Facetbestemmingsplan Paarden
Bestemmingsplan - gemeente
Vastgesteld op 25-04-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Facetbestemmingsplan Paarden met identificatienummer NL.IMRO.1952.fbmigpaarden-va01 van de gemeente Midden-Groningen;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;
1.3 bedrijfsmatige paardenhouderij:
een paardenhouderij die gericht is op het genereren van een voldoende bedrijfsresultaat en qua omvang en aard van de activiteiten als inrichting kan worden aangemerkt op grond van de Wet milieubeheer. Binnen deze categorie kan onderscheid worden gemaakt in een productiegerichte- en gebruiksgerichte paardenhouderij en een manegebedrijf;
1.4 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.5 gebruiksgerichte paardenhouderij:
paardenhouderij die is gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden en het geven van instructie aan derden;
1.6 hindergevoelig gebouw:
een gebouw dat is bestemd voor en geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf. Het gebouw moet hiervoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze worden gebruikt;
1.7 hobbymatige paardenhouderij:
een niet bedrijfsmatige paardenhouderij waar niet meer dan 5 paarden voor de hobby worden gehouden;
1.8 paardenbak:
een door middel van afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, dat is ingericht voor het africhten en/of trainen van paarden en/of pony's;
1.9 productiegerichte paardenhouderij:
grondgebonden paardenhouderij die is gericht op het fokken van paarden en het bieden van leefruimte aan opgroeiende paarden, eventueel in combinatie met (en daaraan ondergeschikte) trainingsfaciliteiten ten behoeve van de eigen gefokte paarden;
1.10 manegebedrijf:
paardenhouderij die is gericht op het bieden van paardrijdmogelijkheden (inclusief instructie) aan derden, al dan niet in combinatie met stallingsruimte voor paarden van derden en al dan niet met een horecavoorziening die is gericht op het verstrekken van drank en etenswaren aan bezoekers van het manegebedrijf;
1.11 ondersteunende horeca:
ondersteunende vormen van horeca bestaat uit het verstrekken van eten en drinken als functie-ondersteunende activiteit. De horeca-activiteit vloeit als het ware logisch voort uit de hoofdactiviteit (voorbeeld bakkerij met een 'koffiehoekje').
Artikel 2 Van Toepassingsverklaring
2.1 Werking regels
De regels van dit plan 'Facetbestemmingsplan Paarden' zijn een aanvulling op de in Bijlage 1 genoemde bestemmingsplannen. De regels van de bestemmingsplannen zoals opgenomen in Bijlage 1 blijven van toepassing. In het geval dat er sprake is van strijdigheid of overlapping van regels van een in die lijst genoemd bestemmingsplan en dit 'Facetbestemmingsplan Paarden', is de meest ruime regeling bij recht of bij afwijking van toepassing.
Hoofdstuk 2 Algemene Regels
Artikel 3 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 4 Algemene Gebruiksregels
4.1 Productiegerichte paardenhouderij
Een hobbymatige en productiegerichte paardenhouderij mag worden uitgeoefend op bestemmingsvlakken waar ook een grondgebonden agrarisch bedrijf is toegestaan.
4.2 Hobbymatige paardenbakken op agrarische cultuurgrond
Op gronden bestemd voor agrarische cultuurgrond is de bouw van een paardenbak ten behoeve van een aangrenzend woonperceel dat hobbymatig paarden houdt (conform artikel 4.4) toegestaan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- a. de oppervlakte van de paardenbak niet meer dan 800 m2 bedraagt, met dien verstande dat ten behoeve van de dressuursport een paardenbak met een oppervlakte van ten hoogste 1.200 m2 is toegestaan;
- b. de afstand tussen de paardenbak en de uiterste bouwgrens van een hindergevoelig gebouw ten minste 30 m bedraagt;
- c. de paardenbak niet achter een woonperceel van derden wordt geplaatst;
- d. een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 2 m;
- e. de paardenbak niet is voorzien van bestrating of andere verharding;
- f. het aantal lichtmasten bij een paardenbak van 800 m2 ten hoogste vier bedraagt;
- g. het aantal lichtmasten bij een paardenbak van 1.200 m2 ten hoogste zes bedraagt;
- h. de hoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 6 m;
- i. uitsluitend tussen 7.00 uur en 22.00 uur gebruik wordt gemaakt van verlichting;
- j. lichtmasten uitsluitend gericht op de paardenbak;
- k. lichtmasten schijnen niet in de richting van woningen van derden;
- l. een goede landschappelijke inpassing is gewaarborgd waarbij de kwaliteiten van het landschap blijven behouden.
