KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Water
Artikel 6 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Doel Van Het Bestemmingsplan
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Kader
2.1 Inleiding
2.2 Gebiedskarakteristiek
2.3 Functionele Beschrijving
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Regionaal, Provinciaal En Rijksbeleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.4 Samenvattende Conclusie
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Bodemonderzoek
4.2 Wegverkeerslawaai
4.3 Luchtkwaliteit
4.4 Geurhinder
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Kabels En Leidingen
4.7 Duurzaam Bouwen En Energie
4.8 Natuur
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
4.10 Bedrijven En Milieuhinder
4.11 Water
Hoofdstuk 5 Verkeer
5.1 Verkeersstructuur
5.2 Parkeren
Hoofdstuk 6 Planopzet
6.1 Inleiding
6.2 Algemeen
6.3 Inleidende Regels
6.4 Bestemmingsregeling
6.5 Algemene Regels
6.6 Overgangsrecht En Slotregels
6.7 Handhaving
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Inleiding
8.2 Inspraak
8.3 Vooroverleg
8.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Toetsing Bodemonderzoek Door De Odbn
Bijlage 3 Beoordeling Bodemonderzoek Checklist
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Advies Odbn Externe Veiligheid
Bijlage 6 Advies Veiligheidsregio
Bijlage 7 Archeologisch Inventariserend Veldonderzoek
Bijlage 8 Selectieadvies Archeologie
Bijlage 9 Selectiebesluit Archeologie
Bijlage 10 Infiltratieonderzoek Water

Veghel-Zuid, herziening Nederboekt

Bestemmingsplan - gemeente Meierijstad

Vastgesteld op 19-11-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Veghel-Zuid, herziening Nederboekt' met identificatienummer NL.IMRO.1948.VHL003BP0012017P-VG02 van de gemeente Veghel;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar -ingevolge de regels- regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 afvalcontainer

een container voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet milieubeheer;

1.6 ander werk

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.7 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 begane grondvloer

de bouwlaag van een gebouw, welke rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau;

1.9 bestaande bebouwing

bebouwing die op het tijdstip van eerste terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaat of in uitvoering is, danwel na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarbij de bouwaanvraag voor dat tijdstip is ingediend;

1.10 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak, daaronder begrepen:

  • aanbouw: een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan en in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw en een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt;
  • aangebouwd bijbehorend bouwwerk: een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan en niet in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw en een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt;
  • uitbouw: een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan en in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw en een vergroting van een bestaande ruimte inhoudt;
  • vrijstaand bijbehorend bouwwerk: een vrijstaand gebouw dat zowel in bouwkundig (constructie) architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
  • carport: een vrijstaand of aangebouwd bouwwerk ten behoeve van de stalling van (motor)voertuigen, bestaande uit een gesloten dakconstructie, ondersteund door palen of kolommen; de wanden van de bebouwing waartegen wordt aangebouwd kunnen als ondersteuningsconstructie fungeren;
  • overkapping: een bouwwerk bestaande uit een gesloten dakconstructie, zonder eigen wanden of met maximaal 1 eigen wand, dat aan tenminste een deel van één zijde een gesloten wand kent.

1.13 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.14 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.15 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een dakterras, onderbouw en zolder;

1.16 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

  • voorste bouwperceelsgrens: de grens van een bouwperceel gelegen aan een weg waaraan wordt gebouwd, tenzij door burgemeester en wethouders een andere perceelsgrens als zodanig wordt aangewezen;
  • zijdelingse bouwperceelsgrens: de grens van een bouwperceel die loodrecht of nagenoeg loodrecht staat op de voorste bouwperceelsgrens;
  • achterste bouwperceelsgrens: de meest van de weg af gelegen bouwperceelsgrens, evenwijdig of nagenoeg evenwijdig aan de voorste bouwperceelsgrens;

1.18 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de aarde;

1.20 carport

een vrijstaand of aangebouwd bouwwerk ten behoeve van de stalling van (motor)voertuigen, bestaande uit een gesloten dakconstructie, ondersteund door palen of kolommen; de wanden van de bebouwing waartegen wordt aangebouwd kunnen als ondersteuningsconstructie fungeren;

1.21 dak

elke bovenbeëindiging van een gebouw;

1.22 dakkapel

een ondergeschikte toevoeging aan een dakvlak, vooral bedoeld om de lichttoevoer te verbeteren en het bruikbaar woonoppervlak te vergroten;

1.23 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.24 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

1.25 entree

een bouwwerk ten behoeve van de toegang tot een gebouw;

1.26 erf

al dan niet omheind stuk grond dat in ruimtelijk opzicht direct behoort bij, in functioneel opzicht ten dienste staat van, en in feitelijk opzicht direct aansluit aan een gebouw en dat blijkens kadastrale gegevens behoort tot het perceel waarop dat gebouw is geplaatst;

1.27 erker

een ondergeschikt uitgebouwd gedeelte (uitbouw) van een woning aan een gevel, in één bouwlaag;

1.28 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 geschakelde woningen

woningen waarvan de hoofdgebouwen door middel van bijbehorende bouwwerken met elkaar verbonden zijn en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse bouwperceelsgrens is gebouwd;

1.30 gestapelde woningen

geheel of gedeeltelijk boven en/of onder elkaar gelegen woningen in een gebouw of gebouwcomplex;

1.31 hoekperceel

een perceel dat aan twee zijden grenst aan het openbaar gebied (een weg, een plein, openbaar groen);

1.32 hoekwoning

woning die aan twee zijden grenst aan het openbaar gebied (een weg, een plein, openbaar groen);

1.33 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.34 Huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;

1.35 kantoor

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.36 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.37 mindervalide

een gehandicapt persoon die aantoonbaar is aangewezen op voorzieningen op het gebied van het wonen of van het zich binnen of buiten de woning verplaatsen;

1.38 onderbouw

een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen;

1.39 ondergeschikt bouwdeel

een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een bouwwerk met uitzondering van een uitgebouwd gedeelte van een gebouw dat dient ter uitbreiding van het oppervlak (zie artikel 8.1);

1.40 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op minimaal 1,75 meter onder peil;

1.41 ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden

werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die onder peil plaatsvinden;

1.42 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de aarde;

1.43 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de aarde, en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.44 parkeergelegenheid/parkeervoorzieningen

elke stallingsgelegenheid op zowel openbaar als particulier terrein ten behoeve van een motorvoertuig op méér dan twee wielen;

1.45 parkeren

het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen;

1.46 peil

  • voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.47 perceel

kadastraal perceel;

1.48 pergola

een vrijstaand of aangebouwd bouwwerk, bestaande uit een constructie van verticaal geplaatste palen of kolommen op een onderlinge afstand van minimaal 1,50 m1 h.o.h., gekoppeld op een bovenlegger met eventueel hierop onder een hoek van 90º geplaatste dwarsligger(s);

  • de pergola mag tot maximaal 1 meter boven het maaiveld als een gesloten constructie worden uitgevoerd;
  • tussen de kolommen mag gaas ter begeleiding van planten worden aangebracht;

1.49 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.50 stacaravan

een recreatief verblijfsmiddel, dat als een gebouw valt aan te merken;

1.51 standplaats

een perceel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingennet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

1.52 stedenbouwkundige waarde/kwaliteit

de aan een gebied toegekende waarde in verband met stedenbouwkundige elementen, zoals situatie en infrastructuur, alsmede de ligging van bouwwerken in dat gebied;

1.53 straatmeubilair

de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals, verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halte-aanduidingen, parkeer-regulerende constructies, brandkranen informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaards, papierbakken, zitbanken, plantenbakken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, speelvoorzieningen, telefooncellen en abri's;

1.54 twee- aaneen gebouwde woning

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee aaneengebouwde woningen;

1.55 tuin

niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.56 verblijfsrecreatie

recreatief gebruik van gronden voor een aaneengesloten periode langer dan een dag, waarbij uitsluitend recreatieve bewoning is toegestaan;

1.57 voorste bouwvlakgrens

De grens van het bouwvlak gelegen aan de zijde van de weg, voor zover er sprake is van een voorste bouwperceelsgrens.

1.58 voorziening van algemeen nut

voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

1.59 weg

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

1.60 werk

grondwerk, wegenbouwkundig werk, waterbouwkundig werk of bouwwerk;

1.61 werken

alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren;

1.62 wet/wettelijke regelingen

indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald;

1.63 woning

een complex van ruimten die dient voor de huisvesting van:

  • één afzonderlijk huishouden;
  • een huishouden plus maximaal twee personen.

1.64 zolder

bovenste verdieping onder het dak van een gebouw voor zover de hoogte van de borstwering ter plaatse van de omtrekmuren minder dan 80 cm boven de vloer is gelegen en die geen zelfstandige woonruimte vormt.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.7 afstand tot de bouwperceelsgrens

tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.8 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;

2.9 afstand tussen gebouwen

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;

2.10 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidsmuren);

2.11 brutovloeroppervlak van een gebouw

gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw;

2.12 oppervlak van een bouwperceel

de maten van het kadastrale perceel, dan wel, wanneer er geen sprake is van een gedeeld kadastraal perceel, de feitelijke oppervlakte van het perceel behorend bij het hoofdgebouw;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. gazons, bermen en beplanting;
  3. c. paden;
  4. d. speelvoorzieningen;
  5. e. waterlopen en waterpartijen;
  6. f. waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. g. voorzieningen van algemeen nut.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen;
  2. b. paden;
  3. c. straatmeubilair;
  4. d. parkeervoorzieningen;
  5. e. groenvoorzieningen;
  6. f. waterlopen- en waterpartijen;
  7. g. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - duiker' voor een duiker.
  9. i. speelvoorzieningen;
  10. j. voorzieningen van algemeen nut;

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

  1. a. Op of in de in 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter;

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen in woningen, waarbij kamergewijze verhuur niet toegestaan is;
  2. b. de uitoefening van een beroep aan huis in hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken door de hoofdbewoner(s) van het hoofdgebouw tot een oppervlakte van maximaal 40% op het begane grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw met een maximum van 45 m²;

met de daarbij behorende:

  1. c. ter plaatse van de aanduiding 'tuin', tuinen;
  2. d. ter plaatse van de aanduiding 'erf', erven;
  3. e. groen- en speelvoorzieningen;
  4. f. voorzieningen van algemeen nut;
  5. g. waterlopen en waterpartijen;
  6. h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. i. werken, geen bouwwerken zijnde zoals de aanleg van verhardingen ten behoeve van paden (waaronder brandgangen), in- en uitritten, terrassen en de aanleg van siertuin en/of gazon, alsmede parkeerplaatsen.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. de milieusituatie;
  5. e. de situering van en het aantal parkeervoorzieningen op eigen terrein;
  6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.4 Afwijken van de bouwregels

6.5 Voorwaardelijke verplichting landschapsontwikkeling

De gronden en bouwwerken ter plaatse van de bestemming 'Wonen' mogen alleen voor deze bestemming worden gebruikt, indien de landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden conform het inrichtingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels binnen 1 jaar na ingebruikname van de woningen.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel-, goot- en kroonlijsten, luifels, erkers, entrees, stoeptreden, dorpels, dakkapellen, balkons en overstekende daken en soortgelijke bouwdelen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwhoogten, bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 2 meter bedraagt.

8.2 Ondergronds bouwen

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Verbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming of in strijd met een gebruik waarvoor ingevolge de bepalingen van dit plan een omgevingsvergunnning is verleend te (doen of te laten) gebruiken.

