Provincialeweg Noord 84, 85 en 87 (De Uiver)
Bestemmingsplan - Gemeente Beekdaelen
Vastgesteld op 19-12-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Provincialeweg Noord 84, 85 en 87 (De Uiver)' met identificatienummer NL.IMRO.1954.BPProvwegNoord8587-VA01 van de gemeente Beekdaelen.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.3 aan huis gebonden beroep:
een aan de (hoofd)bewoner gebonden dienstverlenend beroep, op medisch, para-medisch, administratief, academisch, kunstzinnig en daarmee gelijk te stellen gebied, dat op kleine schaal in een woning of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, niet zijnde detailhandel, behoudens de ondergeschikte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.
1.4 aanbouw/uitbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt.
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 meter van de voorkant van het hoofdgebouw.
1.8 ambacht(elijk):
het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, ver-/bewerken, herstellen of installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die ter plaatse worden vervaardigd, ver- of bewerkt, ondergeschikt aan de woonfunctie. Wanneer deze activiteit in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen plaatsvindt, dient de omvang van de activiteit zodanig te zijn dat de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.
1.9 ambulante handel:
de verkoop en het te koop aanbieden alsmede de uitstraling daarvan van waren aan consumenten buiten vestingen. Onder ambulante handel wordt mede verstaan (week)markten, standplaatsen en het venten:
- a. warenmarkt: gecombineerd verkooppunt van minimaal vijf kooplieden op door de gemeente vastgestelde plaats, dag en tijdstip;
- b. dagmarkt: warenmarkt gedurende ten minste 4 vastgestelde dagen per week, overwegend de hele dag (gemiddelde duur 9 uur per dag);
- c. weekmarkt: warenmarkt gedurende (meestal) een, (maar ook) twee of drie vastgestelde dag(en) per week, deels s' ochtends gehouden, deels s' middags gehouden en deels de hele dag (gemiddelde duur 5 uur per dag);
- d. standplaatsen: vaste verkoop plaats op een vastgesteld tijdstip;
- e. venters: kleinhandel waarbij de goederen aan willekeurige voorbijgangers worden aangeboden dan wel het huis aan huis aanbieden van goederen.
1.10 archeologisch monument:
terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch monument.
1.11 archeologische deskundige:
de provinciaal, gemeentelijk of regionaal archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie.
1.12 archeologische verwachting:
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.
1.13 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.
1.14 architectonische waarde:
de aan een bouwwerk toegekende waarde in verband met de vormgeving, het materiaalgebruik en/of detaillering.
1.15 bebouwde kom in verband met archeologie:
voor het bepalen van de bebouwde kom als genoemd in artikel 24 en artikel 25 wordt aangesloten bij de bebouwde kom volgens de Wegenwet.
1.16 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.17 bebouwingspercentage:
een in de verbeelding of regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
1.18 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten. Aan huis verbonden beroepen en bedrijven niet daaronder begrepen.
1.19 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.20 bedrijfsmatig:
via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon deelnemen aan het economisch verkeer al dan niet met winstoogmerk, en activiteiten die hiermee naar aard, omvang en regelmaat zijn gelijk te stellen.
1.21 bedrijfsverzamelgebouw:
één gebouw, bestaande uit meerdere bedrijfsunits, dat dient voor de huisvesting van meerdere bedrijven met eventuele bijbehorende kantoorruimte, waarbij eventueel faciliteiten, zoals onder meer ict-voorzieningen, parkeervoorzieningen, vergaderruimtes, etc., gedeeld worden of kunnen worden.
1.22 bedrijfsvloeroppervlak:
het vloeroppervlak van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.
1.23 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor één huishouden waarvan de huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw en/of terrein.
1.24 begane grond:
het gedeelte van een gebouw dat gelijk is aan het natuurlijk oppervlak van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging. Is er sprake van hoogteverschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aansluitende maaiveld of de gemiddelde hoogte.
1.25 bestaand:
- a. bij bouwwerken: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning, tenzij in de regels anders is bepaald:
- b. bij gebruik: gebruik, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, tenzij in de regels anders is bepaald.
Het onder a en b bedoelde geldt moet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of beheersverordening.
1.26 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.27 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.28 bevoegd gezag:
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (als hoofdregel is dit het college van burgemeester en wethouders van Schinnen).
1.29 bijgebouw:
een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.30 binnenopslag:
het bewaren van goederen, materialen en stoffen, al dan niet in combinatie met de productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard binnen gebouwen op (agrarische) bedrijfspercelen.
1.31 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.32 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.33 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, zolder, dakopbouw of setback.
1.34 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.35 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.36 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.37 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.38 brug:
een vaste (of beweegbare) verbinding voor het verkeer tussen twee punten die door water gescheiden zijn.
1.39 bruto vloeroppervlak:
de vloeroppervlakte van een ruimte, dan wel van meerdere ruimten van een gebouw. De oppervlakte van buitenruimten zoals loggia's, balkons, niet gesloten galerijen, dakterrassen en dergelijke worden niet tot de bruto vloeroppervlakte van een gebouw gerekend.
1.40 buitenopslag/open opslag:
het opslaan, of opgeslagen houden van voorwerpen, stoffen of producten en andere materialen op de onbebouwde gronden van de (agrarische) bedrijfspercelen, daaronder mede begrepen de uitstalling ten verkoop, verhuur en dergelijke.
1.41 carport:
een bouwwerk met tenminste een dak en niet, of aan maximaal twee zijden van wanden voorzien, inclusief bestaande wanden, ten behoeve de stalling van (motor)voertuigen.
1.42 coffeeshop:
een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar softdrugs worden verstrekt voor gebruik ter plaatse of gebruik elders.
1.43 consument verzorgend ambacht/consument verzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten:
het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het aan huis verbonden beroep, gericht op consumentverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk en waarbij de omvang van de activiteit zodanig is dat als deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.
1.44 dak:
een uitwendige scheidingsconstructie als bovenafsluiting van een bouwwwerk.
1.45 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop, te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren, van goederen aan diegenen die, die goederen kopen respectievelijk huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.46 dienstverlening:
bedrijf of instelling voor het bedrijfsmatig verrichten van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder in ieder geval zijn begrepen een kapperszaak, schoonheidsinstituut, fotostudio, uitzendbureau, stomerij, wasserette, apotheek, reisbureau en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf, een horecabedrijf, een centrum voor fysiotherapie, een fitnesscentrum, een seksinrichting en een coffeeshop.
1.47 eerste bouwlaag:
bouwlaag op de begane grond.
1.48 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, mits deze inrichting in overeenstemming is met het bestemmingsplan.
1.49 erfafscheiding:
afscheiding welke op een grens tussen twee erven is geplaatst.
1.50 erker:
een ondergeschikte uitbouw op de begane grond van de woning, die strekt ter vergroting van het woongenot. Een erker is gelegen aan de verblijfsruimte en zorgt voor een verbijzondering van de voor- of zijgevel zonder de architectuur wezenlijk aan te tasten. Een erker heeft een diepte van maximaal 1,00 meter en is aan drie zijden geheel of gedeeltelijk voorzien van glas.
1.51 evenement:
een activiteit in de openlucht van tijdelijke aard, dan wel in tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden en/of gericht op vermaak en ontspanning.
1.52 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.53 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, zoals genoemd in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone als bedoeld in die wet moet worden vastgesteld.
1.54 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.55 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren en/of logies.
1.56 hoveniersbedrijf:
het bedrijfsmatig uitoefenen van het kweken van planten, heesters en bomen, alsmede voor het in opdracht van derden aanleggen en onderhouden van tuinen, parken, plantsoenen en bosschages, waaronder tevens wordt begrepen de verkoop van de kweekproducten al dan niet in het kader van c.q. ten behoeve van het bedrijfsmatig aanleggen en onderhouden van tuinen, parken, plantsoenen en bosschages.
1.57 industrieel bedrijf:
een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend machinaal verkopen van grondstoffen en/of vervaardigen van producten (nijverheids- en productietechnische bedrijven).
1.58 inwoning:
het bewonen van een woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen, met dien verstande dat dit slechts toegestaan is in het hoofdgebouw, dan wel in met het hoofdgebouw verbonden bijbehorende bouwwerken en dat woningsplitsing en/of kamerbewoning niet toegestaan is.
1.59 kampeermiddel:
- a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren;
- b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, een en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtgebruik.
1.60 kantoor:
een ruimte die door haar aard, indeling en inrichting is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijke administratieve aard.
1.61 maaiveld:
bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging.
1.62 maatvoeringsvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.
1.63 mantelzorg:
zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende door één of meerdere leden van diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening direct voortvloeit uit de sociale relatie.
1.64 milieuzonering:
het in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk bepreken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies en het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
1.65 milieucategorie:
een aan een bedrijfsactiviteit toegekende categorie volgens de in de bijlage 1. bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten.
1.66 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.
1.67 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.68 onderbouw/kelder:
een gedeelte van een gebouw, dat is gelegen binnen de buitenwerkse gevelvlakken en wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven het peil is gelegen.
1.69 onderkomens:
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief verblijf.
1.70 openbare nutsvoorziening:
een gebouw of bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation.
1.71 parkeervoorzieningen:
Een al dan niet overdekte c.q. ondergrondse stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer:
- a. openbare parkeerplaatsen: parkeerplaatsen die in beginsel openbaar toegankelijk zijn;
- b. particuliere parkeerplaatsen: parkeerplaatsen die in beginsel niet openbaar toegankelijk zijn, zoals bijvoorbeeld parkeerplaatsen op eigen terrein.
1.72 parkeren:
het gedurende een aaneengesloten periode plaatsen van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen.
1.73 peil:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld.
1.74 plaatsgebonden risico:
- a. op de grens van of op een plaats buiten een inrichting aanwezige kans op overlijden van een persoon die gedurende een jaar onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, als gevolg van een ongeval binnen die inrichting, waarbij deze kans is bepaald op grond van regels die daarvoor gelden op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
- b. op een locatie buiten een buisleiding, weg of spoorweg aanwezige kans op overlijden van een persoon die gedurende een jaar onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven als gevolg van een ongeval door getransporteerde gevaarlijke stoffen.
