paraplubestemmingsplan archeologie
Bestemmingsplan - Gemeente Meierijstad
Vastgesteld op 10-04-2025 - vastgesteld
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan 'paraplubestemmingsplan archeologie' van de gemeente Meierijstad;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met identificatienummer NL.IMRO.1948.PAR000BP0032022M-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aantoonbaar te verwachten archeologisch monument
op basis van archeologische, bodemkundige of historische informatie op een locatie te verwachten archeologisch monument.
1.4 archeologisch deskundige
de regio-archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.
1.5 archeologisch monument
terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen.
1.6 archeologisch onderzoek
het verrichten van werkzaamheden met als doel het verzamelen van kennis en wetenschap van bekende of verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.
1.7 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende bekende of te verwachten waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten.
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9 peil
- voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 2 Waarde - Archeologie 1
2.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden (archeologische rijksmonumenten) zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
2.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag niet worden gebouwd;
- b. het bepaalde in lid a. is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
2.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 3 Waarde - Archeologie 2
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden (AMK-terreinen, de overige terreinen van waarde, de gebufferde historische elementen en de zones met een verwachting op militaire relicten) zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld naar het oordeel van het bevoegd gezag.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden (historische dorpskernen) zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde – Archeologie 4' aangewezen gronden (gebieden waarbinnen archeologische resten uit alle perioden worden verwacht) zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1 onder a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld naar het oordeel van het bevoegd gezag.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Waarde - Archeologie 5
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde – Archeologie 5' aangewezen gronden (gebieden waarbinnen archeologische resten uit alle perioden worden verwacht afgedekt met stuifzand) zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1 sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Waarde - Archeologie 6
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde – Archeologie 6' aangewezen gronden (gebieden met bijzondere, aan water gerelateerde resten met hoge informatiewaarde) zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1 sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Waarde - Archeologie 7
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde – Archeologie 7' aangewezen gronden (gebieden zonder archeologische verwachting) zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.2 onder a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld naar het oordeel van het bevoegd gezag.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 9 Waarde - Archeologie 8
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 8' aangewezen gronden (onbekende archeologische verwachting binnen enkele dorpskernen) zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
9.2 Bouwregels
9.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.2.1 onder a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld naar het oordeel van het bevoegd gezag.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Van Toepassing Verklaren / Voorrangsbepaling
Dit bestemmingsplan is van toepassing op alle bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen van de gemeente Meierijstad die op het moment van de inwerkingtreding van dit plan in werking zijn getreden. De regels van dit bestemmingsplan hebben voorrang op de in deze bestemmingsplannen opgenomen regels.
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
12.1 Verbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming of in strijd met een gebruik waarvoor ingevolge de bepalingen van dit plan een omgevingsvergunning is verleend te (doen of te laten) gebruiken.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
13.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.
Artikel 14 Slotregel
Dit bestemmingsplan kan worden aangehaald onder de titel:
bestemmingsplan 'paraplubestemmingsplan archeologie' van de gemeente Meierijstad.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
Archeologie moet worden meegewogen bij het opstellen van gemeentelijke bestemmingsplannen. Om dit te kunnen bewerkstelligen dienen gemeenten een gemeentelijk archeologiebeleid te ontwikkelen. Hiervoor moeten de gemeenten het bekende en verwachte archeologisch bodemarchief onderbouwd in kaart brengen. Vervolgens dient dit archeologisch bodemarchief middels een dubbelbestemming ‘waarde archeologie’ te worden gekoppeld aan het aanleg-, sloop- en/of bouwvergunningstelsel. Dit aanleg-, sloop- en/of bouwvergunningstelsel dient vervolgens te worden opgenomen in de gemeentelijke bestemmingsplannen op grond van de Wet ruimtelijke ordening en in de toekomst in het omgevingsplan onder de Omgevingswet.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Wettelijk Kader
2.1.1 Algemeen
Het Europese verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (beter bekend als het Verdrag van Valletta of Malta, 1992) is in 1998 door de Tweede en Eerste Kamer goedgekeurd. De daaropvolgende implementatie van het verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving heeft in 2007 geleid tot de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) die per 1 september van dat jaar van kracht is geworden. Deze wet gaf aan welke wetten gewijzigd dienden te worden, met als belangrijkste de Monumentenwet 1988. De implementatie heeft daarnaast geleid tot aanpassing van enkele andere wetten op aanpalende werkvelden die voor de archeologie relevant zijn, zoals bijvoorbeeld de Ontgrondingenwet, de Woningwet, de Wet ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepaling omgevingsrecht (Wabo). Deze wetgeving beoogde dat zo goed en zo vroeg mogelijk rekening wordt gehouden met de aanwezigheid óf mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden in de bodem. De Wamz had twee belangrijke uitgangspunten:
- Het streven naar behoud van archeologische resten in hun originele context in de bodem (‘in situ’), of, als dit niet mogelijk is, door opgraving en documentatie (‘ex situ’).