9.2 Strijdig gebruik onbebouwde gronden

Onder een strijdig gebruik, als bedoeld in 9.1, wordt in ieder geval verstaan een gebruik van de onbebouwde gronden als:

  1. a. opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe bouwmaterialen, afval, puin, grind en brandstoffen;
  2. b. uitstallings- of opslagplaats voor al dan niet voor gebruik geschikte voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;
  3. c. uitstallings- of opslagplaats dan wel staan- of ligplaats voor onderkomens;
  4. d. de landschappelijke inpassing als bedoeld in 6.5 niet in stand wordt gehouden.

9.3 Strijdig gebruik bebouwing

Onder een strijdig gebruik als bedoeld in 9.1 wordt in ieder geval verstaan (een):

  1. a. gebruik van woningen voor enige vorm van detailhandel en/of horeca;
  2. b. gebruik van bouwwerken ten behoeve van een bedrijf aan huis;
  3. c. gebruik van een bijbehorend bouwwerk of een gedeelte van een hoofd- of bedrijfsgebouw of bijbehorend bouwwerk bij een (bedrijfs)woning als afhankelijke woonruimte (inwoning);
  4. d. gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  5. e. prostitutie;
  6. f. het gebruik van een woning in strijd met het begrip woning.

9.4 Uitzondering

Onder strijdig gebruik als bedoeld in 9.2 valt niet het opslaan van nieuwe bouwmaterialen en puin en andere bouwmaterialen op gronden waarop of waarin onderhouds-, herstel- of sloopwerkzaamheden worden uitgeoefend, mits deze zaken voor de uit te voeren werkzaamheden nodig zijn of van het bouwwerk dat hersteld of gesloopt wordt afkomstig zijn.

9.5 Normstelling parkeren

  1. a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor het veranderen van de functie van een bouwperceel, dient voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein of op openbaar gebied aanwezig te zijn of gerealiseerd te worden, dan wel in stand te worden gehouden.
  2. b. Voor de in lid a genoemde voldoende parkeergelegenheid dienen de normen zoals bedoeld in de beleidsregel 'Nota parkeernormen Veghel' als vastgesteld op 14 december 2006, in acht genomen te worden.
  3. c. Indien deze beleidsregels e/of de bijlagen gedurende worden gewijzigd door het bevoegd gezag, dient rekening gehouden te worden met deze wijziging. De parkeernormen uit de beleidsregels en/of bijlagen zoals die gelden ten tijde van de ontvangst van de aanvraag worden toegepast.

Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels

10.1 Milieuzone - boringsvrije zone

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'boringsvrije zone' zijn behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bedoeld voor het behoud van de beschermende kleilaag in de bodem. Voor deze gronden gelden de regels zoals opgenomen in de Provinciale Milieuverordening (PMV).

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

11.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het volgende:

  1. a. de bestemmingsbepalingen, niet zijnde de bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  2. b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 5 meter;
  4. d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
  5. e. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    1. 1. de oppervlakte van de verhoging niet meer dan 10 m² bedraagt;
    2. 2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  6. f. de bouw van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor voorzieningen van algemeen nut, zoals telefooncellen, transformatorhuisjes, onderhoudsgebouwtjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, alsmede fietsenstallingen met uitzondering van verkooppunten van motorbrandstoffen, voor zover deze gebouwtjes geen grotere oppervlakte hebben dan 35 m² en geen grotere hoogte hebben dan 3,5 meter.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

12.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.

Artikel 13 Slotregel

Dit bestemmingsplan kan worden aangehaald onder de titel:

bestemmingsplan 'Veghel-Zuid, herziening Nederboekt' van de gemeente Meierijstad.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 20 september 2018

.........................................................

De griffier,

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Om aan de verplichtingen van de gemeenschappelijke regeling "Woonwagenschap 's-Hertogenbosch 1979" en het daarvan afgeleide 'aktieplan 1988' te voldoen, diende er 8 standplaatsen te komen aan de Erpseweg in Veghel. Het op 25 mei 1989 vastgestelde bestemmingsplan 'Woonwagencentrum Erpseweg e.o., 1e herziening' heeft dat mogelijk gemaakt.

Tot 1999 was de Woonwagenwet van kracht die de huisvesting regelde. Sinds 1999 zijn deze zaken ondergebracht in de reguliere wetgeving. De zorg kwam daarmee bij Woonbelang Veghel (later Area) te liggen.

De bezetting van de standplaatsen varieert. In de periode tot 2005 zijn er 6 woonwagens aanwezig, in 2007 nog maar 4 woonwagens en sinds 2008 nog maar 2 woonwagens. Er is ingezet op een afbouwconstructie, met de gedachte dat het woonwagenkamp op termijn geheel zou verdwijnen. Sinds 2008 is er al sprake van 'losse' caravans, waarvan het aantal gestaag gegroeid is met de jaren. In een gesprek met de bewoners op 27 februari 2013 is in het kader van de handhaving de afspraak met de bewoners gemaakt dat er maximaal 4 (bewoonde) toercaravans aanwezig mogen zijn.

In bestemmingsplan 'Veghel-Zuid' (vastgesteld 28 juni 2012) wordt de 'afbouwbeleid' gedachte verder vertaald en is de bestemming van Nederboekt gewijzigd in 'Groen' met daarbinnen de mogelijkheid om maximaal 2 (de nog bestaande) woonwagenstandplaatsen te hebben. Naar aanleiding van de vaststelling van het bestemmingsplan worden er sinds juli 2012 gesprekken gevoerd met Area en de bewoners over de huisvesting in de toekomst.

Begin 2014 zijn de scenario's voor handhaven van de bestaande situatie, (her)huisvesten of uitkopen onderzocht. Het college ziet geen mogelijkheden voor een uitkoop en heeft besloten tot een nadere uitwerking van de optie (her)huisvesten. Het gevolg is dat er samen met Area en de bewoners wordt naar de mogelijkheden voor (her)huisvesting op de bestaande locatie aan de Nederboekt.

Op grond van de samenstelling van de gezinssituatie van de bewoners blijkt het neer te komen op een huisvestingsbehoefte aan in totaal 6 woningen.Het idee van Area is om af te stappen van het initiële idee om chalets te plaatsen en wil in plaats daarvan 6 rijtjeswoningen gaan bouwen. De bewoners hebben aangegeven dat zij in kunnen stemmen met een dergelijke vorm van herhuisvesting. Om te komen tot een permanente huisvesting in de vorm van de rijtjeswoningen die Area wil bouwen, dient het bestemmingsplan herzien te worden.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de Nederboekt, een straat gelegen nabij de Erpseweg, aan de ontsluitingsweg vanaf de Erpseweg richting de wijk Scheifelaar II.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL003BP0012017P-VG02_0001.png"

Figuur 1.2: ligging van de locatie Nederboekt

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Ter plaatse geldt bestemmingsplan 'Veghel-Zuid', vastgesteld 28 juni 2012 en onherroepelijk geworden op 8 mei 2013. Ter plaatse gelden de bestemming 'Groen' met de aanduiding 'specifieke vorm van Wonen - wp5' en 'specifieke vorm van Wonen - wp6' ter plaatse van de twee nog aanwezige woonwagenstandplaatsen. De aanwezige sloten zijn bestemd als 'Water' en de weg als 'Verkeer'. Verder is er een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' aanwezig.

1.4 Doel Van Het Bestemmingsplan

Het doel van het bestemmingsplan is het planologisch mogelijk maken van de bouw van een rijtje van 6 huurwoningen op de locatie Nederboekt.

1.5 Leeswijzer

Aan de hand van de ruimtelijke en de functionele structuur wordt in hoofdstuk 2 de visie op het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is het voor dit bestemmingsplan relevante beleid kort samengevat.

In hoofdstuk 4 wordt het bestemmingsplan getoetst aan de diverse milieu- en andere sectorale aspecten, inclusief water. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de verkeersaspecten.

In hoofdstuk 6 is een toelichting gegeven op de regels en worden de keuzes en gedachten die ten grondslag liggen aan de bestemmingsplanregeling toegelicht. Hoofdstuk 7 gaat in op de economische uitvoerbaarheid en hoofdstuk 8 op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Kader

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat allereerst een beschrijving van de huidige ruimtelijke en functionele situatie in het plangebied en de directe omgeving. Vervolgens wordt de beoogde ontwikkeling toegelicht.

2.2 Gebiedskarakteristiek

De locatie Nederboekt ligt tussen de woonwijken Veghel Zuid, De Scheifelaar en Veghels Buiten. De dichtstbijzijnde bestaande woningen aan het Havelt aan de zuidoost zijde op circa 100 meter en aan de Piet Heinstraat in het noordwesten op circa 115 meter. Het deelgebied 'De Hoeven' van de nieuwe woonwijk Scheifelaar II kent bouwmogelijkheden op circa 60 meter ten zuiden van het plangebied.

2.3 Functionele Beschrijving

Het plangebied en directe omgeving zijn in gebruik als woongebied. Het plangebied Scheifelaar II is nog grotendeels braakliggend. Richting het zuidoosten ligt Veghels Buiten, een vorm van wonen in een gebied met extensief agrarisch gebruik en natuur rondom de woongebieden. Het plangebied zelf is sinds 1989 in gebruik genomen als locatie voor woonwagenstandplaatsen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Voor het plangebied zijn diverse beleidsstukken relevant. Het gaat hierbij om gemeentelijk, regionaal, provinciaal en nationaal beleid. Dit hoofdstuk bespreekt de hoofdlijnen van de beleidskaders die specifiek zijn voor deze ontwikkeling voor de locatie Nederboekt.

3.2 Regionaal, Provinciaal En Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Deze doelen zijn vertaald in nationale belangen (zie hierna in paragraaf 3.2.2).

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)

In het Besluit geeft het Rijk de algemene regels aan, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. In samenhang met het beleid dat is aangegeven in de Structuurvisie, zijn deze regels vooral gericht op het veilig stellen van de nationale belangen waarvoor, gelet op de belangen, beperkingen gelden voor de ruimtelijke besluitvorming op lokaal niveau.

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte (gedeeltelijk) in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro zijn momenteel veertien projecten van nationaal belang beschreven:


1. Rijksvaarwegen

2. Mainport ontwikkeling Rotterdam;

3. Kustfundament;

4. Grote rivieren;

5. Waddenzee en Waddengebied;

6. Defensie;

7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;

8. Elektriciteitsvoorziening;

9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;

10. Ecologische hoofdstructuur;

11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;

12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

14. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan


Op termijn zal ook nog volgen, blijkens publicaties van de Rijksoverheid, een onderwerp genaamd “duurzame verstedelijking”.

Er is een belang van Defensie die betrekking heeft op het plangebied "Veghel-Zuid, herziening Nederboekt". Zowel het radarverstoringsgebied (75 km vanaf de installatie, dus heel de gemeente Veghel) als de funnel (obstakelbeheergebied) van de vliegbasis Volkel liggen over het plangebied. De in het bestemmingsplan opgenomen maximale bouwhoogtes hebben geen effect hierop.

Conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die de rijksbelangen schaden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL003BP0012017P-VG02_0002.png"

Figuur 3.2.2: zones rondom vliegbasis Volkel (Bron: Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro), bijlage 3.8)

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

De Ladder voor duurzame verstedelijking moet worden gevolgd wanneer planologisch nieuwe "stedelijke ontwikkelingen" mogelijk worden gemaakt. Een in een bestemmingsplan voorziene ontwikkeling dient voldoende substantieel te zijn om als stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt.Wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt (zie uitspraak ECLI:NL:RVS:2017:1724).


