Landgoederen Numansdorp fase 2
Bestemmingsplan - Gemeente Hoeksche Waard
Vastgesteld op 02-04-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Landgoederen Numansdorp fase 2' van de gemeente Hoeksche Waard.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1963.BPLgfase2-VA01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.5 bedrijf
een onderneming gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen danwel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, beroepsmatige activiteiten in of bij een woning daaronder niet begrepen.
1.6 bedrijfsmatige activiteiten (in of bij een woning)
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning door de bewoners wordt uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie blijft gehandhaafd en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.
1.7 beroepsmatige activiteiten (in of bij een woning)
het beroeps- of bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee naar de aard gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend zodat de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.
1.8 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.9 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.10 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.11 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.12 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.13 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.14 hobbymatige paardenhouderij:
het houden van paarden waarbij tot een maximum van 5 paarden (hieronder veulens en pony's inbegrepen) wordt aangehouden voor eigen gebruik en vrijetijdsbesteding.
1.15 hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de functie, constructie en afmetingen, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.16 huiskavel:
het gedeelte van een landgoed dat gebruikt mag worden voor woondoeleinden.
1.17 landgoed:
een aaneengesloten, voor het publiek toegankelijk (met uitzondering van het huiskavel) natuurgebied met daarop een gedeelte bedoeld voor wonen (het huiskavel).
1.18 mantelzorg:
langdurige, intensieve niet-georganiseerde zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak door één of meer leden uit diens directe dan wel sociale omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.
1.19 milieucategorie:
een aan een bedrijfsactiviteit toegekende categorie volgens de in de Staat van bedrijfsactiviteiten bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.
1.20 natuurlijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
1.21 ondergeschikte horeca:
het geven van gelegenheid tot het nuttigen van niet - en licht alcoholhoudende dranken, en van broodjes en/of snacks, met dien verstande dat deze functie van beperkt bedrijfsmatige - en/of ruimtelijke omvang is, zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm als hoofdfunctie herkenbaar blijft.
1.22 opslag:
het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.
1.23 paardenhouderij:
het houden van paarden en pony´s ten behoeve van:
- a. het produceren van deze dieren, geschikt voor bepaalde taken zoals hengstenstations, opfokbedrijven, handelsstallen en africht- en trainingsstallen (productiegerichte paardenhouderij);
- b. het gebruiken van deze dieren, zoals ten behoeve van pensionstallen, verhuurbedrijven, rijscholen en maneges (gebruiksgerichte paardenhouderij).
1.24 peil:
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. voor woningen die langs de dijk zijn gebouwd: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang van de bijbehorende woningen;
- c. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
- d. voor stacaravans: de bovenzijde beganegrondvloer.
1.25 perceelsgrens:
grens van het bouwperceel.
1.26 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.27 voorerf:
het gedeelte van het erf wat is gelegen voor de voorgrens van het hoofdgebouw en wat grenst aan dan wel zich oriënteert op openbaar gebied.
1.28 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, welke als belangrijkste is aan te merken en waarvan de gebouwen in hoofdzaak toegankelijk zijn.
1.29 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
1.30 wooneenheid landgoed:
een woning die, hetzij zelfstandig is en qua verschijningsvorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw op een perceel, hetzij aan het hoofdgebouw is gekoppeld en één of meer ruimten deelt met het hoofdgebouw.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand:
de afstand tussen bouwwerken onderling, alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur - Landgoederenzone
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Voorwaardelijke verplichting
- a. De bouw van een 'hoofdgebouw' of een 'wooneenheid landgoed' op een landgoed is pas mogelijk als bij de aanvraag van omgevingsvergunning een privaatrechtelijke overeenkomst is overlegd waarin de exploitatie en het beheer van het landgoed is geregeld.
- b. In de overeenkomst zoals bedoeld onder a dient (om in aanmerking te komen voor de OZB-faciliteit op grond van de Natuurschoonwet) een bepaling te worden opgenomen die de eigenaar ontslaat van de verplichting om bos aan te planten.
- c. De overeenkomst als bedoel onder a en b dient te voldoen aan de inrichtingseisen gesteld in hoofdstuk 5 van het 'Landschapsplan Landgoederen Numansdorp'.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Natuur
4.1 Bestemmingsomschrijving
De als ‘Waarde - Natuur' aangeduide gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van monumentale en beeldbepalende waarden van bomen.
4.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de voorgaande artikelen mag op de in artikel 4.1 bedoelde gronden niet worden gebouwd.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.3.1, indien strikte toepassing van die bepalingen leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 5 Waterstaat - Waterkering
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.2 voor het toestaan dat de in de andere daar voorkomende bestemming genoemde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouw conform de bestemmingsregels, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering. In het kader van het verzoek om afwijking zal door burgemeester en wethouders advies worden gevraagd aan de beheerder van de waterkering.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Overschrijding bouwgrenzen
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Afwijkingsmogelijkheden
Indien niet op grond van hoofdstuk 2 reeds bij omgevingsvergunning is afgeweken kunnen burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) van gebouwen met ten hoogste 10%;
- b. afwijkingen van bouwhoogten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met ten hoogste 20%;
- c. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut met dien verstande dat:
- 1. de oppervlakte van een gebouw maximaal 20 m2 bedraagt;
- 2. de bouwhoogte van bouwwerken maximaal 3,5 m bedraagt;
- d. afwijken van de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 15 m;
8.2 Voorwaarden voor afwijken
- a. Een omgevingsvergunning voor het afwijken mag slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. Een omgevingsvergunning voor het afwijken mag niet worden verleend, indien hierdoor waarden van de gronden met de bestemming onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
8.3 Adviesplicht
Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken als bedoeld in 8.2 te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de adviseur inzake natuur en landschap.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Overschrijding bestemmings- en aanduidingsgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de in het plan opgenomen bestemmingen en aanduidingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmings- en aanduidingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken, dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmings- of aanduidingsvlak mag met ten hoogste 20% worden vergroot.
9.2 Wijziging bestemmings- of aanduidingsgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de in het plan opgenomen bestemmingen en/of aanduidingen te wijzigen ten behoeve van een gewijzigde verkaveling van het plan, mits:
- a. uit de gewijzigde verkavelingsopzet blijkt dat de stedenbouwkundige hoofdstructuur van het plan niet wordt aangetast;
- b. het aantal woningen niet wordt vergroot;
- c. aangetoond wordt dat geen aantasting plaatsvindt van de doelstelling van het plan zoals beschreven in de plantoelichting;
- d. voldaan wordt aan alle onderzoeksaspecten zoals genoemd in de plantoelichting.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
10.1 Parkeren
- a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbgreiden of het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden, zoals toegestaan op basis van hoofdstuk 2 en/of 3, wordt slechts verleend indien wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de regeling 'Parkeerbeleid gemeente Cromstrijen', die op 04-10-2014 in werking is getreden, of de rechtsopvolger(s) daarvan, tenzij de aard en omvang van de omgevingsvergunning voor het bouwwerken en/of de uitbreiding en/of de wijziging van het gebruik van bouwwerken en/of gronden niet leidt tot extra parkeerbehoefte;
- b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing indien op basis van het advies van een verkeerskundige blijkt dat er op andere wijze is/wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, of het voldoen aan het geldende gemeentelijke parkeerbeleid door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
10.2 Algemeen verbod op strijdig gebruik
Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming.
10.3 Voorbeelden van strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- a. onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken als:
- 1. opslagplaats voor vaten, kisten al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen, voer- en vaartuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind en brandstoffen;
- 2. uitstalling-, opslag-, stand- of ligplaats voor kamper- en/of verblijfsmiddelen;
- b. zomerhuizen en stacaravans te gebruiken of laten gebruiken voor permanente bewoning;
- c. gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken als seksinrichting met uitzondering van de gronden die blijkens de bestemming, de bestemmingsomschrijving en/of overige regels uitdrukkelijk zijn aangewezen voor een seksinrichting.
10.4 Geen strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:
- a. vormen van gebruik als bedoeld in lid 10.3, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming en deze regels mag worden gebruikt;
- b. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming;
10.5 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2 en lid 10.3, indien strikte toepassing van die bepalingen leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
11.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Landgoederen Numansdorp fase 2'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Van Het Plan
De gemeente Cromstrijen werkt al geruime tijd aan een zuidwaardse uitbreiding van de kern van Numansdorp. Hieraan ligt onder meer ten grondslag de Ontwikkelvisie 'De Verdieping' (KuiperCompagnons, 2005) en het masterplan 'Numansdorp aan het Hollandsch Diep' (KuiperCompagnons, 2007). In dit masterplan wordt gesproken over verblijfsrecreatie op eilanden in de Molenpolder, een dorpse woonuitbreiding rondom de insteekhaven en in de westzijde van de Torensteepolder, alsmede de ontwikkeling van een landgoederenzone ten oosten van deze dorpsuitbreiding.
Om deze ontwikkeling van een toereikend juridisch-planologisch kader te voorzien zijn inmiddels diverse bestemmingsplannen opgesteld. In 2009 is het bestemmingsplan 'Landgoederenzone Numansdorp-Zuid' vastgesteld. Hierin is voor 12 landgoederen een bestemmingslegging geregeld. Dit plan is vervolgens opgenomen in het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2013'. Het is thans de bedoeling om ook de 3 landgoederen ten westen van deze 12 landgoederen van een toereikende bestemming te voorzien. Deze 3 nieuwe landgoederen, genoemd fase 2 van de landgoedontwikkeling in Numansdorp-Zuid, liggen dus tussen de 12 al bestemde landgoederen en het nieuwe woongebied ten oosten van de insteekhaven, zoals bestemd in het bestemmingsplan 'Torensteepolder 2015'.
Het doel van onderhavig bestemmingsplan is om de ontwikkeling van de tweede fase van de landgoederenzone juridisch-planologisch mogelijk te maken. Het gaat dus om 3 nieuwe landgoederen in het deelgebied Torensteepolder (midden), zoals hieronder op afbeelding 1.1 is aangegeven. Per landgoed mogen maximaal één hoofdgebouw en twee landgoedwooneenheden worden gebouwd.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt in het middelste deel van de Torensteepolder, zie afbeelding 1.1. De Torensteepolder is gelegen direct ten zuidoosten van Numansdorp. Het plangebied wordt door de Ambachtsheerenlaan verdeeld in een noordelijk en een zuidelijk deel.
Afbeelding 1.1: De onderverdeling van Numansdorp-Zuid in deelgebieden inclusief globale ligging van het plangebied van dit bestemmingsplan (Landgoederen fase 2)
Het plangebied van dit bestemmingsplan wordt als volgt begrensd:
- aan de noordzijde: door de woningen die door het bestemmingsplan 'Torensteepolder 2015' mogelijk worden gemaakt;
- aan de oostzijde: door het oostelijk deel van de Torensteepolder; hier zijn/worden eveneens landgoederen ontwikkeld (fase 1);
- aan de zuidzijde: door het Numansgors;
- aan de westzijde: door een strook agrarische grond.
De globale ligging en begrenzing van het plangebied wordt weergegeven in afbeelding 1.2.
Afbeelding 1.2: Globale ligging en begrenzing van het plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2013' (vastgesteld door de gemeenteraad van Cromstrijen op 2 juli 2013) met de bestemming 'Agrarisch' (zie afbeelding 1.3.). In dit bestemmingsplan is voor fase 1 van de landgoedontwikkeling, de eerste 12 landgoederen die ten oosten liggen van de onderhavige 3 nieuwe landgoederen (fase 2), reeds een landgoedbestemming opgenomen. Dit is een continuering van de landgoedbestemming die was opgenomen in het bestemmingsplan 'Landgoederenzone Numansdorp-Zuid' uit 2009. De regeling voor de eerste 12 landgoederen is in het vigerende plan globaal van aard, zodat nog enige flexibiliteit bestaat bij de realisatie. Om te kunnen sturen op de gewenste kwaliteiten hoort het landschapsplan bij dat bestemmingsplan; 'Een Landschapslan voor de Torensteepolder, Landgoederenzone Numansdorp' (KuiperCompagnons, 2008), zijnde een overkoepelend globaal inrichtingsplan.
Recent is voor de eerste 12 landgoederen een planherziening in werking getreden. Een herziening was nodig omdat bij de toepassing hiervan sprake bleek te zijn van een ongewenste uitwerking als het gaat om de regels voor wooneenheden op de landgoederen. Dit bestemmingsplan 'Landelijk gebied - 8e herziening - Landgoederen Cromstijen 2016' is op 26 september 2017 door de gemeenteraad vastgesteld. De herziene regeling uit deze 8e herziening vormt ook de basis voor de regeling voor de 3 nieuwe landgoederen uit fase 2 zoals in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Realisatie van de voorgenomen landgoederen is op basis van de vigerende bestemmingsplannen niet mogelijk. Gelet hierop is het voorliggende nieuwe juridisch-planologisch kader opgesteld om de gewenste ontwikkeling van 3 nieuwe landgoederen mogelijk te maken.