- Degene die nieuwe ontwikkelingen met mogelijk bodemverstorende ingrepen tot stand brengt, is verantwoordelijk voor de inventarisatie en een verantwoord beheer van de bekende en te verwachten archeologische resten in de ondergrond (volgens het principe ‘de verstoorder betaalt’).
2.1.2 De Erfgoedwet
De bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland is per 1 juli 2016 gebundeld in de Erfgoedwet. Daarnaast is een aantal nieuwe bepalingen aan de Erfgoedwet toegevoegd. Samen met de nog te implementeren nieuwe Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van het cultureel erfgoed mogelijk. De Monumentenwet (1988, geactualiseerd in 2007) komt hiermee te vervallen.
Voor het onroerend cultureel erfgoed is de implementatie van de Erfgoedwet en de toekomstige implementatie van de Omgevingswet van belang. Het deel van de Monumentenwet 1988 dat direct raakt aan de fysieke leefomgeving, zal opgaan in de Omgevingswet.
2.1.3 De Omgevingswet
Het omgevingsrecht bestaat nu nog uit tientallen wetten en honderden regelingen voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. Al deze wetten en regelingen hebben hun eigen uitgangspunten, procedures en eisen. De rijksoverheid is van mening dat de wetgeving daardoor te ingewikkeld geworden is. De rijksoverheid heeft daarom besloten om het omgevingsrecht makkelijker te maken en samen te voegen in één wet, de Omgevingswet.
Een aantal bestaande wetten zullen in hun geheel opgaan in de Omgevingswet. Dit betreft bijvoorbeeld de Wet Ruimtelijke Ordening. Van de (herziene) Monumentenwet 1988 zullen alle onderdelen over omgevingsrecht overgeheveld worden naar de Omgevingswet. Dit betreft een belangrijk deel van de monumentenzorg, namelijk de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving. Zo zullen vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten onder de Omgevingswet komen te vallen. Maar ook verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie komen onder de nieuwe wet te vallen. Dat zelfde geldt voor de bescherming van stads- en dorpsgezichten.
Eén van de uitgangspunten van de wet is dat decentrale overheden al hun regels over de leefomgeving bijeenbrengen in één gebiedsdekkende regeling. Gebiedsgericht beleid is dus het uitgangspunt voor de nieuwe Omgevingswet. Het omgevingsplan zal voor de gemeenten de gebiedsdekkende regeling moeten gaan vormen. Het omgevingsplan biedt daarmee één integrale, inhoudelijk op elkaar afgestemde set van regels die van toepassing zijn op een locatie. Ook de regelgeving die van toepassing is op archeologie hoort daar bij.
In het geval van archeologie zal het hierbij gaan om een actuele beleidskaart met bijbehorende beleidsregels. De beleidskaart (aangevuld met de bestemmingsplanregels) kan bij het inwerking treden van de Omgevingswet worden opgenomen in het omgevingsplan. Hierbij is het wel van belang dat de beleidskaart goed is onderbouwd.
