsplannen mogelijk, maar is alleen van toepassing op (ver)nieuwbouw.

De Verordening bevat de categorieën sociale huurwoning, middeldure huurwoning, sociale koopwoning en sociale middeldure koopwoning. De maximale aanvangshuur en maximale verkoopprijs voor de diverse categorieën zijn hiermee ook vastgelegd. Door de Doelgroepenverordening wordt ook vastgelegd voor welke doelgroep de sociale categorieën bestemd zijn. Verder regelt de Verordening de periode dat per categorie de woningen beschikbaar moeten zijn, de zogenaamde instandhoudingstermijnen.

Huur- en koopprijzen

De maximale huurprijs voor de sociale en middeldure huurwoning is gebaseerd op de bestaande huurtoeslaggrens (Artikel 13, eerste lid, onder a, Wet op de huurtoeslag) en sluit aan bij de bedragen genoemd in het Besluit ruimtelijke ordening (Artikel 1.1.1. eerste lid onder d en J). Deze grens bedraagt € 763 (prijspeil 2022). Voor een middeldure huurwoning bedraagt de bovengrens € 1.050 (prijspeil 2022). Een sociale koopwoning heeft een bovengrens van € 244.000,- (prijspeil 2022).

Doelgroepen

Tot de belangrijkste doelgroep voor sociale huurwoningen behoren huishoudens met een inkomen tot maximaal de DAEB-norm (tot € 45.014,- prijspeil 2022). De koopprijsgrens sociale koop is in Meierijstad in 2022 maximaal € 244.000. Hiervoor is een bruto jaarinkomen van circa € 55.000,- nodig. De gemeente Meierijstad kiest er voor om het DAEB inkomen te vermenigvuldigen met 1,5 om te verwijzen naar een wettelijke norm. Op deze manier resulteren prijswijzigingen niet telkens in het aanpassen van de verordening. Voor 2022 betekent 1,5 x DAEB norm een maximaal bruto jaarinkomen van €67.521,-. Hiermee is het bruto jaarinkomen iets verruimd.

Het plan

De initiatiefnemer is voornemens 40 woningen te realiseren aan de rand van Mariaheide.

Het woningprogramma bestaat uit

  • minimaal 25% woningen in de sociale huursector;
  • minimaal 10% woningen in de goedkope koopsector;
  • 65% overige woningen (koop en/of huur).

Het aanbod voldoet aan de woningbehoefte van de doelgroepen bestaande uit starters, gezinnen en senioren, en betaalbare woningen. Het resultaat is een inclusief woningaanbod dat past binnen de kaders van de Doelgroepenverordening van de gemeente Meierijstad.

Conclusie

Het initiatief past binnen de kaders van de Verordening doelgroepen woningbouw gemeente Meierijstad. Het aantal en het type woningen zijn vastgelegd in de planregels.

3.3.5 Paraplubestemmingsplan parkeren / Nota Parkeernormen Meierijstad 2018

Vanaf 1 juli 2018 zijn de stedenbouwkundige voorschriften uit de Bouwverordening komen te vervallen. Eén van de consequenties van het vervallen van de stedenbouwkundige voorschriften is dat vanaf dat moment bij het verlenen van een omgevingsvergunning niet meer op basis van de Bouwverordening getoetst kan worden aan de gemeentelijke parkeernormen. De wetgever heeft het mogelijk gemaakt om via het bestemmingsplan regels te stellen over parkeernormen.

De gemeente Meierijstad is voornemens om alle huidige bestemmingsplannen aan te laten sluiten bij de doelstellingen van deze wetswijziging. Dit betekent dat de parkeernormen bij (bouw)plantoetsing nu aan de bestemmingsplannen gekoppeld gaan worden.

Geldende bestemmingsplannen die in de regels reeds verwijzen naar het parkeerbeleid en/of waarvoor geldt dat in de regels reeds parkeernormen zijn opgenomen, hoeven strikt genomen niet te worden herzien, maar het kan wel. Voor de uniformiteit is ervoor gekozen om de normen op alle ruimtelijke plannen van toepassing te verklaren.

Het plan bevat daarnaast een mogelijkheid voor het bevoegd gezag om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de normen, mits aangetoond wordt dat dit niet zal leiden tot onvoldoende parkeergelegenheid. Het niet in stand houden van parkeerplaatsen wordt bovendien aangemerkt als zijnde strijdig met het bestemmingsplan.

Doorwerking (plan)locatie

In paragraaf 4.13 wordt getoetst aan de Nota Parkeernormen van de gemeente Meierijstad. Hieruit blijkt dat voldoende parkeerplaatsen binnen het plangebied worden gerealiseerd.

Conclusie

Onderhavig plan sluit aan bij c.q. doet geen afbreuk aan de ambities en de (beleids)doelstellingen en -uitgangspunten zoals verwoord in het Paraplubestemmingsplan parkeren / de Nota Parkeernormen Meierijstad 2018.

3.3.6 Welstandsnota Meierijstad 2018

De Welstandsnota Meierijstad 2018 is vastgesteld op 5 juli 2018. De welstandsnota heeft de ambitie om bij te dragen aan een hoogwaardige woon- en leefomgeving voor iedereen in Meierijstad en geeft daarom nuttige aanwijzingen bij nieuw- en verbouwplannen. De nota is gebaseerd op bestaand welstandsbeleid uit de nota’s van Schijndel, Veghel en Sint Oedenrode, aangevuld met het actuele thema duurzaamheid. De verschillen in de nota’s zijn genivelleerd door nog meer delen van het grondgebied welstandsvrij te verklaren. In die gebieden is voor nieuwe bouwinitiatieven wel een welstandsbeoordeling van toepassing.

Met het nieuwe voorstel wordt de gebiedsgerichte welstandsbeoordeling beperkt tot de gebieden met een beeldkwaliteitsplan. In de overige gebieden blijft de welstandsbeoordeling beperkt tot de ‘objectbeoordeling’ (onder andere monumenten) of ‘themabeoordeling’(reclames).

De welstandsbeoordeling wordt niet volledig afgeschaft, maar wel overal waar het verantwoord is. De welstandsbeoordeling blijft beperkt tot:

  1. 1. de centrumgebieden van Schijndel, Veghel, Sint-Oedenrode en Erp;
  2. 2. monumenten;
  3. 3. beeldbepalende en cultuurhistorisch waardevolle panden;
  4. 4. bijzondere bebouwing en ensembles;
  5. 5. gebieden met een beeldkwaliteitseisen;
  6. 6. nieuwbouw in de overige gebieden.

Zodoende is er geen welstandsbeoordeling meer nodig voor de volgende initiatieven:

  • Veel voorkomende (kleinere) vergunningplichtige bouwwerken. Deze werden voorheen beoordeeld aan de zogenaamde sneltoetscriteria. De initiatiefnemers krijgen nu dus meer vrijheden, maar tegelijkertijd ook een grotere verantwoordelijkheid voor behoud van de ruimtelijke kwaliteit.
  • Vergunningplichtige verbouwingen in alle kerkdorpen en de historische linten in de drie kernen. Nieuwe bouwinitiatieven op deze plaatsen worden wel beoordeeld aan de criteria nieuwbouw of de beoordelingscriteria in het op te stellen beeldkwaliteitsplan. Samen met de regels in het bestemmingsplan stimuleren we het behoud van identiteit en karakter van deze gebieden.
  • Vergunningplichtige bouwinitiatieven anders dan nieuwbouw in de overige gebieden.
  • Vergunningvrije bouwactiviteiten in gebieden met een beeldkwaliteitsplan.

Doorwerking (plan)locatie

Voor het plan geldt dat een welstandsbeoordeling noodzakelijk is. Zodra de plannen verder zijn uitgewerkt wordt de Welstands-/Monumentencommissie betrokken bij de beoordeling van het bouwplan en wordt advies gevraagd bij concrete aanvragen om vergunningen.

3.3.7 Duurzaamheid

De concrete doelstellingen op het gebied van duurzaamheid voor de gemeente Meierijstad zijn vastgelegd in het Uitvoeringsprogramma voor de duurzaamheidsvisie. Hierin staat centraal dat duurzaamheid geen afzonderlijk beleidsveld meer is binnen de gemeente, maar integraal terug moet komen in de werkzaamheden en projecten van de gemeente.

Het algemene ruimtelijke uitgangspunt van gemeenten is er verder op gericht om te komen tot ‘duurzaam bouwen’. Duurzaam bouwen verhoogt de gebruikswaarde (functioneel), belevingswaarde (vorm) en de toekomst (tijd) voor de bebouwde omgeving. Duurzaam bouwen is in dit geval te onderscheiden in stedenbouwkundig en bouwkundig duurzaam bouwen. Een goed stedenbouwkundig plan draagt bij aan een duurzame toekomst en voorkomt onder andere verloedering en leegstand.

Stedenbouwkundige duurzaamheid komt tot uitdrukking in de ruimtelijke opzet en inpassing van de bebouwing. Ruimtelijke kwaliteit vormt de voorwaarde voor een goed woon- en leefmilieu. Belangrijk hierbij is het om de stedenbouwkundige structuur op een goede manier kenbaar te maken en te behouden. Bouwkundige duurzaamheid laat zich onder andere uitdrukken in:

  • duurzaam materiaalgebruik;
  • slimme energetische concepten (welke resulteren in energiebesparende maatregelen);
  • afvalreductie;
  • vastgesteld ambitieniveau (GPR).

Conclusie

Het ontwerp van het plan zal ervoor zorgen dat het plan aansluit op de reeds aanwezige bebouwing. De toe te passen bouwmaterialen zullen afgestemd worden op de reeds aanwezige woningen. Bij de verdere uitwerking zal gekeken worden naar de mogelijkheden voor duurzaam materiaalgebruik en slimme energetische concepten.

3.3.8 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is, voor zover deze momenteel is uitgewerkt, in strijd met het Actieplan Wonen en het Addendum op de woonvisie. Verder is het plan niet in strijd met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Planologische En Milieutechnische Aspecten

Het milieubeleid is primair bedoeld om een optimale leefomgeving te realiseren. Dit kan er soms toe leiden dat beperkingen worden opgelegd aan gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. In onderstaande paragrafen wordt ingegaan op de verschillende aspecten.

4.1 Milieueffectrapportage

In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage 1994 (verder: Besluit m.e.r.) zijn activiteiten met drempelwaarden opgenomen op basis waarvan de noodzaak van het wel of niet opstellen van een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) of meteen een milieueffectrapportage (onderdeel C) wordt bepaald. In onderdeel C is aangegeven bij welke activiteiten waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Hiervoor geldt een directe verplichting voor het doorlopen van de m.e.r.-procedure (onderdeel C). Onderdeel D bevat activiteiten waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een m.e.r-procedure nodig. De opgenomen drempelwaarden zijn gebaseerd op algemene kenmerken van een activiteit en een globale aanname dat bij gevallen onder de drempelwaarde geen belangrijke nadelige milieugevolgen zullen optreden.

De bouw van 33 woningen valt onder het Besluit me.r. categorie D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. De hierbij opgenomen drempelwaarden worden niet overschreden:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Het Besluit m.e.r. (artikel 2, vijfde lid onder b.) schrijft ook bij activiteiten onder de drempelwaarde voor dat een milieu-effectbeoordeling nodig is, waarbij wordt verwezen naar de Europese richtlijn milieueffectrapportage. Dit is de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Bij deze beoordeling worden de selectiecriteria van de Europese richtlijn gevolgd:

  • de kenmerken van het project, onder andere omvang en cumulatie:
  • de plaats van het project, de kenmerken van het plangebied in relatie met kwetsbaarheid van de omgeving;
  • de kenmerken van de potentiële effecten, mogelijke effecten van de activiteit, onder andere bereik, waarschijnlijkheid en omkeerbaarheid.