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting bestaat uit vier delen. Dit deel, hoofdstuk 1, bevat een aantal algemene planaspecten. In het tweede deel, met hoofdstuk 2, staat de planbeschrijving en wordt tevens een toelichting gegeven op de bestemmingsmethodiek. Het derde deel, met de hoofdstukken 3 t/m 8, vormt feitelijk de achterliggende onderbouwing voor de keuzes die in het tweede deel worden gemaakt ten aanzien van, onder andere, ruimtelijke ordening, mobiliteit, natuur en landschap, water, archeologie en milieu. In deel vier, hoofdstuk 9, wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aangetoond, in hoofdstuk 10 wordt ingegaan op de procedure en het overleg- en inspraaktraject.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
Het plangebied maakt onderdeel uit van de Torensteepolder (middelste deel). Doorsnijding van het plangebied in een noordelijk en een zuidelijk deel vindt plaats door de Ambachtsheerenlaan die oost-west door de gehele polder loopt. Het is een oude kade, die vroeger de grens vormde tussen de Torensteepolder (noordelijk van de kade) en de Nieuwe Oostersche Polder (zuidelijk van de kade). Tegenwoordig is de kade afgegraven en slechts een halve meter hoger dan het bestaande maaiveld. De noordkant ervan is beplant met een laan van twee rijen populieren. De naam Nieuwe Oostersche Polder is verdwenen; tegenwoordig wordt met de Torensteepolder het gebied aan weerszijden van de kade bedoeld.
De Torensteepolder wordt aan de noordzijde begrensd door de Schuringsedijk. Op een deel van deze dijk bevindt zich een bebouwingslint. Ten oosten grenst het plangebied aan de Torensteepolder (oostelijk deel), ook hier worden landgoederen gerealiseerd (fase 1). Aan de zuidzijde ligt Numansgors, een semi-openbare buitendijkse ‘woonbuurt’ met 200 woningen en jachthaventjes aan het Hollandsch Diep. Verder westelijk ligt Fort Buitensluis uit 1793, aan de monding van het historische havenkanaal van Numansdorp.
Het huidige landgebruik in de polder bestaat uit akkerbouw, zie afbeelding 2.1. Tijdens de ruilverkaveling in de vorige eeuw zijn kleinere kavels samengevoegd, waardoor het plangebied nu uit één grote kavel aan de noordzijde en één aan de zuidzijde van de Ambachtsheerenlaan bestaat. Ondanks de grootschalige verkaveling heeft de Torensteepolder een relatief besloten karakter.
Afbeelding 2.1: Bestaande situatie plangebied (bron: KuiperCompagnons, 2017)
2.2 Ontwikkelingen
2.2.1 Ruimtelijk concept
De landgoederenzone in Numansdorp-Zuid maakt deel uit van een groter uitbreidingsgebied bij Numansdorp; Numansdorp-Zuid. Voor dit gebied is in 2007 een Masterplan opgesteld. Hierin is verwoord dat het uitbreidingsgebied is onder te verdelen in drie gebieden: een woongebied (het ‘dorp’), een recreatief gebied, tegenwoordig permanent bewoond, en de landgoederenzone, zie afbeelding 2.2. en 2.3. Aangezien dit bestemmingsplan alleen betrekking heeft op (het westelijke deel van) de landgoederenzone, wordt de planopzet van dit deelgebied hierna beschreven.
Afbeelding 2.2: Plankaart Masterplan Numansdorp-Zuid
Afbeelding 2.3: Ruimtelijk concept: drie gebieden uitbreidingsgebied Numansdorp-Zuid
2.2.2 Planbeschrijving
De concrete inrichting van de landgoederenzone is in het Landschapsplan 'Landgoederenzone Numansdorp' uit januari 2008 uiteengezet, zie Bijlage 2 van de regels. Ten opzichte van de situatie in januari 2008 is er inmiddels, ten noordoosten van de in het landschapsplan uitgewerkte landgoederenzone, een extra landgoed bijgekomen. Met dit bestemmingsplan wordt tevens een extra landgoederenzone mogelijk gemaakt ten opzichte van de in het Landschapsplan uiteengezette situatie. Inhoudelijk is op deze gronden hetgeen gesteld in het Landschapsplan één op één van toepassing. Hierna wordt kort verwoord uit welke onderdelen het plan bestaat.
Hoofddoel van realisatie van de landgoederenzone is het creëren van nieuwe natuur, in natuurdoeltypen die passen in het landschap. Openheid is hierbij een sleutelwoord. Het ruimtelijk concept van de landgoederenzone is, dat deze geleidelijk overloopt in het westelijk gelegen ‘dorp’. De westzijde van de Torensteepolder kent in de bestaande situatie een duidelijk kleinschaliger en minder open karakter door de aanwezige bomensingels. Binnen deze kleinschaliger groene structuur ‘groeit’ Numansdorp daarom geleidelijk langs de historische insteekhaven naar het Hollandsch Diep en Numansgors toe. De oostzijde van dit nieuwe dorp vormt geen harde scheiding tussen landgoederen en dorp, maar juist een zone waarin landschap en dorp vloeiend verweven worden en het karakteristieke polderlandschap tot diep in het nieuwe woongebied doordringt. De gehele landgoederenzone bestaat uit één aaneengesloten gebied. De Ambachtsheerenlaan vormt de grens tussen het noordelijk deel en het zuidelijk deel van de landgoederenzone. De drie voorgenomen landgoederen komen ten zuiden van de kade te liggen, zie afbeelding 2.4.
Afbeelding 2.4: toekomstige situatie plangebied (KuiperCompagnons, februari 2018)
Groen en water
In noord-zuid richting vormt de landgoederenzone de overgang tussen het rationeel verkavelde agrarische gebied aan de noordoostzijde en het (toekomstige) natuurlijke deltalandschap aan de zuidoostzijde. De landgoederen krijgen een strakke verkaveling die verwijst naar het agrarisch grondgebruik ten noorden van de Schuringsedijk. Elk landgoed heeft een huiskavel (met daarop één hoofdgebouw en twee ondergeschikte 'wooneenheden landgoed', derhalve in totaal maximaal 3 wooneenheden), en één (of bij uitzondering twee) natuurdoeltypen, refererend aan de verbouw van verschillende gewassen op verschillende kavels. In de landgoederen liggen mozaïeken van kamgrasweides en glanshaverhooilanden. De noord- en zuidzijde van de landgoederen wordt gevormd door een krekenstelsel met een aaneengesloten rietveld dat door de strakke verkaveling slingert.
Door het opnieuw aanbrengen van sloten wordt niet alleen de oude landschappelijke structuur hersteld, maar kunnen tevens grenzen tussen de verschillende landgoederen worden aangeduid zonder dat hiervoor hekken hoeven te worden geplaatst. De bestaande landschappelijke hoofdstructuur wordt echter niet aangetast, maar fungeert als ruimtelijke drager; de bestaande karakteristieke opbouw van het landschap (groene randen met open polderkamers) wordt behouden. De Ambachtsheerenlaan met zijn drie rijen populieren en dichte ondergroei van essenhakhout zal de ruggengraat vormen van het gebied: een groene toegangsweg met aan weerszijden de huiskavels als een transparant bebouwingslint.
De openheid wordt bewaard doordat de huiskavels in een relatief smalle zone langs de zwaar beplante kade liggen. De huiskavels kunnen een relatief besloten karakter krijgen met naast bebouwing hoog opgaande erfbeplanting, al naar gelang de wensen van de toekomstige bewoners. Echter, de achterliggende, veel grotere en voor publiek toegankelijke gebieden (minimaal 90% van de landgoederen) tussen de huiskavels en de omliggende infrastructuur blijven open. Tussen de twee 'wooneenheden landgoed' op één landgoed dient daarbij tevens een open ruimte c.q. oprijlaan met een minimale breedte van 30 m te worden aangelegd (en in stand te worden gehouden).
Huiskavels
De nieuwe landgoederen hebben elk een besloten en private huiskavel aan de Ambachtsheerenlaan en een zeer open ingericht achtergebied in de aansluiting op de Schuringsedijk en het Numansgors. Op die manier blijft de karakteristieke opbouw van het polderlandschap, met dijken en open polders, in deze zone goed herkenbaar. Vanaf de Ambachtsheerenlaan zijn er tussen de verschillende woonkavels doorzichten naar het achterliggende landschap. De vorm en inrichting van de huiskavels, die maximaal 10% van het oppervlak van een landgoed mogen beslaan, is nader in te vullen door toekomstige bewoners.
Naast een goede landschappelijke inrichting is het van belang dat de bebouwing overeenstemming met de karakter van het gebied wordt gerealiseerd. Om dit te kunnen toetsen is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. In het kader van de landgoederen in fase 1 is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, zie Bijlage3. Inhoudelijk is op deze gronden hetgeen gesteld in het beeldkwaliteitsplan één op één van toepassing.
De huiskavels zijn toegestaan in het middels de aanduiding ‘wonen’ aangemerkte gebied. Ten noorden en ten zuiden van de Ambachtsheerenlaan liggen de huiskavels midden in de natuur, in een gebied met rietvelden en wilgenstruwelen. Langs de achterkant van de kavels ligt een nieuwe kreek, die refereert aan de oude kreken die zo kenmerkend zijn voor de Hoeksche Waard. Vanaf de noordelijke kavels worden er doorzichten gerealiseerd naar de Schuringsedijk met zijn prachtige beplanting.
Recreatieve routes
Een groot voordeel van de ontwikkeling van landgoederen in de Torensteepolder is dat een tot op heden ontoegankelijk terrein voor het publiek opengesteld wordt. Door het plangebied zullen derhalve verschillende recreatieve routes gaan lopen. Hiertoe is in het plan een verplichting opgenomen voor het aanleggen van minimaal 25 strekkende meter aan wandelpad per landgoed per hectare. Door de aanleg van paden, met aansluiting op naastgelegen percelen, moet een ‘ommetje’ in het gebied mogelijk worden; dat wil zeggen dat er een aaneensluitend wandelcircuit tot stand moet komen.
Ontsluiting en parkeren
Het nieuwe woongebied van de Torensteepolder, zoals mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan 'Torensteepolder 2015', wordt ontsloten via een nieuw aan te leggen oostelijke ontsluitingsweg. Deze ontsluiting zal tevens het woongebied Numansgors ontsluiten. Door deze oostelijke ontsluiting wordt voorkomen dat een verdere belasting van de bestaande wegen op de centrale as van Numansdorp plaatsvindt. De nieuwe oostelijke ontsluitingsweg zal tussen het nieuwe woongebied en de landgoederenzone in lopen. De Ambachtsheerenlaan ontsluit aldaar op de nieuwe ontsluitingsweg (zie afbeelding 2.5. De landgoederen worden ontsloten door de Ambachtsheerenlaan, die toegankelijk wordt gemaakt voor gemotoriseerd verkeer. Aan de oostzijde van het plangebied is reeds een fiets-/wandelverbinding aangelegd welke ook dient als calamiteitenroute. Deze gecombineerde fiets-wandelverbinding verbindt bestaand Numansdorp via de Schuringsedijk met de landgoederen, de Ambachtsheerenlaan en de Nieuwe Oosterse Polderdijk.
Afbeelding 2.5. toekomstige ontsluitingsstructuur in de Torensteepolder
De Ambachtsheerenlaan kan, naast de functie als hoofdontsluitingsroute, daarnaast een doorlopende fiets- en wandelroute in oostelijke richting door de voormalige Ambachtsheerlijkheid Cromstrijen worden. Het parkeren ten behoeve van de landhuizen wordt opgelost op eigen terrein, zodat geen beslag wordt gelegd op het openbaar gebied.
2.3 Juridische Aspecten
2.3.1 Planmethodiek
2.3.2 Regels
De regels bestaan uit vier hoofdstukken:
- Inleidende regels (hoofdstuk 1)
- Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)
- Algemene regels (hoofdstuk 3)
- Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4)
Hierna wordt een korte toelichting gegeven op de in het plan voorkomende bestemmingen.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard dat wordt gebruikt in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "Wijze van meten" opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Tevens zijn, waar mogelijk, flexibiliteitsbepalingen opgenomen.
Natuur - Landgoederenzone
De voor Natuur - Landgoederenzone aangewezen gronden zijn bestemd voor natuur in bij het gebied passende natuurdoeltypen zoals omschreven in het Landschapsplan Landgoederen Numansdorp. De landgoederen dienen een oppervlakte van minimaal 5 hectare per landgoed te hebben. Voor wonen (de huiskavel) is een ruime aanduiding 'wonen' opgenomen. Deze huiskavel mag maximaal 10% van het landgoed bedragen. Per huiskavel zijn maximaal drie woningen toegestaan: het hoofdgebouw (het landhuis) en twee ondergeschikte 'wooneenheden landgoed'. Naast het bestemmingsplan voor de landgoederen is ook beeldkwaliteitsplan vastgesteld. Bij de ontwikkeling van de landgoederen dient aan dit beeldkwaliteitsplan voldaan te worden.
Waterstaat - Waterkering
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor dijken en kaden met een waterkerende functie en de hierbij behorende voorzieningen en inrichtingsaspecten. Bouwwerken binnen deze bestemming mogen slechts worden opgericht, indien de belangen van de waterkering dat toelaten. De bestemming is overgenomen uit het voorheen geldende plan en beschermt de waterstaatkundige functie van de aanwezige dijk langs het Numansgors.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn diverse algemene regels opgenomen, die gelden bovenop de regels uit hoofdstuk 2. Het gaat bijvoorbeeld om algemene afwijkings- en wijzigingsregels, en een regeling die er voor zorgt dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform het gemeentelijke parkeerbeleid.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.