Hoofdstuk 3 Vertaling Van Het Archeologiebeleid In Het Paraplubestemmingsplan
3.1 Inleiding
De Erfgoedwet, samen met de nog te implementeren Omgevingswet, verplicht gemeenten niet alleen om de bekende archeologische waarden, maar ook de te verwachten archeologische waarden binnen hun gemeentelijke grenzen te inventariseren. Essentieel onderdeel hierin vormen de archeologische inventarisatie- en beleidskaarten. Deze kaarten vormen een cartografische onderbouwing van de (bestaande en verwachte) voorraad archeologie binnen de gemeente en het archeologische beleid dat hierop is gebaseerd.
De gemeente Meierijstad is per 1 januari 2017 ontstaan uit een fusie van drie gemeenten, te weten St. Oedenrode, Veghel en Schijndel. Deze gemeenten beschikten zoals reeds vermeld alle drie over een eigen archeologische verwachtingskaart. Deze kaarten konden echter niet één op één aan elkaar 'geplakt' worden, gezien de verschillende wijze waarop de kaarten tot stand zijn gekomen. Om tot een eenduidige inventarisatie- en beleidskaart te komen voor de nieuw ontstane gemeente Meierijstad, is ervoor gekozen om een nieuwe kaart te maken, waarbij deels geput kon worden uit de bestaande data. Sinds de vervaardiging van de oude kaarten zijn echter verscheidene nieuwe archeologische onderzoeken uitgevoerd, wat heeft geresulteerd in een aantal nieuwe waarnemingen. Bij de actualisatie is deze nieuwe data meegenomen.
Destijds bestond de huidige gemeente Meierijstad uit de gemeenten St. Oedenrode, Veghel en Schijndel. Deze voormalige gemeenten hebben destijds hun eigen archeologische verwachtingskaarten laten opstellen met als doel om inzicht te krijgen in de aanwezige archeologische waarden én in de kans dat archeologische resten in de ondergrond aanwezig zijn, om zo te kunnen komen tot een goed onderbouwd gemeentelijk archeologiebeleid.
- De kaart van de voormalige gemeente St. Oedenrode is in 2007 opgesteld door BAAC;
- de kaart van de gemeente Veghel is in 2004 opgesteld en in 2009 en 2014 geactualiseerd (in alle gevallen door BAAC);
- De kaart van de gemeente Schijndel is in 2004 opgesteld door de Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland (AWN-afdeling 23), waarna deze in 2012 is geactualiseerd door de SRE Milieudienst.
3.2 Beleidsdoelstelling Van De Gemeente Meierijstad
De gemeente Meierijstad streeft naar bescherming van het bodemarchief door middel van de bestemmingsplannen en door het op te nemen in de integrale stedelijke planvorming. Hierbij dienen archeologische waarden gebruikt te worden als uitgangspunt voor de ruimtelijke inrichting (Belvedere gedachte). Het behoud in situ (ter plaatse) staat voorop. Als vernietiging van archeologische waarden niet voorkomen kan worden, dienen deze veiliggesteld te worden door middel van archeologisch veldonderzoek en uitwerking (behoud ex situ). Op deze wijze streeft de gemeente Meierijstad naar kennisvergroting van het gemeentelijke bodemarchief en kunnen archeologische gegevens ontsloten worden.
Ondanks het vele onderzoek dat reeds is uitgevoerd, zijn er nog steeds kennislacunes. Doormiddel van bijvoorbeeld het (laten) uitvoeren van synthetiserend onderzoek of het opstellen van een eigen onderzoeksagenda kan de gemeente Meierijstad proberen de kennislacunes op te vullen.
