KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 12 Overige Regels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel

Ammanswal 2 te Tuil

Bestemmingsplan - Gemeente WestBetuwe

Vastgesteld op 31-05-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Toelichting

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
Het bestemmingsplan ‘Ammanswal 2 te Tuil’ met het identificatienummer NL.IMRO.1960.TUIAmmanswal2.VO01 van de gemeente West Betuwe;
1.2 bestemmingsplan Buitengebied Neerijnen:
Het bestemmingsplan ’Buitengebied Neerijnen veegplan 2017’, met identificatienummer NL.IMRO.0304.BPbgneerijnenveegp-1704 van de gemeente Neerijnen;
1.3 verbeelding
De verbeelding van het wijzigingsplan "Ammanswal 2 te Tuil", bestaande uit de kaart met nr. NL.IMRO.1960.TUAmmanswal2-VSG1;
Voor het overige blijven alle begrippen behorende bij het bestemmingsplan ‘Buitengebied Neerijnen veegplan 2017’ en paraplubestemmingsplan "Parkeren 2019"onverkort van toepassing.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;
2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
2.3 bebouwingspercentage:
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming;
2.4 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil verticaal tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;
2.6 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.7 inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.8 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.9 peil:
  • voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met 0,20 m;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein vermeerderd met 0,20 m.
  • 2 Bestemmingsregels

