Verlengde Veenlaan te Slochteren
Bestemmingsplan - gemeente Midden-Groningen
Vastgesteld op 11-05-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Verlengde Veenlaan te Slochteren' met identificatienummer NL.IMRO.1952.bpsloverlveen-va01 van de gemeente Midden-Groningen;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolgde de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.6 bedrijf of beroep aan huis:
een dienstverlenend bedrijf of beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.7 beleidsregels kleinschalige windturbines:
beleidsregels 'beleid kleinschalige windturbines' vastgesteld door burgemeester en wethouders van Slochteren op 8 december 2015;
1.8 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.9 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.10 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.11 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.12 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.13 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.14 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.15 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling voor verkoop) het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.16 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.17 geluidsbelasting vanwege een spoorweg:
de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, als bedoeld in de Wet geluidhinder;
1.18 geluidsbelasting vanwege een weg:
de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke spoorverkeer op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten, zoals bedoeld in de Besluit geluidhinder spoorwegen;
1.19 hogere grenswaarde:
een maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.20 kap:
een dak dat voor minder dan 50% in het horizontale vlak ligt;
1.21 nutsvoorziening:
voorzieningen voor algemeen nut, zoals afvalinzameling, elektriciteit, gas, (tele)communicatie en dataverkeer, openbaar vervoer en water. Het gaat hierbij om andere bouwwerken zoals antennes, bakken, borden, containers, hekken, kastjes, palen, zuilen en wat met deze objecten te vergelijken is;
1.22 peil:
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; - 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.23 planregels:
de in de Wet ruimtelijke ordening, in het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening en in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2012) bedoelde regels van dit bestemmingsplan die bepaald gebruik en bebouwing van het plangebied toelaten;
1.24 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.25 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Bijvoorbeeld een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.26 voorerf:
gedeelte van het erf voor de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
1.27 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien een perceel met meerdere zijden aan een (erf)weg grenst, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.28 voorkeurgrenswaarde:
de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.29 wonen:
permanente huisvesting van één of meerdere personen behorende tot één afzonderlijk huishouden in een woning;
1.30 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Cultuurgrond
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Cultuurgrond' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. cultuurgrond met bijbehorende paden, sloten en werken;
- b. bos- en/natuurelementen met een oppervlakte van niet meer dan één hectare;
- c. hout- en windsingels ter flankering van agrarische bouwpercelen;
- d. natuurvriendelijke oeverzones van 5 m breed aan weerszijden van een watergang;
- e. behoud, herstel en ontwikkeling van de cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
met daaraan ondergeschikt:
- f. groen- en nutsvoorzieningen;
- g. voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
- h. voorzieningen ten behoeve van extensieve dagrecreatie en educatief medegebruik zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden en parkeervoorzieningen ten behoeve van toeristische opstappunten;
- i. bijbehorende additionele voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. water;
- c. extensieve dagrecreatie;
- d. fiets- en / of voetpaden;
met daaraan ondergeschikt:
- e. nutsvoorzieningen;
- f. verhardingen, waaronder perceelsontsluitingen;
- g. speelvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- h. additionele voorzieningen, waaronder abri's en kunstobjecten.
4.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming worden bouwwerken ten dienste van deze bestemming gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
4.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Verkeer - Wegverkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Wegverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met een ontsluitingsfunctie en maximaal twee rijstroken;
- b. fiets- en/of voetpaden;
met daaraan ondergeschikt:
- c. groenvoorzieningen en bermen;
- d. water;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. met de daarbij behorende additionele voorzieningen waaronder abri's, straatmeubilair, kunstobjecten en geluidsreducerende maatregelen.
5.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming worden bouwwerken ten dienste van deze bestemming gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
5.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Wonen - 1b
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1B' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met een vrij beroep als opgenomen in Bijlage 1 Lijst vrijeberoepen, mits wordt voldaan aan hetgeen is gesteld in Bijlage 4 (Beleidsnotaaan-huis-verbonden beroepen en bedrijven) bij deze regels;
met daaraan ondergeschikt:
- b. groenvoorzieningen;
- c. nutsvoorzieningen;
- d. water;
- e. parkeervoorzieningen;
met de daarbij behorende verhardingen, tuinen, erven en additionele voorzieningen.
6.2 Bouwregels
Bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels, waarbij bestaande bouwwerken zijn toegestaan:
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Algemeen
- a. De in Hoofdstuk 2 opgenomen regels ten aanzien van bouwgrenzen zijn niet van toepassing wat betreft overschrijdingen van bouwgrenzen en/of bouwperceelgrenzen met betrekking tot:
- 1. stoepen, stoeptreden en toegangsbruggen;
- 2. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de naar de weg gekeerde bouwgrens niet meer dan 0,5 m bedraagt;
- 3. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, toegangen, portieken, hellingbanen, buitentrappen, erkers, balkons, galerijen en luifels, mits zij de bouwgrens met niet meer dan 0,5 m overschrijden met dien verstande dat een bouwperceelgrens niet wordt overschreden;
- 4. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de voorgevel met meer dan 1 m overschrijden.
- b. De in Hoofdstuk 2 opgenomen regels ten aanzien van maatvoering van bouwwerken binnen een bouwvlak zijn niet van toepassing wat betreft overschrijdingen van de toegestane hoogte met betrekking tot:
- 1. vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen, die deel uitmaken van een gebouw, mogen de voor dat gebouw toegestane maximale bouwhoogte met niet meer dan 5 m overschrijden;
- c. De in Hoofdstuk 2 opgenomen regels ten aanzien situering, oppervlakte, bouwhoogte en inhoud van bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn niet van toepassing voor bergbezinkbassins (dan wel andere waterstaatkundige werken) ten behoeve van de opvang van water (waaronder rioolwater) welke mogen worden gebouwd en aangelegd zowel boven- als ondergronds.
8.2 Ondergronds bouwen
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, sub c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden als woonwagenstandplaats;
- b. het gebruik van gronden, bouwwerken, voertuigen, vaartuigen en andere al dan niet drijvende constructies ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 vrijwaringszone - molenbiotoop
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Bevoegdheid
Voor zover het niet op grond van een andere bepaling van de planregels kan worden toegestaan, kan het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen vor het afwijken van de bepalingen in de Bestemmingsregels in Hoofdstuk 2 voor:
- a. het afwijken van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met niet meer dan 10% van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages;
- b. de maten en eigenschappen van gebouwen:
- 1. ten behoeve van de onderlinge architectonische afstemming van op hetzelfde bouwperceel gelegen gebouwen, mits:
- de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet meer bedraagt dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw of woongebouw;
- de voor gebouwen toegestane oppervlakte niet wordt overschreden;
- 1. ten behoeve van de onderlinge architectonische afstemming van op hetzelfde bouwperceel gelegen gebouwen, mits:
- c. de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, in verband met het bouwen op een hoger peil:
- 1. met niet meer dan 1 m;
- 2. teneinde de bouwhoogte van de begane grondvloer in overeenstemming te brengen met omringende bebouwing;
- 3. teneinde voldoende drooglegging te creëren ten opzichte van de grondwaterspiegel;
- d. de maximale (goot)hoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals dakopbouwen, schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
- 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan eenderde van de oppervlakte van het dak bedraagt;
- 2. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
- e. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
- 1. tot een bouwhoogte van niet meer dan 10 m voor overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet zijnde een reclamemast;
- f. bouwen in afwijking van de plaats en de richting van bebouwings- en bestemmingsgrenzen:
- 1. tot niet meer dan 1,50 m:
- in verband met afwijkingen van de verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie of anderszins een meetverschil of de situatie ter plekke daartoe aanleiding geeft;
- 2. ten behoeve van stoepen, toegangen, portieken, hellingbanen, buitentrappen, erkers, balkons, galerijen, luifels, lift- en trappenhuizen alsmede naar de aard vergelijkbare delen van bouwwerken;
- 1. tot niet meer dan 1,50 m:
- g. het oprichten van bouwwerken van openbaar nut, zoals abri's, schuilhutten, transformatorhuisjes, gasreduceerstations, onder- en bovengrondse verzamelcontainers voor afval, flessen, oud papier e.d., en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en bouwwerken:
- 1. tot een inhoud van niet meer dan 200 m3 en 50 m3 voor schuilhutten en abri's;
- 2. tot een bouwhoogte van niet meer dan 4 m;
- h. het oprichten van kleine, niet voor bewoning bestemde, gebouwtjes voor zakelijke functies, zoals kiosken en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen gebouwtjes tot een maximale inhoud van 50 m3;
- i. het realiseren van voorzieningen ten behoeve van de verkeers- en waterinfrastructuur en de waterhuishouding;
- j. het oprichten van gedenktekens, beeldhouwwerken en andere kunstobjecten, enkel bouwwerken, geen gebouw zijnde, tot een bouwhoogte van niet meer dan 6 m;
- k. geringe aanpassingen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling:
- 1. indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
- 2. voor zover de aanpassing niet buiten de betreffende bestemming wordt uitgevoerd en niet leidt tot overschrijding van de voorkeursgrenswaarde dan wel de hogere grenswaarde op enig geluidgevoelig object;
- l. het innemen van een standplaats als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening;
- m. voor ondergrondse bouwwerken die minder dan 1 m buiten het buitenwerk van het bovengronds gelegen gebouw worden gerealiseerd kan het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van sublid 8.2.1 ten behoeve van ondergrondse bouw buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- 1. de kelder volledig is gelegen beneden peil;
- 2. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens en de openbare weg bedraagt niet minder dan 1 m, met dien verstande dat in geval van kelderbouw in belendende percelen in de zijdelingse perceelgrens mag worden gebouwd;
- 3. kelders mogen niet worden voorzien van een dakraam of lichtkoepel;
- n. het plaatsen van één (of meer) kleinschalige windturbine(s), mits voldaan wordt aan het toetsingskader uit de beleidsregels kleinschalige windturbines zoals opgenomen in Bijlage5 (Toetsingskader kleinschalige windturbines) bij deze regels met de bijbehorende kaart als opgenomen in Bijlage 6 (Beleidskaart kleinschalige windturbines) bij deze regels.