3.3 Opzet Van De Archeologische Beleidskaart
3.3.1 Inventarisatiekaarten
Om te kunnen komen tot een archeologische inventarisatiekaart is een analyse gemaakt waarbij is onderzocht waar de bekende archeologische waarnemingen op deze nieuw gemaakte kaarten zich bevinden. Archeologische vindplaatsen liggen namelijk niet willekeurig verspreid door het landschap, maar blijken ze veelal te liggen in landschappelijke zones die in het verleden geschikt waren voor bewoning of specifieke activiteiten als vuursteenwinning. Ook de bodemvruchtbaarheid speelde vanaf de introductie van landbouw een grote rol. Als gevolg hiervan zijn gebieden aan te wijzen waar veel archeologische vindplaatsen dicht bij elkaar liggen, terwijl in andere gebieden tot op heden nauwelijks archeologische resten zijn gevonden.
Op basis van kennis over de relatie tussen het nederzettingspatroon en het landschap kunnen voorspellingen worden gedaan over de plaatsen waar nederzettingen aangetroffen kunnen worden. Dergelijke voorspellingen zijn vooral belangrijk voor de perioden tot de late middeleeuwen, waarvoor historische bronnen (zeer) schaars zijn (Romeinse tijd/vroege middeleeuwen) of ontbreken (prehistorie) en cartografische bronnen geheel ontbreken. Voor de late middeleeuwen zijn meer historische bronnen beschikbaar (al is uit deze periode geen kaartmateriaal beschikbaar) terwijl voor de nieuwe tijd relatief veel historische bronnen en kaartmateriaal beschikbaar is.
Conform de opzet van de pilot is een viertal inventarisatiekaarten vervaardigd. Het betreft
- de inventarisatiekaart voor Jagers en Verzamelaars;
- de inventarisatiekaart voor de vroege landbouwsamenleving;
- de inventarisatiekaart voor de late landbouwsamenleving
- de inventarisatiekaart voor de Staatssamenleving. In deze kaart zijn ook zones meegenomen die betrekking hebben op militaire relicten. In alle gevallen is vlakdekkend en op perceelsniveau zichtbaar welke archeologische verwachting er geldt voor een bepaald terrein.
3.3.2 Beleidscategorieën op de archeologische beleidskaart
Aan zowel de bekende archeologische waarden als de gebieden waar op basis van de modellen archeologie wordt verwacht, is een beleid gekoppeld, resulterend in een beleidskaart. Middels deze beleidskaart kan worden nagegaan hoe om te gaan met terreinen met een archeologische waarde of terreinen waar archeologische resten verwacht worden in het ruimtelijk beleid. Op deze wijze worden eventueel aanwezige archeologische waarden in de bodem op een juiste en zorgvuldige manier behandeld. De archeologische beleidskaart moet gebruikt worden als dubbelbestemming op de bestemmingsplankaart/omgevingsplankaart.
De beleidskaart is grotendeels een rechtstreekse afgeleide van de vier archeologische inventarisatiekaarten, waarbij de vier inventarisatiekaarten zijn geïntegreerd tot één kaart. De verschillende landschappelijke eenheden van de inventarisatiekaart voor Jagers en Verzamelaars en de verschillende bodemkundige eenheden van de overige drie inventarisatiekaarten zijn op basis van hun gemeenschappelijke verwachting samengevoegd tot een aantal categorieën waaraan beleid is gekoppeld.
Er is echter een aantal categorieën toegevoegd. Het betreft hier uiteraard de gebieden met een bekende archeologische waarde (AMK-terreinen en archeologische rijksmonumenten). Maar ook zijn enkele historische elementen aan deze kaart toegevoegd. Sommige cultuurhistorische waarden (zoals bijvoorbeeld de historische kern, maar ook puntlocaties als kerken) zijn (potentiële) archeologische vindplaatsen. Vandaar dat cultuurhistorie en archeologie niet los van elkaar kunnen worden gezien. Zo zijn op de beleidskaart zones gemarkeerd met een bepaalde archeologische verwachting, gebaseerd op de aanwezigheid van een cultuurhistorisch element. Hierbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan een zone rond een kerk of een oud erf waarvan vermoed wordt dat deze een middeleeuwse oorsprong heeft. Binnen de gemeente Meierijstad bevinden zich enkele stuifduinen. De dikte hiervan varieert sterk. In het beleid is hier rekening mee gehouden door een extra categorie toe te voegen.