De herziening 'Veghel-Zuid, herziening Nederboekt' kent een beperkte toevoeging van woningen buiten de bebouwde kom van Veghel. Er wordt van 2 woonwagenstandplaatsen gegaan naar 6 rijtjeswoningen. Met het toevoegen van 4 adressen is er gezien de beperkte omvang geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder voor duurzame verstedelijking.


Conclusie

Er is geen sprake van een nieuwestedelijke ontwikkeling, waarvoor de toets uit het Bro bedoeld is. Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is niet aan de orde.

3.2.4 Provinciale Structuurvisie ruimtelijke ordening 2010, partiële herziening 2014

Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant (SVRO) in werking getreden. Deze structuurvisie is in 2014 partieel herzien. In de Structuurvisie ruimtelijke ordening is het provinciaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2025, met een doorkijk naar 2040. Deel B van deze structuurvisie beschrijft de wijze waarop de provincie de visie uit werkt in vier robuuste ruimtelijke structuren: Groenblauwe structuur, Landelijk gebied, Stedelijke structuur en Infrastructuur. In de structuren staat hoe de provincie aankijkt tegen de ontwikkeling van functies. De Verordening ruimte is één van de uitvoeringsinstrumenten die de provincie inzet bij de realisatie van haar doelen en het borgen van haar belangen. Bij de keuze voor het instrument verordening is het belangrijk dat dit het enige instrument is voor de provincie dat vooraf aangeeft waarmee de gemeente rekening moet houden én dat rechtstreeks doorwerkt naar de ruimtelijke besluitvorming op gemeentelijk niveau.


Conclusie

Het plangebied ligt op de visiekaart van de 'Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014' binnen het stedelijk concentratiegebied. Op de visiekaart wordt de locatie aangeduid als 'gemengd landelijk gebied' met de aanduiding 'zoekgebied voor verstedelijking'. De ontwikkeling van woningbouw op de locatie Nederboekt past daarmee binnen de provinciale structuurvisie.

3.2.5 De bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant (Actualisering 2017)

In 2017 heeft de Provincie Noord-Brabant haar bevolkings- en woningbehoefteprognose geactualiseerd. De provincie heeft in de actualisering 2017 voor de woningbehoefte twee scenario's geschetst; varianten voor een hoge (bjlage E1) en een lage (bijlage E2) verstedelijkingsopgave. Het college van Meierijstad gaat in het kader van de Woonvisie die in voorbereiding is uit van het scenario 'hoge verstedelijkingsopgave'. In het geval van een hoge verstedelijkingsopgave wordt uitgegaan van een behoefte aan 4.810 woningen in de periode van 2017-2029. De harde plancapaciteit op 1 januari 2018 voor de gemeente Meierijstad bedraagt 2.285 woningen.

Conclusie

Er is daarmee ruimschoots voldoende capaciteit om een inbreiding van 6 woningen (waarvan een netto toevoeging van 4 adressen) mogelijk te maken.

3.2.6 Provinciale 'Verordening ruimte Noord-Brabant'

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben in hun vergadering van 10 juli 2015 de Verordening ruimte 2014 opnieuw vastgesteld. In deze verordening zijn alle vastgestelde wijzigingen na vaststelling op 7 februari 2014 van regels en kaarten verwerkt, inclusief de wijzigingen vanwege het in procedure gebrachte ontwerp 'Wijziging Verordening ruimte 2014, veegronde regels 2'. De wijzigingen zijn beleidsarm en zijn hoofdzakelijk technisch van aard. Bij de laatste wijziging van de regels in juli 2017 is de naam gewijzigd in "Verordening ruimte Noord Brabant".

In de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn regels opgenomen waar de gemeente bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening mee dient te houden. In de verordening worden de provinciale belangen veilig gesteld. Het plangebied ligt volgens de Verordening ruimte binnen de structuur 'gemengd landelijk gebied' met de aanduidingen 'integratie stad-land' en 'boringsvrije zone'. Ter plaatse gelden rechtstreeks werkende regels in de vorm van beperkingen voor de veehouderij en mestbewerking, die functies komen echter niet binnen het plangebied voor.

In 2015 is begrenzing van het waterwingebied van Brabant Water tussen Veghel en Erp aangepast, waarbij de boringsvrije zone rondom het waterwingebied ook een stuk zuidelijker is komen te liggen. Sinds de kaartaanpassingen 'Wijziging verordening ruimte 2014, kaartaanpassingen 3', vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 6 oktober 2015, ligt de boringsvrije zone over het plangebied Veghel-Zuid, herziening Nederboekt .

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL003BP0012017P-VG02_0003.png"

Figuur 3.2.5a: Wijziging verordening ruimte 2014, kaartaanpassingen 3, vastgesteld op 6 oktober 2015

Stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied

Onder specifieke voorwaarden is een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk in gebieden met bijzondere landschappelijke kwaliteiten, de zogenoemde 'gebieden integratie stad-land'. In deze gebieden kan stedelijke ontwikkeling plaatsvinden in samenhang met een groene en blauwe landschapsontwikkeling. Het verbod op nieuwvestiging geldt in een dergelijk geval niet. Het sluitstuk van het bundelingsbeleid wordt gevormd door de rood-met-groen-koppeling. Een groene landschapsontwikkeling betreft bijvoorbeeld een robuuste duurzame groene geleding of een landschappelijke verbinding. Bij een blauwe landschapsontwikkeling kan het gaan om een nieuw of aangepast watersysteem.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL003BP0012017P-VG02_0004.png"

Figuur 3.2.5b: begrenzing van 'bestaand stedelijk gebied' en 'integratie stad - land'

Het doel hierbij is dat er in het landschap nieuwe kwaliteiten ontstaan of bestaande landschapskwaliteiten worden versterkt. De in de regeling gestelde voorwaarden maken het mogelijk dat per gebied maatwerk wordt geleverd ten aanzien van de vorm waarin zo'n samenhangende gebiedsontwikkeling gestalte kan krijgen. Uiteraard moet bij de uitwerking rekening worden gehouden met overige bepalingen van de verordening, zoals (attentiegebieden van) de ecologische hoofdstructuur, aangewezen waterbergingsgebieden of cultuurhistorische waarden. De aanwezige waarden moeten betrokken worden in de planontwikkeling in het algemeen en in de weergave van de ruimtelijke inrichting en het stedenbouwkundig ontwerp in het bijzonder (principe behoud door ontwikkeling).

De zone 'integratie stad-land' beperkt zich niet tot de directe omgeving van de Nederboekt, maar ligt over het gehele gebied van Veghels Buiten. In het kader van dat project is er een koppeling gelegd tussen de stedelijke ontwikkeling in de vorm van woningbouw en landschapsontwikkeling (groen en water) in de vorm van de tussenliggende 'groene mal'. Alhoewel de woonwagenlocatie geen onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan voor Veghels Buiten, sluit de locatie daar wel bij aan, zowel fysiek als qua stedenbouwkundige setting (wonen binnen een groen raamwerk).

Na het verplaatsen van de fietscrossclub FCC Wheels naar Erp en het aanleggen van de ontsluitingsweg vanaf de Erpseweg naar de Scheifelaar II, heeft er de afgelopen jaren rondom het plangebied een impuls plaatsgevonden in het versterken van het groen door planten van bomen in de zone die ligt binnen 'integratie stad-land'. De planologisch-juridische borging en duurzame instandhouding van deze bestaande landschapselementen heeft reeds met de vaststelling van bestemmingsplan 'Veghel-Zuid' op 28 juni 2012 plaatsgevonden. Met uitzondering van de wegen (Verkeer) en de aanwezige sloten en waterlopen (Water) is het gehele gebied rondom de Nederboekt bestemd als groenvoorziening zonder bouwmogelijkheden (Groen).

Binnen het plangebied zelf zijn er weinig extra mogelijkheden voor structuurverstreking. Het deel van het terrein waar momenteel de toercaravans staan, wordt (weer) ingericht als groen landschapselement en de bestaande landschappelijke inpassing wordt verbeterd. Deze elementen hebben reeds de bestemming Groen en blijven dit houden.

Tussenuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 september 2019 (201808166/1/R2)

De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt in haar uitspraak van 25 september 2019 (201808166/1/R2) dat volgens de plantoelichting van het bestemmingsplan "Veghel-Zuid" de landschapsontwikkeling, die is vastgelegd in dat plan, enkel heeft plaatsgevonden ten behoeve van de nieuwe ontsluitingsweg voor de woonwijk "Scheifelaar II". Deze landschapsontwikkeling heeft derhalve geen samenhang met de stedelijke ontwikkeling die het nu voorliggende plan mogelijk maakt, namelijk het vervangen van een woonwagenlocatie met twee standplaatsen door een bouwblok voor zes woningen. De verwijzing naar een eerder vastgesteld bestemmingsplan waarin deze stedelijke ontwikkeling niet is opgenomen kan niet dienen als grondslag voor de in de Verordening vereiste samenhang tussen die ontwikkeling en de landschapsontwikkeling. Gelet hierop kan het standpunt van de raad dat het plan voldoet aan artikel 9.1 van de Verordening niet gedragen worden door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.

Op grond van deze constatering heeft de Afdeling de raad opgedragen om via de zogenoemde 'bestuurlijke lus' binnen 20 weken nader te onderbouwen hoe wordt voldaan aan de in artikel 9.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening gestelde voorwaarde dat de door het omstreden plan mogelijk gemaakte stedelijke ontwikkeling in samenhang en evenredigheid geschiedt met een groene en blauwe landschapsontwikkeling, dan wel een gewijzigd besluit te nemen.

Toepassing van de Rood-met-groen koppeling (bundelingsbeleid)

Soms is het onvermijdelijk dat uitbreiding van stedelijk gebied ten koste gaat van het buitengebied. In dat geval stelt de provincie als voorwaarde dat de uitbreiding gepaard gaat met een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit elders in het buitengebied. Deze voorwaarde is de 'rood-met-groen-koppeling'. Bij elk plan voor een ruimtelijke ontwikkeling buiten het bestaande stedelijk gebied, moet een gemeente aangeven hoe de 'rood-met-groen-koppeling' inhoud krijgt en hoe dit zeker wordt gesteld. In de zogenoemde gebieden 'integratie stad-land' kan stedelijke ontwikkeling plaatsvinden in samenhang met een groene en blauwe landschapsontwikkeling. Een groene landschapsontwikkeling betreft bijvoorbeeld een robuuste duurzame groene geleding of een landschappelijke verbinding.

Evenredigheid met de stedelijke ontwikkeling
In de toelichting van de Verordening ruimte worden geen richtlijnen gegeven wat er verstaan moet worden onder 'in samenhang' of 'in evenredigheid' van de landschapsontwikkeling die samen met de stedelijke ontwikkeling moet plaatsvinden. De stedelijke ontwikkeling die op grond van het plan mogelijk gemaakt wordt, is beperkt van omvang.

