KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Water
Artikel 6 Wonen
Artikel 7 Waarde - Archeologie 1
Artikel 8 Waarde - Archeologie 2
Artikel 9 Waarde - Nieuwe Hollandse Waterlinie
Artikel 10 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 14 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie Plangebied
2.2 Toekomstige Situatie Plangebied
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
4.2 Bodem
4.3 Geluid
4.4 Bedrijven En Milieuzonering
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Geur
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Water
4.9 Natuur
4.10 Archeologie
4.11 Cultuurhistorie
4.12 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 5 Wijze Van Bestemmen
5.1 Algemeen
5.2 Dit Bestemmingsplan
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Procedure
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 2 Kernkwaliteiten Nationaal Landschap En Culemborgerwaard
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 2 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek
Bijlage 3 Onderzoek Natuur
Bijlage 4 Onderzoek Stikstof
Bijlage 5 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 6 Nota Bestuurlijk Vooroverleg
Bijlage 7 Nota Beantwoording Zienswijzen

Diefdijk 21 Schoonrewoerd

Bestemmingsplan - gemeente Vijfheerenlanden

Vastgesteld op 08-09-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Diefdijk 21 Schoonrewoerd met identificatienummer NL.IMRO.1961.BPDiefdijk21SW-VS01 van de gemeente Vijfheerenlanden;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 archeologische waarden:

de toegekende waarden in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit oude tijden;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bestaand:

  1. a. bij bouwwerken: aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan; alsmede bouwwerken die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende bouwvergunning;
  2. b. bij gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan;

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 boomgaard:

een stuk grond waarop (bedrijfsmatig) fruitbomen worden gehouden;

1.12 bos:

elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en/of activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie;

1.13 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.14 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.15 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 bijgebouw:

een al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw waarbij het behoort, dat niet toegankelijk is vanuit het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt en functioneel dienstbaar is aan dat hoofdgebouw;

1.20 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;

1.21 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.22 ecologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling;

1.23 erfafscheiding:

afscheiding van een erf of perceel door middel van schutting, gaaswerk of hekwerk, waaronder begrepen afrasteringen en omheiningen;

1.24 extensief recreatief medegebruik:

vorm van recreatie die in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen, waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, maar waarvoor kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes;

1.25 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.26 half verhard:

een verharding bestaande uit kiezel, grind, schelpen en/ of gemalen baksteen alsmede vergelijkbare losse materialen;

1.27 hoofdgebouw:

een (deel van een) gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.28 horeca:

een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van logies en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en/of dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bieden van vermaak, niet zijnde een seksinrichting, onderverdeeld in horecacategorieën;

  • horecacategorie 1: lichte horeca
    bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken;
  • horecacategorie 2: middelzware horeca
    bedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken;
  • horecacategorie 3: zware horeca
    bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen;

1.29 houtproductie:

het voortbrengen van hout op bedrijfsmatige wijze door een mede daarop afgestemd duurzaam beheer van bos;

1.30 huishouden:

een huishouden bestaat uit één of meer personen die op hetzelfde adres wonen en een economisch-consumptieve eenheid vormen. Van een huishouden is slechts sprake indien er bloedverwantschap, huwelijksbinding of een daaraan in intensiteit en continuïteit gelijk te stellen mate van binding tussen de bewoners is;

1.31 kampeermiddel:

een tent, tentwagen, een kampeerauto of een (tour)caravan;

1.32 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

bedrijfsmatige activiteiten die naar aard en ruimtelijke verschijningsvorm duidelijk ondergeschikt zijn aan de hoofdbestemming die ter plaatse geldt;

1.33 lawaaisport:

een sportactiviteit waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het achtergrondniveau wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, motorsport, (model)vliegsport; de jachtsport wordt hier niet onder begrepen;

1.34 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.35 nevenactiviteiten:

een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel;

1.36 niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;

1.37 paardenbak:

een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining;

1.38 publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit

een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksaantrekkend zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;

1.39 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, escortbedrijf, parenclub en (raam)prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.40 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.41 verhard:

een verharding bestaande uit baksteen, tegels, beton en/ of asfalt, alsmede daarmede vergelijkbare vaste/ gesloten materialen;

1.42 wonen:

het gehuisvest zijn in een woning of wooneenheid conform het begrip 'woning of wooneenheid';

1.43 woning of wooneenheid:

een complex van ruimtes, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Indien krachtens dit plan een meting moet worden verricht, dan moet de volgende wijze van meten worden toegepast:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

de kortste afstand tussen de zijdelingse perceelsgrens(zen) van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de bovenkant van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 peil:

  1. a. de gemiddelde hoogte van het afgewerkte bouwterrein;
  2. b. indien de voorgevel van een gebouw de uitbreiding daarvan of een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelegen is binnen een afstand van ten hoogste 5 m uit de grens van een bestemming 'Verkeer' c.q. 'Verkeer - Verblijfsgebied', gelegen op een dijk, wordt de kruin van de dijk als peil beschouwd voor het betreffende gebouw en alle (bestaande) aangebouwde bijgebouwen;
  3. c. in andere gevallen, waarin aan een dijk wordt gebouwd, wordt als peil beschouwd de gemiddelde hoogte van het aanliggend afgewerkt terrein, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

2.8 vloeroppervlak:

de oppervlakte van de vloer gemeten som van het product van de afstand tussen de binnenwerkse gevelvlakken en de afstand van de (binnenzijde van de) bouwmuren.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming, waarbij het bouwen van steigers niet is toegestaan.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 5.2 en toestaan dat steigers worden gebouwd, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. a. steigers mogen uitsluitend worden aangelegd parallel aan de oever;
  2. b. de breedte van steiger bedraagt maximaal 1 m;
  3. c. de lengte van een steiger bedraagt maximaal 6 m;
  4. d. er mag geen onevenredig afbreuk worden gedaan aan het landelijke karakter van de buurt;
  5. e. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de landschaps- en natuurwaarden.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

6.2 Bouwregels

6.3 Specifieke gebruiksregels

6.4 Afwijken van de gebruiksregels

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op onderdelen wijzigen, teneinde het bouwvlak van vorm te veranderen en/of te verschuiven, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. de oppervlakte van het bouwvlak mag niet worden vergroot;
  2. b. de vormverandering/ verschuiving is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
  3. c. het nieuwe bouwvlak wordt opgenomen op de verbeelding;
  4. d. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  5. e. voor de vormverandering/verschuiving geldt dat het woon- en leefklimaat van omliggende functies niet onevenredig mag worden aangetast.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

7.4 Afwijken van de bouwregels

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 8 Waarde - Archeologie 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

8.2 Bouwregels

Uitsluitend mogen bouwwerken worden opgericht ten dienste van de in lid 8.1 omschreven doeleinden, tenzij:

  1. a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  2. b. het nieuw te bebouwen oppervlak, in aanvulling op het bepaalde onder a, niet groter is dan 50 m2;
  3. c. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld.

8.3 Nadere eisen

8.4 Afwijken van de bouwregels

8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 9 Waarde - Nieuwe Hollandse Waterlinie

9.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor 'Waarde - Nieuwe Hollandse Waterlinie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van het erfgoed van uitzonderlijke universele waarde van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Deze universele waarden zijn benoemd in bijlage 2 Kernkwaliteiten Nationaal Landschap en Culemborgerwaard en bestaan in ieder geval uit de volgende waarden:
    1. 1. het unieke, in samenhang met het landschap ontworpen negentiende en twintigste-eeuwse hydrologische en militair verdedigingssysteem, bestaande uit:
      • inundatiegebieden;
      • zone met verdedigingswerken als forten, batterijen, lunetten, betonnen mitrailleurkazematten en groeps- schuilplaatsen in hun samenhang met de omgeving;
      • voormalige schootsvelden (visueel open) en Verboden Kringen (merendeels onbebouwd gebied) rondom de forten;
      • waterwerken als waterlichamen, sluizen, inlaten, duikers en dijken functionerend in samenhang met verdedigingswerken en inundatiegebieden;
      • overige elementen als beschutte wegen, (resten van) loopgraven en tankgrachten;
      • de landschappelijke inpassing en camouflage van de voormalige militaire objecten;
      • de historische vestingstructuur van de vestingsteden Gorinchem en Woudrichem;
    2. 2. grote openheid;
    3. 3. groen en overwegend rustig karakter.
  2. b. Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt dat dubbelbestemmingen gericht op de (externe) veiligheid prevaleren boven de dubbelbestemming 'Waarde - Nieuwe Hollandse Waterlinie'.

9.2 Bouwregels

Op de in lid 9.1 bedoelde gronden mag ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - kernzone' worden gebouwd ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - kernzone' wordt voldaan aan de ontwerp-richtlijnen Nieuwe Hollandse Waterlinie, zoals benoemd in bijlage 2 Kernkwaliteiten Nationaal Landschap en Culemborgerwaard.

9.3 Afwijken van de bouwregels

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

9.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 10 Waterstaat - Waterkering

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor:

  1. a. het in stand houden, het beheer, het onderhoud en de verbetering van de waterkering;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals kunstwerken, dijksloten en andere waterstaatswerken.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 10.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag niet worden gebouwd.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan in afwijking van lid 10.2 onder c beslissen - middels een omgevingsvergunning - met inachtneming van het volgende:

  1. a. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
  2. b. het belang van de waterkering wordt niet onevenredig geschaad en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels

12.1 Vrijwaringszone - dijk - 1

  1. a. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 1' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de primaire waterkering;
  2. b. Ter plaatse van gronden met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 1' mag niet worden gebouwd;
  3. c. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van lid 12.1 onder b, met inachtneming van de volgende regels:
    1. 1. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
    2. 2. het belang van de waterkering wordt niet onevenredig geschaad en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.

12.2 Vrijwaringszone - dijk - 2

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 2' zijn de gronden naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, aangeduid als buitenbeschermingszone van de primaire waterkering.

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

13.1 Gebouwen voor openbaar nut

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling een omgevingsvergunning kan worden verleend, afwijken van het bestemmingsplan voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwtjes van openbaar nut, zoals telefooncellen, wachthuisjes, gasreduceerstations en schakelstations, mits de inhoud niet meer bedraagt dan 50 m3 en de goothoogte niet meer dan 3 m.

Artikel 14 Overige Regels

14.1 Parkeren

  1. a. Het gebruik conform de bestemming zoals bedoeld in artikel 6.1 is slechts toegestaan onder de voorwaarde dat voorzien wordt in minimaal 12 parkeerplaatsen in halfverharding op eigen terrein;
  2. b. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a, mits:
    1. 1. het voldoen aan deze bepaling door bijzondere omstandigheden op zwaarwegende bezwaren stuit, of;
    2. 2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

15.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Diefdijk 21 Schoonrewoerd.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Diefdijk 21 in Schoonrewoerd (gemeente Vijfheerenlanden) liggen twee agrarische percelen, van elkaar gescheiden door een smalle watergang. Op het perceel aan de dijk, "Leerdam G 87" heeft een boerderij gestaan en op het achterliggende perceel, "Leerdam G 88" is, nadat de agrarische werkzaamheden zijn beëindigd, korte tijd een illegaal roofvogelcentrum gevestigd. De boerderij is inmiddels gesloopt, de activiteiten van het roofvogelcentrum zijn sinds 2007 beëindigd en de grond ligt nu braak.

In 2016 heeft de voormalige gemeente Leerdam in overleg met de hypotheekhouder een prijsvraag opgezet waarbij indicatieve kaders waren geformuleerd om te komen met een bijzonder plan met meerwaarde voor het gebied. Het trefwoord daarbij was 'Wonen Plus', dat vertaald werd als: 'Wonen met een nevenactiviteit op het gebied van recreatie en toerisme en/of landschap en/of natuurbeleving'. De relatie met de omgeving werd daarbij als belangrijk aangemerkt. Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling diende rekening te worden gehouden met:

  • Het Natura 2000-gebied 'Lingegebied & Diefdijk-Zuid'.
  • Recreatie en toerisme.
  • De Nieuwe Hollandse Waterlinie (lopend over het perceel).

