Bestemmingsplan Bellingwolde, Oudeschanskerweg 2 en Hoofdweg 301
Bestemmingsplan - Gemeente Westerwolde
Vastgesteld op 24-04-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Bestanden
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1. plan:
het Bestemmingsplan ‘Bestemmingsplan Bellingwolde, Oudeschanskerweg 2 en Hoofdweg 301‘ van de gemeente Westerwolde;
2. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1950.BP2314-vs01, met de bijbehorende regels;
3. aan-huis-verbonden beroep:
een beroep, dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten;
4. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
5. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
6. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
7. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
8. bijbehorend bouwwerk:
een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
9. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten;
10. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
11. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
12. bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
13. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
14. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
15. erf:
het bouwperceel, voor zover binnen het bouwvlak gelegen;
16. erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaats vinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
17. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
18. hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
19. huishouden:
de samenlevingsvorm van één gezin, waaronder mede begrepen de inwoning, al dan niet bij wijze van mantelzorg, met eigen voorzieningen van verwanten of andere personen en met een gezin gelijk te stellen samenlevingsvormen;
20. kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
21. kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:
een bedrijf dat in of bij een woonhuis met behoud met woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat is gericht op het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van een ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk;
22. mantelzorg:
het op basis van vrijwilligheid en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan een persoon uit het sociale netwerk die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak;
23. overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;
24. peil:
- indien op het land wordt gebouwd:
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hooftoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hooftoegang direct aan de weg grenst:
- indien op of in het water wordt gebouwd:
- de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
25. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens is begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
26. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, bewoning in de vorm van kamerverhuur daaronder niet begrepen;
27. woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
a. de afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelgrens;
b. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
c. de breedte / diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren);
d. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
e. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
f. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
g. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen – 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit zoals genoemd in bijlage 1 van de regels – ‘lijst met kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten’;
- aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een woonhuis;
met daaraan ondergeschikt:
- woonstraten en paden;
- parkeervoorzieningen;
- groenvoorzieningen;
- nutsvoorzieningen;
- water;
met de daarbijbehorende:
- tuinen en erven;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
- als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
- een hoofdgebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd, waarbij per bouwvlak maximaal 1 woning is toegestaan;
- een hoofdgebouw zal vrijstaand worden gebouwd;
- de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens zal ten minste 3,00 m bedragen;
- de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 3,50 m bedragen, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als ‘specifieke bouwaanduiding - afwijkende goothoogte’, in welk geval de goothoogte ten hoogste 4,50 m zal bedragen;
- de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 30° bedragen;
- de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten hoogste 60° bedragen.
3.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
- de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3,00 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd, danwel de bestaande afstand indien deze afwijkt;
- de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 50 m² bedragen;
- de afstand van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelgrens zal ten minste 3,00 m bedragen;
- de goothoogte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
- de dakhelling van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen zal ten hoogste 30° bedragen, danwel maximaal de bestaande dakhelling indien deze meer bedraagt;
- de bouwhoogte van een overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
- de afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de hoofdgebouwen zal ten hoogste 25,00 m bedragen.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