De toename aan verharding betreft ca. 436 m2 (blauw omlijnd in figuur 3.2.6) en de toename van de verstedelijking als gevolg van het omzetten van de twee aanwezige standplaatsen (ca. 438 m2, oranje omlijnd in figuur 3.2.6) naar een woonbestemming voor een rijtje woningen (ca. 915 m2, groen omlijnd in figuur 3.2.6) betreft ca. ca. 477 m2. Het totaal aan toename van het ruimtebeslag voor de stedelijke ontwikkeling betreft derhalve ca. 913 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL003BP0012017P-VG02_0005.png"

Figuur 3.2.6: Omvang van de stedelijke ontwikkeling

De ontwikkeling van de beplanting en watergangen in het plangebied zal plaatsvinden in samenhang met de ontwikkeling van de bebouwing in het gebied. Er vindt een herstel (enkele bomen die gekap zijn ter plaatse van de tijdelijke locatie van het woonwagenkamp) en versteviging plaats van de groenstructuur en waterstructuur plaats. In figuur 3.2.7 is het inrichtingsplan (zie ook Bijlage 1 voor de legenda) opgenomen. In totaal wordt invulling gegeven aan de regels uit de Verordening ruimte door ca. 3.000 m2 aan beplanting binnen de bestemming Groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL003BP0012017P-VG02_0006.png"

Figuur 3.2.7: Inrichtingsplan

Het inrichtingsplan

Rondom de nieuwbouw van de 6 woningen aan de Nederboekt te Veghel hebben we te maken met bestaand water (sloten), de ontsluitingsweg van de wijk de Scheifelaar en bestaande bomen. De volgende werkzaamheden zitten in het inrichtingsplan:

  • Bestrating - Dit bestaat uit het aanleggen van de rijbaan en de parkeergelegenheden. De totale oppervlakte hiervan is 1120m2. De bestrating bestaat uit een grijze betonklinkerverharding met opsluiting van betonbanden (12 x 25 x 100) in de specie.
  • Watergang - Hiervoor zal er een duiker (doorsnede 500mm) aangelegd worden onder de nieuw aan te leggen weg.
  • Parkeergelegenheid - Er worden 12 parkeerplaatsen gesitueerd in het plan.
  • Groen - Er dienen enkele bomen gerooid te worden t.b.v. het toekomstbestendig aanleggen van de verharding. Om de nieuwbouw gedeeltelijk aan het gezicht vanuit de Scheifelaar te onttrekken zal een groenbeplanting met bomen en struiken worden aangeplant. De heesterbeplanting bestaat uit gemengd bosplantsoen, met een verrijking van ook groenblijvende heesters om in de winter ook wat groen te behouden. De bomen die geplant worden zijn; Lindes, Elzen, Noot en Esdoorn.


Om de daanwerkelijke aanleg van het inrichtingsplan te borgen is er in de regels van het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting toegevoegd (artikel 6.5). Hierin wordt verplicht dat de aanleg van de in het inrichtingsplan (Bijlage 1) opgenomen beplanting binnen één jaar na ingebruikname van de woningen plaats dient te vinden. Deze termijn is gekozen omdat de tijdelijke locatie van het woonwagenkamp na verhuizing nog ontmanteld moet worden. Verder is in de regels opgenomen dat het niet-instandhouden van deze groenvoorzieningen als Strijdig Gebruik aangemerkt wordt (artikel 9.2), zodat ook de instandhouding verzekerd is.

Conclusie

Het plangebied Veghel-Zuid, herziening Nederboekt en de directe omgeving in de zone 'integratie stad-land' betreft een combinatie van stedelijke ontwikkeling (bebouwing in de vorm van 6 rijtjeswoningen) en groene landschapselementen en voldoet daarmee aan de provinciale Verordening ruimte.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Veghel 2030: Menu voor de toekomst (2013)

Op 19 december 2013 heeft de gemeenteraad van Veghel de Structuurvisie Veghel 2030 vastgesteld. In deze structuurvisie worden de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de lange termijn (op hoofdlijnen) vastgelegd. Veghel doet dat voor de periode tot 2030 en voor het hele grondgebied van de gemeente. In en rond de kern Veghel is sprake van twee soorten locaties. Voor een behoorlijk aantal locaties geldt dat ontwikkeling voor 2030 vrijwel zeker is, bijvoorbeeld omdat al met de bouw begonnen is of omdat sprake is van een vastgesteld bestemmingsplan. Deze locaties zijn op de kaart aangegeven als 'woningbouwlocaties'.

Alle andere locaties zijn op de kaart opgenomen als 'strategische ontwikkellocaties'. Op deze locaties kan woningbouw plaatsvinden, maar de exacte invulling, fasering en bijvoorbeeld de gewenste woningtypen zijn nog niet vastgelegd. De gemeente zal zorgvuldig bekijken waar en wanneer deze strategische ontwikkellocaties in harde woningbouwplancapaciteit worden omgezet, vooral omdat een teveel aan harde woningbouwplannen de noodzakelijke flexibiliteit voor de toekomst ontneemt.

Het plangebied Veghel-Zuid, herziening Nederboekt betreft géén locatie die aangemerkt is als 'woningbouwlocatie' omdat ten tijde van de herziening van het bestemmingsplan 'Veghel-Zuid' nog uitgegaan werd van een afbouwconstructie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL003BP0012017P-VG02_0007.png"

Figuur 3.3.1: woningbouwlocaties en strategische ontwikkellocaties kern Veghel (bron: Structuurvisie Veghel 2030)

De structuurvisie geeft verder aan dat de ervaring leert dat voor inbreidingslocaties geldt dat ontwikkeling ervan over het algemeen lastiger is dan de ontwikkeling van een uitbreidingslocatie. In het geval van de locatie Nederboekt kan herontwikkeling van bebouwing echter volledig binnen het bestaande terrein plaatsvinden.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling maakt geen onderdeel uit van de Structuurvisie Veghel 2030. Functioneel past de ontwikkeling in de structuur die in de Structuurvisie Veghel 2030 beschreven wordt.

3.3.2 Woonbehoefte gemeente Veghel (2009, 2014)

In het in 2009 opgestelde woningmarktonderzoek (woonbehoefte gemeente Veghel, Rigo Research en Advies 2009) wordt de vraagkant van de markt voor de komende 10 jaar belicht, zowel kwantitatief als kwalitatief. Dit woningmarktonderzoek is uitgevoerd in opdracht van de gemeente Veghel en Woonbelang Veghel door Rigo Research en Advies.

Op basis van deze woningmarktverkenning kunnen gemeentelijke ambities worden bepaald en keuzes worden gemaakt, waarbij flexibiliteit in de nieuwbouwprogrammering zowel op productniveau als qua fasering wenselijk wordt geacht.

Programmatische invulling

Voor de woningvraag zijn niet alleen leeftijd en huishoudensamenstelling van belang. Ook de inkomensontwikkeling is bijvoorbeeld bepalend voor de woonsituatie en woonwensen.

Vraag- en aanbodverhoudingen dienen permanent te worden gemonitord. Mede daarom is in 2014 een actualisering van het woningbehoefteonderzoek uitgevoerd. Omdat de woningmarkt de afgelopen jaren bovendien van een aanbod - in een vraagmarkt is veranderd, is als onderdeel van dit woonbehoefteonderzoek tevens een uitgebreid woonwensenonderzoek uitgevoerd. Dit om de specifieke Veghelse woonwensen nadrukkelijk in beeld te brengen en hierop te kunnen inspelen.

Zorgvuldige fasering van bouwprojecten onderling als ook flexibele ontwikkeling van bouwplannen zijn van groot belang om te kunnen blijven inspelen op veranderende marktomstandigheden of specifieke kwaliteitsvragen.

Conclusie

De ontwikkeling van woningbouw die mogelijk wordt gemaakt binnen bestemmingsplan Veghel-Zuid, herziening Nederboekt, past binnen de woningbehoefte van de gemeente Veghel. Het percentage sociale woningbouw in de kern is relatief laag.

3.4 Samenvattende Conclusie

De ontwikkeling van het plangebied Veghel-Zuid, herziening Nederboekt, past binnen de beleidskaders van de gemeente, de provincie en het Rijk. Tevens past de realisatie van deze huurwoningen binnen het woonbeleid van de gemeente. Ook wordt is in het bestemmingsplan rekening gehouden met de landschappelijke kwaliteiten.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Bodemonderzoek

4.1.1 Toetsingskader

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij functiewijzigingen de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Daarbij dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.


4.1.2 Onderzoek

De gemeente Veghel heeft, in verband met de ruimtelijke onderbouwing voor een bestemmingsplanwijziging, aan NIPA milieutechniek b.v. te Oss opdracht gegeven voor het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 op een perceel aan de Nederboekt te Veghel (zie Bijlage 1 Bodemonderzoek).

Uitgangspunten onderzoek

Verdeeld over de onderzoekslocatie met een oppervlakte van circa 1.339 m² zijn, conform de strategie voor een verdachte locatie met betrekking tot het heterogeen voorkomen van bodemverontreiniging van de NEN 5740, de volgende boringen verricht:


  • * 10 boringen tot 0,5 meter –mv (boring 02 t/m 11)
    * 2 boring tot 2,0 meter –mv (boring 01 en 12)
    * 1 boring tot 1,5 meter onder het grondwaterniveau en afgewerkt met peilbuis (boring 13)


Drie bovengrondmengmonsters en één ondergrondmengmonster zijn geanalyseerd op de parameters uit het standaardpakket voor grond. Opgemerkt wordt dat voor een betere verdeling van de boringen vier meer boringen verricht zijn dan NEN 5740 minimaal voorschrijft. Tevens is een mengmonster van de ondergrond geanalyseerd, omdat het onderzoek tevens bruikbaar dient te zijn voor de bouwaanvraag. Voor het berekenen van de gestandaardiseerde meetwaarden zijn van de grondmengmonsters tevens de percentages aan lutum en organisch stof bepaald. Het grondwatermonster is geanalyseerd op de parameters uit het standaardpakket voor grondwater.


Resultaten onderzoek

Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op een perceel aan de Nederboekt te Veghel, kadastraal bekend als gemeente Veghel, sectie N, nummer 1187, blijkt dat zowel de vaste bodem als het grondwater niet verontreinigd zijn met de onderzochte parameters. De uitvoering van een aanvullend of nader onderzoek wordt niet zinvol geacht.

Indien grond afgevoerd moet worden van de locatie, dient rekening gehouden te worden met gebruiksbeperkingen van de vrijkomende grond. Conform de Regeling bodemkwaliteit mag de grond slechts onder voorwaarden worden hergebruikt. Eventueel vrijkomende grond mag echter wel op de locatie worden hergebruikt. Grond die binnen de werkingssfeer van de regionale bodemkwaliteitskaart wordt hergebruikt kan op basis van dit rapport hergebruikt worden. Indien de grond buiten de grenzen van de bodemkwaliteitskaart toegepast zal worden, dient een partijkeuring conform het BRL SIKB 1000 VKB protocol 1001 uitgevoerd te worden.

Toetsing van het onderzoek door de ODBN

Op 5 april 2016 heeft er een beoordeling van het onderzoek plaatsgevonden door de Omgevingsdienst Brabant noord (ODBN) (zie Bijlage 2 Toetsing bodemonderzoek door de ODBN). Er wordt geconstateerd dat de bodemkwaliteit van locatie vanuit milieuhygiënisch oogpunt en met in achtneming van de voorwaarden en/of opmerkingen voor de voorgenomen plannen geen belemmering vormt.

4.1.3 Conclusie

Het milieuaspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.2 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Normstelling

Langs alle wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal. Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde (in dit geval 63 dB) niet te boven gaan.

De geluidswaarde binnen de woning of ander gebouwen met geluidsgevoelige bestemming (de binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB. Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van deze aftrek is gebruikgemaakt.