11.2 Voorwaarden
- a. Het college van burgemeester en wethouders kan bij de verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.1 voorwaarden stellen ten aanzien van de afmetingen en situering van bouwwerken teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing ten opzichte van de omgeving te waarborgen.
- b. Bij de toepassing van de in dit plan genoemde afwijkingsregels wordt in ieder geval in acht genomen dat:
- 1. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot aantasting van de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot verkeersonveilige situaties;
- 3. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk en niet sociaal controleerbaar is;
- 4. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot beperking van de gebruiksmogelijkheden op aangrenzende gronden en/of binnen andere bestemmingen. Van belang daarbij kunnen zijn de bezonningssituatie, lichttoetreding, zichtlijnen of mogelijkheden tot voortzetting c.q. uitbreiding van een bestaand bedrijf;
- 5. bij het verlenen van de omgevingsvergunning rekening wordt gehouden met de milieu-aspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking;
- c. Het college van burgemeester en wethouders kan bij de verlening van de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.1, sub n, voorwaarden stellen dat:
- 1. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot beperking van de gebruiksmogelijkheden op aangrenzende gronden en/of binnen andere bestemmingen. Van belang daarbij kunnen zijn:
- de bezonningssituatie;
- de lichttoetreding;
- zichtlijnen of visuele hinder;
- het optreden van slagschaduw of;
- de mogelijkheden tot voortzetting c.q. uitbreiding van een bestaand bedrijf;
- 2. de energieopwekking niet is bedoeld voor commerciële doeleinden.
- 1. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot beperking van de gebruiksmogelijkheden op aangrenzende gronden en/of binnen andere bestemmingen. Van belang daarbij kunnen zijn:
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Parkeerregelgeving
Indien een aanvraag om een omgevingsvergunning aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan parkeerplaatsen wordt de omgevingsvergunning slechts verleend indien;
- a. in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor parkeren;
- b. de beoordeling of in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, zoals gesteld onder sub a., wordt op basis van de door de CROW vastgestelde richtlijnen (publicatie 381 - december 2018, of de meest actuele uitgave), dan wel aan de hand van de van toepassing zijnde beleidsregels van de gemeente Midden-Groningen ten aanzien van parkeren bepaald.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Verlengde Veenlaan te Slochteren'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Verlengde Veenlaan te Slochteren zijn 45 woonkavels gelegen. De nieuwe realiteit van aardbevingsbestendig bouwen en de veranderende marktvraag pasten niet goed bij het beeldkwaliteitsplan. Hierdoor viel de interesse in de kavels tegen en zijn weinig kavels verkocht. Ook de toen heersende woningbouwcrisis heeft een rol gespeeld in de tegenvallende kavelverkoop.
De voormalige gemeente Slochteren heeft eind 2016 aan Enno Zuidema, stedenbouwkundige, gevraagd om als onafhankelijk procesbegeleider te verkennen of en op welke wijze de omwonenden aan een andere ontwikkelstrategie zouden willen werken. Van de ca. 18 bezwaarmakers tegen het bestemmingsplan bleek een vijftal omwonenden bereid over een alternatief voorstel na te denken. Het college heeft de procesbegeleider gevraagd om zonder tussenkomst of sturing van college, raad of ambtenaren met de groep omwonenden een voorstel op te stellen. Deze is daarmee aan de slag gegaan.
In de periode juni – oktober 2017 is door de bewonersgroep, onder begeleiding van de procesbegeleider, een alternatief voorstel geformuleerd. Dit voorstel is opgetekend door DAAD Architecten en is in november 2017 gepresenteerd aan de gemeenteraad van de voormalige gemeente Slochteren.
In 2018 is het voorstel ambtelijk geanalyseerd en zijn aansluitend gesprekken door de gemeente met de bewonersgroep gevoerd om tot een gezamenlijk gedragen voorstel te komen. Op basis van bovenstaand doorlopen proces is door DAAD Architecten voorliggend gezamenlijk gedragen voorstel opgesteld met nieuwe beeldkwaliteitsregels.
Het onderhavig bestemmingsplan voorziet in de planologisch-juridische regeling van 23 woningen met bijbehorend beeldkwaliteitsplan.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Verlengde Veenlaan aan de westelijke kant van Slochteren. Aan de oostzijde van het plangebied is de gemeentewerf gelegen. Aan de overige zijden is het bestemmingsplan begrensd door het agrarisch buitengebied. Op de onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied; globaal weergegeven (bron: pdok.nl/viewer, d.d. 22-09-2021)
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
Het plangebied is onderdeel van het bestemmingsplan 'Verlengde Veenlaan Slochteren' (vastgesteld op 20 september 2011) en heeft de bestemmingen 'Wonen - 1B', 'Verkeer - Wegverkeer' en 'Groen'. Tevens heeft het plangebied de maatvoeringen 'Maximum aantal gebouwen' met een bouwvlak. Naast het bestemmingsplan 'Verlengde Veenlaan Slochteren' is het plangebied onderdeel van de facetbestemmingsplannen 'Kleinschalige windturbines' (vastgesteld op 21 juni 2018), 'Karakteristieke objecten' (vastgesteld op 20 december 2018) en 'Parkeren' (vastgesteld op 28 november 2019).
Met dit bestemmingsplan wordt het mogelijk gemaakt om de 23 woningen op een hedendaagse manier conform het beeldkwaliteitsplan te ontwikkelen.
1.4 Leeswijzer
In het volgende hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de huidige en toekomstige inrichting van het plangebied. Hoofdstuk 3 bestaat uit een beschrijving van en toets aan het relevante beleid op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 is gewijd aan de onderzoeken naar de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komt de juridische vormgeving van het wijzigingsplan aan bod. In het laatste hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het initiatief.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.1.1 Historische context
Slochteren is gelegen in de streek 'Duurswold'. Het Duurswold heeft zijn naam te danken aan het karakter dat het vroeger bezat. Er was sprake van lage gronden waarop struiken en bomen elkaar afwisselden. Het gebied werd ook wel de Zevenwolden genoemd, naar de zeven concentraties die op de zandrug waren ontstaan. De streek behoort tot de laagste delen van de provincie. Vroeger stroomde het water van de hogere klei- en zandgronden hier naar toe en ontstonden er meren. Het huidige Schildmeer is hiervan nog een overblijfsel. Bewoning ontstond op de hogere, drogere zandrug in het Duurswold. Het huidige bewoningspatroon is nog steeds op deze rug, die loopt van Ruischerbrug (via Harkstede, Slochteren en Siddeburen) naar Wagenborgen, gesitueerd. Door deze concentratie van bebouwing is een groot deel van het buitengebied open.
Slochteren is gebouwd langs een ontginningslint dat slingert door het landschap en is gelegen bovenop een dekzandrug. Haaks op het slingerende ontginningslint zijn er zijlinten ontstaan. Dit zijn rechte lijnen in het landschap. Dit betreffen veelal verbindingswegen naar omliggende dorpen en boerderijen of het zijn kortere routes naar een andere plek op de ontginningsas.
2.1.2 Ruimtelijke en functionele structuur
De Veenlaan is een dergelijk dwarslint. Het is een oud verbindingslint waar nauwelijks bebouwing aan staat. Het lint is doorsneden door de N387. Het deel ten westen van de N387 waaronder het plangebied heet nu de Verlengde Veenlaan.