    Artikel 3 Agrarisch

    3.1 Bestemmingsomschrijving
    De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. grondgebonden agrarische bedrijven;
    2. hobbymatige grondgebonden agrarische activiteiten;
    3. aan-huisgebonden-beroepen en bedrijven;
    4. kleinschalig kamperen;
    5. de huisvesting van seizoensarbeiders;
    6. bed and breakfast;
    7. dagrecreatie;
    8. tuinen, erven en verhardingen;
    9. parkeervoorzieningen;
    10. groenvoorzieningen;
    11. nutsvoorzieningen;
    12. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
    13. evenementen.
    3.2 Bouwregels
    3.2.1 Algemeen
    Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
    1. Per bouwvlak mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van één agrarisch bedrijf worden gebouwd. Indien tussen bouwvlakken de aanduiding 'relatie' is opgenomen, worden deze bouwvlakken aangemerkt als één bouwvlak.
    2. De afstand van gebouwen tot de perceelsgrenzen met derden mag niet minder bedragen dan 5 m.
    3.2.2 Bedrijfsgebouwen
    Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. Bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het aangeduide bouwvlak worden gebouwd.
    2. De afstand van bedrijfsgebouwen tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning mag niet minder bedragen dan 3 m. In het geval geen bedrijfswoning aanwezig is, mag de afstand van bedrijfsgebouwen tot de as van de weg niet minder bedragen dan 18 m.
    3. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
    4. De goothoogte van het hoofdgebouw bedrijfsbebouwing mag niet meer bedragen dan 12 m.
    5. De totale bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 12 m.
    6. Planspecifiek:
      1. Het gebouw voorzien van nooduitgangen die van de bron af zijn gericht;
      2. Met de indeling van het bouwvlak rekening houden met de personendichtheid. Koelruimtes en opslag dichter bij de bron (= AGE Rijnvallei) positioneren, ruimtes bestemd voor het verblijf van personen zoals de sorteerruimte van de bron af positioneren;
      3. Het aanbrengen van een centraal afschakelbaar mechanisch ventilatiesysteem in het bedrijfsgebouw. Dit kan de overlevingskans in het gebouw, bij een optredende brand in de PGS 15 opslag, vergroten;
      4. Het door de initiatiefnemer in het bedrijfsnoodplan beschrijven van organisatorische maatregelen die nodig zijn bij een toxische incidentscenario bij AGE Rijnvallei.
    3.2.3 Bedrijfswoningen
    Bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:
    1. Het aantal bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan één per bouwvlak, tenzij anders is aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan.
    2. De voorgevel van de bedrijfswoning moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van maximaal 3 m daarachter. Indien toepassing van deze regel ertoe leidt dat de afstand van de bedrijfswoning tot de as van de weg minder dan 15 meter bedraagt, geldt in afwijking van deze regel dat de afstand van de bedrijfswoning tot de as van de weg minimaal 15 m en maximaal 18 meter dient te bedragen.
    3. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 800 m³ bedragen.
    4. De goothoogte niet meer mag bedragen dan 6m.
    5. De bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 10 m.
    3.2.4 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen
    Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
    1. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
    2. Bijgebouwen en overkappingen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd.
    3. De maximale gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 150 m2.
    4. De goothoogte van bijgebouwen niet meer bedraagt dan 3 m.
    5. In afwijking van het bepaalde b, mag op de gronden voor de voorgevellijn per woning één aanbouw, zoals een portaal of erker worden gebouwd, met dien verstande dat:
      1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan maximaal 6 m²;
      2. de diepte niet meer mag bedragen dan 1,5 m;
      3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m;
      4. de breedte niet meer mag bedragen dan 50% van de gevel.
    3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak
    Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:gelden de volgende bepalingen:
    1. De bouwhoogte van erf-- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor de voorgevellijn van de 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor de voorgevellijn van de bedrijfswoning niet meer mag bedragen dan 1 m.
    2. De bouwhoogte van poeren en poorten mag niet meer bedragen dan 2 m
    3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak
    Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:
    1. De bouwhoogte van poeren en poorten mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat een poer vierkant dient te zijn en dat de oppervlakte per poer niet meer bedraagt dan 1 m2.
    2. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.
    3. Het bouwen van betonpalen ten behoeve van het ondersteunen van fruitbomen is toegestaan mits de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m.
    4. Het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is toegestaan mits:
      1. de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m.
    3.3 Afwijken van de bouwregels
    Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
    1. Het bepaalde in 3.2.1. onder a. voor het bouwen van hulpgebouwen ten behoeve van hobbymatige grondgebonden agrarische activiteiten onder de volgende voorwaarden:
      1. het aantal hulpgebouwen mag niet meer bedragen dan 1 per ha;
      2. de afstand tot het hulpgebouw tot bouwvlakken van derden mag niet minder bedragen dan 30 m;
      3. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 20 m2;
      4. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
      5. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m;
      6. er sprake is van een landschappelijke inpassing.
    2. het bepaalde in 3.2.2 onder a voor het bouwen van hulpgebouwen buiten het bouwvlak onder de volgende voorwaarden:
      1. het aantal hulpgebouwen mag niet meer bedragen dan één per hectare;
      2. de afstand van het hulpgebouw tot bouwvlakken van derden mag niet minder bedragen dan 30 m;
      3. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 20 m2;
      4. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m
      5. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m;
      6. er sprake is van een landschappelijk inpassing.
    3. het bepaalde in 3.2.2 onder a voor het bouwen van veldschuren buiten het bouwvlak onder de volgende voorwaarden:
      1. het aantal veldschuren mag niet meer bedragen dan één per hectare;