1.75 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.76 risicovolle inrichting:
een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (BRZO'99) of het Vuurwerkbesluit.
1.77 ruimtelijke kwaliteit:
de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte.
1.78 seksinrichting:
de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waar in bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.79 sociale veiligheid:
een ruimtelijke situatie die overzichtelijk, herkenbaar en sociaal controleerbaar is.
1.80 Staat van bedrijfsactiviteiten:
de lijst van bedrijven bevattende basisinformatie voor milieuzonering, zoals die lijst is opgenomen in de bijlage 1. behorende bij deze regels.
1.81 stedenbouwkundig beeld:
het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte.
1.82 tunnelkas:
een verankerde, menstoegankelijke kas met een tijdelijk karakter, behorende bij een vollegrondsgroente-, bloemen-, planten- en boomteeltbedrijf ter teeltondersteuning.
1.83 vaartuig:
alle soorten van varende en drijvende voorwerpen welke gebruikt kunnen worden en/of ingericht zijn voor vervoer te water van personen en /of goederen waaronder mede vaartuigen dienende tot beoefening van de watersport of in gebruik ten behoeve van de sportvisserij, evenals vaartuigen dienende tot uitvoering van werkzaamheden onder in of boven water zoals baggermolens, zandbakken,vlotten en drijvende inrichtingen, elevators, dokken, sleepboten, duwboten en daarmee gelijk te stellen vaartuigen alsmede woonschepen.
1.84 verbeelding:
de weergave van de inhoud van een bestemmingsplan conform het gestelde in de Regeling Standaarden Ruimtelijke Ordening 2008. Onder het begrip 'verbeelding' wordt zowel de analoge wijze als de digitale wijze verstaan.
1.85 voorgevel:
gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg of het water en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt.
1.86 voorgevelrooilijn:
(denkbeeldige) lijn waarin een (of meer) gevel(s) van een gebouw is (zijn) geplaatst en die is (zijn) doorgetrokken naar de zijdelingse perceelsgrenzen aan de zijde van de weg(en) grenzende perceelsgren(s)zen.
1.87 voorzieningen van openbare nut:
voorzieningen zoals straatvoorzieningen voor afvalstoffen, transformatorhuisjes, schakelkasten, telefooncellen, wachthuisjes e.d.
1.88 Wabo:
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
1.89 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.90 weg:
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerplaatsen.
1.91 zolder:
ruimte(n) in een gebouw die hoofdzakelijk is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht geen deel uitmaakt van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen; de zolder wordt niet als bouwlaag aangemerkt.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
2.2 het bebouwingspercentage:
het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 de horizontale diepte van een gebouw:
de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel.
2.7 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.
2.9 de ondergeschikte bouwdelen:
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 2,00 m.
2.10 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.11 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Niet van toepassing.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Niet van toepassing.
3.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Niet van toepassing.
3.9 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Niet van toepassing.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Niet van toepassing.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Niet van toepassing.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Niet van toepassing.
4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Niet van toepassing.
4.9 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen door de bestemming 'Waarde -Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'bouwvlak' en 'bijgebouwen';
- b. de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan de toegestane oppervlakte van bouwwerken boven peil;
- c. de ondergrondse bouwdiepte mag maximaal 4,00 meter onder peil bedragen;
- d. de regels van de betreffende bestemmingen zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Algemeen gebruiksverbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).
7.2 Strijdig gebruik
Onder gebruiken of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
- a. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
- b. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
- c. straat- en raamprostitutie;
- d. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, anders dan noodzaklijk voor de bedrijfsvoering (zoals tijdelijke stalling van schadeauto's en reparatieauto's).
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 milieuzone - rijksbufferzone
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - rijksbufferzone' zijn mede bestemd voor behoud van het open landschap en ruimte voor recreatie. In dit kader is het verboden om grootschalige bebouwing op te richten zoals glastuinbouw, gebouwen ten behoeve van intensieve veehouderij en grootschalige recreatieve voorzieningen.
8.2 veiligheidszone - lpg
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Meetverschillen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de aangeduide bouwgrenzen indien een meetverschil of onnauwkeurigheid ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft, mits de afwijking maximaal 3,00 meter bedraagt.
9.2 Maatvoering
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de voorgeschreven minimum en maximum maatvoering, voor zover daarvoor geen bijzondere afwijkingsmogelijkheden voor de bouwregels binnen de regels zijn opgenomen, met dien verstande dat niet meer dan 10% van de aangegeven maatvoeringen mag worden afgeweken en sprake is van bouwkundige noodzaak.
9.3 Kleine bouwwerken van openbaar nut
Het bevoegd gezag kan aangewezen gronden en met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bouw- en/of gebruiksregels voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, pinautomaten, afval- en glascontainers en dergelijke, met dien verstande dat:
- a. de oppervlakte maximaal 15 m2 mag bedragen;
- b. de goothoogte maximaal 3,50 meter mag bedragen;
- c. de bouwhoogte maximaal 5,00 meter mag bedragen.
9.4 Evenementen
Het bevoegd gezag kan aangewezen gronden en met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels van het plan ten aanzien van het toestaan van evenementen die met een zekere regelmaat plaatsvinden en een planologische relevantie hebben vanwege de duur van de activiteit, waaronder het opbouwen en afbreken en/of vanwege de omvang van de activiteit, waaronder het aantal deelnemers/toeschouwers, mits:
- a. de evenementen zijn toegestaan overeenkomstig de bepalingen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV);
- b. het evenement maximaal 15 dagen duurt, inclusief het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement;
- c. per kern een locatie niet meer dan 3 maal per jaar voor een evenement wordt gebruikt;
- d. er geen horeca ter plaatse plaatsvindt, anders dan inherent aan het toegestane evenement;
- e. er geen detailhandel ter plaatse plaatsvindt, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement, met uitzondering van vlooien- en/of rommelmarkten;
- f. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien;
- g. aan de van toepassing zijnde milieuwet- en regelgeving wordt voldaan;
- h. het evenement niet leidt tot aantasting van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap en de aanwezige natuurlijke en met de stiltegebieden samenhangende waarden niet worden geschaad;
- i. geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan;
- j. de verkeershinder beperkt blijft dan wel voorzien wordt in alternatieve routes;
- k. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Niet van toepassing.
Artikel 11 Algemene Procedureregels
11.1 Procedure nadere eisen
Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:
- a. het ontwerp-besluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende twee weken voor belanghebbenden ter inzage;
- b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen die in de gemeente worden verspreid of op een andere geschikte wijze;
- c. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;
- d. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
- e. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
12.2 Voorrangsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Provincialeweg Noord 84, 85 en 87 (De Uiver)'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het voornemen bestaat om op de bedrijfslocatie 'De Uiver' aan de Provincialeweg Noord 85 en 87 een bedrijfsverzamelgebouw te realiseren in aanvulling op het ter plaatse aanwezige garagebedrijf met showroom. De bedrijfsverzamelgebouw wordt gedeeltelijk gerealiseerd in de bestaande bebouwing en gedeeltelijk wordt voorzien in nieuwbouw. In totaal biedt het bedrijfsverzamelgebouw ruimte aan maximaal 7 bedrijven inclusief het bestaande garagebedrijf met showroom. Deze transformatie van de bedrijfslocatie 'De Uiver' is noodzakelijk om leegstand en verpaupering van de locatie te voorkomen omdat in de huidige autobranche en het wegvallen van het dealership 'Jaguar & Landrover' minder ruimte nodig is voor het garagebedrijf met showroom. Met name voor de functie showroom is minder ruimte nodig omdat tegenwoordig veel via internet qua verkoop plaatsvindt waardoor er minder auto's uitstald moeten worden. Met de transformatie van de bedrijfslocatie 'De Uiver' wordt beoogt te komen tot een duurzame inrichting van deze locatie voor de toekomst.
De vigerende bestemmingsplannen 'Buitengebied Schinnen' en '2e wijziging bp Buitengebied Schinnen' laten een dergelijk uitbreiding van het aantal bedrijven in de vorm van een bedrijfsverzamelgebouw planologisch-juridisch niet toe. Volgens de regels van dit bestemmingsplan is er maar één bedrijf toegestaan per bouwvlak. In overleg met de initiatiefnemer/ondernemer van de bedrijfslocatie 'De Uiver' is gekeken naar de mogelijkheden van deze locatie aan de hand van diverse scenario'som leegstand en verpaupering te voorkomen. Dit heeft geresulteerd in de volgende afspraken tussen de initiatiefnemer/ondernemer en de gemeente:
- Het vigerende bouwvlak uit de '2e wijziging bp Buitengebied Schinnen' wordt verkleind en opgesplitst in twee bouwvlakken met aan de straatzijde van de Provincialeweg Noord een separaat bouwvlak met een oppervlakte van 1.025 m2 op de plek waar de uitbreiding van het bedrijf uit 2017 voorzien was.
- Er mogen maximaal 7 bedrijven, naast het bestaande garagebedrijf met showroom, gevestigd worden aan de Provincialeweg Noord 85: 4 bedrijven in de bestaande bebouwing en 3 bedrijven in een nieuw te realiseren gebouw.
- De begrenzing van de bedrijfsbestemming wordt met 440 m2 uitgebreid ten behoeve van het realiseren van een parkeerplaats.
- De bedrijfsbestemmign aan de overzijde (Provincialeweg Noord 84) blijft ongewijzigd, maar wordt wel meegenomen in onderhavig bestemmingsplan omdat dit ook onderdeel uitmaakt van het voorbereidingsbesluit (zie paragraaf 1.4).
Er is hiermee geen sprake van uitbreiding van de bestaande bedrijfslocatie 'De Uiver' maar van transformatie van deze bedrijfslocatie naar meerdere bedrijven waardoor sprake is van efficiënt en duurzaam ruimtegebruik.
