KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen - 1
Artikel 4 Wonen - 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Planologische Regeling
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie En Ontwikkelingen
2.1 Huidige Situatie Plangebied
2.2 Beschrijving Initiatief
2.3 Inpassing
2.4 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Planologische Randvoorwaarden
4.1 Milieuzonering
4.2 Ecologie
4.3 Geluid
4.4 Bodem
4.5 Water
4.6 Cultuurhistorie
4.7 Archeologie
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Externe Veiligheid
4.10 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 5 Juridische Opzet
5.1 Algemeen
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Lijst Met Kleinschalige Beroeps- En Bedrijfsmatige Activiteiten
Bijlage 1 Watertoets
Bijlage 2 Overlegreacties

Franeker - Lanenbuurt en Rietbuurt

Bestemmingsplan - Gemeente Waadhoeke

Vastgesteld op 06-12-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 het plan:

het Bestemmingsplan 'Franeker - Lanenbuurt en Rietbuurt' met identificatienummer NL.IMRO.1949.BPFRALANENENRIETB-VAS1 van de gemeente Waadhoeke;

1.2 het bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan-huis-verbonden beroep:

een beroep zoals opgenomen in bijlage 1 , waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woonhuis met behoud van woonfunctie kan worden uitgeoefend en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.8 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.9 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.10 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.11 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.12 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.13 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.14 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.15 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.16 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.17 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.18 gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden:

de mogelijkheden om gronden en daarop toegelaten bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

1.19 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

1.20 geluidsgevoelige functies:

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of een terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;

1.21 geluidsgevoelige objecten:

gebouwen die dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.22 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.23 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.24 huishouden:

een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen met een zekere mate van onderlinge verbondenheid die binnen een complex van ruimte gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;

1.25 kamerverhuur:

het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij het kenmerk is dat de kamerhuurder ter plaatse het hoofdverblijf heeft;

1.26 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.27 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

de in bijlage 1 genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend door de bewoner en de aan de bedrijvigheid bij woningen gebonden medewerkers;

1.28 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico dan wel een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.29 milieusituatie:

de situatie, waarbij milieuaspecten dienen te worden beoordeeld, zoals hinder voor omwonenden, externe veiligheid en een verkeersaantrekkende werking. In het bijzonder dient er bij de situering en omvang van milieubelastende functies (o.a. bedrijven) op te worden gelet dat de uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies (o.a. woningen) zo weinig mogelijk wordt beperkt. Omgekeerd dient er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies op te worden gelet dat bestaande milieubelastende functies zo weinig mogelijk in hun functioneren worden beperkt;

1.30 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.31 overkapping:

een bijbehorend bouwwerk dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;

1.32 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.33 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  3. c. voor het bouwen van bouwwerken in, op of over het water: het Normaal Amsterdams Peil minus 0,52 m;

1.34 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.35 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, of een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.36 sociale veiligheid:

een ruimtelijke situatie die overzichtelijk, herkenbaar en sociaal controleerbaar is;

1.37 straat- en bebouwingsbeeld:

een in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld, dat zich in het algemeen kenmerkt door:

  1. a. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
  2. b. een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;
  3. c. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.38 verkeersveiligheid:

de veiligheid voor het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

1.39 verkoopvloeroppervlakte:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) ruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.40 voorkeursgrenswaarde

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.41 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, niet zijnde kamerverhuur;

1.42 woonsituatie:

een situatie waarbij, mede door de situering van om de woonfunctie liggende functies en bebouwing, in ieder geval sprake is van een redelijke daglichttoetreding, een redelijke mate van uitzicht en voldoende privacy, alsmede van afwezigheid van hinder;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen als goten van dakkapellen niet meegerekend;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenwerkse constructiedelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:

de kortste afstand vanaf enig punt van een (hoofd)gebouw tot de zijdelingse perceelgrens;

2.8 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor aan-huis-verbonden beroep c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. b. bijbehorende bouwwerken;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. wegen, woonstraten en paden;
  2. d. parkeervoorzieningen;
  3. e. groenvoorzieningen;
  4. f. speelvoorzieningen;
  5. g. water;

met de daarbij behorende:

  1. h. tuinen, erven en terreinen;
  2. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. de woonsituatie;
  2. b. de milieusituatie;
  3. c. de verkeerssituatie;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 3.2.1 sub b. en toestaan dat de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw wordt gebouwd achter de gevellijn, zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn';
  2. b. het bepaalde in lid 3.2.1 sub e. en toestaan dat de afstand van een hoofdgebouw c.q. een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens wordt verkleind;
  3. c. het bepaalde in lid 3.2.1 sub f. en toestaan dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt verhoogd tot maximaal 6,5 m ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - afwijkingsgebied';
  4. d. het bepaalde in lid 3.2.2 sub a. en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk minder dan 3,00 m achter, dan wel vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw wordt gebouwd.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  2. b. het gebruik van gedeelten van een woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken bij de woning, voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:
    1. 1. het beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
    2. 2. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte in de woning meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane grond vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op een perceel;
    3. 3. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 50 m² bedraagt;
    4. 4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt, dan wel de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van de activiteit onevenredig toeneemt;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  4. d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  5. e. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.5, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 4 Wonen - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. b. bijbehorende bouwwerken;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. wegen, woonstraten en paden;
  2. d. parkeervoorzieningen;
  3. e. groenvoorzieningen;
  4. f. speelvoorzieningen;
  5. g. water;

met de daarbij behorende:

  1. h. tuinen, erven en terreinen;
  2. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. de woonsituatie;
  2. b. de milieusituatie;
  3. c. de verkeerssituatie;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 4.2.1 sub c. en toestaan dat de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw wordt gebouwd achter de gevellijn, zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn';
  2. b. het bepaalde in lid 4.2.1 sub e. en toestaan dat de afstand van een hoofdgebouw c.q. een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens wordt verkleind;
  3. c. het bepaalde in lid 4.2.2 sub a. en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk minder dan 3,00 m achter, dan wel vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw wordt gebouwd.