2.3.3 Geometrische plaatsbepaling
Voor het verbeelden van de geometrisch bepaalde bestemmingen is een GBKN-ondergrond gebruikt. Dit bestand is opgebouwd in coördinaten in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting, of kortweg Rijksdriehoekscoördinaten (ook wel: RD-coördinaten). Dit zijn de coördinaten die in Nederland worden gebruikt als grondslag voor ondermeer geografische aanduidingen, waarbij de exacte locatie van een gebied wordt vastgelegd. In het plan is met behulp van lijnen, coderingen en arceringen aan gronden (en in dit geval ook wateren) een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn met aanduidingen nadere regels aangegeven. Op een afdruk van de geometrische plaatsbepaling, de verbeelding, zijn alle bestemmingen en aanduidingen naast elkaar zichtbaar.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Ordening
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Het Rijk heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De leidende gedachte van het rijksbeleid is ruimte maken voor groei en beweging, waarbij het Rijk zich vooral concentreert op decentralisatie. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandeld. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.
Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het Rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten zorgen voor (boven)lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma's. Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main,- brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet.
Het rijk wil daarnaast duurzaamheidseisen stellen aan de ontwikkeling van bedrijven- en haventerreinen, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen. In het bestemmingsplan dat een dergelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet een motivering worden opgenomen op basis van de drie 'treden' voor duurzame stedelijke ontwikkeling.
Nieuwe Ladder voor Duurzame verstedelijking
Op 1 juli 2017 is de Nieuwe Ladder voor Duurzame Verstedelijking in werking getreden (artikel 3.1.6 lid twee en drie Bro). De nieuwe Ladder is ten opzichte van de voorgaande Ladder vereenvoudigd. De drie treden zijn komen te vervallen en er is een nieuwe bepaling toegevoegd. De Laddertoets geldt alleen voor plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Toetsing aan de nieuwe Ladder houdt in dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Indien een bestemmingsplan wijzigingsbevoegdheden of uitwerkingsplichten bevat, kan bij het moederplan worden bepaald dat de Laddertoets zich niet richt op de toelichting bij het moederplan, maar op de toelichting bij het wijzigings- of uitwerkingsplan.
Met onderhavig plan 'Landgoederen Numansdorp fase 2' is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De laddertoets wordt nader beschreven in paragraaf 3.5.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden. Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Indien geldende bestemmingsplannen niet voldoen aan het Barro dan moeten deze binnen drie jaar na inwerkingtreding van het besluit zijn aangepast. Voor het plangebied zijn er geen regels vanuit het Barro van toepassing.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit
De provincie Zuid-Holland heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Visie Ruimte en Mobiliteit. Aan de voorgenoemde visie is een programma Ruimte en een programma Mobiliteit gekoppeld, waarin beschreven wordt welke instrumenten de provincie inzet om de doelen en ambities uit de Visie Ruimte en Mobiliteit te realiseren. De regels die voortkomen uit de visie en de beide programma's, zijn vastgelegd in de Verordening Ruimte. Deze regels hebben een directe doorwerking in bestemmingsplannen. Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland de Visie Ruimte en Mobiliteit (en alle bijbehorende documenten) vastgesteld. Op 12 januari 2017 is de geactualiseerde versie in werking getreden. Hiermee zijn wijzigingen doorgevoerd in de Visie ruimte en mobiliteit, het Programma ruimte, de Verordening ruimte 2014 en de Cultuurhistorische Hoofdstructuur. De actualisering heeft betrekking op onder meer strandbebouwing, de 3 ha-kaart en de actualisering van de regionale visies voor wonen en kantoren.
Het hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Sleutelbegrippen zijn maatwerk, flexibiliteit, aanpassingsvermogen en samenwerking. De visie bevat vier rode draden die richting geven aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:
- Beter benutten en opwaarderen van wat er is;
- Vergroten van de agglomeratiekracht;
- Verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
- Bevorderen van een water- en energie efficiënte samenleving.
De volgende provinciale onderwerpen zijn van belang voor dit bestemmingsplan:
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2.1.1)
Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Bij elk project dient allereerst te worden bepaald of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een stedelijke ontwikkeling is gedefinieerd als "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". Daarnaast dient te worden beoordeeld of het project ook gezien zijn schaal en aard moet worden getoetst aan de Ladder. Als sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, dan dient de toetsing aan de Ladder plaats te vinden.
Een bestemmingsplan gericht op een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
- Trede 1: de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
- Trede 2: in die behoefte wordt binnen het bestaand stedelijk gebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins of;
- Trede 3: indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die:
- 1. gebruik maken van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld;
- 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart (artikel 2.2.1. is van toepassing);
- 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.
Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zodoende dient de provinciale ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen te worden. In paragraaf 3.5 wordt de laddertoets doorlopen.
Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen (artikel 2.2.1)
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit kan een bestemmingsplan onder voorwaarden voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Eén van die voorwaarden is dat de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en geen wijziging op structuurniveau voorziet. Tevens dient de ontwikkeling te passen bij de aard en schaal van het gebied en voldoet het aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen). In paragraaf 3.6 wordt nadere aandacht wordt besteed aan het aspect ruimtelijke kwalititeit.
3.2.2 Woonvisie Zuid-Holland 2011 - 2020
Op 12 oktober 2011 is de Woonvisie Zuid-Holland 2011 - 2020 vastgesteld. De crisis op de woningmarkt is niet in zijn geheel te wijten aan de economische recessie. Onderzoek toont aan dat de woningmarkt structureel is veranderd. Aan de vraagkant is kwaliteit belangrijker geworden. Ook veranderen demografische voorspellingen. In sommige landelijke regio's van Zuid-Holland daalt de bevolkingsomvang. Anticiperend beleid is nodig evenals een verbreding van de focus van alle woonpartners: van alleen woningen bouwen naar verbeteren van de leefomgeving.
Leefomgeving en wonen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De leefomgeving bepaalt voor inwoners van Zuid-Holland een aanzienlijk deel van hun dagelijkse welbevinden. Indirect is die omgeving en de verbinding tussen stad en platteland daarmee voorwaarde voor een sterke economische regio, die op zichzelf weer aantrekkingskracht heeft om er te wonen. De provincie wil dat binnen de woningmarkt vraag en aanbod in balans zijn. Zij wil ook balans tussen steden onderling en tussen stedelijk en landelijk gebied.
Voorliggend plan maakt de ontwikkling van landgoederen mogelijk. Uitgangspunt hierbij is de verbondenheid met het landschap. De relatie tussen wonen en leefomgeving zijn hiermee onlosmakelijk met elkaar verbonden. De huiskavels vloeien als het ware over in het achterliggende landschap. Gelet hierop is de ontwikkeling van de landgoederen in lijn met provinciale woonvisie.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Structuurvisie Hoeksche Waard
De vaststelling van de Structuurvisie Hoeksche Waard door de raad van Cromstrijen heeft op 9 juli 2009 plaatsgevonden. De Stuctuurvisie beoogt sturing te geven aan de ruimtelijke ontwikkeling van de regio. Tevens is de Structuurvisie een bouwsteen voor de provinciale structuurvisie. Het plangebied is in de visie aangeduid als 'nieuw woongebied'. In de sector 'nieuw woongebied' kunnen nieuwe landgoederen en andere vormen van landelijk wonen worden ingezet als een kwaliteitsimpuls voor het landschap. Dit is vooral kansrijk voor woningen in het hogere marktsegment, die de doorstroming binnen de Hoeksche Waard bevorderen. Voorliggend plan is in lijn met structuurvisie met name omdat met de ontwikkeling van landgoederen vormen van landelijk wonen ingezet worden en hiermee een kwaliteitsimpuls voor het landschap teweeg wordt gebracht.
Het plangebied is binnen de structuurvisie aangeven als 'ontwikkelen landgoederen', zie afbeelding 3.1.
Afbeelding 3.1: Uitsnede Ontwikkelingsbeeld Numansdorp 2030, Structuurvisie Hoeksche Waard
3.3.2 Woonvisie Hoeksche Waard
Op 8 juni 2017 is de regionale Woonvisie Hoeksche Waard 2030 en bijbehorend Regionaal Woningbouwprogramma vastgesteld door het college van gedeputeerde staten. Bij woningbouw staan twee begrippen centraal, namelijk kwantiteit en kwaliteit. Kwantiteit moet een antwoord geven op de vraag hoeveel woningen de gemeente in een bepaalde periode bouwt en bij kwaliteit gaat het om de vraag voor welke doelgroepen de gemeente bouwt en welke type woningen daarbij horen en op welke locaties de gemeente deze het beste kan bouwen. Aan deze aspecten geeft een woonvisie richting. De woonvisie is dus het beleidsmatige instrument dat antwoord geeft op de vraag hoe de woningbouw in de toekomst vorm moet krijgen. Bij het woningbouwprogramma spelen meer de kwantitatieve aspecten een rol. Daarmee levert het de input om het woningbouwbeleid vorm te geven.
Beide plannen vormen het kader voor het lokale volkshuisvestingsbeleid en worden uitgewerkt in concrete programma's voor de verschillende woonprojecten.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Ontwikkelingsvisie De Verdieping
In 1999 stelde de gemeenteraad de Ontwikkelingsvisie Cromstrijen vast. In het licht van de ruimtelijke ontwikkelingen in de Hoeksche Waard (onder andere de status Nationaal Landschap) is in het voorjaar van 2005 de ontwikkelingsvisie herzien. Voor de kern Numansdorp gelden de volgende uitgangspunten:
- Ontwikkeling richting zuiden;
- Benutten ligging aan het Hollandsch Diep;
- Gebied langs Dorpshaven en nabij centrum een kwaliteitsimpuls geven;
- In de Molenpolder zijn mogelijkheden voor wonen, recreatie en natuur;
- Bedrijventerrein kan uitbreiden tot aan Oude Diep.
Met voorliggend plan wordt de ontwikkeling van fase 2 van de landgoederenzone in Numansdorp-Zuid mogelijk gemaakt.
3.4.2 Masterplan Numansdorp-Zuid
Met het Masterplan Numansdorp-Zuid heeft de gemeente Cromstrijen een ontwikkelingsplan voor Numansdorp-Zuid waarin de nadruk wordt gelegd op ruimtelijke en landschappelijke aspecten. In het Masterplan worden ook andere doelstellingen dan woningbouw geformuleerd en uitgewerkt in een programma van eisen en ruimtelijk ontwerp. Het programma behelst inmiddels het in onderlinge samenhang ontwikkelen van landgoederen, woningen en recreatieve voorzieningen. Het plangebied ligt in de Molen- en Torensteepolder. De planonderdelen zijn:
- een gebied met een nog nader te bepalen - maar minder dan 2000 - aantal permanente woningen;
- 650 woningen voor verblijfsrecreatie;
- een hotel en 7 appartementengebouwen;
- de uitbreiding van de jachthaven met ca. 125 ligplaatsen;
- landgoederen.
Het Masterplan Numansdorp-Zuid kan gezien worden als richtinggevend beleidsinstrument voor de gefaseerde ontwikkeling van Numansdorp-Zuid.
Omdat ontwikkeling van de Molenpolder vooralsnog niet uitgevoerd kan worden, besloot de gemeenteraad op 21 juni 2011 om het Masterplan gefaseerd uit te voeren.
3.4.3 Welstandsnota gemeente Cromstrijen
Uit de Welstandsnota, die door de gemeente is vastgesteld in december 2014, blijkt dat het plangebied in het polderlandschap van de Hoeksche Waard is aangemerkt als gebied, waar een bijzonder welstandsniveau geldt. Bij verdere uitwerking van de plannen moet nadrukkelijk de aandacht worden besteed aan de landschappelijke inpassing. Hiervoor is een landschappelijk inpassingplan opgesteld welke als Bijlage 2 bij de regels is gevoegd. Een goede landschappelijke inpassing wordt geborgd door dit vast te leggen in een privaatrechtelijke overeenkomst.
3.5 Toetsing Aan Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
Voorliggend plan maakt de ontwikkeling van drie nieuwe landgoederen mogelijk, fase 2 van de totale landgoedontwikkeling. Per landgoed wordt 90% ingericht als natuur en voor het publiek toegankelijk gesteld. 10% van het landgoed is gereserveerd ten behoeve van de huiskavel. Binnen deze huiskavel mag 20% van het oppervlak worden bebouwd. Per landgoed is het toegestaan om één hoofdgebouw (het landhuis) en twee wooneenheden landgoed (ondergeschikte woningen) te realiseren. Onderhavig bestemmingsplan maakt derhalve, op basis van de in de regels gestelde voorschriften, de realisatie van 3 landgoederen met daarop maximaal 9 wooneenheden mogelijk.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is in de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geintroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van ladder moet worden doorlopen.