Uiteindelijk is het initiatief 'Natuurcamping De Waterlinie' als meest kansrijk beoordeeld. Het plan bestaat uit de realisatie van een woning met kleinschalige natuurcamping. Tevens wordt het achterliggende perceel voorzien van een natuurbestemming en is het perceel inmiddels in eigendom van Zuid-Hollands Landschap. Het initiatief past echter niet binnen de ter plaatse geldende juridisch-planologische kaders. Om het plan alsnog mogelijk te maken moet een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld door de gemeenteraad van Vijfheerenlanden. Voorliggend document voorziet hierin.

1.2 Ligging Plangebied

Het j-vormige plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Vijfheerenlanden, ten noordoosten van de dorpskern Schoonrewoerd. Het plangebied is gelegen aan de westkant van de Diefdijk in de polder Kortgerecht op ongeveer 1 kilometer vanaf de Rijksweg A2. Ten noorden van het plangebied is een woning aanwezig op het perceel Diefdijk 22. Ten zuiden van de locatie ligt eveneens een woning op het perceel Diefdijk 20. Ten oosten van het plangebied ligt de Diefdijk met daarachter de Culemborgsche Vliet. Ten westen van het plangebied liggen agrarische gronden en het Natura 2000-gebied 'Lingegebied & Diefdijk-Zuid', waartoe de polder Kortgerecht behoort. Op de navolgende afbeeldingen is de ligging van het plangebied weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is op de verbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPDiefdijk21SW-VS01_0001.jpg"

Globale ligging van het plangebied
Bron: PDOK viewer

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPDiefdijk21SW-VS01_0002.jpg"

Globale ligging van het plangebied
Bron: PDOK viewer

1.3 Vigerende Bestemmingsplan

1.3.1 Bestemmingsplan 'Buitengebied Leerdam'

Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied Leerdam', zoals dat op 30 september 2010 is vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Leerdam. Op 13 februari 2014 is het bestemmingsplan 'Buitengebied Leerdam 1e Herziening' vastgesteld. Dit betreft een herziening ter reparatie van de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Leerdam'. Voor onderhavig plangebied bevat deze herziening geen essentiële aanpassingen.

Het voorste deel van het plangebied heeft daarin de bestemming 'Agrarisch - Bouwvlak' en 'Natuur'. De gronden met de bestemming 'Agrarisch - Bouwvlak' zijn onder andere bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch en niet-grondgebonden agrarisch bedrijf. De bestemming 'Natuur' voorziet onder andere in bosbouw en houtproductie. Het achterste deel van het perceel kent de bestemmingen 'Agrarisch met waarden' en 'Natuur'. De watergang tussen het voorste en het achterste deel van het plangebied heeft de bestemming 'Water'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPDiefdijk21SW-VS01_0003.jpg"

Globale ligging van het plangebied binnen het vigerende bestemmingsplan
Bron: Ruimtelijkeplannen.nl

Het plangebied heeft daarnaast de archeologische dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en voor een deel tevens 'Waarde - Archeologie 2'. Bovendien heeft het perceel direct aan de Diefdijk de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering.

Als gevolg van de agrarische bestemming is de realisatie van de nieuwe woning met kleinschalige natuurcamping niet mogelijk op grond van het geldende bestemmingsplan. Daarom is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.

1.3.2 Parapluplan Nieuwe Hollandse Waterlinie

Op 26 november 2015 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Leerdam het bestemmingsplan 'Parapluplan Nieuwe Hollandse Waterlinie' vastgesteld. Dit bestemmingsplan is bedoeld om te komen tot een uniforme regeling ter bescherming en ontwikkeling van de Nieuw Hollandse Waterlinie. Ook de gemeenten Vianen, Culemborg, Lingewaal, Gorinchem en Zaltbommel hebben in dezelfde periode voor het eigen grondgebied van de betreffende gemeente een dergelijk plan vastgesteld. Het plangebied voor wat betreft de voormalige gemeente Leerdam betreft een strook van circa 150 meter langs de Diefdijk van Schoonrewoerd.

Op grond van dit paraplubestemmingsplan heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Nieuwe Hollandse Waterlinie'. De gronden zijn behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van het erfgoed van uitzonderlijke universele waarde van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Deze universele waarden zijn benoemd in het rapport Kernkwaliteiten Nationaal Landschap en Culemborgerwaard en bestaan in ieder geval uit de volgende waarden:

  • het unieke, in samenhang met het landschap ontworpen negentiende en twintigste-eeuwse hydrologische en militair verdedigingssysteem, bestaande uit:
  • inundatiegebieden;
  • zone met verdedigingswerken als forten, batterijen, lunetten, betonnen mitrailleurkazematten en groeps- schuilplaatsen in hun samenhang met de omgeving;
  • voormalige schootsvelden (visueel open) en Verboden Kringen (merendeels onbebouwd gebied) rondom de forten;
  • waterwerken als waterlichamen, sluizen, inlaten, duikers en dijken functionerend in samenhang met verdedigingswerken en inundatiegebieden;
  • overige elementen als beschutte wegen, (resten van) loopgraven en tankgrachten;
  • de landschappelijke inpassing en camouflage van de voormalige militaire objecten;
  • de historische vestingstructuur van de vestingsteden Gorinchem en Woudrichem;
  • grote openheid;
  • groen en overwegend rustig karakter.

Bij de ontwikkeling van voorliggend plan is rekening gehouden met de aanwezige waarden vanuit de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en komt de planbeschrijving aan de orde. In hoofdstuk 3 wordt de toets aan het beleidskader weergegeven, waarna in hoofdstuk 4 de haalbaarheid van het plan aangetoond wordt voor wat betreft milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische planopzet. Het laatste hoofdstuk behandelt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie Plangebied

Het plangebied ligt ten oosten van de polder Kortgerecht, aan de Diefdijk. Kortgerecht is een polder in het buitengebied van de gemeente Vijfheerenlanden, dat grenst aan de Diefdijk. De polder bestaat voornamelijk uit agrarische gronden en natuur. De Diefdijk is een dwarskade die in de 13e eeuw is aangelegd om de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden te beschermen tegen afstromend water uit de Betuwe. De dijkring van Vijfheerenlanden werd daarmee gesloten. Vanaf de 18e eeuw maakte de dijk onderdeel uit van de Hollandse Waterlinie en in de 19e eeuw ging de dijk deel uitmaken van de vervanger hiervan: de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Opvallend is de aanwezigheid van enkele wielen en kolken. Deze zijn ontstaan tijdens dijkdoorbraken.

Het langgerekte verkavelingspatroon is ontstaan als gevolg van het ontginnen van de oorspronkelijke veengronden. Deze veenontginningen leidden tot de realisatie van meer landbouwgrond. In de loop der eeuwen zijn veel gronden langs de dijk lager komen te liggen, doordat zij zijn ontgrond ten behoeve van dijkonderhoud, -versterking en -herstel. Op de lagere gronden ontstonden moerassen, maar zijn ook hakhoutbosjes en grienden geplant. Dicht langs de dijk, veelal op de iets hoger gelegen gronden, zijn boomgaarden te vinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPDiefdijk21SW-VS01_0004.jpg"

Langs de Diefdijk zijn boerderijen en woningen komen te staan. In het plangebied heeft in de 20e eeuw een boerderij gestaan. De hogere ligging van de grond direct aan de dijk (zie hoogtekaart) waar de woning heeft gestaan getuigt hiervan. In de directe omgeving van het plangebied is - met name aan de westkant van de dijk - verspreide bebouwing langs de Diefdijk te vinden. Het gaat in alle gevallen om solitaire erven die van elkaar gescheiden worden door groene ruimtes met een gebruik in de vorm van weidegrond of natuurgrond (opgaande beplanting).

De erven zijn zodanig van opzet dat de hoofdgebouwen het dichtst bij de dijk staan. De hoofdgebouwen bestaan allen uit één bouwlaag met een kap. De hoofdgebouwen hebben een gevarieerde uitstraling, maar passen allen goed in deze omgeving. Gemeenschappelijke kenmerken zijn:

  • alle woningen oriënteren zich op de dijk (en soms ook nog op een andere zijde);
  • de woningen hebben een eenvoudige hoofdvorm;
  • alle woningen bestaan uit één laag met een hoge kap;
  • de woningen hebben een zadeldak (soms met wolfseinde of steekdak), T-dak of mansardedak, allen met een dakoverstek;
  • de woningen hebben een landelijke uitstraling: ze zijn vervaardigd in baksteen of wit pleisterwerk, het kleurgebruik is terughoudend, details als houten luiken zijn regelmatig te vinden en kappen bestaan uit dakpannen of riet.

De bijgebouwen/schuren zijn altijd lager dan de hoofdgebouwen en zijn ook allen voorzien van een kap. Grotere bijgebouwen staan overwegend dwars op de dijk, waardoor de erven een compacte uitstraling hebben. Ontsluiting van de erven vindt plaats door middel van een rechte afrit vanaf de dijk, die eindigt op een centrale plaats op het erf, of door middel van een schuine afrit parallel de dijk die over een langere afstand het hoogteverschil opvangt. Parkeren gebeurt op het erf, achter de bebouwing en uit het zicht van de weg. De erven zijn rijk aan erfbeplanting. Aan de dijkzijde zijn enkele boomgaarden te vinden en daarnaast staan er houtsingels en diverse bomen op en langs de erven.

Het plangebied zelf bestaat uit de gronden behorende bij het adres Diefdijk 21 in Schoonrewoerd. Het gaat om twee agrarische percelen die van elkaar gescheiden zijn door een smalle watergang. Op het perceel aan de dijk, "Leerdam G 87" heeft een boerderij gestaan en op het achterliggende perceel, "Leerdam G 88", is nadat de agrarische werkzaamheden zijn beëindigd, korte tijd een illegaal roofvogelcentrum gevestigd. De boerderij is inmiddels gesloopt, de activiteiten van het roofvogelcentrum zijn sinds 2007 beëindigd en de grond ligt nu braak. De navolgende foto geeft een impressie van de huidige situatie in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPDiefdijk21SW-VS01_0005.jpg"

Zicht op onderhavig plangebied, gezien vanaf de Diefdijk
Bron: Google Maps

2.2 Toekomstige Situatie Plangebied

Na de beëindiging van het roofvogelcentrum in 2007 is het plangebied in onbruik geraakt. In 2016 heeft de voormalige gemeente Leerdam in overleg met de hypotheekhouder een prijsvraag opgezet om te zoeken naar een nieuwe, passende invulling van het plangebied. In de prijsvraag waren voor deelnemers indicatieve kaders geformuleerd om te komen met een bijzonder plan met meerwaarde voor het gebied. Het trefwoord daarbij was 'Wonen Plus', dat vertaald werd als: 'Wonen met een nevenactiviteit op het gebied van recreatie en toerisme en/of landschap en/of natuurbeleving'. De relatie met de omgeving werd daarbij als belangrijk aangemerkt. Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling diende rekening te worden gehouden met:

  • Het Natura 2000-gebied 'Lingegebied & Diefdijk-Zuid'.
  • Recreatie en toerisme.
  • De Nieuwe Hollandse Waterlinie (lopend over het perceel).

Uiteindelijk is het initiatief 'Natuurcamping De Waterlinie' als meest kansrijk beoordeeld. Het plan bestaat uit de realisatie van een woning met kleinschalige natuurcamping als nevenactiviteit op het perceel direct aan de Diefdijk. Tevens wordt het achterliggende perceel voorzien van een natuurbestemming. Dit perceel is inmiddels eigendom van Zuid-Hollands Landschap, die voornemens is hier wandelpaden aan te leggen zodat het gebied toegankelijk wordt.

In een door SAB opgesteld landschappelijk inpassingsplan1 is op basis van een analyse van geldende beleid en de ruimtelijke karakteristieken een inrichtingsschets voor de ontwikkeling opgesteld, waarbij eveneens uitgangspunten zijn geformuleerd ten aanzien van de toekomstige bebouwing en het erf. Hierna wordt op hoofdlijnen ingegaan op de uitgangspunten van het ontwerp.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPDiefdijk21SW-VS01_0006.jpg"

Inrichtingsschets
Bron: SAB

Het erf krijgt een kleinschalig en compact karakter, bestaande uit één vrijstaande woning en twee bijgebouwen. De woning bestaat uit één bouwlaag met kapconstructie. In lijn met de in het verleden aanwezige boerderij krijgt de woning een maximale inhoudsmaat van 1.000 m3. Daarnaast geldt een maximale goothoogte van 6 meter, een maximale bouwhoogte van 10 meter en moet rekening worden gehouden met een dakhelling van minimaal 30 en maximaal 60 graden.