4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:
    1. 1. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte in de woning meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van de woning;
    2. 2. de beroeps-/.oppervlakte meer dan 50 m² bedraagt;
    3. 3. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt dan wel de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van de activiteit onevenredig toeneemt;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  4. d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  5. e. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.5, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

De bouwgrenzen mogen in afwijking van de verbeelding en de bestemmingen in deze regels uitsluitend worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  2. b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.

Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels

7.1 geluidzone - industrie

7.2 vrijwaringszone - straalpad

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met enige bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  2. b. het gebruik van de gronden voor de opslag van aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  3. c. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering dan wel de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie en de verkeersveiligheid, kan worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlaktematen, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de regels, ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, in die zin dat de maximum bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m.
  3. c. de bestemmingsregels ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 30,00 m.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Voldoende parkeergelegenheid

  1. a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of gebruikt wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub b en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde in sub a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het sub a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde in sub a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplanFraneker - Lanenbuurt en Rietbuurt

van de gemeente Waadhoeke.

Behorend bij het besluit van 06-12-2018.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op de Lanenbuurt en de Rietbuurt in het zuidelijk deel van Franeker. In het bestemmingsplan dat hiervoor geldt, is het maximaal aantal woningen per bouwstrook vastgelegd. Voor een aantal bouwstroken is het gewenst dit aantal op te hogen en voor een aantal bouwstroken te verminderen.

Het plan voorziet in een toevoeging van 13 woningen in de Lanenbuurt en een vermindering van 11 woningen in de Rietbuurt. Per saldo is sprake van een toevoeging van 2 woningen in het plangebied. Het totaal aantal woningen in de Lanenbuurt en de Rietbuurt bedraagt in de nieuwe situatie 207 woningen.

De gemeente Waadhoeke wil medewerking verlenen aan het initiatief. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied omvat twee gebieden in het zuidelijke deel van Franeker. Het betreft de Lanenbuurt en de Rietbuurt. In figuur 1.1 is de globale ligging van het plangebied weergegeven. De begrenzing van het plangebied is afgestemd op de woonbestemmingen uit het bestemmingsplan Woongebied Franeker - Zuid. De gronden met de bestemming Verkeers- en verblijfsdoeleinden, Groenvoorzieningen en Water maken derhalve geen deel uit van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1949.BPFRALANENENRIETB-VAS1_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (Bron: GeoWeb)

1.3 Planologische Regeling

Op dit moment geldt de beheersverordening Franeker - Bedrijventerrein Zuid en Alvestêdewyk (vastgesteld op 20 april 2017). Op basis van dit plan is het besluitvlak 'Verordeningsgebied' van toepassing. Ten aanzien van het gebruik, het bouwen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden geldt de regeling van de voorheen geldende planologische regeling bestemmingsplan Woongebied Franeker - Zuid (goedgekeurd op 29 januari 2008).

In dit bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de bestemmingen 'Woondoeleinden 1', 'Woondoeleinden 2', 'Groenvoorzieningen', 'Verkeers- en verblijfsdoeleinden', en 'Water'. Tevens is de dubbelbestemming 'Geluidszone' op een gedeelte van het plangebied van toepassing. Figuur 1.2 geeft een uitsnede van het bestemmingsplan weer. De rode kaders geven globaal de begrenzing van het plangebied weer. Alleen de bestemmingen 'Woondoeleinden 1' en 'Woondoeleinden 2' worden met dit bestemmingsplan aangepast.

De bouwpercelen hebben in dat bestemmingsplan de bestemming 'Woondoeleinden 1' of 'Woondoeleinden 2' , waarbij de woningen binnen de bouwvlakken gebouwd moeten worden. Per bouwvlak is het maximum aantal woningen aangegeven. De bouwhoogte van een hoofdgebouw binnen beide bestemmingen mag ten hoogste 10,00 m bedragen. Voor de woningen binnen de bestemming 'Woondoeleinden 1' geldt een maximale goothoogte van 3,5 meter.

Daar het aantal woningen in het opgestelde stedenbouwkundig plan afwijkt van het toegestane aantal woningen op basis van de geldende planologische regeling is de ontwikkeling in strijd met het geldende bestemmingsplan. Zodoende is er voor gekozen om een nieuw bestemmingsplan op te stellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1949.BPFRALANENENRIETB-VAS1_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan Woongebied Franeker - Zuid

1.4 Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgezet: Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de toekomstige situatie beschreven. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het, voor het plan relevante, beleid. Hoofdstuk 4 gaat in op de planologische- en milieutechnische aspecten die betrekking hebben op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 is de planologisch juridische opzet van het plan behandeld. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit plan komen aan bod in hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie En Ontwikkelingen

2.1 Huidige Situatie Plangebied

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de huidige situatie in het plangebied. In figuur 2.1 is een luchtfoto weergegeven van het plangebied en de directe omgeving.