Op deze wijze is de beleidskaart onderverdeeld in tien categorieën:
- Categorie 1; deze categorie betreft de drie archeologische rijksmonument die de gemeente rijk is. De RCE heeft besloten dat de hier aanwezige vindplaats van dermate belang is, dat het tot een rijksmonument is benoemd. De Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) is het bevoegd gezag voor dit gebied.
- Categorie 2; deze categorie bestaat uit de zones met een hoge verwachting op militaire relicten, de AMK-terreinen, een bufferzone rond alle bekende relevante historische elementen, zoals historische erven, kerken, kloosters, etc. Tot slot zijn de terreinen die op de bestaande separate kaarten zijn weer gegeven als terrein van archeologische waarde maar die geen AMK-status hebben tot deze categorie gerekend.
- Categorie 3; deze categorie bestaat uit de historische dorpskernen van St. Oedenrode, Veghel, Schijndel, Olland, Nijnsel, Boerdonk, Erp, Eerde, Lieseind en Wijbosch en zijn gebaseerd op de Eerste Kadastrale Kaarten van rond 1830.
- Categorie 4; deze categorie bestaat uit de (geïntegreerde) gebieden waaraan op basis van de verschillende modellen een verwachting is toegekend op het voorkomen van archeologische resten zoals weergegeven op alle vier inventarisatiekaarten.
- Categorie 5; deze categorie bestaat uit gebieden met eenzelfde verwachting als de gebieden van categorie 4, maar dan afgedekt met een in dikte variërend pakket stuifzand.
- Categorie 6; deze categorie bestaat uit gebieden waaraan een verwachting is toegekend op het voorkomen van bijzondere natte context resten zoals weergegeven op de inventarisatiekaarten.
- Categorie 7; deze categorie bestaat uit (de geïntegreerde) gebieden waaraan op basis van de verschillende modellen geen archeologische verwachting is toegekend op de vier inventarisatiekaarten.
- Categorie 8; deze categorie betreft de gebieden met een vooralsnog onbekende verwachting, aangezien de bodem op de geraadpleegde bodemkaarten ter plaatse niet is gekarteerd.
- Categorie 9a; deze categorie bestaat uit reeds onderzochte en geheel vrijgegeven gebieden.
- Categorie 9b; deze categorie bestaat uit reeds onderzochte gebieden die niet of slechts ten dele zijn vrijgegeven.
3.3.3 Vertaling van de beleidscategorieën in het paraplubestemmingsplan
Aan de in 3.3.2 genoemde categorieën zijn in het archeologische beleid voor de planologische becherming van de archeologische waarden de volgende consequenties verbonden aan bodemverstorende activiteiten:
- Categorie 1 (dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1): Vanwege het grote belang van deze terreinen worden bodemverstorende activiteiten die dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld of grootschalige dan wel langdurige grondwaterpeilverlagingen niet toegestaan, tenzij met behulp van een waardestellend archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat de archeologische resten niet worden bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling.
- Categorie 2 (dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2): Gezien het grote belang van de gebieden binnen categorie 2 en het feit dat reeds is vastgesteld dat binnen sommige van deze gebieden archeologie aanwezig is, is gekozen voor een vrijstellingsgrens van 50 m2. Ingrepen ondieper dan 30 cm beneden maaiveld zijn altijd vrijgesteld van onderzoek op grond van de aanname dat in deze zone geen ongestoord bodemarchief meer aanwezig is. Ingrepen kleiner dan 50 m2 zijn vrijgesteld van onderzoek. De reden voor het afwijken van de vrijstellingsgrens van 100 m2 is dat veel gebieden behorende tot categorie 2 (zoals bijvoorbeeld relicten uit de Tweede Wereldoorlog) een oppervlak hebben dat kleiner is dan 100 m2. Het risico op het (ongezien) verstoren van dergelijke terreinen is bij een vrijstellingsgrens van 100 m2 te groot. Bij ingrepen groter dan 50 m2 is een waardestellend archeologisch onderzoek vereist.