      2. de afstand van de veldschuur tot bouwvlakken van derden mag niet minder bedragen dan 30 m; de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 40 m2;
      3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m;
      4. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
      5. er sprake is van een landschappelijk inpassing.
    3.4 Specifieke gebruiksregels
    3.4.1 Strijdig gebruik
    Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen:
    1. boomgaarden binnen een afstand van 50 m tot (bedrijfs)woningen, sport- en recreatievoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen, behoudens bestaande en vervanging van bestaande boomgaarden.
    2. het gebruik van meer dan één bouwlaag van een bouwwerk voor het houden van dieren;
    3. het opslaan van goederen van derden en het stallen van caravans;
    4. het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
    5. het gebruiken of laten gebruiken van een bedrijfswoning als burger-/plattelandswoning, met uitzondering van bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning';
    6. mestverwerking;
    7. grootschalige opslag van aardoliehoudende vloeistoffen of schadelijke stoffen.
    3.4.2 Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven
    Binnen de bestemming 'Agrarisch' is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven toegestaan als nevengeschikte activiteit, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
    1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 50 m2.
    2. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving waarbij geldt dat deze past in milieucategorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten.
    3. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
    4. Detailhandel is niet toegestaan.
    5. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
    3.4.3 Kleinschalig kamperen
    1. Kleinschalig kamperen is toegestaan, waarbij maximaal 15 standplaatsen tot maximaal 3.000 m2 is toegestaan binnen of aansluitend aan het bouwvlak.
    2. In afwijking van het bepaalde onder a zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie' niet meer standplaatsen toegestaan dan 25 standplaatsen.
    3. Binnen het bouwvlak is maximaal 75 m2 aan sanitaire voorzieningen toegestaan.
    3.4.4 Bed and Breakfast
    Bed and breakfast is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    1. Voorzieningen voor bed & breakfast zijn uitsluitend toegestaan binnen de bestaande bebouwing.
    2. De exploitatie van de bed & breakfast wordt uitgeoefend door de hoofdbewoner van de woning.
    3. Per woning is sprake van niet meer dan 3 bed & breakfast eenheden tot een oppervlakte van maximaal 150 m2.
    4. De woonfunctie van de woning blijft behouden.
    5. Parkeren geschiedt op eigen terrein.
    3.4.5 Huisvesting seizoensarbeiders in bedrijfsgebouwen
    De vestiging van seizoensarbeiders binnen bestaande bedrijfsgebouwen is toegestaan, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. De voor bewoning ingerichte gebouwen mogen uitsluitend worden gebruikt voor het bedrijfsmatig verschaffen van nachtverblijf aan werknemers binnen het teeltseizoen die binnen het bedrijf waar ze gehuisvest zijn werkzaamheden verrichten.
    2. Er mogen niet meer dan 20 seizoenarbeiders per bedrijf gehuisvest worden.
    3. De oppervlakte ten behoeve van de huisvesting van seizoenarbeiders mag niet meer bedragen dan 320 m2.
    4. In afwijking van het bepaalde onder b en c mag het aantal seizoensarbeiders en de oppervlakte ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - huisvesting werknemers' niet meer bedragen dan bestaand.
    5. De huisvesting bedraagt niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar en bij glastuinbouwbedrijven ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' 10 maanden per kalenderjaar, waarbij er op jaarbasis minimaal 2 aaneengesloten maanden de huisvesting moet zijn onderbroken.
    6. Er mag geen sprake zijn van zelfstandige bewoning dan wel zelfstandige wooneenheden.
    3.4.6 Evenementen
    Evenementen zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    1. Er mag per terrein per jaar één maal een evenement worden georganiseerd.
    2. Het parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.
    3. Het evenement dient te voldoen aan het gemeentelijk beleid.
    4. Er mag geen sprake zijn van aantasting van natuur- en landschapswaarden.
    5. De duur van een evenement, inclusief op- en afbouwen mag niet meer bedragen dan 5 dagen.
    3.4.7 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing Ammanswal 2
    Binnen 24 maanden na het gereedkomen van de nieuwe bedrijfshal op het perceel Ammanswal 2 in Tuil, moet het landschappelijk inpassingsplan, dat als bijlage is bijgevoegd, gerealiseerd zijn en in stand worden gehouden.
    3.4.8 Voorwaardelijke verplichting ontsluiting Ammanswal 2
    Voordat de bouwwerkzaamheden binnen het plangebied starten moet de ontsluiting van het plangebied op de Slimwei gerealiseerd zijn en in stand worden gehouden. De overkluizing van de watergang moet worden uitgevoerd als brug of rechthoekige duiker. De minimale doorvaarthoogte moet 1,25 meter boven het zomerpeil zijn. De minimale breedte van de doorvaart opening moet 2 meter zijn.
    3.4.9 Parkeren
    3.4.9.1 Algemeen
    1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor de verandering van de functie van een bouwperceel wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan de maximum parkeernormen, zoals opgenomen in de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen', zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning en dat indien deze publicatie gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging, en met dien verstande dat:
      1. het totale aantal benodigde parkeerplaatsen wordt afgerond op het dichtstbijzijnde hele getal;
      2. voldaan wordt aan de in de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' gehanteerde indeling in centrum, schil centrum, rest bebouwde kom en buitengebied, zoals weergegeven in bijlage 1 'Gebiedsindeling Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019' van deze regels.
    2. Parkeerplaatsen dienen aangelegd te worden op het eigen terrein, waarbij de afmetingen per parkeerplaats ten minste voldoen aan de volgende maatvoeringen:
      1. Haaksparkeren:
        - Lengte 5,0 m, breedte 2,5 m
        met dien verstande dat er voldoende manoeuvreerruimte beschikbaar dient
        te zijn voor het kunnen functioneren van de parkeerplaatsen, dat wil zeggen
        minimaal 5 m achter een insteekvak voor haaksparkeren.
      2. Langsparkeren:
        - Vaklengte 6,0 m, breedte 1,8 m.
