Buitengebied Neerijnen, Veegplan 2017, herziening Ammanswal 5
Bestemmingsplan - gemeente West Betuwe
Vastgesteld op 24-09-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Buitengebied Neerijnen, Veegplan 2017, herziening Ammanswal 5 met identificatienummer NL.IMRO.1960.WAAAmmanswal5-VSG1 van de gemeente West Betuwe;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aanbouw:
een aan het hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat bouwkundig ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, of het fokken en houden van dieren, nader te onderscheiden in:
- Grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: akkerbouw-, fruitteelt,- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Melkveebedrijven worden hieronder ook begrepen; - Niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie niet in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond. Niet-grondgebonden bedrijven zijn intensieve veehouderijen, glastuinbouwbedrijven en grondgebonden teeltbedrijven en kwekerijen, zoals champignonteeltbedrijven, witlofkwekerijen, nertsenkwekerijen en sommige viskwekerijen en wormenkwekerijen; - Grondgebonden veehouderij:
een agrarisch bedrijf voor het houden van vee waarbij het houden van vee geheel of grotendeels afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond waarover het bedrijf kan beschikken, met uitzondering van mestkalverhouderijen, paardenhouderij en manege;
1.6 ambachtelijk bedrijf:
een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen - alsook in verband hiermee en als nevenactiviteit van ondergeschikt belang - het verkopen en/of leveren van goederen;
1.7 arbeidsmigrant:
arbeiders/arbeidskrachten die niet afkomstig zijn uit Nederland;
1.8 archeologisch deskundige:
de door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie;
1.9 archeologisch monument:
terrein dat op basis van de Erfgoedwet is aangewezen als beschermd archeologisch monument;
1.10 archeologisch onderzoek:
onder archeologisch onderzoek wordt verstaan het verrichten van een archeologisch onderzoek, in de zin van de KNA. Een archeologisch onderzoek mag enkel worden verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet of een certificaat ex artikel 5.1 Erfgoedwet en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);
1.11 archeologische verwachting:
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten;
1.12 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;
1.13 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.14 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.15 bed & breakfast:
een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als ondergeschikte toeristisch-recreatieve activiteit. Onder een bed & breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;
1.16 bedrijf/niet agrarisch bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.17 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat geschikt is voor bedrijfsmatige activiteiten, waaronder ook maatschappelijke- en sportgerelateerde activiteiten worden gerekend, niet zijnde kassen;
1.18 bedrijfswoning:
een woonruimte in of bij een gebouw of op een terrein kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.19 bestaand:
bestaand op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.20 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.21 bijgebouw:
een niet voor bewoning bestemd op zichzelf staand gebouw, dat zowel bouwkundig als functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en ten dienste staat van het hoofdgebouw;
1.22 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.23 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd, zulks met uitsluiting van een kelder en een zolder voor zover die gelet op de bouwtechnische eisen in het Bouwbesluit onbruikbaar zijn geworden;
1.24 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.25 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.26 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.27 dagrecreatie:
recreatieve activiteit die plaats vindt binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang in de vorm van extensieve dagrecreatie welke in hoofdzaak gericht is op natuurbeleving en landschapsbeleving zoals wandelen, skeeleren, fietsen of kanoën;
1.28 erfbeplanting:
visueel afschermende, maskerende en/of het landschapsbeeld versterkende en overwegend opgaande (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie;
1.29 evenement:
alle tot vermaak en recreatie bedoelde tijdelijke al dan niet periodiek terugkerende activiteiten op of aan de openbare weg, dan wel voor publiek toegankelijk, zoals feesten, markten, braderieën, sportwedstrijden, voorstellingen, optochten en dergelijke;
1.30 extensief recreatief medegebruik:
recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, paardrijden en sportvissen, die plaats vinden binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang;
1.31 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.32 glastuinbouwbedrijf:
een bedrijf gericht op de teelt of veredeling van gewassen, ruimtelijk gezien geheel of nagenoeg geheel met behulp van een constructie van glas, kunststof of een andere materiaal soort voor een overkapte teelt of veredeling van gewassen (zoals kassen, boog-, tunnel- en rolkassen en wandelkappen) van minimaal 1.500 m2;
1.33 hervestiging:
situatie waarbij sprake is van verplaatsing van een bestaand in de regio Rivierenland gevestigd agrarisch bedrijf;
1.34 hoofdgebouw:
een of meerdere panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op de bestemming het belangrijkst is;
1.35 horecabedrijf:
een bedrijf of instelling gericht op het verstrekken van logies en van maaltijden en spijzen of van dranken, met daaraan ondergeschikt het exploiteren van zaalruimten inclusief de daarbij behorende terrassen, zoals een hotel, restaurant, afhaalcentrum, cafetaria of café;
1.36 hulpgebouw (agrarisch):
een solitaire schuur/stal in het agrarisch gebied die dient voor de stalling van pony's, paarden schapen en/of geiten alsmede gebouwtjes / containers ten behoeve van beregeningsinstallaties;
1.37 inrichting:
elke door de mens bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht;
1.38 intensieve kwekerij:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie niet in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde gronden in de directe omgeving van het bedrijf (bijvoorbeeld champignonkwekerij, wormenkwekerij, viskwekerij);
1.39 kas:
agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of boogkas hoger dan 1,5 m, niet zijnde (tijdelijke) ongeconditioneerde tunnelkassen van folie;
1.40 kampeermiddel:
een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend bestemd of opgericht dan wel kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.41 kleinschalige mestverwerking:
het verwerken van mest van bedrijven uit de directe omgeving tot een maximum van 36.000 ton per jaar;
1.42 landschappelijke waarde:
waarden in landschappelijk-esthetische en geomorfologische zin;
1.43 logiesgebouw:
een gebouw met zelfstandige slaapruimten met ten minste een gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair en keuken;
1.44 maaiveld:
de bovenkant van het aansluitende afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden;
1.45 nieuwvestiging:
de vestiging van een nieuw agrarisch bedrijf anders dan bedrijfsverplaatsing of vestiging van een buiten de provincie Gelderland/regio Rivierenland/gemeente Neerijnen gevestigd agrarisch bedrijf;
1.46 opslag, statische (binnen)opslag:
binnenopslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf. Het betreft bijvoorbeeld (seizoens)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke;
1.47 opslag, dynamische (binnen)opslag:
binnenopslag van goederen die een regelmatige verplaatsing behoeve vanwege productie en/of handel voor het eigen bedrijf;
1.48 opslag, buiten opslag:
buitenopslag van goederen die een regelmatige verplaatsing behoeve vanwege productie en/of handel voor het eigen bedrijf;
1.49 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.50 perceelsgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.51 seizoenarbeiders:
werknemers die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn;
1.52 seksinrichting:
een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een hiervoor bedoelde inrichting worden in elk geval verstaan: een bordeel, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en erotische massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar;
1.53 teeltondersteunende kas:
een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dat dient voor de productie van gewassen onder geconditioneerd klimaatomstandigheden;
1.54 teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde kassen:
voorzieningen die toegepast worden om de teelt van groente, fruit, bomen of potplanten te bevorderen en te beschermen, zoals hagelnetten, stellingen en regenkappen, niet zijnde teeltondersteunende kassen;
1.55 ter zake deskundige:
de saab of een andere door het bevoegd gezag aangewezen deskundige;
1.56 veldschuur:
een solitaire schuur / stal in het agrarisch gebied die dient als opslag / stalling ten behoeve van het agrarisch bedrijf en / of agrarische activiteiten en als zodanig is aangeduid;
1.57 voorgevellijn:
de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen alsmede het verlengde daarvan, met dien verstande dat:
- a. bij gesplitste (monumentale) woningen van voor 1940 de oorspronkelijke voorgevel als voorgevel(rooi)lijn wordt aangehouden, tenzij in een specifiek geval anders is vastgelegd;
1.58 voorgevelrooilijn:
de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd;
1.59 woongebouw:
een gebouw waarin meerdere wooneenheden gevestigd zijn;
1.60 woonruimte:
een besloten ruimte, die al dan niet tezamen met één of meer andere ruimten, bestemd is voor de bewoning door één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;
2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
2.3 bebouwingspercentage
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming;
2.4 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil verticaal tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;
2.6 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.7 inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.8 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.9 peil:
- a. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met 0,20 m;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein vermeerderd met 0,20 m.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. grondgebonden agrarische bedrijven, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - boomgaard' een boomgaard is toegestaan;
- b. dagrecreatie;
- c. tuinen, erven en verhardingen;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- h. extensief recreatief medegebruik, zoals onder meer een fruitautomaat en een fietsoplaadpunt.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen, waardoor bij nieuwbouw van het bedrijfsgebouw extra bouweisen ten aanzien van het realiseren van een (extra) nooduitgang vanuit het bedrijfsgebouw (in een richting die is afgekeerd van de nabijgelegen Bevi-inrichting) en een centraal bedienbare ventilatie in het gebouw kunnen worden opgelegd.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen terreinen zijn, naast andere bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
- a. Op deze terreinen mogen ten behoeve van de in 4.1 bedoelde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
- b. In aanvulling op het bepaalde onder a mogen bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen worden gebouwd, indien:
- 1. het bouwplan betrekking heeft op wijziging of vervanging van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
- 2. de totale bodemingreep kleiner is dan 250 m² en de verstoring minder diep dan 50 cm is.