Vanaf de Verlengde Veenlaan heb je zicht op het open agrarisch landschap met verspreid in het landschap een aantal erven met erfbeplanting als groene eilandjes. De Verlengde Veenlaan wordt doorkruist door de Groenedijk een karakteristieke dijk waaraan drie molens op regelmatige afstand staan. De middelste is de Groote Poldermolen.
Het plangebied beperkt zich in functioneel opzicht tot een dwarslint waaraan agrarische gronden grenzen. De zware laanbeplanting van eiken geeft de (Verlengde) Veenlaan een statig karakter en zorgt er in beperkte mate ook voor dat de twee delen van de Veenlaan visueel met elkaar verbonden zijn. Aangrenzend aan het plangebied is een gemeentewerf gelegen en wordt het dwarslint doorkruist door de N387.
2.2 Nieuwe Situatie
Het voornemen bestaat om op de locatie 23 woningen mogelijk te maken. De woningen zijn in verschillende concentraties gesitueerd langs de Verlengde Veenlaan. Op de onderstaande afbeelding zijn de verschillende uit te geven gronden weergegeven. Ten opzichte van het vigerend bestemmingsplan neemt de uit te geven oppervlakte met 29.550 m2 af.
Figuur 2.1: Uitgeefbaar gebied (bron: DAAD Architecten, d.d. 13-12-2022)
Voor het plangebied is tevens een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Bij de nadere uitwerking van de bouwplannen zal aan dit BKP moeten worden voldaan. Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage 3 van de regels opgenomen.
2.2.1 Beeldkwaliteitsplan
Binnen de uit te geven percelen werkt het beeldkwaliteitsplan met het lint principe. Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar bijlage 3 van de regels.
Het lint
Het uitgangspunt van dit principe is dat een samenhangend lint ontstaat met individueel herkenbare woningen. Met betrekking tot de vormgeving dient er een helder conceptueel ontwerpuitgangspunt te worden gekozen. De individualiteit van de woning wordt benadrukt: iedere woning heeft een eigen, helder architectonisch concept en uitwerking in detail en materiaal. Ook wanneer meerdere woningen worden geschakeld wordt iedere woning individueel benadrukt. Landschappelijk gezien is de bestaande bomenrij aan beide zijden van de Verlengde Veenlaan waardevol en deze dient behouden te blijven. Toegangswegen dienen derhalve zo veel als mogelijk tussen de bestaande bomen aangelegd te worden. Deze toegangsweg vindt tevens plaats over een duiker. Op de onderstaande afbeelding is een voorbeelduitwerking van dit principe weergegeven.
Figuur 2.2: Voorbeelduitwerking (bron: DAAD Architecten, d.d. 13-12-2022)
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.
Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.
In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
- 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en,
- 3. Afwentelen wordt voorkomen.
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de afwegingsprincipes benut worden.
Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie artikel 1.1.1 van het Bro) mogelijk maakt.
3.1.3 Verwerking landelijk beleid in het bestemmingsplan
Het onderhavig bestemmingsplan is niet strijdig met de NOVI. Om die reden kan een verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven. De Ladder voor duurzame verstedelijking wordt doorlopen in paragraaf 4.11 van deze toelichting.
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie
De provincie Groningen heeft op 1 juni 2016 de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie is doorvertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. Die Omgevingsverordening is op 1 juni 2016 door Provinciale Staten vastgesteld. De visie en verordening zijn inmiddels al enkele malen geactualiseerd. De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening.
Doel van de Omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, zoals wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken.
Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in de Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving.
Hieronder worden de visiekaarten (indien relevant voor het initiatief) besproken.
Ruimte
De provincie streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn. In het beleid maakt de provincie onderscheid tussen stedelijk gebied en buitengebied. Op de visiekaart Ruimte is het plangebied aangeduid als 'Stedelijk gebied'.
Onder stedelijk gebied verstaat de provincie een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel en horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en water en infrastructuur. De provincie wil stedelijke ontwikkelingen zo veel mogelijk laten plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied, omdat zij het grote contrast tussen het stedelijk gebied en het buitengebied, dat zo bepalend is voor de identiteit van de provincie, wil behouden en versterken. Dit in lijn met de 'ladder voor duurzame verstedelijking', die bij nieuwe stedelijke ontwikkeling vraagt om motivering en afweging van (1) de ruimtevraag, (2) de beschikbare ruimte en (3) de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. Dit vraagt extra zorgvuldigheid bij ingrepen in het stedelijk gebied die een effect hebben op het buitengebied.
Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de ruimtelijke kwaliteit binnen het stedelijk gebied. Bij de inpassing van grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied en ruimtelijke ingrepen in het stedelijk gebied die een effect hebben op het buitengebied ondersteunt en adviseert de provincie gemeenten.
De ontwikkeling heeft ten opzichte van het vigerend planologisch kader geen effect op het buitengebied. Binnen het plangebied wordt minder bebouwing dan in het vigerend planologisch kader mogelijk gemaakt.
Landschap
De provincie kent veel verschillende landschappen met elk hun eigen belangrijke natuurlijke, cultuurhistorische en aardkundige waarden. Deze kwaliteiten vormen een belangrijke onderlegger voor ons ruimtelijk beleid, dat gericht is op behoud van de kwalitatief hoogwaardige leefomgeving. Het beschermen en versterken van de kenmerkende landschapsstructuren die bijdragen aan de identiteit van en variëteit in de provincie is een provinciaal belang en een kerntaak. Op de kaart Landschap is het plangebied aangeduid als het deelgebied 'Centrale Woldgebied en Duurswold'.
Het Centrale Woldgebied wordt vooral gekenmerkt door grootschalig open landschap met reeksen boerderijen op huiswierden of inversieruggen. Duurswold heeft een grootschalig open landschap met daarin lintdorpen (groene linten) op flauwe zandruggen.
De ontwikkeling heeft ten opzichte van het vigerend planologisch kader geen effect op het Landschap. Binnen het plangebied wordt minder bebouwing dan in het vigerend planologisch kader mogelijk gemaakt en ontstaan er meer doorzichten dat het grootschalig open landschap bevordert.
Natuur
De provincie beschermt akkervogels in gebieden waar nog levenskrachtige populaties akkervogels voorkomen, de zogenaamde leefgebieden. In de provinciale Omgevingsverordening zijn hier regels voor opgenomen.
Water
Het plangebied is door de provincie aangewezen als laaggelegen gebied. In dit gebied dient nieuwbouw in principe waterrobuust plaats te vinden.
Bij de nadere uitwerking van de bouwplannen zal hier rekening mee gehouden worden.
Opgaven
Op de kaart Opgaven is het plangebied aangeduid als 'Regio Groningen-Assen'. De regio focust zich op het versterken van het economische kerngebied, het versterken van de interne samenhang en het behouden en versterken van de kwaliteit van stad en land. In het kader van laatstgenoemde aspect, stelt de provincie dat steden zich verder moeten kunnen ontwikkelen als centra voor werk, onderwijs, voorzieningen en wonen. Meer dan voorheen moet er aandacht zijn voor de kwaliteit van de bestaande omgeving en dan vooral voor de herstructurerings- en transformatieopgaven. In paragraaf 3.3.2 (gemeentelijke Woonvisie) is onderbouwd dat het versterken van de zelfstandige netwerken van de dorpen gewenst is. De woningbouw in Slochteren sluit aan bij deze opgave.
3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening
De bovenstaande thema's en provinciale belangen zijn in de omgevingsverordening vertaald in bindende regels voor ruimtelijke plannen en -ontwikkelingen. Het gaat hierbij om zowel ruimtelijke aspecten waaronder landschapswaarden en cultuurhistorische waarden, als functionele aspecten waaronder verkeer, vervoer en wonen.
Artikel 2.15.1 van de Provinciale omgevingsverordening stelt dat een bestemmingsplan alleen kan voorzien in de bouw van nieuwe woningen, voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal overeenstemmen met een regionale woonvisie die rekening houdt met regionale woningbehoefteprognoses die de provincie elke twee jaar uitbrengt. Deze aspecten worden in het kader van de woonvisie (paragraaf 3.3.2) nader uitgewerkt.
Artikel 2.23.3 van de Provinciale omgevingsverordening stelt dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de 'veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen' een nadere verantwoording van het groepsrisico bevat en inzicht biedt in de manier waarop rekening is gehouden met het advies van de Veiligheidsregio Groningen. Dit aspect wordt nader besproken in paragraaf 4.4.
Artikel 2.48.2 van de Provinciale omgevingsverordening stelt dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het ‘leefgebied akkervogels’ en dat voorziet in een nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkeling inzicht biedt in de maatregelen die nodig zijn om de mogelijke schade aan de waarde van het leefgebied voor akkervogels te voorkomen. Bij het onderhavig bestemmingsplan is er geen sprake van een nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkeling. Dit bestemmingsplan maakt minder bebouwing mogelijk dan in het huidig planologisch kader mogelijk is. Derhalve kan worden geconcludeerd dat door de ruimtelijke ontwikkeling het leefgebied akkervogels ten opzichte van het vigerend bestemmingsplan geen schade ondervindt.