    3. Het onder a bepaalde is niet van toepassing ingeval een bouwwerk ten gevolge van een calamiteit geheel verloren is gegaan en dit bouwwerk, indien en voor zover sprake is van dezelfde functie en omvang, wordt herbouwd en op gelijke wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien als voor de calamiteit feitelijk het geval was, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
    3.4.9.2 Vrachtauto's
    1. Parkeerplaatsen voor vrachtauto's dienen aangelegd te worden op eigen terrein.
    2. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor de verandering van de functie van een bouwperceel met een behoefte voor vrachtautoparkeren moet worden voldaan aan de CROW-publicatie 327 'Handreiking vrachtautoparkeren' zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning en dat indien deze publicatie gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
    3.4.9.3 Laden en lossen
    Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor de verandering van de functie van een bouwperceel met een behoefte voor het laden en lossen van goederen moet zijn verzekerd dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte voor het laden en lossen met bijbehorende voorzieningen en manoeuvreerruimte.
    3.4.9.4 Afwijken
    1. Parkeernorm
      Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.4.9.1 onder a, mits:
      1. ten minste wordt voldaan aan de minimum parkeernormen, zoals opgenomen in de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen', zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning en dat indien deze publicatie gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging, en met dien verstande dat het totale aantal benodigde parkeerplaatsen wordt afgerond op het dichtstbijzijnde hele getal;
      2. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
      3. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
    2. Geheel of gedeeltelijk afwijken parkeereis Het bevoegd gezag kan geheel of gedeeltelijk afwijken van de parkeereis toestaan. De afwijking moet goed en navolgbaar onderbouwd worden. Van het afwijken van de parkeereis kan sprake zijn bij:
      1. Maatwerk: de afwijking moet onderbouwd worden aan de hand van specifieke kenmerken van de locatie, functie of doelgroep van het project.
      2. Locatie: er moet sprake zijn van een locatie waar het feitelijk onmogelijk is om geheel of gedeeltelijk aan de parkeereis te voldoen of waar het in alle redelijkheid onmogelijk of onwenselijk is (o.a. op grond van planeconomische overwegingen) om geheel of gedeeltelijk te voldoen aan de parkeereis.
    3. Vrijstelling parkeereis Als een ontwikkeling uit economisch oogpunt of uit het oogpunt van milieu, hinder of woonomgeving door de gemeente bijzonder gewenst is, kan volledige vrijstelling van de parkeereis worden verleend. Deze volledige vrijstelling wordt alleen in zeer uitzonderlijke gevallen verleend en een verzoek daartoe wordt uitvoerig gemotiveerd. Voor het verkrijgen van de vrijstelling wordt in ieder geval aangetoond dat het niet mogelijk is om geheel of gedeeltelijk aan de parkeereis op eigen terrein te voldoen en dat er evenmin mogelijkheden bestaan om de parkeereis geheel of gedeeltelijk in de openbare ruimte op te lossen.
    4. Ruimte voor laden of lossen Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.4.9.3, indien en voor zover op andere wijze in de benodigde ruimte voor het laden of lossen van goederen wordt voorzien.
    5. Eigen terrein Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.4.9.1 onder b en 3.4.9.3 onder a, mits:
      1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
      2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
    3.5 Afwijken van de gebruiksregels
    3.5.1 Afwijken nevenfuncties
    Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 en 3.4 ten behoeve van de uitoefening van nevenfuncties bij het agrarisch bedrijf, met dien verstande, dat:
    1. De gezamenlijke vloeroppervlakte aan niet-agrarische activiteiten niet meer bedraagt dan 50% van het bebouwde oppervlak tot een maximum van 350 m², met uitzondering van agrarische bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - oeverwal - stroomrug' waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 700 m2.
    2. Nevenfuncties uitsluitend zijn toegestaan binnen de bestaande bebouwing.
    3. De uitoefening van de nevenfunctie geen nadelige invloed heeft op de afwikkeling van het verkeer en/of niet leidt tot een onaanvaardbare parkeerdruk.
    4. Er geen buitenopslag voor de nevenfunctie plaatsvindt.
    5. De agrarische bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen agrarische bedrijven mogen niet worden beperkt.
    6. De afwijking gepaard gaat met een landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan.
    7. De omgevingsvergunning is niet strijdig met de belangen van relevante risicobronnen en het groepsrisico wordt afgewogen in het licht van een aanvaardbaar verblijfsklimaat.
    8. De volgende nevenfuncties zijn toegestaan:
      1. kleinschalige detailhandel tot maximaal 50m2 verkoopvloeroppervlakte;
      2. kleinschalige horeca, tot maximaal 50m² en een bijbehorend terras tot maximaal 100m2;
      3. vakantieappartementen, waarbij maximaal 3 eenheden zijn toegestaan tot maximaal 195m2;
      4. trekkershutten tot een totaal maximaal oppervlak van 60m2;
      5. productiegebonden detailhandel inclusief opslag tot maximaal 50m2 verkoopvloeroppervlakte;
      6. dagrecreatie, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 500m2 en 750 m2 ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - oeverwal - stroomrug';
      7. zorgfunctie, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 250m2 en 375m2 ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - oeverwal - stroomrug';
      8. statische binnenopslag, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 1.000m2 en 1.500m2 ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - oeverwal - stroomrug';
      9. semi agrarische bedrijvigheid, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 400m2 en 600m2 ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - oeverwal - stroomrug'
      10. niet agrarische bedrijvigheid, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 400m2 en 600m2 ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - oeverwal - stroomrug'.i. Cumulatie van nevenfuncties, met uitzondering van statische binnenopslag en kleinschalig kamperen, is toegestaan tot maximaal 50% van de bedrijfsbebouwing, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 350m2 en 700m2 ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - oeverwal - stroomrug'.
    3.5.2 Afwijken kleinschalig kamperen

    Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.5 ten behoeve van extra standplaatsen, waarbij maximaal 25 standplaatsen tot maximaal 5.000 m2 is toegestaan binnen of aansluitend aan het bouwvlak, mits:
    1. Sprake is van een landschappelijke inpassing.
    2. De omgevingsvergunning is niet strijdig met de belangen van relevante risicobronnen en het groepsrisico wordt afgewogen in het licht van een aanvaardbaar verblijfsklimaat.
    3.5.3 Afwijken ten behoeve van huisvesting seizoensarbeiders in bedrijfsgebouwen en/of logiesgebouwen
    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in 3.4.5, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. De voor bewoning ingerichte gebouwen mogen uitsluitend worden gebruikt voor het bedrijfsmatig verschaffen van nachtverblijf aan werknemers binnen het teeltseizoen die binnen het bedrijf waar ze gehuisvest zijn werkzaamheden verrichten.
    2. De noodzaak dient aangetoond te zijn door een advies van een ter zake deskundige.
    3. Er mogen niet meer dan 32 seizoenarbeiders per bedrijf gehuisvest worden.
    4. De oppervlakte ten behoeve van de huisvesting van seizoenarbeiders mag niet meer bedragen dan 400 m2.
    5. De huisvesting bedraagt niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar.
    6. Er mag geen sprake zijn van zelfstandige bewoning dan wel zelfstandige wooneenheden.
    7. De omgevingsvergunning is niet strijdig met de belangen van relevante risicobronnen en het groepsrisico wordt afgewogen in het licht van een aanvaardbaar verblijfsklimaat.
    3.5.4 Afwijken ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders in woonunits en / of stacaravans
    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in 3.4.5 voor het huisvesten van seizoensarbeiders in woonunits en/of stacaravans, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. Er is aangetoond dat huisvesting binnen de bestaande bebouwing niet mogelijk is.
    2. De afwijking dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van het bedrijf. In geval de afwijking meer dan 12 seizoensarbeiders betreft, dient hieromtrent vooraf advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige.
    3. De woonunits en / of stacaravans mogen uitsluitend worden gebruikt voor het bedrijfsmatig verschaffen van nachtverblijf aan werknemers binnen het teeltseizoen die binnen het bedrijf waar ze gehuisvest zijn werkzaamheden verrichten.
    4. Er mogen niet meer dan 32 seizoenarbeiders per bedrijf gehuisvest worden.
    5. De oppervlakte ten behoeve van de huisvesting van seizoenarbeiders mag niet meer bedragen dan 400 m2.
    6. De huisvesting bedraagt niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar en bij glastuinbouwbedrijven ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' 10 maanden per kalenderjaar, waarbij de huisvesting op jaarbasis minimaal 2 aaneengesloten maanden moet zijn onderbroken.
    7. Er mag geen sprake zijn van zelfstandige bewoning dan wel zelfstandige wooneenheden.
    8. De omgevingsvergunning is niet strijdig met de belangen van relevante risicobronnen en het groepsrisico wordt afgewogen in het licht van een aanvaardbaar verblijfsklimaat.
    3.5.5 Afwijken mantelzorgvoorzieningen
    Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in 3.4.1 onder d ten behoeve van de realisering van een mantelzorgvoorziening in een bijbehorend bouwwerk, mits:
    1. de behoefte aan mantelzorg is aangetoond, dan wel de mantelzorg een ouder-kind relatie betreft waarbij de ouder 65 jaar of ouder is;
    2. de mantelzorgvoorziening is bedoeld voor de huisvesting van één huishouden;
    3. de waarden en belangen van derden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
    4. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake aan- en uitbouwen en bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;
    5. er geen zelfstandige woning ontstaat.
    6. na beëindiging van de mantelzorgsituatie dient de tijdelijke woonunit weer verwijderd te worden;
    7. bij de mantelzorgvoorziening geen afzonderlijke bijgebouwen worden opgericht.
    3.5.6 Afwijken dubbele bewoning
    Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van dubbele bewoning van een bedrijfswoning, inclusief aanbouwen, zonder formele splitsing van de woning, indien in het kader van bedrijfsopvolging noodzakelijk wordt geacht, met dien verstande dat:
    1. maximum 2 huishoudens zijn toegestaan in de bedrijfswoning;
    2. geen tweede zelfstandige woning mag ontstaan;
    3. de inhoud van de bedrijfswoning minimaal 500 m3 bedraagt.
    3.5.7 Afwijken afstand boomgaarden tot gevoelige functies
    Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in 3.4.1 onder a ten behoeve van de realisering van een boomgaard binnen 50 m van gevoelige functies, mits uit onderzoek blijkt dat:
    1. De afwijking milieuhygiënisch inpasbaar is.
    2. Er geen hinder is voor omliggende (bedrijfs)woningen en bedrijven.
    3.6 Wijzigingsbevoegdheden
    3.6.1 Wijziging ten behoeve van vormverandering bouwvlak
    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. De vormverandering is noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of-ontwikkeling van het bedrijf.
    2. De totale oppervlakte van het bouwvlak mag niet worden vergroot.
    3. De wijziging dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.
    4. De agrarische bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen agrarische bedrijven mogen niet worden beperkt.
    5. De wijziging gaat gepaard met een landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan.
    3.6.2 Wijziging ten behoeve van vergroting bouwvlak
    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. Vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 2 ha voor grondgebonden agrarische bedrijven.
    2. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van het bedrijf. Vooraf dient hieromtrent advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige.
    3. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak.
    4. De wijziging dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.
    5. De agrarische bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen agrarische bedrijven mogen niet worden beperkt.
    6. De wijziging gaat gepaard met een landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan.
    3.6.3 Wijziging ten behoeve van een niet-agrarisch bedrijf
    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen ten
    behoeve van de omschakeling naar een niet-agrarisch bedrijf, waarbij moet worden
    voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.
    2. Wijziging is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - regionaal cluster glastuinbouw'.
    3. Voor niet agrarische functies wordt het bestemmingsvlak verkleind tot 5.000 m².
    4. De oppervlakte aan bebouwing voor niet agrarische functies mag niet meer bedragen dan 500 m2, met uitzondering van:
      1. wijziging ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - oeverwal - stroomrug', waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 750 m2.