4.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 4.2 voor bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.
- b. De afwijking wordt verleend, indien op basis van een aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
- 1. de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
- 2. op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn.
- c. Alvorens het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een afwijking als bedoeld in sub a, wint zij schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden verbonden aan de omgevingsvergunning.
- d. Indien een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend is het ten tijde van de bouwwerkzaamheden aan de gemeente Neerijnen of een daardoor aangewezen partij altijd toegestaan archeologische waarnemingen te doen.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden op of in deze gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm en over een oppervlakte groter dan 250 m², waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage, met uitzondering van het vervangen van een bestaande drainage;
- 2. het verlagen van het waterpeil;
- 3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- 4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en andere detectieapparatuur) gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten.
- b. De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van sub a geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien mede op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
- c. Het verbod, zoals in sub a bedoeld, is niet van toepassing, indien:
- 1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
- 2. het gaat om gronden die (vergund) geroerd zijn en op gronden die binnen 5 m van bestaande funderingen zijn gelegen;
- 3. op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- 4. de werken en werkzaamheden:
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning;
- 5. de werken en werkzaamheden op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.
- d. Alvorens het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a, wint zij schriftelijk advies in bij de archeologische deskundige omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.
- e. In geval van omgevingsvergunningverlening is het aan de gemeente Neerijnen of een daardoor aangewezen partij altijd toegestaan archeologische waarnemingen te doen ten tijde van het uit te voeren werk.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Algemene gebruiksregels
In die gevallen dat het bestaande gebruik, dat in overeenstemming met een verleende vergunning tot stand is gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedraagt dan in de gebruiksregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt dat gebruik in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
6.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- a. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
- b. het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
- c. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing als opslag- of bergplaats van gebruikte, afgedankte c.q. aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken goederen, voorwerpen of materialen, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- d. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover dat noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- e. het gebruiken van gebouwen ten behoeve van de huisvesting van de verzorgers van paarden;
- f. evenementen tenzij uitdrukkelijk toegestaan.
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
7.1 Overige zone - oeverwal - stroomrug
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - oeverwal - stroomrug' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke elementen van de rivieroeverwallen en stroomruggen.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Algemene afwijkingen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:
- a. Van de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages, met uitzondering van de inhoud van een (bedrijfs)woning, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.
- b. Van deze regels en toestaan dat de afstand van gebouwen tot de as van de weg niet minder mag bedragen dan 10 m, met dien verstande dat:
- 1. de afwijking stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is;
- 2. er geen onevenredige hinder ontstaat voor omliggende functies.
- c. Van deze regels en toestaan dat de afstand van gebouwen tot de perceelsgrens met derden niet minder mag bedragen dan 2 m, met dien verstande dat:
- 1. de afwijking stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is;
- 2. er geen onevenredige hinder ontstaat voor omliggende functies.
- d. Van deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft.
- e. Van deze regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
- f. Van deze regels ten behoeve van de overschrijding van de voorgevellijn of voorgevelrooilijn voor de bouw van een luifel aan de voorgevel van een hoofdgebouw, geen woning zijnde, met dien verstande dat:
- 1. de overschrijding van de voorgevellijn of voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 2 m;
- 2. de bouwhoogte van de luifel niet meer mag bedragen dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
- 3. er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid.
- g. Van deze regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
- 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m3 mag bedragen;
- 2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen.
- h. Van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
- 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 40 m;
- 2. ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot niet meer dan 50 m;
- 3. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 m.
- i. Van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
- 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
- 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Neerijnen, Veegplan 2017, herziening Ammanswal 5'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Door de eigenaar van het perceel Ammanswal 5, tevens initiatiefnemer van dit project, is er een laagstam perenboomgaard opgericht van circa 8 ha. aan de Ammanswal te Waardenburg. Hierdoor ontstaat er op deze locatie een nieuw volwaardig fruitteeltbedrijf. Voor een duurzame en verantwoorde bedrijfsvoering wil het bedrijf ter plaatse beschikken over een eigen agrarisch bedrijfsgebouw.
Het voornemen is om de bouwmogelijkheden van een agrarisch bouwperceel gelegen aan de Gerestraat te Heesselt, te verplaatsen naar het agrarisch perceel aan de Ammanswal te Waardenburg. Het bouwvlak aan de Gerestraat ligt op een ongunstige locatie voor het fruitteeltbedrijf. Met verplaatsing van het bouwperceel is de bedrijfsvoering aan de Ammanswal beter mogelijk.
De gemeente (destijds Neerijnen, nu West Betuwe) heeft op 27 juni 2017 besloten onder voorwaarden medewerking aan het initiatief te verlenen.
Om de ontwikkelingen mogelijk te maken, is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
1.2 Ligging Plangebied
Het beoogde bouwperceel ligt aan de Ammanswal te Waardenburg, gemeente West Betuwe. Het plangebied bestaat uit de kadastrale percelen bekend als gemeente West Betuwe, sectie X, nr. 403. Het perceel wordt begrensd door de Oude Culemborgse Vaart (oostzijde), een watergang aan de noordzijde en een watergang aan de oostzijde met daarachter de Slimweistraat. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving en de beoogde situering van het bouwperceel.
Luchtfoto plangebied met beoogde ligging bouwperceel (rood)
De bouwmogelijkheden van het agrarisch bouwperceel met dezelfde oppervlakte, gelegen aan de Gerestraat te Heesselt, kadastraal bekend gemeente Varik, sectie E, nr. 110 en 111 komen te vervallen, zie onderstaande afbeelding.
Luchtfoto plangebied met het te vervallen bouwperceel (rood)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied van het beoogde bouwperceel vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied Neerijnen, veegplan 2017' van de voormalige gemeente Neerijnen. Dit bestemmingsplan is op 6 juli 2017 vastgesteld en ziet voor het perceel op een planologische voortzetting van het bestemmingsplan 'Ammanswal ong.'. Dit laatste bestemmingsplan is destijds opgesteld om de boomgaard mogelijk te kunnen maken.