Hogere grenswaarden

In artikel 110a lid 5 van de Wet geluidhinder staat vermeld dat hogere grenswaarden pas kunnen worden vastgesteld indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugdringen van de geluidsbelasting, onvoldoende doeltreffend zal zijn of overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

De prioriteit die de Wgh geeft aan geluid reducerende oplossingen is als volgt:

  • bronmaatregelen, zoals verkeersmaatregelen en wegdekmaatregelen;
  • overdrachtsmaatregelen, zoals het vergroten van de afstand tussen de woning en de weg, schermen en wallen;
  • ontvangermaatregelen, zoals toepassing van gevelwering of 'dove gevels', dit zijn gevels zonder te openen delen die grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

Correctie artikel 110g van de Wet geluidhinder

In artikel 110g van de Wet geluidhinder is beschreven dat er op de berekende resultaten een correctie mag worden toegepast. Op wegen waar de maximaal toegestane snelheid 70 km/h is of hoger, is de correctie -2 dB. Daar waar de maximaal toegestane snelheid lager is dan 70 km/h is de correctie 5 dB. De correctie is verwerkt in de gepresenteerde resultaten.

Voor het bepalen van de gevelisolatie is de ongecorrigeerde waarde nodig. Daartoe moet bij alle waarden 5 dB worden opgeteld.

30 km/h-wegen

Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of lager op basis van de Wgh niet-gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening echter wel inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Onderzoek

In het plangebied worden nieuwe woningen gerealiseerd. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige bestemmingen waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.

Geluidszone

Voor de Erpseweg, ter hoogte van het plangebied, geldt een snelheidsregime van 50 km/h. De weg is uitgevoerd met twee rijstroken en er is sprake van een binnenstedelijke situatie. De breedte van de geluidszone langs de weg is 200 m aan weerszijden.

Voor de overige wegen in het plangebied geldt een snelheidsregime van 30 km/h. Dit geldt ook voor de nieuw aan te leggen wegen. Voor deze wegen geldt zoals gesteld geen geluidszone ingevolge de Wet geluidhinder, maar is in het kader van een goede ruimtelijke ordening onderbouwd dat langs deze wegen sprake is van een aanvaardbaar akoestische woon- en leefklimaat. Tevens moet worden voldaan aan de normen op grond van het Bouwbesluit 2003 (binnenwaarde van 33 dB).

Om de akoestische situatie in beeld te brengen heeft NIPA meutechniek b.v. onderzoek uitgevoerd (Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Nederboekt te Veghel, rapport LH/15086a/2, 22 april 2016, zie Bijlage 4).

Resultaten/maatregelen

De nieuwe woningen zijn geprojecteerd buiten de bebouwde kom aan de Nederboekt te Veghel. De locatie is gelegen binnen de zone (akoestisch aandachtsgebied) van de Erpseweg (N616) en ondervindt ook een geluidbelasting van de niet gezoneerde 30 kilometerweg Nederboekt.

De geluidbelasting ter plaatse van de maatgevende gevels van de woonbestemming vanwege het verkeer op de Erpseweg (N616) inclusief de correctie ex art. 110g van de Wet geluidhinder, bedraagt ten hoogste 52 dB. Bij deze locatie wordt de voorkeursgrenswaarde op de maatgevende gevel van 48 dB overschreden.

Het bevoegd gezag dient een hogere waarde voor de nieuwe bestemming vast te stellen. De gecumuleerde geluidbelasting van alle bij het onderzoek betrokken wegen bedraagt ten hoogste 57 dB.


Om een goed woon- en leefklimaat in het kader van een goede ruimtelijke ordening te waarborgen zal met een nader onderzoek moeten worden aangetoond dat de geluidbelasting binnen de woning in de geluidgevoelige vertrekken niet hoger is dan 33 dB. In het kader van de aanvraag bouwvergunning zal de vereiste karakteristieke geluidwering moeten worden getoetst.

Conclusie

Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan, mits er een hogere toegestane geluidswaarde vastgesteld wordt. De berekende waarde blijft binnen de wettelijk toegestane onthefbare waarden. Er dienen bouwkundige maatregelen getroffen te worden om een binnenwaarde van 33 dB te garanderen.

4.3 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen 2007 (ook wel Wet luchtkwaliteit, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.

Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij 1 ontsluitingsweg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Onderzoek

Binnen het plangebied worden in totaal minder dan 2.000 woningen (een toevoeging van 4 adressen) gerealiseerd, waarbij het gebied vanaf verschillende zijden wordt ontsloten. Dit betekent dat op basis van het Besluit nibm de gevolgen van het voornemen voor de luchtkwaliteit niet hoeven te worden getoetst aan de eisen uit de Wlk. In het besluit-MER (2010) van Veghels Buiten zijn de effecten van het voornemen op de concentraties luchtverontreinigende stoffen langs de ontsluitende wegen, zo ook de Erpseweg, echter wel inzichtelijk gemaakt. In alle onderzochte situaties (zowel in de huidige situatie als in de toekomst) wordt voldaan aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.

De realisatie van de woningen levert slechts een zeer beperkte bijdrage aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Aangezien direct langs de ontsluitende wegen wordt voldaan aan de grenswaarden, zal dit ook ter plaatse van de beoogde woningen het geval zijn.

Conclusie

Op basis van het voorgaande en de informatie uit het besluit-MER van Veghels Buiten wordt geconcludeerd dat het milieuaspect luchtkwaliteit de realisatie van het plan 'Veghel-Zuid, herziening Nederboekt' niet in de weg staat.

4.4 Geurhinder

Toetsingskader

Veehouderijen zijn mogelijke bronnen voor geurhinder en daarom gelden voor veehouderijen regels met betrekking tot aan te houden afstanden tot voor geurhinder gevoelige objecten zoals woningen. Omgekeerd hebben deze regels ook gevolgen voor de mogelijkheden om nieuwe voor geurhinder gevoelige objecten, zoals nieuwe woningen, te realiseren. Dit wordt ook wel de omgekeerde werking genoemd. Hierbij zijn de Wet geurhinder en veehouderij en het Besluit Landbouw de relevante wettelijke kaders.

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt sinds 1 januari 2007 het toetsingskader voor het verlenen van een milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren (zoals varkens en pluimvee) waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor (zoals melkkoeien en paarden) gelden minimaal aan te houden afstanden.

Geurverordening Gemeente Veghel

Bij gemeentelijke verordening kunnen gemeenten afwijken van de wettelijke normen. Ook de in de Wgv opgenomen vaste afstanden kunnen bij gemeentelijke verordening worden aangepast. De Gemeente Veghel heeft in 2008 een geurverordening vastgesteld. De volgende (voor dit project relevante) normen zijn daarbij vastgesteld:

Tabel 3 Normen Veghel volgens geurverordening

gebied norm
Kom Veghel 3 ouE
Uitbreidingsgebied Veghels Buiten 8 ouE
Overig buitengebied 14 ouE

Daarnaast is in een zone van 250 m rond alle kernen de vaste afstand gehalveerd van 50 naar 25 m. In het kader van de Wgv moet de ontwikkeling van Veghels Buiten gezien worden als een uitbreiding van de bebouwde kom, ondanks de extensieve opzet van de nieuwe bebouwingsconcentraties. Uitgaande van Veghels Buiten als bebouwde kom, is onder de geurverordening 2008 een afstand van 100 m van toepassing.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veghel heeft op 5 augustus 2010 een evaluatie en aanpassing van de Geurverordening uit 2008 ter inzage gelegd. De aangepaste Geurverordening is vastgesteld in de gemeenteraadsvergadering van december 2010. Relevante onderdelen uit deze aanpassing zijn:

  1. 1. De vaste afstanden voor het plangebied Veghels Buiten (de actuele begrenzing, conform Structuurplan/Structuurvisie) en een zone er omheen (een zone van 250 m, conform de kernrandzones uit de Gebiedsvisie/Geurverordening uit 2008) zijn gehalveerd, van 100 m naar 50 m (vaste afstanden voor de bebouwde kom).
  2. 2. De begrenzing van ontwikkelingslocaties, zoals Veghels Buiten, is aangepast.
  3. 3. Om nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen op het criterium 'een aanvaardbaar woon- en leefklimaat' zijn toetswaarden opgenomen voor de beoordeling van de achtergrondbelasting (cumulatieve geurhinder door veehouderijen). In de bebouwde kom van de verschillende kernen in Veghel (woongebieden en bedrijventerreinen) en in de ontwikkelingslocaties (woningbouw) en de kernrandzones (rond woongebieden) geldt in het kader van ruimtelijke procedures een achtergrondbelasting van 13 ouE als toetswaarde (hinderpercentage maximaal 15%, classificatie redelijk goed, handleiding Wgv) voor de term 'aanvaardbaar woon- en leefklimaat'.

Activiteitenbesluit

Na het in werking treden van het Activiteitenbesluit (1 januari 2013) is het Besluit landbouw milieubeheer komen te vervallen en is de scheefheid tussen de Wgv en het Besluit landbouw milieubeheer rechtgetrokken. Na vaststelling van het Activiteitenbesluit is de halvering van de vaste afstanden (raadsbesluit gemeente Veghel) ook effectief geworden voor de veehouderijen die onder het Besluit landbouw milieubeheer vielen.

Onderzoek en conclusie

Omgekeerde Werking

De normen, die voortvloeien uit wetgeving op het gebied van geurhinder van veehouderijen, dienen in de eerste plaats voor de vaststelling van de vraag of voor een veehouderij een milieuvergunning kon worden verleend. Deze eisen ten aanzien van de maximale geurbelasting of minimaal aan te houden afstanden zijn ook van belang bij de beoordeling van de vraag of een bepaalde geurgevoelige bestemming kan worden gerealiseerd nabij een veehouderij. Deze zogenaamde 'omgekeerde werking' heeft dus betrekking op ruimtelijke ordeningsbesluiten, zoals bestemmingsplannen en vrijstellingen.

Vaste rechtspraak bij dit soort besluiten is dat er geen sprake mag zijn van een aantasting van de bestaande rechten van de (blijvende) veehouderijen en er sprake moet zijn van aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Geen aantasting bestaande rechten

Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de relevante geurcontouren van de veehouderijen in en rondom het plangebied in kaart gebracht. Hierbij is gebruikgemaakt van gegevens over de vergunde rechten van de veehouderijen, de agrarische bouwblokken en de bestaande voor geurhinder gevoelige objecten. De resultaten van dat onderzoek zijn vastgelegd in de rapportage 'geurcontouren Veghels Buiten' (januari 2010). Aanvullend op die inventarisatie zijn de veranderingen in de vergunde rechten/meldingen tot en met 20 september 2010 verwerkt in de contouren zoals die op de plankaart zijn weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL003BP0012017P-VG02_0008.png"

Figuur 4.5.1 Geurcontouren plangebied Veghels Buiten (situatie medio 2010)

Conclusie

Er wordt niet binnen een geurcontour van een veehouderij gebouwd. De veehouderijen rondom het plangebied woprden dus niet in hun bedrijfsvoering beperkt en is er geen sprake van een aantasting van bestaande rechten.

Aanvaardbaar woon- en leefklimaat

Een toets aan de hand van de norm die ter plaatse geldt op grond van de Wgv of de gemeentelijke geurverordening, is in het kader van de omgekeerde werking onvoldoende. Bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen moeten deze plannen ook worden getoetst aan het criterium 'aanvaardbaar woon-, leef- en/of werkklimaat' met betrekking tot de geurhinder door veehouderijen.

De geurhinder wordt bepaald op basis van de achtergrondbelasting en de voorgrondbelasting. Met de voorgrondbelasting wordt de geurbelasting bedoeld van die veehouderij die de meeste geurbelasting op een voor geurhinder gevoelig object veroorzaakt. De achtergrondbelasting wordt veroorzaakt door alle veehouderijen die rondom een geurgevoelig object zijn gelegen. De achtergrondbelasting is een goede maat om de effecten van geurhinder op het woon- en leefmilieu te kunnen beoordelen.