- de bouwhoogte van de overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd dorpsgezicht, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met omgevingsvergunning afwijken van:
- het bepaalde in lid 3.2.1. sub b. en toestaan dat de hoofdgebouwen in beperkte mate buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:
- de oppervlakte van het buiten het bouwvlak gebouwde gedeelte van het hoofdgebouw ten hoogste 30% van de oppervlakte van het bouwperceel zal bedragen;
- minimaal 75% van het hoofdgebouw binnen het bouwvlak blijft gesitueerd;
- indien een gevelbouwgrens is aangegeven, de gevelbouwgrens of het verlengde daarvan niet wordt overschreden;
- de geluidbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeurgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;
- het bepaalde in lid 3.2.1. sub f. en lid 3.2.2. sub c. en toestaan dat de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens wordt verkleind;
- het bepaalde in lid 3.2.1. sub g. en toestaan dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 6,00 m;
- het bepaalde in lid 3.2.1. sub h. en toestaan dat de dakhelling van een hoofdgebouw wordt verkleind c.q. dat een hoofdgebouw (gedeeltelijk) wordt voorzien van een plat dak;
- het bepaalde in lid 3.2.1. sub i. en lid 3.2.2. sub f. en toestaan dat de dakhelling van gebouwen wordt vergroot tot ten hoogste 80°;
- het bepaalde in lid 3.2.2. sub a en toestaan dat de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen in de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, dan wel in het verlengde daarvan worden gebouwd;
- het bepaalde in lid 3.2.2. sub b en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw ten behoeve van de woonfunctie wordt vergroot tot ten hoogste 100 m², mits:
- er sprake is van een goede verhouding tot het hoofdgebouw en het erf;
- een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing is gegarandeerd;
- er een aantoonbare behoefte vanuit de in de bestemming toegelaten doeleinden aanwezig is;
- er sprake is van een situatie waarin de gewenste uitbreiding van een hoofdgebouw afgewezen moet worden gelet op het straat- en bebouwingsbeeld;
- bij een vergroting ten behoeve van de woonfunctie aantoonbaar is dat het gebruik van de uitbreiding voor langere termijn gekoppeld blijft aan de woonfunctie;
- het bepaalde in lid 3.2.2. sub b en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 150 m², mits:
- de vergroting noodzakelijk is ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep c.q. een anderszins krachtens deze bestemming toegelaten (bedrijfs)functie;
- er sprake is van een goede verhouding tot het hoofdgebouw en het erf;
- een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing is gegarandeerd;
- er sprake is van een situatie waarin de gewenste uitbreiding van een hoofdgebouw afgewezen moet worden gelet op het straat- en bebouwingsbeeld.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
- het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden, anders dan de bedrijven zoals genoemd in bijlage 1 bij de regels.
Artikel 4 Wonen – 3
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen - 3’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit zoals genoemd in bijlage 1 van de regels;
- woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor:
- recreatieve dienstverlenende bedrijven, ambachtelijke bedrijvigheid, kunstnijverheidsbedrijven en bezoekerstuinen, die zijn genoemd in bijlage 2 van de regels;
- logiesverstrekking;
- complementaire daghorecabedrijven;
- productiegebonden detailhandel;
voorzover het bouwpercelen met een oppervlakte van ten minste 1.500 m² betreft;
- een woonhuis, al dan niet in combinatie met:
- een mini-camping;
- detailhandel;
- een trekkershut;
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - mini-camping’;
- aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een woonhuis;
- de bescherming van de functie van de in het aanliggende gebied gesitueerde molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element, ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop’;
met daaraan ondergeschikt:
- woonstraten en paden;
- parkeervoorzieningen;
- groenvoorzieningen;
- nutsvoorzieningen;
- water;
met de daarbijbehorende:
- tuinen en erven;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
- als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
- een hoofdgebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- een hoofdgebouw zal vrijstaand worden gebouwd, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als ‘maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden’, in welk geval het aantal aaneen te bouwen hoofdgebouwen ten hoogste gelijk zal zijn aan het aangegeven aantal;
- het aantal woningen per bouwvlak zal ten hoogste het bestaande aantal bedragen;
- in afwijking van het bepaalde in sub d. zal het aantal woningen ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ aangegeven aantal bedragen;
- de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens zal ten minste 3,00 m bedragen;
- de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 3,50 m bedragen, tenzij de gronden zijn aangeduid als ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’, in welk geval de goot- en bouwhoogte van een gebouw ten hoogste de aangegeven hoogte zal bedragen;
- de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 30° bedragen;
- de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten hoogste 60° bedragen.