De huidige situatie van het projectgebied bestaat deels uit braakliggende stukken grond en reeds gerealiseerde woningen. Deze maken deel uit van de nieuwbouwwijken Lanenbuurt en Rietbuurt. Het gebied wordt omgeven door gronden die tevens bestemd zijn voor woningbouw. Het gebied is derhalve in ontwikkeling. Met de verkaveling van de woonpercelen is destijds rekening gehouden met de 'onregelmatige blokverkaveling' van het landschap waarvan het plangebied voorheen deel uitmaakte.

Het bebouwingstype in het plangebied varieert van ruime vrijstaande woningen tot meer compacte twee-onder-een kap woningen. In de Lanenbuurt staan nu nog voornamelijk twee-onder-een kap woningen, bestaande uit een mix van één á twee bouwlagen met kap. De woningen staan met de voorgevel gericht op de weg met de noklijn evenwijdig op de rooilijn. De rooilijn volgt hierbij de weg. De bijgebouwen zijn achter de voorgevels van de woningen gebouwd en zijn daarmee ondergeschikt aan het hoofdgebouw (de woning). Aan de noordzijde van de Lanenbuurt zijn enkele vrijstaande woningen gepositioneerd en aan de westzijde, gelegen aan de Arumer Feart, zijn een tweetal blokken van elk zeven woningen gepositioneerd.

De bebouwing in de Rietbuurt is daarentegen iets ruimer van opzet. Het betreffen ruime woonkavels met voornamelijk vrijstaande woningen. Ook hier zijn de woningen gericht op de weg met de voorgevels in de rooilijn. De rooilijn volgt hierbij de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1949.BPFRALANENENRIETB-VAS1_0003.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto bestaande situatie (bron: Google Maps)

Openbare ruimte
Naast de bebouwing is ook de openbare ruimte kenmerkend voor het plangebied. Voor de openbare ruimte kan onderscheid worden gemaakt tussen de infrastructuur, het groen en het water.

Infrastructuur

De belangrijkste ontsluitende/doorgaande wegen in het plangebied betreffen de Arumer Feart, De Rie, Berltsumer Wiid, Blikfaart, Sudhoekster Faart, Stimpelpost, De Horsa, Dyksfeart en de Aesterfaart. Alle woningen in het plangebied zijn ontsloten op de wijkontsluitingsweg Stimpelpost. Deze weg gaat in oostelijke richting over in de Tzummerweg. Alle wegen in het plangebied zijn 30 km/uur wegen. De wegen zijn voornamelijk bedoeld voor de bereikbaarheid van de in het plangebied aanwezige woningen.

Groen

De randen van de verschillende woonblokken hebben een groen karakter. Langs deze randen worden bomenlanen voorgesteld.

Water

In de Rietbuurt is sprake van een waterrijke omgeving. De verschillende woonblokken worden aan de noord- en zuidzijde begrenst door een watergang. Dit water heeft een directe aansluiting met de Tzummervaart ten westen van het plangebied.

2.2 Beschrijving Initiatief

Het doel is om het plangebied te herstructureren. Het plan omvat een toevoeging van 13 woningen in de Lanenbuurt (totaal 143 woningen) en vermindering van 11 woningen in de Rietbuurt (totaal 64 woningen). Per saldo is sprake van een toevoeging van twee woningen ten opzichte van de huidige planologische regeling. Het exacte programma bestaat uit:

Lanenbuurt

  • een toevoeging van 5 woningen in het woonblok tussen de Arumer Feart en de Berltsumer Wiid. Hier worden zowel vrijstaande -als twee-onder-een kapwoningen voorgesteld;
  • een toevoeging van 4 woningen in het woonblok tussen de Berltsumer Wiid en de Blikfaart. ook hier worden zowel vrijstaande -als twee-onder-een kapwoningen voorgesteld;
  • een toevoeging van 4 woningen in het woonblok tussen de Blikfaart en de Sudhoekster Faart. Hier worden zowel rijenwoningen als vrijstaande -als twee-onder-een kapwoningen voorgesteld.

Rietbuurt

  • een afname van 8 woningen aan de noordzijde van de Dyksfeart;
  • een afname van 2 woningen aan de noordzijde en een afname van 1 woning aan de zuidwestzijde van de Aesterfaart.

Figuur 2.2 en 2.3 geeft een situatietekening van de (beoogde) invulling van het plangebied. De woningen hebben nog geen definitieve vormgeving. Bij de totstandkoming van het ontwerp wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de regels die gelden voor woningen binnen de bestemming 'Woondoeleinden 1 en 2' uit dit bestemmingsplan, overeenkomstig de systematiek van het bestemmingsplan Woongebied Franeker - Zuid. Met het gewijzigde stedenbouwkundig ontwerp wordt aangesloten bij de ambitie om van de Lanenbuurt een stedelijke omgeving te creëren met meer dichte bebouwingsvormen en om van de Rietbuurt een meer ruime groene, waterrijke omgeving met een lagere gemiddelde dichtheid te creëren.