Uitsnede www.ruimtelijkeplannen.nl
In onderstaande afbeelding is het agrarisch bouwperceel aan de Gerestraat te Heesselt weergegeven. De oppervlakte van het bouwperceel bedraagt circa 2.900 m2.
Uitsnede www.ruimtelijkeplannen.nl
In het geldende bestemmingsplan is geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een agrarisch bouwperceel te kunnen verplaatsen.
Tevens is het bestemmingsplan Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019 van de gemeente West Betuwe van toepassing.
1.4 Opbouw Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
- een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
- een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
- de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg;
- de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
- een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
- de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:
- een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
- voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
- een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.
1.5 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk is in Hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In Hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In Hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens is in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In Hoofdstuk 5 is vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot gaat Hoofdstuk 6 in op de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Het Initiatief
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
2.1 Huidige Situatie
Historie
De nederzetting Waardenburg is ontstaan op de hoger gelegen gronden van een stroomrug. Van hieruit werden kleine akkers aangelegd. De eerste bedijking in dit deel van het Rivierenland vond plaats in de 10de en 11de eeuw na Chr. Na de aanleg van de dijken werden de kommen in ontginning genomen en ontstond het kenmerkende slagenlandschap. In de tweede helft van de 19e eeuw zijn met de ruilverkaveling percelen samengevoegd.
De Oude Culemborgse Vaart, vroeger de Tuilsche Vliet genoemd, was de oude waterverbinding voor trekschuiten tussen Culemborg en Waardenburg uit ca. 1400.
Landschappelijke context
Het is een lager gelegen gebied op een oostelijke oeverwal van ongeveer +2m NAP. Ten noorden van de locatie zijn open weide gronden. Dit gebied is door de Provincie Gelderland aangemerkt als waardevol weidevogelgebied. Ook is de locatie gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. Ten zuiden van het gebied is de bebouwde zone. Een open zone met enkele fruitboomgaarden strekt zich uit naar de rivier de Waal met haar brede uiterwaarden. De Oude Culemborgse Vaart ligt als brede waterloop langs de onbebouwde zone en vormt een belangrijke verbindende drager, zowel in ecologisch als recreatief opzicht.
De Oude Culemborgse Vaart is een belangrijke waterverbinding met hoge cultuurhistorische waarde. Met de ontwikkeling van natuurvriendelijke oevers met flauw talud is de natuurwaarde hiervan versterkt. De aanleg van een 7 meter brede berm heeft een zichtlijn over de Oude Culemborgse Vaart op de poldermolen gecreëerd en de mogelijkheid om een laarzenpadroute te volgen. Op de hoek Oude Culemborgse Vaart en Ammanswal zijn voorzieningen aangelegd om recreatief medegebruik aan te moedigen. Een combinatie van fruitteelt, waterverbinding, natuurwaarde en recreatieve voorzieningen maakt het gebied aantrekkelijk en kan daarmee als ‘groene buffer’ functioneren.
Locatie Gerestraat Heesselt
Op het perceel Gerestraat 8a Heesselt is in de huidige situatie een agrarisch bouwperceel gelegen. Ter plaatse was sprake van een tweetal agrarische opstallen die ondertussen gesaneerd zijn. De resterende verharding is grotendeels afgevoerd.
Luchtfoto plangebied met het te vervallen bouwperceel (rood)
2.2 Toekomstige Situatie
Locatie Ammanswal Waardenburg
De bebouwing en erven in het gebied liggen verspreid aan de Ammanswal, de Slimweistraat en de Haarstraat. Het bedrijfsterrein Slimweipark is met een stevige groene rand fysiek gescheiden van de locatie. Het bouwvlak wordt zodanig gepositioneerd dat het buiten de 'groen buffer' staat.
Het bebouwingsvlak volgt de oost-west oriëntatie van de fruitboomgaard. Door het gebouw te koppelen aan een bestaand onderhoudspad door de fruitboomgaard wordt de opzet eenvoudig gehouden met manoeuvreerruimte tussen de bebouwing en de schuur. Voorstel is om het bouwvlak zodanig te positioneren dat het buiten de 'groen buffer' staat.
Het gebouw van circa 1.250 m2 is gelegen op een erf/kavel van circa 2.900 m2 in de zuidwestelijke hoek van de boomgaard. In het bedrijfsgebouw zullen de volgende activiteiten plaatsvinden: het opslaan van oogstmateriaal, verpakkingsmateriaal, het sorteren en verpakken van fruit, het koelen van fruit en het stallen van tractoren en machinerieën.
Met een brede oprit/dam is het erf vanaf de smalle Ammanswal bereikbaar. De knotwilgen langs de Ammanswal blijven gehandhaafd. Op het erf is er mogelijkheid voor parkeren (bezoekers, 15 auto's). Door de voorste rijen fruitboomgaard te handhaven ligt het gebouw en erf beschut en deels uit het zicht. Een open zone met bloemrijkgras en een groep sierkersen of sierperen vormen een accent bij de entree. Hier begint de laarzenpadroute en is er ruimte voor recreatieve voorzieningen. Ten behoeve van waterberging wordt de zuidelijke watergang langs het laarzenpad verbreed met natuurvriendelijke oever. Langs de oprit worden aan de slootzijde een rij knotwilgen geplaatst, gelijk aan het naastgelegen perceel. Hierdoor is het gebouw ook vanuit oostelijke richting landschappelijk ingepast.
Voor de ontwikkeling is een landschappelijke inpassing opgesteld (zie Landschappelijke inpassingAmmanswal).
Locatie Gerestraat Heesselt
Voor de locatie aan de Gerestraat Heesselt geldt dat de bouwmogelijkheden voor een agrarisch bouwperceel komen te vervallen met dit bestemmingsplan. De gronden worden voor agrarisch grondgebruik ingezet.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied moet passen binnen het vigerend beleid op zowel nationaal, provinciaal, regionaal als gemeentelijk niveau. In dit hoofdstuk zijn de belangrijkste bevindingen uit het (ruimtelijk) relevante beleid beschreven en wordt aangegeven hoe voorliggende ontwikkeling hierop inspeelt.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en ontwikkelingen van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI wordt ingegaan op urgente opgaven die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Deze opgaven omvatten onder andere klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Het uitgangspunt in de aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
Vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Er zijn vier nationale belangen waar het Rijk op wil sturen en richting geven:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
- Duurzaam economisch groeipotentieel.
- Sterke en gezonde steden en regio's.
- Toekomstbestendige ontwikkelingen van het land.
Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
- 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Uitvoering
De NOVI bevat ook een Uitvoeringsagenda. Daarin wordt niet alleen inzichtelijk gemaakt welke inzet Rijk en regio nu al plegen, maar ook welke (gezamenlijke) acties de NOVI daaraan toevoegt. Daarbij zijn de kansen en risico’s uit de plan MER betrokken. Bedoeling is dat de NOVI zich aan nieuwe ontwikkelingen kan aanpassen, in een permanent en cyclisch proces.
Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt een nieuw bedrijfsgebouw mogelijk. De NOVI doet geen specifieke uitspraken over dit initiatief of het plangebied. Het initiatief is daarmee in lijn en niet strijdig met de NOVI.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) trad op 30 december 2011 in werking. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de voormalige Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de Nationale omgevingsvisie, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen waaronder een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Conclusie
Aangezien de voorliggende ontwikkeling geen stedelijke ontwikkeling betreft, is een toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk. Voor het overige is de voorgenomen ontwikkeling in lijn met en niet strijdig met het Barro.