      2. niet agrarische functies in de vorm van recreatie waarbij de oppervlakte ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - oeverwal - stroomrug' niet meer mag bedragen dan 750 m2;
      3. niet agrarische functies in de vorm van zorgfuncties niet meer mag bedragen dan 250 m2 en ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - oeverwal - stroomrug' niet meer dan 375 m2;
      4. niet agrarische functies in de vorm van statische opslag niet meer mag bedragen dan 500 m2 vermeerderd met 75% van de bestaande opstallen en ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - oeverwal - stroomrug' 750 m2 vermeerderd met 75% van de bestaande opstallen.
    5. Overtollige bebouwing, met uitzondering van monumentale bebouwing en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing dient te worden gesloopt.
    6. In afwijking van het bepaalde onder d mag het geheel aan bestaande bedrijfsgebouwen worden gebruikt ten behoeve van semi-agrarische bedrijvigheid.
    7. In afwijking van het bepaalde onder d mag voor iedere 5.000 m2 aan gesloopte kassen 125 m2 aan nieuwe bedrijfsgebouwen worden gebouwd, waarbij het totaal aan nieuw te bouwen bedrijfsgebouwen niet meer mag bedragen dan 500 m2.
    8. Buitenopslag is niet toegestaan.
    9. Bedrijvigheid is uitsluitend toegestaan in de milieucategorieën 1 en 2 conform de Staat van bedrijfsactiviteiten.
    10. In afwijking van het bepaalde onder i is bedrijvigheid in een hogere milieucategorie toegestaan mits het bedrijf niet meer milieuhinder veroorzaakt dan het bestaande bedrijf.
    11. Er is geen hinder voor omliggende (bedrijfs)woningen en bedrijven.
    12. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
    13. De wijziging gaat gepaard met een landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan.
    3.6.4 Wijziging naar wonen
    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen', waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. De agrarische gronden mogen niet gelegen zijn in een glasconcentratiegebied ter plaatse van een overige zone – regionaal cluster glastuinbouw.
    2. Het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd en agrarisch hergebruik is redelijkerwijs niet mogelijk.
    3. De wijziging dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
    4. De agrarische bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen agrarische bedrijven mogen niet worden beperkt.
    5. Het aantal woningen mag niet toenemen, met dien verstande dat de inhoud per woning niet meer mag bedragen dan 750 m3.
    6. De oppervlakte aan aan- uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 150 m2.
    7. Overtollige bebouwing, met uitzondering van monumentale bebouwing, dient te worden gesloopt. In bijzondere gevallen is het college bevoegd om bij een fraai essemble in goede bouwkundige staat en binnen een verantwoorde stedenbouwkundige opzet.
    8. In afwijking van het bepaalde onder e. mag per 100 m2 aan gesloopte bedrijfsgebouwen 40 m3 toegevoegd worden aan de inhoud van de woning, waarbij de inhoud van de woning maximaal 1.200 m3 mag bedragen.
    9. In afwijking van het bepaalde onder f. mag per 500 m2 aan gesloopte bedrijfsgebouwen of per 1.000 m2 aan gesloopte kassen 100 m2 extra aan nieuwe bijgebouwen worden opgericht, waarbij de totale oppervlakte aan bijgebouwen maximaal 500 m2 mag bedragen.
    10. Er dient te worden voorzien in een passende landschappelijke inpassing op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd beplantingsplan.
    11. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van Artikel 20 Wonen, van het bestemmingsplan “Buitengebied Neerijnen Veegplan 2017” of opvolgend plan.
    3.6.5 Wijziging naar wonen ten behoeve van plattelandswoning
    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door toevoeging van de aanduiding 'specifieke
    vorm van agrarisch - plattelandswoning'. Deze wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend worden toegepast onder de volgende voorwaarden:
    1. De voormalige agrarische bedrijfswoning mag niet gelegen zijn in een landbouwontwikkelingsgebied of een glasconcentratiegebied ter plaatse van een overige zone – regionaal cluster glastuinbouw;
    2. De agrarische bestemming blijft gehandhaafd.
    3.6.6 Wijziging naar wonen ten behoeve van ruimte - voor - ruimtewoningen
    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. De agrarische gronden mogen niet gelegen zijn in een glastuinbouwconcentratiegebied of een glasconcentratiegebied ter plaatse van een overige zone – regionaal cluster glastuinbouw;
    2. Het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd en agrarisch hergebruik is redelijkerwijs niet mogelijk.
    3. De wijziging dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
    4. De agrarische bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen agrarische bedrijven mogen niet worden beperkt.
    5. Voor wat betreft de ruimte - voor - ruimte regeling voor bedrijfsgebouwen geldt het bepaalde onder e en voor wat betreft de ruimte - voor ruimte regeling van kassen geldt het bepaalde onder f.
    6. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van Artikel 20 Wonen, van het bestemmingsplan “Buitengebied Neerijnen Veegplan 2017” of opvolgend plan, waarbij overtollige bedrijfsbebouwing, met uitzondering van monumentale en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, dient te worden gesloopt, met dien verstande dat voor de sloop van 1.000 m2 aan bedrijfsgebouwen een woongebouw van 1.200 m3 of vrijstaande woning van 750 m3 mag worden gebouwd, waarbij de oppervlakte van een wooneenheid niet minder mag bedragen dan 350 m3. Voor iedere 300 m2 extra gesloopte bedrijfsgebouwen mag 100 m3 aan het woongebouw worden toegevoegd, met dien verstande dat de inhoud maximaal 1.600 m3 bedraagt.
    7. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van Artikel 20 Wonen, van het bestemmingsplan “Buitengebied Neerijnen Veegplan 2017” of opvolgend plan, waarbij overtollige kassen, met uitzondering van monumentale en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, dienen te worden gesloopt, met dien verstande dat voor de sloop van 10.000 m2 aan kassen een woongebouw van 1.200 m3 of vrijstaande woning van 750 m3 mag worden gebouwd, waarbij de oppervlakte van een wooneenheid niet minder mag bedragen dan 350 m3. Voor iedere 2.500 m2 extra gesloopte kassen mag 100 m3 aan het woongebouw worden toegevoegd, met dien verstande dat de inhoud maximaal 1.600 m3 bedraagt.
    8. mits de oppervlakte van de woning niet meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van de te slopen bebouwing.
    9. Er dient te worden voorzien in een passende landschappelijke inpassing op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd beplantingsplan.
    10. Er dient te worden voldaan aan het gemeentelijk woningbouwprogramma.
    11. Saldering tussen verschillende locaties is toegestaan, waarbij op de locatie waar de grootste oppervlakte aan bebouwing wordt gesloopt, de woning gerealiseerd dient te worden.