De eerste trede van de ladder voor duurzame verstedelijking eist dat aan een ruimtelijk besluit, dat een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een aangetoonde regionaal afgestemde behoefte (zowel kwalitatief als kwantitatief) ten grondslag ligt. Ingevolge art. 3.1.6 tweede lid van het Bro moet dit in de plantoelichting inzichtelijk zijn gemaakt.
De ontwikkeling voorziet in 3 landgoederen met daarop maximaal 9 wooneenheden. Volgens jurisprudentie van de Raad van State is dat formeel niet aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling waarvoor de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden.
Tenslotte moet worden voldaan aan de eis dat de ontwikkeling van de betreffende locatie past in de richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, zie hiervoor alinea 3.6.
3.6 Toetsing Ruimtelijke Kwaliteit
De provincie stelt als voorwaarde dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Tevens dient de ontwikkeling te passen bij de aard en schaal van het gebied en voldoet het aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen).
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. Het voorliggende plan zal in onderstaande alinea's worden getoetst aan de richtpunten van kwaliteitskaart.
Laag van de ondergrond
Deze laag gaat over de grondslag van de provincie en natuurlijke (landschapsvormende) processen. De laag bestaat uit de bodem, de geomorfologische kenmerken en het water
Rivierdeltacomplex - jonge zeeklei - richtpunten van belang voor het plangebied:
- a. Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden.
Toetsing plan richtpunten:
- a. Een voorwaarde voor het voor het publiek toegankelijk deel van de landgoederen betreft dat deze worden ingericht met groene en / of blauwe functies die voldoen aan bij het gebied passende natuurdoeltypen. Daarnaast mag (hooguit) een beperkt deel beplant worden met hoogstamboomgaarden. Kort gezegd komt het erop neer dat in het overgrote deel van het gebied buiten de huiskavel de inrichtinig en het beheer in het teken moeten staan van natuur. Een ecologisch arm akkerbouwgebied wordt met de ontwikkeling van de landgoederen omgetoverd in een gebied met een grote ecologische betekenis. Hiermee draagt de ontwikkeling bij aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen.
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
De laag van de cultuurlandschappen is de laag van het zichtbare landschap en het (grondgebonden) nut.
Zeekleipolder - richtpunten van belang voor het plangebied:
- a. Herkenbaar houden van het patroon van (ronde) opwas- en langgerekte aanwaspolders door behouden en versterken landschappelijke structuurdrager in contrast met de grootschalig open polder;
- b. Versterken van de kreek als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het zeekleislandschap;
- c. Bebouwing concentreert zich in of bij compacte kernen, niet in het open middengebied van de polders;
- d. Behoud van het contrast tussen de binnendijkse akkerbouwpolders en buitendijkse natuur.
Toetsing plan aan richtpunten:
- a. In de landgoederenzone wordt het oude verkavlingspatroon van voor de ruilverkaveling uit de vorige eeuw op een nieuwe manier geherintroduceerd. De bestaande landschappelijke hoofdstructuur wordt gerespecteerd en blijft fungeren als ruimtelijke drager; de bestaande karakteristieke opbouw van het landschap (groene randen met open polderkamers) blijft behouden;
- b. Door het opnieuw aanbrengen van sloten wordt niet alleen de oude landschappelijke structuur hersteld, maar kunnen tevens grenzen tussen de verschillende landgoederen worden aangeduid zonder dat hiervoor hekken hoeven te worden geplaatst. Er worden nieuwe waterlopen aangelegd, waarvan één als verwijzing naar de oude kreken in de Hoeksche Waard. De waterlopen zijn relatief diep met oever- en waterplanten ten behoeve van een verbetering van de waterkwaliteit;
- c. Landgoederen zijn niet passend in een compacte kern. Voor de beleving van het landgoed met 90% openbaar toegankelijk natuurgebied en 10% huiskavel is de ligging buiten de kern essentieel. Door realisatie van een recreatieve landgoederenroute vanuit het dorp door het open natuurlandschap van de landgoederen ontstaat een ommetje vanuit Numansdorp;
- d. In noord-zuid richting vormt de landgoederenzone de overgang tussen het rationeel verkavelde agrarische gebied aan de noordzijde en het (toekomstige) natuurlijke deltalandschap aan de zuidzijde. De noordelijke landgoederen krijgen een strakke verkaveling die verwijst naar het agrarische grondgebruik ten noorden van de Schuringsedijk. De zuidelijke landgoederen krijgen een meer natuurlijke vormgeving met een krekenstelsel met een aaneengesloten rietveld dat door de strakke verkavling slingert.
Laag van de stedelijke occupatie
Deze laag bestaat uit het bebouwde gebied (steden en dorpen ) en de doorlopende netwerken van wegen, vaarwegen, spoor en groen. Het contrast tussen de dynamische stedelijke regio’s en het tussengelegen luwe gebied is een belangrijke kwaliteit.
Stads- en dorpsranden - richtpunten:
- a. Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).
Toetsing plan aan richtpunten:
Doordat binnen de landgoederen slechts een beperkt deel van de huiskavel (10% van het landgoed) voor bewoning is gereserveerd, zal het contrast met de huidige situatie waarin de gronden worden gebruikt ten behoeve van agrarische doeleinden niet significant zijn. De open polderstructuur blijft behouden. Zodoende wordt een passende overgangskwaliteit gegarandeerd.
3.7 Conclusie
Op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau wordt aangesloten op het bestaande beleid. Gezien het bovenstaande vormt het nationale, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid geen belemmering voor de ontwikkeling van de landgoederen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.
Hoofdstuk 4 Mobiliteit
4.1 Kader
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervangt onder andere de Nota Mobiliteit en vormt de visie van het Rijk op het gebied van mobiliteit, bereikbaarheid, ruimte, milieu en leefbaarheid tot 2040.
De SVIR voorziet een groei in de mobiliteitsbehoefte tot 2030. Deze groei is het grootst in de Randstad en Noord-Brabant. Om de concurrentiekracht van Nederland te versterken, is een netwerk van hoogwaardige internationale verbindingen nodig, net als een goede nationale bereikbaarheid van onze belangrijkste economische regio's. Het Rijk zet de gebruiker van mobiliteit centraal. Het verknopen van verkeerssystemen en vervoerwijzen neemt daarbij een belangrijke plaats in, net als het beter benutten van infrastructuur, met een volwaardige plaats voor langzaam en recreatief verkeer. Het Rijk mikt op multimodale (keten)maatregelen die het gebruik van de capaciteit optimaliseren.
Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2008 - 2020
Het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2008 - 2020 van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (tegenwoordig het Ministerie van Infrastructuur en Milieu) geeft een visie weer op het aspect 'verkeersveiligheid' in Nederland. De ambitieuze doelen (qua verkeersdoden en -gewonden) uit de Nota Mobiliteit moeten worden omgezet in beleid. Drie pijlers daarin zijn: samenwerking, integrale aanpak en “Duurzaam Veilig”. Het verkeersveiligheidsbeleid in Nederland van de afgelopen jaren was succesvol; dat moet worden gecontinueerd. Op basis van generieke maatregelen (maatregelen die in de basis overal gelden, die de afgelopen jaren al zijn ingezet en die moeten worden gecontinueerd) alsook met specifieke aandachtsgebieden zou dit kunnen worden bewerkstelligd. Het is van groot belang dat er een goede afstemming en samenwerking plaatsvindt met alle betrokken partijen.
Parkeerbeleid gemeente Cromstrijen 2014
Bij de bouw van nieuwe woningen speelt parkeren een rol. De gemeente heeft haar parkeerbeleid vastgelegd in haar parkeernota. De hoofddoelstelling van het parkeerbeleid van de gemeente Cromstrijen luidt: “De gemeente Cromstrijen streeft naar een parkeersituatie met een goede afweging tussen de kwaliteit van de omgeving en de kwantiteit en kwaliteit van het parkeren waarmee Cromstrijen voor zowel bewoners, ondernemers als bezoekers aantrekkelijk is”.
4.2 Onderzoek
Verkeersgeneratie en -afwikkeling
De verkeersaantrekkende werking voor de 9 nieuwe woningen is bepaald op basis van kengetallen uit de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is uitgegaan dat de woningen worden gerealiseerd in het buitengebied. In de CROW-publicatie 317 is aangegeven dat de verkeersgeneratie voor woningen in het buitengebied ligt tussen 7,8 en 8,6 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etm). Uitgaande van een gemiddelde verkeersgeneratie (8,2 mvt/etm) bedraagt de totale verkeerstoename 74 mvt/etm.
De nieuwe landgoedwoningen worden ontsloten via de Ambachtsheerenlaan richting de nieuwe oostelijke randweg rondom Numansdorp (zie paragraaf 2.2.2). De infrastructuur is derhalve toereikend voor de ontwikkeling.
Parkeren
Het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt binnen de huiskavel van de landgoederen opgelost (hiertoe is een juridische verplichting in het bestemmingsplan opgenomen). Het realiseren van parkeerplaatsen in het openbaar gebied wordt dan ook niet nodig geacht.
4.3 Conclusie
Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat de aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen opleveren voor het realiseren van de drie nieuwe landgoederen.
Hoofdstuk 5 Natuur En Landschap
5.1 Kader
5.1.1 Wet natuurbescherming
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).
Soorten
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.
Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.
- 1. Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.
- 2. Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien:
- a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
- b. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en
- c. sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:
- de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of
- de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot
- openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
- 3. Het beschermingsregime Andere Soorten, dat van toepassing is op soorten van de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien:
- er geen andere bevredigende oplossing is, en
- indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.
Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.
De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).
Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
5.1.2 Natura 2000
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.
5.1.3 Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.
5.2 Onderzoek
Door bureau Schenkeveld is een natuurtoets uitgevoerd voor de Nieuwe landgoederen Torensteepolder fase 2. Dit natuuronderzoek is ten dele een actualisatie van alle natuuronderzoeken die tussen 2007 en 2015 in het kader van de bestemmingsplannen 'Torensteepolder 2015' en 'Landelijk gebied 2013' zijn uitgevoerd. Ten dele is betreft het nieuw onderzoek dat inzoomt op het plangebied behorend bij dit bestemmingsplan. Het gehele onderzoek is te raadplegen in Bijlage 1.
Stikstofdepositie
In de omgeving van het plangebied zijn verschillende Natura 2000-gebieden gelegen. Deze nabijgelegen Natura 2000- gebieden kennen geen stikstofgevoelige habitats. Gezien de omvang,aard en ligging van de ontwikkeling worden geen negatieve effecten op omliggende Natura 2000-gebieden verwacht.
5.3 Conclusie
Uit het onderzoek van Schenkeveld blijkt dat er geen verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden. Voorwaarde is dat de beplanting van de Nieuwe Oosterse Dijk en de Ambachtsheerenlaan behouden blijft. Deze beplanting blijft in de nieuwe situatie behouden en ook aan de aanbeveling om het zuidelijk deel van de twee zuidelijkste landgoederen te reserveren voor water en moeras wordt gehoor gegeven. Vanuit de zorgplicht wordt nog wel gevraagd om bij grondverzet rekening te houden met aanwezige dieren als de Bruine kikker en de Woelrat door deze voorafgaan aan de werkzaamheden weg te vangen en weg te houden. Daarnaast dient bij de bouwwerkzaamheden gebruik te worden gemaakt van vleermuis vriendelijke verlichting.
Hoofdstuk 6 Water
6.1 Kader
6.1.1 Nationaal beleid
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en is opgesteld voor de planperiode 2009 - 2015. Het Nationaal Waterplan is in december 2009 door de ministerraad vastgesteld.
Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening. Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is gedetailleerder dan de SVIR en blijft als uitwerking van de SVIR bestaan. Specifiek gaat het over de gebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. Ook de bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang. Hiervoor geldt het Barro.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.
De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit nieuwe instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en het waterschap samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen (bijvoorbeeld wateroverlast of verdroging) in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) en is hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
Waterhuishouding
In oktober 2001 is de “Handreiking Watertoets 1” uitgekomen. Hierin werd de basis gelegd voor een duidelijke waterparagraaf in ruimtelijke plannen. Eind 2003 is de “Handreiking Watertoets 2; samenwerken aan water in ruimtelijke plannen” verschenen, die de eerste handreiking volledig vervangt. In deze tweede handreiking is per type plan een concrete uitwerking van de watertoets vermeld. Voor bestemmingsplannen geldt het volgende.
Vanuit het oogpunt van toelatingsplanologie (de benadering die inmiddels in het nieuwe nationale ruimtelijke beleid is losgelaten maar nog wel als uitgangspunt voor de handreiking geldt) bepaalt het bestemmingsplan welke ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn en welke niet. Het plan geeft de ruimtelijke en functionele randvoorwaarden en mogelijkheden. Om de gewenste ontwikkelingen ook daadwerkelijk te realiseren is vroegtijdig overleg tussen de initiatiefnemer en de betrokken waterbeheerder(s) noodzakelijk. Het doel hiervan is tijdig inzicht te krijgen in de mogelijke negatieve effecten van plannen en besluiten op de waterhuishouding, maatregelen op te zetten om deze negatieve effecten te voorkomen en mogelijke kansen voor het watersysteem te benutten.