Er is een aanmeldnotitie opgesteld, waarin de bovengenoemde selectiecriteria zijn opgenomen en op basis waarvan het bevoegd gezag een besluit kan nemen of een milieueffectrapportage noodzakelijk is of niet. De aanmeldnotitie is opgenomen in Bijlage 2.

Conclusie

Uit de aanmeldnotitie blijkt dat het project niet leidt tot belangrijke nadelige milieugevolgen en dat er geen noodzaak is om een milieueffectrapportage te doorlopen.

4.2 Geluid

4.2.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) beoogt de burger te beschermen tegen te hoge geluidbelastingen. In deze wet zijn onder meer de normen voor geluid als gevolg van weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai vastgelegd.

Het plangebied is gelegen binnen de zone van de Pastoor van Haarenstraat. De overige wegen in de omgeving zijn 30 km/uur wegen. De Wet geluidhinder is daarom niet van toepassing op deze wegen. In de omgeving van het plangebeid zijn eveneens geen gezoneerde spoorwegen of gezoneerde bedrijventerreinen gelegen.


Daarnaast moet worden onderzocht of de nieuwe situatie in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, oftewel of ter plaatse een aanvaardbaar (akoestisch) woon- en leefklimaat kan worden geboden.

4.2.2 Akoestisch onderzoek

Uit het akoestisch onderzoek (zie Bijlage 3 blijkt dat de geluidbelasting op het plangebied als gevolg van Pastoor van Haarenstraat ruim lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Zelfs als de verkeersaantrekkende werking van het plan volledig via de Pastoor van Haarenstraat wordt afgewikkeld, leidt dit niet tot een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde.

De cumulatieve geluidbelasting als gevolg van de beschouwde wegen in de omgeving bedraagt 45 dB. Er is daarmee sprake van een zeer goed woon- en leefklimaat ter plaatse.

4.2.3 Conclusie

Ter plaatse van het plangebied is de geluidbelasting als gevolg van wegverkeer ruim lager dan de voorkeursgrenswaarde. In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen overige gezoneerde geluidbronnen die in het kader van de Wet geluidhinder beschouwd moeten worden. Vanuit akoestisch oogpunt is sprake van een zeer goed woon- en leefklimaat. De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het plan.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Niet in betekenende mate

Bij de besluitvorming in het kader van een ruimtelijke plan dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteitsaspecten die samenhangen met het plan in acht te nemen. Dit betekent dat de gevolgen voor de luchtkwaliteit die samenhangen met de nieuwe functies getoetst dienen te worden aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd. Ingevolge de systematiek van deze wet vormen de luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering voor een ontwikkeling indien deze niet in betekenende mate (hierna NIBM) bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Dit is het geval indien aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt - al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt “niet in betekenende mate” bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hetgeen inhoudt dat door het project de luchtkwaliteit met minder dan 3% verslechtert;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

De 3%-grens van een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt', is ook omgezet in een getalsmatige grens. Als deze getalsmatige grens (hieronder) niet wordt overschreden, wordt deze 3%-grens gerespecteerd.

  • kantoorlocaties:
    100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen. (voorschrift 3A.1);
  • woningbouw:
    1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen (voorschrift 3A.2).

Het voorliggend plan voorziet in de realisatie van 33 woningen en blijft daarmee ruim binnen de hiervoor genoemde grenzen.

Gesteld kan worden dat de luchtkwaliteit zal voldoen aan de grenswaarden en dat de luchtkwaliteit verder geen belemmeringen vormt voor de te volgen procedure. Het plan voldoet aan de uitvoeringsregels uit het Besluit Nibm en de Regeling Nibm. Aanvullende berekeningen zijn in het kader van het aspect luchtkwaliteit niet aan de orde. Het aspect luchtkwaliteit levert geen beperking en/of belemmeringen op aan de planontwikkeling.

Conclusie
Op grond van artikel 5.16 lid 1 onder c. Wm jo. artikel 5.16 lid 4 Wm jo. artikel 4 lid 1 Besluit niet in betekenende mate jo. bijlage 4a voorschrift 3A.2, draagt de bouw van 33 woningen niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.3.2 Woon- en leefklimaat

De ontwikkeling van de woningen draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Vanuit een goede ruimtelijke onderbouwing moet echter ook worden aangetoond dat het verantwoord is om te bouwen in deze omgeving en dat de toekomstige bewoners een goed woon- en leefklimaat wordt geboden.

Uit de grootschalige concentratiekaart Nederland (GCN versie 2023) blijkt dat de concentratie luchtverontreinigende stoffen ter plaatste 12,7 µg/m3 bedraagt voor NO2. In combinatie met het berekende effect van de verkeersaantrekkende werking wordt ruim voldaan aan de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.MAR001BP0012022P-VG01_0015.png"

Figuur 4-1 Concentratie NO2 in de omgeving van het plangebied (GCN 2023)

Met behulp van de GCN is bepaald dat de concentratie PM10 ter plaatse 17,7 µg/m3 bedraagt. Ook hiervoor geldt dat deze concentratie samen met het effect van de verkeersaantrekkende werking ruim lager is dan de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.MAR001BP0012022P-VG01_0016.png"

Figuur 4-2 Concentratie PM10 in de omgeving van het plangebeid (GCN 2023)

Tot slot is met de GCN bepaald dat de concentratie PM2,5 ter plaatste 9,9 µg/m3 bedraagt. Ook voor PM2,5 geldt dat ruim wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarde van 25 µg/m3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.MAR001BP0012022P-VG01_0017.png"

Figuur 4-3 Concentratie PM2,5 in de omgeving van het plangebeid (GCN 2023)

De luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is ruim lager dan de wettelijke voorschriften en daarmee wordt voldaan aan een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie
Voor zo ver het gaat om het aspect luchtkwaliteit is sprake van een goed woon- en leefklimaat voor de toekomstige bewoners van het plangebied.

4.4 Externe Veiligheid

4.4.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
  • Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierinzijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

4.4.2 Risicobronnen in de omgeving

In de quickscan externe veiligheid (zie Bijlage 4) wordt ingegaan op de risicobronnen in de omgeving van het plangebied.

In de omgeving van het plangebied zijn 4 externe veiligheidsbronnen gesitueerd. Het betreft 2 bedrijven, de Rijksweg A50 en een hogedrukgasleiding. Bij de bedrijven is een bovengrondse propaantank aanwezig. Voor beide bedrijven geldt dat de afstand tot de grens van het plangebied veel groter is dan de veiligheidsafstand van de propaantank. Deze veiligheidsbronnen vormen daarom geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Voor de A50 geldt ter plaatse een risicocontour van 0 meter en is er geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied. Omdat het plan op meer dan 200 meter van de weg is gelegen, hoeft ook niet ingegaan te worden op het groepsriscio.

Voor de hogedrukgasleiding is de plaatsgebonden risicocontour op de leiding gesitueerd (contour van 0 meter). Het plangebied is ruim buiten het invloedgebied van de leiding gelegen. het plan heeft daarom geen gevolgen voor het groepsrisico van de leiding.

Het plangebied ligt op circa 4,5 km van de meest nabij gelegen hoogspanningsleiding en is daarmee ruim buiten de magneetveldzone van 60 meter aan weerszijde van de leiding gesitueerd.

De meest nabij gelegen zendmast bevindt zich op circa 350 meter vanaf het plangebied. Uit jaarlijkse veldsterktemetingen blijkt dat de blootstellingslimieten op publiek toegankelijkge plaatsen in Nederland nergens worden overschreden.

4.4.3 Conclusie

De risicobronnen in de directe omgeving van het plangebied vormen geen belemmering voor de realisatie van het plan Mariaheide Steenoven II fase 2 in Mariaheide.

4.5 Bedrijven En Milieuzonering

Door bij de realisatie van gevoelige functies (zoals woningen) voldoende afstand in acht te nemen tot milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) kan hinder en gevaar worden voorkomen. Daarnaast kan worden voorkomen dat bedrijfsbelangen worden geschaad. Door middel van een onderzoek bedrijven en milieuzonering wordt onderzocht of de toekomstige woningen mogelijk een belemmering vormen voor bestaande bedrijven in de omgeving en of sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Ten behoeve van de milieuhygiënische afweging in het kader van de ruimtelijke onderbouwing wordt voor de meest nabij gelegen bedrijven aansluiting gezocht bij het stappenplan uit de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”.

4.5.1 Beoordelingssystematiek VNG-publicatie

De VNG-publicatie is een algemeen geaccepteerd instrument om na te gaan of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening in situaties waar woningen dicht bij bedrijven worden voorzien. In voorliggend onderzoek is gebruik gemaakt van de versie uit 2009. De VNG-publicatie geeft richtafstanden per bedrijfscategorie. De afstanden worden gegeven voor een aantal milieuaspecten, met name geur, stof, geluid en gevaar. De afstanden gelden tussen de grenzen van de bestemmingen die bedrijven toelaat en de uiterste situering van de gevel die op basis van het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is. Indien deze afstanden worden gerespecteerd is er sprake van een milieuhygiënisch te verantwoorden situatie en een goede ruimtelijk ordening. Indien één van deze afstanden niet wordt gerespecteerd is nader onderzoek noodzakelijk om na te gaan of alsnog sprake kan zijn van een milieuhygiënisch verantwoorde situatie.

Het toetsingskader bestaat uit 4 stappen. In stap 1 wordt een afweging gemaakt aan de hand van de in de publicatie genoemde richtafstanden. Indien woningen op kleinere afstand zijn gelegen dan de richtafstanden kan voor het betreffende plandeel in stap 2, 3 of 4 gemotiveerd worden afgeweken van de richtafstanden.

4.5.2 Richtafstanden inrichtingen (stap 1)

De richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën worden vermeld in hoofdstuk 1 (lijst 1) van de VNG-publicatie. De richtafstanden die in de lijst zijn opgenomen gelden voor het gebiedstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. In de navolgende tabel worden de richtafstanden weergegeven.

Milieucategorie Richtafstand [m] rustige woonwijk
1 10
2 30
3.1 50
3.2 100
4.1 200
4.2 300
5.1 500
5.2 700
5.3 1.000
6 2.000

Tabel 4-1 Overzicht richtafstanden per bedrijf

Het doel van milieuzonering is om te komen tot een optimale kwaliteit van de leefomgeving. Instrumenten van ruimtelijke ordening en milieu kunnen elkaar daarbij ondersteunen. Om tot een optimale invulling van de ruimte te komen, onderscheidt de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in haar brochure Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009) twee omgevingstypen:

  1. 1. omgevingstype rustige woonwijk of rustig buitengebied;
  2. 2. omgevingstype gemengd gebied.

Ad. 1
Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een 'rustig buitengebied' (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.

Ad. 2
Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend. Vervolgens worden in de brochure, op basis van een aantal factoren (geur, stof, geluid en gevaar), richtafstanden genoemd tussen verschillende bedrijfstypen en omgevingstype 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied', waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Indien sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied', dan kunnen de richtafstanden – zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat en het functioneren van bedrijven – met één afstandsstap worden verlaagd.

In het onderzoek Bedrijven en milieuzonering (zie Bijlage 5) is uitgegaan van de richtafstanden voor een rustige woonwijk. De diverse bedrijven in de omgeving hebben een maximale richtafstand van 10 tot 50 meter vanaf de grens inrichting (greens van de bestemming op basis waarvan het bedrijf is toegestaan). Voor alle bedrijven geldt dat de afstand tot het deel van het plangebied waar woningbouw is toegestaan groter is. De richtafstand van alle bedrijven wordt gerespecteerd.