Het RIVM hanteert voor haar milieukwaliteitrapportages en toekomstverkenningen voor het aspect geurhinder onderstaande 'milieukwaliteitscriteria'. Deze geven de relatie weer tussen de achtergrondbelasting, de kans op geurhinder en een classificatie van het woon- en leefmilieu. Deze classificatie is ook opgenomen in de handleiding bij de Wet (Senternovem/Infomil) en is toegepast in de Gebiedsvisie van Veghel (2008) en de evaluatie en aanpassing van de verordening (2010).

Tabel 4 Classificatie achtergrondbelasting (RIVM), (classificatie voor concentratiegebieden, afgerond)

achtergrondbelasting
Geur in ouE/m³
mogelijke kans op geurhinder (%) beoordeling leefklimaat
1-3 <5 zeer goed
4-8 5-10 goed
9-13 10-15 redelijk goed
14-20 15-30 matig
21-28 20-25 tamelijk slecht
29-38 25-30 slecht
39-50 30-35 zeer slecht
51-65 35-40 extreem slecht

De achtergrondbelasting in het plangebied 'Veghel-Zuid, herziening Nederboekt' kan als zeer goed worden geclassificeerd. Er wordt voldaan aan de toetswaarde zoals opgenomen in de aanpassing van de geurverordening (raadsbesluit december 2010).

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL003BP0012017P-VG02_0009.png"Figuur 4.5.2: geursituatie achtergrondbelasting november 2015

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de achtergrondbelasting (de cumulatieve geurhinder door veehouderijen) geen beletsel is voor de realisatie van nieuwe voor geurhinder gevoelige objecten in dit plangebied.

4.5 Externe Veiligheid

Door de Omgevingsdienst Brabant-Noord (ODBN) is onderzocht welke externe veiligheidsrisico's er spelen bij de planontwikkeling (zie Bijlage 5). Uit dit advies blijkt dat er externe veiligheidsaspecten spelen op het gebied van vervoer van gebvaarlijke stoffen over de Erpseweg en van een aardgastransportleiding ten noorden van het plangebied (Z-542-19).

Er is op 10 februari 2012 een kwantitatieve risicoberekening (QRA) uitgevoerd voor alle aardgastransportleidingen in Veghel (RMB projectnummer 74300164). Uit de berekeningen blijkt dat er voor de aardgasleidingen die beginnen met een Z en een druk hebben van maximaal 40 bar er geen groepsrisico (GR) aanwezig is. Het invloedsgebied in relatie tot de bevolkingsdichtheid is bij deze leidingen te laag om een GR te veroorzaken. Ook bij de geprojecteerde bevolking in relatie tot het bestemmingsplan ‘Veghels Buiten - Oude Ontginning’ is geen GR aanwezig.

De ODBN constateert dat het bestemmingsplan voldoet aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en aan de aanvullende kaders die zijn vastgelegd in de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Veghel. Het plangebied ligt deels binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico van een aardgastransportleiding. Het groepsrisico (GR) is verantwoord en wordt aanvaardbaar geacht. De volgende overwegingen spelen daarbij een rol:

  • de geringe toename van het groepsrisico ten opzichte van de oriënterende waarde, en
  • de redelijk goede mogelijkheden binnen het plangebied voor de zelfredzaamheid van personen.

Vanwege de potentiële risico's is advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Brabant Noord. De Brandweer heeft namens de Veiligheidsregio advies gegeven op 30 september 2015 (zie Bijlage6). Aangegeven wordt dat door de beperkte afstand tussen de planlocatie en de beide risicobronnen het enigste handelingsperperctief vluchten is. Ingezet moet worden op het optimaliseren van de zelfredzaamheid. De Brandweer adviseert:

  • Informeer de (potentiële) bewoners over het aanwezige risico en handelingsperspectief.
  • Creëer een 2e vluchtroute rechtstreeks uit de planlocatie in westelijke richting
  • Leg de bouwblokken bij voorkeur zo ver mogelijk westelijk in het plangebied.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.6 Kabels En Leidingen

Er zijn geen kabels en leidingen aanwezig binnen het plangebied die van invloed zijn op de uitvoerbaarheid van het plan.

4.7 Duurzaam Bouwen En Energie

4.8.1 Convenant Duurzaam Bouwen

De gemeente Veghel heeft het Convenant Duurzaam Bouwen 2013 – 2016 ondertekend. In dit document spreken de contractpartijen ambities af voor duurzame woningbouw, utiliteitsbouw, grond-, weg- en waterbouw en stedenbouw. De ambities betreffen zowel nieuwbouw als ingrepen in bestaande gebouwen en de omgeving. Het convenant heeft betrekking op alle projecten van deelnemende partijen waarvoor op het moment van ondertekening nog geen formele aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend.

Onderdeel van dit convenant is de grote uitdaging ten aanzien van het energiezuinig maken van gebouwen en installaties. Ook levensloop bestendig bouwen is een van de uitdagingen die in het convenant een rol spelen. De gemeente Veghel zal het plan Veghel-Zuid, herziening Nederboekt afwegen in de context van het Convenant Duurzaam Bouwen.


4.8.2 GPR

GPR staat voor gemeentelijke praktijkrichtlijn. Deze naam wordt eigenlijk niet meer als geheel gebruikt. De term GPR staat nu als merknaam voor een instrument om de prestaties op gebied van kwaliteit en duurzaamheid van gebouwen te waarderen. Er zijn 5 prestatievelden waarop scores worden afgesproken: energie, gezondheid, milieu, gebruikswaarde en toekomstwaarde. Net als een rapportcijfer loopt de schaal van 1 tot 10.

De gemeente hanteert als basiskwaliteit het Bouwbesluit. In aanvulling daarop wordt door de de gemeente een GPR gehanteerd van gemiddeld 7 en tevens wordt alleen FSC-hout (of gelijkwaardig) toegepast.

4.8 Natuur

4.8.1 Normstelling en beleid

Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming beschermt Nederlandse natuurgebieden en planten- en diersoorten. De wet geldt sinds 1 januari 2017 en vervangt 3 wetten. Met slechts 1 wet en minder regels wordt het overzichtelijker om de wet toe te passen.

  1. 1. De Natuurbeschermingswet 1998. Deze wet regelde de natuurbescherming van gebieden.
  2. 2. De Flora- en faunawet. Deze wet beschermde in het wild voorkomende diersoorten en plantensoorten.
  3. 3. De Boswet. Deze wet beschermde de Nederlandse bossen.

Gebiedsbescherming:

De Natuurbeschermingswet was een vertaling van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn naar nationale regelgeving. De Natuurbeschermingswet regelde de bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten. Deze wettelijke bescherming van is anders dan de bescherming van de Ecologische HoofdStructuur (EHS) of het NatuurNetwerk Nederland (NNN).

In Nederland zijn 164 Natura 2000-gebieden aangewezen. In de nieuwe Wet natuurbescherming blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten komt te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan de EHS / het NNN of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of – landschap.


Soortbescherming:

Zowel in de Flora- en faunawet als in de nieuwe Wet natuurbescherming staan verbodsbepalingen: activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten zijn verboden. Verboden activiteiten wijzigen nauwelijks. Wel zijn enkele definities aangepast. Zo is onopzettelijk verstoren niet meer strafbaar en is opzettelijk verstoren van vogels in sommige situaties toegestaan. Maar verstoren zonder dat tevoren goed onderzoek naar beschermde soorten is uitgevoerd, blijft strafbaar.

Met de nieuwe wet wijzigt wel de lijst van beschermde soorten. Waar de Flora- en faunawet uitgaat van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen: Strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. In de tweede categore staan andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst. De bescherming van vaatplanten uit tabel 1 en tabel 2 is vervallen. Onder de Wet natuurbescherming worden nog 75 soorten vaatplanten beschermd, waaronder soorten die niet eerder werden beschermd. De bescherming van mieren vervalt. Vrijwel alle zoogdieren blijven beschermd. Meer soorten libellen en vlinders worden beschermd.

Natuurnetwerk Nederland en Natuurnetwerk Brabant

Natuurnetwerk Nederland (voorheen ecologische hoofdstructuur ofwel EHS) is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor veel planten en dieren. Op provinciaal niveau is het NNN uitgewerkt in het Natuurnetwerk Brabant (NNB). De provincie Noord-Brabant wil in 2027 alle gaten in het netwerk hebben gedicht met nieuwe natuur.

Binnen het NNN geldt een 'nee, tenzij'-regime: nieuwe plannen, projecten of handelingen zijn niet toegestaan indien deze de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Voor ingrepen die aantoonbaar aan de criteria voldoen geldt het vereiste dat de schade zoveel mogelijk moet worden beperkt door mitigerende maatregelen. Resterende schade dient te worden gecompenseerd.

4.8.2 Onderzoek naar en borging van natuurbelangen

Gebiedsbescherming

Er zijn geen gebieden in of in de nabijheid van het plangebied die beschermd worden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Binnen het plangebied 'Veghel-Zuid, herziening Nederboekt' zijn geen gronden gelegen die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of het Natuurnetwerk Brabant (NNB).

Soortenbescherming

In aansluiting op het voorgaande is het volgende van belang met betrekking tot de reikwijdte van de Flora- en faunawet in relatie tot de ruimtelijke ordening. Op grond van constante jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 4 november 2009 nr. 200900795, Bouwrecht 2010 nr. 22 en recenter RvS 10 april 2013, nr. 201109380/1, komt de vraag of voor de uitvoering van een project een ontheffing of vrijstelling nodig is op grond van de Flora- en faunawet aan de orde in beginsel in een eventueel op grond van die wet te voeren procedure en niet in de ruimtelijke procedure, zoals die van een projectbesluit of een bestemmingsplan. Pas als op voorhand redelijkerwijs te verwachten is dat de Flora- en faunawet aan de uitvoering van een project in de weg staat, heeft dit consequenties voor de ruimtelijke procedure.


Het perceel is een (semi-)verhard terrein met daar omheen sloten en groenvoorzieningen. De meeste beschermde plantensoorten komen alleen voor op plaatsen waar sprake is van geschikte groeiomstandigheden. Op deze locatie is daar gezien de begroeiing (gemeentelijk groen) en het gebruik geen sprake van. Er is geen open water (behalve bestaande sloten die aanwezig blijven) zodat er ook geen geschikte leefomstandigheden zijn voor reptielen, amfibieën, vissen en libellen. Voor vogels en zoogdieren geldt (egel, spitsmuis) dat er weliswaar een stukje gras verdwijnt met het doortrekken van de weg Nederboekt naar een tweede ontsluiting op de weg die vanaf de Erpseweg naar de Scheifelaar loopt, maar er blijven in de omgeving nog voldoende verblijfs- en foerageermogelijkheden over.

4.8.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande en gelet op de gebruiksmogelijkheden die op grond van het geldende bestemmingsplan bij recht zijn toegestaan, kan zonder nader onderzoek worden gesteld dat de beoogde bestemmingswijziging en de daaruit voortvloeiende bouw- en gebruiksmogelijkheden niet stuiten op bezwaren vanwege het aspect flora en fauna. Hierbij is ook van belang dat er geen kwetsbare (natuur)gebieden in de buurt liggen. De conclusie is dat het aanpassen van het bestemmingsplan ten behoeve van de bouw van 6 rijtjeswoningen geen aanleiding geeft tot het doen van specifiek vervolgonderzoek.