4.3 Detailhandel en horeca bij maneges
Bij maneges is ondersteunende horeca en detailhandel in ruitersportartikelen toegestaan onder voorwaarden;
- a. de netto vloeroppervlakte van ondersteunende horeca bedraagt niet meer dan 25% van de bebouwing van de manege, met een maximum van 100m2;
- b. de openings- en sluitingstijden van de ondersteunende horeca zijn hetzelfde als die van de manege;
- c. de netto vloeroppervlakte van detailhandel in ruitersportartikelen bedraagt niet meer dan 25% van de totale bebouwingsoppervlakte met een maximum van 60m2.
4.4 Hobbymatig paarden houden
Het gebruik van gronden en bouwwerken voor het hobbymatig houden van paarden is toegestaan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- a. hobbymatig gebruik uitsluitend is toegestaan in combinatie met een (bedrijfs)woning;
- b. het (woon)perceel een minimale oppervlakte van 1.500 m2 bedraagt;
- c. uitsluitend sprake is van hobbymatig gebruik met een maximum van 5 paarden;
- d. de woonuitstraling van het woonperceel behouden blijft;
- e. alle bijbehorende voorzieningen achter de voorgevel van de woning worden gerealiseerd, waarbij gestreefd wordt naar clustering;
- f. de hobbymatige activiteiten en de daarbij behorende voorzieningen zich op een afstand van minimaal 30 meter van de uiterste situering van een hindergevoelig gebouw van derden bevindt en niet achter het woonperceel van derden bevindt;
- g. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden maximaal 100 m2 bedraagt waarvan maximaal 75 m2 gebruikt mag worden voor het stallen van paarden en de bouwwerken passen binnen de opgenomen bouwregels binnen de bestemming;
- h. de minimale afmeting van een paardenbox 10 m2 bedraagt;
- i. maximaal één paardenbak kan worden gerealiseerd mits;
- 1. uitsluitend sprake is van een woonperceel met een omvang groter dan 1.500 m2;
- 2. de paardenbak in een bouwvlak wordt gerealiseerd danwel in een strook van 60 m buiten het bouwvlak;
- j. de oppervlakte van een paardenbak niet meer bedraagt dan;
- 1. 800 m2 op percelen groter dan 1.500 m2;
- 2. 1.200 m2 op percelen groter dan 2.000 m2;
- k. maximaal 4 lichtmasten bij een paardenbak van 800 m2 worden opgericht;
- l. maximaal 6 lichtmasten bij een paardenbak van 1.200 m2 worden opgericht;
- m. de hoogte van lichtmasten niet meer dan 6 meter bedraagt;
- n. uitsluitend tussen 7.00 uur en 22.00 uur gebruik wordt gemaakt van verlichting;
- o. lichtmasten uitsluitend gericht op de paardenbak;
- p. lichtmasten schijnen niet in de richting van woningen van derden.
4.5 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in:
- a. artikel 4.2 ten behoeve van:
- 1. het afwijken van het gestelde in sub b, om in een gebiedstype gemengd gebied de te hanteren richtafstand met 1 afstandsstap te verkleinen tot 10 meter;
- b. artikel 4.4 ten behoeve van:
- 1. het afwijken van het gestelde in sub f, om in een gebiedstype gemengd gebied de te hanteren richtafstand met 1 afstandsstap te verkleinen tot 10 meter;
- 2. afwijken van het gestelde in sub g, om een grotere oppervlakte dan 100 m2 toe te staan tot een maximum van 200 m2 aan gebouwen ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden, indien sprake is van een ruimte-voor-ruimte regeling zoals opgenomen in de bestemmingsplannen als bedoeld in Artikel 2 of de Omgevingsverordening van de provincie Groningen.
Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels
Artikel 5 Overgangsrecht
5.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
5.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 6 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het "Facetbestemmingsplan Paarden".
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Medio 2019 is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Groningen de beleidsnotitie Paardenhouderij Midden-Groningen vastgesteld. Deze notitie is een harmonisering van het bestaande beleid van de drie heringedeelde gemeenten (Slochteren, Menterwolde en Hoogezand-Sappemeer) en is in overeenstemming met het provinciaal beleid. In de notitie is beleid opgenomen hoe moet worden omgegaan met het hobbymatig houden van paarden, het realiseren van een paardenbak of het bedrijfsmatig opzetten van een paardenhouderij. Gekozen is om ruimte te bieden voor dergelijke ontwikkelingen mits dit geen afbreuk doet aan het woon- en leefklimaat van de omgeving. Vervolgens is het beleid in 2022 herzien en is 'Beleidsnotitie Paardenhouderijen BuitengebiedMidden - Groningen 2021' vastgesteld. De beleidsnotitie is op dat moment ook opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied Midden-Groningen en maakt eveneens onderdeel uit van de regels behorende bij dit bestemmingsplan (vastgesteld op 3 februari 2022).
Hoewel voor de gemeente met vaststelling van het beleid in 2019 een eenduidig beleidskader geldt wat betreft het houden van paarden, zijn de bijbehorende regelingen in de verschillende bestemmingsplannen nog niet eenduidig. Regels uit de bestemmingsplannen gaan voor op vastgesteld beleid. Dat betekent dat voor de gehele gemeente eenzelfde afwegingskader geldt bij nieuwe initiatieven maar dat verschillende procedures van toepassing zijn.
Voorliggend facetbestemmingsplan dient de al geldende bestemmingsplannen van de gemeente Midden-Groningen te herzien en ervoor te zorgen dat de regelingen voor hobbymatige paardenbakken op agrarische cultuurgrond, detailhandel en horeca bij maneges en het hobbymatig houden van paarden in het algemeen, eenzelfde procedure geldt. De vastgestelde 'Beleidsnotitie Paardenhouderijen Buitengebied Midden-Groningen 2021' vormt het uitgangspunt voor het facetbestemmingsplan.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied van voorliggend facetbestemmingsplan omvat het gehele grondgebied van de gemeente Midden-Groningen en is op de onderstaande afbeelding uitgelicht weergegeven.
Figuur 1: Begrenzing plangebied voorliggend facetbestemmingsplan (bron: pdok.nl)
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
Dit facetbestemmingsplan heeft betrekking op alle bestemmingsplannen van de gemeente Midden-Groningen die zijn vastgesteld. De bestemmingsplannen die worden vastgesteld ná de vaststelling van voorliggend facetbestemmingsplan, dienen de regeling uit dit facetbestemmingsplan over te nemen. De lijst met vastgestelde bestemmingsplannen is opgenomen in Bijlage 1 van de planregels.
1.4 Leeswijzer
In het volgende hoofdstuk staat beschreven welke beleidsmatige aspecten relevant zijn voor het onderhavig document en bevat een omschrijving van de wijzigingen die worden doorgevoerd middels voorliggend facetbestemmingsplan. Hoofdstuk 3 geeft waar nodig een toelichting op de omgevingsaspecten. De uitleg van de planregels komt aan bod in hoofdstuk 4. Tot slot gaat hoofdstuk 5 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Provinciaal Beleid
2.1.1 Provinciale omgevingsvisie
De provincie Groningen heeft op 1 juni 2016 de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie is doorvertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. Die Omgevingsverordening is op 1 juni 2016 door Provinciale Staten vastgesteld. De visie en verordening zijn inmiddels al enkele malen geactualiseerd. De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening.
Doel van de Omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, zoals wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken.
Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in de Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving.
2.1.2 Provinciale omgevingsverordening
De provinciale belangen zijn in de Omgevingsverordening vertaald in bindende regels voor ruimtelijke plannen en -ontwikkelingen. Het gaat hierbij om zowel ruimtelijke aspecten als functionele aspecten waaronder verkeer, vervoer en wonen. Voor het onderhavig facetbestemmingsplan zijn de onderstaande artikelen van belang. In hoofdstuk 2.2 is een nadere planomschrijving opgenomen.