Om de gemaakte afspraken planologisch-juridisch door te vertalen is herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt de transformatie van de bedrijfslocatie 'De Uiver' mogelijk gemaakt waarbij een bedrijfsverzamelgebouw voor respectievelijk 4 bedrijven (bestaande bebouwing) en 3 bedrijven (nieuwe bebouwing) planologisc-juridisch mogelijk gemaakt. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de benodigde ruimtelijke onderbouwing c.q. veranwoording ten behoeve van de herziening van het bestemmingsplan, in de vorm van een toelichting. Naat deze toelichting omvat dit bestemmingsplan regels en een verbeelding. Deze vormen het uiteindelijke planologisch-juridisch kader voor de gebruiks- en bouwmogelijkheden.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
De bedrijfslocatie 'De Uiver' ligt aan de Provincialeweg Noord 83, 85 en 87 ten zuiden-westen van de kern Doenrade. Het plangebied betreft de volgende kadastrale percelen Doenrade, sectie D nummers 1544, 2884, 2885, 869, 2165, 2167, 2040, 2559, 2168, 2169 (ged), 841, 842 en 1995 (ged). Het plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 1,5 ha.
De globale ligging van het plangebied is weergegeven op onderstaande luchtfoto en de exacte begrenzing is weergegeven op de navolgende kadastrale kaart.
Luchtfoto met situering plangebied (bij rode marker)
GBKN/kadstrale ondergrond met begrenzing plangebied (rode contour)
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingsplannen 'Buitengebied Schinnen' (vastgesteld 14 maart 2013) en '2e wijziging Buitengebied Schinnen' (vastgesteld 10 juli 2017). Conform deze bestemmingsplannnen geldt ter plaatse van het plangebied het volgende:
- De enkelbestemming 'Agrarisch' (klein gedeelte).
- De enkelbestemming 'Bedrijf'.
- De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
- De gebiedsaanduidingen 'milieuzone - bufferzone' en 'veiligheidszone - lpg'.
Uitsnede vigerende bestemmingsplannen met begrenzing plangebied (rode contour)
Op basis van deze geldende bestemmingen is is het niet mogelijk om de transformatie van de bedrijfslocatie 'De Uiver' overeenkomstig de gemaakte afspraken tussen initiatiefnemer/ondernemer en gemeente mogelijk te maken. Als gevolg van het planvoornemen worden er meerdere bedrijven in de vorm van een bedrijfsverzamelgebouw gevestigd binnen het bouwvlak. Om dit planologisch-juridisch mogelijk maken is een bestemmingsplanwijziging ex. artikel 3.1 Wro noodzakelijk Met voorliggende herziening van het bestemmingsplan wordt aangetoont dat de transformatie van de bedrijfslocatie c.q. planvoornemen verantwoord is in het kader van een goede ruimtelijke ordening, waarbij enkel sprake is van transformatie binnen het huidige ruimtebeslag van de bedrijfslocatie.
1.4 Voorbereidingsbesluit
De initiatiefnemer/ondernemer was voornemens om aan beide zijde van de Provincialeweg Noord meerdere bedrijven te vestigen. Een uitbreiding van het aantal bedrijven van een dergelijke omgvang vond de gemeente ruimtelijk niet wenselijk Er ontstaat daarmee het beeld dat er aan de Provincialeweg Noord een nieuw bedrijventerrein ontwikkeld wordt midden in het buitgebied. De gemeente is wel bereid om mee te werken aan het vestigen van meerdere bedrijven aan één kant van de Provincialeweg Noord overeenkomstig de gemaakte afspraken (zie paragraaf 1.1).
Begrenzing voorbereidingsbesluit 'De Uiver'
Om een onwenselijke uitbreiding van bouwvolume en bedrijfsactiviteiten in het buitengebied tegen te gaan heeft de raad van de gemeente Beekdaelen op 24 februari 2022 een voorbereidingsbesluit genomen. Dit voorbereidingsbesluit is in werking getreden met ingang van 9 maart 2022. Met dit besluit heeft de raad van de gemeente Beekdaelen aangegeven dat er door de gemeente een nieuwe bestemmingsplan wordt voorbereid. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
1.5 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk volgt een beschrijving van de huidige situatie en het planvoornemen in hoofdstuk 2. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de relevante beleidskades van het Rijk, de provincie en de gemeente. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt aangegeven hoe het planvoornemen is verwoord in de planregels (juridische opzet). Tot slot wordt in hoofdstuk 6 en 7 ingegaan op respectievelijk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het planvoornemen en de procedure die het plan zal doorlopen.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de bestaande situatie binnen het plangebied en haar directe omgeving. Vervolgens wordt er ingegaan op het planvoornemen in algemene zin waarna er nog kort wordt ingegaan op het beoogde gebruik in combinatie met de aspecten verkeer en parkeren.
2.2 Bestaande Situatie
De gemeente Beekdaelen ligt in de provincie Limburg tussen de stedelijke gebieden Sittard-Geleen en Heerlen en maakt onderdeel uit van de regio Parkstad. De gemeente grenst aan de gemeenten Brunssum, Heerlen, Voerendaal, Valkenburg aan de Geul, Meerssen, Beek en Sittard-Geleen. Daarnaast grenst de gemeente aan de oost- en noordkant aan Duitsland. Het plangebied ligt ten zuiden-westen van de kern Doenrade (aan de Provincialeweg Noord), in de voormalige gemeente Schinnen en is per 1 januari 2019 onderdeel gaan uitmaken van de gemeente Beekdaelen samen met de gemeente Nuth en Onderbanken.
De kern Doenrade betreft een kerkdorp bestaande uit de linten langs Valderenseweg/Kerkstraat en Kluisstraat. Ten oosten van deze linten heeft de complexgewijze uitbreiding van kern Doenrade plaatsgevinden. De bedrijfslocatie 'De Uiver' is in de jaren 60/70 van de vorige eeuw aangelegd. Inmiddels voert hier de 3e generatie de bedrijfvoering. De omgeving van deze bedrijfslocatie wordt voor het deel ten zuiden van de provincialeweg Noord gekenmerkt door het aangrenzende buitengebied bestaande uit agrarisch grondgebruik in de vorm van weiland dan wel akkerland. De omgeving van het noordelijk deel van deze bedrijflocatie wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een grieksrestaurant, een voormalig sportcomplex en een tankstation.
Aangrenzend buitengebied (noordelijk deel)
Grieksrestaurant
Tankstation met daaracht de lichtmasten van het voormalige sportcomplex
Het plangebied c.q. de bedrijfslocatie 'De Uiver' zelf bestaat uit twee bedrijfswoningen (Maastrichterweg 3 en Provincialeweg Noord 85) met bijbehorende bedrijfsbebouwing. Deze bedrijfsgebouwen zijn deels in gebruik als garagebedrijf met showroom en staan deels leeg. De bedrijfswoning aan de Maastrichterweg 3 bestaat uit 1 bouwlaag met kap. De bedrijfswoning aan de Provincialeweg Noord 85 betreft een bovenwoning. De hoogte van de bedrijfsbebouwing varieert tussen de 3 en 13 meter.
Bedrijfswoning Maastrichterweg 3
Bedrijfswoning (bovenwoning) Provincialeweg Noord 85 met aangrenzende bedrijfsbebouwing
Bedrijfsbebouwing aan weerszijden van de Provincialeweg Noord
2.3 Toekomstige Situatie
Het planvoornemen voorziet, op basis van de gemaakte afspraken tussen de initiatiefnemer/ondernemer en de gemeente in het realiseren van een bedrijfsverzamelgebouw voor respectievelijk 4 bedrijven een deel van de bestaande bebouwing met behoud van het garagebedrijf met showroom en 3 bedrijven in een nieuwe gebouw aan de voorzijde van de bedrijfslocatie met een maximum oppervlakte van 1.025 m2. Tevens wordt voorzien in een zeer beperkte uitbreiding van 440 m2 van de bedrijfslocatie ten behoeve van parkeren.
Situering nieuw bedrijfsverzamelgebouw en parkeren
Aanzicht bestaande bedrijfsbebouwing wat gebruikt gaat worden als bedrijfsverzamelgebouw met daarvoor de locatie van het nieuwe gebouw
2.4 Verkeer En Parkeren
De ontsluiting van de bedrijfslocatie 'De Uiver' blijft ongewijzigd. Het plangebied blijft via de bestaande inritten aangesloten op de Provincialeweg Noord.
Om inzicht te krijgen in de verkeersgeneratie is een vergelijking gemaakt tussen de bestaande situatie en de nieuwe situatie. De verkeersgeneratie is berekend aan de hand van de CROW-kencijfers (CROW publicatie 381 'Toekomstig bestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie). Bij deze berekeningen is uitgegaan van de volgende functies met bijbehorende verkeersgeneratie op basis van niet stedelijk en buitengebied:
- koopwoning (vrijstaande): minimaal 7,8 en maximaal 8,6 mvt per woning
- koopappartement (duur): minimaal 7,0 en maximaal 7,8 mvt per woning
- bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief: minimaal 9,1 en maximaal 10,9 mvt/100 m2 bvo
- bedrijf arbeids extensief/bezoekersextensief: minimaal 3,9 en maximaal 5.7 mvt/100 m2 bvo
- bedrijfsverzamelgebouw: minimaal 7,0 en maximaal 8,7 mvt/100 m2 bvo
Bij het bepalen van de verkeersgeneratie in de bestaande en nieuwe situatie is (worst case) uitgegaan van de maximale verkeersgeneratie. Dit resulteert in de volgende verkeersgeneratie.
Bestaande situatie
- 1 vrijstaande woning: 8,6 mvt/etm
- 1 bovenwoning: 7,8 mvt/etm
- garagebedrijf met showroom (3.518 m2): 384 mvt/etm
- showroom overzijde weg (260 m2): 28 mvt/etm
Totaal 429 mvt/etm
Nieuwe situatie
- 1 vrijstaande woning: 8,6 mvt/etm
- 1 bovenwoning: 7,8 mvt/etm
- garagebedrijf met showroom (1.806 m2): 197 mvt/etm
- showroom overzijde weg (0 m2): 0 mvt/etm
- bedrijfsverzamelgebouw in bestaande deel (1.712 m2): 149 mvt/etm
- bedrijfsverzamelgebouw nieuw (1.025 m2): 89 mvt/etm
Totaal 451 mvt/etm
De verkeersgeneratie neemt hiermee met 22 mvt/etm (451 minus 429) toe. Dit is een zeer beperkte toename. Dit komt enerzijds door het wegvallen van de showroom aan de overzijde en anderzijds door de omzetting van een deel van het garagebedrijf naar een bedrijfsverzamelgebouw voor 4 bedrijven dat minder verkeer genereert.