3.1.3 Startnotitie NPLG en Klimaatmeetlat
Het NPLG
Het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) is een beleidsprogramma dat voortvloeit uit de NOVI. Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn hiervoor de opdrachtgevers. In de NPLG heeft het Rijk gebiedsgerichte opgaven en maatregelen voor natuur, stikstof, landbouw, water, bodem en klimaat opgesteld. De EU-verplichtingen zijn hierin leidend: Vogel- en Habitatrichtlijn, Kaderrichtlijn Water (KRW) en onder andere de Europese Klimaatwet voor broeikasgassen. De NPLG is specifiek bedoeld om invulling te geven aan de nationale wettelijk verplichte doelstellingen.
Klimaatmeetlat
De maatlat schept het kader voor klimaatadaptief bouwen en richt zich op locatie-inrichting en manier van bouwen. Het gaat daarbij om de klimaatthema’s hitte, wateroverlast, droogte en gevolgbeperking van overstromingen. Daarnaast worden ook de thema’s bodemdaling en biodiversiteit betrokken.
Handreiking decentrale regelgeving klimaatadaptief ontwikkelen
Op initiatief van het Ministerie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en Het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie is de werkgroep ‘Verkenning (bouw)regelgeving t.b.v. klimaatbestendige inrichting’ opgericht. Op verzoek van deze werkgroep is onderzoek gedaan naar knelpunten bij klimaatadaptief bouwen en inrichten en een advies uitgebracht over mogelijke oplossingsrichtingen. Uit het onderzoek komt naar voren dat het huidige wettelijke stelsel al veel mogelijkheden biedt aan decentrale overheden om klimaatadaptief bouwen juridisch te borgen. Het komt in de praktijk echter regelmatig voor dat in organisaties de kennis over wat juridisch wel en niet mogelijk is, ontbreekt. Daarom heeft de werkgroep het initiatief genomen om een handreiking over decentrale regelgeving bij klimaatadaptief bouwen en inrichten uit te werken.
Conclusie
Het project ligt in een, door de NPLG aangegeven, transitiegebied. Dit houdt in dat er voor dit gebied verschillende uitgangspunten gelden.
- Het tegengaan van verslechtering van de verslechtering, en het verbeteren van de staat van instandhouding van de natuur in elk N2000-gebied.
- De kenmerken van het water en bodemsysteem worden als onderlegger gebruikt voor de ruimtelijke verdeling van stikstofreductie.
- Richtinggevende emissiereductie doelstelling voor de gebieden in Gelderland zijn 12%.
Het Rijksbeleid geeft aan stikstofuitstoot zoveel mogelijk te willen reduceren. Dit aspect van het beleid dat te maken heeft met klimaatadaptatie en milieuvriendelijkheid is belangrijk. In het hoofdstuk uitvoerbaarheid worden verschillende aspecten rondom het thema milieu belicht. Daarnaast reikt her Rijk handvatten aan om de klimaatadaptie in de leefomgeving specifiek aan te pakken.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien – heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.
Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.
De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.
Conclusie
Het initiatief voor de verplaatsing van een agrarisch bouwperceel ten behoeve van de verdere ontwikkeling van een laagstam boomgaard valt binnen de speerpunten wat betreft Agribusiness. Hierbij wordt tevens een vitaal platteland nagestreefd met de nadruk op een ruimtelijk beleid waar lokaal maatwerk wordt geleverd. Er wordt ruimte geboden voor initiatieven met kwaliteit. Het initiatief is in overeenstemming met de Omgevingsvisie van Gelderland.
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
Op 1 januari 2024 is de Omgevingsverordening Gelderland in werking getreden. Op 1 mei 2024 is de laatste actualisatie vastgesteld.
De omgevingsverordening is een uitwerking van de omgevingsvisie. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen hiervan of gebiedsgerichte thema's. De onderwerpen die in de verordening aan de orde komen en waarvoor regels opgenomen zijn, zijn: wonen, bedrijvigheid, glastuinbouw, veehouderij, grond- en drinkwater, natuur en landschap, energie, gebruik gesloten stortplaatsen, grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning, bodem, geluidhinder, vaarwegen, regionaal waterplan, handelingen in watersystemen, wegen, vervoer gevaarlijke stoffen en luchtvaart.
Ter plaatse van het plangebied zijn twee artikelen van toepassing:
Artikel 4.20: Grondwaterbeschermingsgebied. In de verordening is het plangebied aangemerkt als grondwaterbeschermingsgebied. Het is verboden in een Grondwaterbeschermingsgebied grondwaterbedreigende activiteiten uit te voeren of een omgevingsvergunningplichtige inrichting op te richten van een categorie die is aangewezen in bijlage Grondwaterbescherming. Daarvan is hier geen sprake. Realisatie van het initiatief is mogelijk.
Artikel 5.35: Beschermen landschap. Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de lokaal vastgestelde kernkwaliteiten van dat gebied. Bij deze ontwikkeling wordt rekening gehouden met de kernkwaliteiten. Hiervoor is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Eén en ander wordt verder uitgewerkt in paragraaf 4.5.2 en Bijlage 1.
Bij deze ontwikkeling wordt rekening gehouden met de kernkwaliteiten zoals opgesteld in Ensembleboek 3 van de Gemeente West Betuwe: Het rustieke hart van de Tielerwaard. Deze kwaliteiten omvatten waarden met weidse graslanden bewoond door weidevogels, afgewisseld met boomgaarden en begrensd door de Waal. Tevens van belang zijn de oude polderstructuur en de overblijfselen die daarvan nog steeds zichtbaar zijn. In de Tielerwaard in het bijzonder zijn de hoog- en laatmiddeleeuwse polderstructuren goed zichtbaar. Deze structuur legt een andere gewaardeerde kwaliteit van het landschap bloot, namelijk rust, ruimte, en regelmaat.
Het bestemmingsplan sluit bij deze waarden aan. Fruitteelt is een historisch belangrijk deel van de Tielerwaard, dat aansluit bij de zuidelijke omgeving van het plangebied, waar fruitteelt al de boventoon voert. De gangbare manier van fruit telen in een boomgaard sluit eveneens goed aan bij de kernkwaliteiten van de noordelijke omgeving van het plangebied, namelijk de regelmaat en de rechte lijnen uit de wegen- en waterwegenstructuur en de algemene vormgeving van een polder. Het is op deze manier dat het gewijzigde bestemmingsplan een schakelpunt vormt tussen de twee landschappen die het plangebied omringen, en daarmee bijdraagt aan het uitlichten van de cultuurhistorische waarden van het plan.
Artikel 5.78: Eenmalige uitbreiding van bestaand glastuinbouwbedrijf. De regels hebben geen betrekking op dit initiatief aangezien er geen glastuinbouwbedrijf wordt gerealiseerd. Het agrarische bedrijf ter plaatse is bestaand, er wordt enkel voorzien in een loods ter plaatse.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in lijn is met de Omgevingsverordening Gelderland (Actualisatieplan 8). Het provinciale beleid staat het initiatief niet in de weg.
3.3 Regionaal En Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie West Betuwe
Op 22 februari 2022 is de Omgevingsvisie West Betuwe door de gemeenteraad vastgesteld. Deze gemeentelijke omgevingsvisie geeft het toekomstverhaal van West Betuwe weer. In de visie zijn zeven strategische opgaven en ambities opgenomen:
- 1. Gezonde en leefbare leefomgeving;
- 2. Wonen en voorzieningen;
- 3. Mobiliteit en bereikbaarheid;
- 4. Economie en ondernemerschap;
- 5. Landbouw;
- 6. Energie en klimaat;
- 7. Natuur, cultuur en recreatie.