4.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
- de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3,00 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;
- de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 50 m² bedragen;
- de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw bedragen;
- de afstand van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelgrens zal ten minste 3,00 m bedragen;
- de goothoogte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
- de dakhelling van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen zal ten hoogste 30° bedragen;
- de bouwhoogte van een overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
- de afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de hoofdgebouwen zal ten hoogste 25,00 m bedragen.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
- de bouwhoogte van de overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd dorpsgezicht, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij omgevingsvergunning afwijken van:
- het bepaalde in lid 4.2.1. sub b. en toestaan dat de hoofdgebouwen in beperkte mate buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:
- de oppervlakte van het buiten het bouwvlak gebouwde gedeelte van het hoofdgebouw ten hoogste 30% van de oppervlakte van het bouwperceel zal bedragen;
- minimaal 75% van het hoofdgebouw binnen het bouwvlak blijft gesitueerd;
- indien een gevelbouwgrens is aangegeven, de gevelbouwgrens of het verlengde daarvan niet wordt overschreden;
- de geluidbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeurgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;
- het bepaalde in lid 4.2.1. sub f. en lid 4.2.2. sub d. en toestaan dat de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens wordt verkleind;
- het bepaalde in lid 4.2.1. sub g. en toestaan dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 6,00 m;
- het bepaalde in lid 4.2.1. sub h. en toestaan dat de dakhelling van een hoofdgebouw wordt verkleind c.q. dat een hoofdgebouw (gedeeltelijk) wordt voorzien van een plat dak;
- het bepaalde in lid 4.2.1. sub i. en lid 4.2.2. sub f. en toestaan dat de dakhelling van gebouwen wordt vergroot tot ten hoogste 80°;
- het bepaalde in lid 4.2.2. sub a en toestaan dat de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen in de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, dan wel in het verlengde daarvan worden gebouwd;
- het bepaalde in lid 4.2.2. sub b en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw ten behoeve van de woonfunctie wordt vergroot tot ten hoogste 100 m², mits:
- er sprake is van een goede verhouding tot het hoofdgebouw en het erf;
- een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing is gegarandeerd;
- er een aantoonbare behoefte vanuit de in de bestemming toegelaten doeleinden aanwezig is;
- er sprake is van een situatie waarin de gewenste uitbreiding van een hoofdgebouw afgewezen moet worden gelet op het straat- en bebouwingsbeeld;
- bij een vergroting ten behoeve van de woonfunctie aantoonbaar is dat het gebruik van de uitbreiding voor langere termijn gekoppeld blijft aan de woonfunctie;
- het bepaalde in lid 4.2.2. sub b en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 150 m², mits:
- de vergroting noodzakelijk is ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep c.q. een anderszins krachtens deze bestemming toegelaten (bedrijfs)functie;
- er sprake is van een goede verhouding tot het hoofdgebouw en het erf;
- een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing is gegarandeerd;
- er sprake is van een situatie waarin de gewenste uitbreiding van een hoofdgebouw afgewezen moet worden gelet op het straat- en bebouwingsbeeld.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
- het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden, anders dan in de vorm van de in bijlage 2 van de regels aangegeven vormen van bedrijvigheid;
- het gebruik van gebouwen ten behoeve van de in lid 4.1. sub a. en sub b. genoemde functies, zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale gezamenlijke vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel;
- het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd dorpsgezicht, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, ontheffing verlenen van:
- het bepaalde in lid 4.5. sub e. en toestaan dat de gronden worden gebruikt ten behoeve van een minicamping, mits:
- ten hoogste 15 kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, per bouwperceel, worden geplaatst;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden van het gebied;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woon- of bedrijfssituatie op nabijgelegen percelen;
- het kamperen niet binnen de periode van 1 november - 15 maart zal plaatsvinden;
- het kamperen direct aansluitend op de erven van de woonpercelen zal plaatsvinden;
- sanitaire voorzieningen zoveel mogelijk zullen worden ondergebracht in de bestaande bebouwing;
- het perceel waarop gekampeerd zal worden op een afstand van ten minste 50 meter van geluidsgevoelige objecten is gelegen;
- er dient een goede landschappelijke inpassing gewaarborgd te worden.