Gaan we enkel uit van de toevoeging van het nieuwe bedrijfsverzamelgebouw aan de bestaande situatie, waarbij deze ongewijzigd blijf dan bedraagt de toename van de verkeersgeneratie (worst case) 89 mvt/etm
Uitgaande van een verspreiding van het extra aantal verkeersbewegingen over de dag komt de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het geding en is de Provincialeweg Noord van voldoende capaciteit om deze verkeersbewegingen af te wikkelen. In het kader van de verkeersveiligheid is recent een snelheidsreductie ter hoogte van het plangebied doorgevoerd. De snelheid is hier aangepast van 80 km/u naar 50 km/u.
Het parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden. Hiervoor is voldoende ruimte op de bedrijfslocatie aanwezig om hiervoor de noodzakelijke parkeerplaatsen aan te leggen.
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Inleiding
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van Rijk en de provincie Limburg worden in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd randvoorwaarden geven voor het lokale maatwerk in het bestemmingsplan. Tot slot vindt een toetsing van het planvoornemen aan het beleid van de regio en de gemeente Beekdaelen plaats voor zover relevant.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Nationale omgevingsvisie (Novi)
De nationale omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het rijk opgesteld in het kader van de nieuwe omgevingswet, die naar verwachting 1 januari 2024 in werking treedt. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie.
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
- 4. Toekomstigbestendige ontwikkelingen van het landelijk gebied.
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
- 1. Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
- 3. Afwentelen wordt voorkomen.
Een zorgvuldige raming van ruimtebehoefte en aanbod van bedrijventerreinen op regionaal niveau is van groot belang voor een efficiënt ruimtegebruik. In het kader van het Programma Verstedelijking en Wonen zullen de overheden gezamenlijk uitgangspunten vaststellen voor het bepalen van de behoefte. Bij het vaststellen van de behoefte aan nieuwe kantoren, winkels en bedrijventerreinen worden steeds de transformatiemogelijkheden van de bestaande terreinen betrokken. Dit beleid dient een nationaal belang, maar vraagt decentrale uitwerking.
Voor het plangebied c.q. onderhavige bestaande bedrijfslocatie geldt uiteraard dat voldaan dient te worden aan de voorwaarden van zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen. Voor het overige is sprake van een lokale ontwikkeling, waarbij geen nationale belangen uit de Nationale omgevingsvisie direct in het geding zijn.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in bestemmingsplannen. De onderwerpen in het Barro betreffen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nationaal Natuurnetwerk, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.
Geen van de bovengenoemde belangen zijn op de bedrijfslocatie 'De Uiver' van toepassing. Het planvoornemen is kortom niet in strijd met de beleidsregels zoals deze zijn opgenomen in het Barro.
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening dienen overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. Per 1 juli 2017 zijn de 3 treden van de Ladder losgelaten en geldt dat de toelichting bij een ruimtelijke plan die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het ruimtelijk plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaande stedelijk gebied, een motivatie waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Middels voorliggend bestemmingsplan worden de gebruiks- en bouwmogelijkheden van de vigerende bedrijfsbestemming verruimd voor het mogelijk maken van een bedrijfsverzamelgebouw voor respectievelijk 4 bedrijven in de bestaande bedrijfsbebouwing en 3 bedrijven in de nieuw te realiseren bebouwing. Dit vindt binnen de vigerende bedrijfsbestemming plaats, waarbij alleen de gebruiksmogelijkheden qua aantal bedrijven en bouwmogelijkheden qua bouwvlak worden aangepast c.q. verkleind binnen de vigerende bedrijfsbestemming. Hierdoor is geen sprake van nieuw ruimtebeslag voor bedrijvigheid. In lijn met de uitspraak (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Uitspraak 201608869/1/R3, ECLI:NL:RVS:2017:1724, 28 juni 2017) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is bij een dermate kleinschalige ontwikkeling geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Volgens deze uitspraak is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een nieuw ruimtebeslag van meer dan 500 m2. Omdat het perceel in het geldende bestemmingsplan reeds bestemd voor 'Bedrijf' en het nieuwe bedrijfsgebouw binnen deze bestemming wordt opgericht, is er geen sprake van nieuw ruimtebeslag voor bedrijfsdoeleinden en is er dus geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het initiatief hoeft dan ook niet te worden getoetst aan ladder voor duurzame verstedelijking.
De bouwmogelijkheden nemen wel toe ten opzichte van de bestaande, onbebouwde situatie, doordat een bouwvlak wordt toegevoegd waarbinnen het nieuwe gebouw mag worden opgericht. Het toevoegen van deze bouwmogelijkheden is passend binnen de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking. Het initiatief geeft binnen het bestaand stedelijk gebied, op een bestaand bedrijfslocatie, invulling aan de behoefte aan kleine bedrijfsunits in een bedrijfsverzamelgebouw.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Provinciale omgevingsvisie (POVI)
De nieuwe Omgevingswet treedt naar verwachting 1 januari 2024 in werking. De provincie moet dan beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie heeft in dat verband inmiddels het POL2014 vervangen door de Omgevingsvisie Limburg (hierna: POVl). Deze is vastgesteld 1 oktober 2021. De POVI richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook het aspect gezondheid en een gezonde leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie meegenomen.
De zoneringen op grond van het POL2014 zijn in de POVI overgenomen op de kaart 'Limburgse principes'. In de POVI is onderhavig plangebied, net als in het POL, gelegen in het landelijk gebied (buitengebied).
Situering plangebied binnen het landelijk gebied (buitengebied) o.b.v. de Limburgse principes
Ondanks de ligging in het landelijk gebied is sprake van een bestaande bedrijfslocatie waarvan de gebruiksmogelijkheden worden verruimd voor de realisatie van een bedrijfsverzamelgebouw zowel in de bestaande bedrijfsbebouwing (4 bedrijven) als nieuwe bedrijfsbebebouwing (3 bedrijven) waarbij de bouwmogelijkheden en het ruimtebeslag van bedrijfslocatie niet wordt uitgebreid. Dit om te voorkomen dat er verpaupering en leegstand ontstaat langs de Provincialeweg Noord en aan de entree van de kern Doenrade. Daarnaast wordt voorzien in de behoefte aan kleine bedrijfsunits voor kleinschalige (lokale) bedrijvigheid. Deze bestaande bedrijfslocatie is bij uitstek geschikt waar een dergelijk planvoornemen kan plaatsvinden. De ontwikkeling is hiermee passen binnen de provinciale omgevingsvisie.
3.3.2 Omgevingsverordening Limburg
3.4 Regionaal Beleid
3.4.1 Stuctuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg
Bedrijventerreinen zijn aparte zones specifiek bestemd voor vestiging van bedrijven die, hoewel ze moeten worden beschouwd als bebouwd gebied, andere opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden hebben dan stedelijke gebieden. In Zuid-Limburg zijn er voldoende bedrijventerreinen beschikbaar om de komende jaren aan de vraag te voldoen. In sommige segmenten, zoals lokale gemengde terreinen is er overaanbod, terwijl er in andere segmenten, zoals in de grootschalige logistiek mogelijk tekorten zijn, of in de toekomst kunnen ontstaan.
De op de kaarten aangegeven bedrijventerreinen en (solitaire) bedrijfslocaties vormen de hoofdstructuur van de bedrijventerreinenmarkt. Herbestemming van zo’n solitaire bedrijfslocatie als bedrijventerrein in de toekomst, kan mogelijk worden gemaakt onder voorwaarde van passendheid binnen de hoofdstructuur en afstemming met het relevante bestuurlijke overleg.
De ambitie is gericht op een optimale benutting van bedrijventerreinen in regionaal verband, zonder toename van het huidig areaal aan bestaande bedrijventerreinen en harde plancapaciteit. Dit kan door regionaal afspraken te maken over kwaliteitsverbetering van de bestaande voorraad aan bedrijventerreinen. Belangrijkste uitgangspunten zijn:
- Behoud van harde plancapaciteit (alle typen plannen die in vastgestelde bestemmingsplannen voorkomen).
- Geen nieuwe bedrijventerreinen, inclusief afschrijven van zachte plannen (plannen die niet in vastgestelde bestemmingsplannen voorkomen).
- Logistiek en productie op goed ontsloten (trimodale) locaties.
- Blijvende inzet op kwaliteitsverbetering van de bestaande voorraad.
- Functiemenging of -wijziging alleen op stedelijke bedrijventerreinen.
Met onderhavig planvoornemen is geen sprake van een nieuw bedrijventerrein, maar van behoud van harde plancapaciteit. De gebruiks- en bouwmogelijkheden van de bestaande bedrijfslocatie 'De Uiver' worden geoptimaliseerd waardoor ingezet wordt op kwaliteitsverbetering van de bestaande voorraad.
3.4.2 Regionale klimaatadaptatiestrategie Parkstad Limburg
Het klimaat verandert en dat is ook merkbaar in de gemeente Beekdaelen. Zo leidt klimaatverandering tot hogere temperaturen, meer (extreme) neerslag en drogere zomers. Dat heeft gevolgen voor onder andere onze gezondheid en onze leefomgeving. Daarom is het zaak ook bij ruimtelijke plannen klimaatadaptief bouwen c.q. ontwikkelen als ontwerpprincipe mee te nemen en maatregelen waar nodig dan wel mogelijk te borgen. Dit komt terug in de NOVI en in de provinciale Omgevingsvisie/verordening Limburg. Door het Rijk is de opgave om Nederland vóór 2050 klimaatproof te maken vastgelegd in het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DPRA). Door de parkstadgemeenten is samen met het Waterschap Limburg, het Waterschapsbedrijf Limburg en de WaterleidingsMaatschappij Limburg een Regionale Klimaatadaptatiestrategie met uitvoeringsprogramma opgesteld, die is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Beekdaelen op 10 mei 2022.
Om aan het voorgaande invulling te kunnen geven is samenwerking en het creëren van bewustwording nodig. Daarbij geven we als gemeente het goede voorbeeld. We benutten daarbij zelf meekoppelkansen en stimuleren anderen dergelijke kansen ook te benutten. De aanpak is ook gebiedsgericht, waarbij per gebied naar functies en kwetsbaarheden wordt gekeken.