Deze opgaven en ambities gelden voor het grondgebied van de gehele gemeente. West Betuwe kent echter een variëteit aan gebieden, van kernen, werklocaties tot agrarische gebied. In de omgevingsvisie wordt ook nog verder ingezoomd op drie deelgebieden: de kernen, het buitengebied en de werklocaties.
Het plan voorziet in het toevoegen van een agrarische schuur in het buitengebied bij Waardenburg. Ter plaatse van het perceel is reeds een agrarisch bedrijf aanwezig. Voor een efficiëntere bedrijfsvoering wordt de schuur toegevoegd. Het initiatief is hiermee in lijn met de West Betuwse ambities voor het agrarisch gebied waarbij agrariërs de mogelijkheid krijgen hun activiteiten op een perceel uit te breiden.
Conclusie
Gezien de verschillende ambities van de gemeente rondom energie, klimaat, landbouw, en Economie en ondernemerschap, past de beoogde ontwikkeling bij het beleid van de gemeente. Het initiatief bestaat namelijk uit het creëren van een meer efficiënte manier van Landbouw, wat de economie en het ondernemerschap ten goede komt. Ook wordt er in het ontwerp rekening gehouden met klimaat bestendigheid, door de reistijd van de landbouwwagens te reduceren, en de bedrijfshal te laten voldoen aan de duurzaamheidseisen, zoals gesteld door de gemeente. De beoogde ontwikkeling is dus niet in strijd met het gemeentelijk beleid.
3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan Stroomlijnen door het landschap
In 2008 hebben de drie gemeentes Lingewaal, Geldermalsen en Neerijnen, die later opgegaan zijn in de gemeente West Betuwe gezamenlijk een landschapsontwikkelingsplan (LOP) laten opstellen. Het LOP is als beleidsstuk een handvat om ruimtelijke ontwikkelingen landschappelijk verantwoord plaats te laten vinden. Daarnaast geeft een LOP inspiratie voor projecten om landschappelijke structuren te versterken.
Omdat het LOP uit 2008 stamt en omdat de drie voormalige gemeentes waarvoor het LOP gemaakt inmiddels zijn gefuseerd, is het LOP te geactualiseerd.
Het LOP uit 2008 is daarbij het vertrekpunt, omdat de visie op het landschap door de jaren heen niet veel veranderd is. Wel zijn andere thema’s actueler geworden ((energie, klimaat, circulair, kringlooplandbouw, woningbouwopgave, biodiversiteit, natuurinclusiviteit) en dienen er accentverschillen te worden aangebracht. Daarnaast is het in 2021 vastgestelde erfgoedbeleid belangrijke input bij deze actualisatie en willen we het LOP opnieuw positioneren ten opzichte van andere beleidsstukken, mede gelet op de komst van de Omgevingswet
Het landschapsontwikkelingsplan, “Stroomlijnen door het landschap”, is gericht op het versterken van de landschappelijke eenheid en kwaliteit, en op het bieden van ruimte aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen. De landschapsvisie stelt dat het stromenlandschap van de gemeente een groene parel in verstedelijkend Nederland is.
De gemeente wil die groene natuurparel koesteren en oppoetsen door die parel trots te tonen langs de bovenregionale stromen, de lokale historische stromen te beschermen en te versterken met nieuwe landschapselementen en ontwikkelingsruimten te doorstromen met een robuuste groenstructuur.
Planspecifiek
Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de visiekaart van het landschapsontwikkelingsplan weergegeven. Op de kaart is het plangebied aangemerkt als waardevol open gebied. Daarnaast is de wetering in de buurt van het plangebied aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol.
Uitsnede visiekaart
De identiteit van het landschap wordt bepaald door de verschillen en de samenhangen tussen zeven verschillende eigentijdse ‘landschaps-ensembles’. Het landschap in het plangebied betreft het ensemble 'de dynamische stroom van Geldermalsen naar Haaften'.
Op de stroomrug wordt de komende jaren gewerkt aan een robuuste groenstructuur van wegbeplanting, struwelen, singels en bosjes. Op eigen initiatief kunnen particulieren werken aan fraaie erven met kenmerkende landschapselementen. Het gebied tussen Waardenburg en Meteren/Est is nog niet zo verstedelijkt als de beide uiteinden van dit ensemble, maar ondervindt wel de druk hiervan. Ook hier is het daarom nodig te bouwen aan een nieuwe robuuste groenstructuur. Met smalle wandelpaden en kruidenrijke bermen of akkerranden krijgen de akkers gouden randen. Voor het plangebied is verder geen specifieke landschappelijke opgave op de visiekaart weergegeven.
Uit de LOP-ensemble boeken is in de benoemde 'Dynamische zone tussen Geldermalsen en Haaften opgenomen dat paden voor 'dorpsommetjes 'gestimuleerd dienen te worden. Bij de ontwikkeling van de boomgaard aan de Ammanswal is dit onderdeel reeds opgenomen.
Met de landschappelijke en ecologische invulling in de randen van het plangebied van de boomgaard wordt een invulling gegeven aan de uitgangspunten en doelstellingen van het LOP. Bij de ontwikkeling van het bouwperceel is vervolgens sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, zie paragraaf 2.2.
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplanwijziging moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem etc.) alsook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieu
4.1.1 Bodem
In de Wet Bodembescherming (Wbb) is aangegeven dat aangetoond moet worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Hiermee wordt in beeld gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
In het kader van de ontwikkeling van de boomgaard is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd (Econsultancy, Historisch bodemonderzoek NEN 5725 Ammanswal (ong) te Waardenburg, 4 november 2016). Met het onderzoek is bevestigd dat er geen milieukundige belemmeringen bestaan voor de geplande bestemmingsplanwijziging van de boomgaard. Dezelfde conclusie kan in redelijkheid ook getrokken worden voor het planologisch bestemmen van een agrarisch bouwperceel op de betreffende locatie. De bodemkwaliteit is voldoende, of voldoende te maken, voor uitvoering van het bouwplan. Indien gebouwen of bouwwerken gerealiseerd worden waar mogelijk mensen voortdurend of nagenoeg voortdurend verblijven is verkennend bodemonderzoek noodzakelijk in het kader van de omgevingsvergunning.
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
4.1.2 Lucht
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het in voorliggend geval van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (paragraaf 5.2). De Wet introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
De toename van het aantal verkeersbewegingen door realisatie van een agrarisch bouwperceel is zeer beperkt. Ook de overige beheersactiviteiten zullen weinig uitstoot aan fijnstof of stikstofdioxide veroorzaken. Aangenomen kan worden dat de bijdrage van het initiatief aan een eventuele verslechtering van de luchtkwaliteit van geringe omvang is ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit initiatief in 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
4.1.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
- andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh);
- een verzorgingstehuis;
- een psychiatrische inrichting;
- een kinderdagverblijf.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Verder gaat de Wgh onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
De oprichting van een agrarisch bouwperceel leidt niet tot het oprichten van een nieuwe geluidgevoelige functie.
Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te verwachten dat dit initiatief niet bijdraagt aan de verslechtering van de akoestische situatie van omliggende geluidgevoelige bestemmingen. Een nader onderzoek naar de akoestische gevolgen van het initiatief is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
4.1.4 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Bedrijvigheid
De beoogde locatie van het agrarisch bouwperceel aan de Ammanswal ligt in het buitengebied van Waardenburg. De dichtstbijzijnde omliggende functies liggen aan de Slimweistraat 8 (burgerwoning) en Slimweistraat 7 (niet-agrarisch bedrijf zonder bedrijfswoning), Slimweistraat 6a (niet-agrarisch bedrijf) en de Zandweistraat (bedrijventerrein).