De twee bijgebouwen zijn enerzijds bedoeld voor privégebruik en zullen anderzijds ook gebruikt worden voor de kleinschalige natuurcamping. Bijvoorbeeld voor opslag en sanitaire voorzieningen. De bijgebouwen hebben een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 7 meter. De oppervlakte van de bijgebouwen bedraagt maximaal 125 m2.

Door de woning met bijgebouwen op nabije afstand van elkaar te plaatsen, ontstaat er een compact ensemble dat de uitstraling krijgt van een boerenerf, zoals dat veelvuldig voorkomt langs de Diefdijk. De compacte bebouwing zorgt er eveneens voor dat de zichtrelatie naar het achterliggende landschap behouden blijft. De bebouwing krijgt een landelijke uitstraling die past in de omgeving. De woning vormt in zijn uitstraling duidelijk het belangrijkste gebouw. De bijgebouwen passen bij de architectuur van de woning, maar zijn er qua uitstraling duidelijk ondergeschikt aan. De maat en schaal van de nieuwe bebouwing sluit aan bij de bebouwing in de omgeving.

Een kleinschalige natuurcamping vormt de nevenactiviteit op het perceel. Er wordt ruimte geboden aan maximaal 10 kampeermiddelen. Onder een kampeermiddel wordt een tent, tentwagen, kampeerauto of (tour)caravan verstaan. De kampeermiddelen worden in een groene setting gerealiseerd, waarbij geldt dat er minimaal 3 meter afstand tussen de kampeermiddelen wordt aangehouden. De natuurcamping is ten noorden van het erf beoogd. Tussen het erf en de kleinschalige natuurcamping is ruimte geboden voor een parkeerplaats.

Het plangebied krijgt verder een groen karakter, waarbij ruimte is voor een dierenweide en groentetuin. De beplanting op het erf is streekeigen en passend bij de erfbeplanting in Vijfheerenlanden. Het gaat bijvoorbeeld om fruitbomen en leilindes.

Met het compacte bebouwingscluster in de vorm van een boerenerf en de kleinschalige natuurcamping als nevenactiviteit wordt aangesloten op de kaders uit de prijsvraag. Daarbij blijven de aanwezige waterstructuur en de zichtrelatie naar het achterliggende perceel behouden. Tevens wordt met het programma een rustig en groen karakter aan het plangebied gegeven, passend bij de kenmerken van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Ook sluit de realisatie van een kleinschalige natuurcamping aan bij de wens om ruimte te bieden aan kleinschalig toerisme langs de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Dit tezamen maakt dat met voorliggend plan op passende wijze een nieuwe invulling wordt gegeven aan het plangebied.

  1. 1. SAB (2020). Landschappelijk inpassingsplan natuurcamping De Waterlinie. Diefdijk 21 Schoonrewoerd. Projectnummer: 200105. 3 december 2020.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur (thans NNN), Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (thans NNN) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS (thans NNN) is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Toetsing

Raadpleging van het Barro wijst uit dat het plangebied zelf geen onderdeel uitmaakt van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Wel geldt dat de andere zijde van de Diefdijk onderdeel uitmaakt van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De Nieuwe Hollandse Waterlinie is binnen het Barro aangewezen als erfgoed van uitzonderlijke universele waarde. Het Barro bevat voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie de volgende kernkwaliteiten:

  1. 1. Het unieke, in samenhang met het landschap ontworpen negentiende en twintigste-eeuwse hydrologische en militairverdedigingssysteem, bestaande uit:
      • inundatiegebieden;
      • zone met verdedigingswerken als forten, batterijen, lunetten betonnen mitrailleurkazematten en groepsschuilplaatsen in hun samenhang met de omgeving;
      • voormalige schootsvelden (visueel open) en verboden kringen (merendeels onbebouwd gebied) rondom de forten;
      • waterwerken als waterlichamen, sluizen, inlaten, duikers, en dijken functionerend in samenhang met verdedigingswerken en inundatiegebieden;
      • overige elementen als beschutte wegen, (resten van) loopgraven en tankgrachten;
      • de landschappelijke inpassing en camouflage van de voormalige militaire objecten;
      • de historische vestingstructuur van de vestingsteden Muiden, Weesp, Naarden, Nieuwersluis, Gorinchem en Woudrichem;
  2. 2. Grote openheid;
  3. 3. Groen en overwegend rustig karakter.

Voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. In dit landschappelijk inpassingsplan is rekening gehouden met de kernkwaliteiten van het Barro voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Zo voorziet het plan in de realisatie van een kleinschalig en compact bebouwingscluster in de vorm van een boerenerf, waardoor de zichtrelatie met het achterliggende landschap behouden blijft. Ook wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van de Diefdijk en de waterloop in het plangebied als waterwerken. Tot slot geldt met de kleinschalige natuurcamping en de groene inrichting van het plangebied wordt voorzien in een groen en overwegend rustig karakter. Zo sluit voorliggend plan aan bij de ambities vanuit de SVIR en het Barro.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Vanuit het rijk wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd en als procesvereiste opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.

Toetsing

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit jurisprudentie2 blijkt dat een woningbouwplan dat voorziet in de realisatie van één nieuwbouwwoning niet voorziet in een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro. Daarmee hoeft er voor dit plan geen toets aan de Ladder worden doorlopen. Ook zorgt het kleinschalige karakter van de natuurcamping als nevenactiviteit binnen het plangebied niet voor een noodzaak voor het doorlopen van een toets aan de Ladder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet daarentegen wel de behoefte van de ontwikkeling worden aangetoond. Aangezien de initiatiefnemer zelf voornemens is om in de toekomstige woning te gaan wonen, is daarmee de behoefte direct aangetoond. De ontwikkeling is niet in strijd met de ladder voor duurzame verstedelijking.

Conclusie

Voorliggend plan is niet in strijd met het rijksbeleid.

  1. 2. Zie hiervoor de uitspraak van de ABRvS d.d.14 januari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:156).

3.2 Provinciaal Beleid

Provinciaal beleid3

  1. 3. De voormalige gemeente Leerdam maakte onderdeel uit van de provincie Zuid-Holland. De gemeente Vijfheerenlanden behoort inmiddels tot de provincie Utrecht. Het provinciaal beleid van Utrecht is hier nog niet op ingericht. In verband met deze overgangsperiode wordt daarom getoetst aan het beleid van de provincie Zuid-Holland

3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit - Provincie Zuid-Holland

De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

  1. 1. Beter benutten en opwaarderen van wat er is.
  2. 2. Vergroten van de agglomeratiekracht.
  3. 3. Verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit.
  4. 4. Bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit).

Toetsing

Raadpleging van de digitale versie van de visie toont aan dat voor het plangebied de volgende aspecten van belang zijn:

  1. 1. Beter benutten van bebouwde ruimte, maar ook nieuwe woon- en werklocaties daarbuiten;
  2. 2. Behoud en versterking leefkwaliteit van de bebouwde ruimte;
  3. 3. Het veenlandschap van het Groene Hart;
  4. 4. Drinkwatervoorziening;
  5. 5. NatuurNetwerk Nederland en Natura 2000-gebied;
  6. 6. Kroonjuweel cultureel erfgoed.

Ad 1+2+6

De provincie stimuleert en faciliteert verdichting, herstructurering en transformatie om zo de bebouwde ruimte verder te benutten. De provincie wil dan ook nieuwbouw zo veel mogelijk concentreren binnen de bebouwde ruimte (hier: de gronden direct langs de Diefdijk). Het bepalen of de woningbehoefte binnen de bebouwde ruimte opgevangen kan worden, is niet alleen een technische afweging (is het fysiek mogelijk om de woningbehoefte te accommoderen) maar bevat ook kwalitatieve elementen. Deze elementen zijn er vooral op gericht de leefkwaliteit van de inwoners te beschermen of zo nodig te versterken. Hierbij kan gedacht worden aan de ruimtelijke kwaliteit en het behoud van voldoende groen binnen de bebouwde ruimte. Meer specifiek geldt dat de Diefdijk als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie een cultuurhistorisch kroonjuweel is binnen de provincie en een hoge beschermingscategorie heeft ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit.

Ad 3

In het veenlandschap zet de provincie in op behoud en versterking van het waterrijke en open karakter. Daarnaast is behoud van de kenmerkende afwisseling van veenweidelandschap, rivieren, boezems, plassen en droogmakerijen van groot belang. De veenlandschappen combineren een agrarische economie met cultuurhistorische en ecologische waarden. Deze combinatie maakt de landschappen ook aantrekkelijk als recreatief en toeristisch gebied.

Ad 4

Om de drinkwatervoorziening ook op langere termijn te kunnen blijven garanderen, wijst de provincie een aantal gebieden aan als strategische zoetgrondwatervoorraad. Het grondwater in deze gebieden wordt gereserveerd voor de toekomstige drinkwatervoorziening. De reservering heeft tot gevolg dat in deze gebieden een aantal functies en ontwikkelingen wordt uitgesloten, en dat zorgvuldig met andere functies moet worden omgegaan die een nadelige invloed hebben op de kwaliteit van het grondwater en een risico vormen voor de drinkwatervoorziening.

Ad 5

Het achterliggende perceel binnen het plangebied maakt onderdeel uit van een Natura 2000-gebied en is eveneens gedeeltelijk aangewezen als NatuurNetwerk Nederland (NNN). Voor beide aspecten geldt dat het behoud en versterken van natuurwaarden ter plaatse van belang is.

Plangebied

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van een bebouwingscluster ten behoeve van woning met een kleinschalige natuurcamping als nevenactiviteit in het lint (bebouwde ruimte) aan de Diefdijk. Het achterliggende perceel wordt daarbij voorzien van een natuurbestemming, hetgeen in lijn is met de status van Natura 2000-gebied en NNN. Met de beoogde activiteiten zal er geen sprake zijn van de aantasting van de kwaliteit van het grondwater, waardoor risico's voor de drinkwatervoorziening niet worden verwacht. Voor de ontwikkeling van het kleinschalige bebouwingscluster is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. In het landschappelijk inpassingplan wordt zorggedragen dat het erf aansluit bij de bestaande identiteit en structuur van het landschap, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en het lint langs de Diefdijk. Daarmee wordt gesteld dat de ontwikkeling past binnen de doelstellingen van de Visie Ruimte en Mobiliteit.

3.2.2 Verordening Ruimte - Provincie Zuid-Holland

De Verordening ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie ruimte en mobiliteit en het Programma ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het programma. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van juridische doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.

Toetsing

Voor de ontwikkeling zijn de volgende artikelen relevant:

  • artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking;
  • artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit;
  • artikel 2.3.2 Natuurnetwerk Nederland en strategische reservering natuur.

Navolgend worden deze artikelen nader beschouwd.

Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

In paragraaf 3.1.2 is reeds aangetoond dat voorliggend plan geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt en een uitgebreide toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. Daarmee vormt dit aspect van de Verordening Ruimte geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit

Bij ruimtelijke kwaliteit is de vraag of de ruimtelijke ontwikkeling, niet voorziet op een wijziging op structuurniveau, past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen). Voor de planontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld waaruit volgt dat de ontwikkeling voorziet in een gebiedseigen ontwikkeling, die qua aard en schaal nadrukkelijk aansluiting zoekt bij de kenmerken van de omgeving. Er is sprake van inpassing. Bestaande structuren zoals de Diefdijk, de aanwezige waterloop en de doorzichten naar het achterliggende landschap blijven gehandhaafd Tevens wordt een kleinschalig bebouwingscluster in de vorm van en boerenerf gerealiseerd, zoals dat veelvuldig langs de Diefdijk voorkomt.