Onderhavig plangebied is hooggelegen (op het plateau) en met de hoofdfunctie bedrijvigheid, bestaat de strategie uit het vasthouden van hemelwater en het beperken van hittestress. Voor wat betreft het voorkomen c.q. beperken van hittestress zal bij de verdere uitwerking van de inrichting van de onbebouwde ruimte en het ontwerp van het bedrijfsverzamelgebouw worden onderzocht op welke wijze daarop invulling kan worden gegeven. Aandachtspunten daarbij zijn het verkennen van de mogelijkheden om:
- te voorzien in vegetatiedaken of gevelbeplanting (al dan niet in combinatie met zonnepanelen);
- naast het behoud van de bestaande bomen waar mogelijk te voorzien in nieuwe bomen;
- door extra isolatie aan te brengen, een goede kleur- en materiaalkeuze (met name voor gevels van de nieuwbouw op het zuid(oosten) opwarming zoveel mogelijk te voorkomenop andere manieren schaduw(plekken) te creëren.
De concrete invulling zal dus nog worden onderzocht bij de verdere uitwerking van de bouwplannen en deinrichting van de onbebouwde ruimte. Er zal in ieder geval per saldo worden voorzien in een verbetering ten opzichte van de huidige situatie waarin het plangebied reeds grotendeels verhard is.
Gelet op het voorgaande is klimaatadaptatie als ontwerpprincipe meegenomen in de verdere planontwikkeling c.q. -uitwerking van het bedrijfsverzamelgebouw.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante sectorale en milieu aspecten.
4.2 Milieueffectrapportage
Beoordeeld moet worden of het planvoornemen kan leiden tot opstellen van een milieueffectrapport (MER). Op grond van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit mer lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben (C-lijst) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (D-lijst). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.
Een belangrijke wijziging die in het Besluit m.e.r. is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Dit is het indicatief maken van de gevaldefinities in kolom 2 in de D-lijst. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de Europese richtlijn milieubeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. De criteria als bedoeld betreffen:
- de kenmerken van de activiteit (onder andere omvang en cumulatie);
- de plaats waar de activiteit wordt verricht (de kenmerken van het plangebied in relatie tot de kwetsbaarheid van de omgeving);
- de kenmerken van de gevolgen van de activiteit (mogelijke effecten van de activiteit, onder andere bereik, waarschijnlijkheid en omkeerbaarheid).
4.2.1 Toets m.e.r-plicht
In het plangebied wordt een bedrijfsverzamelgebouw mogelijk gemaakt op een bestaande bedrijfslocatie. Deze activiteit komt niet voor in Lijst C in de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Er is dus geen sprake van de verplichting om een m.e.r. procedure te doorlopen.
4.2.2 Toets m.e.r.-beoordelingsplicht
In bijlage D van het Besluit m.e.r. is aangegeven bij welke activiteiten, plannen en besluiten een m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden, dat wil zeggen een nadere afweging of mogelijk een m.e.r. procedure moet worden gevolgd. De ontwikkeling van een bedrijfsverzamelgebouw zou kunnen vallen onder onderdeel D (11.2): “de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen" of onderdeel D (11.3): "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein".
Het voorliggende initiatief betreft de realisatie van een bedrijfsverzamelgebouw op een bestaande bedrijfslocatie. De vraag of deze ontwikkeling dient aangemerkt te worden als een stedelijk ontwikkelingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding van een industrieterrein, is op basis van de geldende jurisprudentie onder andere afhankelijk van de aard en omvang van de voorziene wijziging en het karakter van de omgeving.
De voorliggende locatie maakt deel uit van een bestaande bedrijfslocatie en is reeds bestemd tot 'Bedrijf' met bijbehorend bouwvlak in het vigerende bestemmingsplan. Als gevolg van de ontwikkeling nemen de bouwmogelijkheden door het opsplitsen van de bouwvlakken af. Het onbebouwde deel van het vigerende bouwvlak wordt beperkt tot een separaat bouwvlak van 1.025 m2. De beoogde bedrijfsactiviteiten hebben slechts een geringe milieu-invloed op de omgeving. Gezien deze aard en kleinschaligheid van het planvoornemen en het feit dat geen sprake is van significante milieueffecten als gevolg van het planvoornemen en er ook geen sprake is van ligging binnen of in de nabijheid van een kwetsbaar gebied (zie paragraaf 4.3 tot en met 4.8), kan worden beargumenteerd dat geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject of een industrieterrein als bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage. Er hoeft dan ook geen milieueffectrapport of m.e.r.-beoordeling te worden opgesteld.
4.3 Bodem
Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in ruimtelijk plan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.
Verkennend bodemonderzoek
In dat kader is een verkennend bodemonderzoek (Aelmans, rapportnummer E223569.001/HWO, d.d. 2 februari 2023, Bijlage 1) uitgevoerd ter plaatse van het deel van de bedrijfslocatie 'De Uiver' waar het nieuwe gebouw is voorzien en het deel aan de overzijde van de weg. Uit dit onderzoek is gebleken dat de hypotheze 'onverdacht' ter plaatse van de bedrijfslocatie waar het nieuwe gebouw is voorzien ondanks de lichte overschrijdingen gehandhaafd kan blijven. Op basis van een indicatieve toetsing kan de boven- en ondergrond van dit betreffende deel van de bedrijfslocatie als klasse AW2000 grond bestempeld worden. De marginale overschrijdingen zijn van dien aard, dat ze geen belemmeringen veroorzaken voor de toekomstige nieuwbouw.
De hypothese 'diffuus onverdacht' op het deel aan de overzijde van de weg wordt op basis van de onderzoeksresultaten bevestigd. De aangetroffen overschrijdingen zijn echter dermate marginaal, dat deze geen belemmeringen opleveren voor de beoogde eigendomsoverdacht. Naar aanleiding van het uitvoerde bodemonderzoek en de bevindingen van het eindsituatie onderzoek uit 2007 kan worden geconcludeerd, dat de voormalige bedrijfsactiviteiten geen nadelige invloed hebben gehad op de bodemkwaliteit.
Verder kan op basis van bevindingen van het zintuiglijk bodemonderzoek en het analytisch asbestonderzoek de hypothese 'onverdacht' met betrekking tot asbest worden bevestigd.
Gelet op de onderzoeksresultaten kan geconcludeerd worden het het aspect bodem geen belemmeringen vormt voor voorliggend planvoornemen.
4.4 Geluid
Er is reeds sprake van een bestaande bedrijfslocatie met 2 bestaande bedrijfswoningen en bedrijfsbebouwing. Dit zijn geen geluidgevoelige functies volgens de Wet geluidhinder. De realisatie van het nieuwe bedrijfsgebouw als bedrijfsverzamelgebouw is eveneens geen geluidgevoelige functie volgens de Wet geluidhinder. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeers-, railverkeers- of industrielawaai vanuit de omgeving is daarom niet noodzakelijk. Vanuit het aspect geluid zijn er geen belemmeringen voor voorliggende planvoornemen. Wat betreft de eventuele geluidhinder vanuit de bedrijfslocatie 'De Uiver' op omliggende woningen wordt verwezen naar paragraaf 4.6 Bedrijven en milieuzonering.
Het aspect geluid vormt hiermee geen belemmering voor het planvoornemen.
4.5 Luchtkwaliteit
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor luchtvervuilende stoffen. Voor ruimtelijke projecten zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) de belangrijkste stoffen.
- Een project is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- Het project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- Het project draagt alleen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging;
Het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.
Om te bepalen of een project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtkwaliteit is een algemene maatregel van bestuur en een ministeriële regeling vastgesteld waarin de uitvoeringsregels zijn vastgelegd. Een project kan in twee situaties NIBM bijdragen aan de luchtkwaliteit:
Het project behoort tot de lijst met categorieën van gevallen die is opgenomen in de Regeling NIBM (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties);
Het project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (1,2ìg/m3).
Door middel van de NIBM-tool is berekend of het voorliggende intitiatief in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Zoals in paragraaf 2.4 is aangetoond, zal als gevolg van de realisatie van het nieuwe bedrijfsgebouw in de vorm van een bedrijfverzamelgebouw de verkeersaantrekkende werking 89 motorvoertuigbewegingen per etmaal op een gemiddelde weekdag toenemen. Middels onderstaande worst-case berekening van de luchtkwaliteit met gebruikmaking van de NIBM-tool is aangetoond dat dit aantal verkeersbewegingen niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Hierbij is ervan uitgegaan dat 50% van het aantal verkeersbewegingen uit vrachtverkeer bestaat. Ook wanneer wordt uitgegaan van 100% vrachtverkeer, draagt het project niet in betekenende mate bij. Het uitvoeren van een nader onderzoek is daarom ook niet noodzakelijk.
Het planvoornemn draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er dan ook geen belemmeringen voor dit initiatief.
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
Om een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen is het noodzakelijk een zekere afstand te behouden tussen (agrarische) bedrijven en woonbebouwing. Deze afstand (zonering) wordt bepaald door enerzijds de aard van het bedrijf en anderzijds door het karakter van zijn omgeving.
Ter plaatse van de bestaande bedrijfslocatie 'De Uiver' zijn in de huidige situatie bedrijven van milieucategorie 1, 2 en 3.1 toegestaan. Ook in de toekomstige situatie met een bedrijfsverzamelgebouw voor respectievelijk 4 en 3 bedrijven zullen uitsluitend bedrijven in milieucategorie 1, 2 en 3.1 toegestaan worden. Hiervoor geldt een richtafstand van 50 meter. Net als in de huidige situatie blijft de afstand tussen de bestaande woningen en de grens van de bestaande bedrijfslocatie gelijk. Ter plaatse van het nieuwe bouwvlak en de dichtstbijzijnde woning bedraagt de afstand 60 meter (grens bedrijfsbestemming en grens bouwvlak woning Provincialeweg Noord 82). Hiermee wordt eveneens voldaan aan de noodzakelijke afstand van 50 meter voor een bedrijf in milieucategorie 3.1.
Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering bestaan er kortom geen belemmeringen voor het voorgenomen planvoornemen.