4.9 Archeologie En Cultuurhistorie

Toetsingskader

Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad. Op grond van deze aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Onderzoek

Onderzoeksbureau BAAC heeft voor het plangebied een Inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) uitgevoerd middels boringen (BAAC, maart 2016, Rapport V-16.0020, zie Bijlage 7). Door middel van het inventariserend verkennend booronderzoek wordt aanvullende informatie vergaard over de intactheid van de bodemopbouw en eventueel aanwezige archeologische resten en/of vindplaatsen in het plangebied. Het inventariserend veldonderzoek heeft als doel het toetsen c.q. bijstellen van het verwachtingsmodel zoals dat is opgesteld tijdens het bureauonderzoek. Op basis van de resultaten van het booronderzoek wordt een selectieadvies opgesteld voor (delen van) het plangebied over het mogelijk vervolgtraject.

Door grondverzet komen in de natuurlijke ondergrond die bestaat uit dekzand of verspoeld dekzand hoogteverschillen voor tot ongeveer 1,5 m. De bovengrond is doorgaans zeer sterk gevlekt of bestaat uit een voormalig plaggendek dat is teruggestort na een ontgronding of iets dergelijks. In enkele boringen is de natuurlijke ondergrond direct of vrijwel direct onder het maaiveld aangetroffen. Indien de bodem intact zou zijn, werd een enkeerdgrond verwacht. Deze is niet aangetroffen. Onverstoorde archeologische resten worden niet meer verwacht en zijn derhalve ook niet bedreigd. Vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

Selectieadvies en selectiebesluit

Op 8 maart 2016 heeft de door de gemeente Veghel aangestelde senior archeoloog (van de gemeente 's-Hertogenbosch) het rapport van BAAC beoordeeld en selectieadvies uitgebracht aan de gemeente Veghel (zie Bijlage 8) . Het advies is dat vanwege de verstoorde bodemopbouw, de gemeente Veghel zich kan vinden in het advies van Baac dat het plangebied kan worden vrijgegeven voor verdere ontwikkelingen. Dit selectieadvies is overgenomen door het college van B&W, via een door de afdeling Vergunningen onder mandaat genomen selectiebesluit van 9 maart 2016 (zie Bijlage 9).

Conclusie

De bodemopbouw binnen het plangebied is verstoord en het gebied is vrijgegeven voor woningbouw (vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht). De archeologische waarden vormen geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.10 Bedrijven En Milieuhinder

Toetsingskader

Bij realisering van nieuwe hindergevoelige functies dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Uitgangspunt daarbij is dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurt door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (herziene versie, 2007). Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof en geluidshinder. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van een gemengd gebied verkleinde richtafstanden gelden.

Onderzoek

In de directe omgeving van het plangebied is één bedrijf gevestigd; het tuincentrum Intratuin aan de Erpseweg. Het bedrijfsperceel ligt op ca. 90 meter van de geprojecteerde woningen binnen het plangebied. De VNG brochure is ingericht op basis van de Standaard Bedrij indeling (SBI) die het CBS en de Kamer van Koophandel gebruiken om bedrijven in te delen op basis van hun hoofdactiviteit. Het tuincentrum valt onder SBI 4752 (SBI-2008, Bouwmarkten, tuincentra, hypermarkten). Voor dit type bedrijven geldt een richtafstand van 30 meter tot gevoelige functies zoals woningen, waarbij het milieuaspect 'geluid' bepalend is. Gezien de afstand van 90 meter tot de beoogde woningen heeft het bedrijf geen effect op de planontwikkeling.

Conclusie

Milieuhinder door bedrijven vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.11 Water

Toetsingskader

Het is wettelijk verplicht in het kader van de bestemmingsplanprocedure ook een watertoets uit te voeren. Dit is een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. De watertoets heeft als doel het voorkomen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die negatieve effecten hebben op het duurzame waterbeheer. In het plangebied is het Waterschap Aa en Maas verantwoordelijk voor het waterbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over de waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt in de waterparagraaf.

Boringsvrije zone

Op grond van de provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010 geldt er ten behoeve van de bescherming van het waterwingebied van Brabant Water een boringsvrije zone. Deze betreft het gehele plangebied. In de boringsvrije zones gelden beperkingen; boringen, dieper dan 10 meter en grondwerkzaamheden dieper dan 3 meter zijn aan extra regels gebonden. Zulke extra regels gelden bijvoorbeeld wanneer grondwater rondgepompt wordt in een bodemenergiesysteem of bij heien. 'Boringsvrij' betekent dus niet dat er helemaal niet mag worden geboord. Veel boringen en grondwerkzaamheden blijven mogelijk, zolang aan de extra regels is voldaan.

Vanuit de 'Verordening ruimte Noord-Brabant' van de provincie is vereist dat een bestemmingsplan gelegen binnen de boringsvrije zone 'mede strekt tot het behoud van de beschermende kleilaag in de bodem'. Om die reden is er een gebiedsaanduiding '10.1 Milieuzone - boringsvrije zone' opgenomen.

Waterschap Aa en Maas

Vanaf 1 maart 2015 geldt de nieuwe Keur van de drie Brabantse waterschappen Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta. De regels in de Keur hebben betrekking op het lozen, afvoeren, onttrekken of aanvoeren van grondwater en water uit sloten en andere watergangen. Iedereen die werkzaamheden uitvoert of activiteiten plant in en om waterlopen of dijken, heeft met de Keur te maken. Meestal is een vergunning noodzakelijk. In sommige gevallen volstaat een melding. De uitzonderingen staan beschreven in de Algemene regels.


Het waterschap maakt bij het beoordelen van plannen met een toenemend verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Op planniveau is voor de herontwikkeling geen compensatie vereist. Voor plannen met een bijkomend verhard oppervlak kleiner dan 2.000 m2, groene daken en afkoppelplannen kleiner dan 10.000 m2 geldt een vrijstelling tot realisatie van compensatie.

Gemeentelijk waterplan
De gemeenten Deurne, Gemert-Bakel en Veghel en het waterschap Aa en Maas hebben gezamenlijk het Waterplan opgesteld. Het is een functioneel beleidsdocument, waarin de gewenste toekomstige situatie is beschreven en verbeeld in acht streefbeelden op strategisch/tactisch niveau:

  1. 1. Het watersysteem zo natuurlijk mogelijk laten functioneren zonder technische maatregelen. Water voor natuurdoelstellingen, waterconservering, berging van water.
  2. 2. Overtollig water bovenstrooms vasthouden, water tijdelijk bergen in retentiegebieden langs waterlopen, als het echt niet anders kan pas afvoeren.
  3. 3. Zelfreinigend vermogen toegenomen, weinig verontreinigingsbronnen (geen maaswater, geen chemische onkruidbestrijding, gescheiden rioleringssysteem.
  4. 4. Zo min mogelijk vermenging van schoon en afvalwater
  5. 5. Waterlopen als ecologische verbindingszone, natuurvriendelijke oevers, struweel, ruigtekruiden, poelen en bergingsvijvers in het stedelijk gebied ingericht als ecologische verbindingszone. Wel toegankelijk met een recreatieve functie.
  6. 6. Het aanleggen van retentiegebieden om piekafvoeren op te kunnen vangen. Grondwateroverlast komt niet meer voor.
  7. 7. De natuurlijke aanwezigheid van water wordt gerespecteerd en is waar mogelijk benadrukt.
  8. 8. De huidige en toekomstige inwoners van Veghel zijn actief bij het water in hun wijk en de omgeving betrokken.


De planontwikkeling mag niet leiden tot verhoging of verlaging van de grondwaterstand en de afvoer naar het oppervlaktewater, ook niet bij extremere omstandigheden. Op particulier terrein is primair de eigenaar verantwoordelijk voor de verwerking van het afgekoppelde water, bij voorkeur door infiltratie in de bodem.


Door middel van een waterparagraaf wordt het planvoornemen hydrologisch beschreven, waarna toetsing plaatsvindt door het bevoegd gezag. Eventueel benodigde vergunningen worden niet met deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden.

Onderzoek

Om de gevolgen van de bouw van de woningen op de waterhuishouding in beeld te krijgen heeft NIPA milieutechniek B.V. een infiltratieonderzoek uitgevoerd (Rapport 15088-HvV-1215328, zie Bijlage 10). In het kader van de planontwikkeling is op twee locaties een infiltratieproef uitgevoerd. Omdat in de toekomstige situatie sprake zal zijn van een overwegend bebouwde en/of verharde situatie is ervan uitgegaan dat een infiltratievoorziening zal worden ontworpen met een laag verbruik van oppervlakte. Met name infiltratiesloten, -vijvers, -drains/riolen of -kratten komen hiervoor in aanmerking. Op basis hiervan is ervoor gekozen de locale infiltratiecapaciteit te bepalen met behulp van de omgekeerde boorgatmethode, waarmee voornamelijk de horizontale doorlatendheid van de bodem wordt gemeten.

Conform de Leidraad Riolering, C2200 Hydraulisch functioneren van regenwatervoorzieningen, kan gesteld worden dat goed infiltreren mogelijk is wanneer de k-waarde van de bodem in het gebied minimaal 1 m/dag bedraagt. De gemiddelde k-waarden ter plaatse van nagenoeg het volledige terrein is vastgesteld op circa 0,5m/dag. De gemiddelde k-waarden ter plaatse van de boorlocaties komen sterk met elkaar overeen en kunnen derhalve als voldoende representatief beschouwd worden. De doorlatendheid kan worden beoordeeld als “matig” tot "redelijk".

Conclusie

Gezien de beperkte omvang van het plangebied en de toename van de verharding, bestaat er een vrijstelling van compensatie op grond van het Keur van waterschap Aa en Maas. Het hemelwater zal geborgen worden in de aanwezige sloten.

Hoofdstuk 5 Verkeer

5.1 Verkeersstructuur

De Erpseweg is de belangrijkste ontsluitingsroute naar het plangebied. De Erpseweg wordt in het kader van de ontwikkeling van Veghels Buiten gereconstrueerd, waarbij het snelheidsregime wordt verlaagd van 80 km/h naar 50 km/h. Hierbij wordt tevens de bebouwde komgrens verlegd. Dat is inmiddels gebeurd bij de vaststelling van het bestemmingsplan Erpseweg Zuid in 2012.

Naast de bestaande fijnmazige structuur van verharde en onverharde wegen zal er een nieuwe ontsluitingsweg (het lint) worden gerealiseerd die als een lus door het plangebied loopt en aan weerszijden aansluit op de Erpseweg. De nieuwe weg zal geen aansluiting geven op andere bestaande wegen binnen het plangebied, zodat er geen nieuwe doorgaande (sluip-)routes zullen ontstaan. Het lint verbindt de buurtschappen 2400 en 2600 t/m 3200 met elkaar. Het lint sluit aan de westzijde ter hoogte van de kruising met de Heuvel aan op de Erpseweg. Aan de oostzijde sluit het lint tussen de kavels Erpseweg 6 en 8 aan op de Erpseweg. Deze nieuwe weg zal, net zoals de bestaande wegenstructuur, een snelheidsregime krijgen van 30 km/h. De overige, kleinschalige ontwikkelvlekken worden aangesloten op de bestaande wegenstructuur.

Vooruitlopend op de reconstructie van de Erpseweg is de bebouwde komgrens inmiddels verlegd en is het snelheidsregime voor een deel van het wegvak (gelegen in het plangebied) verlaagd naar 50 km/h.

Daarnaast zullen er binnen het plangebied routes voor fietsers en voetgangers worden aangelegd. Met name goede verbindingen naar het centrum van Veghel en recreatieve routes naar het buitengebied zijn in dit verband van belang. Uit de informatie uit het besluit-MER en het onderliggende verkeerskundige rapport van Goudappel Coffeng blijkt dat er geen relevante negatieve verkeerseffecten zijn te verwachten als gevolg van de ontwikkeling van Veghels Buiten.