    Artikel 4 Waarde - Archeologie 3

    4.1 Bestemmingsomschrijving
    De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen terreinen zijn, naast andere bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.
    4.2 Bouwregels
    1. Op deze terreinen mogen ten behoeve van de in artikel 28.1 bedoelde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
    2. In aanvulling op het bepaalde onder a mogen bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen worden gebouwd, indien:
      1. het bouwplan betrekking heeft op wijziging of vervanging van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
      2. de totale bodemingreep kleiner is dan 5.000 m2 en de verstoring minder diep dan 50 cm is.
    4.3 Afwijken van de bouwregels
    1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 28.2 voor bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.
    2. De afwijking wordt verleend, indien op basis van een aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
      1. de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
      2. op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn.
    3. Alvorens het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een afwijking als bedoeld in sub a, wint zij schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden verbonden aan de omgevingsvergunning.
    4. Indien een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend is het ten tijde van de bouwwerkzaamheden aan de gemeente Neerijnen of een daardoor aangewezen partij altijd toegestaan archeologische waarnemingen te doen.
    4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
    1. Het is verboden op of in deze gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
      1. grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm en over een oppervlakte groter dan 5.000 m², waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage, met uitzondering van het vervangen van een bestaande drainage;
      2. het verlagen van het waterpeil;
      3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
      4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
      5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en andere detectieapparatuur) gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten.
    2. De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van sub a geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien mede op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
    3. Het verbod, zoals in sub a bedoeld, is niet van toepassing, indien:
      1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
      2. het gaat om gronden die (vergund) geroerd zijn en op gronden die binnen 5 m van bestaande funderingen zijn gelegen;
      3. op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
      4. de werken en werkzaamheden:
        • reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
        • mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning;
      5. de werken en werkzaamheden op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.
    4. Alvorens het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a, wint zij schriftelijk advies in bij de archeologische deskundige omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.
    5. In geval van omgevingsvergunningverlening is het aan de gemeente West-Betuwe of een daardoor aangewezen partij altijd toegestaan archeologische waarnemingen te doen ten tijde van het uit te voeren werk.