Het plangebied heeft als gevolg van de status als NNN en kroonjuweel voor cultureel erfgoed de beschermingscategorie 1. Dit betekent dat in principe enkel ruimtelijke ontwikkelingen die passen binnen het principe van 'inpassen' zijn toegestaan. Daar is in voorliggende situatie sprake van. Dit levert dan ook geen aanvullende uitgangspunten op voor voorliggende ontwikkeling. Wel regelt de verordening dat een beeldkwaliteitsparagraaf onderdeel moet uitmaken van de ontwikkeling. In het eerder genoemde landschappelijk inpassingsplan zijn verschillende beeldkwaliteitseisen ten aanzien van de bebouwing en het erf geformuleerd waar de ruimtelijke ontwikkeling zich aan moet houden. Zo sluit voorliggende ontwikkeling aan bij de regels omtrent het aspect ruimtelijke kwaliteit.

Artikel 2.3.2 Natuurnetwerk Nederland en strategische reservering natuur.

De verordening legt vast dat ruimtelijke ontwikkelingen binnen het NNN enkel zijn toegestaan indien die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken, of leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van die gebieden. Aangezien ter plaatse van deze gronden een natuurbescherming is beoogd en de gronden reeds in eigendom zijn van Zuid-Hollands Landschap doet zich hier geen belemmering voor.

3.2.3 Omgevingsvisie - Provincie Utrecht (ontwerpstatus)

In de Omgevingsvisie provincie Utrecht wordt voor de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd. De omgevingsvisie bevat het beleid met betrekking tot een gezonde en veilige leefomgeving. Aan de hand van een zevental beleidsthema's worden de ambities en keuzes van de provincie uiteengezet. Het gaat om de volgende zeven thema's:

  1. 1. stad en land gezond;
  2. 2. klimaatbestendig en waterrobuust;
  3. 3. duurzame energie;
  4. 4. vitale steden en dorpen;
  5. 5. duurzaam, gezond en veilig bereikbaar;
  6. 6. levend landschap, erfgoed en cultuur;
  7. 7. toekomstbestendige natuur en landbouw.

Hiermee wordt ruimte geboden voor duurzaam gebruik en ontwikkeling, voor sociale samenhang en waarmee behoud of verbetering van kwaliteit in de Utrechtse leefomgeving wordt beoogd.

Toetsing

Raadpleging van de digitale versie van de visie toont aan dat het plangebied onderdeel uitmaakt van de cultuurhistorische hoofdstructuur, meer specifiek als onderdeel van het agrarisch cultuurlandschap. De zone rondom de Diefdijk is aanvullend beschermd aangeduid ten behoeve van de Hollandse Waterlinie. Voor ontwikkelingen in deze cultuurhistorisch waardevolle gebieden geldt dat ontwikkelingen uitsluitend zijn toegestaan indien deze kernkwaliteiten van het landgebied en de aanwezige waarden. De landschappelijke inpassing die voor voorliggend plan is opgesteld toont aan dat daar geen sprake van is.

Verder zijn de gronden van het plangebied aangewezen als Natuurnetwerk Nederland. Voor de huidige natuurgronden in het plangebied geldt dat deze in voorliggend bestemmingsplan worden voorzien van een natuurbestemming zodat de natuurwaarden ter plaatse in voldoende mate worden beschermd. De gronden direct aan de Diefdijk worden daarentegen herontwikkeld ten behoeve van een woonperceel met een kleinschalige natuurcamping als nevenactiviteit.

Tot slot geldt dat de Omgevingsvisie de ambitie uitspreekt om de groenblauwe en recreatieve structuren in de provincie te versterken. De Diefdijk is één van deze structuren. Door in voorliggend plan te voorzien in een kleinschalige natuurcamping wordt de recreatieve waarde van de Diefdijk versterkt. Daarbij komt dat ook het achterliggende natuurperceel recreatieve waarden representeert. Al met al sluit deze ontwikkeling aan bij de Omgevingsvisie van de provincie Utrecht.

3.2.4 Interim Omgevingsverordening - Provincie Utrecht (ontwerpstatus)

De Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht bevat direct werkende regels waar gemeenten, waterschappen, bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers zich aan moeten houden bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen de provincie Utrecht.

Toetsing

Voor de ontwikkeling zijn de volgende artikelen relevant:

  • artikel 6.2 Bescherming Natuurnetwerk Nederland;
  • artikel 7.2 Instandhouding en versterking UNESCO Werelderfgoed Hollandse Waterlinies;
  • artikel 7.7 Beschermen en benutten van de Cultuurhistorische hoofdstructuur;
  • artikel 9.10 Functiewijziging (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar woonfunctie.

Navolgend worden deze artikelen nader beschouwd.

Artikel 6.2 Bescherming Natuurnetwerk Nederland

De verordening legt vast dat ruimtelijke ontwikkelingen binnen het NNN enkel zijn toegestaan indien die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken, of leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van die gebieden. Aangezien ter plaatse van deze gronden een natuurbescherming is beoogd en de gronden reeds in eigendom zijn van Zuid-Hollands Landschap doet zich hier geen belemmering voor.

Artikel 7.2 Instandhouding en versterking UNESCO Werelderfgoed Hollandse Waterlinies en artikel 7.7Beschermen en benutten van de Cultuurhistorische hoofdstructuur

De gronden direct langs de Diefdijk maken onderdeel uit van de Hollandse Waterlinie. Bij de totstandkoming van het landschappelijk inpassingsplan van voorliggende ontwikkeling is rekening gehouden met de kernkwaliteiten vanuit de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de andere aanwezige ruimtelijke karakteristieken van het plangebied en haar omgeving. Zo voorziet het plan in de realisatie van een kleinschalig en compact bebouwingscluster in de vorm van een boerenerf, waardoor de zichtrelatie met het achterliggende landschap behouden blijft. Ook wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van de Diefdijk en de waterloop in het plangebied als waterwerken. Tot slot geldt dat met de kleinschalige natuurcamping en de groene inrichting van het plangebied wordt voorzien in een groen en overwegend rustig karakter. Daarmee wordt gesteld dat de ontwikkeling niet zorgt voor aantasting van aanwezige cultuurhistorische waarden.

Artikel 9.10 Functiewijziging (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar woonfunctie

Met voorliggend plan wordt een voormalig agrarisch bedrijfsperceel in het landelijk gebied herontwikkeld ten behoeve van een woonfunctie met een kleinschalige natuurcamping als nevenactiviteit. Voor deze ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld zodat de ontwikkeling aansluit bij de ter plaatse aanwezige ruimtelijke, cultuurhistorische en landschappelijke kenmerken en karakteristieken. Daarbij worden omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd (zie hoofdstuk 4). Zo sluit voorliggend plan aan bij de voorwaarden uit de verordening om de functiewijziging mogelijk te kunnen maken.

Conclusie

Voorliggend plan is niet in strijd met het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Regionale Woonvisie Alblasserwaard Vijfheerenlanden

Doel van de Regionale Woonvisie is in 2020 een aantrekkelijk en onderscheidend woongebied voor zowel nieuwe inwoners als huidige inwoners te bieden. Regionaal samenwerken op het gebied van wonen levert voordelen op voor de regio als geheel, maar ook voor elk van de afzonderlijke gemeenten. Elke gemeente of kern heeft haar eigen kwaliteiten en weet sommige groepen heel goed te binden, maar andere weer minder. In de regionale woonvisie wordt gebruik gemaakt van de unieke kwaliteiten van elke gemeente of kern. Tegelijk wordt er ruimte geboden aan andere regiogemeenten om te doen waar zij goed in zijn. Daardoor is het resultaat van deze regionale woonvisie meer dan de som der delen. De hele regio heeft kansen om met een uitgebalanceerd en gevarieerd programma voor de woningvoorraad de unieke ligging nabij de Randstad te verzilveren in het binden van vrijwel alle Mentality-groepen. Dat heeft z'n effect op de werkgelegenheid. Veel werknemers wonen in de buurt van hun werk. Dit wordt gedaan door kansen te pakken voor woningbouw. Alleen vraaggericht bouwen leidt tot succes, en daarom willen we antwoord op de vragen: wat bouwen we, waar, voor wie, hoeveel en hoe snel? Wonen behelst meer dan nieuwbouw. Minstens zo belangrijk is behoud van kwaliteit in de huidige woongebieden en het verbeteren van de leefbaarheid, met oog op ontgroening, vergrijzing en schaalvergroting van voorzieningen.

De uitwerking van de Regionale Woonvisie vraagt afstemming in de regio van de plannen. De plannen worden voorgelegd aan de regio. Met deze Regionale Woonvisie wordt invulling gegeven aan de eis van de provincie om in bestemmingsplannen de behoefte aan te tonen middels een regionale visie. In de toelichting van het bestemmingsplan moeten gemeenten een verantwoording op nemen hoe het programma binnen de Regionale Woonvisie past.

Toetsing

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van één woning met een kleinschalige natuurcamping als nevenactiviteit. De initiatiefnemer is voornemens de woning zelf te betrekken waardoor gesteld kan worden dat het plan voorziet in een behoefte. Ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit geldt dat voor de ontwikkeling een landschappelijk inpassingsplan is opgesteld. Met inachtneming van het inpassingsplan kan gesteld worden dat het plan voorziet in een passende en kwaliteitsvolle ontwikkeling. Het plan is hiermee niet in strijd met de doestellingen van de regionale woonvisie.

Landschapskader Giessenlanden, Leerdam, Zederik

De gemeenten Giessenlanden, Leerdam en Zederik hebben in 2011 een gezamenlijk landschapsplan opgesteld en vastgesteld, het Integraal Landschapskader 'Landschap in Beeld - Giessen, Linge, Zouwe'. Met dit landschapsplan willen de betrokken gemeenten de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van het gebied versterken. Hiermee kan ook een impuls aan het recreatieve medegebruik worden gegeven. Het gebied heeft een fraai landschap en heeft veel kwaliteiten die bijdragen aan het Nationaal Landschap van het Groene Hart, waarbij de oorspronkelijke karakteristiek van het gebied nog grotendeels herkenbaar is. Het is van belang nieuwe ontwikkelingen zo te sturen dat de kwaliteiten van het gebied niet worden aangetast maar worden verbeterd. Uitgangspunt van de visie is dan ook het behoud en de versterking van de kernkwaliteiten van het Groene Hart.

Toetsing

SAB heeft voor voorliggend plangebied een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Het landschappelijk inpassingsplan laat zien op welke wijze het nieuwe erf ingepast zal worden in het landschap. Daarbij wordt aangegeven welke landschapselementen hiervoor zullen zorgen en wordt een indicatie gegeven van de toe te passen beplantingssoorten. Daarbij zijn de uitgangspunten van het intergemeentelijk landschapskader meegenomen zodat de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kernkwaliteiten van het gebied worden versterkt. Het plangebied ligt in het deelgebied "Diefdijk" aan een karakteristiek dijklint en in het veenweidelandschap, dat wordt gekenmerkt door een langgerekte, rationele slagenverkaveling.

Op basis van de ruimtelijke karakteristieken is een intergemeentelijke Landschapskader met uitgangspunten opgesteld voor onderhavig plan. Het betreft de volgende uitgangspunten:

  • behouden van oorspronkelijke elementen en kenmerken als historische langhuisboerderijen aan de dijk, meidoornhagen en boomgaarden/bosjes op de stroomruggen;
  • erven aan de dijk hebben een grote onderlinge afstand - waarmee het zicht op de polders wordt behouden en het groene karakter wordt geborgd - en steken niet te ver het landschap in;
  • nieuwe bebouwing moet passen bij omliggende bebouwing wat betreft ligging t.o.v. de dijk, maat en schaal;
  • woonvolumes zijn uitgevoerd in boerderijstijl die passend is bij de oude, grotere boerderijen en hebben een inhoudsmaat van 750-800 m3;
  • erven worden omkaderd met beplanting, waardoor bijgebouwen passen in het open landschap;
  • behouden en versterken natuurfuncties.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPDiefdijk21SW-VS01_0007.jpg"

Impressie beoogde situatie conform het landschappelijk inpassingplan
Bron: SAB

De hiervoor opgenomen afbeelding geeft een impressie weer van de beoogde situatie. Daarbij wordt onder meer uitgegaan van de realisatie van een kleinschalig bebouwingscluster in de vorm van een boerenerf, dat verder ingericht wordt met streekeigen erfbeplanting als knotwilgen, leilindes en elzensingels. Voor het volledige ontwerp inclusief verdere motivatie wordt verwezen naar het landschappelijk inpassingsplan.