Het bestaande nationale, provinciale en gemeentelijke beleid met betrekking tot de waterhuishouding dient altijd als uitgangspunt. Het bestemmingsplan mag geen slechtere waterhuishoudkundige situatie creëren dan in dat beleid is vastgelegd. In het onderliggende bestemmingsplan worden (vooralsnog) geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die van invloed zijn op de waterhuishouding in het gebied.
Met de wettelijke verankering van de watertoets in het Bro worden initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen verplicht “een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding” op te nemen in de toelichting van onder meer streekplannen en bestemmingsplannen.
6.1.2 Provinciaal beleid
Het Hoofdlijnenakkoord 2015 – 2019 van het college van Gedeputeerde Staten schetst de ambitie om beleid zo veel mogelijk integraal vorm te geven en te anticiperen op de visie die ten grondslag ligt aan de Omgevingswet. Specifiek voor het regionale waterbeleid is hieraan voldaan met de Visie Ruimte en Mobiliteit en de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water. In het kader van de herziening van het Waterplan Zuid-Holland 2010 - 2015 is er daarom voor gekozen geen nieuwe integrale herziening op te stellen, maar een planherzieningsbesluit op te stellen dat bepaalt waaruit het waterbeleid bestaat. In het planherzieningsbesluit wordt verwezen naar de diverse vastgestelde beleidsdocumenten waarin het waterbeleid inmiddels geactualiseerd is opgenomen. Voor een aantal onderdelen blijft het Waterplan van kracht. Enkele onderdelen van de Visie ruimte en mobiliteit hebben in het ontwerp herzieningsbesluit van het Waterplan expliciet de status van regionaal Waterplan gekregen. Daarom wordt ook in de Visie ruimte en mobiliteit expliciet aangegeven dat deze deels de status heeft van regionaal Waterplan.
6.1.3 Beleid waterbeheerder
Waterbeheerplan 2016 - 2021
Waterschap Hollandse Delta heeft een Waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2016 - 2021. Het Waterbeheerprogramma van Hollandse Delta beschrijft de doelen die het waterschap wil bereiken bij het beheren van het watersysteem – waartoe ook de waterkeringen worden gerekend – en de waterketen, zowel voor de lange termijn als aan het einde van de planperiode 2016 - 2021. Het Waterbeheerprogramma gaat daarbij in op de kenmerken van het gebied en doet ook uitspraken over de wijze waarop deze taken worden uitgevoerd.
Keurverordening waterschap Hollandse Delta
Alle handelingen of werkzaamheden in de nabijheid van watergangen, waterkeringen en waterschapswegen vallen onder de regels van de Keur. In deze verordening van het waterschap zijn gebods- en verbodsbepalingen opgenomen om de waterstaatsbelangen veilig te stellen. In de meeste gevallen zal een vergunning moeten worden verleend door het waterschap. In de Legger van oppervlaktewaterlichamen en kunstwerken voor waterschap Hollandse Delta zijn de watergangen en kunstwerken opgenomen, waarop de Keur van toepassing is.
6.1.4 Gemeentelijk beleid
In 2008 is het Waterplan Cromstrijen van kracht geworden. Dit gemeentelijk Waterplan bevat maatregelen om het watersysteem te voorzien van voldoende berging en speelt in op de komende klimaatwijzigingen. Daarbij geeft het Waterplan invulling aan afspraken om de waterkwaliteit te verbeteren. Gemeente en waterschap werken de maatregelen uit in de periode 2008 - 2012. Het streven is dat de samenwerking tussen Gemeente en waterschap de komende jaren leidt tot een aantrekkelijk watersysteem dat biologisch gezond is en voldoende aanvoer-, afvoer- en bergingsmogelijkheden heeft. Het Waterplan heeft dan ook de volgende hoofddoelen:
- het hebben en houden van droge voeten;
- streven naar biologisch gezond water;
- de belevingswaarde van water vergroten.
6.2 Onderzoek
Inleiding
In het kader van de ontwikkelingen in de Torensteepolder is reeds in 2009 het Waterhuishoudingsplan Torensteepolder opgesteld dat is afgestemd met de waterbeheerder. De waterhuishoudkundige inrichting van het westelijk deel van de Torensteepolder is in het Waterhuishoudingsplan uitgewerkt. De beschreven uitgangspunten en de eisen aan de uitwerking van de inrichting worden ook in het kader van dit bestemmingsplan gehanteerd. Voor zover relevant is in deze waterparagraaf het Waterhuishoudingsplan gevolgd.
Hieronder wordt het bestemmingsplan inhoudelijk getoetst aan de verschillende 'waterthema's', zoals die beschreven staan in de zogenaamde Handreiking Watertoets. Toetsing aan deze thema's levert de watertoets op.
Veiligheid
Aan de zuidrand van het plangebied is het Numansgors gelegen, een primaire waterkering (afbeelding 6.1). Het plangebied ligt binnen de kern- en beschermingszone van deze waterkering. Dit betekent dat de keurzones van de dijk tot en met de sloot onderlangs de dijk lopen. Secundaire waterkeringen zijn niet aanwezig in het plangebied. De begrenzingen van deze zones volgen uit de Leggerkaart van de waterkeringen van het Waterschap Hollandse Delta en zijn aangegeven op de planverbeelding van dit bestemmingsplan met de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering". Binnen deze dubbelbestemming is een regeling opgenomen die de functie en bescherming van de primaire waterkering en de keurzone waarborgt. Alle handelingen in de keurzones zijn vergunningplichtig o.g.v. de Keur: er dient een watervergunning te worden aangevraagd voor het ondernemen van activiteiten in, op, boven, over of onder een waterkering. In het plangebied is een watervergunning in ieder geval aan de orde bij het vergraven, verbreden en/of verdiepen van de dijksloten.
Afbeelding 6.1: de ligging van de primaire waterkering Nieuwe Oosterse Polderdijk(afgebeeld in de Legger primaire waterkering) ten opzichte van het plangebied (binnen rode lijn) (bron: Waterschap Hollandse Delta).
Bestaande beplanting behoeft geen vergunning en beplanting buiten de begrenzing van de waterkering evenmin. Nieuwe beplanting (bomen en struiken) op waterkeringen is niet toegestaan of alleen onder strikte voorwaarden. Op grond van de waardering van het landschap, de natuur en de cultuurhistorie (LNC-waarde) zal een beoordeling door het waterschap moeten plaatshebben.
De Ambachtsheerenlaan is een afgegraven kade, die geen waterstaatskundige functie meer heeft.
Het deel van het plangebied ten zuiden van de Schuringsedijk is gelegen in een gebied dat een overstromingsrisico heeft (overstromingsdiepte: 0,0 tot 2,0 meter). De voorgestane ontwikkeling in de Torensteepolder zal echter niet bijdragen aan een vergroot overstromingsrisico. Bovendien wordt in het gebied voldaan aan de beschermingseisen ten aanzien van waterveiligheid. Zo wordt het gebied goed ontsloten en bereikbaar voor hulpdiensten. Tevens zullen de huiskavels worden opgehoogd waardoor de overstromingsdiepte ter plaatse zal afnemen. Door de lagere ligging van het omliggende maaiveld zal, bij een eventuele overstroming, dat gebied eerder onder water lopen dan het gebied waar mensen verblijven. Er is dan tijd om via de dijken (Fortlaan, Schuringsedijk) te vluchten.
Huidig watersysteem
In het plangebied zijn in de huidige situatie twee watergangen aanwezig. Een hoofdwatergang ligt langs de noordzijde van de Ambachtsheerenlaan. Daarnaast is er een dijksloot gelegen ten noorden van het Numansgors. Onder de Ambachtsheerenlaan ligt een duiker met een breedte/diameter van 1,00 m die de hoofdwatergang aan de noordzijde van de kade verbindt met een watergang uit de categorie 'overig water' aan de zuidzijde.
De huidige maaiveldhoogte - in het deel van de Torensteepolder dat binnen het plangebied valt - varieert ongeveer tussen NAP -0,35 m en NAP +0,55 m. Het grootste deel van de Torensteepolder heeft momenteel een agrarisch peil met een winterpeil van NAP -1,40 m en een zomerpeil van NAP -1,20 m. In de huidige situatie kent dit peilgebied in de Torensteepolder een afvoer van oost naar west. Het water wordt geloosd op de insteekhaven via een gemaal ter hoogte van de bestaande hoofdwatergang langs de noordkant van de Ambachtsheerenlaan.
Toekomstige watersysteem en peilopzet
In dit westelijke deel van de Torensteepolder wordt de ontwikkeling van fase 2 van de landgoederenzonevoorzien. Ten aanzien van de waterhuishoudkundige situatie wordt voorgesteld het peil op te zetten van NAP -1.40 m (winterpeil) en NAP -1.20 m (zomerpeil) naar NAP -0.60 m. Op onderstaande tekening is het oppervlaktewater aangegeven waar het nieuwe peil van NAP -0.60 m gehandhaafd gaat worden. Uitgezonderd van dit peil is de binnen het plangebied gelegen watergang langs de primaire waterkering aan de zuidrand. Daarnaast zijn buiten het plangebied, maar binnen het peilgebied nog enkele watergangen uitgezonderd van het nieuwe peil (zie afbeelding 6.2).
Afbeelding 6.2: de voorgestelde waterhuishoudkundige situatie in de westelijke Torensteepolder (bron: Promenz, aanpassing KuiperCompagnons)
De peilopzet houdt verband met de wijziging van de grondgebruiksvormen in de polder. In de huidige situatie (behoudens het deel van de polder binnen het peilgebied dat al is gerealiseerd) wordt de polder intensief landbouwkundig gebruikt. De lage polderpeilen zijn met name afgestemd op de gewenste ontwatering ten behoeve van de landbouw in de lagere delen van de polder. De maaiveldhoogte variëren tussen NAP -0.35 m en NAP +0.55 m. In de toekomst worden lage maaivelddelen in het uitbreidingsgebied (deels) opgehoogd ten behoeve van de bebouwing, de wegen e.d. en is een dergelijk laag peil niet nodig. Daarnaast is ook uit het oogpunt van veiligheid, de waterkwaliteit en landschappelijke inpassing van de geplande grondgebruiksvormen een hoger peil gewenst.
Veiligheid en landschappelijke inpassing
Een hoger peil is gewenst ten behoeve van veiligheid voor personen en ten behoeve van de landschappelijke inpassing. Wanneer het peil niet wordt opgezet en het huidige peil wordt gehandhaafd ontstaan onveilige situaties vanwege de grote hoogteverschillen door te hoge oevers. Ook zal er minder binding zijn met het water en is een lage gebruikswaarde te verwachten door de slechte toegankelijkheid en zichtbaarheid.
Natuurwaarden en waterkwaliteit
Bovendien wordt een krekengebied gerealiseerd waarbij het voor de te realiseren natuurwaarden en de (bijbehorende) waterkwaliteit positief is als een hoger peil wordt ingesteld.
Het handhaven van het agrarische peil is niet gunstig voor de ecologische waterkwaliteit. Geringe diepte van waterlopen, steile oevers en hoge nutriëntengehalten zijn hier debet aan. Om biologisch gezond water te verkrijgen dienen waterlopen voldoende diep te zijn. Daarnaast ontstaan meer mogelijkheden voor flauwe oevers met oevervegetatie die bijdragen aan waterzuivering.
Wateroverlast
Voor de gehele Torensteepolder is bij een autonome ontwikkeling wateroverlast voorzien (bron: Waterstructuurplan Hoeksche Waard, 2004). Om de beoogde planontwikkeling mogelijk te maken en de bergingscapaciteit in de Torensteepolder te vergroten dient volgens het waterschap extra open water te worden gerealiseerd. Als richtlijn is gesteld dat 10% van het plangebied wateroppervlak dient te zijn. Het plangebied is bijna 28,6 ha groot. Er dient derhalve minimaal 2,86 ha waterberging te worden gerealiseerd. In de huidige situatie is in het plangebied circa 0,99 ha water aanwezig. In het totale plan is 4,44 ha aan water voorzien, dit betreft een toename van circa 3,45 ha. Hiermee wordt ruimschoots aan de eisen voldaan. In de Torensteepolder geldt overigens een gemiddeld toelaatbare peilstijging van 0,25 m tijdens reguliere buien.
Indien de peilbeheersing van het gehele gebied dit mogelijk maakt, kan overwogen worden om in de toekomst het waterpeil in het deel van het plangebied dat nu nog een agrarisch peil heeft, te verhogen (zie hierboven). Nieuwe en bestaande bebouwing dient echter wel een voldoende drooglegging te hebben (minimaal 1,00 m en bij voorkeur minimaal 1,10 m). Eventueel kan bestaande bebouwing hydrologisch geïsoleerd worden.
Riolering
De nieuw te realiseren landgoedwoningen moeten gerioleerd worden. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de keurzone van de waterkeringen (zie hierboven). Hemelwater van daken, parkeerverharding en opritten moet worden afgekoppeld van de droogweerafvoer(DWA) en direct afgevoerd worden naar het oppervlaktewater. De kosten voor de aanleg van riolering worden geregeld in de realisatieovereenkomst.