De overige artikelen die betrekking hebben op het plangebied zijn niet relevant voor het initiatief. Het initiatief is niet strijdig met de provinciale Omgevingsverordening.
3.2.3 Conclusie
De ruimtelijke ontwikkeling is een passende en gewenste aanvulling voor Slochteren. Het planvoornemen is in overeenstemming met het provinciaal beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Kompas gemeente Midden-Groningen
Per 1 januari 2018 zijn de voormalige gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Slochteren en Menterwolde samengegaan tot de nieuwe gemeente Midden-Groningen. In het Kompas is de richting beschreven waarin de nieuwe gemeente zich wil gaan ontwikkelen. Hierbij is de gemeente eerst en met name bondgenoot van inwoners, bedrijven en organisaties. Het motto is: minder voorschrijven, meer samenwerken.
Het Kompas benoemt drie bouwstenen voor een gemeenschappelijke maatschappelijke agenda. Deze bouwstenen bevatten de gemeenschappelijke doelen waar gemeente, inwoners, ondernemers, organisaties en bestuur de komende jaren aan gaan werken.
Bouwsteen 1: Groots in kleinschaligheid
De gemeente zet sterk in op zelfredzame en leefbare dorpen en kernen. Hierbij zijn inwoners medeverantwoordelijk voor de leefbaarheid. Leefbaarheid heeft sterk te maken met 'schoon, heel en veilig'. Gemeente en inwoners worden hierin steeds meer gelijkwaardige partners. De nieuwe gemeente is een verband van vitale, lokale gemeenschappen die bestaan uit de inwoners van dorpen, kernen en wijken. Al deze gemeenschappen hebben hun eigen identiteit en alle dorpen en wijken zijn anders. De omstandigheden, mogelijkheden en wensen zijn op elke plek anders en vragen om specifieke initiatieven, arrangementen en maatregelen. Daarom wordt nadrukkelijk gekozen voor maatwerk. Door inwoners zelf meer verantwoordelijkheid en zeggenschap te geven, wordt eveneens meer ruimte gegeven aan de verschillen tussen dorpen en kernen.
Het maatwerk dat geleverd wordt, valt binnen een overkoepelende visie. In alle dorpen en wijken kunnen mensen goed en plezierig wonen. Iedere lokale gemeenschap beschikt over een gelegenheid of voorziening waar inwoners elkaar kunnen ontmoeten. Daarnaast zijn alle dorpen en kernen fysiek en digitaal goed bereikbaar. Het streven is om de voorzieningen die van belang zijn voor het dagelijks leven, zo dicht mogelijk bij mensen te brengen of te zorgen dat deze goed bereikbaar zijn. Daarbij blijven we realistisch: wie in een klein dorp woont, mag een bij die schaal passend aanbod van voorzieningen verwachten. Meer gemeente-brede of regionale voorzieningen worden geconcentreerd in de stedelijke kern van Hoogezand.
Bouwsteen 2: Ieder mens telt
In de gemeenschap telt ieder mens: iedereen heeft betekenis voor zichzelf en zijn omgeving, en komt tot zijn recht om wie hij is. Het uitgangspunt is 'eigen kracht': alle inwoners - van jong tot oud, met of zonder beperking - nemen zelf de regie over hun leven en zijn zelf verantwoordelijk voor hun leven.
Voor mensen die maatschappelijk kwetsbaar zijn, is het soms moeilijk hun eigen kracht te vinden. Scholing voor Kinderen is de manier om de vicieuze cirkel van maatschappelijke kwetsbaarheid te doorbreken. De integrale kindcentra kunnen daar goed bij helpen, maar niet per se en overal. Ook hier is ruimte voor verschillen en maatwerk. De sociale teams leveren ook maatwerk en spelen in individuele situaties een belangrijke rol bij het vinden van oplossingen. Samen met de ouders en/of gezinnen gaan zij na hoe belemmeringen op het gebied van geld, gezondheid, onderwijs en/of werkloosheid kunnen worden weggenomen. Ze redeneren daarbij vanuit het gezin, niet vanuit de verschillende hokjes of budgetten bij de gemeente. Verder wil de gemeente samen met werkgevers en onderwijsinstellingen snel een concreet plan maken en uitvoeren om werkzoekenden 'fit' te maken voor werk.
Bouwsteen 3: Economie van de toekomst
De gemeente Midden-Groningen heeft een stevige economische basis, dankzij de bedrijvigheid in stuwende sectoren zoals (maak)industrie, landbouw, handel, bouw en energie. Vooral met de maakindustrie, met name scheepsbouw, onderscheidt de gemeente zich regionaal. Voor de werkgelegenheid zijn ook de publiek gefinancierde instellingen en ondernemingen van belang. De maakindustrie en de landbouw kunnen worden versterkt. Nieuwe kansen bieden de energietransitie en de vrijetijdseconomie. De gemeente heeft weinig mogelijkheden om de economie en de arbeidsmarkt te veranderen; daarvoor zijn vooral partijen als onderwijs en bedrijfsleven aan zet.
Het Kompas is de basis voor de nieuwe gemeente. Hierbij vormen de uitgangspunten en bouwstenen uit het kompas de nieuwe afwegingskaders.
3.3.2 Woonvisie
De gemeente heeft in 2019 de Woonvisie Nieuw Midden-Groningen 2019-2028 vastgesteld. In deze woonvisie houdt de gemeente rekening met de woningbouwafspraken in de Regio Groningen Assen (het regionaal woondocument) en in de Regio Oost-Groningen (het prestatiekader, als uitwerking van het Regionaal Woon- en LeefbaarheidsPlan). Het woonbeleid koerst op:
- toevoegen van nieuwe woonmilieus om ook de vraag uit de stadsregio te bedienen;
- versterken van het stedelijk gebied van Hoogezand-Sappemeer;
- dorpen als sterke zelfstandige netwerken van kleine en grote dorpen.
Over de eerstgenoemde koers is het volgende vermeld. Met name in de westkant van de gemeente zoekt de gemeente plek voor groei om ook de vraag uit de stadsregio te bedienen. De gemeente biedt aanvullend ruimte op veel plekken voor kleinschalige, unieke woonmilieus en woonproducten, gebruik makend van het karakter van plekken: dit kan om producten in het buitengebied gaan, maar ook in bestaande wijken of in een meer industriële omgeving.
Over de derde koers is het volgende vermeld. In elk dorp is vernieuwing nodig, hoe groot of klein ook, groeiend of krimpend. De gemeente zet overal als eerste in op het verbeteren van bestaande woningen, hergebruik van plekken en gebouwen, en kiest pas daarna voor uitbreiding. Toevoegen van nieuwe woningen moet altijd mogelijk zijn, als maatwerkoplossing, passend bij de schaal van het dorp en mits vraaggericht.
Voor de woonvisie is de woningbehoefte in relatie tot de plancapaciteit berekend. Hoewel in aantal beperkt, ligt er nog een uitbreidingsopgave in Midden-Groningen. Tot 2028 moeten er volgens de provinciale prognose netto ongeveer 100 woningen worden toegevoegd en volgens de positieve groeivariant 600 woningen. De gemeente houdt rekening met een midden variant (300 woningen) en streeft met goede woningen in aantrekkelijke dorpen naar 600 woningen. Op de meeste plekken betreft het tot 2030 de laatste netto toevoeging van woningen. Dit maakt dat het extra belangrijk is dat de netto uitbreiding goed aansluit op de woningbehoefte. De netto uitbreiding is niet gelijk aan de totale nieuwbouw. Indien er meer gesloopt wordt, kunnen er ook meer (vervangende) woningen worden toegevoegd.
De ruimtelijke ontwikkeling past binnen de plancapaciteit van de woonvisie. Met de ruimtelijke ontwikkeling worden geen extra woningen toegevoegd. Wel sluit het bestemmingsplan en het beeldkwaliteitsplan beter aan bij de woningbehoefte van deze tijd.
3.3.3 Welstandsnota
De geharmoniseerde en geactualiseerde welstandsnota is in 2020 vastgesteld. Op de bijbehorende welstandskaart is het plangebied aangeduid als welstandsluwe dorps- en woongebieden met een beeldkwaliteitsplan.
Dit betreft dorps- en woongebieden die grotendeels na 1945 planmatig tot stand zijn gekomen. In deze dorps- en woongebieden worden uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk waarop een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd, als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan beperkt getoetst aan redelijke eisen van welstand.