Conclusie

Voorliggend plan past binnen het regionaal beleid.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie 2020

De gemeenteraad van Leerdam heeft de Structuurvisie 2020 op 11 oktober 2012 vastgesteld. De koers van de gemeente wordt anno 2020 nog steeds bepaald door de ambitie om te komen tot een 'evenwichtig ontwikkelingsscenario'. Dit betekent dat de uitgangspunten ten aanzien van het ruimtelijk structuur- en streefbeeld van de Structuurvisie Plus ongewijzigd blijven en er geen nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien.

Sinds 2001 is een aantal ambities verwoord in de Structuurvisie Plus gerealiseerd en daardoor werkelijkheid geworden. Denk aan het vaststellen van het Beleid Openluchtrecreatie, de realisatie van het Kristallijn op het terrein van de voormalige gasfabriek en de vaststelling van het nieuwe en integrale Bestemmingsplan Buitengebied. De ambitie van deze Structuurvisie is dat de gemeente anno 2020 kan terugblikken op een aantal ontwikkelingen die vanuit de visie realiteit zijn geworden. Denk aan prettig wonen in Broekgraaf, de verdere herstructurering van wijk West en het verbeteren van de verkeersafwikkeling als gevolg van de reconstructie van de Zuid Hollandweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPDiefdijk21SW-VS01_0008.jpg"

Structuurvisie gemeente Leerdam met daarop het plangebied globaal rood omcirkeld
Bron: gemeente Leerdam

Vanwege het relatief omvangrijke buitengebied van Leerdam en de aanwezigheid van een groot aantal bijzondere waardevolle elementen in het buitengebied (zoals landschap, cultuurhistorie, natuur) heeft Leerdam nadrukkelijk te maken met de specifieke kenmerken van deze beleidsterreinen. Want, ontwikkelingen in relatie tot Nationale Landschappen en de Ecologische Hoofdstructuur worden sterk beïnvloed door beleid en regelgeving van het rijk en de provincie Zuid-Holland. Dit beleid is enerzijds gericht op het behouden van aanwezige kwaliteiten, en het versterken van deze kwaliteiten. Anderzijds is het beleid gericht op het faciliteren van de lokale en regionale behoefte aan ruimte voor ontwikkeling. Hierbij is het de uitdaging om met behoud of zelfs versterking van de gewenste kwaliteiten ruimte te bieden aan nieuwe kansrijke functies en activiteiten binnen de ruimtelijke kaders van het evenwichtig ontwikkelingsscenario.

Bij het bepalen van het huidig aanbod wordt uitgegaan van het woningbouwprogramma. Uit dit programma blijkt dat er (netto) gemiddeld 52 woningen per jaar worden gerealiseerd. Jaren die eruit springen zijn 2013, 2014, 2015 en 2019 qua bruto programma en 2014 en 2019 in netto opzicht. Na 2015 komen de opleveringen vrijwel geheel van Broekgraaf en de herstructureringslocaties ten zuiden van de Tiendweg (Siemensstraat en Rozen-/Tulpstraat). Het aantal van 52 houdt in dat er slechts zeer beperkt ruimte is voor het toevoegen van nieuwe woningbouwinitiatieven. Zeker als er vanuit wordt gegaan dat er jaarlijks nog ca. 10 woningen worden gerealiseerd waar weinig invloed op uitgeoefend kan worden.

Toetsing

Met de voorgenomen ontwikkeling van één woning met een kleinschalige natuurcamping als nevenactiviteit wordt op een passende en gebiedseigen wijze een nieuwe invulling gegeven aan het in onbruik geraakte plangebied. De opgestelde landschappelijke inpassing laat zien dat uitgegaan wordt van de ontwikkeling van een kleinschalig bebouwingscluster in de vorm van een boerenerf, dat verder groen wordt ingericht met gebiedseigen erfbeplanting. De voorgenomen ontwikkeling past hiermee binnen de kaders van de structuurvisie 2020.

3.4.2 Woonvisie Vijfheerenlanden 2020 - 2025

De gemeente Vijfheerenlanden zet zich in voor een duurzaam en solidair leefklimaat. Het is belangrijk om woningen te verduurzamen, waar mogelijk levensloopbestendig te maken en doorstroming te bevorderen. Vijfheerenlanden is een prettige gemeente om in te wonen en dat willen we graag zo houden en waar mogelijk versterken. Het doel van de woonvisie is dat het voor iedereen goed wonen is in Vijfheerenlanden en de woonwensen en woningbehoefte van alle inwoners zoveel mogelijk binnen de gemeentegrenzen mogelijk te maken.

Toetsing

In de gemeentelijke woonvisie wordt onder meer genoemd dat de gemeente Vijfheerenlanden te maken heeft een groeiopgave wat betreft woningbouw vanuit zowel vanuit de gemeente als vanuit de regio. Deze woningbouwopgave geeft kansen voor het versterken van de kernen en het buitengebied, zo wordt in de woonvisie verondersteld. Voorliggend initiatief is daar een goed voorbeeld van. Er wordt immers een voormalig agrarisch perceel tot herontwikkeling gebracht in de vorm van een woonperceel met een kleinschalige natuurcamping als nevenactiviteit. Zo wordt het karakter van het buitengebied van de gemeente Vijfheerenlanden op passende wijze versterkt. Bovendien geldt dat de initiatiefnemer zelf voornemens is de beoogde woning te betrekken, waardoor voorliggend plan ook antwoord geeft op een concrete woonbehoefte. Zo sluit dit plan aan bij de gemeentelijke ambities uit de woonvisie.

Conclusie

Het plan sluit aan bij de doelstellingen van het ruimtelijk beleid op gemeentelijk niveau.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Milieueffectrapportage

Algemeen

Voor plannen en activiteiten, die mogelijk belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, kan het noodzakelijk zijn dat een milieueffectrapport wordt opgesteld. In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage is dit geregeld. Er is een m.e.r.-plicht voor plannen (planMER) en een m.e.r.-plicht voor besluiten. Een plan is plan-m.e.r.-plichtig als het plan kaders stelt voor m.e.r.-plichtige activiteiten.

Toetsing

Het plan voorziet in de herontwikkeling van voormalig agrarisch bedrijfsperceel ten behoeve van de realisatie van één woning met een kleinschalige natuurcamping als nevenactiviteit. Bepaald is of voorliggende ontwikkeling voorziet in een activiteit zoals genoemd in het Besluit m.e.r. Daarbij is onder meer afgewogen of dit plan valt onder de reikwijdte van het begrip 'aanleg wijziging of uitbreiding van permanente kampeer- en caravanterreinen'. Ondanks dat jurisprudentie de reikwijdte van het begrip nog niet verder heeft uitgewerkt, is uiteindelijk geoordeeld dat dit plan vanwege haar kleinschalige aard en omvang niet onder dit begrip valt. Het betreft immers een kleinschalige natuurcamping met maximaal 10 standplaatsen zonder verdere bebouwingsmogelijkheden die slechts gedurende een deel van het jaar in gebruik zal zijn. Op basis van deze kenmerken wordt het aannemelijk geacht dat de wetgever een dergelijke activiteit niet onder de reikwijdte van het Besluit me.r. heeft willen laten vallen.

Conclusie

Een nadere beoordeling in een (vormvrije) m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is niet noodzakelijk.

4.2 Bodem

Algemeen

In het kader van het bestemmingsplan moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk.

Toetsing

In verband met de voorgenomen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek4 uitgevoerd. Op basis van het bodemonderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

  • op het terrein zijn duidelijk de sporen van graafwerkzaamheden. Het terrein is behoorlijk geaccidenteerd, met verschillen in maaiveldhoogte over het hele perceel tot één meter. Aan de zuidzijde van het perceel is een grondwal van enkele meters hoog aanwezig;
  • zintuiglijk is op het maaiveld en in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Wel is in variërende mate puin en/of baksteen aanwezig tot een diepte van maximaal 3 m-mv. Op het noordelijk deel van de locatie is deels een halfverharding met puingranulaat op doek aanwezig. De verwachting is dat dit is opgebracht in 2004/2005. In deze periode zijn ook de hoogteverschillen ontstaan;
  • in zowel de boven- als de ondergrond op de locatie zijn ten opzichte van de streefwaarde licht verhoogde gehaltes aan molybdeen, kwik, zink, lood, PAK, PCB en/of minerale olie aangetroffen. Ter plaatse van het vroegere erf op het noordelijk deel is een minimale hoeveelheid asbest gemeten (0,3 mg/kg). Het puingranulaat bevat geen asbest;
  • zintuiglijk en analytisch is geen verontreiniging aangetroffen die is gerelateerd aan de voormalige bovengrondse brandstoftank;
  • toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit classificeert de bovengrond als kwaliteit Wonen en de ondergrond als kwaliteit Industrie;
  • in het grondwater zijn behalve een lichte overschrijding van de streefwaarde voor nikkel en molybdeen en een verhoogd natuurlijk achtergrondgehalte aan barium, geen overschrijdingen van de streefwaarden geconstateerd.

Op basis van de resultaten wordt geconcludeerd dat er ten aanzien van de bodemkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de verkoop van de locatie. Verder onderzoek wordt in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.

  1. 4. Infrasoil (2016). Verkennend bodem- en asbestonderzoek Diefdijk 21 te Schoonrewoerd (gemeente Leerdam). Projectnummer 01.15.1501. 11 oktober 2016.

4.3 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Toetsing

Met voorliggend plan is sprake van de realisatie van een nieuwe geluidgevoelige functie. Aangezien voor de Diefdijk een maximumsnelheid van 60 kilometer per uur geldt, is op grond van de Wgh akoestisch onderzoek noodzakelijk.

Voor de nieuwe woning is door buRO met behulp van de rekentool van Infomil5 met standaardrekenmethode akoestisch onderzoek voor de Diefdijk uitgevoerd. De verkeersgegevens voor het prognosejaar 2030 zijn daarvoor verkregen van de ODRU en ontleend aan het regionaal verkeersmodel. Daaruit blijkt dat in 2030 de verkeersintensiteit 339 motorvoertuigen per etmaal bedraagt. Voor het akoestisch onderzoek is uitgegaan van de verkeersverdeling uit die verkeersgegevens. Het wegdek bestaat uit dicht asfaltbeton (DAB).

Uit een berekening met standaardrekenmethode I blijkt dat de geluidsbelasting op de naar de weg gekeerde gevel van de woning, wanneer deze in de naar de weg toegekeerde bouwgrens wordt gebouwd, 48,6 dB exclusief en 43,6 dB inclusief aftrek op grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt derhalve niet overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPDiefdijk21SW-VS01_0009.jpg"

Resultaten akoestisch onderzoek
Bron: buRO

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.

  1. 5. https://wetswegwijzer.nl/verkeer/2012-2.html

4.4 Bedrijven En Milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een ruimtelijke ontwikkeling nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'.

In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningenhoreca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.

Toetsing

In de directe omgeving van het plangebied is een mix aan functies terug te vinden (wonen, bedrijvigheid en agrarisch). Tevens maakt het plangebied onderdeel uit van lintbebouwing. Daarom is de omgeving van het plangebied te typeren als 'gemengd gebied'. Dit betekent dat richtafstanden met één afstandstap (met uitzonder van het aspect 'gevaar') verminderd kunnen worden.

Externe werking

De externe werking betreft de vraag of de nieuwe functie in onderhavig plan niet leidt tot hinder voor de bestaande of toekomstige hindergevoelige functies. In het plangebied wordt een kleinschalige natuurcamping gemaakt. Volgens de VNG-publicatie hebben 'kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)' een milieucategorie 3.1. Dit betekent dat in een gemengd gebied rekening moet worden gehouden met een richtafstand van 30 meter. De dichtstbijzijnde woning aan de Diefdijk 20 bevindt zich op circa 100 meter. Er hoeft daarom niet nader onderzocht te worden of de functie in het plangebied hinder veroorzaakt voor omliggende functies. Een goed woon- en leefklimaat van omliggende woningen is gewaarborgd.