- Categorie 3 (dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3): Gezien het grote belang van de gebieden binnen categorie 3 is gekozen voor een vrijstellingsgrens van 100 m2. Ingrepen ondieper dan 50 cm beneden maaiveld zijn altijd vrijgesteld van onderzoek op grond van de aanname dat in deze zone geen ongestoord bodemarchief meer aanwezig is. Ingrepen kleiner dan 100 m2 zijn vrijgesteld van onderzoek. Bij ingrepen groter dan 100 m2 is een waardestellend archeologisch onderzoek vereist.
- Categorie 4 (dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4): Het behoud van archeologische waarden in originele context (behoud ‘in situ’) is na te streven en bodemverstoringen (inclusief sloopwerkzaamheden beneden het maaiveld) dieper dan 30 cm te vermijden. Bodemverstorende activiteiten, grootschalige dan wel langdurige grondwaterpeilverlagingen en sloopwerkzaamheden beneden het maaiveld (bv. sloop van funderingen, kelders, putten) worden niet toegestaan in plangebieden van 250 m2 of groter, tenzij met behulp van een waardestellend archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat er geen archeologische resten worden bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling.
- Categorie 5 (dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5): Het behoud van archeologische waarden in originele context (behoud ‘in situ’) is na te streven en bodemverstoringen (inclusief sloopwerkzaamheden beneden het maaiveld) dieper dan 50 cm te vermijden. Bodemverstorende activiteiten, grootschalige dan wel langdurige grondwaterpeilverlagingen en sloopwerkzaamheden beneden het maaiveld (bv. sloop van funderingen, kelders, putten) worden niet toegestaan in plangebieden van 250 m2 of groter, tenzij met behulp van een waardestellend archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat er geen archeologische resten worden bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling. Vanwege het feit dat de archeologisch relevante bodemlaag in deze gebieden begraven is onder een in dikte variërend pakket stuifzand, is de vrijstellingsgrens voor wat betreft de verstoringsdiepte opgerekt naar 50 cm beneden maaiveld. Aangezien onbekend is hoe dik het afdekkende pakket stuifzand is, wordt aanbevolen het onderzoek in eerste instantie te laten bestaan uit een verkennend booronderzoek.
- Categorie 6 (dubbelbestemming Waarde - Archeologie 6): Bodemverstoringen (inclusief sloopwerkzaamheden beneden het maaiveld) dieper dan 30 cm dienen te worden vermeden. Bodemverstorende activiteiten, grootschalige dan wel langdurige grondwaterpeilverlagingen en sloopwerkzaamheden beneden het maaiveld (bv. sloop van funderingen, kelders, putten) worden niet toegestaan in plangebieden van 500 m2 of groter, tenzij met behulp van een waardestellend archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat er geen archeologische resten worden bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling. In die gebieden waar de onderliggende categorie behoord tot categorie 1 t/m 5 of categorie 8, is het (strengere) regime van de deze categorie leidend.
- Categorie 7 (dubbelbestemming Waarde - Archeologie 7): Uitgangspunt is om bodemverstoringen (inclusief sloopwerkzaamheden beneden het maaiveld) dieper dan 50 cm te vermijden. Bodemverstorende activiteiten of grootschalige dan wel langdurige grondwaterpeilverlagingen worden zonder waardestellend archeologisch onderzoek voorafgaand aan de bodemverstorende activiteiten niet toegestaan. Bij ingrepen groter dan 10.000 m2 is een waardestellend archeologisch onderzoek vereist.