De beperkte welstandstoets in welstandsluwe gebieden is gericht op het voorkomen van wantoestanden voor de omgeving waar het bouwwerk staat. De toetsingscriteria zijn gerelateerd aan de criteria uit de excessenregeling. Als een welstandsaspect niet benoemd is in de beperkte welstandscriteria dan kan er ook niet aan getoetst worden.
De ruimtelijke ontwikkeling zal in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen dienen te voldoen aan de welstandsnota. Tevens is voor dit bestemmingsplan een beeldkwaliteitsplan opgesteld. In het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen zal ook hier aan dienen te worden voldaan.
Hoofdstuk 4 Milieu En Onderzoek
4.1 Archeologie
4.1.1 Wettelijk kader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).
De gemeente Midden-Groningen is gestart met een grote harmonisatie van de bescherming van het gemeentelijk erfgoed. In de drie voormalige gemeenten heeft in 2017 een inventarisatie plaatsgevonden van het gemeentelijk erfgoed. Dit heeft geleid tot een beleidskaart 'Archeologische verwachtingskaart'. Op 23 april 2020 is deze kaart samen met het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld.
4.1.2 Toetsing
Op grond van de archeologische verwachtingskaart en het vigerend bestemmingsplan is het plangebied aangeduid als 'vrijgave/lage archeologische verwachting'. Dit betekent dat verkennend archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. Wel is op de archeologische verwachtingskaart aangegeven dat er een historische weg aanwezig is.
4.1.3 Conclusie
Het aspect archeologie vormt voor het onderhavig bestemmingsplan geen belemmeringen.
4.2 Cultuurhistorie En Erfgoed
4.2.1 Wettelijk kader
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van bestemmings- en wijzigingsplannen. De overige cultuurhistorische waarden moeten, naast de archeologische waarden, worden betrokken in het onderzoek.
De gemeente Midden-Groningen heeft met het 'Facetbestemmingsplan karakteristieke objecten' (vastgesteld op 20 december 2018) het erfgoed, dat voor een belangrijk deel bepalend is voor het karakter van de gemeente, planologisch vastgelegd.
4.2.2 Toetsing
Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische objecten zoals aangegeven in het 'Facetbestemmingsplan karakteristieke objecten' gelegen. Zoals in paragraaf 4.1 is aangegeven is de Verlengde Veenlaan aangewezen als historische weg. Met het voornemen zal deze weg echter niet aangetast worden. De zware laanbeplanting van eiken blijft behouden.
4.2.3 Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt voor het onderhavig bestemmingsplan geen belemmeringen.
4.3 Milieuzonering
4.3.1 Wettelijk kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.
4.3.2 Toetsing
Het plan voorziet in de realisatie van woningen. Deze woningen leiden van zichzelf niet tot milieuhinder voor omliggende functies, maar is andersom als woonfunctie wel gevoelig voor milieuhinder van omliggende bedrijven.
Ten oosten van het plangebied zijn de brandweer en de Gemeentewerf gevestigd. Op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering geldt voor deze functies een minimale richtafstand van 50 meter ten opzichte van milieugevoelige functies. Deze 50 meter reikt niet tot het bouwvlak van de woningen. Naast de brandweer en de Gemeentewerf zijn aan de westzijde twee agrarische bedrijven gelegen. Op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering geldt voor deze functie een minimale richtafstand van 100 meter ten opzichte van milieugevoelige functies. Deze 100 meter reikt niet tot in het plangebied.
4.3.3 Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt voor het onderhavig bestemmingsplan geen belemmeringen.
4.4 Externe Veiligheid
4.4.1 Wettelijk kader
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. De wet- en regelgeving rond het thema externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).
Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak veiligheidsafstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
4.4.2 Toetsing
Volgens de risicokaart (risicokaart.nl) zijn in en in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen en geen risicovolle transportleidingen gelegen waarvan het invloedsgebied reikt tot over het plangebied.
Aan de zuidoostzijde van de planontwikkeling bevindt zich de N387. Over deze weg vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Tevens is heeft de weg de veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen. Een gedeelte van het plangebied is gelegen binnen deze veiligheidszone. De toelichting op een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op de deze zone bevat een nadere verantwoording van het groepsrisico en biedt inzicht in de manier waarop rekening is gehouden met het advies van de Veiligheidsregio Groningen. In afwijking hiervan kan worden volstaan met een beperkte groepsrisicoverantwoording als:
- a. het plangebied geheel is gelegen op een afstand van minimaal 200 meter van de betreffende infrastructuur; of
- b. in het vigerende, minder dan 10 jaar geleden vastgestelde, bestemmingsplan reeds een nadere verantwoording van het groepsrisico is opgenomen en het bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van:
- 1. maximaal 41 woningen per hectare buiten de PRmax; of
- 2. maximaal 3.000 m2 bruto vloeroppervlakte kantoorruimte per hectare buiten de PRmax; of
- 3. maximaal 3.000 m2 bruto vloeroppervlakte winkelruimte per hectarebuiten de PRmax; of
- 4. maximaal 100 personen per hectare buiten de PRmax in de vorm van objecten of een combinatie van objecten die leiden tot een personen dichtheid van maximaal 100 per hectare.
Een gedeelte van het plangebied ligt binnen een afstand van 200 meter van de betreffende infrastructuur. Voor het plangebied is op 20 september 2011 een bestemmingsplan vastgesteld. Het plangebied maakt, zoals aangegeven in paragraaf 1.3, onderdeel uit van dit geldende bestemmingsplan. Voor het bestemmingsplan 'Verlengde Veenlaan Slochteren' is het groepsrisico berekend. De uitkomst daarvan is dat het berekende groepsrisico voor de N387 langs Slochteren ruim onder de oriëntatiewaarde ligt.
Het bestemmingsplan voorziet in het mogelijk maken van minder woning dan wat in de huidige situatie het geval is. De dichtheid van personen in het gebied neemt daardoor af. Er is geen sprake van verhoging van het groepsrisico.
4.4.3 Conclusie
Een nadere verantwoording van het groepsrisico wordt gezien de aard en omvang van de ontwikkeling niet noodzakelijk geacht. Het aspect externe veiligheid vormt voor het onderhavig bestemmingsplan geen belemmering.
4.5 Geluid
4.5.1 Wettelijk kader
Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde.
De Wgh is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Volgens de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt hiervan uitgezonderd, evenals wegen die deel uitmaken van een woonerf.
4.5.2 Toetsing
Het plan voorziet in het oprichten van geluidgevoelige bebouwing in de zin van de Wgh, namelijk woningen. Tevens ligt het plangebied in de geluidzone van de Verlengde Veenlaan. Voor het vigerend bestemmingsplan is destijds een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat:
- de voorkeurswaarde van 48 dB heerst op een afstand van 28 meter van de wegas van de Verlengde Veenlaan;
- de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van 53 dB heerst op 12 meter van de wegas;
- bij situering van een woning op 14 meter van de wegas ontvangt een gevel een geluidsbelasting van 52 dB op de begane grond en 53 dB op de eerste verdieping;
- de achtergevel en -tuin blijft geluidsluw (< 48 dB);
- bij een afstand tussen de 12 en 28 meter kunnen de woningen gerealiseerd worden door het vaststellen van een hogere grenswaarde voor geluid in het kader van de Wet geluidhinder, zie bijlage 1;
- de geluidsbelasting in het plangebied als gevolg van het gemotoriseerd verkeer op de provinciale weg N387 en de Groenedijk blijft onder voorkeurswaarde van de Wet geluidhinder.
Als een hogere geluidsbelasting dan de voorkeurswaarde op de gevel van een woning wordt toegestaan is een goede geluidwering van de gevel noodzakelijk om een aanvaardbaar binnenklimaat te houden. Het maximaal toelaatbare binnen niveau bedraagt 33 dB voor nieuw te bouwen woningen. De benodigde isolatie zal bij de behandeling van de aanvraag om een bouwvergunning moeten worden getoetst. Volgens het bouwbesluit dient de isolatie getoetst te worden aan een gevelbelasting exclusief de aftrek art. 110g van 5 dB. Bij de dimensionering van de isolatiemaatregelen en het akoestisch onderzoek “geluidwering gevels” dient hiermee rekening te worden gehouden.
Aangezien de bouwvlakken in dit bestemmingsplan niet dichter op de Verlengde Veenlaan komen te liggen kan bij de conclusie van het akoestisch onderzoek uit het vigerend bestemmingsplan worden aangesloten. Bij situering van de woningen op minimaal 12 meter van de wegas, in combinatie met woningisolatie en het feit dat de achtergevel en –tuin geluidsluw blijft, zal er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat heersen.
4.5.3 Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder gelden geen verdere belemmeringen voor het onderhavig bestemmingsplan. Het planvoornemen is wat betreft het aspect geluid uitvoerbaar.