Daarnaast geldt voor alle bedrijven dat op kortere afstand bestaande woningen zijn gelegen. Deze bestaande woningen bepalen de uitbreidingsmogelijkheden van de bedrijven. Het plan vormt daarmee geen belemmering voor de bestaande bedrijven.

In de woonwijk zijn ook aan huis gebonden beroepen toegestaan. De bedrijfsactiviteiten die hierbij zijn toegestaan zijn weinig milieubelastend voor de omgeving en kunnen direct grenzend aan woningen uitgevoerd worden.

Conclusie

Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening voor het aspect bedrijven en milieuzonering.

4.6 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen.

De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een intensieve veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object, bijvoorbeeld een woning. De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden.

4.6.1 Geurhinder (Wgv)

Binnen een afstand van 350 meter vanaf het plangebied zijn diverse veehouderijen gesitueerd (zie figuur 4-1). In de omgeving van de veehouderijen liggen bestaand geurgevoelige objecten die bepalend zijn voor de toegestane geuremissie van de bedrijven. Het voorgenomen plan levert daarmee geen belemmering op voor omliggende bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.MAR001BP0012022P-VG01_0018.png"

Figuur 4-1: veehouderijbedrijven (blauwe punten) in de omgeving van het plangebied (rood omcirkeld)

4.6.2 Aanvaardbaar woon- en leefklimaat

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen (intensieve) veehouderijen en andersoortige agrarische bedrijven gelegen. De afstand tot de bestaande veehouderijen is zo groot dat er geen sprake zal zijn van een relevante voorgrondbelasting (de geurbelasting als gevolg van een individuele veehouderij).

Om te bepalen of ter plaatse sprake is van een goed woon- en leefklimaat wordt ingegaan op de achtergrondbelasting ter plaatse (de cumulatieve geurbelasting als gevolg van de veehouderijen in de omgeving). De Omgevingsdienst Zuidookst-Brabant stelt online een kaart beschikbaar met de achtergrondbelasting in heel Noord-Brabant (https://odzob.nl/kaarten-agrarisch). De meest recente versie van de kaart heeft als uitvoerdatum van het rekenbestand maar 2022. In afbeelding 4-2 is de achtergrondbelasting in de omgeving van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.MAR001BP0012022P-VG01_0019.png"

Afbeelding 4-2 Uitsnede Evaluatie geurhinder Veghel (situatie medio 2010).

Ter plaatse van het plangebied wordt de geurbelasting gekwalificeerd als goed met een geurbelasting van 3-7 ouE/m3. In de omgeving van het plangebied zitten twee bedrijven met een hogere vergunde geuremissie. Het betreft een bedrijf aan de Voorhei 2 met een vergunde emissie van 26.092 ou/s en een bedrijf aan de Bolstweg 6 met een vergunde emissie van 40.994 ou/s. Op basis van de gegevens in de kernsregistratie dierverblijven (https://veehouderijen.igoview.nl) is de geubelasting van deze bedrijven berekend op de grens van het gebied waar woningen gebouwd kunnnen worden. In Bijlage 6 zijn de invoergegevens en berekeningsresultaten opgenomen.

Uit de berekeningen blijkt dat de geurbelasting als gevolg van het bedrijf aan de Voorhei 2 varieert van 1,1 tot 1,7 ouE/m3 als 98-percentielwaarde. Het bedrijf aan de Bolstweg 6 veroorzaakt een geurbelasting van 0,5 tot 0,9 ouE/m3 als 98-percentielwaarde. De achtergrondbelasting is daarom bepalend voor de geurbelasting ter plaatse.

4.6.3 Conclusie

In de directe omgeving van het plan liggen geen veehouderijen. Het plan vormt daarmee geen belemmering voor veehouderijbedrijven. Op basis van de afstand tot veehouderijbedrijven is er geen sprake van een relevante voorgrondbelasting voor geur. De achtergrondbelasting als gevolg van geur is zo laag dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse.

4.7 Gewasbescherming

Rond fruit(boom)gaarden is sprake van een zogenaamde spuitcirkel waarbinnen woningbouw niet zonder meer mogelijk is in verband met het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Op basis van het geldende bestemmingsplan is het gebruik van bestrijdingsmiddelen op de nabij gelegen percelen toegestaan. Ten zuiden van het plangebied, ter plaatse van Heiakkerstraat 1, is een fruitteler gesitueerd die ook gebruik maakt van bestrijdingsmiddelen.

In Nederland is niet wettelijk vastgelegd wat de minimale afstand moet zijn tussen fruit(boom)gaarden en nabijgelegen gevoelige objecten. Door het ontbreken van wetgeving is een vuistregel ontstaan die aangeeft dat een afstand van 50 meter tussen fruit(boom)gaarden en een gevoelig object moet worden aangehouden. Bij deze afstand treden geen nadelige gezondheidseffecten op voor de omwonenden/aanwezigen. Op basis van het Activiteitenbesluit hebben fruit(boom)gaarden een teeltvrije zone om te voorkomen dat bestrijdingsmiddelen in het oppervlaktewater terecht komen.

De afstand van 50 meter rondom fruit(boom)gaarden is een indicatieve afstand. Op basis van specifieke omstandigheden kan gemotiveerd van deze 50 meter worden afgeweken. In het bestemmingsplan is een bebouwingsvrije zone opgenomen van 50 meter vanaf de agrarische percelen waarbij rekening is gehouden met een eventueel aanwezige teeltvrije zone. Indien uit specialistisch onderzoek blijkt dat voor de specifieke situatie een kleinere spuitcirkel van toepassing is, dan kan met een binnenplanse afwijking de bebouwingsvrije zone verwijderd/aangepast worden.

4.8 Gezondheid In Relatie Tot Veehouderijen

4.8.1 Geitenhouderijen

Uit het VGO-2 en VGO-3 onderzoek is gebleken dat zich in een straal van circa 2 km rond geitenbedrijven een verhoogd aantal gevallen van longontsteking voordoet. Uit afbeelding 4-3 blijkt dat het plan ligt binnen 2 km van een geitenhouderij aan de Duifhuizerweg 24, met 1.325 geiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.MAR001BP0012022P-VG01_0020.png"

Afbeelding 4-3 Locaties van geitenhouderijen met meer dan 50 dieren in de gemeente Meijerijstad.

Er is daarmee sprake van een verhoogd gezondheidsrisico omdat het plan voorziet in een nieuwe gevoelige bestemming.

Initiatiefnemer – de gemeente Meierijstad – heeft kennisgenomen van de volksgezondheidsrisico's met betrekking tot de ligging in een straal van 2 km van geitenhouderijen.

In 2018 heeft de gemeente Meierijstad een ingestemd met een werkwijze voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van woningbouw in de omgeving van geitenhouderijen. Het afwegingskader voor het toelaten van woningen is gebaseerd op de volgende punten:

  • Terughoudendheid is geboden bij grootschalige woningbouwprojecten (12 woningen of meer) waarbij de gemeente inzet op (1) het voorkomen van een toename van het aantal geiten bij de nabij gelegen veehouderijen en (2) bevordert dat bedrijfsgerichte maatregelen bij de veehouderijen worden getroffen om de uitstoot van stoffen te verminderen. Daarnaast moet de initiatiefnemer het risico dragen dat de gemeente een lopende procedure stopzet op basis van aanvullend wetenschappelijk onderzoek;
  • De bestaande afstand van woningen tot een geitenhouderij mag niet verkleind worden;
  • Terughoudendheid is geboden bij bouwplannen die zijn gelegen binnen de 2000 meter zone van meerdere geitenhouderijen of van één geitenhouderij met een ander overlast veroorzakend bedrijf;
  • Er wordt binnen een straal van 2000 meter rondom een geitenhouderij in principe niet meegewerkt aan ontwikkelingen gericht op voorzieningen waar grote groepen kwetsbare mensen gebruik van maken.

4.8.2 Handreiking veehouderij en volksgezondheid

De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 (versie 30 april 2018) bevat een praktisch stappenplan om te beoordelen of er sprake is van een verhoogd gezondheidsrisico en of nadere advisering vanuit de GGD wenselijk is.

Stap 1 Endotoxine

Op basis van het 'Endotoxine toetsingskader 1.0' kan worden beoordeeld of sprake is van een verhoogd volksgezondheidsrisico ten aanzien van varkenshouderijen en pluimveehouderijen. Voor overige veehouderijbedrijven is de bijdrage aan de endotoxinenorm beperkt. Het plan voldoet aan de endotoxine richtafstanden voor varkensbedrijven van 200 meter en de endotoxine richtafstanden voor pluimveehouderijen van 500 meter. De concentratie endotoxine in het plangebied voldoet aan de adviesnorm van 30 EU/m3 . Er is geen sprake van een verhoogd volksgezondheidsrisico.

Stap 2 Emissies

De ontwikkeling betreft het bouwen van 33 woningen en leidt niet tot een toename van emissies van geur en/of fijnstof en/of ammoniak.

Stap 3a Geur

Toetsen aan een aanvaardbaar woon-/leefklimaat aan de hand van het wettelijk kader. De ontwikkeling vindt niet plaats in een gebied met een overbelaste geursituatie (zie ook paragraaf 4.6).

Stap 3b Geur

Toetsen aan een aanvaardbaar woon-/ leefklimaat op basis van de gezondheidskundige advieswaarde. Er wordt voldaan aan de gezondheidskundige advieswaarde als gevolg van de geursituatie in het gebied (zie ook paragraaf 4.6).

Stap 4a Meerdere diersoorten in één veehouderij

Het plan voorziet niet in de ontwikkeling van veehouderijbedrijven of wijziging van bestaande veehouderijbedrijven.

Stap 4b De afstand tussen een varkensbedrijf en pluimveebedrijf

De afstand tussen het plangebied en de dichtstbijzijnde varkensbedrijf en pluimveebedrijf is groter dan 100 meter.

Stap 5a, b en c De afstanden tot veehouderijen

De planlocatie is gelegen binnen de straal van 2 km van een geitenhouderij: Duifhuizerweg 24. Daarnaast is de planlocatie gelegen binnen 250 m van een schapenhouderij: Voorhei 8. Advies van de GGD is noodzakelijk. De locatie is niet gelegen binnen een afstand van 1 km van een pluimveebedrijf.

Stap 6 Mestbewerking

Er is in de nabijheid geen mestbewerking of verwerking.

Stap 7 Ongerustheid over de volksgezondheid

Er is in de omgeving geen ongerustheid over de volksgezondheid bij omwonenden.

4.8.3 Advies GGD

Op basis van de handreiking veehouderij en volksgezondheid is vanwege stap 5a en 5c een advies van de GGD gewenst voor deze planontwikkeling. Dit advies is opgevraagd door de gemeente Meierijstad. In het advies (zie Bijlage 7) worden de volgende aanbevelingen gedaan:

  1. 1. geef het plangebied een groen aanzicht en koppel (bestaande) fiets- en wandelpaden aan structuren binnen het plangebied.
  2. 2. creëer ruimt voor speel- en informele zitgelegenheid.
  3. 3. tijdelijke waterberging vormt (stilstaand) oppervlaktewater, wees er op bedacht dat dit kan leiden tot blaualg vorming en/of muggen overlast.
  4. 4. informeer toekomstige bewoners dat binnen een straal van 2 km een geitenhouderij is gelegen en dat hierdoor sprake is van een verhoogd risico op longontsteking.
  5. 5. streef naar een zo laag mogelijke fijnstof belasting, het stoken van hout moet ontmoedigd worden.
  6. 6. maak de geluidsbelasting in de nachtelijke uren inzichtelijk en tref zo nodig maatregelen om slaapverstoring te voorkomen.
  7. 7. maak inzichtelijk of de achtergrondgeurbelasting lager is dan 5 ouE/m3 en tref zo nodig maatregelen.
  8. 8. houd de ontwikkeling op het gebied van endotoxine in de gaten.
  9. 9. zeker bij nieuwe woningen, waar sprake is van een goede isolatie, is goed ventileren van belang. Heb hierbij ook aandacht voor de geluidproductie van de ventilatie- of klimaatsystemen.
  10. 10. houd een minimale afstand van 25 meter aan van woningen tot locaties waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt in tuinbouwkassen en 50 meter van woningen tot locaties waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt bij open teelt.