4.7 Geur
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven (intensieve veehouderij) gelegen. Het dichtsbijzijnde agrarische bedrijf ligt op ongeveer 500 meter en betreft een grondgebonden agrarisch bedrijf. Ook de agrarische bedrijven op groten afstand zijn grondgebonden. Daarnaast betreft het een bestaande bedrijfslocatie en voorziet het planvoornemen in de realisatie van een bedrijfsverzamelgebouw. Een dergelijk gebouw is geen geurgevoelig object. Het aspect geur vormt dan ook geen belemmering voor het voorgenomen planvoornemen.
4.8 Externe Veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1.000 personen) wordt afgezet tegen de kans op overleven. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor het groepsrisico geldt een verplichting tot verantwoording. Dit houdt in dat over elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico verantwoording moet worden afgelegd (de zogeheten verantwoordingsplicht). Het betrokken bestuursorgaan moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren (waaronder zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen zijn afgewogen. Een belangrijk onderdeel van de verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. Het te realiseren bedrijfsverzamelgebouw op de voor de rest bestaande bedrijfslocatie is volgens artikel 1, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een beperkt kwetsbaar object.
In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het projectgebied sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan. Op de Atlas Leefomgeving zijn de meest belangrijke risicoveroorzakende bedrijven en objecten zijn aangegeven. Het gaat hierbij onder meer om risico's van opslag van patronen, stofexplosies, opslag van gasflessen, ammoniakinstallaties, LPG-tankstations enz.
Risicovolle inrichtingen: Aan de overzijde van de Provincialeweg Noord is een tankstation met LPG gelegen. Het plangebied is gedeeltelijk gelegen binnen de plaatsgebonden risicocontour (10-6 contour) en het invleodsgebied. Deze risicocontour is op basis van het vigerende bestemmingsplan bestemd c.q. aangeduid als 'veiligheidszone - lpg'. In onderhavige situatie blijft de bestaande planologisch-juridische situatie qua bouwmogelijkheden ongewijzigd. Het vigerende bouwvlak wordt enkel opgesplitst in twee separate bouwvlakken waarbij het net als nu mogelijk wordt om een bedrijfsgebouw (in dit geval een bedrijfsverzamelgebouw van maximaal 1.025 m2) ter plaatse op te richten.De bouwmogelijkheden worden hierdoor ter plaatse beperkt ten opzichte van de thans geldende planologisch-juridische situatie. Dit betekent dat een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk is
Transport gevaarlijke stoffen en Leidingen: Op enige afstand (ongeveer 3,0 km) van het plangebied zijn enkel buisleidingen gelegen. Dergelijk buisleidingen hebben een maximaal invloedsgebied van 600 meter. De betreffende leidingen zijn op grotere afstand van het plangebied gelegen en daarmee niet van invloed op het plangebied. Een verantwoording van het groepsrisico voor deze leidingen is dan ook niet aan de orde.
Op ongeveer 3,2 km ten zuiden van het plangebied is de A76 gelegen. Over deze weg vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Voor de A76 kan gesteld worden dat het plangebied buiten het plasbrandaandachtsgebied en de plaatsgebonden risicocontour (10-6) is gelegen. Het plangebied is wel gelegen binnen het invloedsgebied (de 1% letaalzone toxisch: 4,2 km) aangezien de afstand minder dan 4,2 km is. Derhalve is een beperkte verantwoording van het groepsrisico (toxisch scenario) noodzakelijk.
Voor de A2 aan de westzijde van het plangebied geldt dat gezien de afstand van ongeveer 5,0 km het plangebied buiten het plasbrandaandachtsgebied, de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied (de 1% letaalzone toxisch: 3,0 km) is gelegen aangezien de afstand ongeveer 5,0 km is. Een verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet aan de orde.
De spoorlijn Sittard-Heerlen, die parallel loopt aan de A76, heeft geen plasbrandaandachtsgebied en een 10-6 contour van 0 meter. Het invloedsgebied van deze spoorlijn rijkt tot 460 meter. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het plangebied buiten het invloedsgebied van de spoorlijn Sittard-Heerlen is gelegen. Deze risicobron vormt dan ook geen belemmering voor het plangebied. Een verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet aan de orde.
De invloedssfeer van vaarwegen die aangewezen zijn als basisroute reikt tot maximaal 1.070 meter en is afhankelijk van de getransporteerde stofcategorie. Binnenn een afstand van 1.070 meter van het plangebied zijn geen potentieel relevante vaarwegen aanwezigwaarmee rekening moet worden gehouden. Deze risicoborn vormt dan ook geen belemmering voor het plangebied.
In verband met de ligging binnen het invloedsgebied van de A76 kan gesteld worden dat reeds sprake is van vigerende bouwmogelijkheden op deze locatie. Deze worden door het opsplitsen van de bouwvlakken verkleind. Het bouwvlak wordt namelijk beperkt tot maximaal 1.025 m2. Daarnaast blijven de bereikbaarheid en zelfredzaamheid hetzelfde als in de huidige situatie.
4.9 Natuur
Het toetsingskader ten aanzien van flora en fauna bestaat uit Wet natuurbescherming die per 1 januari 2017 in werking is getreden. Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht.
4.9.1 Soortenbescherming
In onderhavige situatie is sprake van een bestaande bedrijfslocatie met twee bestaande bedrijfswoningen en bedrijfsgebouwen. Deze bebouwing blijft gehandhaafd waarbij een deel van de bestaande bedrijfsbebouwing wordt ingericht als bedrijfsverzamelgebouw voor maximaal 4 bedrijven. Ook de aanwezige verhardingen blijven ongewijzigd. Wel wordt er een nieuw gebouw gerealiseerd op het onbebouwde deel van de bedrijfslocatie wat momenteel weiland is. Dit weiland wordt regelmatig gemaaid en verder is er geen beplanting in de vorm van struiken en/of bomen aanwezig. Gezien het gebruik en het regelmatige onderhoud zijn er geen beschermde dier- en plantensoorten aanwezig.
Gedeelte van het plangebied waar het te realiseren gebouw is voorzien
4.9.2 Gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming heeft voor wat betreft gebiedsbescherming betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.
Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, 'Geleenbeekdal', bevindt zich op circa 3,3 kilometer afstand ten zuidwesten van het plangebied. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect als gevolg van storingsfactoren als toename van geluid, licht of depositie van stikstof. Mede gezien de afstand tot het plangebied zijn externe effecten als licht en geluid uitgesloten. Omdat het voorgenomen planvoornemen de realisatie van een nieuw gebouw voor bedrijfsunits ten behoeve van bedrijven in lichte milieucategorieën betreft, is door de realisatie en een (zeer) beperkte toename aan verkeersbewegingen een toename aan stikstofuitstoot te verwachten. Aangezien het plangebied nu al gebruikt wordt als bedrijfslocatie en in combinatie met de afstand tot het Natura 2000-gebied is een toename aan stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied redelijkerwijs niet aan de orde, waardoor een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied is uitgesloten. Volledigheidshalve is echter wel een stikstofdepositieberekening uitgevoerd voor zowel de realisatie- (Bijlage 2) als de gebruiksfase (Bijlage 3) van het nieuwe gebouw. De invoer in de AERIUS calculator wordt hieronder toegelicht.
Realisatiefase
Er wordt met het planvoornemen 1.025 m2 aan nieuwe bedrijfsbebouwing gerealiseerd. Voor de bouwwerkzaamheden worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- Er wordt uitgegaan van een betonfundering. Uitgaande van een funderingspercentage van 10% en betondikte van 50 centimeter, betreft de betonhoeveelheid 51,5 m3;
- Er wordt aangenomen dat de betonmixers een laadvermogen hebben van 20 m3 en de betonstorters een stortvermogen van 100 m3/ uur. Daarmee zijn er 4 betonmixers nodig en 1 uur storten;
- Daarnaast wordt er uitgegaan van een betonvloer van 19 centimeter. Dit leidt tot een hoeveelheid beton van 194,75 m3. Op basis van de capaciteit van betonmixers en betonstorters leidt dit tot 10 betonmixers en 2 uur betonstorten;
- Er wordt daarnaast uitgegaan van een gemiddelde wandhoogte van 8 meter en een wandpercentage van 15%. Daarmee komt het aantal m2 wand neer op ca. 1.230 m2. Op basis van een vermogen van 100 m2/ hijskraan en 50 m2 ladingvermogen per vrachtwagen komt dat neer op 13 draaiuren voor de hijskraan en 25 vrachtwagens;
- Er wordt daarnaast aangenomen dat het dakoppervlak gelijk is aan het bebouwingsoppervlak van 1.025 m2 én een worst case benadering van de hellingshoek door 30% van het bebouwingsoppervlak hierbij op te tellen. Het totale dakoppervlak komt hiermee op 1.333 m2. Op basis van het laadvermogen van de vrachtwagens en het vermogen van de hijskraan komt dat neer op respectievelijk 27 vrachtwagens en 14 draaiuren voor de hijskraan;
- Er wordt aangenomen dat voor de afbouw en leidingwerk (bij benadering 205 m2) 3 draaiuren voor de hijskraan aan de orde zijn en 7 draaiuren van een kleine graafmachine;
- De verkeersbewegingen van licht verkeer worden ingeschat op 1 beweging per 125 m2 bebouwingsoppervlakte;
- Er wordt uitgegaan van een laad- en lostijd van circa 15 minuten per vrachtwagen. Tijdens het laden en lossen wordt aangenomen dat de vrachtwagen 20% van de tijd stationair draait. Daarmee komt het aantal stationaire draaiuren per laadbeurt neer op 3 minuten.
- Worst case wordt ingeschat dat er 200 verkeersbewegingen voor bouwvakkers nodig zijn (2 per busje).