Een agrarisch bouwperceel zonder bedrijfswoning is geen gevoelig object of een inrichting in de zin van de Wet Milieubeheer. Een nadere toets naar milieuzonering voor wat betreft de richtafstanden van de bedrijven in de omgeving op het agrarisch bouwperceel kan achterwege blijven.
Voor wat betreft de uitstraling van het agrarisch bouwperceel op de omgeving geldt dat de dichtstbijzijnde (bedrijfs)woning (Slimweistraat 6a) op ruim 175 meter is gelegen. De bedrijfsactiviteiten Akkerbouw en fruitteelt (bedrijfsgebouwen) vallen onder milieucategorie 2 met een bijbehorende richtafstand van 30 meter. Er wordt ruimschoots voldaan aan deze richtafstand.
Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor het initiatief.
4.1.5 Externe veiligheid
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten is verbonden voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen.
Het veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):
- Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat één persoon, die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute of nabij een inrichting verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer, de opslag en/of de handeling van gevaarlijke stoffen. Daarbij is de omvang van het risico een functie van de afstand waarbij geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico. De risico’s worden weergegeven in PR risicocontouren.
- Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van een transportroute of een inrichting voor handelingen met gevaarlijke stoffen in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico geldt voor het groepsrisico geen grenswaarde maar een oriëntatiewaarde. Deze oriëntatiewaarde kan gezien worden als een streefwaarde en heeft geen juridische status. Het overschrijden van de oriëntatiewaarde is mogelijk mits dit in de besluitvorming door het bevoegd gezag wordt gemotiveerd.
Toetsingskader
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden. Ook zijn in de gemeentelijke beleidsvisie externe veiligheid ambities opgenomen over het toelaten van nieuwe risicobronnen en "bijzonder kwetsbare objecten". Er zijn in deze situatie echter geen specifieke EVgerelateerde ambities van toepassing.
Planspecifiek
Via de website www.risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Onderstaand een uitsnede van die website.
Uitsnede risico kaart. Plangebied paars omlijnd.
Risicovolle inrichtingen
Binnen de beoogde bestemming "Agrarisch (A)" passen geen risicovolle activiteiten, zoals Bevi-activiteiten. Het plan voorziet hier dan ook niet in.
Er bevindt zich één Bevibedrijf in de directe omgeving van het plangebied. Dit betreft het bedrijf AGE-Rijnvallei aan de Zandweistraat 20. Bij dit bedrijf worden meer dan 10 ton verpakte gevaarlijke stoffen (bestrijdingsmiddelen) bewaard in een opslagruimte met een oppervlak van meer dan 400 m² en een automatische gasblusinstallatie. Rond de uitwendige constructie van deze opslagruimte moet op grond van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) een PR 10-6 contour van 20 meter en een grens van het invloedsgebied van 90 meter worden aangehouden. De PR 10-6 contour ligt niet over het plangebied en wordt voldaan aan de grenswaarde en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico.
Het invloedsgebied ligt wel gedeeltelijk over het beoogde bouwperceel (circa 70 meter tot grens bouwperceel). Op grond van art. 13 van het Bevi moet in dat geval een verantwoording van het groepsrisico plaatsvinden.
Verantwoording
Op grond van het gestelde in het Bevi moet het groepsrisico worden verantwoord vanwege de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen bij het bedrijf AGE-Rijnvallei aan Zandweistraat 20. Bij een verantwoording moet inzicht worden gegeven in:
- personendichtheid binnen het invloedsgebied;
- hoogte van het groepsrisico in relatie tot de oriënterende waarde;
- mogelijke maatregelen ter beperking van het groepsrisico;
- alternatieven met een lager GR;
- de mogelijkheden tot bestrijding en beperking van rampen;
- de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het plangebied.
Ten aanzien van de laatste twee aspecten is de Veiligheidsregio aangewezen als adviseur.
In het kader van het opstellen van het bestemmingsplan Slimwei is reeds een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgesteld. Binnen de grens van het invloedsgebied rondom de opslagruimte bevindt zich een gebied met een oppervlakte van maximaal 5.500 m2 op bouwpercelen van derden. Uitgaande van een kental van 40 personen per hectare voor het bedrijventerrein Slimwei kunnen 22 personen aanwezig zijn binnen het invloedsgebied. De toevoeging van een agrarisch bouwperceel brengt een zeer beperkte toename van het aantal personen met zich mee. Verwacht wordt dat met deze zeer beperkte toename de oriëntatiewaarde in dat geval niet wordt overschreden.
Het maatgevende scenario bij de opslag van gevaarlijke stoffen, waarbij een toxisch effectgebied ontstaat, kan optreden bij een brand in die opslagvoorziening. Daarbij kan een te hoge concentratie giftige rook in het bedrijfsgebouw slechts ontstaan bij een brand in de PGS 15 loods en als het automatisch blussysteem in de loods faalt én als er sprake is van specifieke weersomstandigheden. De kans op dit worstcase scenario is zeer klein.
Voor de verantwoording van het groepsrisico is op 4 september 2018 een advies van Veiligheidsregio Gelderland-Zuid (VRGZ) ontvangen over de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
Bestrijdbaarheid
Bij een brand in de PG515 opslag wordt normaliter opgetreden vanaf bovenwinds gebied. Een benedenwinds effectgebied kan slechts beperkt betreden worden. De Ammanswal kan vanuit twee windrichtingen benaderd worden. De benodigde inzetcapaciteit is afhankelijk van de aard en omvang van de brand en de effecten op de omgeving. Inzettactieken zijn het bestrijden van de brand of de PGS 15 opslag uit te laten branden waardoor door de pluimstijging een verdunning van de toxische concentratie ontstaat. Er is geen primaire bluswatervoorziening aan de Ammanswal aanwezig. Het agrarische bedrijfsgebouw is binnen de zorgnormtijd door de eerste brandweereenheid vanuit brandweerpost Waardenburg te bereiken.
Zelfredzaamheid
De personen in het plangebied kunnen zich in eerste instantie tegen een optredend scenario beschermen door in het agrarische bedrijfsgebouw te schuilen. Bij het toxische scenario kan bij het langdurig optreden de concentratie van deze stof in het gebouw toenemen. Het is afhankelijk van de exacte locatie en het exacte verloop van het scenario of vluchten mogelijk is. Door nooduitgangen die van de bron af gericht zijn, neemt het handelingsperspectief toe.
Ook het handmatig regelen van de ventilatie in het gebouw kan zorgen dat het schuilen langer mogelijk blijft.
Maatregelen
Gezien het bovenstaande is door de VRGZ geadviseerd om de volgende maatregelen te laten treffen:
- nooduitgangen van het bedrijfsgebouw die van de bron af gericht zijn;
- centraal bedienbare ventilatie in het gebouw;
- het in het bedrijfsnoodplan beschrijven van organisatorische maatregelen vanwege de scenario's met gevaarlijke stoffen in de PGS 15 opslag.
Overeenkomstig het advies van de veiligheidsregio wordt de volgende maatregel doorgevoerd om de zelfredzaamheid te bevorderen:
- In de planregels wordt een nadere eis bepaling opgenomen, waardoor bij nieuwbouw van het bedrijfsgebouw extra bouweisen ten aanzien van het realiseren van een (extra) nooduitgang vanuit het bedrijfsgebouw (in een richting die is afgekeerd van de nabijgelegen Bevi-inrichting) en een centraal bedienbare ventilatie in het gebouw kunnen worden opgelegd.