Met een aantal van deze adviezen is reeds rekening gehouden in het plan. Zo wordt aan de zuidzijde van het plangebied een strook vrijgehouden van bebouwing om de afstand van 50 meter van woningen tot aan locaties waar gewasbeschermingsmiddelen bij open teelt worden gebruikt te waarborgen.

In het akoestisch model is nagegaan wat de geluidbelasting op het plangebied is in de nachtperiode. Deze geluidbelasting bedraagt exclusief aftrek conform artikel 110g Wgh ten hoogste 36 dB. Hiermee wordt ruim voldaan aan de richtwaarde van de GGD van 40 dB Lnight. Er is onvoldoende informatie bekend over overige geluidbronnen in de omgeving om de cumulatieve geluidbelasting in de nacht inzichtelijk te maken.

De gemeente Meierijstad heeft aangegeven dat geen geurberekeningen worden uitgevoerd om de achtergrondgeurbelasting te berekenen.

In het Bouwbesluit worden eisen gesteld aan de ventilatie van woningen.

4.9 Natuurwaarden

4.9.1 Algemeen

Verschillende soorten planten, dieren worden beschermd in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming voorziet in het wettelijk kader voor de bescherming van Natura 2000-gebieden, planten- en diersoorten en houtopstanden. In de Wet natuurbescherming zijn de provincies primair bevoegd gezag voor bescherming van soorten en natuurgebieden. Door middel van een quickscan Flora en fauna (zie Bijlage 8) is inzicht verkregen in de gevolgen van het plan voor de soortenbescherming en gebiedsbescherming. Op basis van de resultaten van deze quickscan is een nader onderzoek voor kerk- en steenuilen uitgevoerd (zie Bijlage 9). Daarnaast is een onderzoek stikstofdepositie uitgevoerd om de gevolgen van het plan op nabij gelegen Natura 2000-gebieden inzichtelijk te maken (zie Bijlage 11).

4.9.2 Soortenbescherming

In de Wnb onderdeel soortenbescherming zijn, op basis van internationale afspraken, drie beschermingsregimes opgesteld voor strikt beschermde soorten. Voor de eerste twee beschermingsregimes sluiten deze nauw aan bij de verboden en uitzonderingen uit respectievelijk de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Voor de andere soorten geldt een minder strikt regime. Elk van de drie beschermingsregimes kent zijn eigen soortenlijsten met daarbij eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffingsverlening.

Planten

Binnen vijf km afstand van het plangebied komtop meerdere locaties de beschermde drijvende waterweegbree voor. Gedurende het veldbezoek (buiten het bloeiseizoen) zijn geen geschikte groeiplaatsen of groeiomstandigheden van de drijvende waterweegbree aangetroffen. Het plangebied bestaat uit zeer algemene soorten zoals klaver en Engels raaigras. Op basis van de aangetroffen planten, de ligging van het plangebied en het gebruik van het perceel (weiland) kan worden vastgesteld dat het plangebied geen functie heeft als groeiplaats voor deze en andere beschermde plantensoorten.

Grondgebonden zoogdieren

De verspreidingsgegevens geven aan dat in de directe omgeving van het plangebied diverse beschermde grondgebonden zoogdierensoorten kunnen worden aangetroffen. Voor een aantal van de mogelijk voorkomende soorten (onder andere ree, vos en konijn) geldt een vrijstelling in het kader van ruimtelijke ontwikkeling. Deze vrijstelling geldt niet voor de in de verspreidingsgegevens vermelde soorten: bever, bunzing, wezel, das, eekhoorn en steenmarter.

De bever is waargenomen op ongeveer 2,5 km van het plangebied. De bever heeft een voorkeur voor rivieren en meren omzoomd door (broek)bossen met bomen als wilg en populier. Het plangebied is niet geschikt als leefgebied voor de bever.

De kleine marters (bunzing, hermelijn en wezel) hebben een voorkeur voor kleinschalige landschappen. Deze soorten gebruiken oude holen van bijvoorbeeld, muizen, mol, konijn, vos en das welke over het algemeen in de omgeving van bosschages, houtstapels, heggen of andere lijnvormige elementen die voldoende dekking bieden liggen. Het plangebied is ongeschikt als verblijfplaats voor bunzing en kleine marters. Het plangebied kan als onderdeel van het foerageergebied wel geschikt zijn. Gezien de ligging van het plangebied (dorpsrand) is dit een zeer klein deel van het totale foerageergebied en wordt daardoor niet als essentieel gezien.

De das is op twee km van het plangebied waargenomen. De das leeft in allerlei soorten biotopen, met een voorkeur voor kleinschalig akker- en weidelandschap met verspreide bosjes, heggen en houtwallen. In de omgeving zijn geen dassenburchten bekend. Daarnaast zijn tijdens het veldbezoek geen graafsporen, burchten of wissels aangetroffen. Hierdoor kan de aanwezigheid van de das in het plangebied worden uitgesloten.

De eekhoorn is voornamelijk gebonden aan bossen met voldoende nestgelegenheid en voldoende foerageer mogelijkheden. Tijdens het veldbezoek zijn geen geschikte nesten aangetroffen. De bomenrijen en bosgebied ten zuiden van het plangebied vormen het leefgebied van de eekhoorn. Dit leefgebied blijft behouden. Het plangebied en de bomenrij aan de zuidwestelijke rand van het plangebied zijn niet geschikt als leefgebied.

De steenmarter is op twee km van het plangebied waargenomen. De steenmarter heeft een territorium wat kan fluctueren tussen de 80 en 700 hectare. Binnen haar territorium bevinden zich meerdere verblijfplaatsen. Vanuit haar verblijfplaats kan steenmarter tussen de 10-15 kilometer afleggen om in haar voedselvoorziening te kunnen voorzien. Binnen het plangebied ontbreken geschikte verblijf- en schuilplaatsen voor de steenmarter. Hierdoor kan een verblijfplaats van de steenmarter in het plangebied worden uitgesloten.

Vleermuizen

In de omgeving van het plangebied kunnen verschillende vleermuizen voorkomen. Alle vleermuizen zijn strikt beschermd conform de Wnb. De in de directe omgeving voorkomende vleermuizen zijn, franjestaart, gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger, meervleermuis, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis en watervleermuis:

Gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, ruige dwergvleermuis, watervleermuis en laatvlieger zijn overwegend gebouwbewonende soorten. De onderzoekslocatie is geheel onbebouwd, waardoor gebouwbewonende vleermuizen op voorhand worden uitgesloten. De soort franjestaart is overwegend boombewonend en zal geen hinder ondervinden van de geplande herinrichting van het plangebied. Aan de zuidwestelijke rand van het plangebied zijn een aantal bomen met holtes aanwezig, deze zijn echter te laag gesitueerd en zijn niet naar boven uitgerot. Dit maakt ze ongeschikt als verblijfplaats voor boombewonende vleermuizen. Verblijfplaatsen van boombewonende soorten worden uitgesloten. De bomenrij aan zowel de zuidelijke grens als de oostelijke grens is geschikt als vliegroute. Daarnaast is het plangebied geschikt als klein onderdeel van het totale foerageergebied, maar vormt hierin geen essentieel onderdeel. Indien door de voorgenomen werkzaamheden geen bomen gekapt worden is het nader onderzoek naar vleermuizen niet nodig.

Amfibieën

In de omgeving van het plangebied kunnen diverse amfibieënsoorten aanwezig zijn. De mogelijk voorkomende soorten zijn veelal algemene soorten zoals bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander. Voor deze soorten geldt een vrijstelling in het kader van ruimtelijke ontwikkeling. Ten zuiden van het plangebied ligt een voor een deels opgedroogde afwateringsgreppel. Deze kan geschikt zijn als voortplantingswater voor de bruine kikker en andere algemene amfibieën. Het plangebied is weinig geschikt als landhabitat voor de algemene soorten. Dit vanwege het ontbreken van structuurrijke begroeiingen met een extensief en vochtig karakter. Het is mogelijk dat algemene soorten het plangebied incidenteel passeren, maar het plangebied vormt geen essentieel leefgebied voor deze soorten.

Deze vrijstelling geldt niet voor de mogelijk voorkomende strikt beschermde soorten, poelkikker, kamsalamander, rugstreeppad en alpenwatersalamander

In de omgeving van het plangebied zijn ook NDFF-waarnemingen van de poelkikker bekend. Deze waarnemingen betreffen de oevers van de Leijgraaf en de Aa. De poelkikker is een zon- en warmteminnende soort met een voorkeur voor onbeschaduwde wateren. De oeverzone moet bij voorkeur goed begroeid zijn. Het is een kritische soort, die houdt van voedselarm en schoon water. Hij heeft een voorkeur voor zwak zure, stilstaande wateren in bos- en heidegebieden op de hogere zandgronden. De afwateringsgreppel in het plangebied staat grotendeels droog en staat door de bomenrij gedeeltelijk in de schaduw. Hierdoor wordt de afwateringsgreppel als ongeschikt beschouwt.

De kamsalamander plant zich voort in matig voedselrijke tot voedselrijke, stilstaande wateren met een goed ontwikkelde onderwatervegetatie. Vanaf half maart zijn de volwassen dieren in het water te vinden. De piek van de paartijd is in april. De meeste kamsalamanders verlaten eind juni alweer het voortplantingswater. De soort foerageert en overwintert op het land. Permanente en stilstaande wateren met goed ontwikkelde onderwatervegetatie zijn binnen het plangebied niet afwezig. Hierdoor is het voorkomen van de kamsalamander in het plangebied en het gebied binnen de invloedssfeer van de voorgenomen ontwikkeling uitgesloten.

Rugstreeppad gebruikt met name ondiepe, schaars begroeide, vrij snel opwarmende wateren als voortplantingsplaats. Dit kunnen bijvoorbeeld tijdelijke poeltjes zijn, maar ook ondiepe slootjes. Overwintering vindt voornamelijk plaats in zandige plekken en bosjes in nabijheid van water, soms wel een meter diep onder de grond. Geschikte wateren en winterverblijven ontbreken binnen het plangebied. De rugstreeppad is echter een pioniersoort die kilometers kan afleggen op zoek naar geschikte voorplantingswateren en overwinteringsplaats. Van belang is om te zorgen dat het plangebied, tijdens de toekomstige bouw ontoegankelijk blijft voor deze soort. Een van de voorgestelde maatregelen om te voorkomen dat de rugstreeppad tijdens de uitvoering aanwezig is, is het plaatsen van paddenschermen.

Reptielen

De verspreidingsgegevens geven aan dat op drie km van het plangebied de beschermde, levendbarende hagedis voorkomt. De levendbarende hagedis komt voor op heide- en hoogveengebieden, ruige graslanden en open bossen. Door het ontbreken van dit habitat is het plangebied ongeschikt als leefgebied voor de levendbarende hagedis.

De verspreidingsgegevens (NDFF, 2022) geven aan dat op drie km van het plangebied de beschermde, levendbarende hagedis voorkomt. De levendbarende hagedis is in de provincie Noord-Brabant beschermd. De levendbarende hagedis komt voor op heide- en hoogveengebieden, ruige graslanden en open bossen. Door het ontbreken van dit habitat is het plangebied ongeschikt als leefgebied voor de levendbarende hagedis.