Artikel 5 Waarde – Beschermd Dorpsgezicht
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Beschermd dorpsgezicht’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- het behoud, herstel en de uitbouw van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen gelden, naast de andere daar voorkomende bestemming(en), de volgende regels:
- ter plaatse van de aanduiding ‘gevellijn’, zal (zullen) per gebouw één (of meer) gevel(s) in de gevellijn worden gebouwd;
- ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - nokrichting 1’, zal de nokrichting van een gebouw haaks op de weg gericht zijn;
- ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – nokrichting 2’, zal de nokrichting van een gebouw evenwijdig aan de weg lopen;
- de gevels zullen worden opgetrokken uit gebakken rode, roodbruine dan wel bruine stenen;
- de daken zullen worden bedekt met gebakken rode of zwarte dakpannen, tenzij het betreft gebouwen met een plat dak.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd dorpsgezicht, nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing.
5.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied, ontheffing verlenen van:
- het bepaalde in lid 5.2. sub a. en toestaan dat een gebouw achter de gevelbouwgrens wordt gebouwd, mits:
- hierdoor geen onevenredige verstoring optreedt in het bebouwingspatroon waarin de betreffende gevel zich bevindt;
- het bepaalde in lid 5.2. sub b. en toestaan dat wordt afgeweken van de in een bouwvlak aangegeven nokrichting, mits:
- hierdoor geen onevenredige verstoring van het bebouwingsbeeld optreedt;
- het bepaalde in lid 5.2. sub c. en d. en toestaan dat wordt afgeweken van het hierin genoemde materiaalgebruik.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Vergunningsplichtige werken en werkzaamheden
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
- het wijzigen van de profielindeling van de Hoofdweg;
- het aanbrengen c.q. wijzigen van oppervlakteverhardingen in de openbare ruimte;
- het planten en verwijderen van bomen (karakteristieke laanbeplanting);
- het verwijderen c.q. wijzigen van karakteristieke hekwerken en hekpijlers en muurtjes.
5.5.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 5.5.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:
- het normale onderhoud betreffen;
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare voorzieningen.
5.5.3 Voorwaarden
De in 5.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht.
3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Bouwregels
- Er mogen geen windmolens worden gebouwd;
- De bouwgrenzen mogen, in afwijking van deze regels, uitsluitend worden overschreden door:
- tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;
- andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Algemene gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met de bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, met uitzondering van de gronden waar met omgevingsvergunning een kampeerterrein voor klein kamperen is toegestaan, dan wel daar waar sprake is van tijdelijk kamperen of de inrichting van een gereguleerde overnachtingsplaats;
- het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- het storten van puin en afvalstoffen;
- de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
- de stalling en opslag van caravans, boten, oldtimers en dergelijk anders dan in bouwwerken;
- het gebruik van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.
8.2 Afwijken van algemene gebruiksregels
Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- het bepaalde in lid 8.1 onder a in die zin dat de gronden tevens worden gebruikt als kampeerterrein voor klein kamperen, mits:
- er niet meer dan 15 kampeermiddelen worden geplaatst in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
- de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor erven van woningen met een minimale omvang van het erf c.q. tuin van 5.000 m², percelen van agrarische bedrijven, horecabedrijven, of op een perceel, onmiddellijk grenzend aan zo'n erf of perceel;
- het kamperen inpasbaar is in het landschap door middel van afschermende erfbeplanting met inheemse soorten en een bijbehorende sloot, waarbij de breedte van de erfbeplanting minimaal 6,00 m moet bedragen;
- de specifieke landschapskarakteristieken worden ontzien;
- de situering, de omvang en het gebruik de kleinschaligheid van het kamperen beogen;
- het perceel waar gekampeerd zal gaan worden op meer dan 50 meter afstand is gelegen van de bestemmingsgrenzen van (bedrijfs)woningen, verblijfsrecreatieve terreinen of de bebouwde komgrenzen van kernen en op meer dan 50 meter afstand van (agrarische) bedrijven;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de woonsituatie;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de cultuurhistorische en/of karakteristieke waarden;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- de in dit plan opgenomen gebruiksregels indien strikte toepassing van die regels zou leiden tot een beperking van het meest doelmatig gebruik dat niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 Vrijwaringszone – molenbiotoop
9.1.1 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere aangewezen bestemmingen geldt ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop’ dat niet hoger mag worden gebouwd dan:
- binnen een afstand van 100 m van de molen: de bouwhoogte die gelijk is aan de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen;
- binnen een afstand vanaf 100 m van de molen: de bouwhoogte genoemd onder a vermeerderd met 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk en de molen.