Voor productiegerichte paardenhouderijen zijn de artikelen in afdeling 2.11 van de provinciale omgevingsverordening van toepassing. Aangezien het facetbestemmingsplan de regelgeving en procedures van de oude gemeenten wijzigt, zodat een gelijke procedure geldt, ontstaat er geen knelpunt in het kader van afdeling 2.11. Een productiegerichte paardenhouderij is alleen mogelijk op locaties waar reeds een bestaand agrarisch bedrijf is gevestigd. Voor het overige voldoet de agrarische bestemming aan de gestelde regels in afdeling 2.11.
Artikel 2.13.1 van de Provinciale Omgevingsverordening stelt dat een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op het buitengebied geen bestemmingen bevat die voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Paardenbakken voor hobbymatig gebruik en voorzieningen voor sport (maneges) al dan niet in combinatie met bijbehorende voorzieningen (detailhandel en horeca) zijn hier echter van uitgesloten. Het onderhavig facetbestemmingsplan is derhalve in overeenstemming met het provinciaal beleid.
In de provinciale omgevingsverordening zijn naast het situeren van de mogelijke paardenbak geen regels gesteld aan het hobbymatig houden van dieren.
2.2 Gemeentelijk Beleid
De gemeente Midden-Groningen is ontstaan op 1 januari 2018 uit een fusie van de gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Menterwolde en Slochteren. Mede door de fusie is de noodzaak ontstaan om diverse beleidsstukken te harmoniseren waaronder het paardenhouderijenbeleid.
In 2019 heeft er een harmonisatie van het paardenhouderijenbeleid voor de gehele gemeente plaatsgevonden. Na vaststelling in 2019 is gebleken dat de beleidsregels niet altijd een eenduidige uitleg kende. Bij actualisatie van het bestemmingsplan Buitengebied is voor het buitengebied het beleid paardenhouderijen op die onderdelen verduidelijkt. Daarnaast is het beleid in lijn gebracht met het beleid 'kleinschalige bedrijvigheid' in het buitengebied. Het aangepaste beleid voor het buitengebied is vastgesteld door het college op 21 december 2021. De beleidsnotitie is opgenomen als bijlage bij de regels van het bestemmingsplan Buitengebied (vastgesteld op 3 februari 2022).
Om ervoor te zorgen dat dit beleid is vastgelegd in de gehele gemeente en hiermee in alle situaties eenzelfde procedure geldt, herziet het voorliggende facetbestemmingsplan de al geldende bestemmingsplannen van Midden-Groningen op dit punt.
De vastgestelde 'Beleidsnotitie Paardenhouderijen Buitengebied Midden- Groningen 2021' vormt het uitgangspunt voor voorliggend facetbestemmingsplan. Deze notitie is als Bijlage 1 opgenomen bij dit plan.
In de 'Beleidsnotitie Paardenhouderijen Buitengebied Midden- Groningen 2021' wordt een onderscheid gemaakt in een bedrijfsmatige paardenhouderij en een hobbymatige paardenhouderij. Vervolgens is de bedrijfsmatige paardenhouderij weer op te splitsen in een productiegerichte paardenhouderij en een gebruiksgerichte paardenhouderij:
- Een productiegerichte paardenhouderij richt zich voornamelijk op het fokken van paarden en het bieden van leefruimte aan opgroeiende paarden. Dit vindt dan eventueel plaats in combinatie met (daaraan ondergeschikte) trainingsfaciliteiten ten behoeve van de eigen gefokte paarden. Tot een productiegerichte paardenhouderij kunnen de hengstenhouderij, merriehouderij en de opfok van jonge paarden worden gerekend. De productiegerichte paardenhouderij staat dicht bij het agrarische bedrijf waarbij sprake is van een grondgebonden bedrijf.
- Een gebruiksgerichte paardenhouderij is gericht op het africhten en trainen van paarden en het bieden van stalruimte voor paarden en het geven van instructie aan derden. De gebruiksgerichte paardenhouderij is niet-agrarisch en heeft als kenmerk publieks- en verkeersaantrekkend te zijn.