Bodemdaling
De huidige maaiveldhoogte varieert ongeveer tussen NAP -0,35 m en NAP +0,55 m. Er is geen kans op (forse) bodemdaling, want het waterpeil wordt niet verlaagd en in de toekomst zelfs verhoogd. Bovendien betreft het hier een zeekleigebied met zavel- en kleigronden, die niet extreem gevoelig zijn voor bodemdaling. Uit boringen van Hopman en Peters Holding B.V. (2009) blijkt dat grofweg de bovenste 100 tot 150 cm van de bodem in het plangebied overwegend bestaat uit zandige klei. Daaronder ligt fijn, ziltig zand.
Grondwateroverlast en oppervlaktewater- en grondwaterkwaliteit
Er is geen grondwateroverlast in het plangebied bekend. Bij het bouwen van de landgoedwoningen dient rekening te worden gehouden met het eventueel opzetten van het peil in de toekomst, omdat hierdoor de hoogte van de grondwaterstand ook toeneemt. Bestaande kavels in en rondom het plangebied mogen geen hinder ondervinden van het eventueel opzetten van het peil.
In het kader van het opgestelde Waterhuishoudingsplan is de invloed van het plan op kwel reeds onderzocht. De in het plangebied aanwezige deklaag, die tot op 10m -mv ligt, biedt weerstand tegen kwel. Op basis van algemene sonderingen (DINO-loket) aan de rand van de kern van Numansdorp en bij de primaire kering kan gesteld worden dat er bij het graven van watergangen (tot maximaal 2,5 m-mv, rekening houdend met de vereiste drooglegging) geen risico is op doorsnijding van de deklaag. Bovendien is er dan geen risico op opbarsten van de bodem. Concluderend is door Witteveen+Bos gesteld dat de ontwikkeling niet zal leiden tot een wezenlijke toename van kwel door de aanleg van nieuwe watergangen. Door middel van enkele sonderingen in het veld ter plaatse van de nieuwe watergangen dient echter nog wel gecontroleerd te worden of de deklaag daadwerkelijk voldoende dik is en geen storende lagen aanwezig zijn.
Tevens is het van belang te voorkomen dat dode hoeken ontstaan die niet doorstroomd worden. Daarnaast dient voorkomen te worden dat er veel bomen direct langs de waterkant staan. Dit geeft schaduw en bladval, wat de waterkwaliteit niet ten goede komt. Op sommige plekken zal echter een afweging gemaakt moeten worden tussen waterkwaliteit en belevingswaarde.
Vervuilingsbronnen dienen zoveel mogelijk te worden geminimaliseerd om vervuiling van water te voorkomen. Wegens de afkoppeling van hemelwater dat op bebouwing en overige verharding valt, mogen geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen gebruikt worden op delen die met hemelwater in contact komen (zoals de dakbedekking, goten en pijpen). Een alternatief is te voorkomen dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben).
Belevingswaarde en gebruikswaarden
In het totale plan voor de Torensteepolder, waar de landgoederen onderdeel van uitmaken, is veel open water opgenomen waarmee niet alleen een belangrijke bijdrage wordt geleverd aan de opvang van piekafvoeren, ook de beleving en het gebruik van water speelt een belangrijke rol in het toekomstig woongebied. Het water is vaak gelegen aan openbare ruimtes en particuliere tuinen.
Het huidige waterpeil ligt echter fors lager dan het maaiveld in deze gebieden. Hierdoor is er slechts een beperkte relatie vanaf de waterkant met het water. Onder meer om die reden is het wenselijk in de toekomst het waterpeil op te zetten (waarbij wel rekening dient te worden gehouden met een voldoende drooglegging van woningen; zie hierboven).
Verdroging
Er is geen sprake van het onttrekken van grondwater of het infiltreren van grondwater met als doel het later weer op te pompen in het plangebied, dus verdroging is hier niet aan de orde. Het voorkomen van eventueel aanwezige (grond)waterafhankelijke natuurwaarden zal alleen maar worden vergroot door de beoogde functieverandering.
Natte natuur
Het plangebied ligt niet in de ecologische hoofdstructuur en is geen onderdeel van een door de Natuurbeschermingswet beschermd natuurgebied. Het gebied is in de huidige situatie grotendeels in gebruik als landbouwgebied en de watergangen hebben steile taluds, gericht op een efficiënte agrarische bedrijfsvoering. Hierdoor is de waterkwaliteit niet goed en de (aquatische) natuurwaarden zijn laag. Door de beoogde functieverandering naar landgoederenzone zal de waterkwaliteit alleen maar verbeteren, vooral als flauwe, natuurvriendelijke taluds worden toegepast langs watergangen (zie ook hierboven). Voor amfibieën ontstaat zo bovendien de mogelijkheid om het land te bereiken.
Het opzetten van het peil en het afstappen van het huidige agrarische peil naar een vast peil of beter nog een flexibel peil (hoger winterpeil dan zomerpeil) geeft een impuls aan de ontwikkeling van natuurwaarden in het plangebied.
Overstromingsrisico
In het Deltaprogramma 2015 is voor de Hoeksche Waard de opgave opgenomen om de gevolgen van een mogelijke overstroming te voorkomen door klimaatbestendig en waterrobuust te bouwen. Tevens is een deel van het plangebied in de provinciale risicokaart opgenomen als gebied met een overstromingsrisico. Het deel van het plangebied ten zuiden van de Schuringsedijk is gelegen in een gebied dat een overstromingsrisico heeft (overstromingsdiepte: 0,0 tot 2,0 meter).
In de Torensteepolder wordt voldaan aan de beschermingseisen en het veiligheidsniveau. De voorgestane ontwikkeling in de Torensteepolder draagt niet bij aan een vergroot overstromingsrisico.
Beheer en onderhoud
Het waterschap beheert al het oppervlaktewater. Het waterschap onderhoudt zelf de hoofdwatergang en de dijk- en wegsloten; het onderhoud van het overige water komt voor rekening van de gemeente. De voorkeur van het waterschap gaat uit van onderhoud vanaf de oever. Dit is beter voor de waterkwaliteit en goedkoper. Hoofdwatergangen en dijk- en wegsloten dienen beschermingszones van tenminste 5,00 m breed te hebben en 'overig water' dient beschermingszones van tenminste 1,00 m breed te hebben, steeds gemeten vanaf de insteek. Dergelijke beschermingszones dienen aan weerszijden van de watergangen aanwezig te zijn. De beschermingszones van hoofdwatergangen en van weg-/dijksloten dienen (zwaar) onderhoudsmaterieel te kunnen dragen. Er mogen zich geen obstakels bevinden in de beschermingszones. Indien toch gekozen wordt voor onderhoud vanaf het water, dient rekening te worden gehouden met de breedte van het water, brughoogtes en plekken om boten te water te laten en er weer uit te halen.
Het beheer en onderhoud van de waterkeringen is in handen van het waterschap.
De verantwoordelijkheden voor het beheer en onderhoud van de riolering ligt bij de gemeente; hierover worden in de realisatieovereenkomst afspraken gemaakt. Daarin wordt ook de verantwoordelijkheid voor het onderhoud van de overige watergangen vastgelegd.
Het waterschap is verantwoordelijk voor de zuivering van het aangeleverde afvalwater. Het onderhoud aan afvoervoorzieningen van hemelwater, waaronder afvoerbuizen, greppels/wadi's, zijn voor rekening van de aanliggende eigenaren.
Waterstaatdoeleinden in het bestemmingsplan
De nieuw te ontwikkelen waterpartijen en keurzones zijn aangegeven op de verbeelding van het bestemmingsplan en worden beschreven in de regels. Hierin worden, waar dat relevant is, verplichtingen vanuit de Keur van het waterschap genoemd.
6.3 Overleg
De effecten van de peilopzet zijn onderzocht door Antea in afstemming met het Waterschap Hollandse Delta. Het waterschap Hollandse Delta is op de hoogte gesteld van het voornemen om het voorliggende bestemmingsplan in procedure te brengen. In dat kader heeft het waterschap een reactie ingediend. Opgemerkt wordt dat de Fortlaan (havenzijde) en de noordelijker gelegen Schuringsedijk in de legger zijn opgenomen als secundaire waterkering. Hiervoor gelden eisen en voorwaarden voor werkzaamheden. De overige waterstaatkundige en wegen belangen staan in het bestemmingsplan voldoende benoemd en zijn daarmee dan ook op hoofdlijnen gewaarborgd. Ruimtelijk gezien is er dan ook geen belemmering om het bestemmingsplan aan te passen.
Werken in waterstaatswerken zijn op grond van de Keur van waterschap Hollandse Delta 2014 vergunningplichtig. Voorafgaand aan een dergelijk werken is het advies aan de initiatiefnemer om te controleren of de werken voldoen aan 'de nota toetsingskaders en beleidsregels voor het watersysteem'. Het betreft een 'normale' vergunningprocedure, maar een positief besluit hangt af van details, geplande uitvoering en het waarborgen van het watersysteem.
Naar aanleiding van dit advies is in de regels (artikel) 3 opgenomen dat sprake is van sendaire waterkeringen waar een vergunningplicht geldt.
6.4 Conclusie
Het bestemmingsplan wordt op het onderdeel water uitvoerbaar geacht.
Hoofdstuk 7 Archeologie En Cultuurhistorie
7.1 Archeologie
7.1.1 Kader
Erfgoedwet
De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt de bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals dit in de oude wetten en regelingen gold, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling. Waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.
In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2019 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2019. Het gaat daarbij om de volgende zaken:
- Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten
- Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie
- Bescherming van stads- en dorpsgezichten
Gemeentelijk beleid
Op 19 januari 2010 heeft de Commissie Hoeksche Waard de archeologische verwachtingenkaart voor de Hoeksche Waard vastgesteld. De Raad van de gemeente Cromstrijen heeft in haar vergadering van 20 mei 2014 deze archeologische verwachtingenkaart vastgesteld.
7.1.2 Onderzoek
Volgens de archeologische verwachtingenkaart ligt het plangebied in een zone met een middelhoge archeologische verwachting, waarvoor in principe bij ingrepen groter dan 500 m² en dieper dan 30 cm archeologisch onderzoek vereist is, zie afbeelding 7.1. Het onderhavige plangebied is gezien de aard en omvang van de ingrepen dus onderzoeksplichtig.
Afbeelding 7.1: Archeologische verwachtingenkaart gemeente met in het rood het plangebied.
Door Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie is archeologisch bureauonderzoek verricht om vast te stellen of er in het plangebied sprake is (of kan zijn) van archeologische resten die door ingrepen verstoord dreigen te worden en, indien mogelijk, uitspraken te doen over de waarde hiervan in termen van fysieke en inhoudelijke kwaliteit zoals zeldzaamheid en gaafheid. Zie Bijlage 2 voor het volledige rapport.
7.1.3 Conclusie
Op basis van het archeologisch bureauonderzoek is de verwachting voor het aantreffen van een behoudenswaardige intacte archeologische vindplaats bijgesteld naar 'laag'. Vestigia adviseert dan ook geen vervolgstappen in het kader van de Archeologische Monumentenzorg.
Aangezien het nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens eventueel grondverzet een archeologische ‘toevalsvondst’ wordt gedaan, is het wenselijk de uitvoerder van dit grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij het bevoegd gezag, de gemeente Cromstrijen en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).
Het bevoegd gezag, de gemeente Cromstrijen, heeft op basis van de uitkomsten van dit rapport en het bovenstaande selectie advies van Vestigia een selectie genomen waardoor de verwachting bijgesteld is naar 'laag'.
7.2 Cultuurhistorie
7.2.1 Kader
Erfgoedwet
In de Erfgoedwet is geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. Er zijn rijks-, provinciale en gemeentelijke monumenten. Uitgangspunt is dat een monument slechts op één lijst voorkomt: Rijksmonumenten zijn terug te vinden in het Monumentenregister.
Namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wijst de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beschermde rijksmonumenten aan. Stads- en dorpsgezichten worden mede door de minister van Infrastructuur en Milieu aangewezen. De Rijksdienst wijst nog maar heel beperkt nieuwe monumenten aan. Op dit moment zijn dat vooral gebouwen uit de wederopbouwperiode. Provinciale monumenten hebben een gemeentelijke monumentenlijst, op basis van een gemeentelijke erfgoedverordening.
Voor de volgende onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2019:
- Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten;
- Bescherming van stads- en dorpsgezichten.
7.2.2 Onderzoek
Uit de cultuurhistorische atlas van de provincie Zuid-Holland blijkt dat ten zuiden van de zuidelijkste landgoederen een historische landschapelijke lijn van redelijk hoge waarde is gelegen. Daarnaast is ten zuidwesten van het plangebied een fort, een batterij van zeer hoge waarde gelegen. In de toekomstige situatie worden deze waarden gerespecteerd en worden deze onaangetast gelaten.
7.2.3 Conclusie
Op het gebied van cultuurhistorie worden geen belemmeringen verwacht voor onderhavige ontwikkeling.
Hoofdstuk 8 Milieu
8.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de diverse milieuaspecten die relevant zijn voor het plangebied. Per milieuaspect wordt het geldende wettelijk en/of het beleidskader beschreven. Daarnaast wordt het uitgevoerde onderzoek belicht waarbij de resultaten kort worden weergegeven. Ten slotte wordt op basis van het kader en het onderzoek de conclusie weergegeven.