Resumerend komt dit neer op de volgende draaiuren:
Activiteit | Hoeveelheid | Eenheid | Werktuig | Uren/ jaar |
Fundering storten | 51,5 m3 | 100 m3/ uur | betonstorter | 1 |
Betonvloer storten | 194,75 m3 | 100 m3/ uur | betonstorter | 2 |
Wanden plaatsen | 1.230 m2 | 100 m2/ uur | hijskraan | 13 |
Daken plaatsen | 1.333 m2 | 100 m2/ uur | hijskraan | 14 |
Afbouw en leidingwerk | 205 m2 | 100 m2/ uur | hijskraan | 3 |
Afbouw en leidingwerk | 205 m2 | 150 m2/ uur | Kleine graafmachine | 2 |
En tot de volgende verkeersbewegingen:
Activiteit | Hoeveelheid | Eenheid | wagens | bewegingen | Aantal / jaar |
Fundering storten | 51,5 m3 | 20 m3/ wagen | 3 | 6 | 6 |
Betonvloer storten | 194,75 m2 | 20 m2/ wagen | 10 | 20 | 20 |
Wanden plaatsen | 1.230 m2 | 50 m2/ wagen | 25 | 50 | 50 |
Daken plaatsen | 1.333 m2 | 50 m2/ wagen | 27 | 54 | 54 |
Licht verkeer | 1.025 m2 | 1 bewegingen/ 125 m2 | 9 | 18 | 18 |
Redelijkerwijs kan worden aangenomen dat mobiele werktuigen van minstens Stageklasse IV gebruikt worden. Voor de hijskraan geldt een gemiddeld brandstofverbruik van 19 liter per uur. Voor de kleine graafmachine wordt een brandstofverbruik aangenomen van 12 liter per uur. De vrachtwagen kent een brandstofverbruik van 8 liter per uur. Voor de betonstorter geldt een brandstofverbruik van 30 liter per uur. Voor een worst case scenario berekening wordt aangenomen dat het AdBlue verbruik 5% van het brandstofverbruik per uur bedraagt. Daarnaast wordt voor deze mobiele werktuigen een vermogensklasse ingeschat van 75-560 kW. Het voorgaande leidt tot de volgende kenmerken van de inzet van mobiele werktuigen:
werktuig | Stageklasse | Vermogen | Brandstof verbruik [liter/jaar] | AdBlue verbruik [liter/jaar] | Uren/jaar |
Vrachtwagen | IV | 75-560 kW | 32 | 2 | 4 |
Kleine graafmachine | IV | 75-560 kW | 24 | 1 | 2 |
Betonstorter/ mixer | IV | 75-560 kW | 90 | 5 | 3 |
Hijskraan | IV | 75-560 kW | 570 | 29 | 30 |
Gebruiksfase
Op basis van het CBS gelden voor bedrijven de volgende kengetallen voor emissies per milieucategorie per hectare:
Kengetallen emissies per hectare bedrijfsvoering (bron: CBS)
Het plangebied heeft een oppervlakte van 1.025 m2. Dit zal in de toekomstige situatie in totaliteit benut worden voor bedrijfsactiviteiten die in zijn totaliteit in te delen zijn in categorie 1 t/m 3 op basis van de 'Staat bedrijfsactiviteiten' van de VNG. Het plangebied is 0,1025 hectare groot. Dit komt neer op de volgende emissies NOx en NH3 per jaar ten gevolge van de geplande bedrijfsvoering.
Inschatting emissies ten gevolge van gepland bedrijfsvoering op locatie
Uit deze berekeningen blijkt dat er geen sprake is van overschrijding van de norm in zowel de realisatiefase als de gebruiksfase. Negatieve effecten ten gevolge van stikstof op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden kunen op basis van deze berekeningen worden uitgesloten. Een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is niet vereist.
Het plangebied is ook niet gelegen binnen het natuurnetwerk dan wel groenblauwe mantel. De afstand tot het dichtsbijzijnde gebied dat aangewezen is als groenblauw mantel is 300 meter. De afstand tot het natuurnetwerk is groter. Gezien de aard van het planvoornemen zullen de omgevingscondities redelijkerwijs gelijk blijven, waardoor de wezenlijke kenmerken en waarden van het natuurnerwerk en groenblauw mantel niet worden aangetast. Vervolgonderzoek in het kader van het natuurnetwerk en groenblauwe mantel wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
De bescherming van houtopstanden conform de Wet natuurbescherming heeft betrekking op alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers of struiken van een oppervlakte van minimaal tien are of een rijbeplanting die meer dan twintig bomen omvat, gelegen buiten de bebouwde kom. Wanneer houtopstanden worden geveld, niet vallende onder artikel 4.1 van de Wet natuurbescherming, geldt een meldingsplicht bij Gedeputeerde Staten van desbetreffende provincie (artikel 4.2 Wnb). Indien er geen bezwaar is om de houtopstanden te kappen, verplicht artikel 4.2 van de Wet natuurbescherming om binnen 3 jaar na het vellen of tenietgaan van de houtopstand op dezelfde grond houtopstanden opnieuw aan te planten. Er geldt een algehele vrijstelling van de herplantplicht voor houtopstanden die gekapt worden in het kader van natuurbeheer en natuurbehoud.
Aangezien er bij de werkzaamheden geen (onderdelen van) houtopstanden verwijderd worden, is toetsing aan het onderdeel houtopstanden conform de Wet natuurbescherming bij dit plan niet aan de orde.
4.10 Water
In het kader van de Watertoets dient elk bestemmingsplan een waterparagraaf te bevatten, waarin wordt aangegeven hoe in het bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect water. In deze paragraaf is dit beschreven. Voordat wordt ingegaan op de locatie specifieke kenmerken van het plangebied, is eerst het relevant beleid samengevat.
4.10.1 Beleid
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal waterbeleid
Het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 (NWP) is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016-2021. Het NWP beschrijf de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en het beheer van de rijkswateren en rijksvaarwegen. Voor het waterbeleid is het NWP een uitwerking van de Nationale Omgevingsvisie. Belangrijke onderdelen van het NWP zijn de stroomgebiedbeheerplannen, het overstromingsrisicobeheerplan en het Programma Noordzee, die als wetelijke bijlagen zijn opgenomen.
Nederland heef de komende tijd te maken met grote wateropgaven die bovendien in de toekomst steeds groter en complexer worden. Dit komt door een aantal samenhangende uitdagingen: klimaatverandering, bodemdaling, milieuverontreiniging, biodiversiteitsverlies en ruimtedruk. In de uitvoering ligt bovendien een grote opgave om verouderde infrastructuur zoals bruggen en sluizen in stand te houden en waar nodig te vervangen of te renoveren. De wateropgaven waar Nederland op dit moment voor staat, de uitdagingen richting de toekomst en de noodzaak van een integrale aanpak vormen de basis voor 3 hoofdambities van dit NWP:
- Een veilige en klimaatbestendige delta.
- Een concurrerende, duurzame en circulaire delta.
- Een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur.
De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving, zoals de energietransitie, de woningbouw, herstel natuur en de landbouwtransitie is noodzakelijk. Het bodem en watersysteem stelt randvoorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen. Om deze randvoorwaarden ook juridisch te laten doorwerken zijn inhoudelijke kaders nodig voor de inrichting en gebruik van wateren als ook voor ruimtelijke inrichting, landgebruik en de wijze van bouwen.
In Nederland komen veel opgaven voor de leefomgeving bij elkaar op een klein oppervlak. Niet alles kan, soms moeten keuzes worden gemaakt. Daarvoor zijn in het NWP een aantal afwegingsprincipes voor het waterbeleid en beheer opgenomen.
De 3 hoofdambities voor het waterbeleid zijn in het NWP uitgewerkt voor verschillende thema’s – Klimaatadaptatie, Waterveiligheid, Zoetwaterverdeling en droogte, Waterkwaliteit, Grondwater, Scheepvaart – en voor de bijbehorende beheer- en uitvoeringstaken van Rijkswaterstaat. Ook de samenhang van het waterbeleid met andere onderwerpen komt in het NWP aan bod: natuur, landbouw, bodem en ondergrond, landschap, verstedelijking, energietransitie en industrie.
4.11 Archeologie En Cultuurhistorie
4.11.1 Archeologie
In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect 'archeologie' in ruimtelijke plannen. De uitgangspunten van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg zijn als volgt:
- de archeologische waarden dienen zoveel mogelijk in de bodem te worden bewaard;
- er dient vroeg in het proces van de ruimtelijke ordening al rekening te worden gehouden met het aspect 'archeologie'.
De wet bepaalt tevens dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegde gezag indien het gaat om het toetsen van de archeologische onderzoeken en Programma's van Eisen. De gemeente Beekdaelen beschikt over een archeologische beleidskaart. Volgens deze kaart ligt het plangebied in een zone met een middelhoge en lage archeologische verwachtingswaarde. Als gevolg hiervan is in het thans geldende bestemmingsplan dan ook dubbelbestemming met betrekking tot archeologie opgenomen waar sprake is van een middelhoge verwachting. Daar waar de archeologische verwachting laag is ontbreekt een dergelijk dubbelbestemming.
Ter plaatse van het nieuwe bedrijfsverzamelgebouw is geen sprake van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Een bouwverbod is dan ook niet van toepassing waardoor archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de realisatie van het nieuwe gebouw.
4.11.2 Cultuurhistorie
Vanwege artikel 3.6.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een ruimtelijk plan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Gemeenten zullen een inventarisatie moeten (laten) maken van alle cultuurhistorische waarden in het plangebied, dus niet alleen van de archeologische waarden. Daarnaast moeten ze aangeven welke conclusies ze daaraan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het kader van het planvoornemen.
Binnn het plangebied zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten dan wel cultuurhistorische bebouwing aanwezig. De bestaande bebouwing bestaat uit twee bedrijfswoningen en bedrijfsbebouwing die verder geen cultuurhistorische waarden hebben. Er is derhalve geen sprake van enige cultuurhistorische waarde binnen het plangebied. Het aspect cultuurhistorie vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.
Hoofdstuk 5 Juridische Opzet
5.1 Algemeen
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), bepaalt een viertal zaken de opzet en inrichting van de bestemmingsplanregels, te weten:
- de digitale raadpleegbaarheid;
- de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012);
- het Besluit ruimtelijke ordening (Bro);
- het geldende bestemmingsplan '2de wijziging BP Buitengebied Schinnen' (2017).
De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gronden ontwikkeld en bebouwd mogen worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels teruggelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.
5.2 Verbeelding
OP de verbeelding zijn aangegeven:
- de grens van het plangebied;
- de enkelbestemming Bedrijf';
- de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2';
- een bouwvlak
- de functieaanduidingen 'bedrijfswoning' en 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsverzamelgeboouw';
- de bouwaanduiding 'bijgebouwen' en de maatvoerinsaanduidingen 'maximum aantal bedrijven' en maximum goothoogte, maximum bouwhoogte';
- de gebiedsaanduidingen milicuzone - rijksbufferzone' en 'veiligheidszone - lpg';
- het figuur 'relatie'.