Vissen

De verspreidingsgegevens van vissen geven aan dat op 2 km van het plangebied de beschermde grote modderkruiper voorkomt. Grote modderkruiper leeft in ondiep, stilstaand of zeer langzaam stromend water waarin veel planten aanwezig zijn en waar op de bodem een dikke modderlaag aanwezig is. De soort wordt het meest aangetroffen in kleine wateren, vooral in poldersloten met een goede waterkwaliteit. In het zuidwesten van het plangebied is een deels opgedroogde afwateringsgreppel aanwezig met geen watervegetatie. De watergreppel is geen geschikt leefgebied voor de grote modderkruiper gezien de afwezigheid van waterplanten. Voorkomen van de grote modderkruiper wordt daardoor uitgesloten. Gezien de greppel in het natte seizoen weinig water bevat is het aannemelijk dat in het drogere seizoen de greppel droog staat. De aanwezigheid van andere beschermde en algemene vissoorten wordt uitgesloten.

Ongewervelden

De verspreidingsgegevens geven aan dat weinig beschermde ongewervelden in de omgeving van het plangebied voorkomen. De uitzonderingen hiervan zijn de volgens de habitatrichtlijn beschermde witsnuitlibel en de nationaal beschermde soorten; grote vos en iepenpage.

De witsnuitlibel is op 4,5 km van het plangebied waargenomen. Het plangebied voldoet niet aan de habitatseisen van de witsnuitlibel en kan daardoor worden uitgesloten.

De grote vos is op één km van het plangebied waargenomen. De vlinders zijn vooral te vinden op warme, zonnige, open maar beschutte plaatsen. Daarnaast moeten er geschikte plaatsen zijn om te overwinteren, zoals holle bomen of stapels hout. De waardplanten voor de grote vos zijn iep, zoete kers en een aantal iepen en wilgensoorten. Tijdens het veldbezoek zijn geen waardplanten voor de grote vos waargenomen waardoor de aanwezigheid van grote vos kan worden uitgesloten

De iepenpage is op 3,5 km van het plangebied waargenomen. De iepenpage heeft geen groot leefgebied nodig en kan al voorkomen op plaatsen waar enkele iepen bij elkaar staan. De waardplanten voor deze soort zijn diverse soorten iep. In en rondom het plangebied zijn geen iepen aanwezig hierdoor is de aanwezigheid van de iepenpage uit te sluiten.

Op basis van het uitgevoerde veldbezoek en vanwege het ontbreken van geschikte waardplanten en permanente wateren kunnen beschermde vlinders en libellen binnen het plangebied worden uitgesloten.

Algemene broedvogels

Veel verschillende algemene vogelsoorten komen in de omgeving van het plangebied voor. Dit zijn onder andere de houtduif, zwarte kraai, koolmees, ekster en vink. Tijdens het veldbezoek zijn individuen waargenomen van houtduif, ekster, merel, kauw en vink. In de zuidwestelijke bomenrij zijn twee voormalige nestlocaties van de houtduif waargenomen.

Door het ontbreken van kruidenrijke graslanden en de ligging van het plangebied direct naast de bebouwde kom wordt het plangebied uitgesloten als foerageergebied of nestlocatie voor weidevogels. Soorten zoals houtduif, merel en mezen kunnen wel tot broeden komen in de bomen en struiken in het zuidwesten van het plangebied. Indien buiten het broedseizoen wordt gewerkt door de voorgenomen werkzaamheden geen bomen gekapt worden zal er geen overtreding van verbodsartikelen binnen de wet natuurbescherming plaatsvinden.

Vogels met een jaarrond beschermd nest

In de omgeving van het plangebied komen een aantal soorten met jaarrond beschermde nesten voor. Zo zijn de buizerd, havik, boomvalk, steenuil, sperwer en huismus rondom het plangebied waargenomen.

Door de afwezigheid van bosgebieden en grote bomen met nesten vervult het plangebied geen functie als nestlocatie voor de buizerd, havik, boomvalk en sperwer. Ook in de omgeving van het plangebied zijn geen grote nesten aangetroffen die een indicatie kunnen zijn voor de aanwezigheid van deze soorten.

Tijdens het veldbezoek zijn meerdere individuen van huismus waargenomen net buiten het plangebied bij de coniferenhaag ten noorden van de vrijstaande woningen grenzend aan het plangebied. De bebouwing aan de noord- en oostgrens vormt geschikt leef- en broedgebied voor huismus. De aanwezige coniferen heg is geschikt als winterverblijfplaats (kwetterplek) voor de huismus. Verder is het plangebied geschikt als foerageergebied. Dit foerageergebied is echter niet essentieel gezien de aanwezigheid van voldoende foerageergebied rondom het plangebied. Daarnaast zal een deel van het verloren foerageergebied vervangen worden door tuinen die opnieuw kunnen dienen als foerageergebied

De steenuil is een vogel die gebruikelijk leeft op erven van burgerwoningen, bij boerderijen in het agrarische cultuurlandschap en aan dorpsranden waarbij voldoende zit- en uitkijkposten om te foerageren en om te rusten aanwezig zijn. Daarnaast heeft de steenuil een open tot halfopen landschap met een afwisselend korte en verruigde vegetatie nodig. De steenuil nestelt vaak in boomholten, nestkasten of nauwe ruimten in gebouwen, bijvoorbeeld tussen de dakbedekking en het beschot. De in het plangebied aangetroffen bomen met holten ten zuidwesten van het plangebied zijn niet geschikt als broedplaats voor de steenuil. Dit aangezien de holtes te klein zijn en een aantal niet dicht zijn aan de bovenkant waardoor neerslag in de holtes kan komen. Er zijn ook geen sporen gevonden (krijtstrepen of braakballen) die duiden op de aanwezigheid van de steenuil in het plangebied. Wel blijkt uit de NDFF-gegevens dat de steenuil rondom het plangebied veel voorkomt. Er zijn meerdere territoria van de steenuil binnen 5 kilometer van het plangebied aanwezig. De dichtstbijzijnde waarnemingen zijn op 60 meter van het plangebied gedaan bij een boerderij ten westen van het plangebied. Uit contact met de uilenwerkgroep is gebleken dat het gebied dient als territorium en leefgebied voor steenuilen en kerkuilen (zie afbeelding 4-4).

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.MAR001BP0012022P-VG01_0021.png"

Afbeelding 4-4 Territoria en leefgebieden van uilen in de omgeving van het plangebied

Het is niet uitgesloten dat de woningbouw negatiever effecten heeft op de territoria en leefgebieden van de uilen. Uit nader onderzoek (zie Bijlage 9) blijkt dat een deel van het foerageergebied van één steenuilenpaar, en daarmee ook een deel van het essentiële leefgebied, verdwijnt. Binnen de actieradius van het steenuilenpaar bevindt zich een boomgaard die dient als primair foerangeergebied die volledig behouwden blijft. Daarnaast worden halfopen bosschages, tuinen en moestuinen gebruikt als primair en secundair foerageergebied. Ook deze gebieden blijven behouden. Akkerranden en randen van weilanden zijn secundair foerageergebied, dit foerageergebied blijft voor 75% behouden. Er verdwijnt dus een relatief beperkt deel van het foerageergebied, dat periodiek een relatief slecht prooiaanbod biedt. Het beperkte verlies is door middel van mitigatie te neutraliseren. De mitigerende maatregelen worden getroffen in de het plangebied ter plaatse van de speciefieke bouwaanduiding - bouwverbod. In figuur 4-5 is de inrichting van de zone weergegeven. Voor de specifieke maatregelen die in dit gebied worden getroffen wordt verwezen naar het Activiteitenplan. Met de maatregel wordt het verloren foerangeergebied volledig gecompenseerd. Tevens wordt een impuls gegevan aan de biodiversiteit als geheel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.MAR001BP0012022P-VG01_0022.png"

Afbeelding 4-5 Mitigerende maatregel voor de steenuil

De woningen mogen pas gebouwd worden als de mitigerende maatregel is ingericht en voldoet aan de gestelde eisen. Voorafgaand aan het inrichten van de mitigerende strook moet de grond gesaneerd worden.

Voor de steenuil is op 5 juni 2023 een ontheffing soortenbescherming aangevraagd, deze ontheffing is 31 augustus 2023 verleend voor het vernielen of beschadingen van nesten en/of rustplaatsen van de steenuil voor de periode tot en met 31 december 2028 (zie Bijlage 10). Aan deze ontheffing zijn voorschriften verbonden:

  • de mitigerende maatregelen moeten conform de aanvraag, het activiteitenplan een de aanvullende gegevens van 2 augustus 2023 uitgevoerd worden;
  • de activiteiten moeten uitgevoerd worden onder begeleiding van een ecologisch deskundige op het gebied van de steenuil;
  • een ecologisch werkprotocol moet opgesteld worden;
  • het alternatieve foerageergebied moet bij de start van het broedseizoen van de steenuil volledig functioneel zijn.

Conclusie

Met uitzondering van de kerk- en steenuil vormen de in en om het plangebied aanwezige planten en diersoorten geen belemmering voor het plan. Om overtreding van de Wnb te voorkomen is het plaatsen van paddenschermen tijdens de uitvoering noodzakelijk en moet de coniferenhaag ten noorden van de vrijstaande woningen behouden blijven voor de huismus. Voor de steenuilen moet alternatief foerageergebied aangeboden worden en is een ontheffing soortenbescherming verleend. Binnen het plangebied wordt een groenstrook ingericht die kan dienen als mitigerende maatregelen voor het verdwijnen van een deel van het foerageergebied. Uiteraard moet bij het uitvoeren van de werkzaamheden rekening worden gehouden met de verlichting van het bouwterrein en werkverkeer, het broedseizoen en is de algemene zorgplicht van toepassing. Ook bij de inrichting van het plangebied moet voorkomen worden dat straatlantaarns gericht zijn op de groenstrook.

4.9.3 Gebiedsbescherming

Het onderdeel gebiedsbescherming van de Wnb voorziet in de bescherming van natuurgebieden van Europees belang welke behoren tot het Natura 2000-netwerk. Deze gebieden worden beschermd om de gunstige staat van instandhouding van vogelsoorten, habitattypen en andere planten- en diersoorten te behouden en waar nodig te herstellen. Daarnaast heeft Nederland de bescherming van andere gebieden vastgelegd. Onder de planologische bescherming vallen onder andere weidevogelgebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). In de provincie Noord-Brabant is het natuurbeleid vastgelegd in het Natuurnetwerk Brabant (NNB) dat onderdeel uitmaakt van het NNN.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Kampina & Oiter 'ligt 12,6 kilometer ten zuidwesten van het plangebied . Gezien de ruime afstand van het plangebied doet het voornemen geen afbreuk aan de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied. Externe effecten zoals trilling, geluid en bewegingzijn op basis van de afstand van het Natura 200-gebied tot het plangebied ook uitgesloten. In paragraaf 4.9.4 wordt ingegaan op het aspect stikstof.

Het plangebied overlapt niet met gebieden die zijn aangesloten bij Nationaal Natuurnetwerk Brabant. Van externe werking van effecten is evenmin sprake.

Conclusie

het plan heeft geen gevolgen voor beschermende gebieden.

4.9.4 Stikstof

In het kader van het plan is een onderzoek uitgevoerd naar de toename van de stikstofdepositie op nabij gelegen Natura 2000-gebieden in verband met de beoogde extra activiteiten op grond van dit bestemmingsplan Steenoven II Fase II.