Voor alle woningen geldt een bouwhoogte van 10 meter en voor de woningen aan de Dyksfeart en de Aesterfaart en maximale goothoogte van 3,5 meter. Het type woning staat niet vast. Bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de woningen zal een definitief welstandsadvies worden gevraagd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1949.BPFRALANENENRIETB-VAS1_0004.png"

Figuur 2.2 Gewenste situatie plangebied Lanenbuurt (bron Franeker Zuid CV)

afbeelding "i_NL.IMRO.1949.BPFRALANENENRIETB-VAS1_0005.png"

Figuur 2.3 Gewenste situatie plangebied Rietbuurt (bron Franeker Zuid CV )

2.3 Inpassing

Met het ontwerp is rekening gehouden met de stedenbouwkundige structuur en de bebouwingskarakteristieken van de woningen in de directe omgeving. Dit houdt in dat de woningen, met zicht op de weg, worden gebouwd met de noklijn, met uitzondering van de woningen in de Rietbuurt, evenwijdig op de rooilijn. De rooilijn volgt hierbij de weg.

De bijgebouwen worden achter de voorgevels van de woningen gebouwd en zijn daarmee ondergeschikt aan het hoofdgebouw (de woning). Geconcludeerd wordt dat er in de herverkaveling sprake is van een goede stedenbouwkundige inpassing. Daarnaast wordt langs de randen van de verschillende woonblokken groenstroken voorgesteld. Langs deze strook komt geen bebouwing.

2.4 Verkeer En Parkeren

De nieuwbouwwijk is goed ontsloten via de Stimpelpost. De gemeente hanteert voor de parkeerbehoefte een parkeernorm van 1,3 parkeerplaatsen per woning. Derhalve zijn voor de 207 woningen 270 parkeerplaatsen nodig. Uitgangspunt is parkeren op eigen erf. De Franeker Zuid CV zal bij de uitgifte van de bouwkavels in de verkoopakte opnemen dat er twee parkeerplekken op eigen erf gerealiseerd moeten worden. Tevens worden in de openbare ruimte nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd om aan de overgebleven parkeerbehoefte te kunnen voldoen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk worden relevante planologische beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau beschreven. Deze beleidskaders zijn richtinggevend voor het nieuw op te stellen bestemmingsplan.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen.

In de SVIR is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor (trede 1) de onderliggende vraag in de regio, (trede 2) de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en (trede 3) multimodale ontsluiting.

Het plan stelt een stedenbouwkundige wijziging ten opzichte van de huidige stedenbouwkundige mogelijkheden voor. Ten opzichte van de bestaande planologische mogelijkheden is sprake van een toename van twee woningen ten opzichte van de huidige woningvoorraad. Op basis van jurisprudentie (uitspraak van 23 december 2015 201408383/1) wordt met dit bestemmingsplan geen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorgesteld en is daarmee niet in strijd met de SVIR.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.

Voor dit bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van de Waddenzee en waddengebied en defensie van belang. Ten aanzien van de Waddenzee en het waddengebied geldt dat in het plangebied geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn die hier negatieve gevolgen voor kunnen hebben. Ten aanzien van defensie zijn de zones rond radarstations van belang. Op de vliegbasis Leeuwarden is een radarstation aanwezig en in Wier is een radarpost. Rond deze radars is een radarverstoringsgebied van toepassing. Binnen de radarverstoringsgebieden gelden bouwbeperkingen ten aanzien van de bouwhoogten. In het bestemmingsplan wordt geen (nieuwe) bebouwing mogelijk gemaakt die van invloed is of kan zijn voor het radarverstoringsgebied. De bestaande bouw(hoogte)mogelijkheden worden in het bestemmingsplan gecontinueerd.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Barro.

3.2 Provinciaal Beleid

Streekplan Fryslân 2007

Het Streekplan Fryslân 2007 is op 13 december 2006 door Provinciale Staten vastgesteld. In het Streekplan wordt het provinciaal omgevingsbeleid verwoord. De provincie Fryslân zet in op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte. Ruimtelijke kwaliteit dient zowel voor economische, sociale als culturele belangen en is daarmee voor alle functies in Fryslân essentieel. De structuurvisie 'Grutsk op de Romte!' vormt voor dit onderdeel een uitwerking.

In het Streekplan staan de relaties tussen stad en het platteland centraal, waarbij sprake is van een wisselwerking tussen beide gebieden. De provincie zet in op een concentratie van verstedelijking (wonen, werken en voorzieningen) in de stedelijke gebieden, zonder dat dit ten koste gaat van de vitaliteit van het omringende platteland.

Om het toekomstige ruimtebeslag van wonen te beperken, worden nieuwe woningen zoveel mogelijk eerst in het bestaande bebouwde gebied van kernen opgevangen. Door het bestaande bebouwde gebied optimaal te benutten wordt bijgedragen aan een efficiënt gebruik van de ruimte en daarmee aan een duurzame ruimtelijke inrichting. Hier wordt ook onder verstaan dat rekening wordt gehouden met de ruimtelijke kwaliteiten en milieukwaliteiten in het bestaande bebouwde gebied. Aan gemeenten wordt de taak toebedeeld de herstructureringsopgave te bekijken in relatie tot de totale kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwopgave.