Interne werking

Naast de externe werking moet ook de interne werking worden beoordeeld. Met andere woorden: laat de omgeving de nieuwe functie toe? De dichtstbijzijnde bedrijvigheid is in de navolgende tabel opgenomen, inclusief de bijbehorende omschrijving uit de VNG-publicatie en de daaruit volgende grootste richtafstanden.

Bedrijfssoort Adres Omschrijving VNG Grootste richtafstand (m) Gemeten afstand (m)
Transportbedrijf Diefdijk 18 Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): b.o. > 1000 m² 50 (geluid) 270
Transportbedrijf Diefdijk 30 Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): b.o. > 1000 m² 50 (geluid) 510

Uit voorgaande tabel blijkt dat voor alle adressen aan de richtafstanden kan worden voldaan. Dit betekent dat een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied is gewaarborgd en omliggende bedrijven als gevolg van deze ontwikkeling niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

Conclusie

Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.

4.5 Externe Veiligheid

Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen.

In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Toetsing

Met voorliggend plan is sprake van de realisatie van een nieuw kwetsbaar object. Raadpleging van de provinciale risicokaart wijst uit dat er rondom het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn die een belemmering vormen voor de planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPDiefdijk21SW-VS01_0010.jpg"

Risicokaart met daarop het plangebied globaal rood omcirkeld
Bron: Risicokaart

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.

4.6 Geur

Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

Toetsing

In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen veehouderijen. Daarom wordt aangenomen dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- een leefklimaat en er geen veehouderijen in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

Conclusie

Het aspect geur zorgt niet voor een belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.7 Luchtkwaliteit

Algemeen

Eisen met betrekking tot luchtkwaliteit zijn verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2 en vormen een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwsvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing

Onderliggend project voorziet in de realisatie van een woning met kleinschalige natuurcamping als nevenactiviteiten. Een natuurcamping is een functie die binnen de ministeriële regeling NIBM niet is gekwantificeerd tot een NIBM-categorie. Daarom is met het invullen van de NIBM-tool (versie 2019) bepaald of het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. De ontwikkeling leidt tot extra verkeersgeneratie (zie daarvoor paragraaf 4.12). Worstcase wordt aangehouden dat 1% van het verkeer uit vrachtverkeer bestaat. Uit de NIBM-tool volgt dat het plan in niet betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPDiefdijk21SW-VS01_0011.png"

Raadpleging van de NSL-monitoringstool (dichtstbijzijnde rekenpunt ter hoogte van kruising Overboeicop-N484) heeft aangetoond dat er geen sprake is van (dreigende) grenswaarde-overschrijdingen (zie onderstaande tabel). Hieruit blijkt eveneens dat voldaan wordt aan de WHO advieswaarde voor PM10 van 20 µg/m3 en dat richting 2030 voldaan wordt aan de advieswaarde van 10 µg/m3 voor PM2,5. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's. vanuit zowel de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt het plan op het gebied van luchtkwaliteit daarom geen belemmering.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPDiefdijk21SW-VS01_0012.jpg"

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.8 Water

Rijksbeleid - Het Nationaal Waterplan 2016-201

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is op 10 december 2015 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld.
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater.
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement.
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het kabinet zet de veranderingen in het waterveiligheidsbeleid voort en zal hiertoe een wetsvoorstel met nieuwe normen voor de primaire keringen voorbereiden.

Nieuwe normen zijn nodig, omdat de huidige eisen aan primaire keringen grotendeels uit de jaren zestig van de vorige eeuw dateren. Sindsdien zijn het aantal mensen en de economische waarde achter de dijken toegenomen. Ook is nieuwe kennis beschikbaar gekomen over de werking van de keringen en de gevolgen van overstromingen. De doelen op het gebied van waterveiligheid zijn omgerekend naar normspecificaties voor de keringen. Deze zijn niet meer gebaseerd op dijkringen, maar op dijktrajecten. Elk dijktraject krijgt een norm-specificatie die past bij de gevolgen in dat specifieke gebied. De normspecificaties zijn ingedeeld in zes klassen, waarbij de overstromingskans varieert van 1/300 per jaar tot 1/100.000 per jaar.

Het Rijk onderkent het belang van verbinden van ruimte en water. Bij het aanpakken van wateropgaven en de uitvoering van watermaatregelen vindt daarom afstemming plaats met andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied, zodat scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of, beter nog, elkaar versterken. Het kabinet streeft daarbij ook naar integrale combinaties, waarbij ruimtelijke inrichting een belangrijke rol speelt bij het oplossen van wateropgaven. Omgekeerd is het van belang om bij ruimtelijke opgaven vroegtijdig rekening te houden met wateropgaven en de veerkracht van watersystemen. De gewenste betere verbinding tussen water en ruimte geldt voor alle opgaven op het gebied van waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit.

Provinciaal Waterplan

In 2016 heeft de provincie Zuid-Holland een planherzieningsbesluit inzake het waterbeleid genomen. Het Provinciaal Waterplan 2010 - 2015 wordt hiermee actueel verklaard voor de onderdelen waterveiligheid, water en natuur en vismigratie. In het Provinciaal Waterplan 2010-2015 zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationaal Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid- Holland. Het Provinciaal Waterplan beschrijft op hoofdlijnen wat de provincie in de periode tot 2015 samen met haar waterpartners wil bereiken. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  1. a. waarborgen waterveiligheid;
  2. b. zorgen voor mooi en schoon water;
  3. c. ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening;
  4. d. realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit heeft geleid tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

In de Verordening Ruimte is regelgeving opgenomen voor de regionale en primaire waterkeringen. Voor bestemmingsplannen zijn randvoorwaarden opgenomen die een onbelemmerde werking, instandhouding en het onderhoud van de primaire en regionale waterkeringen mogelijk maken, Dit geldt voor de beschermingszone en de kernzone die hoort bij de waterkeringen zoals opgenomen in de vastgestelde leggers van de waterschappen.

Deelstroomgebiedsvisies Zuid - Holland Zuid

In de "Deelstroomgebiedvisies" in het werkgebied Zuid-Holland Zuid zijn voor het zuiden van Zuid-Holland procesafspraken gemaakt over de werkwijze waarop de wateropgave wordt berekend. Voor omgang met water in het stedelijk gebied wordt bovendien de volgende richtlijn genoemd: de drietrapsstrategie 1) vasthouden in de stad (dus binnen het bestaand stedelijk gebied oplossen), 2) bergen aan de rand (bij voorkeur binnen de rode contour) en 3) afvoeren naar het landelijk gebied. Daarnaast worden in het bestaand stedelijk gebied kansen gezien voor het combineren van water met andere functies. De combinaties met architectuur, recreatieverbindingen en openbaar groen treden hierbij het meest op de voorgrond.

Waterschap Rivierenland

Het beleid van het waterschap Rivierenland is erop gericht schoon hemelwater niet af te voeren naar de riolering. In het kader van duurzaam waterbeheer is het gewenst om bij alle nieuwbouw maximale afkoppeling van het hemelwater toe te passen. Hierbij hanteert het waterschap de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen en afvoeren'. Het schone hemelwater dient geïnfiltreerd te worden in de bodem of anders via een bodempassage afgevoerd te worden naar het oppervlaktewater. Tevens dient bij een toename aan verhard oppervlak compenserend open water te worden gerealiseerd.

Op 27 november 2015 heeft het bestuur van Waterschap Rivierenland het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld, met als titel Koers houden, kansen benutten. Met dit programma blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Bij de uitvoering van het programma bewegen ze mee met veranderingen om hen heen en benutten ze kansen die zich voordoen in de regio.

Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het Waterschap in de planperiode (2016-2021) wil bereiken en hoe ze dat wil doen. Het plan is ingegaan op 22 december 2015 en heeft een looptijd van zes jaar.

Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. De geboden geven de verplichtingen aan om deze waterstaatswerken in stand te houden. De verboden betreffende die handelingen en gedragingen die in principe onwenselijk zijn voor de constructie of de functie van watergangen en waterkeringen. Van alle verboden werken en/of werkzaamheden die niet voldoen aan de criteria van de algemene regels, kan ontheffing worden aangevraagd. Duidelijke en vastgestelde uitgangspunten hierbij zijn geformuleerd en vastgelegd in beleidsregels. Initiatieven voor (bouw)werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden hieraan getoetst.

Toetsing

Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. Op 16 april 2018 is de digitale watertoets doorlopen. Op basis van deze toets dient de normale watertoetsprocedure te worden doorlopen. Op basis daarvan heeft nader overleg plaatsgehad met het Waterschap Rivierenland.

Veiligheid

Het plangebied ligt in de kern- en beschermingszone van de Diefdijk. Het bebouwingscluster is buiten de kernzone maar in de beschermingszone van de legger waterkeringen geprojecteerd. In het landschappelijk inpassingsplan is rekening gehouden dat de afstand tussen het bebouwingscluster en de buitenkruinlijn van de Diefdijk minimaal 21,5 meter is. Daarmee komt de woning binnen de invloedssfeer van het profiel van vrije ruimte zoals het waterschap dat nu hanteert. Het profiel van vrije ruimte geeft de contouren aan van een eventuele toekomstige dijkversterking. Bij het beoordelen van watervergunningsaanvragen voor bouwwerken binnen de in/op een waterkering en bijbehorende beschermingszone, is het belangrijk dat gebouwd gaat worden buiten het profiel van vrije ruimte. Het bouwen op deze locatie kan alleen worden vergund met het huidige beleid als de onderkant randbalk van de fundering boven het niveau van 2.40 m + NAP komt, dit is het bermniveau van het profiel van vrije ruimte. Dit betekent dat het vloerpeil tenminste op circa 3.20 + NAP komt. De woning achterwaarts verplaatsen tot buiten het profiel van vrije ruimte betekent dat er een conflict ontstaat met het bestaande drukriool op het perceel.

De nieuwe legger kent een grotere variëteit aan dwarsprofielen, die per die per dijkstrekking berekend zijn. De locatie Diefdijk 21 bevindt zich bij dijkpaal DL017. Op het leggerprofiel is de woonterp van de oude boerderij meegenomen in het bepalen van het leggerprofiel en het profiel van vrije ruimte. Voor het profiel van vrije ruimte is in deze nieuwe legger geen binnenberm nodig. Ook de rest van het perceel is aanmerkelijk hoger dan elders langs de dijk. De woning kan bij de geplande afstand van 21,5 meter uit de buitenkruin nu vanaf maaiveld opgebouwd worden. Het peil van de woning komt daarmee op circa 3.00 + NAP.

In haar e-mails van 18 maart en 12 november 2019 concludeert het waterschap dat het plan zoals voorgestaan een positief wateradvies krijgt, en dat het met eventuele ophogingen vergunbaar is.

Grondwater (algemeen)

Het plangebied wordt gekenmerkt door een bepaalde grondwaterstand. De drooglegging van het gebied is hiervoor medebepalend. Drooglegging is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het bouwpeil boven het oppervlaktewaterpeil ligt. Doorgaans geldt voor het maaiveld een drooglegging van 0,70 meter, voor het straatpeil een drooglegging van 1 meter en voor het bouwpeil een drooglegging van 1,3 meter.

Voldoende drooglegging is nodig om grondwateroverlast te voorkomen. In gebieden waar grondwateroverlast bekend is of gebieden met hoge grondwaterstanden adviseren wij om hier nader onderzoek naar te doen. Bij hoge rivierwaterstanden kunnen gebieden gelegen nabij de rivieren overlast ondervinden van kwel. Eventuele maatregelen zijn het ophogen van het maaiveld of kruipruimteloos bouwen.

Waterberging

De onderhavige ontwikkeling vindt plaats in het landelijk gebied. Ten opzichte van de huidige situatie zal door de planontwikkeling het verhard oppervlak met minder dan 1.500 m² toenemen. Navolgend overzicht laat dit zien.

Woning ± 163 m2
Bijgebouwen ± 221 m2
Toegangsweg ± 132 m2
Erfverharding (incl. parkeervoorzieningen in halfverharding) ± 284 m2
Terrassen e.d. ± 76 m2
Totaal ± 876 m2

Er kan als particulier een vrijstelling aangevraagd worden indien er niet eerder gebruik gemaakt is van deze vrijstelling. De initiatiefnemer zal hiervan gebruik maken en deze bij de afdeling vergunningen van het waterschap aanvragen.