Het doel van het stikstofdepositie-onderzoek is het beoordelen of de toekomstige activiteiten die mogelijk worden op basis van de planologische situatie mogelijk significante gevolgen heeft op kwalificerende natuurwaarden in nabij gelegen Natura 2000-gebieden én of het op basis van de stikstofdepositie noodzakelijk is een passende beoordeling op te stellen.

Uitgangspunt voor het onderzoek is dat de nieuwbouw in het plangebied gasloos wordt uitgevoerd en dat alleen de verkeersaantrekkende werking van het plan gevolgen heeft voor de emissie van stikstof en ammoniak. De verkeersaantrekkende werking is bepaald op circa 320 motorvoertuigen per etmaal. De verkeersbewegingen zijn beschouwd totdat ze zijn opgenomen in het heersende verkeersbeeld. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de gebruiksfase van het plan niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie is Natura 2000-gebied. Voor de bouwfase is vastgesteld binnen welke randvoorwaarden geen sprake is van een toename van de depositie. De volgende emissies zijn in dat geval toegestaan:

  • maximaal 860 kg NOx en 369 kg NH3 op jaarbasis op de bouwplaats. Dit komt overeen met de verbranding van 150.000 liter brandstof. Machines van STAGE klasse IV met een motorvermogen van 75 tot 560 kW kunnen, bij een brandstofverbruik van 15l/uur en de toevoeging van 6% AdBlue, 10.000 uur per jaar worden gebruikt;
  • 10.000 bewegingen met lichte motorvoertuigen en 5.000 bewegingen met zware vrachtwagens van en naar de bouwplaats.

Deze inzet van machines en verkeer wordt voldoende geacht om de bouw mogelijk te maken. Daarnaast kan onbeperkt gebruik worden gemaakt van emissieloos materieel.

Het plan kan daarom ook geen significante gevolgen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen.

4.9.5 Conclusie

Voor de aantasting van het foerageergebied van de steen- en kerkuil moeten mitigerende maatregelen worden getroffen en eventueel een ontheffing soortenbescherming worden aangevraagd. Om overtreding van de Wnb te voorkomen is het plaatsen van paddenschermen tijdens de uitvoering noodzakelijk en moet de coniferenhaag ten noorden van de vrijstaande woningen behouden blijven voor de huismus.

Het plan heeft verder geen gevolgen voor beschermde soorten of beschermde gebieden.

Uiteraard moet bij het uitvoeren van de werkzaamheden rekening worden gehouden met het broedseizoen en is de algemene zorgplicht van toepassing.

4.10 Bodemkwaliteit

4.10.1 Algemeen

In het kader van een nieuw bestemmingsplan dient te worden aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit vloeit voort uit artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied.

Vanwege de voorgenomen functiewijziging van de bestemming "Agrarisch met waarden" naar de bestemming "Wonen" dient inzicht in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem te worden verkregen, teneinde vast te stellen of de bodem geschikt is voor de boogde functie(s).
Het doel van het verkennend bodemonderzoek is vast te stellen of er ter hoogte van de onderzoekslocatie sprake is van een verontreiniging van grond en/of grondwater. De opzet van het verkennend bodemonderzoek is gebaseerd op de Nederlandse norm "Onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek" (NEN 5740:2009+A1:2016).

4.10.2 Bodemonderzoek

Het verkennend bodemonderzoek is opgenomen in Bijlage 12. Op basis van eerder uitgevoerde bodemonderzoeken is het de verwachting dat een lichte tot matige verontreiniging van de bodem niet is uit te sluiten, maar dat de aanwezigheid van sterke verontreiniging onwaarschijnlijk is. Er is geen reden om asbestverontreiniging te verwachten mar wel kunnen bestrijdingsmiddelen aanwezig zijn in de bodem.

Voor het veldwerk is het gebied opgedeeld in een weiland van circa 1,3 ha en een overig terreindeel van ruim 0,2 ha.

Uit het onderzoek blijkt het volgende:

  • Zintuiglijk zijn geen afwijkingen waargenomen die kunnen duiden op het voorkomen van een bodemverontreiniging.
  • Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond van het weiland licht tot matig en plaatselijk zelfs sterk verontreinigd is met bestrijdingsmiddelen. Die verontreiniging is waarschijnlijk betrekkelijk homogeen en in de bodem van het gehele voormalige weiland aanwezig.
  • De ondergrond is niet tot nauwelijks verontreinigd met OCB.
  • Op het overige terreindeel zijn in de bovengrond ook licht tot matig verhoogde gehaltes van bestrijdingsmiddelen aangetroffen.
  • In het weiland, de voormalige boomgaarden, is sprake van een plaatselijk sterke verontreiniging met bestrijdingsmiddelen, en elders met een lichte tot matige verontreiniging. De contour van het gebied met een sterke verontreiniging is nog niet vastgesteld, wel is duidelijk dat binnen het gehele weiland sprake is van verhoogde gehaltes. Het is ook niet uit te sluiten dat sprake is van een 'geval van ernstige bodemverontreiniging', hiervan is sprake als het totale volume sterk verontreinigde grond groter is dan 25 m3.
  • De kwaliteit van de bovengrond is zodanig dat als deze van elders zou worden aangevoerd ten behoeve van ophoging deze niet aan de generieke landelijk geldende eisen voldoet behorend bij het huidige en toekomstige gebruik. De bovengrond heeft de kwaliteit Industrie en plaatselijk zelfs 'Niet Toepasbaar'.
  • De kwaliteit voor de bovengrond voldoet aan Lokale Maximale Waarden die in andere gemeentes zijn vastgesteld voor terreinen van voormalige boomgaarden met een vergelijkbaar nieuw gebruik. De gemeente Meierijstad heeft echter geen specifiek beleid dat afwijkt van het generieke landelijke kader.
  • Uit een toets met Sanscrit blijkt dat er geen sprake is van humane risico's bij het voorgenomen gebruik. Als het plangebied wordt beschouwd als een gebied met de functie 'wonen met tuin, volkstuinen, groen met natuur-waarden' dan is sprake van ecologische risico's. Uitgaande van een gebiedstype 'ander groen, bebouwing, industrie en infrastructuur' wordt wel aan de norm voldaan en is er geen sprake van ecologische risico's. Of wel of niet sprake is van ecologische risico's is dus afhankelijk van de kwalificatie van het gebied.
  • In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties zware metalen (van nature verhoogd), xylenen en naftaleen gemeten.

Er is geconcludeerd dat nader onderzoek noodzakelijk is naar hotspots, met name op delen van het plangebied die een gevoelig gebruik krijgen, zoals groenvoorzieningen en particuliere tuinen.

Dit nader onderzoek is uitgevoerd en opgenomen in Bijlage 13. Doel van het nader onderzoek was het vaststellen van de mate en omvang van de verontreiniging met organochloorbestrijdingsmiddelen, en vaststellen of op de locatie sprake is van een geval van ernstige verontreiniging, het in beeld brengen van de 'wonen-contour' en een eventuele saneringsnoodzaak.

In het nader onderzoek wordt geconcludeerd dat de onderzoekslocatie vanaf 1974 deels in gebruik is geweest ten behoeve van tuinbouwactiviteiten waarbij een groot deel van 1998 tot 2003 is gebruikt als boomgaard.

In het rapport is eveneens de conclusie van de omgevingsdienst op het rapport van WSP opgenomen. Zij stellen dat risico's niet kunnen worden uitgesloten en dat het wenselijk is dat wordt gesaneerd. Zij willen daarom dat de contouren van de interventiewaarde en de kwaliteit 'Wonen' in beeld worden gebracht. Ook moet de verontreinigingssituatie op plekken die een gevoelig gebruik krijgen (zoals speelveldjes en groenvoorzieningen) beter in beeld worden gebracht.

In het nader bodemonderzoek is de kwaliteit van de bovenste 0,3 m van de bodem vastgesteld omdat met name deze bodemlaag 'verdacht' was. In het nader onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

  • Er is sprake van een viertal 'spots' waar in de bovenste 0,3 m van de bodem de interventiewaarde van organochloorbestrijdingsmiddelen wordt overschreden. Het totale volume sterk verontreinigde wordt geschat op 12 m3.
  • In het grootste gedeelte (13.800 m2) van het onderzoeksgebied voldoet de bodemkwaliteit in de bovenste 0,3 m niet aan de eisen die daaraan worden gesteld voor 'Wonen'. De totale hoeveelheid grond welke niet voldoet aan klasse wonen is hiermee bepaald op circa 4.400 m3.
  • De sterke verontreiniging met organochloorbestrijdingsmiddelen wordt als 'historisch' beschouwd en de omvang ervan is niet zodanig dat sprake is van een 'geval van ernstige verontreiniging'.
  • Uitgaande van een 'worst case' (toekomstig gebruik 'Wonen met tuin', 'Plaatsen waar kinderen spelen' en 'Ander groen, bebouwing, infrastructuur en industrie' en het hoogst gemeten gehalte aan som DDT in de grond) is gebleken dat geen sprake is van actuele humane risico's (een risico-index van 0,37). Of sprake is van ecologische risico's is afhankelijk van hoe dit gebied ecologisch wordt 'getypeerd'. Is dit de typering 'ander groen, bebouwing, industrie en infrastructuur' dan is geen sprake van ecologische risico's, is dit 'wonen met tuin' dan wel.

Samenvattend wordt geconcludeerd dat de bodemkwaliteit niet geschikt is voor het beoogde gebruik, en dat sprake is van een 'historische verontreiniging'. Dit betekent dat de gemeente Meierijstad opgave moet doen bij Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Brabant van een ernstig geval van bodemverontreiniging. De bodem moet ter plaatse van toekomstige gevoelige functies worden gesaneerd (door ontgraven en aanvullen met geschikte grond). Het inrichtingsplan vormt hiervoor de basis.

Conclusie

In het plangebied zijn ongewenst hoge gehaltes bestrijdingsmiddelen aangetroffen. Door middel van een nader onderzoek is vastgesteld dat 13.800 m2 van het plangebied gesaneerd moet worden. Aan de hand van de uitgevoerde onderzoeken en het inrichtingsplan moet een saneringsplan worden opgesteld om de grondkwaliteit te laten aansluiten bij het voorgenomen gebruik. In de boven- en ondergrond zijn, met uitzondering van bestrijdingsmiddelen, geen verbindingen aangetroffen die de achtergrondwaarde overschrijden.

4.11 Waterparagraaf

4.11.1 Algemeen

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

4.11.2 De Watertoets

Uit de watertoets (zie Bijlage 14) blijkt dat het te verharden en bebouwen deel van het perceel circa. 5.705 m2 bedraagt en circa. 39% van het gehele plangebied omvat. De wateropgave bedraagt circa 342,3 m3. Bij de gemeente Meierijstad gaat de voorkeur uit naar oppervlakkige en zichtbare voorzieningen, die ook goed en goedkoop zijn te onderhouden Daarom ligt een maaiveldverlaging in de vorm van greppels en wadi's op openbaar terrein voor de hand. De dimensies daarvan worden bepaald door de wateropgave en de maximaal haalbare diepte.Afhankelijk van de locatie op het terrein kunnen greppels en wadi's met een diepte van 0,4 tot 0,8 m-mv aangelegd worden. Hiermee kan ongeveer 150 m3 waterberging worden gerealiseerd.