Op de verbeelding is de begrenzing van het plangebied vastgelegd, evenals de van toepassing zijnde bestemmng hierbinnen. De verbeelding is getekend op een digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000. Naast dat er bij het tekenen van de verbeelding de uitgangspunten uit de SVBP2012 zijn gehanteerd, is er ook aangesloten op de systematiek die de gemeente Beekdaelen hanteert voor de bestemmingen, zoals opgenomen in het plangebied. Het vigerende bestemmingsplan heeft daarbij als basis gediend.
5.3 Planregels
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Inleidende regels;
- Bestemmingsregels;
- Algemene regels;
- Overgangs- en slotregels.
5.3.1 Inleidende regels
De Inleidende regels (hoofdstuk 1) bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In de Begrippen (artikel 1) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als gebruikte begrippen niet in deze lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijks taalgebruik. In het artikel over de "Wijze van meten" (artikel 2) worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.
5.3.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen. De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de bestemmingsomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betre fende gronden bestemd zijn. Indien er sprake zou kunnen zijn van conflicterende belangen, is er, middels functieaanduidingen een nadere detaillering van de doeleinden opgenomen waarin wordt vermeld welke doeleinden prevaleren. Vervolgens wordt in de bebouwingsregeling aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven dat gronden en opstallen niet in strijd met de bestemming mogen worden gebruikt. Voor de duidelijkheid is in een aantal situaties aangegeven die in ieder geval in strijd met de bestemming worden geacht.
Bedrijf
Het plangebied is net als voorheen bestemd als 'Bedrijf' met dezelfde bijbehorende regeling qua gebruiks- en bouwmogelijkheden. In aanvulling hierop is een specifieke regeling opgenomen voor het beoogde bedrijfverzamelgebouw, zowel in de bestaande bedrijfsbebouwing als in de nieuwbouw. Hiervoor is een functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsverzamelgebouw' in combinatie met de maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal bedrijven. In de regels is bepaald dat ter plaatse van deze aanduiding een bedrijfsverzamelgebouw is toegestaan met het aangegeven maximum aantal bedrijven. Voor de nieuwbouw is een bouwvlak opgenomen met een oppervlakte van 1.025 m2, waardoor het bestaande bouwvlak wordt verkleind.
Waarde - Archeologie 2
Om de archeologische waarden te beschermen is een dubbelbestemming over andere bestemmingen gelegd daar waar de archeologische verwachtingswaarden middelhoog of hoog zijn. Als een omgevingsvergunning voor een bouwwerk of uitbreiding van 1.000 m2 of meer en een diepte van 0,40 cm of wordt wordt aangevraagd, dan zal een archeologisch onderzoek dienen te worden uitgevoerd. Naar aanleiding van dat onderzoek kunnen Burgemeester en Wethouders voorwaarden verbinden aan de bouwvergunning.
Op de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' zijn verschillende werkzaamheden gebonden aan een aanlegvergunning. Dat wil zeggen dat er een omgevingsgunning moet zijn verleend, voordat deze werkzaamheden mogen worden uitgevoerd.
Middels een wijzigingsprocedure kunnen Burgemeester en Wethouders de dubbelbestemming verwijderen van bepaalde gronden, indien deze dubbelbestemming vanuit archeologisch oogpunt niet meer nodig is.
5.3.3 Algemene regels
In de Algemene regels (hoofdstuk 3) zijn opgenomen de anti-dubbeltelbepaling, de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels, de algemene aanduidingsregels, de algemene afwijkingsregels, de algemene wijzigingsregels en de overige regels.
5.3.4 Overgangs- en slotregels
In de Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4) zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De gemeente is in beginsel verplicht om op grond van artikel 6.12 eerste lid Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- 1. het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins is verzekerd;
- 2. het bepalen van een tijdvak voor de exploitatie of een fasering van de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen niet nodig is, en
- 3. het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onder b, c en d Wro niet noodzakelijk is.
Met het planvoornemen is sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Dit betekent dat de gemeenteraad verplicht is om een exploitatieplan op te stellen of moet aantonen dat het kostenverhaal anderszins verzekerd is. De gemeente heeft een anterieure overeenkomst met de eigenaar gesloten. In deze overkomst zijn de principes op basis waarvan het planvoornemen wordt gerealiseerd en de afwenteling van eventuele planschade geregeld. Voor de gemeent zelf zijn er geen kosten verbonden aan de verwezenlijking van het plan. De kosten zijn daarmee in voldoende mate gewaarborgd.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het planvoornemen voldoende is gegarandeerd.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Aangenomen mag worden dat tegen het planvoornem geen overwegende maatschappelijke bezwaren zullen bestaan. Met het planvoornemen worden enkel de de gebruiks- en bouwmogelijkheden van de bedrijfsbestemming ter plaatse verruimd binnen het huidige ruimtebeslag door een bedrijfsverzamelgebouw voor meerdere (lokale) bedrijven toe te staan in combinatie met het opsplitsen van het bestaande bouwvlak in twee separate bouwvlakken. De bouwmogelijkheden worden hierdoor verkleind waardoor er nog maar een nieuw bedrijfsgebouw van maximaal 1.025 m2 mogelijk is. Hiermee wordt leegstand en verpaupering van deze bedrijfslocatie voorkomen. Gezien het kleinschalige karakter van het planvoornemen binnen het huidige ruimtebeslag zijn er naar verwachting geen bezwaren tegen het planvoornemen te verwachten.
Met onderhavig bestemmingsplan is verder aangetoond dat er met de veruiming van de gebruiks- en bouwmogelijkheden binnen het huidge ruimtebeslag van de vigerende bedrijfsbestemming geen problemen te verwachten zijn en er geen negatieve gevolgen zijn voor de waarden in en nabij het plangebied.
Onderhavig bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 De Te Volgend Procedure
Het bestemmingsplan doorloopt als ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:
- a. Ontwerp:
1e ter inzage legging (ontwerpbestemmingsplan)
- b. Vaststelling:
- 1. Vaststelling door de Raad
2e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)
- c. Reactieve aanwijzing
- d. Beroep:
- 1. (Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan
- 2. Beroep bij Raad van State
In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzage ligging van het ontwerp bestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan en kan het onherroepelijk worden.
7.2 Kennisgeving Voorbereiding
Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Provincialeweg Noord 84, 85 en 87 (De Uiver)'. Hierbij is aangegeven dat dit bestemmingsplan de gebruiks- en bouwmogelijkheden van de bedrijfsbestemming ter plaatse verruimd binnen het huidige ruimtebeslag door een bedrijfsverzamelgebouw voor meerdere (lokale) bedrijven toe te staan in combinatie met het uitbreiden van het bouwvlak met maximaal 1.025 m2.
7.3 Vooroverleg
Tot de voorbereiding van dit bestemmingsplan behoort het overleg met de daarvoor in aanmerking komende besturen van betrokken gemeenten, provincie en waterschappen en met diensten van het rijk (indien aan de orde) Instantis die blijkens hun werkterrein, belangen vertegenwoordigen of bevoegdheden krachtens de Wro hebben, worden bij de toestandkoming van bestemmingsplannen betrokken bij het overleg conform artikel 3.1.1 Bro.
Het betreft een reeds bestaande bedrijfslocatie in het buitengebied waar de bedrijfsmogelijkheden qua gebruik worden verruimd binnen het huidige ruimtebeslag door een bedrijfsverzamelgebouw voor meerdere (lokale) bedrijven toe te staan in combinatie met opsplitsen van het vigerende bouwvlak in twee afzonderlijke bouwvlakken. De vigerende bouwmogelijkheden worden hiermee verkleind zodat er nog een bedrijfsgebouw van maximaal 1.025 m2 mogelijk is. Hiermee wordt leegstand en verpaupering van deze bedrijfslocatie voorkomen. Daarnaast maakt de bestaande bedrijfssituatie ruimtelijke gezien onderdeel uit van de bebouwde kom van Doenrade ondanks dat dit niet als zodanig is aangemerkt. Gezien het kleinschalige karakter van het planvoornemen binnen het huidige ruimtebeslag zijn er geen rijks, provinciale en gemeentelijke belangen in het geding. het bestemmingsplan is dan ook direct als ontwerp ter inzage gelegd. De vooroverlegpartners zijn hierover geïnformeerd.
7.4 Zienswijzen En Vaststelling
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 8 maart 2023 tot en met 19 april 2023, gedurende zes weken, ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een pro forma zienswijze door de provincie Limburg tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediend. Naar aanleiding van deze pro forma zienswijze heeft overleg c.q. afstemming met de provincie plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan is het bestemmingsplan op de volgende punten aangepast:
- Paragraaf 2.4 is nader uitgewerkt met betrekking tot de verkeersgeneratie waarbij een (gedetailleerde) verschilberekening is gemaakt tussen de bestaande situatie en beoogde situatie.
- Paragraaf 3.3.2.3 is aangevuld met een nadere motivering ten aanzien van de landschappelijke kernkwaliteiten en de eventuele impact van het planvoornemen hierop.
- Aan paragraaf 3.3.2 (Omgevingsverordening Limburg is een motivering ten aanzien van de instructieregels artikel 2.16 (na-ijlende effecten steenkoolwining) en artikel 1.19.1 (klimaatadaptatie) toegevoegd.
- Het bouwvlak op de verbeelding is aangepast waarbij het bouwvlak aan de voorzijde gelijk is getrokken met de reeds aanwezige bebouwing, waarbij de verkleining van het bouwvlak gecompenseerd wordt door het bouwvlak in de lengte (frontbreedte) breder te maken. Het aangepaste bouwvlak wordt dan 57,5 meter lang en 18 meter diep. De oppervlakte van het bouwvlak wordt dan 1.035 m2. Met deze aanpassing van het bouwvlak wordt de reserveringszone van de provinciale weg gerespecteerd.
Het bestemmingsplan is dan ook gewijzigd vastgesteld in de raadsvergadering van 19 december 2023.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 2 Aerius Berekening Realisatiefase
Bijlage 2 AERIUS berekening Realisatiefase