4.6 Bodem
4.6.1 Wettelijk kader
De milieuhygiënische bodemkwaliteit mag geen belemmering zijn voor de economische uitvoerbaarheid van het planvoornemen. De aanwezige bodemkwaliteit behoort te passen bij het huidig of het toekomstig gebruik van de bodem. De bodemkwaliteit mag immers geen onaanvaardbare risico's opleveren voor de gebruikers van de bodem. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet milieukundig bodemonderzoek worden uitgevoerd. Informatie over verdachte locaties, uitgevoerde bodemonderzoeken en bodemsaneringen staan vermeld op de Bodeminformatiekaart (via www.bodemloket.nl).
4.6.2 Toetsing
Binnen het plangebied is het volgende bekend:
Bodeminformatie
- Verkennend bodemonderzoek bestemmingsplan Verlengde Veenlaan; Ingenieursbureau Oranjewoud B.V.; datum november 2005.
- Verkennend milieukundig onderzoek; Koops Grondmechanica; projectnummer 2021-1475; datum 19 juli 2021; bijlage 2.
De Bodeminformatiekaart geeft aan dat het plangebied voldoende is onderzocht. Dit blijkt tevens uit de bovenstaande onderzoeken waarin wordt geconcludeerd dat slechts lichte verontreinigingen zijn aangetroffen. Deze lichte verontreinigingen vormen geen verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt hoeven er geen beperkingen aan de gebruiks- c.q. bestemmingsmogelijkheden van het terrein te worden gesteld.
Bodemkwaliteitskaart
De onderzoeksresultaten passen binnen de verwachte bodemkwaliteitsklasse Wonen.
4.6.3 Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft het aspect bodemkwaliteit uitvoerbaar. Geadviseerd wordt om na de bouwrijpfase een verkennend bodemonderzoek volgens de actuele standaarden voor het noordelijk deel van het plangebied te laten uitvoeren.
4.7 Ecologie
4.7.1 Wettelijk kader
Voor het plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van natuurbescherming relevant: de Wet natuurbescherming (Wnb) en de provinciale Omgevingsvisie en -verordening. De Wnb is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.
Om de uitvoerbaarheid van dit plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 14 oktober 2021 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. Deze inventarisatie is als bijlage 3 opgenomen. Naast de beknopte natuurtoets is tevens nader onderzoek naar haas uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 4 opgenomen.
4.7.2 Toetsing
Soortenbescherming
De huidige bebouwing en de lanen langs de Verlengde Veenlaan blijven volledig behouden. Als gevolg van de plannen zullen geen vleermuisverblijfplaatsen of jaarrond beschermde nestplaatsen van vogels verloren gaan. Negatieve effecten op verblijfplaatsen van vleermuizen en jaarrond beschermde nestplaatsen kunnen daardoor worden uitgesloten.
Bij uitvoering van het plan wordt het plangebied mogelijk minder geschikt als foerageergebied voor buizerd en sperwer, vleermuizen en/of steenmarter. Het plangebied vormt echter hooguit een klein onderdeel van het foerageergebied van deze soorten en bovendien is in de directe omgeving in ruime mate alternatief en deels hoogwaardiger foerageergebied voor deze soorten aanwezig. Negatieve effecten op vogels met jaarrond beschermde nesten en op zoogdieren door verlies van foerageergebied treden dan ook niet op.
Verder zijn de bomenrijen langs de Verlengde Veenlaan mogelijk onderdeel van een vliegroute voor vleermuizen. Negatieve effecten op vleermuizen kunnen worden voorkomen door enkele aanvullende maatregelen. Dit betreft ten eerste geen werkzaamheden bij de bouw verrichten in de schemering of in de nacht. Ook wordt geadviseerd om verstoring van de vliegroute te voorkomen door zowel in de aanleg- als gebruiksfase geen verlichting in te zetten die lichtuitstraling veroorzaakt op de bomenrijen die onderdeel kunnen zijn van de vliegroute. Verder moet in de gebruiksfase met de verlichting rond de nieuwe bebouwing rekening worden gehouden met vleermuizen, door inzet van gerichte armaturen en/of door amberkleurige verlichting.
Voor de overige vogelsoorten geldt dat, indien de werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, in gebruik zijnde nesten van vogels kunnen worden verstoord of vernietigd. Dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.
Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen enkele verblijfplaatsen van algemene amfibieën- en zoogdiersoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Groningen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.
Haas is in februari 2022 van de vrijstellingslijst in de provincie Groningen gehaald. Omdat de akkers en graslanden in het plangebied onderdeel kunnen zijn van het leefgebied van haas, is nader onderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat de ruimtelijke ontwikkeling geen negatieve effecten op rust- of voortplantingsplaatsen van haas heeft. Tevens gaat geen essentieel foerageergebied verloren.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op ruime afstand van Natura 2000-gebied ‘Zuidlaardermeergebied’. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.
Gezien de omvang van het project waarbij enkele woningen worden gerealiseerd op agrarische gronden en de afstand tot de dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitattypen (> 14 kilometer), wordt geen toename van stikstofdepositie boven 0.00 mol N/ha/jaar in stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden in de aanleg- en gebruiksfase verwacht.
In artikel 2.48.2 van de geconsolideerde Omgevingsverordening februari 2021 is het volgende opgenomen: “Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een op kaart 6 aangegeven ‘leefgebied akkervogels’ en dat voorziet in een nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkeling biedt inzicht in de maatregelen die nodig zijn om de mogelijke schade aan de waarde van het leefgebied voor akkervogels te voorkomen en restschade elders te compenseren als die ontwikkeling in significante mate afbreuk kan doen aan de waarden van het leefgebied voor akkervogels door aantasting van de landschappelijke openheid, of door verstoring van vogels en aantasting van het areaal.”
Bij dit plan is geen sprake van een nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkeling. Het geldende bestemmingsplan maakt woningbouw al mogelijk. Het nieuwe bestemmingsplan maakt het mogelijk om binnen de huidige woonbestemming minder woningen te kunnen realiseren. Dit betekent dat in de praktijk meer ruimte beschikbaar zal blijven voor akkervogels dan in het huidig geldende bestemmingsplan. Daarnaast is de huidige waarde van het leefgebied voor akkervogels al minimaal, door de verstoring van de Verlengde Veenlaan en de reeds gebouwde woningen. Daarom kan worden geconcludeerd dat door de ruimtelijke ontwikkeling geen nadelige effect op leefgebied van akkervogels optreedt.
Gezien de afstand tot het NNN, natuur buiten het NNN en de aard van het plan, zijn geen negatieve effecten te verwachten op dergelijke gebieden.
4.7.3 Conclusie
Op basis van het veldbezoek en de verspreidingsgegevens is een voldoende beeld van de natuurwaarden in het gebied verkregen om de toetsing aan de Wnb op te baseren. Uit deze toetsing komt naar voren dat het plan niet zal leiden tot negatieve effecten op beschermde soorten, mits bij de werkzaamheden rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels.
Verder moeten negatieve effecten op vleermuizen worden voorkomen door enkele aanvullende maatregelen. Dit betreft ten eerste geen werkzaamheden bij de bouw verrichten in de schemering of in de nacht. Ook moet verstoring van de vliegroute worden voorkomen door zowel in de aanleg- als gebruiksfase geen verlichting in te zetten die lichtuitstraling veroorzaakt op de bomenrijen die onderdeel kunnen zijn van de vliegroute. Verder moet in de gebruiksfase met de verlichting rond de nieuwe bebouwing rekening worden gehouden met vleermuizen, door inzet van gerichte armaturen en/of door amberkleurige verlichting.
Een nadere analyse in het kader van de gebiedsbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Omgevingsverordening provincie Groningen.
4.8 Luchtkwaliteit
4.8.1 Wettelijk kader
De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
- een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
4.8.2 Toetsing
In het plangebied worden maximaal 23 woningen mogelijk gemaakt. De CROW-publicatie 381 (2018) heeft voor verschillende variabelen kerncijfers. Dit gebied is geclassificeerd als weinig stedelijk en ligt in de rest bebouwde kom. Het gaat worst-case om de bouw van vrijstaande koopwoningen. Voor de verkeersgeneratie van dergelijke woningen is een kental van gemiddeld 8,2 verkeersbewegingen per etmaal opgenomen. Dit komt naar boven afgerond neer op een totaal van 189 ritten per etmaal.
Onderzoek nibm-tool
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de nibm-tool 2022 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.
Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het voornemen kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege de toename van het verkeer is niet noodzakelijk.
Onderzoek achtergrondniveau
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland.
De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.
Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moet aan de grenswaarden voor fijnstof worden voldaan. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het gebied de achtergrondniveaus voor NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden liggen.
4.8.3 Conclusie
De ruimtelijke ontwikkeling kan worden beschouwd als een nibm-project. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het plangebied zodanig dat de normen voor een goed woonklimaat worden gewaarborgd. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
4.9 Water
4.9.1 Wettelijk kader
Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin moet worden ingegaan op de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water.