Het vuilwater wordt op het rioolstelsel geloosd en het regenwater wat valt op het perceel valt, kan vanwege de beperkte hoeveelheid beoogde verharding goed via de natuurlijke weg in de bodem infiltreren dan wel op gepaste wijze (bovengronds) worden afgevoerd naar oppervlakte water.

Watergangen

De watergang evenwijdig aan de Diefdijk is een A-watergang met bijbehorende beschermingszone. De watergang langs de zuidzijde van het natuurgebied ten westen van die A-watergang is een B-watergang met beschermingszone. Daarnaast ligt er een aantal C-watergangen in het plangebied.

Werkzaamheden in de watergang of de bijbehorende beschermingszone zijn vergunning -en of meldingsplichtig omdat deze invloed hebben op de water aan- en afvoer, de waterberging of het onderhoud. Een onderhoudsstrook is een obstakelvrije strook die als beschermingszone in de legger is aangewezen. Met deze zone wordt handmatig en/of machinaal onderhoud van de watergang vanaf de kant mogelijk gemaakt. Voor A-watergangen is in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden die strook 5 meter breed en voor B-watergangen is de strook 1 meter breed. C-watergangen hebben geen beschermingszone.

Eén van de bijgebouwen in het plangebied wordt binnen de beschermingszone van de A-watergang gebouwd. In de huidige situatie kan al geen machinaal onderhoud plaatsvinden, omdat het perceel 3 meter is opgehoogd. Het onderhoud vindt in de huidige situatie plaats vanaf de tegenoverliggende oever. Dit is mogelijk doordat dit natuur betreft met beheerpaden langs het water. Het waterschap heeft dit in haar e-mail van 12 november 2019 bevestigd en daarbij aangegeven dat het toegestaan is de schuur in de beschermingszone van de A-watergang te situeren.

Het waterschap geeft aan dat A-watergangen op de verbeelding worden opgenomen met de bestemming "Water". Net als in het vigerende bestemmingsplan heeft de A-watergang voor zover deze in het onderhavige plangebied ligt de bestemming "Water".

Waterkwaliteit (algemeen)

Bij nieuwbouw is het uitgangspunt dat hemelwater van het verhard oppervlak voor 100% gescheiden wordt afgevoerd. Het waterschap gaat bij nieuwbouw van woningen uit van een (duurzaam) gescheiden rioleringsstelsel. Hemelwater van terreinverhardingen stroomt bij voorkeur niet direct af op het oppervlaktewater, maar wordt eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage.

Riolering en zuiveringswerken

Het rioolstelsel valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. De initiatiefnemer dient met de gemeente Vijfheerenlanden contact op te nemen voor het aansluiten van de (nieuwe) woning en de kleinschalige natuurcamping. In het plangebied ligt geen rioolwaterpersleiding van het waterschap.

Wegen

In de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden is het waterschap de beheerder van polderwegen buiten de bebouwde kom, niet zijnde rijks- of provinciale wegen. Belangrijke doelstellingen zijn verkeersveiligheid en het voorkómen van een te zware belasting van de polderwegen. De aanleg van nieuwe polderwegen of veranderingen in de verkeerscirculatie vereisen dat in de ruimtelijke plannen voldoende recht wordt gedaan aan een goede scheiding van verkeerssoorten en voldoende verkeersruimte voor het openbaar en langzaam verkeer. Noodzakelijk is een verkeerskundige toetsing. Daarbij worden de verkeerskundige effecten en de belasting van de polderwegen beoordeeld.

Het plangebied grenst aan een weg van het waterschap. Voor het eventueel aanpassen en realiseren van een inrit is een vergunning van het waterschap nodig.

Natuur

Het plangebied ligt (deels) in een gebied met specifieke natuurdoelen. Als algemeen criterium geldt in deze gebieden/wateren het stand-stillbeginsel. Dit beginsel houdt in dat ontwikkelingen niet mogen leiden tot achteruitgang van de huidige situatie, tenzij de negatieve effecten (op bijvoorbeeld ecologie of waterkwantiteit) volledig worden gecompenseerd. Aanvragen om watervergunning op dit punt zullen met name op een zeker behoud van ecologische waarde worden getoetst. Het stand-stillbeginsel geldt in de volgende gebieden:

  • natte landnatuur (EVZ, EHS, incl. TOP-lijstgebieden);
  • KRW-oppervlaktewaterlichamen.

In het bestemmingsplan dienen de ecologische waarden en potenties op grond van het beleid van het waterschap beschermd te worden door middel van een passende regeling. Aan de gronden aan de westkant van de A-watergang is ter bescherming van die waarden in het onderhavige bestemmingsplan de bestemming "Natuur" toegekend.

Conclusie

Op basis van het voorgaande vormt het aspect water geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.9 Natuur

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. Vanaf 1 januari 2017 geldt hiervoor de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt bepaalde plant- en diersoorten, natuurgebieden en bossen. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing worden verkregen.

Toetsing

Ten behoeve van de ontwikkeling van de woning met kleinschalige natuurcamping in het plangebied is een onderzoek6 naar het aspect natuur uitgevoerd. Navolgend wordt ingegaan op de conclusies uit dit onderzoek.

Gebiedsbescherming

Het plangebied van de toekomstige woningen met kleinschalige natuurcamping maakt geen deel uit van een beschermd gebied en/of locatie betreffende: Natura 2000, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park, Nationaal Landschap en het Natuurnetwerk Nederland. Het plangebied wordt aan de noord- en westzijde omsloten door het Natura 2000-gebied 'Lingegebied & Diefdijk-Zuid'. De watergang aan de westzijde en het pad aan de noordzijde van het plangebied vormen de grens. Het Natuurnetwerk Nederland omsluit eveneens de planlocatie. Het Natura 2000-gebied is namelijk tevens onderdeel van Natuurnetwerk Nederland. Aan de oostzijde van de Diefdijk is binnen de provincie Gelderland tevens een onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland gevestigd.

De werkzaamheden gedurende de ontwikkeling kunnen leiden tot een tijdelijke toename in stikstofdepositie (projecteffect). Een toename in stikstofdepositie kan een effect sorteren op kwetsbare en gevoelige habitattypen. In het naastgelegen Natura2000-gebied zijn de volgende natuurbeheertype aanwezig; N14.03 Haagbeuken- en essenbos, N17.05 Wilgengriend, N14.01 Rivier- en beekbegeleidend bos en N05.01 Moeras. Deze natuurbeheertypen zijn echter niet bijzonder gevoelig voor stikstofdepositie en mechanisch verstoring zoals trillingen, geluid, optische verstoring enzovoort. (synbiosys.alterra.nl).

In het kader van deze ontwikkeling is daarom een stikstofdepositieonderzoek7 uitgevoerd. Uit de berekening blijkt dat er, voor de gebruiksfase van het toegestane agrarisch bedrijf, een rekenresultaat van 398,3 mol/ha/j heerst ter hoogte van Natura-2000 gebied 'Lingegebied & Diefdijk-Zuid'. Vervolgens is ook het verschil tussen die bestaande en de beoogde situatie berekend. Uit deze berekening blijkt dat de beoogde situatie een lagere stikstofdepositie heeft op alle habitattypen, ten opzichte van de huidige situatie. Hiermee kan gesteld worden dat de beoogde situatie een minder nadelig effect heeft op Natura 2000-gebieden dan het agrarische bedrijf dat in de huidige situatie ter plaatse is toegestaan. Op grond van de beleidsregels van 4 oktober 2019 kan, gezien de verbetering van de situatie in het kader van stikstof, een vergunning verleend worden voor onderliggend project.

Voor de overige effecten (trillingen, geluid, optische verstoring etc.) geldt dat de afstand tot de omliggende Natura 2000-gebieden per definitie te groot is. Ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland geldt dat externe werking geen toetsingskader is.

Soortenbescherming

De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het 'beschermingsregime andere soorten' vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.

In het plangebied of de directe omgeving daarvan komen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor. Het plangebied heeft echter geen essentiële betekenis voor beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen. De planlocatie is geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, amfibieën, insecten en broedvogels. Tijdens de uitvoering dient tevens rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van algemene amfibieën, broedvogels en zoogdieren. Voor vleermuizen en algemene broedvogels dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. Het heeft de voorkeur de werkzaamheden op te starten en uit te voeren buiten het broedseizoen (medio maart tot en met medio juli). Indien de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn. Indien dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties buiten het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden. Tevens dient er tijdens de uitvoering rekening gehouden te worden met potentieel leefgebied, en daarmee de kans op vestiging van de rugstreeppad op de planlocatie. Voor deze soort dient het terrein gedurende de ontwikkeling ongeschikt gehouden te worden (bijvoorbeeld aanbrengen puinbed, voorkomen ontstaan puinhopen, egaliseren terrein e.d.) en/of ontoegankelijk gemaakt te worden voor de soort gedurende de bouwwerkzaamheden. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van schermen van stevig plastic of worteldoek van 50 centimeter hoog en minimaal 10 centimeter ingegraven in de grond. De voorzieningen die getroffen zijn om het gebied ontoegankelijk te maken moeten zodanig geplaatst en beheerd worden dat ze hun functie ten allen tijden kunnen vervullen. Het functioneel leefgebied van de heikikker zal door de beoogde ontwikkelingen niet verloren gaan. Aanvullend onderzoek en een eventuele ontheffing is daarbij niet noodzakelijk. Ten aanzien van heikikker dient wel een ecologisch werkprotocol opgesteld te worden, om negatieve effecten ten aanzien van de soort te voorkomen tijdens de werkzaamheden. De aanwezigheid van beschermde soorten (Wnb, overige soorten, artikel 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde ontwikkeling (vrijstellingsbesluit).

Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht). Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.

Geadviseerd wordt alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd te verwijderen. Zodoende krijgen bodembewonende dieren de kans een ander leefgebied in de nabijgelegen omgeving te benutten. Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.

Verder wordt aanbevolen de planlocatie tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur minimaal verlichten en hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel) en de werkzaamheden in de periode april-oktober tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes).

Ten slotte wordt aangegeven dat de oude wilgen op de oever van de watergang karakteriserend zijn voor het gebied, de cultuurhistorie en ecologisch perspectief. Het is daarom het aan te bevelen deze te sparen.

Conclusie

Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect natuur geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.

  1. 6. Blom Ecologie B.V. (2019). Oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna aan de Diefdijk 21 te Schoonrewoerd. Kenmerk: BE/2017/553/r. 11 juli 2019.
  2. 7. De Roever Omgevingsadvies (2020). Stikstofdepositieonderzoek Diefdijk 21, Schoon-rewoerd. Referentie 20191188.v03. 26 november 2020.

4.10 Archeologie

Algemeen

Door ondertekening van het verdrag van Valletta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

Toetsing

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een archeologisch bureauonderzoek8 uitgevoerd. Uit het bureauonderzoek blijkt dat de archeologische verwachting uit het Paleolithucum onbekend is. Vanwege de grote diepteligging is niet vastgesteld hoe het landschap er in het plangebied in deze periode heeft uitgezien. Daarom geldt hiervoor een onbekende archeologische verwachting.

De archeologische verwachting vanaf het Mesolithicum tot aan de bouw van de Diefdijk in 1284 is laag, omdat het gebied bestond uit komgronden. Met de aanleg van de Diefdijk is het gebied ook ontgonnen. Rond de 17e eeuw wordt de eerste bewoning langs de Diefdijk verwacht. Zeker is dat in 1813 een boerderij met schuur aanwezig was.