    Artikel 5 Waarde - Archeologie 4

    5.1 Bestemmingsomschrijving
    De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden dienen alleen bij projecten in het kader van de Tracéwet en projecten met een bodemingreep / verstorende werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 10.000m2 te worden onderzocht op eventuele archeologisch waardevolle resten.

    3 Algemene Regels

    Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

    Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uit-voering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

    Artikel 7 Algemene Bouwregels

    7.1 Maatvoering
    In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of de afstand tot enige aanduiding van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het vastgesteld van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
    7.2 Bebouwingspercentages
    In die gevallen dat een bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met een verleende vergunning tot stand is gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het vastgesteld van het plan meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels zijn voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als

    Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

    8.1 Algemene gebruiksregels
    In die gevallen dat het bestaande gebruik, dat in overeenstemming met een verleende vergunning tot stand is gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het vastgesteld van het plan meer bedraagt dan in de gebruiksregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt dat gebruik in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
    8.2 Strijdig gebruik
    Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
    1. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
    2. het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
    3. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing als opslag- of bergplaats van gebruikte, afgedankte c.q. aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken goederen, voorwerpen of materialen, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
    4. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover dat noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
    5. het gebruiken van gebouwen ten behoeve van de huisvesting van de verzorgers van paarden;
    6. evenementen tenzij uitdrukkelijk toegestaan.

    Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

    9.1 Overige zone – oeverwal - stroomrug
    Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone – oeverwal - stroomrug' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke elementen van de rivieroeverwallen en stroomruggen.

    Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

    10.1 Algemene afwijkingen
    Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:
    1. Van de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages, met uitzondering van de inhoud van een (bedrijfs)woning, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.
    2. Van deze regels en toestaan dat de afstand van gebouwen tot de as van de weg niet minder mag bedragen dan 10 m, met dien verstande dat:
      1. de afwijking stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is;
      2. er geen onevenredige hinder ontstaat voor omliggende functies.
    3. Van deze regels en toestaan dat de afstand van gebouwen tot de perceelsgrens met derden niet minder mag bedragen dan 2 m, met dien verstande dat:
      1. de afwijking stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is;
      2. er geen onevenredige hinder ontstaat voor omliggende functies.
    4. Van deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft.
    5. Van deze regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
    6. Van deze regels ten behoeve van de overschrijding van de voorgevellijn of voorgevelrooilijn voor de bouw van een luifel aan de voorgevel van een hoofdgebouw, geen woning zijnde, met dien verstande dat:
      1. de overschrijding van de voorgevellijn of voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 2 m;
      2. de bouwhoogte van de luifel niet meer mag bedragen dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
      3. er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid.
    7. Van deze regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
      1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m3 mag bedragen;
      2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
    8. Van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
      1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 40 m;
      2. ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot niet meer dan 50 m;
      3. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 m;
    9. Van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
      1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
      2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.

    Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

    11.1 Wijzigen Waarde - Archeologie 1/2/3/4
    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:
    1. de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3' of 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    2. aan gronden alsnog de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3' of 'Waarde - Archeologie 4' toe te kennen indien uit aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op
    11.2 Wijziging naar de bestemming Bos, Natuur en / of Water
    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden binnen dit bestemmingsplan te wijzigen in de bestemming 'Bos', 'Natuur' en / of 'Water' ten behoeve van behoud en / of ontwikkeling van bos, natuur en / of water, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. De wijziging mag uitsluitend plaatsvinden voor de realisatie van waterberging, de ecologische hoofdstructuur, ecologische verbindingszones en / of landschappelijk raamwerk ten behoeve van bos- natuur- of landschapscompensatie aansluitend aan deze zones.
    2. De wijziging pas plaatsvindt nadat aankoop / overdracht in voldoende mater is verzekerd of al heeft plaatsgevonden.
    3. De wijziging is uitsluitend toegestaan als de aanwezige gebiedswaarden niet onevenredig worden
    4. aangetast.

    Artikel 12 Overige Regels

    12.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
    Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteld van het bestemmingsplan.
    12.2 Van toepassing verklaring
    Het bestemmingsplan Ammanswal 2 te Tuil met identificatienummer Nl.IMRO.1960.TUIAmmanswal2-VSG1, welke alsdan wordt vastgesteld door de gemeenteraad van de Gemeente West – Betuwe, met dien verstande dat:
    • Enkelbestemming -A- Agrarisch (ex. Art 3)
    • Dubbelbestemming Waarde – Archeologie 3 (ex. Art 28)
    • Dubbelbestemming Waarde – Archeologie 4 (ex. Art 29)
    • Aanduiding: Bouwblok

    4 Overgangs- En Slotregels

    Artikel 13 Overgangsrecht

    13.1 Overgangsrecht bouwwerken
    1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
      1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
      2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
    2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
    3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
    13.2 Overgangsrecht gebruik
    1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
    2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
    3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
    4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

    Artikel 14 Slotregel

    Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Ammanswal 2 te Tuil'.