In geval van een calamiteit dient tijdig te worden gewaarschuwd. Dit gebeurt normaliter door het in werking stellen van waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A2, de Betuweroute en het spoor Meteren-Utrecht. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroutes, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones). Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden
ingegaan op de mogelijkheden voor:
- de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroutes; en
- de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 11 september 2018 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouwen de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
Buisleidingen
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van relevante buisleidingen voor aardgas en vloeibare brandstoffen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege buisleidingen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid is relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A2, de Betuweroute en het spoor Meteren-Utrecht. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voor het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroutes. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan hoeven te worden gesteld in het kader van het aspect externe veiligheid.
Daarnaast is het aspect EV relevant vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting. Bij een worstcase-scenario als gevolg van een brand in de PGS 15 opslag zijn personen in het te realiseren bedrijfsgebouw aan de Ammanswal 1 mogelijk niet voldoende beschermd tegen een toxische wolk en zijn de mogelijkheden van de brandweer voor het bestrijden van dit scenario beperkt. Argumenten om dit restrisico te accepteren zijn:
- De kans op een worstcase-scenario, waarbij personen in het bedrijfsgebouw niet voldoende zijn beschermd, is zeer klein. Het gaat dan om het scenario, waarbij een te hoge concentratie giftige rook in het bedrijfsgebouw kan ontstaan bij een brand in de nabijgelegen PGS 15 loods, waarbij het automatisch blussysteem in de loods faalt én er sprake is van specifieke weersomstandigheden.
- Het gaat om een bedrijfsgebouw, waar slechts een beperkt aantal personen aanwezig zal zijn. De zelfredzaamheid van deze personen is goed.
- Er wordt een nadere eis bepaling opgenomen, die geldt voor de nieuwbouw van het bedrijfsgebouw, waarmee kan worden bereikt dat zinvolle maatregelen worden gerealiseerd om de mogelijkheden voor de zelfredzaamheid te verbeteren.
4.1.6 Milieueffectrapportage
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. De wijziging van het Besluit m.e.r. volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU van de Europese Unie. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer (Wm) zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing, waarbij het niet uitmaakt of het een activiteit betreft boven of onder de D-drempel.
In het gewijzigde Besluit m.e.r. is de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling beschreven. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, dienen de volgende stappen genomen te worden.
- 1. De initiatiefnemer stelt een aanmeldnotitie op.
- 2. Het bevoegd gezag neemt binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit.
- 3. De initiatiefnemer voegt het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
Planvoornemen
In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft ‘de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’ (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De voorgenomen activiteiten in het plan liggen ruim onder de plandrempel waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Gelet hierop, wordt geconcludeerd dat de drempelwaarden niet worden overschreden, waardoor in onderhavig plan kan worden volstaan met het uitvoeren van een zogenaamde ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’.
Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor deze ontwikkeling geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.
Conclusie
De conclusie van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is dat er geen sprake is van zodanige belangrijke nadelige milieugevolgen, dat een volwaardige m.e.r.-procedure moet worden doorlopen.
4.2 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- Vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- Schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Waterschapsbeleid
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken, verbinden, vergroenen' beschrijft wat het waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken, met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerplan zijn de kaders voor het waterbeheer gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van het waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema's: beschermen tegen overstromingen; water eerlijk verdelen; voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; toewerken naar circulariteit.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Hemelwaterverordening
De wet milieubeheer, in artikel 10.29a, heeft als doelstelling dat afvloeiend hemelwater en grondwater lokaal in het milieu wordt teruggebracht. Uitgangspunt hierbij is dat deze waterstromen geen of zodanig geringe verontreinigingen bevatten, dat ze zonder maatregelen direct in het milieu kunnen worden geloosd. Voor deze lozingen zijn over het algemeen geen individuele vergunningen of ontheffingen nodig; ze worden toegestaan bij algemene regels.
In individuele gevallen kan de gemeente maatwerkvoorschriften opnemen om uitvoering aan haar beleid te geven. De gemeente kan, aanvullend aan de algemene regels, ook regels stellen in een verordening.
De gemeente van West-Betuwe heeft gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 2 maar 2021 besloten het besluit vast te stellen wat betreft de verordening afvoer hemel- en grondwater West-Betuwe. In deze verordening worden bepalingen gegeven voor de inzameling en transport van afvalwater en over het beëindigen van het lozen van afvloeiend hemelwater en grondwater in een voorziening voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater, het beperk van verdroging en het doelmatig beheer van afvalwater.
Planspecifiek
Watertoets
Via de digitale watertoets is op 21 april 2022 melding gemaakt van het voornemen. Naar aanleiding hiervan zijn het initiatief en de waterparagraaf voorgelegd aan het waterschap. Naar aanleiding van de afstemming met het waterschap blijkt dat het noodzakelijk is om compensatie te realiseren. Dit is nader uitgewerkt in de onderstaande paragraaf. Het initiatief raakt geen waterkeringen of beschermingszones daarvan, watergangen of transportleidingen. In dat kader heeft het waterschap geen belangen bij deze ontwikkeling.
Waterberging
Dit plan veroorzaakt een toename van het verhard oppervlak. Dit heeft gevolgen voor de waterhuishouding en daarmee is het plan waterhuishoudkundig relevant. Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang. Zo wordt het verlies van berging in de bodem gecompenseerd. Het waterschap hecht groot belang aan het in stand houden van en compenseren in open water. Waterberging in kunstmatige bergingsvoorzieningen wordt in principe niet toegestaan.
De toename van het verharde oppervlak bedraagt 3.000 m² ten opzichte van de huidige situatie. Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel dat voor plannen in landelijk gebied kleiner dan 1.500 m² geen compenserende maatregelen als gevolg van een de toename van het verhard oppervlak getroffen hoeven te worden. Met onderhavige plan is sprake van een toevoeging van het verhard oppervlak van beduidend meer dan 1.500 m2, wat betekent dat gecompenseerd moet worden.
De vuistregel voor de hoeveelheid benodigd water, bij een toename van verharding tot 5.000 m2 is 436 m3/ha. Met een toename aan verharding van 3.000 m² bedraagt de hoeveelheid aan compensatie: 3.000 m2 = 0.3 ha x 436 m3/ha = 130,8 m3. Met een maximale peilstijging bovenop het zomerpeil, betekent dit een wateroppervlak van 436 m2 (130,8 m3/0,3 m). De locatie voor de benodigde waterberging is mogelijk door verbreding van de watergang aan de Ammanswal, zie ook paragraaf 2.2. Bij de realisatie van de waterberging wordt rekening gehouden met de geldende regels van het waterschap.
Gemeentelijke verordeining
Het plan voorziet in de realisatie van een bedrijfshal. De totaal te realiseren verharding betreft 3.000 m2. Artikel 4 uit de verordening afvoer hemel- en grondwater geeft aan met welke eis gerekend dient te worden. Bij nieuw verhard oppervlak meer dan 500 m2, waarbij er ook compensatie in het kader van het waterschapsbeleid wordt gerealiseer, geldt 20 liter per m2 verhard oppervlak. In dit geval moet er 60.000 liter compensatie of 60 m3 gerealiseerd worden. Deze compensatie wordt op het eigen terrein, grenzend aan de watergang opgelost.
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.
4.3 Ecologie
In het kader van de planologische wijziging om de boomgaard mogelijk te maken is in 2016 ecologisch onderzoek uitgevoerd door Van den Bijtel ecologisch onderzoek. In dit onderzoek is het voornemen getoetst aan de Flora- en faunawet, de destijds geldende natuurwetgeving. Per 1 januari 2017 is echter de Wet natuurbescherming in werking getreden, waardoor het recente onderzoek van Van den Bijtel ecologisch onderzoek geactualiseerd dient te worden. De voorliggende paragraaf voorziet hierin.