Enkele potentiële mogelijkheden tot vergroting van de capaciteit van tijdelijke opvang van hemelwater:

  • De sloot aan de westzijde vergroten van 1,50 (boven-breedte) naar 2,50 m. Deze verbreding levert 44 m3 extra op. Het waterschap verlangt echter dat hierbij maatregelen getroffen worden om water vertraagd af te voeren, bijvoorbeeld via een overlaatconstructie.
  • Een aantal maaiveldverlagingen vergroten van 1,5 naar 2,5 m (boven-breedte) waardoor het bergend volume toeneemt met 123 m3.
  • De wateropgave op parkeerplaatsen verkleinen door te kiezen voor meer open betrating zoals grastegels. Om dichtslibben van de halfverharding op termijn te vookomen moet de keuze van het materiaal hierop afgestemd worden en moet onderhoud van de halfverharding geborgd worden.
  • Onder parkeerplaatsen kunnen ook waterbergende voorzieningen aanleggen, bijvoorbeeld in de vorm van lavasteen (met veel en grote poriën), kratten, en andere constructies die in de handel zijn.
  • Uiteraard kan er ook voor worden gekozen het hemelwater op de bebouwing af te voeren naar lokale opvangmogelijkheden op eigen, particulier, terrein.
  • Niet verkende alternatieven die haalbaar zijn beschouwen zoals bijvoorbeeld infiltratieriolen.

Gezien de bodemopbouw (redelijk goed doorlatende grond) is het aannemelijk dat de voorzieningen voor tijdelijke waterberging weer binnen 24 zijn leeggelopen in de bodem, en dus weer beschikbaar zijn voor nieuwe buien.

Huishoudelijk afvalwater zal worden afgevoerd via de bestaande riolering. In zijn algemeenheid zal bij het inrichten, bouwen en beheer zo veel mogelijk worden getracht te voorkomen dat vervuilende stoffen aan de bodem, grondwater en oppervlaktewatersysteem worden toegevoegd.

Om te voorkomen dat het ruimtegebruik de goede werking van eventuele toekomstige bodeminfiltratievoorzieningen in de weg zitten, wordt geadviseerd in de planregels alle gronden mede te bestemmen voor 'water en waterhuishoudkundige voorzieningen'. Voorzieningen voor de opvang van hemelwater kunnen via een 'voorwaardelijke verplichting' in de planregels worden vastgelegd. Dat betekent dat het gebouw pas in gebruik mag worden genomen (of een deelgebied ontwikkeld) als de voorzieningen zijn aangelegd en functioneren.

Conclusie

Gezien bovenstaande is de wateropgave voor dit plangebied haalbaar, maar in het nadere ontwerp moeten nog wel keuzes worden gemaakt.

4.12 Archeologie En Cultuurhistorie

4.12.1 Algemeen

De bescherming van archeologisch erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. De Erfgoedwet is in de plaats gekomen van zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988.De Erfgoedwet bevat de wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. Onderdelen van de Monumentenwet die van toepassing waren op de fysieke leefomgeving gaan naar de Omgevingswet.

Op basis van de Erfgoedwet en artikel 3.1.6, tweede lid onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening moet in een plan rekening worden gehouden met de cultuurhistorie. Op basis hiervan is het verplicht om de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Het beleid van de provincie Noord-Brabant sluit aan op het nationale beleid voor de archeologische monumentenzorg. De provincie richt zich op de bescherming van objecten en de bescherming, benutting en ontwikkeling van structuren en ensembles van een grotere schaal.

De basis van de bescherming van archeologisch erfgoed in de Erfgoedwet is het verdrag van Valletta (ook wel het verdrag van Malta). De bescherming heeft als doel om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk in situ, dus in de grond, te behouden. Dankzij het principe van “de verstoorder betaalt” uit het verdrag van Valletta worden meer archeologische resten in situ behouden.

De voormalige gemeente Veghel heeft haar archeologiebeleid verwerkt in het vigerende bestemmingsplan. In het bestemmingsplan Buitengebied heeft het plangebied de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 4’. Hiervoor geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 10.000 m² en dieper dan 0,3 meter. Het initiatief is daarmee onderzoeksplichtig.

4.12.2 Cultuurhistorie

In afbeelding 4-5 is een uitsnede van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de provincie Noord-Brabant weergegeven. Het plangebied is met een rode ster weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.MAR001BP0012022P-VG01_0023.png"

Afbeelding 4-5 Uitsnede uit de Cultuurhistorische Waardenkaart provincie Noord-Brabant

Het plangebied ligt in het gebied dat wordt aangeduid met de naam 'Meierij'. De bewoningsgeschiedenis en inrichting van het gebied zijn in hoge mate bepaald door de natuurlijke terreingesteldheid. De indeling in agrarische gebruikseenheden (akkers, graslanden en woeste gronden) is op veel plaatsen nog goed herkenbaar. In combinatie met de dorpmen en buurtschappen en de plaatselijk aanwezige kleinschaligheid verleent dit het gebied een grote landschappelijke en cultuurhistorische waarde. Daarnaast wordt het landschap van de Meierij gekenmerkt door landgoederen, buitenplaatsen en de populierenteelt. Het plangebied en de omgeving behoort echter niet tot een cultuurhistorisch landschap van provinciaal belang.

4.12.3 Archeologie

Door KSP Archeologie is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 15. Doel van het archeologisch bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde verwachting voor het plangebied. Op de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart is aan het plangebied een lage archeologische verwachting toegekend.

Op basis van luchtfoto's is vaststeld dat het grootste deel van het plangebied in de periode 2016-2021 in gebruik is geweest als akker- of weiland. Het centrale deel van het plangebied is in gebruik geweest als erf van een agrarische onderneming.

Het plangebied is gelegen in het Brabants zandgebied, hetgeen een relatief vlak gebied is. In de ondergrond zijn een aantal zuidoost-noordwest georiënteerde breuken aanwezig. Het huidige landschap is met name tijdens de laatste ijstijd ontstaan. In die tijd heeft zich een dekzandpakket aan het oppervlakte gevormd. In de diepere ondergrond liggen afzettingen bestaande uit fijn en grof zand, soms met grind, leemlagen en plantenresten die tot de Formatie van Boxtel worden gerekend.

Begin 19e eeuw was het plangebied in gebruik als dennenbos. Rondom he tlangebied zijn kavels met weilanden aanwezig en ten noodoosten een perceel met heide. In de loop van de 19e eeuw worden sloten aangelegd op het perceel. Het oosten wordt gebruikt als als akker en het westen als weiland. In de tweede helft van de 20e eeur zijn grote delen van het plangebied in gebruik als boomgaard. Rond 1999 ontstaat bebouwing ten noordoosten van het plangebied. De bodem kan zijn aangetast door werkzaamheden in het kader van de ontginning van heide naar dennebos. Sinds begin 19e eeuw hebben diverse veranderingen plaatsgevonden binnen het plangebied.

Binnen het plangebied zijn geen archeologische monumenten, onderzoeksmeldingen en vonstmeldingen aanwezig. Binnen een straal van 500 meter van het plangebied zijn 5 onderzoeksmeldingen gedaan.

Er zijn geen (ondergrondse) bouwhistorische resten binnen het plangebied bekend en deze worden ook niet verwacht. De historische verwachting is laag voor zowel het Laat-Paleolithicum tot en met het Neolithicum, het Neolithicum tot en met de Volle Middeleeuwen en voor de Volle Middeleeuwen tot en met de Nieuwe tijd.

Op grond van de natte ligging, jonge ontginning en een wisselend landgebruik van bos, akker, weide, tunnelkas en boomgaard heeft het plangebied een lage archeologische verwachting voor alle periode. Daarnaast is door het verwachte bodemtype (beekeerdgrond) de kans groot dat door de omvorming van heide naar bos naar een afwisseling van grasland, weide en boomgaard de bodem tot in de C-horizont verstoord is. Een vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht en de archeologische dubbelbestemming kan komen te vervallen.

Dit advies vormt een slectieadvies. De resultaten van het archeologisch bureauonderzoek moeten eerst worden beoordeeld door de gemeente Meierijstad, die vervolgens een selectiebesluit neemt.

Selectiebesluit gemeente Meierijstad

Op 5 augustus 2022 heeft de gemeente Meierijstad een selectieadvies archeologische monumentenzorg voor het Plan Steenovern II fase II te Mariaheid gegeven. Er is geoordeeld dat het archeologisch rapport voldoet aan de huidige wet- en regelgeving. De gemeente kan instemmen met het advies van KSP om geen verder archeologisch onderzoek uit te voeren. Toevalsvondsten moeten conform de Erfgoedwet, artikel 5.10 gemeld worden.

4.12.4 Conclusie

Het plangebied heeft vanuit cultuurhistorisch en archeologisch oogpunt geen bijzondere waarde. Beide aspecten vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van het gebied.

4.13 Parkeren En Ontsluiting

De gemeente Meierijstad streeft naar een goede ontsluiting en ook naar een goede parkeerbalans op nieuw te ontwikkelen percelen. Voor de planlocatie betekent dit dat de ontsluiting van het terrein afdoende moet zijn en dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig is.

De ontsluiting van de planlocatie en de parkeerplaatsen vindt plaats via de Veldoven en Heiakkerstraat. Vanaf daar is verdere ontsluiting via de hoofdwegen van Mariaheide mogelijk. Deze wegen bevatten voldoende capaciteit om de toenemende verkeersbewegingen door de ontwikkeling van dit plan op te vangen.

Op basis van de Nota Parkeernormen van de gemeente Meierijstad wordt het plan beschouwd als een nieuw ontwikkelingsplan. Mariaheide is hieraan aangemerkt als een weinig stedelijk gebied. Voor het plan zijn de volgende parkeernormen van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.MAR001BP0012022P-VG01_0024.png"

Uitgaande van rest bebouwde kom geldt voor grondgebonden woningen een norm van 2,2 tot 2,4 parkeerplaatsen per woning. Uitgaande van de nu ingetekende 35 woningen zijn 79 parkeerplaatsen noodzakelijk. Het schetsontwerp voorziet in de realisatie van 9 garages, waarbij op 9 opritten ook nog ruimte is voor 1 tot 2 parkeerplaatsen. Daarnaast zijn 36 parkeerplaatsen voorzien in openbaar gebied. Daarmee wordt nog niet voldaan aan de parkeernorm van de gemeente Meierijstad. Er is binnen het plangebied echter voldoende ruimte beschikbaar om bij de uitwerking van het plan te kunnen voldoen aan de parkeernorm.

Conclusie

De wegen waarmee het plan wordt ontsloten hebben voldoende capaciteit om de extra verkeersbewegingen als gevolg van het plan op te vangen. Bij de uitwerking vna het plan moet worden voldaan aan de parkeernormen van de gemeente Meierijstad. Er is binnen het plan voldoende ruimte om te kunnen borgen dat aan deze norm wordt voldaan.

4.14 Duurzaamheid

Het plangebied is gelegen buiten bestaand stedelijk gebied. In de Structuurvisie Mariaheide is aangegen welke locaties binnen Mariaheide in aanmerking komen voor herstructurering of transformatie. Op de locatie Mariahof is de afgelopen jaren nieuwbouw gepleegd. De woningen van aan de Ericastraat (grenzend aan het Dobelsteenplein) zijn verkocht aan particulieren, waardoor deze locatie niet meer in aanmerking komt voor herstructurering. Transformatie van het Heijzo terrein aan de Pastoor van Haarenstraat behoort nog tot de mogelijkheden maar het aantal woningen (7) op deze locatie is onvoldoende om te voorzien in de lokale behoefte aan woningen. Gelet op de huidige ruimtelijke structuren, bebouwing rondom het plangebied en alternatieve bouwmogelijkheden binnen Mariaheide, kan worden geconcludeerd dat er sprake is van duurzaam ruimtegebruik. Hoewel de planlocatie niet binnen bestaand stedelijk gebied ligt, sluit de locatie wel direct aan op bestaand stedelijk gebied wat de keuze voor deze locatie toch geschikt maakt. Het bouwplan voorziet daarmee in duurzaam ruimtegebruik. Ten aanzien van de nieuwe woningen geldt dat deze gasloos (all-electric) moeten worden uitgevoerd.