Het bestemmingsplan sluit met zijn ontwikkeling in het bestand bebouwde gebied dus goed aan op de ambities van de provincie.

Verordening Romte Fryslân

In de Verordening Romte Fryslân 2014 (vastgesteld op 25 juni 2014) stelt de provincie regels aan de provinciale belangen. Deze regels moeten in gemeentelijke plannen worden vertaald. In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Het projectgebied ligt in het Bestaand Stedelijk Gebied. Hier wordt ruimte geboden voor het ontwikkelen van stedelijke functies.

Wel is in de verordening bepaald dat een woningbouwproject met meer dan 11 woningen binnen bestaand bebouwd gebied in overeenstemming moet zijn met een goedgekeurd gemeentelijk Woonplan.

De gemeente Waadhoeke heeft de gewijzigde opzet van de Lanenbuurt en de Rietbuurt besproken met de provincie Fryslân. De provincie heeft aangegeven akkoord te zijn met de gewijzigde opzet. Hierbij adviseren zij wel de verdichting/verdunning per strook vast te leggen. Ook de toevoeging van 2 extra woningen levert geen problemen op.

Tot slot wordt in artikel 2.2 regels gegeven met betrekking tot archeologie. Hierin staat dat in de plantoelichting van een ruimtelijk plan wordt aangegeven op welke wijze het plan rekening houdt met de wijze van onderzoek naar en bescherming van archeologische waarden en verwachtingswaarden zoals aangegeven op de Famke. Paragraaf 4.7 gaat hierop in. Geconcludeerd word dat vanuit archeologisch oogpunt geen bezwaren tegen het bestemmingsplan bestaan.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie Stad Franeker 2015 – 2025

De Structuurvisie Stad Franeker 2015 – 2025, vastgesteld op 28 mei 2015, vormt het belangrijkste beleidskader voor het plangebied. De structuurvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van de stad Franeker en maakt in algemene zin duidelijk of bepaalde initiatieven daar binnen passen. De structuurvisie is daarmee een belangrijk kader voor de afweging van concrete ruimtelijke beslissingen. Het is een richtinggevend document waarin voor overheden, maatschappelijke organisaties, private partijen en burgers duidelijk wordt welk ruimtelijk beleid de gemeente nastreeft.

De ruimtelijke opgave betreft het behoud en creëer van een zo aantrekkelijk mogelijk woon- en leefklimaat door het aanbieden van een brede diversiteit aan woonmilieus. Hierbij is het uitgangspunt dat herstructurering voorop staat, en inbreiding voor uitbreiding gaat.

Het plangebied maakt deel uit van het gebied waar uitbreiding van woningen plaats kan vinden. Het gebied is al in ontwikkeling en heeft prioriteit. In het gebied is nog voldoende ruimte beschikbaar om te kunnen voldoen aan de vraag naar nieuwbouwwoningen.

In dit bestemmingsplan is sprake van een herprofilering van de woonwijk Franeker Zuid. Met deze herprofilering wordt een zo aantrekkelijk mogelijk woon- en leefklimaat gecreëerd door het aanbieden van een brede diversiteit aan woonmilieus.

Woonplan Gemeente Franekeradeel 2015-2018

De voormalige gemeente Franekeradeel heeft een woonplan opgesteld, afgeleid van de regiovisie Volkshuisvesting die op 16 februari 2012 ter kennis is gesteld aan de raad van de gemeente Franekeradeel.

Mede door de economische crisis en de vergrijzing van Nederland is de woonvraag in de voormalige gemeente Franekeradeel veranderd en dient de gemeente hierop in te spelen. Hiervoor heeft de gemeente enkele uitgangspunten geformuleerd. Relevant voor dit bestemmingsplan is dat de nieuwe gemeente Waadhoeke zich blijft inzetten op haar rol als woongemeente. Voor de stad Franeker richt de gemeente zich op zowel uitbreiding, herstructurering en inbreiding. De stad Franeker zal met haar uitbreidingslocatie Franeker-Zuid de woningbehoefte van zowel de eigen inwoners als de mensen van buiten de gemeente gaan opvangen.

In dit bestemmingsplan worden woningen gerealiseerd op de uitbreidingslocatie Franeker-Zuid. Met dit bestemmingsplan worden twee woningen ten opzichte van de huidige planologische regeling toegevoegd. De provincie heeft per mail aangegeven akkoord te zijn met de toevoeging.

Hoofdstuk 4 Planologische Randvoorwaarden

In onderstaande paragrafen wordt een overzicht gegeven van de voor het nieuw op te stellen bestemmingsplan relevante milieuaspecten. Milieuaspecten zijn een belangrijk onderdeel van de belangenafweging die ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan. Eventuele milieuaspecten kunnen, voorzover mogelijk en noodzakelijk, vertaald worden in de regeling van dit bestemmingsplan.

4.1 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs uit te sluiten is.

In de omgeving van het plangebied overheerst de woonfunctie. Het plangebied ligt in een woonbuurt, tussen andere woonpercelen. Woningen in dit gebied zijn in beginsel dan ook inpasbaar.