5.2 Parkeren

5.2.1 Nota Parkeernormen Veghel (2006)

Voor het plangebied geldt dat het parkeren dient te worden opgelost binnen de nieuwe ontwikkelvlekken. Voor het gebied Erpseweg Zuid gelden de gemeentelijke parkeernormen, zoals deze zijn vastgelegd in de 'Nota Parkeernormen'. De normen voor eengezinswoningen (van circa 80 m² woonoppervlak) zijn als volgt:

parkeernorm1 bezoekersaandeel
sociale sector 1,6 0,4
middeldure sector 1,8 0,4
dure sector 2,0 0,4

1) De gepresenteerde norm is de totale norm per woning, dus inclusief bezoek.

Deze parkeernormen gelden voor zowel grondgebonden als gestapelde woningen.

Per woning is 0,4 parkeerplaats bestemd voor bezoekers. Deze parkeerplaatsen dienen openbaar toegankelijk te zijn. Wanneer op eigen terrein 2,0 parkeerplaatsen worden gerealiseerd wordt de parkeernorm verhoogd naar 2,4, waarbij 0,4 parkeerplaats in de openbare ruimte wordt aangelegd. Voor kleinschalige vormen van werken aan huis, passend binnen het woonmilieu, zal qua parkeren per situatie maatwerk geleverd moeten worden.

Voor de locatie Nederboekt wordt uitgegaan van 2 parkeerplaatsen per woning, oftewel 12 parkeerplaatsen.

5.2.2 Parkeren en het bestemmingsplan


Sinds 1 november 2014 is artikel 3.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening aangepast. Er is een onderdeel aan het Bro toegevoegd op grond waarvan het mogelijk is om zogenaamde 'wet-interpreterende' regels op te nemen in het bestemmingsplan. Geregeld is dat ten behoeve van de goede ruimtelijke ordening in een bestemmingsplan regels kunnen worden opgenomen, waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hiermee is het mogelijk gemaakt om een regeling voor het parkeren op te nemen in een bestemmingsplan, zonder de parkeernormen concreet vast te leggen.

Vanaf 29 november 2014 is het ook noodzakelijk geworden dat een dergelijke bepaling voor het parkeren in het bestemmingsplan wordt opgenomen. Toen is namelijk de Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. Deze wet regelt formeel dat de grondslag voor het opnemen van stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening is komen te vervallen voor na deze datum vastgestelde bestemmingsplannen.

In paragraaf 5.2.1 van de toelichting zijn de normen zoals ze gelden op het moment dat dit bestemmingsplan vastgesteld wordt opgenomen. De huidige normen zijn terug te vinden in de Nota Parkeernormen Veghel (2006), zoals hiervoor beschreven in paragraaf 5.2.1.. In de regels van het plan is in een algemene bouwregel (voorwaardelijke verplichting) opgenomen dat bij het oprichten van woningen voldaan moet worden aan 'voldoende parkeren'. Onder voldoende wordt ten minste verstaan het parkeren op eigen terrein voor de eigen parkeerbehoefte van de bewoners. Het bezoekersparkeren kan plaatsvinden in het openbaar gebied.

Bij kleinere woningen (o.a. sociale huur, goedkope koop) is het niet mogelijk om op eigen terrein te parkeren, In dat geval moet (deels) in de openbare ruimte worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen. Dat is ook hier het geval. Er is in het plan een mogelijkheid opgenomen om parkeren in het openbaar gebied toe te staan.

De normstelling wordt afhankelijk gesteld van een beleidsregel parkeren, zoals deze geldt op het moment dat de omgevingsvergunning voor het oprichten van een woning wordt ingediend. Dat houdt in dat als er tussentijds wijzigingen optreden in de vastgestelde normen, de aanvrager van een omgevingsvergunning voor de woningen daar rekening mee dient te houden.

Hoofdstuk 6 Planopzet

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en welke regeling wordt voorgesteld.

6.2 Algemeen

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Planvorm

Het bestemmingsplan biedt voor de bestaande woonbebouwing en de voorzieningen in het plangebied een consolidatie- en beheersfunctie. Voor de nieuwe woonbuurtschappen is voorzien in een gedetailleerde bestemming met rechtstreeks bouwrecht.

Plankaart en regels

Op de verbeelding (plankaart) zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels, maatvoering en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn verder ontheffings- en wijzigingsregels opgenomen.

Bestemmingsvlak en bouwvlak

De in het plangebied aanwezige bestemmingen bestaan in de meeste gevallen uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de plankaart is aangeven waarbinnen gebouwen mogen worden gebouwd met in achtneming van de in de regels gestelde randvoorwaarden.

Aanduidingen

Op de verbeelding (plankaart) is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringsaanduidingen. De enige maatvoeringsaanduiding die gebruikt wordt op de verbeelding is het maximum aantal toegestane woningen binnen de bestemmingen Wonen-1 en Wonen-2. Op de verbeelding zijn verder functieaanduidingen en bouwaanduidingen opgenomen die verwijzen naar de bouw- en gebruiksregels van het bestemmingsplan.

Opbouw planregels

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  1. 1. inleidende regels;
  2. 2. bestemmingsregels;
  3. 3. algemene regels;
  4. 4. overgangs- en slotregel.

6.3 Inleidende Regels

Begrippen

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen. In de begrippen is ook een verwijzing naar het kwaliteitshandboek Erpseweg Zuid opgenomen ten behoeve van de nadere uitwerking van de bestemmingen.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte, oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

6.4 Bestemmingsregeling

In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren. In het bestemmingsplan Veghel-Zuid, herziening Nederboekt komen de volgende bestemmingen voor:

Groen

Voor een deel van het bestemmingsplangebied blijft de bestaande bestemming 'Groen' in stand. Binnen deze bestemming is alleen bebouwing in de vorm van bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan.

Verkeer

Daar waar een weg een stroomfunctie heeft, zijn de gronden bestemd als Verkeer. Binnen het plangebied betreft dit de (doorgetrokken) weg Nederboekt. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, civiel-technische kunstwerken, nutsvoorzieningen en dergelijke.

Water

De aanwezige sloten en leggerwaterloop zijn specifiek bestemd als 'Water'. Deze bestemming bestemd de gronden specifiek voor waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder watergangen en waterberging.

Wonen

Binnen de woonbestemming is een bouwvlak voor hoofdgebouwen opgenomen. Buiten het bouwvlak mogen alleen bijbehorende bouwwerken opgericht worden. In het bestemmingsplan is het aantal woningen en goot- en bouwhoogte geregeld

Gebiedsaanduiding Milieuzone - boringsvrije zone

Op grond van de provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010 geldt er ten behoeve van de bescherming van het waterwingebied van Brabant Water een boringsvrije zone. Deze betreft het gehele plangebied. In de boringsvrije zones gelden beperkingen; boringen, dieper dan 10 m en grondwerkzaamheden dieper dan 3 m zijn aan extra regels gebonden. Zulke extra regels gelden bijvoorbeeld wanneer grondwater rondgepompt wordt in een bodemenergiesysteem of bij heien. 'Boringsvrij' betekent dus niet dat er helemaal niet mag worden geboord. Veel boringen en grondwerkzaamheden blijven mogelijk, zolang aan de extra regels is voldaan.

6.5 Algemene Regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.

Antidubbeltelbepaling

Een antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Algemene bouwregels

Dit artikel bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn, zijnde 2,5 m voor stoepen, entrees, veranda's, balkons en dergelijke, 2 m voor erkers en serres en 1,5 m voor andere ondergeschikte onderdelen.

Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksbepalingen is opgenomen wat er onder strijdig gebruik van gebouwen en gronden verstaan wordt.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om af te wijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

Algemene wijzigingsregels

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een vormverandering of kleine vergroting van een ontwikkelvlek met de bestemming '' mogelijk te maken. Hiervoor dient een wijzigingsplan opgesteld te worden en een bestemmingsplanprocedure doorlopen te worden.

Werking wettelijke regelingen

In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het plan. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.

6.6 Overgangsrecht En Slotregels

In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde.

Overgangsrecht

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).

Slotregel

Deze regel bevat de titel van het plan.

6.7 Handhaving

Een van de uitgangspunten bij het ontwikkelen van een bestemmingsplan is dat het plan handhaafbaar dient te zijn. Handhaving van het ruimtelijk beleid is een voorwaarde voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit.

De handhaving van de regelgeving van het bestemmingsplan is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bevat hiervoor de wettelijke grondslag. Het gaat daarbij met name om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. De Wabo bevat een algemeen verbod om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.

Handhaving is niet alleen van belang om de ruimtelijke kwaliteit in stand te houden, daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid.

De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op de gebruiksactiviteiten.

Een goede handhaving begint al bij de totstandkoming van het bestemmingsplan. Indien bij het maken van het bestemmingsplan met een aantal factoren rekening wordt gehouden, kan de handhaving van het plan na inwerkingtreding worden vereenvoudigd.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

De gronden in dit bestemmingsplan zijn allen in eigendom van de gemeente en Area. Met Area is een anterieure overeenkomst overeen gekomen, waarmee het verhaal van kosten anderszins is verzekerd. Om deze reden zal geen exploitatieplan voor dit plangebied worden vastgesteld.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de manier waarop bewoners van Veghel en andere overheden zijn betrokken in de voorbereiding van dit plan.

8.2 Inspraak

Het college van burgemeester en wethouders ziet af van een inspraakprocedure over een voorontwerp voorafgaand aan de wettelijke vaststellingsprocedure. De plannen zijn gepresenteerd aan de omwonenden in een informatiebijeenkomst op 30 oktober 2017. De wijkraden van Veghel-Zuid en de 3H's (Veghels Buiten) zijn op de hoogte gesteld van het voornemen tot vervangen van de woonwagens voor reguliere woningen.

8.3 Vooroverleg

Over het ontwerpbestemmingsplan 'Veghels Buiten - Erpseweg Zuid' is overeenkomstig artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening mondeling overleg gevoerd met de volgende overlegpartners:

  1. 1. provincie Noord-Brabant
  2. 2. Waterschap Aa en Maas.

De uitkomsten van dit overleg zijn verwerkt in het bestemmingsplan 'Veghel-Zuid, herziening Nederboekt'.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 16 februari 2018 tot en met 29 maart 2018 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode was voor een ieder de gelegenheid tot het indienen van zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan. De ingediense zienswijzen zijn opgenomen in een separate 'notitie beantwoording zienswijzen' en voorzien van een beantwoording door het college van B&W.

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Toetsing Bodemonderzoek Door De Odbn

Bijlage 2 Toetsing bodemonderzoek door de ODBN

Bijlage 3 Beoordeling Bodemonderzoek Checklist

Bijlage 3 Beoordeling bodemonderzoek checklist

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 4 Akoestisch onderzoek

Bijlage 5 Advies Odbn Externe Veiligheid

Bijlage 5 Advies ODBN externe veiligheid

Bijlage 6 Advies Veiligheidsregio

Bijlage 6 Advies Veiligheidsregio

Bijlage 7 Archeologisch Inventariserend Veldonderzoek

Bijlage 7 Archeologisch inventariserend veldonderzoek

Bijlage 8 Selectieadvies Archeologie

Bijlage 8 Selectieadvies archeologie

Bijlage 9 Selectiebesluit Archeologie

Bijlage 9 Selectiebesluit archeologie

Bijlage 10 Infiltratieonderzoek Water

Bijlage 10 Infiltratieonderzoek water