Conclusie
Het voorliggend plan wordt voor zowel het ruimtegebruik als in de uitvoering van de gebouwen duurzaam uitgevoerd.

4.15 Kabels En Leidingen

Planologische relevante leidingen zijn leidingen die bescherming in een bestemmingsplan behoeven. Dit zijn bijvoorbeeld rioolwaterpersleidingen met een grote diameter en waterleidingen met een regionale functie. Op deze leidingen zijn geen veiligheidsafstanden van toepassing, maar wordt wel rekening gehouden met een zakelijk rechtstrook van de leidingen. Door binnen deze strook een bouwverbod op te nemen, wordt beschadiging van de leiding voorkomen.

Plangebied
Binnen het plangebied ligt een klein stukje laagspanningskabel en middenspanningskabel, zie de onderstaande afbeelding. Laagspannings- en middenspanningskabels zijn planologisch niet relevant en worden gebruikt voor onder andere het vervoeren van electriciteit en vormen geen risico. Verder ligt binnen het plangebied een een stuk waterleiding en een stuk riool onder over- of onderdruk. Tot slot is een lage druk gasleiding in het plangebied gelegen. Ook deze leiding vormt geen risico.
Voor het overige zijn in of nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.MAR001BP0012022P-VG01_0025.png"

Afbeelding 4-6 Kabels en leidingen binnen het plangebied

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het voorgenomen plan, beschouwd vanuit de aspecten ondergrondse infrastructuur, kabels en leidingen, geen problemen oplevert.

Hoofdstuk 5 Wijze Van Bestemmen

5.1 Planopzet

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Planvorm

Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Bij de overwegingen over de gewenste opzet van het bestemmingsplan staat men voor het dilemma dat er enerzijds een duidelijke behoefte is aan minder regelgeving. Daarnaast moet het plan flexibel zijn om op toekomstige ontwikkelingen in te spelen. Om de flexibiliteit te waarborgen is ervoor gekozen om globaal te bestemmen en slechts de hoofdlijnen van de planopzet vast te leggen in regels. Dit zijn:

  • Het maximaal aantal woningen dat toegestaan wordt;
  • Het type woningen: vrijstaand, twee-onder-een-kap en aaneengebouwd;
  • De maximale goot- en bouwhoogte;
  • Afstanden tot de perceelsgrenzen;
  • Een regeling voor erfbebouwing.

Plankaart en regels

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. Om dit te bereiken zijn op de plankaart maatvoerings-aanduidingen voor de goot- en bouwhoogte opgenomen. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn verder afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.

5.2 Algemene Juridische Opzet

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. De regels behorende bij dit bestemmingsplan geven inhoud aan de aangegeven bestemming. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden.

De regels van het onderhavige bestemmingsplan zijn ingedeeld in vier hoofdstukken, conform de systematiek in de SVBP2012, versie 1.3.1 (Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012), te weten:

  1. 1. Inleidende regels
    Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel 1 zijn de begrippen omschreven die worden gehanteerd in het plan en die een eenduidige omschrijving behoeven. In artikel 2 is bepaald hoe de diverse maten, als bouwhoogte, goothoogte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken worden gemeten.
  2. 2. Bestemmingsregels
    In dit hoofdstuk worden regels gegeven voor de binnen het plangebied toegestane functies. Per bestemming zijn de doeleinden c.q. de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. In beginsel is iedere vorm van bebouwing, die past binnen de desbetreffende bestemming tot een bepaalde omvang rechtstreeks (dus zonder eventuele afwijkingsvergunningen of wijzigingen) toegestaan.
    Indien wordt voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (bebouwingspercentage, bouwhoogte en dergelijke) en wordt gebouwd op de aangegeven plaats, kan hiervoor in de regel zonder meer omgevingsvergunning worden verleend.
    In het geval van bijbehorende bouwwerken (voorheen: aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) kan in bepaalde gevallen zonder omgevingsvergunning worden gebouwd (zie artikel 2 en 3, Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht).
  3. 3. Algemene regels
    Hier zijn onder andere bepalingen ten aanzien van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken opgenomen.
  4. 4. Overgangs- en slotregels
    Dit hoofdstuk bevat de overgangsregels en de slotregel.
    Het overgangsrecht dient om bouwwerken en gebruiksvormen, die in het verleden legaal zijn gerealiseerd maar nu afwijken van het nieuwe plan, (voorlopig) gehandhaafd respectievelijk voortgezet mogen worden. Zolang voldaan wordt aan de overgangsregels, worden deze bouwwerken en gebruiksvormen gedoogd.
    In de slotregel is bepaald wat de officiële naam van het plan is.

5.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Woongebied heeft betrekking op alle gronden binnen het bestemmingsplan. Binnen deze bestemming wordt ook het openbaar groen, verkeer, parkeren, waterhuishoudkundige voorzieningen en het openbaar gebied mogelijk gemaakt. Een deel van het woongebied wordt onder een bouwverbod met wijzigingsbevoegdheid geschaard, vanwege het toegestane gebruik van bestrijdingsmiddelen op de nabijgelegen agrarische percelen. Wanneer het gebruik van bestrijdingsmiddelen op deze percelen niet meer is toegestaan en indien er voldoende regionale behoefte aan woningbouw bestaat, kan het bouwverbod opgeheven worden.

5.4 Overige Regeling

  • anti-dubbeltelregel: deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
  • algemene bouwregels: hier zijn algemene regels voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn, zijnde 2,5 meter voor stoepen, entrees, veranda's, balkons en dergelijke, 2 meter voor erkers en serres en 1,5 meter voor andere ondergeschikte onderdelen. In deze regels is ook de voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg en instandhouding van voldoende parkeergelegenheid.
  • algemene gebruiksregels: in deze regels is opgenomen welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig gebruik worden beschouwd. Daarnaast is in dit artikel opgenomen dat overtreding van de algemene gebruiksregels een strafbaar feit is (economisch delict).
  • algemene aanduidingsregels: De algemene aanduidingsregels bevatten regelingen voor de gebiedsaanduidingen die op de verbeelding zijn opgenomen. Dit betreffen gebiedsaanduidingen die doorwerking hebben op meerdere verschillende (hoofd)bestemmingen. De in dit plan opgenomen gebiedsaanduidingen zijn boringsvrije zone en vrijwaringszone radar;
  • algemene afwijkingsregels: deze regels geven het bevoegd gezag de bevoegdheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels van dit bestemmingsplan ten behoeve van niet ingrijpende gebruiks- en/of bouwactiviteiten. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
  • overige regels: in de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het plan. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.

5.5 Overgangs- En Slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Deze laatste regel geeft aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht bij de vaststelling van een ruimtelijk plan een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het bestemmingsplan 'Steenoven II Fase II' is een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorzien.

In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld via gronduitgifte, een anterieure overeenkomst over grondexploitatie);
  • het niet noodzakelijk is een tijdvak voor de exploitatie, dan wel een fasering in de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen vast te stellen;
  • het stellen van eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied, dan wel het stellen van regels omtrent het uitvoeren van die werkzaamheden, dan wel een uitwerking van de regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid niet nodig is.

De ontwikkeling van de locatie komt voor rekening en risico van de grondeigenaren. De gemeente heeft bij de verwerving van de grond afspraken gemaakt over zelfrealisatie door de voormalige eigenaren en het aanbieden van een deel van de grond aan ontwikkelaars/bouwbedrijven die afspraken hadden met de voormalige grondeigenaren. Het overgrote deel van het plan zal door de gemeente zelf uitgegeven gaan worden. Op basis van geactualiseerde cijfers blijkt dat er sprake is van een sluitende grondexploitatie. Aangezien het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bestaat er geen noodzaak tot het vaststellen van een exploitatieplan om kosten te verhalen.

Planschade

Om de economische uitvoerbaarheid te waarborgen, dient inzicht te worden verkregen of in de voorliggende situatie sprake is van planschade. Eventuele tegemoetkomingen in de planschade die uit de planmaatregel voortvloeien, zijn voor rekening van de initiatiefnemer.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Uit de reeds gevoerde ‘omgevingsdialoog’ is gebleken dat de directe omgeving de ontwikkelingen kritisch volgt, maar er heerst geen negatieve grondhouding ten aanzien van de voorgenomen planontwikkeling. Het verslag van de omgevingsdialoog is als Bijlage 18 opgenomen bij deze plantoelichting.

6.2.1 Inspraak

Gezien het karakter van de ontwikkeling ziet de gemeente af van een inspraakmogelijkheid, voorafgaande aan de officiele wettelijke zienswijzetermijn. Betrokkenen zijn reeds geraadpleegd bij het opstellen van bijvoorbeeld de Structuurvisie Mariaheide in 2003, waarin een uitbreiding van het woongebied van het dorp op deze locatie voorzien is, daarnaast is een omgevingsdialoog gevoerd waarbij omwonenden hun standpunt over het plan kenbaar hebben kunnen maken.

6.2.2 Vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro

De gemeente Veghel zal in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan overleg plegen met de Provincie Noord-Brabant daar deze betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De Waterparagraaf is beoordeeld door het Waterschap en de opmerkingen en aanbevelingen van het waterschap zijn verwerkt in de aangepaste Waterparagraaf. Het ontwerpbestemmingsplan wordt toegezonden in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). Reacties voortkomend uit het vooroverleg worden in het kader van het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan zorgvuldig afgewogen en verwerkt in voorliggend ontwerpbestemmingsplan.

6.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 29 november 2023 tot en met 9 januari 2024 ter inzage gelegen. In deze periode zijn 15 zienswijzen ontvangen. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in een Nota van Zienwijzen, die in bijlage 19 bij deze toelichting is gevoegd. De zienswijzen leiden niet tot een wijziging van het bestemmingsplan, met uitzondering van een aanpassing in de paragraaf over het provinciale beleid. Verder zijn er enkele ambtelijke wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan.

6.2.4 Beroep

Na de vaststelling van het plan bestaat de mogelijkheid om beroep in te stellen.

Bijlage 1 Activiteitenplan Steenoven Ii

Bijlage 1 Activiteitenplan Steenoven II

Bijlage 2 Landschappelijke Inpassingsplan

Bijlage 2 Landschappelijke inpassingsplan

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 2 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Bijlage 2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeer

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek wegverkeer

Bijlage 4 Notitie Externe Veiligheid

Bijlage 4 Notitie externe veiligheid

Bijlage 5 Onderzoek Bedrijven En Milieuzonering

Bijlage 5 Onderzoek bedrijven en milieuzonering

Bijlage 6 Geurberekening

Bijlage 6 Geurberekening

Bijlage 7 Advies Ggd

Bijlage 7 Advies GGD

Bijlage 8 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 8 Quickscan Flora en Fauna

Bijlage 9 Activiteitenplan Steenoven Ii

Bijlage 9 Activiteitenplan Steenoven II

Bijlage 10 Wnb Ontheffing Soorten

Bijlage 10 Wnb ontheffing soorten

Bijlage 11 Onderzoek Stikstofdepositie

Bijlage 11 Onderzoek stikstofdepositie

Bijlage 12 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 12 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 13 Nader Bodemonderzoek

Bijlage 13 Nader bodemonderzoek

Bijlage 14 Notitie Water

Bijlage 14 Notitie water

Bijlage 15 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 15 Archeologisch onderzoek

Bijlage 16 Selectiebesluit

Bijlage 16 Selectiebesluit

Bijlage 17 Landschappelijk Inpassingsplan

Bijlage 17 Landschappelijk inpassingsplan

Bijlage 18 Verslag Omgevingsdialoog

Bijlage 18 Verslag omgevingsdialoog

Bijlage 19 Nota Van Zienswijzen

Bijlage 19 Nota van zienswijzen