- Categorie 8 (dubbelbestemming Waarde - Archeologie 8): Uitgangspunt is om bodemverstoringen (inclusief sloopwerkzaamheden beneden het maaiveld) dieper dan 30 cm te vermijden. Bodemverstorende activiteiten, grootschalige dan wel langdurige grondwaterpeilverlagingen en sloopwerkzaamheden beneden het maaiveld (bv. sloop van funderingen, kelders, putten) worden niet toegestaan voordat is vastgesteld of er wel of geen kans is op het voorkomen van archeologische resten. De reden hiervoor is dat onbekend is welk bodemtype in deze gebieden aanwezig is en de kans op verstoring aanwezig is (moderne dorpskernen). Het onderzoek ter plaatse van deze categorie dient in eerste instantie te bestaan uit een verkennend booronderzoek. De vrijstellingsgrens van de oppervlakte van het te verstoren terrein voor gebieden is vastgesteld op 250 m2.
Tabel 1: overzicht van vrijgestelde diepte en oppervlakte voor gebieden met een archeologisch verwachting
Categorie 9a en 9b op de archeologische beleidskaart hebben betrekking op reeds uitgevoerd archeologisch onderzoek. Voor het 'paraplubestemmingsplan archeologie' zijn dit geen gebieden waarbij regels verbonden worden in de vorm van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
- In het geval van categorie 9a betreft het gebieden die onderzocht zijn en geheel vrijgegeven zijn. Vanuit de planologische bescherming van archeologische waarden hoeven voor deze gebieden geen regels gesteld worden in het bestemmingsplan in de vorm van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
- In de gebieden die vallen binnen categorie 9b heeft er in het verleden archeologisch onderzoek plaatsgevonden, maar is het terrein niet of slechts gedeeltelijk vrijgegeven. De overig aanwezige categorieën van archeologische verwachting die aanwezig zijn, bepalen in deze gebieden of er sprake is van een onderzoeksverplichting, gebaseerd op de diepte en omvang van de voorgenomen bodemingrepen. Bij het bepalen wat er vervolgens (al dan niet) nog aan onderzoek plaats moet vinden, kunnen de eerder uitgevoerde archeologische onderzoeken geraadpleegd worden.
Hoofdstuk 4 Juridische Aspecten En Planverantwoording
4.1 Opzet Van De Regels
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels (begrippen);
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels;
- 4. Overgangs- en slotregels.
4.2 Hoofdstuk 1: Inleidende Regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
- Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
4.3 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Artikel 3 tot en met 8 bevat de vijf te onderscheiden archeologische dubbelbestemmingen. Alle dubbelbestemmingen zijn het zelfde opgebouwd: bestemmingsomschrijving, bouwregels, omgevingsvergunningstelsel, wijzigingsbevoegdheid. Voor een inhoudelijke beschrijving van de juridische opzet hiervan (mede in ogenschouw nemend de beleidsmatige doorvertaling) wordt verwezen naar hoofdstuk 3 van deze plantoelichting.
4.4 Hoofdstuk 3: Algemene Regels
Reikwijdte en voorrangsbepaling
Het voorliggende bestemmingsplan is een paraplubestemmingsplan. Dit betekent dat dit plan over de geldende bestemmingsplannen heen komt te liggen en met dit plan één bepaald onderdeel in deze plannen wordt vervangen of aangevuld, in dit geval archeologie. Voor het overige blijven alle bepalingen uit de geldende bestemmingsplannen ongewijzigd van kracht. Het plan bepaalt dat de regels ten aanzien van archeologie die zijn opgenomen in het parapluplan voorrang hebben op de vigerende bestemmingsplannen. De regels uit het parapluplan zijn van toepassing op alle vigerende bestemmingsplannen op het moment van inwerkingtreding van het parapluplan.