De actualisatie is uitgevoerd door middel van een bureauonderzoek. Ten behoeve van de actualisatie is de Nationale Database Flora en Fauna www.natuurloket.nl (NDFF) via Quickscanhulp.nl geraadpleegd.
Plangebied en plannen
Het plangebied ligt respectievelijk ten noorden en westen van de wegen Ammanswal en Slimweistraat ten westen van de bebouwde kom van Waardenburg. Aan de westzijde wordt het plangebied begrenst door de Oude Culemborgse vaart, terwijl ten noorden van het plangebied open agrarisch gebied ligt. Het plan bestaat uit de aanleg van een perenboomgaard. In 2016 was het perceel al gereedgemaakt voor de aanplant van de laagstamboomgaard. Daarvoor bestond het perceel uit grasland. Aan de rand van het perceel zijn nog steeds stroken grasland aanwezig langs de watergangen. Voor details wordt verwezen naar het rapport van Van den Bijtel ecologisch onderzoek (2016).
Soortenbescherming
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreft:
- alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
- dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
- nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).
Van deze laatstgenoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op die lijst geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.
Inventarisatie en toetsing
In het kader van dit initiatief is eerder een ecologische inventarisatie uitgevoerd. Deze inventarisatie is geactualiseerd, en de resultaten zijn beschreven in de notitie in Bijlage 3. Uit de notitie blijkt dat het initiatief niet voorziet in de aantasting van beschermde soorten en verblijfplaatsen, mits er rekening wordt gehouden met het broedseizoen.
Gebiedsbescherming
Het initiatief en het plangebied maken geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland, de Groene Ontwikkelingszone of een Natura 2000-gebied. Wel is het in het kader van gebiedsbescherming noodzakelijk om te kijken wat de effecten van het initiatief zijn op de genoemde gebieden. Met name in het kader van stikstof is het relevant om de effecten van het initiatief op omliggende Natura 2000-gebieden te onderzoeken.
In dit kader is een stikstofonderzoek uitgevoerd met behulp van het rekenprogramma AERIUS. Dit onderzoek is te vinden in Bijlage 4. Uit het onderzoek blijkt dat het initiatief geen nadelige effecten heeft op nabij gelegen Natura 2000-gebieden.
Ook de overige beschermde gebieden worden niet aangetast als gevolg van deze ontwikkeling.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.
Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat de conclusies van het onderzoek van Van den Bijtel ecologisch onderzoek (2016) nog geldig zijn na invoering van de Wet natuurbescherming.
Bij uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels. In dat geval zijn een ontheffing voor in het kader van de Wnb beschermde soorten of een vergunning voor op grond van de Wnb beschermde gebieden niet nodig voor de beoogde activiteiten. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Omgevingsverordening Gelderland.
Het initiatief heeft geen nadelige gevolgen voor beschermde gebieden
4.4 Verkeer En Parkeren
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Planspecifiek
Het plangebied wordt rechtstreeks ontsloten op de Ammanswal. Deze weg volstaat derhalve goed als ontsluiting voor auto’s en vrachtauto's. Het parkeren van het agrarisch bouwperceel zal op eigen terrein worden opgelost. Omdat het om een ruim perceel gaat, zijn hiervoor voldoende ruimtelijke mogelijkheden aanwezig. Bij het inpassen van de parkeerplaatsen wordt er voldaan aan de parkeernormen die zijn opgenomen in het paraplubestemmingsplan parkeren. Voor dit initiatief geldt dat er op het perceel afgerond 16 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden.
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer.
4.5 Cultuurhistorie En Archeologie
4.5.1 Archeologie
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2023 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Het plangebied kent een hoge verwachtingswaarde (bron: Archeologische beleidskaart voor het grondgebied van de gemeente West-Betuwe 2021; RAAP rapport 4150). Archeologisch onderzoek dient uitgevoerd te worden wanneer de ontwikkeling dieper dan 150 cm en groter dan 2.500 m². De oppervlakte van het bouwvlak bedraagt circa 2.900 m2. In dit kader is voor het plangebied een onderzoek uitgevoerd. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de waardenkaart opgenomen met het plangebied rood omlijnd.
Uitsnede archeologische waardenkaart. Plangebied rood omlijnd.
Onderzoek
Het archeologisch onderzoek is opgenomen in Bijlage 2. Uit het onderzoek blijkt dat er ter plaatse geen archeologische waarden zijn te verwachten. Nader onderzoek of maatregelen zijn niet noodzakelijk. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het initiatief.
4.5.2 Cultuurhistorie
Beleidsnota Erfgoed West Betuwe
In september 2021 is de Beleidsnota Erfgoed door de gemeente West Betuwe vastgesteld. De nota is bedoeld om de keuzes vast te leggen die de gemeente over haar erfgoed wil maken, het ‘oude’ beleid van de voormalige gemeenten Lingewaal, Geldermalsen en Neerijnen te harmoniseren en het erfgoedbeleid
geschikt te maken voor de invoering van de Omgevingswet.
In de beleidsnota Erfgoed is het plangebied aangeduid als hooggewaardeerd cultuurlandschap. in dit kader moet onderbouwd worden hoe er rekening is gehouden met de cultuurhistorische waarden ter plaatse.
Het bouwvlak wordt zodanig gepositioneerd en landschappelijk ingepast dat het op een optimale manier in de omgeving past. Ten behoeve van de cultuurhistorische waarden is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Dit plan is opgenomen in Bijlage 1. Hierin wordt uitgewerkt hoe er rekening is gehouden met de cultuurhistorische waarden ter plaatse.
4.6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht bij de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
In het voorliggende bestemmingsplan is geen sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Een nader onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid is dan ook niet noodzakelijk. Voor het in procedure brengen van het bestemmingsplan worden leges in rekening gebracht bij de initiatiefnemer.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
- Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan).
- Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk).
- Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk).
- Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk).
- Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk).
- Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk).
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze Van Bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
- Agrarisch, waarbij de agrarische functie, conform de systematiek van het bestemmingsplan buitengebied wordt neergelegd. Het bouwvlak op het perceel aan de Gerestraat komt te vervallen. Voor het perceel aan de Ammanswal is een bouwvlak opgenomen. De boomgaard heeft een specifieke aanduiding 'boomgaard' en 'teeltondersteunende voorzieningen' gekregen voor het gebruik als boomgaard en mogelijkheden voor het bouwen van de teeltondersteunende voorzieningen. Daarnaast is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen.
- Waarde - Archeologie 2, ter bescherming van de potentieel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied is een dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ opgenomen. Hiermee worden bij toekomstige ontwikkelingen de potentieel aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden binnen het plangebied beschermd. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' zonder, of in afwijking van een omgevingsvergunning enige bodemroerende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, dieper dan 0,5 m en over een (totale) oppervlakte groter dan 250 m².
- Waarde - Archeologie 4, ter bescherming van de potentieel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied is een dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 4’ opgenomen. Hiermee worden bij toekomstige ontwikkelingen de potentieel aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden binnen het plangebied beschermd. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' zonder, of in afwijking van een omgevingsvergunning enige bodemroerende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, over een (totale) oppervlakte groter dan 10.000 m².
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het plan heeft 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ontvangen.
Bijlage 1 Inrichtingsplan Perceel
Bijlage 1 Inrichtingsplan perceel
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing Ammanswal
Bijlage 1 Landschappelijke inpassing Ammanswal
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 2 Archeologisch onderzoek
Bijlage 3 Ecologische Inventarisatie (Actualisatie)
Bijlage 3 Ecologische inventarisatie (actualisatie)