Het plangebied van het bestemmingsplan ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's.
4.9.2 Beleid
Gemeente Midden-Groningen
De gemeente is verantwoordelijk voor een goed watersysteem. Dit houdt onder andere in het toepassen van de waterkwaliteitstrits; schoonhouden, scheiden en zuiveren. Met het oog hierop wordt een gescheiden rioolstelsel toegepast. Het huishoudelijke afvalwater wordt afgevoerd naar de rwzi. Het afstromende hemelwater van de daken en perceelverhardingen wordt als schoon beschouwd en mag rechtstreeks geloosd worden op het oppervlaktewatersysteem.
Volgens het beleid van het waterschap moeten pieklozingen van nieuwe verharde oppervlakken op het oppervlaktewatersysteem gecompenseerd worden door het creëren van waterberging.
Waterschap Hunze en Aa's
Waterschappen hebben een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Wettelijk vastgelegde taken zijn onder andere:
- een goede bescherming tegen hoogwater: Overstromingen, wateroverlast of droogte voorkomen of beperken;
- een goed functionerend regionaal watersysteem: Beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het water in de volle breedte;
- het zuiveren van afvalwater.
In het waterbeheerprogramma wordt beschreven hoe het waterschap deze taken wil uitvoeren in de periode van 2022-2027. Ook worden in het plan de benodigde maatregelen voorgesteld. Het waterbeheerplan geeft vooral de koers aan voor de komende jaren.
Beleid waterschap Hunze en Aa’s met betrekking tot compensatieberging:
- bij nieuwbouw en verbouw wordt waterneutraal gebouwd. Dit houdt in dat de initiatiefnemer afdoende maatregelen neemt om de versnelde afvoer door de toename in verhard oppervlak te compenseren, zodat het watersysteem niet zwaarder wordt belast;
- voor elk 1 m2 toename van verhard oppervlak moet 0,08 m3 worden gecompenseerd in een bergende voorziening: oppervlaktewater en/of waterbergingsvoorziening;
- water vanuit een bergende voorziening mag tot maximaal 0,0012 m3/s vertraagd afgevoerd worden op het watersysteem;
- gebruik van deugdelijk en niet uitlogend materiaal voor lozingsvoorzieningen;
- het gebruik van onkruidbestrijdingsmiddelen op verhard oppervlak zijn niet toegestaan. Dit om te voorkomen dat doormiddel van neerslag afgevoerd wordt op een oppervlaktewaterlichaam al dan niet met een bergend vermogen;
- bij de aanleg van een oppervlaktewaterlichaam of en voorziening met een bergend vermogen dat in verbinding komt met het watersysteem moet tenminste 10 werkdagen van tevoren aan het bestuur van het waterschap gemeld worden.
4.9.3 Toetsing
Via de Digitale Watertoets is het waterschap Hunze en Aa's van onderhavig initiatief op de hoogte gebracht. De aanmelding heeft ertoe geleid dat de normale procedure wordt doorlopen. De watertoets is uitgevoerd op 28 april 2022 en opgenomen als bijlage 5. Onderstaand worden de uitgangspunten besproken.
Hoofdwatergang
Binnen het plangebied zijn hoofdwatergangen van het waterschap gelegen. Aan weerszijden van alle hoofdwatergangen ligt een beschermingszone van 5 m breed. Deze beschermingszone moet worden gerekend vanaf de insteek. De beschermingszone langs hoofdwatergangen moet vrij blijven van obstakels, zoals: heggen, afrastering, bomen, schuttingen, schuurtjes, of verharde paden. Zoals is vastgesteld in de Keur van het waterschap, is binnen deze beschermingszone en binnen het profiel van de watergang zelf voor de meeste werkzaamheden een watervergunning nodig.
Met de bovengenoemde beschermingszone wordt in de nadere planuitwerking rekening gehouden.
Schouwsloten
Binnen het plangebied liggen schouwsloten. Schouwsloten zijn sloten die niet in eigendom zijn van het waterschap, maar een belangrijke lokale functie vervullen voor de afwatering van een groter gebied, meerdere eigenaren en/of belangen van derden. Vanwege deze afwateringsfunctie is het van belang dat een schouwsloot goed onderhoud heeft. De eigenaren van schouwsloten zijn verplicht het benodigde doorstroomprofiel jaarlijks schoon te houden en het waterschap ziet hierop toe via de schouw. Aanpassingen van het profiel van de schouwsloten dienen in overleg met het waterschap plaats te vinden.
Verhardingstoename
In het bestemmingsplan neemt het verhard oppervlak met circa 14.775 m2 toe. Het totale uitgeefbaar gebied betreft 29.550 m2. Voor het berekenen van het extra verhard oppervlak is uitgegaan van een worst-case scenario dat 50% van het uitgeefbaar gebied verhard wordt.
Deze verhardingstoename kan ervoor zorgen dat het hemelwater versneld tot afstroming komt. Om dit te voorkomen dient elke vierkante meter met 0,08 m3 te worden gecompenseerd in een bergende voorziening: oppervlaktewater en/of waterbergingsvoorziening. Dit betekent dat 1.182 m3 berging moet worden gerealiseerd.
Binnen het projectgebied is reeds 1.804 m2 waterberging gerealiseerd in de vorm van een waterberging met daarin vier eilanden. Hierin kan 2.671 m3 water geborgen worden.
Als onderdeel van de gebiedsontwikkeling is in het ontwerp van Fase 2 een tweede waterbergingsvoorziening opgenomen in de vorm van een sloot in het zuidwestelijk deel van het plangebied. Deze sloot bedraagt een oppervlakte van 965 m2, waarmee een extra 781 m3 water geborgen kan worden. Hiermee bedraagt in de eindsituatie de gerealiseerde bergingscompensatie 3.452 m3. Dit is ruimschoots voldoende voor de bergingseis.
Scheiden schoon hemelwater en vuilwater
Binnen het voornemen wordt het hemelwater afgekoppeld op de sloten en de waterpartij. Zoals reeds beschreven hebben de sloten en de waterpartij voldoende bergingscapaciteit. Het vuilwater wordt afgevoerd op het riool.
4.9.4 Conclusie
Met de voorwaarden omtrent de hoofdwatergangen en schouwsloten wordt in het voornemen rekening gehouden. Tevens voorziet het plan in een voldoende bergingscompensatie. Op basis van dit gegeven kan worden gesteld dat het planvoornemen wat betreft het aspect water uitvoerbaar is.
4.10 Verkeer En Parkeren
4.10.1 Wettelijk kader
Voor een ruimtelijk initiatief geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een voornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (2018) van CROW zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen.
Bij de beoordeling of voldoende parkeergelegenheid bestaat hoeft alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. De publicatie heeft voor verschillende variabelen parkeerkencijfers. Dit gebied is geclassificeerd als weinig stedelijk en ligt in de rest bebouwde kom. Het gaat worst-case om de bouw van maximaal 23 vrijstaande koopwoningen.
4.10.2 Toetsing
Voor de verkeersgeneratie van dergelijke woningen is een kental van gemiddeld 8,2 verkeersbewegingen per etmaal opgenomen. Dit komt naar boven afgerond neer op een totaal van 189 ritten per etmaal. De weg waarop het plangebied is ontsloten, de Verlengde Veenlaan, heeft voldoende capaciteit om deze verkeersgeneratie aan te kunnen.
Voor de parkeerbehoefte van dergelijke woningen is een kental van gemiddeld 2,3 parkeerplaatsen opgenomen. Deze parkeerbehoefte zal op het eigen erf achter de voorgevellijn opgelost worden.
4.10.3 Conclusie
Het planvoornemen leidt niet tot een verslechtering van de verkeerssituatie in het plangebied en de parkeerbehoefte wordt opgelost op eigen erf. Wat betreft verkeerseffecten wordt het planvoornemen dan ook uitvoerbaar geacht.
4.11 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
4.11.1 Wettelijk kader
De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.
De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
- 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
- 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
- 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
- 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
- 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
4.11.2 Toetsing
1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
De eerste vraag bij de Laddertoets is of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Artikel 1.1.1 van het Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".
Het plan maakt de realisatie van maximaal 23 woningen mogelijk. Met dit plan is dus sprake van een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Bro worden beschouwd.
2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
De vervolgvraag is of de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is. De Laddertoets geldt immers alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
Het plangebied is onderdeel van het bestemmingsplan 'Verlengde Veenlaan Slochteren' (vastgesteld op 20 september 2011). In dit bestemmingsplan heeft het plangebied onder andere de bestemming 'Wonen - 1B'. Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan wordt met onderhavig plan minder bebouwing mogelijk gemaakt. Er is aldus geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Aangezien vraag 2 ontkennend dient te worden beantwoord is het doorlopen van de overige vragen niet relevant. Wel dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening de behoefte van de ruimtelijke ontwikkeling aan te worden getoond. Deze vraag naar behoefte is in paragraaf 3.3.2 reeds besproken. Uit het woonbeleid blijkt dat er voldoende behoefte is aan woningbouw binnen de gemeente Midden-Groningen.