8.2 M.e.r-beoordeling
8.2.1 Kader
Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor projecten met grote milieugevolgen, een plan-m.e.r. op te stellen. Onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn.
8.2.2 Onderzoek
De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in eerste kolom van de zogenaamde D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage. De bouw van woningen kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject, maar blijft ruim onder de drempelwaarde van 2000 of meer woningen. Dit neemt niet weg dat in dit geval een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden. Dit dient plaats te vinden aan de hand van drie criteria:
- Kenmerken van het project;
- Plaats van het project;
- Kenmerken van het potentiële effect.
In het kader van de voorliggende ontwikkeling zijn verderop in dit hoofdstuk diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Per aspect is bepaald of de ontwikkeling gevolgen heeft voor de (milieu)aspecten bedrijven- en milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodemgeschiktheid, flora en fauna en water. Uit de afweging is gebleken dat de effecten niet van dien aard zijn dat een m.e.r.-beoordeling aan de orde is.
8.2.3 Conclusie
Op grond van het voorgaande zijn belangrijke nadelige milieueffecten uitgesloten, waardoor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling of MER niet zinvol wordt geacht.
8.3 Bodemkwaliteit
8.3.1 Kader
Bouwen
De Woningwet is het wettelijke instrument voor een gemeente om te regelen dat bouwwerken alleen gebouwd worden op grond die daarvoor milieuhygiënisch geschikt is. De eisen die aan een bodemonderzoek ten behoeve van een omgevingsvergunning voor het bouwen gesteld worden zijn o.a. geregeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) met bijbehorende regelingen en in de gemeentelijke bouwverordening. Bij een omgevingsvergunning voor het bouwen kan alleen een bodemonderzoek worden geëist als het gaat om een bouwwerk waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven en dat contact maakt met de grond. Een bodemonderzoek wordt altijd voorafgegaan door een (historisch) vooronderzoek, uitgevoerd conform de NEN 5725, waarbij vastgesteld wordt wat er bekend is over het voormalige en het huidige bodemgebruik en welke bodemkwaliteit bekend is of verwacht mag worden. Op grond hiervan wordt o.a. vastgesteld wat de onderzoekshypothese is en hoe het onderzoek uitgevoerd dient te worden. Belangrijke informatiebronnen zijn het provinciaal Bodemloket en de informatie en plaatselijke kennis die aanwezig is bij de regionale omgevingsdienst.
Slopen
Voorafgaand aan de sloop van een bouwwerk dat gebouwd is voor 1 januari 1994, dient altijd een asbestinventarisatie plaats te vinden. Indien asbest op, in of aan het bouwwerk aangetroffen wordt, dient dit door een gecertificeerd asbestsaneringsbedrijf verwijderd te worden. Bij een bodemonderzoek wordt tegenwoordig altijd visueel aandacht besteed aan de aanwezigheid van asbest in de bodem. Pas als voor het te bebouwen terrein een asbest-vrij verklaring is afgegeven en het terrein ook verder vrij is van afval en andere ongewenste materialen, kan met de daadwerkelijke bouw worden begonnen.
Het moment waarop het bodemonderzoek wordt uitgevoerd is erg belangrijk. Bij bouwen waar eerst gesloopt wordt dient het bodemonderzoek, bij voorkeur, na de sloop uitgevoerd te worden. De strekking hiervan is het tegengaan van het bouwen op grond die vanwege sloopactiviteiten (opnieuw) verontreinigd is geraakt (bijvoorbeeld als gevolg van de aanwezigheid van asbest, dakteer of puin). Dit betekent dat het resultaat van een bodemonderzoek niet altijd kan worden overgelegd bij de vergunningsaanvraag. Daarom behoort dit onderzoek tot de bescheiden die ook later kunnen worden ingediend op voorwaarde dat het college van burgemeester en wethouders instemt met deze latere indiening. Het tijdstip kan door middel van een bodemvoorschrift aan de Omgevingsvergunning verbonden worden. Bij de advisering omtrent de bodemgeschiktheid zullen ook de asbestinventarisatieresultaten betrokken worden.
Besluit bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit is sinds 1 januari 2008 van kracht en vormt het kader voor het bodembeheer in Nederland. Dit Besluit stelt eisen aan het gebruik van grond en bagger. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt nagegaan of de bodemkwaliteit aansluit bij de (toekomstige) functie. Hierbij vormt het Besluit bodemkwaliteit het toetsingskader. Een gemeente kan het bodembeleid baseren op het generieke kader (dan gelden er Maximale Waarden per onderscheiden bodemfunctieklasse) of op een gebiedsgericht kader (dan worden er per onderscheiden bodemkwaliteitszone Lokale Maximale Waarden vastgesteld). Bij bodemsaneringen wordt de vereiste terugsaneerwaarde bepaald door de geldende bodemfunctieklasse (generieke kader) of door de achtergrondgehalten van de zone (gebiedsgerichte kader).
8.3.2 Onderzoek
Door Hopmans en Peters is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 4. Doel van het onderzoek was het bepalen van de huidige milieuhygiënische bodemkwaliteit van het perceel zodat vastgesteld kon worden vastgesteld of de bodem geschikt is voor het huidige en/of toekomstige gebruik.
8.3.3 Conclusie
Uit onderzoek is gebleken dat er licht verhoogde gehalten aan minerale olie en zware metalen zijn gevonden. Deze gehalten zijn van dien aard dat ze geen verdere aandacht behoeven. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt bestaan geen bezwaren tegen de voorgenomen bestemmingswijziging van de locatie.
8.4 Akoestische Aspecten
8.4.1 Kader
De Wet geluidhinder (Wgh) vormt een toetsingskader voor nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen zoals scholen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. In de Wet worden zones gedefinieerd rondom belangrijke geluidsbronnen zoals industrieterreinen met grote lawaaimakers, wegverkeer- en railverkeerbronnen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied, waarbinnen een akoestische toetsing dient te worden uitgevoerd. Vanwege het feit dat dit bestemmingsplan een nieuwe woningen mogelijk maakt, moet worden onderzocht of de Wgh een belemmering vormt voor deze woningen.
8.4.2 Onderzoek
Door KuiperCompagnons is een akoestisch onderzoek uitgevoerd op basis van de Wet geluidhinder, zie Bijlage 5 en Bijlage 6. De nieuwe landgoederen zijn gelegen in de zone van de Ambachtsheerenlaan en het 50 km/uur-gedeelte van de ontsluitingsweg van de nieuwe woonwijk Torensteepolder. Het uitvoeren van een onderzoek naar wegverkeerslawaai is noodzakelijk. In dit onderzoek is berekend of aan de grenswaarden van de Wgh wordt voldaan.
8.4.3 Conclusie
Met het bestemmingsplan 'Landgoederenzone Numansdorp fase 2' wordt het mogelijk gemaakt om nieuwe landgoederen met daarop wooneenheden te realiseren. De nieuwe landgoederen zijn gelegen in de zone van de Ambachtsheerenlaan en het 50 km/uur-gedeelte van de nieuwe ontsluitingsweg voor het plan Torensteepolder.
Uit de berekeningen blijkt dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. Het vaststellen van hogere waarden is dan ook niet de orde.
8.5 Luchtkwaliteit
8.5.1 Kader
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren. Daarnaast zijn daarin alle ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren.
Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en ultra fijnstof (PM2,5)de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3, terwijl voor PM2,5 de jaargemiddelde grenswaarde 25 µg/m3 bedraagt Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden.
Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.
Een ruimtelijke ontwikkeling kan volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang vinden als:
- de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
- de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-ontwikkeling;
- de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
- projectsaldering wordt toegepast.
Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
8.5.2 Onderzoek
Beoordeling luchtkwaliteit
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.
In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Met dit bestemmingsplan wordt de realisatie van 9 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Daardoor is de voorgestelde ontwikkeling aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, waardoor toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt. In deze tool is onder andere de Voorstraat opgenomen. In de volgende afbeelding zijn de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 voor het peiljaar 2016 weergegeven. Deze concentraties zijn afkomstig uit de NSL-monitoringstool 2017.
Afbeelding 8.1: Overzicht concentraties NO2, PM10 en PM2,5, peiljaar 2016 (NSL-monitoringstool 2017)
Uit de voorgaande afbeelding blijkt dat in de omgeving van het plangebied de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk maximaal 20,5 µg/m3, 17,7 µg/m3 en 10,5 µg/m3 bedraagt. De jaargemiddelde grenswaarde voor NO2, PM10 (beide 40 µg/m3) en PM2,5 (25 µg/m3) wordt niet overschrijden. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uurgemiddelde concentratie is maximaal 6.2, waardoor het maximum van 35 dagen niet wordt overschreden.
De trend is dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
8.5.3 Conclusie
In dit bestemmingsplan wordt de realisatie van maximaal 9 woningen mogelijk gemaakt. Deze ontwikkeling is aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit is dan ook niet nodig. Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan (artikel 5.16, lid 1 aanhef en onder c Wm).
Daarnaast is in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter plaatse van het plan de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. Deze waarden zijn veel lager dan de gestelde grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Vanwege de trend dat de emissies en achtergrondconcentraties zullen dalen worden er ook in de toekomst geen overschrijding verwacht.
8.6 Bedrijven En Milieuzonering
8.6.1 Kader
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
8.6.2 Onderzoek
Met onderhavig bestemmingsplan worden drie nieuwe landgoederen mogelijk gemaakt. Enerzijds dient daarom onderzocht te worden of een goed woon- en leefklimaat op deze locatie gegarandeerd kan worden. Anderzijds wordt bepaald of bestaande bedrijven of inrichtingen niet onevenredig worden beperkt in hun bedrijfsvoering.
Het plangebied kan worden aangemerkt als omgevingstype 'rustige woonwijk / rustig buitengebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied. (eventueel inclusief verblijfsrecreatie een stiltegebied of een natuurgebied.
Ten westen van het plangebied bevindt zich een kleinschalige haven. Op grond van de VNG-Brochure valt een haven onder milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 50 meter. Deze haven vormt geen belemmering met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling van de landgoederen.
Tevens ligt ten westen van het plangebied, aan de Havenkade, een bedrijf dat op grond van de VNG-brochure in ten hoogte milieucategorie 4.2 valt, waarvoor een richtafstand geldt van 300 meter. De daadwerkelijke afstand tot het plangebied bedraagt meer dan 500 meter. Gelet hierop vormt dit bedrijf geen belemmering met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling van de landgoederen.
8.6.3 Conclusie
Aan de voorgenoemde richtafstanden kan worden voldaan. Derhalve kan een goed woon- en leefklimaat voldoende gewaarborgd worden, het aspect bedrijven en milieuzonering leidt dan ook niet tot belemmeringen.
8.7 Externe Veiligheid
8.7.1 Kader
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet overschreden mag worden. Voor kwetsbare objecten wordt in zowel bestaande als nieuwe situaties het niveau van 10-6 per jaar als grenswaarde gehanteerd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn alleen toegestaan onder een gewichtige motivering. Bestaande beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan binnen de PR 10-6 contour.
Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal 10 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Desondanks hebben overheden en betrokken private instellingen een inspanningsverplichting om te voldoen aan deze oriënterende waarde en dient een toename van het GR bestuurlijk te worden verantwoord.
Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen over wegen, water en spoor
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. In het Bevt staan regels voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen en spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen. Het Bevt hanteert een vaste grens van 200 meter, vanaf de buitenrand van de transportroute, waarbuiten in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Buiten de 200 meter is een verantwoording niet noodzakelijk. Wel geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen die nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maken buiten de 200 m dient in de toelichting aandacht moet worden gegeven aan de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid voor zover het binnen het invloedsgebied van de transportroute is gelegen. Ten aanzien van de verantwoordingsplicht groepsrisico wordt, net als bij het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), onderscheid gemaakt tussen een volledige verantwoording en een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Een volledige verantwoording kan bovendien achterwege blijven indien kan worden aangetoond dat:
- Het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, of;
- het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en;
- de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden.
Indien sprake is van een volledige verantwoording dienen maatregelen ter beperking van het GR, alternatieve ruimtelijke ontwikkelingen met een lager GR en mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van de omvang van een calamiteit te worden overwogen. Een beperkte verantwoording houdt wel rekening met de effecten van een calamiteit en vindt alleen plaats als het plangebied binnen het invloedsgebied (effectgebied) van transportassen is gelegen.
In het Bevt zijn tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Een PAG is een zone, waarbinnen een aanvullende verantwoording noodzakelijk is met betrekking tot het al dan niet nemen maatregelen om de effecten van een plasbrand te beperken en de zelfredzaamheid van personen.
Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarmee zijn nieuwe kwetsbare objecten binnen de PR 10-6 contour niet toegestaan. Ook is vastgesteld dat wanneer binnen het invloedsgebied van een buisleiding een ruimtelijk besluit wordt genomen, de verantwoordingsplicht van toepassing is.
Het Bevb gaat uit van een belemmerde strook van 4 of 5 meter, afhankelijk van de werkdruk. Voor deze strook geldt een bouwverbod en een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden. Net als bij het Bevi worden de risicoafstanden en rekenmethodiek die volgen uit het Bevb opgenomen in een regeling, de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).