De dichtstbijzijnde bedrijfsactiviteiten betreffen een tweetal ten noorden van de geplande woningen aan De Rie. Het betreffen een tweetal bedrijven gelegen aan de Parallelweg. Hier zijn bedrijven toegestaan uit milieucategorie 2, waarvoor een richtafstand van 30 meter geldt. De afstand van de grens van het beoogde bouwvlak tot de grens van de inrichtingen van het bedrijf bedraagt meer dan 30 meter. Aan de richtafstand wordt derhalve voldaan.

Daarnaast is met de positionering van de woningen aan de Dyksfeart en de Aesterfaart rekening gehouden met het bedrijventerrein ten westen van het plangebied. Hier zijn bedrijven toegestaan tot milieucategorie 3, waarvoor een richtafstand van 50 meter geldt. De afstand van de grens van de inrichtingen van deze bedrijven tot de grens van het bouwvlak van de dichtstbijzijnde gelegen woningen bedraagt ruim 150 meter. Aan de richtafstand wordt dan ook voldaan.

Als gevolg van de ontwikkeling worden dus geen bedrijven in hun bedrijfsvoering beperkt en ter plaatse van de geprojecteerde woningen is sprake van een goed woonklimaat. Er is in de beoogde situatie dan ook sprake van een verantwoorde milieuzonering.

4.2 Ecologie

Het plangebied is getoetst aan de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.


Wat betreft de gebiedsbescherming, maakt het plangebied geen deel uit van een Natura 2000-gebied of een gebied dat onder het regime van het NatuurNetwerk Nederland (NNN) valt. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe (grootschalige) ontwikkelingen mogelijk die negatieve gevolgen hebben voor Natura 2000- of NNN-gebieden in de omgeving. In het plangebied worden slechts drie extra woningen mogelijk gemaakt ten opzichte van de bestaande (planologische) situatie. Deze gaan niet gepaard met het dempen van sloten, kappen van bomen of slopen van bebouwing. Wat betreft de gebiedsbescherming, zijn er daarom geen belemmeringen te verwachten. Hetzelfde geldt ook voor de soortenbescherming.

4.3 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones of bij bepaalde veranderingen aan de weg zelf (zoals het verhogen van de maximumsnelheid of het uitbreiden van het aantal rijstroken) moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Wegverkeer

Voor de wegen in de omgeving geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. Het plangebied ligt dus niet binnen de geluidszone van wegen. Ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan Woongebied Franeker - Zuid heeft een akoestisch onderzoek ten gevolge van het verkeer over de Tzummerweg plaats gevonden. Voor de woningen in het plangebied is geconcludeerd dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. Nader onderzoek naar de geluidsbelasting afkomstig van deze weg hoeft dan ook niet plaats te vinden.

Daarnaast betreffen de wegen in het plangebied wegen die geen belangrijke ontsluitende functie hebben. Deze zijn relatief rustig, met een te verwachten lage verkeersintensiteit. Door de beperkte breedte van de weg en diverse snelheid beperkende maatregelen zijn de snelheden relatief laag. Het vaststellen van een hogere waarde en/of een akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Daarnaast dient ook een binnenwaarde van 33 dB te worden gegarandeerd bij de omgevingsvergunning aanvraag voor de woningen. Doordat de toekomstige woningen voldoen aan de minimale eisen ten aanzien van geluid vanuit het bouwbesluit, zal sprake zijn van een goed binnenwaarde niveau.

Spoorwegverkeer

De bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied zijn allemaal buiten de 57 dB(A)-contour vanwege de spoorlijn Leeuwarden - Harlingen geprojecteerd. Van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van het spoorweglawaai, is derhalve geen sprake. Voor de resultaten van dit onderzoek wordt verwezen naar het bestemmingsplan Woongebied Franeker - Zuid.

Industrielawaai

De meest westelijke woningen zijn gelegen binnen de geluidszone van het industrieterrein ten westen van het plangebied. Voor deze woningen is in het kader van het bestemmingsplan Woongebied Franeker - Zuid een geluidsonderzoek uitgevoerd. Uit de berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van het industrieterrein Franeker-zuid ter plaatse van de woningen voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Het aantal woningen binnen de geluidszone neemt met dit bestemmingsplan niet toe.

4.4 Bodem

Op grond van het Bro moet in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

Ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan Woongebied Franeker - Zuid is middels onderzoeken de bodemkwaliteit vastgesteld. Op basis van deze onderzoeken is de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt bevonden voor de woonfunctie. Het aspect bodem staat de vaststelling van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg. In geval van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen dient een verkennend bodemonderzoek te worden aangeleverd, tenzij de beschikbare onderzoeksgegevens nog actueel en bruikbaar zijn.

4.5 Water

Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.


Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap (kenmerk: 20180111-2-16804). De watertoets inclusief uitgangspuntennotitie is als bijlage 1 bij de toelichting toegevoegd. De uitkomst is dat de normale procedure moet worden gevolgd.

De uitgangsnotitie geeft handvatten om de uitkomsten en aandachtspunten van de watertoetsaanvraag mee te nemen in het ruimtelijke plan of besluit. Bij de uitwerking van de plannen wordt hier rekening mee gehouden.

Daarnaast heeft Wetterskip Fryslân een overlegreactie ingediend die is opgenomen in bijlage 2. Deze overlegreactie is in deze paragraaf verwerkt.