Daarnaast is de categorie 'maneges' toegevoegd, vanwege de recreatieve waarde en de afwijkende ruimtevraag van dit type paardenhouderij. Op de onderstaande afbeelding worden de belangrijkste kenmerken van de te onderscheiden typen paardenhouderijen omschreven.
Figuur 2. Kenmerken verschillende paardenhouderijen (bron: beleidsnotitie paardenhouderijen)
Uit de 'Beleidsnotitie Paardenhouderijen Buitengebied Midden- Groningen 2021' volgt dat alles wat niet als bedrijfsmatig is aan te merken, onder het hobbymatig houden van paarden valt. Er wordt van hobbymatig houden van paarden gesproken op het moment dat er maximaal 5 paarden zijn. Over het algemeen worden deze paarden gehouden bij woningen in het buitengebied of aan de rand van een dorp. Het hobbymatig houden van paarden kenmerkt zich doorgaans door stallingsruimte en een paddock of veel gevallen (wanneer het erf groot genoeg is) ook een paardenbak. De daarbij behorende voorzieningen zoals de tijdelijke opslag van ruwvoer en mest en voor het stallen van een paardentrailer of een (kleine)vrachtwagen zijn inbegrepen. Hobbymatig hangt niet alleen samen met het aantal dieren maar ook onder andere met het (ontbreken van) winstoogmerk, de hinder van de activiteit, perceelgrootte en de omgeving waarin de dieren worden gehouden (landelijk of stedelijk gebied).
Hoofdstuk 3 Toelichting Op De Wijzigingen
Uit het beleid volgen een aantal algemene regels. Deze algemene regels worden met het facetbestemmingsplan in alle bestemmingsplannen van de gemeente doorgevoerd. In navolgende paragrafen worden de onderwerpen toegelicht. Ook worden er een aantal begrippen toegevoegd, zodat deze uniform gelden in de gehele gemeente.
3.1 Productiegerichte Paardenhouderij
Zoals in hoofdstuk 2.2 is besproken, valt de productiegerichte paardenhouderij onder de bedrijfsmatige paardenhouderij. In de huidige situatie hebben niet alle agrarische bestemmingen dezelde mogelijkheden voor een paardenbedrijf. Een productiegerichte paardenhouderij heeft dezelfde uitstraling en invloed op de omgeving als een grondgebonden paardenhouderij. Daarom wordt bij recht toegestaan dat op locaties waar een grondgebonden agrarisch bedrijf is toegestaan, ook een productiegerichte paardenhouderij is toegestaan.
3.2 Hobbymatige Paardenbakken Op Agrarische Cultuurgrond
In de gemeente geldt veelal dat agrarische bedrijfspercelen specifiek zijn bestemd voor het agrarisch bedrijf. De omliggende gronden betreffen vaak agrarische cultuurgronden, in veel gevallen bestemd als Agrarisch – Cultuurgrond. Het facetbestemmingsplan regelt voor de gehele gemeente dat op deze agrarische cultuurgronden een hobbymatige paardenbak mag worden aangelegd, als deze bedoeld is voor een aangrenzend woonperceel waar iemand gebruik maakt van het hobbymatig houden van paarden. Hiervoor zijn voorwaarden geformuleerd.
3.3 Detailhandel En Horeca Bij Maneges
Bij maneges is het gebruik toegestaan dat ziet op detailhandel voor ruitersportartikelen en ondersteunende horeca. Er zijn wel voorwaarden verbonden aan dit gebruik. Zo geldt voor ondersteunende horeca dat de vloeroppervlakte nier meer dan 25% van de bebouwing van de manege bedraagt, met een maximum van 100 m2. De openings- en sluitingstijden zijn hetzelfde als die van de manege. Voor detailhandel in ruitersportartikelen geldt eveneens dat de vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 25% van de bebouwing van de manege, met een maximum van 60 m2. Voor de invulling van deze regeling vormt het beleid paardenhouderijen zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied de basis.