4.11.3 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de Ladder niet van toepassing is op het onderhavig voornemen. Wel voorziet het plan in een kwalitatieve en kwantitatieve behoefte.
4.12 M.e.r.-beoordeling
4.12.1 Wettelijk kader
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.
4.12.2 Toetsing en conclusie
In onderdeel D11.2 van het Besluit m.e.r. is voor stedelijke ontwikkelingsprojecten als grenswaarde een aantal van 2.000 woningen opgenomen. Het planvoornemen voorziet in het realiseren van maximaal 23 woningen.
Het project is daarmee dusdanig kleinschalig van aard en omvang dat het ruimschoots onder de drempelwaarden voor ontwikkelingen blijft, zoals die zijn opgenomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals verwoord in dit hoofdstuk, blijkt voorts dat het planvoornemen geen significante effecten op de omgeving heeft. Gezien de afwezigheid van die effecten is een m.e.r.-beoordeling dan ook niet nodig.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Plansystematiek
Dit hoofdstuk bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wro bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Bro is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:
- 1. een verbeelding van het bestemmingsplangebied zowel analoog (bestaande uit een kaartblad met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
- 2. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.
Daarnaast is het bestemmingsplan voorzien van een toelichting omdat het op grond van artikel 3.1.6 van het Bro verplicht is om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachten aan het plan ten grondslag liggen, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige bestemmingsregels puntsgewijs besproken.
5.2 Bestemmingsregels
In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:
- Inleidende regels;
- Bestemmingsregels;
- Algemene regels;
- Overgangs- en slotregels.
De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.
5.2.1 Inleidende regels
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast conform de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.
5.2.2 Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bestaat uit de bestemmingen:
- 1. 'Agrarisch - Cultuurgrond';
- 2. 'Groen';
- 3. 'Verkeer - Wegverkeer';
- 4. 'Wonen - 1B'.
De navolgende tekst bespreekt de bestemming.
'Agrarisch - Cultuurgrond'
Deze bestemming is specifiek voor agrarische cultuurgronden. Het bouwen van gebouwen en overkappingen is niet toegestaan.
'Groen'
Een tweede bestemming in het plangebied betreft de bestemming 'Groen'. Deze bestemming is opgenomen als klein gebied aan de zuidoostelijke zijde van het plangebied. In de huidige situatie is ter plaatse al groen aanwezig is. Gebouwen zijn slechts in beperkte mate toegestaan in deze bestemming.
'Verkeer - Wegverkeer'
Een klein deel van de gronden kent de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer'. Deze gronden mogen worden gebruikt voor wegen met een ontsluitingsfunctie en maximaal twee rijstroken, pleinen, fiets- en/of voetpaden, groenvoorzieningen en bermen en een andere vergelijkbare voorzieningen. Gebouwen zijn slechts in beperkte mate toegestaan in deze bestemming.
'Wonen - 1B'
Het grootste deel van grondgebied van dit bestemmingsplan heeft de bestemming 'Wonen -1B'. Gronden die deze bestemming hebben, zijn bestemd voor wonen al dan niet in combinatie met een vrij beroep. En voorzieningen en functies die bij wonen voorkomen; het gaat dan om tuinen, erven, groen en water. Ook is het onder andere toegestaan om ter plaatse een bed and breakfast uit te baten, zij het dat de specifieke gebruiksregels onder 'toegestaan gebruik' hier nadere voorwaarden aan stellen. Deze functies sluiten aan op hetgeen elders ook in Slochteren mogelijk is.
Wat betreft bouwmogelijkheden zijn de uitgangspunten van de bestemming 'Wonen - 1B' van het bestemmingsplan in Slochteren als uitgangspunt genomen. Deze regels zijn vervolgens - indien nodig - aangepast op de specifieke kenmerken van dit plan zoals ook uitgewerkt in het beeldkwaliteitsplan dat bij dit voornemen hoort. Op basis van de planregels en het beeldkwaliteitsplan worden de woningen gebouwd als lintwoning, waardoor het uitgangspunt bestaat dat een samenhangend lint ontstaat met individueel herkenbare woningen.
Het beeldkwaliteitsplan wordt ook opgenomen als bijlage bij de regels en gekoppeld aan een voorwaardelijke verplichting die is opgenomen in de specifieke gebruiksregels. Met andere woorden houdt dit in, dat het verboden is een hoofdgebouw te bouwen die niet voldoet aan de eisen uit het beeldkwaliteitsplan (zie Bijlage 3 bij de regels). Het beeldkwaliteitsplan wordt ook vastgesteld als onderdeel van het welstandsbeleid.
Het totale aantal woningen in het plangebied bedraagt niet meer dan 23.
Er zijn verscheidene bouwregels opgenomen voor het bouwen van de woningen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouw zijnde. Deze zijn zoveel mogelijk op de gemeentelijke systematiek voor het gebied dan wel het BKP afgestemd. Eén van de bouwregels luidt dat de afstand van het hoofdgebouw tot de achterste perceelsgrens niet minder mag bedragen dan 36 meter. Deze regel is opgenomen vanwege de molenbiotoop die over het plangebied valt. Door deze bouwregel op te nemen, wordt de molen niet verhinderd door de nieuw te bouwen woningen.
5.2.3 Algemene regels
De 'Anti-dubbeltelregel' is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro. Het betreffende besluit schrijft voor dat de tekst van artikel 3.2.4 van het Bro één op één in een bestemmingsplan wordt overgenomen.
Verder bestaan de algemene regels ook uit de 'Algemene bouwregels', 'Algemenegebruiksregels', 'Algemene afwijkingsregels' en de 'Overige regels'. Deze regels sluiten aan bij hetgeen ter plaatse al gold, met daarbij enige toevoegingen ten aanzien van parkeren en kleinschalige windturbines.
5.2.4 Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden/ Bebouwing die niet voldoet aan de regels van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.
Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Tot slot bevat Hoofdstuk 4 de slotregel waarin is aangegeven hoe het bestemmingsplan kan worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De gemeente is initiatiefnemer van dit plan. Een exploitatieopzet of een exploitatieplan is daarom niet aan de orde.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan is in het kader van vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan de overlegpartners. Van de provincie Groningen is een vooroverlegreactie ontvangen. Deze vooroverlegreacties zijn als bijlage 6 opgenomen. De provincie Groningen is akkoord met de ruimtelijke ontwikkeling.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 22 december 2022 tot en met 1 februari 2023 ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn kon een ieder een zienswijze indienen. Naar aanleiding hiervan is een nota opgesteld. Deze nota van beantwoording zienswijzen is als bijlage 7 opgenomen. De zienswijzen leiden tot de volgende wijzigingen:
Toelichting
In de bijlagen van de toelichting van het bestemmingsplan is de watertoets van 28 april 2022 opgenomen. Tevens is de waterparagraaf nader uitgewerkt en aangevuld.
Regels
In de regels is aan artikel 10.1.2 sub c punt 4 toegevoegd. Daarin is bepaald dat de bepalingen ten aanzien van de molenbiotoop niet gelden voor bouwwerken met een maximale bouwhoogte van 8 meter.
Bijlage 1 Lijst Vrije Beroepen
Bijlage 1 Lijst vrije beroepen
Bijlage 2 Beleidsnotitie Recreatieve Verblijfsaccommodaties
Bijlage 2 Beleidsnotitie recreatieve verblijfsaccommodaties
Bijlage 3 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 4 Beleidsnota Aan-huis-verbonden Beroepen En Bedrijven
Bijlage 4 Beleidsnota aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven
Bijlage 5 Toetsingskader Kleinschalige Windturbines
Bijlage 5 Toetsingskader kleinschalige windturbines
Bijlage 6 Beleidskaart Kleinschalige Windturbines
Bijlage 6 Beleidskaart kleinschalige windturbines
Bijlage 1 Besluit Hogere Grenswaarde Geluid
Bijlage 1 Besluit hogere grenswaarde geluid
Bijlage 2 Verkennend Milieukundig Onderzoek
Bijlage 2 Verkennend milieukundig onderzoek
Bijlage 3 Beknopte Natuurtoets
Bijlage 3 Beknopte natuurtoets
Bijlage 4 Nader Ecologisch Onderzoek
Bijlage 4 Nader ecologisch onderzoek
Bijlage 5 Watertoets
Bijlage 6 Overlegreactie Provincie Groningen
Bijlage 6 Overlegreactie provincie Groningen