Hoofdwateren en regionale en lokale kering

Het plangebied ligt binnen de zonering van een waterkering en binnen de beschermingszone van een hoofdwater.

Vrij voor de boezem

Het plangebied ligt vrij voor de boezem. Dit wil zeggen dat het gebied niet is beschermd tegen hoge waterstanden in de Friese boezem. Bij het bepalen van de aanleghoogte wordt hier rekening mee gehouden.

Waterafvoer/berging

De oppervlakteverharding op het perceel neemt in de toekomstige situatie niet toe. Watercompensatie is dan ook niet aan de orde.

Klimaatadaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Kansen moeten benut worden om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

Bij de inrichting van het plangebied kan hierop geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen. Met voorgenoemd advies wordt bij de uitvoering van de plannen rekening gehouden.

Afvalwater en regenwatersysteem

Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In dit geval wordt rioolwater via een nieuw rioleringsstelsel aangesloten op het gemeentelijk riool. Uitgangspunt is dat dit voldoende capaciteit heeft voor de extra woningen. Schoon hemelwater wordt afgekoppeld op het hemelwaterriool.

Waterkwaliteit

De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn om verontreiniging van het water te voorkomen. In dit geval zal gebruik worden gemaakt van milieuvriendelijke (bouw)materialen.

Peil

De woningen komen voor de boezem te liggen, peil -0,52 m NAP, dit wil zeggen dat het gebied niet wordt beschermd door een waterkering. Met betrekking tot dit aspect wordt de minimale aanleghoogte van de woningen bij de verdere uitwerking van het project in ogenschouw gehouden. In de definitie van het begrip peil in artikel 1.33 is hier ook mede rekeningen mee gehouden.

Vervolg

Waterwet: Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet.

Procedure: Het wateraspect wordt gecommuniceerd met de ontwikkelaar en geldt als uitgangspunt voor de uitvoering van het plan.

4.6 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

In het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorische objecten. Wel maakt het plangebied deel uit van een gebied dat voorheen als agrarische gronden in cultuur is gebracht. Met de stedenbouwkundige opzet is rekening gehouden met de verkavelingsrichting. De intensiveringsopgave in dit bestemmingsplan vindt plaats binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur van de omgeving. Hierdoor wordt geen afbreuk gedaan aan de structuren in de omgeving. De te bouwen woningen zijn afgestemd op de kenmerken van de omgeving. De ontwikkeling past binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur qua functie en volume. Het is dan ook niet noodzakelijk om nadere regels te stellen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.

4.7 Archeologie

Voor archeologische resten in de bodem is de Erfgoedwet van toepassing. Deze wet regelt onder andere dat in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening gehouden wordt met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.

In een brief van 8 augustus 2002 geven Gedeputeerde Staten van Fryslân aan dat in het ontwikkelingsgebied Franeker - Zuid hoogstwaarschijnlijk geen archeologische waarden in het geding zijn. Nader archeologisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. Wanneer er bij de uitvoering van het plan, tegen de verwachting in, toch archeologische vondsten worden gedaan dient dat door de gemeente gemeld te worden aan de provinciale archeoloog.

4.8 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Dit geldt onder ander voor een woningbouwproject met minder dan 1.500 woningen. Dergelijke projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden en dragen 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging. Bovendien is de lucht in Franeker schoon en worden geen grenswaarden overschreden.

Het omgevingsaspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.9 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt het volgende:

Risicorelevante inrichtingen

Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied niet binnen de invloedszone van risicovolle inrichtingen vallen.

Vervoer gevaarlijke stoffen weg

Er zijn geen (spoor)wegen in de omgeving van het plangebied die zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Buisleidingen

Er zijn geen buisleidingen in de omgeving van het plangebied aanwezig die zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De dichtstbijzijnde buisleiding ligt op circa 150 m. ten zuiden van het plangebied. De invloedszone van deze buisleiding overlapt de planlocatie niet waardoor deze buisleiding de beoogde ontwikkeling niet belemmerd. Het invloedsgebied bedraagt namelijk 95 meter.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt voor dit bestemmingsplan dan ook geen beperkingen en aanvullend onderzoek kan achterwege blijven.

4.10 Kabels En Leidingen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling.

Hoofdstuk 5 Juridische Opzet

In dit hoofdstuk staat een toelichting op de juridische regeling van dit bestemmingsplan. In paragraaf 5.1 staat een algemene toelichting op de betekenis en opbouw van het bestemmingsplan en de achtergronden daarvan. In paragraaf 5.2 wordt de bestemmingsregeling van dit bestemmingsplan toegelicht.

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting Op De Bestemmingen

De bestemmingen die in dit bestemmingsplan voorkomen zijn afgestemd op de plan systematiek van de gemeente Waadhoeke. Hierbij geldt dat de regeling is toegespitst op dit initiatief, waarbij de randvoorwaarden uit het beleidskader, de planologische randwaarden als uitgangspunt gelden. Binnen het plangebied komen de volgende bestemmingen voor.

5.2.1 Wonen 1 en 2

De bestemming 'Wonen -1' en 'Wonen -2' is bedoeld voor woningen. Voor hoofdgebouwen geldt dat deze alleen ter plaatse van een bouwvlak mogen worden gebouwd. Per bouwvlak wordt aangegeven hoeveel woningen maximaal gebouwd mogen worden.