3.4 Hobbymatig Paarden Houden
Indien uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat wonen of een bedrijfswoning is toegestaan, is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om ook hobbymatig paarden te houden. Onder voorwaarden is het ook toegestaan om op het eigen bestemmingsvlak (beperkt) stallen voor paarden te bouwen en een paardenbak te realiseren.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Algemeen
In een facetbestemmingsplan dient te worden aangetoond dat er sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening'. Onderdeel hiervan is dat het plan niet in strijd is met de milieuaspecten. Voorliggend facetbestemmingsplan betreft een partiële herziening van de vastgestelde bestemmingsplannen. De vergunde activiteiten zijn in het kader van de eerder gevoerde procedure reeds ruimtelijk onderbouwd.
Voor het omgevingsaspect milieuzonering is nader onderbouwd of de uitgangspunten van het beleid in overeenstemming zijn met de geldende wet- en regelgeving.
Voorliggend facetbestemmingsplan ziet op het gelijktrekken van de bestaande regelingen ten aanzien van het houden van paarden voor de gehele gemeente welke volgt uit de 'Beleidsnotitie Paardenhouderijen Buitengebied Midden- Groningen 2021'.
4.2 Milieuzonering
4.2.1 Wettelijk kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.
4.2.2 Toetsing
Het facetbestemmingsplan wijzigt de regelingen voor hobbymatige paardenbakken op agrarische cultuurgrond, detailhandel en horeca bij maneges en het hobbymatig houden van paarden in het algemeen. Hierbij is detailhandel en horeca van een dermate kleine omvang ten opzichte van de overige milieuaspecten van een manege dat deze in verhouding niet maatgevend zullen zijn.
Voor het fokken en houden van paarden dient conform de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit te worden gegaan van een richtafstand van 50 meter (milieucategorie 3.1). Bij hobbymatig houden van paarden gaat het om aanzienlijk kleinere activiteiten die moeten passen binnen een woonbestemming. Binnen de woonbestemmingen zijn over het algemeen aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven toegestaan in uit de VNG-notitie af te leiden bedrijfscategorie 1. Derhalve kan worden gemotiveerd dat voor hobbymatige paardenhouderijen van de genoemde richtafstand van bedrijfsmatige paardenhouderijen met één afstandsstap kan worden afgeweken.
Voor het hobbymatig houden van paarden en meer specifiek voor de realisatie van de faciliteiten (stalruimte, mestplaat, paardenbak ed.) dient derhalve uit te worden gegaan van 30 meter (milieucategorie 2) tot de uiterste situering van een hindergevoelige gevel van derden.
Naast deze afstandseis is in de regels van het facetbestemingsplan opgenomen dat op een perceel kleiner dan 1.500 m2 het hobbymatig houden van paarden niet is toegestaan. Op deze manier wordt voorkomen dat in een dicht bebouwingslint hinder van het hobbymatig houden van paarden ontstaat.
4.2.3 Conclusie
Op basis van het bovenstaande is in de regels van dit facetbestemmingsplan opgenomen dat de faciliteiten ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden minimaal 30 meter van de uiterste situering van het hindergevoelig object van derden bevindt. Met toepassing van deze regel is het facetbestemmingsplan in het kader van milieuzonering uitvoerbaar.
Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Regels
5.1 Algemeen
De planologische regeling voor het houden van paarden in bestemmingsplannen is juridisch vormgegeven als een facetbestemmingsplan. Dat wil zeggen dat de regels niet rechtstreeks zijn verwerkt in de onderliggende bestemmingsplannen. Het onderdeel houden van paarden wordt in de onderliggende plannen herzien.
Het facetbestemmingsplan wordt digitaal beschikbaar gesteld. Voor de regels en verbeelding is aangesloten op de RO standaarden 2012, conform het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Onderdeel van de verplichte regels zijn een overgangsregeling en een anti-dubbeltelregel.
5.2 Bestemmingsplanregels
De regels zijn opgebouwd uit een aantal hoofdstukken. Deze indeling ziet er als volgt uit:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
- Hoofdstuk 2 Algemene regels;
- Hoofdstuk 3 Overgangs- en slotregels.
5.2.1 Inleidende regels
In hoofdstuk 1 is een uitleg van de in het facetbestemmingsplan gebruikte begrippen opgenomen.