8.7.2 Onderzoek
Met behulp van de risicokaart is onderzocht of er relevante risicobronnen in de directe nabijheid van het plangebied aanwezig zijn, zie afbeelding 8.2.
Afbeelding 8.2: uitsnede risicokaart
Sportfondsen Cromstrijen B.V.
Binnen deze inrichting bevindt zich een tank van 3.000 liter met chloorbleekloog. De risicocontour van het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar bedraagt 0 meter. Voor chloorbleekloogtanks zijn geen invloedsgebieden beschikbaar. Gelet op de afstand tot het plangebied (meer dan 200 meter) vormt de opslag van chloorbleekloog geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Beleggingsmaatschappij Carva
Beleggingsmaatschappij Carva aan de Havenkade 2 heeft op basis van de risicokaart een PR 10-6 contour van 10 meter vanwege de opslag van propaan (LPG). Deze inrichting heeft een propaanopslag van 4.900 liter (< 5 m3). Het propaanreservoir valt daarom onder de vigeur van het Activiteitenbesluit. In tabel 3.28 van het Activiteitenbesluit worden veiligheidsafstanden ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten genoemd voor dergelijke situaties.
Voor een opslagtank met propaan tot en met 5 kubieke meter geldt een afstand van maximaal 20 meter. De beoogde nieuwe landgoederen worden gerealiseerd op een afstand van circa 500 meter van de inrichtingsgrens. De aanwezige propaantank is op een nog grotere afstand van de geprojecteerde woningen gesitueerd. Daarmee zijn er geen belemmeringen vanuit het Activiteitenbesluit voor het plan. De propaantanks hebben een invloedsgebied van maximaal 50 meter. Binnen dit invloedsgebied wordt de nieuwe kwetsbare bestemming niet geprojecteerd. Daarom wordt voldaan aan de eisen die gesteld worden in het Activiteitenbesluit. Een verantwoording van het groepsrisico is niet benodigd.
Shell Nederland Chemie B.V.
Het plaatsgebonden risico levert geen belemmeringen op voor het voorliggende plangebied. Vanwege de zeer grote afstand tot de risicobron is de bijdrage van de voorliggende ontwikkeling aan het groepsrisico veroorzaakt door Shell Chemie Nederland verwaarloosbaar. Wel dient het groepsrisico te worden verantwoord.
Scenario's
Voor het plangebied is een toxisch scenario van toepassing. Bij een toxisch scenario komt een wolk met giftige stoffen vrij die zich verspreid in de omgeving. Deze kan ontstaan als gevolg van:
- een brand bij een inrichting met gevaarlijke stoffen (giftige verbrandingsproducten, rookwolk); en/of,
- het lek raken van een container/tankwagen/etc. met gevaarlijke stoffen (door uitdamping verspreiding in de omgeving).
Aanwezigen in het plangebied die worden blootgesteld aan de toxische wolk, wanneer er zich een incident voordoet en de meteo-omstandigheden nadelig zijn, kunnen gezondheidsschade oplopen. Gevolgen zijn last van de luchtwegen en branderige ogen.
1. Effecten
Bij een ongeval met toxische stoffen is het noodzakelijk dat de dosis wordt gereduceerd. Wanneer er sprake is van een dreiging, waarbij voldoende tijd is om bewoners buiten het te verwachten invloedsgebied van een incident te brengen, verdient evacuatie de voorkeur. Afhankelijk van de zelfredzaamheid van bewoners is hierin begeleiding noodzakelijk. Wanneer er geen sprake meer is van een dreiging, maar het werkelijk vrijkomen van toxische stoffen worden bewoners en werknemers binnen het invloedsgebied van Shell geadviseerd naar binnen te gaan, ramen, deuren en ventilatiesystemen te sluiten. In een advies van de Gezondheidsraad over rampen met gevaarlijke stoffen wordt eveneens aangegeven dat schuilen de beste optie is, bij een ongeval waarbij toxische vloeistoffen vrijkomen. Belangrijk is dan wel dat mensen de ventilatiekanalen sluiten. Een goede kierdichting speelt hierbij eveneens een belangrijke rol.
2. Risicoverlagende maatregelen
Niet ruimtelijk:
- Bij gebruik van mechanische ventilatie in bebouwing wordt geadviseerd om afsluitbare mechanische ventilatie toe te passen. Het toepassen van een afsluitbare mechanische ventilatie kan niet middels het Bouwbesluit worden afgedwongen. Om de toepassing hiervan te bevorderen wordt hierover actief gecommuniceerd met initiatiefnemers van bouwprojecten.
- Extra aandacht te besteden aan de detaillering van gevels, ramen en kozijnen zodat deze goed luchtdicht zijn uitgevoerd, zodat natuurlijke ventilatie als gevolg van tocht niet kan plaatsvinden. De detaillering van gevels, ramen en kozijnen volgt uit het Bouwbesluit 2012. Belangrijk is het controleren van een juiste uitvoering hiervan tijdens de bouw.
- Nadenken over communicatie met werknemers ten tijde van een dreiging van een incident of daadwerkelijke blootstelling aan een toxisch scenario. Bewoners binnen het invloedsgebied van een risicobron moeten op de hoogte zijn van wat men moet doen bij een ongeval. Dit vraagt om een actief beleid op het gebied van risicocommunicatie. Daarnaast zullen inrichtingshouders gestimuleerd worden om aandacht te besteden aan hun ontruimingsplannen bij externe incidenten. Dit draagt eveneens bij aan de verhoging van de veiligheid.
Ruimtelijk:
- zorg te dragen voor een tweezijdige bereikbaarheid / vluchtmogelijkheden van het plangebied (en gebouwen).
3. Bestrijdbaarheid
Voor een goede bestrijdbaarheid is het noodzakelijk dat de volgende onderdelen in orde zijn:
- Opkomsttijd
Wanneer een ontwikkeling plaatsvindt buiten de vastgestelde opkomsttijd moeten er maatregelen worden getroffen.
- Waarschuwings- en alarminstallatie
Ter plaatse van het voorliggende plangebied is er voldoende dekking van de WAS-installatie. Daarnaast is NL alert actief in het gebied. Middels deze instrumenten kunnen ook de bewoners en werknemers van het plangebied, ingeval van een (toxisch) incident tijdig worden gealarmeerd, zodat zij in staat zijn om zichzelf in veiligheid te brengen.
- Bluswatervoorziening
Om een brand in ter plaatse van de planlocatie te kunnen bestrijden is het noodzakelijk dat er voldoende primair en secundair bluswater aanwezig is. Voor ruimtelijke ontwikkelingen, waarbij eveneens een omgevingsvergunning voor het bouwen noodzakelijk is, wordt de aanwezigheid van bluswater in het kader van deze vergunning getoetst. De planlocatie moet bereikbaar zijn voor voertuigen van hulpverleningsdiensten. De eisen ten aanzien van de bereikbaarheid zijn opgenomen in de brancherichtlijn handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid. Bovengenoemde brancherichtlijn zal eveneens worden betrokken bij de te verlenen omgevingsvergunning.
8.7.3 Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan.
8.8 Overige Belemmeringen
Inleidend
Naast de hiervoor beschreven milieuaspecten kunnen er nog andere belemmeringen in of nabij het plangebied aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op de planvorming. Het gaat bijvoorbeeld om de aanwezigheid van straalpaden, planologisch relevante kabels en leidingen (zoals waterleidingen of rioleringsleidingen), beschermingszones en dergelijke.
Onderzoek en conclusie
Er zijn in het plangebied geen planologisch relevante kabels en/of leidingen aanwezig. Ook zijn geen beschermingszones behorende bij bijvoorbeeld vliegvelden aanwezig. Het aspect overige belemmeringen vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 9 Uitvoerbaarheid
9.1 Economische Uitvoerbaarheid
Exploitatieverplichting
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
Tussen de initiatiefnemer en de gemeente wordt een realisatieovereenkomst gesloten waarin het kostenverhaal volledig is afgedekt en alle locatie-eisen zijn gesteld. Op basis van die overeenkomst is het kostenverhaal anderszins verzekerd en kan worden afgezien van het opstellen van een exploitatieplan.
Conclusie
Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.
9.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het voorliggende plan voorziet in de ontwikkeling van drie nieuwe landgoederen. Deze worden op zorgvuldige wijze ingepast in het bestaande landschap. Gezien de voorgaande plannen waarin reeds melding is gedaan van de landgoedontwikkeling als onderdeel van Numansdorp-Zuid, en gezien het feit dat het bestemmingsplan 'Torensteepolder 2015' inmiddels onherroepelijk in werking is getreden (waarin de nieuwe randweg rondom Numansdorp mogelijk wordt gemaakt), wordt aangenomen dat er geen significante bezwaren bestaan tegen dit plan. Daarmee wordt verondersteld dat het voorliggende plan maatschappelijk uitvoerbaar is. Daarnaast wordt in de bestemmingsplanprocedure de mogelijkheid geboden om zienswijzen in te dienen (zie ook hoofdstuk 10 van deze toelichting).
Conclusie
Gezien het voorgaande wordt het plan maatschappelijk uitvoerbaar geacht.
9.3 Handhavingsaspecten
Inleidend
Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving ligt bij de gemeente. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de duurzame bescherming van mens en omgeving te waarborgen. Binnen het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet. Bij overtreding van deze regelgeving moet gedacht worden aan bouwen zonder omgevingsvergunning voor het bouwen, bouwen in afwijking van een verleende vergunning, het handelen zonder of in afwijking van een noodzakelijke vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en voor werkzaamheden (de vroegere aanlegvergunning) en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een afwijking.
Er zijn twee vormen handhaving te onderscheiden: preventieve en repressieve handhaving. Preventieve handhaving bestaat uit actief toezicht door of namens de gemeente door bijvoorbeeld regelmatige controles op de uitvoering van vergunningen en regelmatige gebiedscontroles. Vervolgens worden in het kader van preventieve handhaving duidelijke en maatschappelijk geaccepteerde regels opgesteld en aandacht besteed aan communicatie en voorlichting.
Repressieve handhaving bestaat uit de aanwending van publiekrechtelijke middelen bij geconstateerde overtredingen, zoals het opleggen van een dwangsom of het uitoefenen van bestuursdwang. Daarnaast is het mogelijk strafrechtelijke middelen toe te passen en privaatrechtelijk actie te ondernemen bij inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente. Repressieve handhaving heeft als primaire doel een einde te maken aan een specifieke overtreding van de Wro of de Woningwet.
De handhaafbaarheid van een bestemmingsplan is met name afhankelijk van het draagvlak van de regels onder de burgers en van de duidelijkheid van de regels.
Vertaling naar bestemmingsregeling
Met dit bestemmingsplan worden de agrarische gronden herontwikkeld tot landgoederen. De verbeelding, de regels en de toelichting zijn zodanig op elkaar afgestemd dat interpretatieproblemen en problemen met betrekking tot de uitvoering zo veel mogelijk worden voorkomen.
Hoofdstuk 10 Procedure
10.1 Voorbereidingsfase
In het kader van inspraak en overleg wordt het concept ontwerpbestemmingsplan 'Landgoederen Numansdorp fase 2' ter beoordeling verstuurd naar onze overlegpartners. Alleen van het waterschap is een reactie ontvangen. Verwezen wordt paragraaf 6.3.
10.2 Ontwerpfase
Onderhavig bestemmingsplan heeft als ontwerpbestemmingsplan van 22 oktober 2018 tot en met 3 december 2018 ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk een zienswijze op het plan in te dienen. Ook zijn de stukken met de kennisgeving aan de eerder genoemde diensten en instanties toegezonden (artikel 3:13 Awb), en is aangegeven waar de (digitale) stukken te vinden zijn (elektronische kennisgeving). Binnen deze termijn zijn geen zienswijzen ontvangen.
10.3 Vaststellingsfase
Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan. Het vastgestelde bestemmingsplan behoeft op grond van de Wro geen goedkeuring meer van Gedeputeerde Staten. Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.
Tijdens de procedure van dit bestemmingsplan is de gemeente Cromstrijen overgegaan in de gemeente Hoeksche Waard. Dit plan is dan ook vastgesteld door de gemeenteraad van de Hoeksche Waard.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Landschapsplan Landgoederen Numansdorp
Bijlage 2 Landschapsplan Landgoederen Numansdorp
Bijlage 1 Natuurtoets Nieuwe Landgoederen Torensteepolder Fase 2, Bureau Schenkeveld, D.d. 19 April 2017
Bijlage 2 Archeologisch Vooronderzoek Ten Behoeve Van De Nieuwbouw Van Woningen In De Torensteepolder, Vestigia, D.d. 17 September 2018
Bijlage 3 Beeldkwaliteit Voor Nieuwe Landgoederen In De Torensteepolder, Terra Beheer B.v., D.d. Mei 2017
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek Torensteepolder Fase 2 Te Numansdorp, Hopman En Peters, D.d. 17 November 2017
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai Bestemmingsplan Landgoederen Numansdorp Fase 2, Kuipercompagnons, D.d. 26 Juli 2018
Bijlage 6 Verkeersonderzoek Torensteepolder, Megaborn, 23 Januari 2018
Bijlage 6 Verkeersonderzoek Torensteepolder, Megaborn, 23 januari 2018