Deze regels gelden niet voor bestaande gebouwen.
9.1.2 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen afwijken van:
- het bepaalde in lid 9.1.1 onder a en toestaan dat ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop’ de in de bestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
- vooraf advies wordt ingewonnen van de beheerder van de molen.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Bevoegdheid
Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- de bestemmingsregels in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten wordt vergroot, mits:
- de antenne niet geplaatst kan worden op een bestaand bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een windmolen, een reclamemast of een daarmee gelijk te stellen bouwwerk;
- de antenne niet geplaatst wordt in gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur, in natuurgebieden en in grootschalige open gebieden;
- de mast radiografisch noodzakelijk is;
- bij plaatsing binnen de grenzen van een bouwperceel of binnen grenzen van een woon- of bedrijfsbestemming de hoogte van de mast ten hoogste 30,00 m mag bedragen;
- bij plaatsing binnen de grenzen van een bouwperceel of binnen grenzen van een woon- of bedrijfsbestemming gelegen aan een weg, een viaduct of een verkeersknooppunt, de hoogte van de mast ten hoogste 15,00 m mag bedragen;
- het aantal masten binnen de gemeente niet meer mag bedragen dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit.
- de bestemmingsregels ten aanzien van het bouwen van gebouwen in die zin dat ten behoeve van het kleinschalig kamperen bij woningen en agrarische bedrijven, gebouwtjes ten behoeve van sanitaire voorzieningen worden gebouwd, mits:
- de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen per kampeerterrein ten hoogste 50 m² zal bedragen;
- de goothoogte van een gebouw ten hoogste 3,00 m zal bedragen;
- tevens de in artikel 10.2 genoemde omgevingsvergunning is verleend.
10.2 Voorwaarden
De in lid 9.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de woonsituatie;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de cultuurhistorische en/of karakteristieke waarden;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Parkeerregelgeving
Indien een aanvraag om een omgevingsvergunning aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan parkeerplaatsen wordt de omgevingsvergunning slechts verleend indien;
- in voldoende mate op eigen terrein wordt voorzien in ruimte voor parkeren;
- de beoordeling of in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's bij, in, op of onder het gebouw, zoals gesteld onder sub a., wordt op basis van de door de CROW vastgestelde richtlijnen (publicatie 381 - december 2018, of de meest actuele uitgave), dan wel aan de hand van de van toepassing zijnde beleidsregels van de gemeente Westerwolde ten aanzien van parkeren bepaald.
11.2 Laden of lossen
Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan laad- en losvoorzieningen wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor een gebruiksverandering slechts verleend indien;
- in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het laden en lossen van goederen, aan, bij, in, of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan;
- van voldoende mate van laad- en losvoorzieningen voor het laden en lossen van goederen zoals bedoeld in sub a. is sprake indien is voldaan aan de normen zoals opgenomen in het ASVV 2021 (uitgave van het CROW), dan wel het geldende ASVV (uitgave van het CROW) zoals dat geldt op het tijdstip van indiening van de aanvraag als bedoeld in sub a. voor het bouwen en/of voor een gebruiksverandering en/of afwijking of het uitwerken of het wijzigen.
11.3 Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de leden 11.1 en 11.2:
- indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of
- voor zover op andere wijze in de benodigde parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
11.4 Voorwaarden voor afwijken
Afwijken van de regels, als bedoeld in de leden 11.1 en 11.2 is slechts mogelijk, indien;
- het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot aantasting van de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
- het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot verkeersonveilige situaties;
- bij de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.3 een parkeeronderzoek wordt overgelegd dat aantoont dat kan worden voorzien in het benodigde aantal parkeerplaatsen. Voor het parkeeronderzoek worden de richtlijnen van het CROW gehanteerd.
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10 %.
- Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: ‘Regels van het bestemmingsplan Bellingwolde, Oudeschanskerweg 2 en Hoofdweg 301’ van de gemeente Westerwolde.