Alle bebouwing op het perceel Diefdijk 21 is rond 2007 gesloopt, waardoor geen inschatting kan worden gemaakt van de specifieke ouderdom van de boerderij. Een deel van de verdwenen bebouwing en bijbehorende resten van een boerenerf kan, op grond van het archeologiebeleid en het bestemmingsplan, als archeologisch relevant worden aangemerkt. Op grond hiervan geldt een hoge verwachting voor de periode Late-Middeleeuwen tot en met Nieuwste Tijd. Uit het veldbezoek dat op 3 april 2018 is afgelegd, in aanwezigheid van de archeologische adviseur van de voormalige gemeente Leerdam, de beoogde kopers en Buro de Brug, is vastgesteld dat het terrein circa 2 meter is opgehoogd met grond vermengd met bouwpuin. Beoogd eigenaar - voormalig bewoner van een buurperceel - weet te melden dat deze ophoging rond 2006 heeft plaatsgevonden. Alle voorgenomen activiteiten zullen ruim binnen deze opgebrachte grond plaatsvinden. De historische dijk en dijkvoet blijven buiten de bouwplannen. Daarom is in samenspraak met de gemeentelijke adviseur vastgesteld dat er geen noodzaak is vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Het eerder gegeven selectieadvies komt hierbij te vervallen. Aanvullend onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

  1. 8. Buro de Brug (2018). Bureauonderzoek Diefdijk 21 Schoonrewoerd, gemeente Leerdam. Rapport B17-355. 6 april 2018.

4.11 Cultuurhistorie

Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

Toetsing

Zoals eerder genoemd maakt het plangebied onderdeel uit van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Bij de totstandkoming van het landschappelijk inpassingsplan is rekening gehouden met de kernkwaliteiten vanuit de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de andere aanwezige ruimtelijke karakteristieken van het plangebied en haar omgeving. Zo voorziet het plan in de realisatie van een kleinschalig en compact bebouwingscluster in de vorm van een boerenerf, waardoor de zichtrelatie met het achterliggende landschap behouden blijft. Ook wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van de Diefdijk en de waterloop in het plangebied als waterwerken. Tot slot geldt dat met de kleinschalige natuurcamping en de groene inrichting van het plangebied wordt voorzien in een groen en overwegend rustig karakter. Daarmee wordt gesteld dat de ontwikkeling niet zorgt voor aantasting van aanwezige cultuurhistorische waarden.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.12 Verkeer En Parkeren

Verkeer

Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer die wordt gegenereerd bij een bepaalde ontwikkeling, hanteert het CROW9 kencijfers voor wat betreft verkeersgeneratie. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (excl. openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de desbetreffende voorziening toe rijdt en hiervan wegrijdt. Gelet op het feit dat het plangebied in het buitengebied ligt, worden dat de kencijfers voor 'buitengebied' aangehouden. De gemeente Vijfheerenlanden wordt conform CBS-gegevens ten aanzien van de mate van stedelijkheid gezien als een 'weinig stedelijk gebied'.

Voor de ontwikkeling van 1 vrijstaande woningen en 10 standplaatsen op de kleinschalige natuurcamping volgt uit deze kerncijfers de volgende verkeersgeneratie:

Woning Natuurcamping Totaal
Minimaal 7,8 x 1 = 7,8 0,4 x 10 = 40,0 47,8
Maximaal 8,6 x 1 = 8,6 0,4 x 10 = 40,0 48,6

Gemiddeld gezien zullen maximaal circa 49 extra verkeersbewegingen per etmaal ontstaan als gevolg van de ontwikkeling. De verwachting is dat dit extra verkeer afgewikkeld kan worden op de Diefdijk.

Parkeren

In het plangebied wordt rekening gehouden met een tweetal parkeerplaatsen behorende bij de woning en een tiental parkeerplaatsen voor de kleinschalige natuurcamping. Dit betekent dat voor iedere standplaats een parkeerplaats aanwezig is. Daarmee wordt verwacht te kunnen voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. In de regels van dit bestemmingsplan wordt de aanleg van deze 12 parkeerplaatsen juridisch-planologisch vastgelegd. Daarmee wordt gesteld dat het aspect 'parkeren' voldoende in dit plan is gewaarborgd.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

  1. 9. CROW, publicatie 381, van parkeerkencijfers naar parkeernomen.

Hoofdstuk 5 Wijze Van Bestemmen

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan?

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden ).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

5.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  1. 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  2. 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  2. 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  3. 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene afwijkingsregels en overige regels.
  4. 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit Bestemmingsplan

5.2.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2.2 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven. Er is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de bestemmingsplannen 'Buitengebied Leerdam' en 'Buitengebied Leerdam, 1e herziening'.

Dit bestemmingsplan kent de bestemmingen 'Natuur', 'Tuin', 'Water' en 'Wonen'. Daarnaast zijn de geldende dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2', 'Waterstaat - Waterkering' en 'Waarde - Nieuwe Hollandse Waterlinie' overgenomen in dit plan.

Natuur

Het achterliggende perceel heeft de bestemming 'Natuur' gekregen. De gronden zijn daarmee hoofdzakelijk bestemd voor natuurwaarden, recreatief medegebruik, bosbouw en houtproductie. Enkel het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming is onder voorwaarden toegestaan. Tot slot zijn diverse activiteiten opgenomen als strijdig gebruik en is er een omgevingsvergunningstelstel opgenomen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Tuin

Een deel van de gronden aan de Diefdijk is voorzien van de bestemming 'Tuin'. Ter plaatsen zijn erven en tuinen van de aangrenzende woning toegestaan, evenals watervoorzieningen. Binnen deze bestemming is het oprichten van bouwwerken niet toegestaan.

Water

De bestaande watergang in het plangebied heeft, evenals in de huidige situatie, de bestemming 'Water' toegekend gekregen. De gronden zijn daarmee onder andere bestemd voor wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en natuurgericht gebruik van waterparels. Enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming zijn toegestaan. Het realiseren van steigers is onder voorwaarden via een omgevingsvergunning mogelijk.

Wonen

Een groot deel van de gronden aan de Diefdijk is voorzien van de bestemming 'Wonen'. De bestemming 'Wonen' is hoofdzakelijk bedoeld voor wonen, eventueel gecombineerd een niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit. Een publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit is alleen toegestaan als daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Het onderscheid tussen niet-publieksgericht en publieksgericht ziet vooral op het al dan niet publieksaantrekkend zijn van de activiteit. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat een niet-publieksgerichte activiteit geen verkeersaantrekkende werking en geen parkeerdruk kent, waardoor een dergelijke activiteit doorgaans zonder problemen in een woning kan plaatsvinden. Het betreft activiteiten met een introvert karakter, die inherent zijn aan de woonfunctie, zoals kantoorfuncties en ateliers. Per bestemmingsvlak is maximaal 1 woning toegestaan. Als gevolg van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - natuurcamping' is een kleinschalige natuurcamping eveneens toegestaan binnen het plangebied. Het gaat om maximaal 10 kampeermiddelen, waarbij de onderlinge afstand tussen de kampeermiddelen ten minste 3 meter is. Gebouwen, zoals de woning, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. De inhoud van de woning inclusief aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum volume (m3) op de verbeelding is opgenomen. In dit geval betreft het maximaal 1.000 m3. De maximum goothoogte van de woning is op de verbeelding aangegeven en bedraagt maximaal 6 meter. De maximum bouwhoogte is opgenomen in de regels. Deze bedraagt maximaal 10 meter. Voor bijgebouwen geldt dat de maximum goot- en bouwhoogte respectievelijk 3 meter en 7 meter bedragen. Er mag niet meer dan 125 m2 aan bijgebouwen worden gebouwd. Verder is nog noemenswaardig dat het in principe niet is toegestaan om meer verharding te realiseren dan zoals opgenomen in de landschappelijke inpassing van dit bestemmingsplan. Ook mogen parkeervoorzieningen uitsluitend in halfverharding worden aangelegd.

Waarde - Archeologie 1 en 2

De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1 en 2' zijn opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden binnen het plangebied. Op grond van deze dubbelbestemmingen geldt bij bepaalde bodemingrepen een vergunningenstelsel voor het bouwen en voor uitvoeren van een werk, geen gebouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Waarde - Nieuwe Hollandse Waterlinie

De dubbelbestemming 'Waarde - Nieuwe Hollandse Waterlinie' is opgenomen ter bescherming van de kernkwaliteiten van dit gebied. Het parapluplan 'Nieuwe Hollandse Waterlinie' is daarbij als uitgangspunt gehanteerd.

Waterstaat - Waterkering

De beschermingszone van de Diefdijk is specifiek bestemd. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming zijn in deze dubbelbestemming toegestaan. Hiervan kan door middel van een omgevingsvergunning worden afgeweken, mits daarbij de bescherming van de waterkering wordt gegarandeerd en hierover advies wordt ingewonnen bij de beheerder.

5.2.3 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Parkeren

In de algemene bouwregels is een parkeerregeling opgenomen. Deze regeling houdt in dat een omgevingsvergunning voor bouwen of uitbreiden van een gebouw slechts wordt verleend indien voldoende parkeergelegenheid is gerealiseerd, conform het meest recente gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeren. Hier kan onder voorwaarden van worden afgeweken.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Op basis van artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk worden gemaakt door het bestemmingsplan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn, omdat er anders sprake is van een oneigenlijke bestemming.

Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De gemeente en de initiatiefnemer hebben een anterieure overeenkomst gesloten waarin de rechten en plichten van zowel de ontwikkelaar als de gemeente zijn aangegeven, alsmede de definitieve regeling van kostenverhaal. Met deze overeenkomst is het plan verzekerd van kostendekking, het opstellen van een exploitatieplan is daarom overeenkomstig artikel 6.12, lid 2 onder a. van de Wet ruimtelijke ordening niet nodig. Gesteld kan worden dat er geen verplichting is om tegelijkertijd met de ruimtelijke procedure een exploitatieplan op te stellen.

De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is hiermee aangetoond.

6.2 Procedure

6.2.1 Overleg en inspraak

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voert het college van burgemeester en wethouders, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg met andere bestuursorganen van bijvoorbeeld buurgemeenten, het waterschap en de provincie.

Het overleg tussen de bestuurlijke instanties dient in een redelijke verhouding te staan tot de aard en omvang van het bestemmingsplan. Het overleg dient dan ook beperkt te blijven tot die overheidsinstanties waarmee overleg werkelijk noodzakelijk is om te voorkomen dat de taak of verantwoordelijkheid van het andere overheidsorgaan ontoelaatbaar wordt beperkt, of dat het door dat orgaan te behartigen belang aantoonbaar wordt benadeeld.

Het voorontwerpbestemmingsplan "Diefdijk 21 in Schoonrewoerd" is volgens artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening aan de bestuurlijke partners toegezonden. Zij zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen voor 17 juli 2020 kenbaar te maken aan het college van burgemeester en wethouders. In de Nota bestuurlijk vooroverleg10 zijn de reacties samengevat en van een beantwoording voorzien. De resultaten zijn verwerkt in deze toelichting. De Nota is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

  1. 10. Gemeente Vijfheerenlanden (2020). Nota bestuurlijk vooroverleg voorontwerpbestemmingsplan Diefdijk 21 in Schoonrewoerd. Juni 2020.

6.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 19 maart 2021 tot en met 29 april 2021 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Er zijn twee zienswijzen binnengekomen, die in een nota beantwoording zienswijzen11 (zie bijlage bij deze toelichting) zijn voorzien van een antwoord. Tevens is in de nota terug te vinden dat naar aanleiding van de binnengekomen zienswijzen de regels en verbeelding van het bestemmingsplan zijn aangepast met betrekking tot de aanwezige waterkering, gebaseerd op de modelregels en legger van het waterschap.

  1. 11. Gemeente Vijfheerenlanden (2021). Nota beantwoording zienswijzen ontwerpbestemmingsplan 'Diefdijk 21 Schoonrewoerd'. Mei 2021

Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan

Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan

Bijlage 2 Kernkwaliteiten Nationaal Landschap En Culemborgerwaard

Bijlage 2 Kernkwaliteiten Nationaal Landschap en Culemborgerwaard

Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan

Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan

Bijlage 2 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek

Bijlage 2 Verkennend bodem- en asbestonderzoek

Bijlage 3 Onderzoek Natuur

Bijlage 3 Onderzoek natuur

Bijlage 4 Onderzoek Stikstof

Bijlage 4 Onderzoek stikstof

Bijlage 5 Archeologisch Bureauonderzoek

Bijlage 5 Archeologisch bureauonderzoek

Bijlage 6 Nota Bestuurlijk Vooroverleg

Bijlage 6 Nota bestuurlijk vooroverleg

Bijlage 7 Nota Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 7 Nota beantwoording zienswijzen