Dubbeltelbepaling
In het hoofdstuk 3 is enkel de anti-dubbeltelregel opgenomen. In het Besluit ruimtelijke ordening is hiervoor een standaard bepaling opgenomen. Het besluit verplicht om deze bepaling in het bestemmingsplan op te nemen. De anti-dubbeltelregel beoogt te voorkomen dat door het herhaaldelijk gebruik van dezelfde oppervlakte van gronden als berekeningsgrondslag voor de oppervlaktebepaling, er op het betreffende of het aangrenzende perceel een situatie ontstaat die in strijd is met het bestemmingsplan.
Verbodsbepaling
Deze verbodsbepaling is opgenomen ten behoeve van de bestuurlijke handhaving van met de regels van het bestemmingsplan strijdig gebruik.
4.5 Hoofdstuk 4: Overgangs- En Slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. Deze overgangsregels zijn overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening. Bij het tenietgaan van bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen bestaat de mogelijkheid om terug te bouwen. Onder een calamiteit wordt hier verstaan: een verwoesting door een onvermijdelijk, eenmalig, buiten schuld van de indiener van de bouwaanvraag veroorzaakt onheil.
In de slotregels is bepaald hoe de regels van dit paraplubestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 5 Economische Uitvoerbaarheid
Tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan moeten voor sommige (bouw)plannen een exploitatieplan (ex. art. 6.12 Wro) worden vastgesteld. Het voorliggende paraplubestemmingsplan vertaalt het gemeentelijk archeologiebeleid in een planologisch-juridische regeling om te voldoen aan de Erfgoedwet. Dit betreft geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 van de Wro. Derhalve is het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig.
Bij archeologie geldt het principe ‘de verstoorder betaalt’ om te voorkomen dat het archeologisch bodemarchief verstoord wordt. Dit betekent dat de noodzakelijke archeologische onderzoeken om een omgevingsvergunning te verkrijgen om af te wijken van het bouwverbod of voor het verrichten van werken en/of werkzaamheden, moeten worden betaalt door de initiatiefnemer(s) van de (bouw)werkzaamheden. De financiering van alle kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van het bestemmingsplan komen daarmee voor rekening van particuliere initiatiefnemers. Hierdoor zijn er geen kosten voor de gemeente aan de uitvoering van het bestemmingsplan verbonden. Ingeval de gemeente zelf als initiatiefnemer archeologisch onderzoek moet uitvoeren, maken de kosten deel uit van de grondexploitatie van het betreffende project.
Hoofdstuk 6 Participatie
6.1 Inpraak
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggend geval wordt, gelet op de aard van dit bestemmingsplan, geen voorontwerp bestemmingsplan ter visie gelegd.
6.2 Vooroverleg
Het Besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Met de instanties, te weten Waterschap Aa en Maas, waterschap De Dommel en de Provincie Noord-Brabant, is geformaliseerd vooroverleg gevoerd door middel van het uitvoeren van een online toetsing van de belangen.
Voor de totstandkoming van de nieuwe archeologische beleidskaart is samengewerkt met de archeologische werkgroepen van de 4 heemkundekringen binnen Meierijstad, de afdeling Erfgoed van de gemeente 's-Hertogenbosch (adviseur bevoegd gezag) en de archeologische adviesbureau BAAC. De bestaande beleidskaarten van Schijndel, Sint-Oedenrode en Veghel samen de resultaten van de onderzoeken uitgevoerd na het vaststellen van voornoemde kaarten vormden hierbij het vertrekpunt. De archeologische werkgroepen hebben met name bijgedragen aan het toetsen van de conceptversie en hierbij de hun plaatselijke kennis in te brengen om zodoende te komen tot een zo goed mogelijk onderbouwde verwachtingswaarde.
6.3 Vaststellingsprocedure
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan vindt plaats volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Als onderdeel van de procedure wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende een termijn van 6 weken ter inzage gelegd voor zienswijzen. Gedurende deze termijn kan een ieder naar keuze schriftelijk of mondeling een zienswijze op het ontwerp bestemmingsplan kenbaar maken aan de gemeenteraad van de gemeente Meierijstad.