Daarnaast is een Van toepassingsverklaring opgenomen. In Artikel 2 wordt verwezen naar alle geldende bestemmingsplannen waarvoor deze facetregeling als aanvulling wordt opgenomen. Het facetbestemmingsplan is een aanvulling op deze geldende bestemmingsplannen. Het bepaalde in deze bestemmingsplannen blijft van toepassing, met dien verstande dat in geval van strijdigheid van bepalingen, de bepalingen van dit facetbestemmingsplan voorgaan op de regels die ingevolge deze bestemmingsplannen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn, alleen in geval de afwijkingsregels van het facetbestemmingsplan meer juridisch-planologische ruimte bieden dan de vigerende bestemmingsplannen. Met andere woorden: wanneer een vigerend bestemmingsplan op dit moment meer ruimte bij recht of afwijking biedt, blijft dit vigerende (afwijkings)recht bestaan en gaat dit vigerende (afwijkings)recht voor. Zo gaat een rechthebbende er niet op achteruit door deze regeling.
5.2.2 Algemene regels
In hoofdstuk 2 zijn de Anti-dubbeltelregel en de Algemene gebruiksregels opgenomen.
Anti-dubbeltelregel
Het doel van de anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.
Algemene regels
In Artikel 4 zijn de algemene regels opgenomen. De achtergrond en uitleg van de regels is al nader besproken in Hoofdstuk 3 van de toelichting.
Zoals gesteld in de subparagraaf 5.2.1 hierboven, blijven en zijn voor het overige de algemene regels uit de plannen van toepassing middels de Van toepassingsverklaring.
5.2.3 Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen in hoofdstuk 3. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met tien procent wordt mogelijk gemaakt.
Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
In de slotregel van het facetbestemmingsplan wordt aangegeven onder welke titel het facetbestemmingsplan wordt vastgelegd.
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Dit facetbestemmingsplan heeft met name tot doel om ervoor te zorgen dat in de situaties waar het gaat om het hobbymatig houden van paarden, eenzelfde procedure geldt. De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente.
Het facetbestemmingsplan maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Het plan leidt daarom ook niet tot kosten en kan dus als economisch uitvoerbaar geacht worden. Het is daarom ook niet noodzakelijk om een exploitatieplan of een overeenkomst over kostenverhaal op te stellen.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Inspraak
Omdat de procedurele wijziging van dit facetbestemmingsplan slechts een beperkte invloed op de omgeving heeft, heeft de gemeente geen los inspraaktraject ingesteld voorafgaand aan de wettelijke uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure.
6.2.2 Vooroverleg
Het facetbestemmingsplan is aan de wettelijke vooroverlegpartners (artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening) voorgelegd. Naar aanleiding hiervan is een reactie van de provincie Groningen binnengekomen. Deze overlegreactie is als bijlage 2 opgenomen.
Naar aaleiding van de reactie van de provincie is de van toepassingsverklaring aangescherpt.
6.2.3 Ontwerp
Het ontwerpfacetbestemmingsplan heeft van 21 december 2023 tot en met 31 januari 2024 ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn kon een ieder een zienswijze indienen. Naar aanleiding hiervan is een nota opgesteld. Deze nota van beantwoording zienswijzen is als bijlage 3 opgenomen. De zienswijze leidt tot de volgende wijzigingen:
Toelichting
In de toelichting is de definitie van daarbij behorende voorzieningen gelijk getrokken. Onder deze voorzieningen valt ook het opslaan van ruwvoer en mest.
Regels
In de regels is aan artikel 4.4 sub f 'en de daarbij behorende voorzieningen' toegevoegd. Op deze manier geldt de afstand van 30 meter ten opzichte van hindergevoelige gebouwen van derden ook specifiek voor bijbehorende voorzieningen.
Bijlage 1 Overzicht Van Alle Bestemmingsplannen
Bijlage 1 Overzicht van alle bestemmingsplannen
Bijlage 1 Beleidsnotitie Paardenhouderijen Buitengebied Midden - Groningen 2021
Bijlage 1 Beleidsnotitie Paardenhouderijen Buitengebied Midden - Groningen 2021
Bijlage 2 Overlegreactie Provincie Groningen
Bijlage 2 Overlegreactie provincie Groningen