Het onderscheid tussen 'Wonen -1' en 'Wonen -2' is gebaseerd op de goothoogte van de te realiseren woningen (één bouwlaag met kap of één bouwlaag plat en twee bouwlagen met een kap c.q. 3 lagen plat). Er mogen, binnen beide bestemmingen, zowel vrijstaande als twee-onder-één-kap-, geschakelde en rijtjeswoningen worden gebouwd. Het bestemmingsplan gaat verder niet in op het type te bouwen woningen.

Daarnaast is met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' het bebouwingspercentage per bouwvlak bepaald en wordt middels de aanduiding 'gevellijn' bepaald dat de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw in die lijn moet worden gebouwd.

Voor bijgebouwen geldt dat de maximum gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken maximaal bedraagt 50 m² en mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van het erf.

5.2.2 Dubbelbestemming Geluidszone

Een gedeelte van het plangebied ligt binnen de geluidszone van het industrieterrein ten westen van het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidsgevoelige objecten, mag slechts worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein van de gevels van dit gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Deze is gedeeltelijk aangetoond in de voorgaande paragrafen. Ook spelen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid een rol.

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling is een particulier initiatief. De kosten voor de uitvoering van het plan worden gedragen door de aanvrager. Deze beschikt over voldoende financiële middelen om het voornemen te bekostigen. Hiermee is aan de financiële haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond.

Grondexploitatie

Doel van de grondexploitatieregeling is het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal door de gemeente. De gemeente heeft hierdoor meer sturingsmogelijkheden. Daarnaast kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

In dit bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. In dergelijke gevallen is de grondexploitatieregeling van toepassing, tenzij het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd zijn. Hiervoor is tussen de gemeente en de initiatiefnemers een overeenkomst gesloten. Hierin is onder andere het verhaal van eventuele planschade geregeld. De overige kosten worden via een anterieure overeenkomst verhaald. Hiermee is het voor het plan relevante kostenverhaal anderszins verzekerd. De gemeenteraad besluit daarom bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen grondexploitatieplan vast te stellen.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De resultaten uit de bestemmingsplanprocedure geven inzicht in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Met dit bestemmingsplan zijn overigens geen grote maatschappelijke belangen gemoeid.

Inspraak en overleg

Het bestemmingsplan is overeenkomstig de inspraakverordening voor 6 weken ter inzage gelegd voor inspraak. Tijdens deze periode is het plan ook voorgelegd aan de diensten van Rijk en Provincie en betrokken maatschappelijke organisaties. Tijdens de termijn van terinzagelegging is een reactie ontvangen van de provincie Fryslân en van Wetterskip Fryslân. Deze reacties zijn opgenomen in bijlage 2 van deze toelichting. De provincie heeft aangegeven dat de provinciale belangen op een juiste wijze zijn verwerkt in het bestemmingsplan. Deze reactie leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan. De reactie van Wetterskip Fryslân is verwerkt in paragraaf 4.5.

Ontwerpbestemmingsplan

Vervolgens wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). De uitkomsten hiervan kunnen nieuwe, niet voorziene uitgangspunten voor het bestemmingsplan geven.

Vaststelling

Daarop besluit de gemeenteraad over de vaststelling van het bestemmingsplan. Vervolgens wordt het vastgestelde bestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. De indieners van zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Uiteindelijk is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage 1 Lijst Met Kleinschalige Beroeps- En Bedrijfsmatige Activiteiten

LIJST VAN TOEGESTANE BEROEPEN EN BEDRIJVEN BIJ WONINGEN

Uitoefening van (para-)medische beroepen, waaronder:

individuele praktijk voor huisarts, psychiater, psycholoog, fysiotherapie of bewegingsleer, voedingsleer, mondhygiëne, tandheelkunde, logopedie, enz.

individuele praktijk dierenarts

Kledingmakerij

(maat)kledingmakerij en kledingverstelbedrijf

woningstoffeerderij

Kantoorfunctie ten behoeve van bedrijvigheid die elders wordt uitgeoefend, zoals:

schoonmaakbedrijf, schoorsteenveegbedrijf, glazenwasserij, maar ook ten behoeve van bijvoorbeeld een groothandelsbedrijf

Reparatiebedrijfjes, waaronder:

schoen-/lederwarenreparatiebedrijf

uurwerkreparatiebedrijf

goud- en zilverwerkreparatiebedrijf

reparatie van kleine (elektrische) gebruiksgoederen

reparatie van muziekinstrumenten

In ieder geval zijn autoreparatiebedrijven uitgezonderd

Advies- en ontwerpbureaus, waaronder individuele praktijk voor:

reclame ontwerp

grafisch ontwerp

architect

(Zakelijke) dienstverlening, waaronder individuele praktijk voor:

notaris

advocaat

accountant

assurantie-/verzekeringsbemiddeling

exploitatie en handel in onroerende zaken

Overige dienstverlening

kappersbedrijf

schoonheidssalon

Onderwijs

autorijschool

onderwijs niet in te delen naar specificatie, mits zonder werkplaats of laboratorium

dan wel met voorgenoemde bedrijvigheid naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijvigheid.

Bijlage 1 Watertoets

Bijlage 1 Watertoets

Bijlage 2 Overlegreacties

Bijlage 2 Overlegreacties