KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachting Middelhoog 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Regels Met Betrekking Tot Ondergronds Bouwen
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemminsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Beoogde Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijke Beleid
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden
4.1 Akoestiek
4.2 Luchtkwaliteit
4.3 Externe Veiligheid
4.4 Bodem
4.5 Water
4.6 Ecologie
4.7 Archeologie
4.8 Cultuurhistorie
4.9 Verkeer En Parkeren
4.10 Milieuhinderlijke Bedrijvigheid
4.11 Kabels En Leidingen
4.12 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
4.13 Ontplofbare Oorlogsresten (Oo)
4.14 Aanmeldingsnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Ruimtelijk Plan
5.2 Juridische Regeling
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg En Inspraak Voorontwerpbestemmingsplan
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Landschappelijke Inpassing Bedrijfslocatie Van Iperen
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Luchtkwaliteit Onderzoek
Bijlage 3 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 4 Historisch Bodemonderzoek
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 6 Watertoets
Bijlage 7 Natuurtoets
Bijlage 8 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 9 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 10 Verkeersonderzoek
Bijlage 11 Laddertoets
Bijlage 12 Aanmeldingsnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 13 Ontplofbare Oorlogsresten (Oo)
Bijlage 14 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Bedrijfslocatie Van Iperen

Bestemmingsplan - gemeente Hoeksche Waard

Vastgesteld op 05-07-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Bedrijfslocatie Van Iperen' van de gemeente Hoeksche Waard;

1.2 bestemmingsplan

de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1963.BPSmidswegWM20-VG01 met bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aanduidingsvlak

een vlak met eenzelfde aanduiding, begrensd door een aanduidingsgrens;

1.7 afwijken van de bouwregels en/of van de gebruiksregels

een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;

1.8 agrarisch hulpbedrijf

een bedrijf in hoofdzaak gericht op werkzaamheden ten dienste van agrarische bedrijven of agrarische bodemexploitatie door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren, of de toepassing van andere landbouwkundige methoden uitgezonderd mestbewerking. Hieronder worden in ieder geval verstaan:

grootveedierenklinieken; KI-stations; mestopslag- en mesthandels-bedrijven (excl. mestverwerking); agrarisch-loonwerkbedrijven; verhuur- en/of reparatiebedrijven van landbouwwerktuigen; vee-overslag-, veetransport- en/of veehandelsbedrijven; opslag-, overslag-, voorbewerkings- en/of groothandelsbedrijven in akker- en tuinbouwgewassen;

1.9 archeologisch onderzoek

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse archeologie;

1.10 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten;

1.11 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;

1.12 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.13 bedrijf

een onderneming die is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten;

1.14 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.15 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.16 beperkt kwetsbaar object:

  1. a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
  2. b. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  3. c. kantoorgebouwen, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object, onder c, vallen;
  4. d. hotels en restaurants, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object, onder c, vallen;
  5. e. winkels, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object, onder c, vallen;
  6. f. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  7. g. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object, onder d, vallen;
  8. h. bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object, onder c, vallen
  9. i. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en
  10. j. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;

1.17 bestaand

  1. a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan:
    1. 1. bestaat, of;
    2. 2. wordt gebouwd, of;
    3. 3. nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend;

mits het bouwwerk in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime;

  1. b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.18 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.19 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.20 Bevi inrichting

bedrijven als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.21 bijbehorende en ondergeschikt kantoor

een aan de bedrijfsactiviteit ondergeschikte kantoorfunctie, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden ten behoeve van de bedrijfsactiviteit;

1.22 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.23 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.24 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.25 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.26 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.27 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.28 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.29 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.30 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

1.31 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.32 gebruiken

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.33 kwetsbaar object

  1. a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde woningen, woonschepen of woonwagens als bedoeld in het begrip beperkt kwetsbaar object, onder a;
  2. b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    1. 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. 2. scholen, of
    3. 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  3. c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    1. 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 per object, of
    2. 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en
  4. d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;

1.34 maatvoeringsgrens

de grens van een maatvoeringsvlak;

1.35 maatvoeringsvlak

een geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voor bepaalde bouwwerken eenzelfde maatvoering geldt;

1.36 NEN

de door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan;

1.37 normaal onderhoud, gebruik en beheer

een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt;

1.38 omgevingsvergunning

een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.39 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.40 omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

een vergunning als bedoeld in artikel 3.3. onder b van de Wet ruimtelijke ordening;

1.41 prostitutiebedrijf

een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie; prostitutie is het tegen betaling hebben van seksuele omgang met anderen op een naar buiten toe kenbare wijze;

1.42 risicovolle inrichting

een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.43 seks- en/of pornobedrijf

een inrichting bestemd voor het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en/of pornografische aard, waaronder mede wordt begrepen:

  1. a. seksbioscoop: een inrichting, bestemd voor het doen plaatsvinden van film- en/of videovoorstellingen van erotische en/of pornografische aard;
  2. b. seksclub: een inrichting, bestemd voor het doen plaatsvinden van vertoningen van erotische aard en/of pornografische aard;
  3. c. seksautomaat: een inrichting, bestemd voor het door middel van automaten doen plaatsvinden van film- en/of videovoorstellingen van erotische en/of pornografische aard;
  4. d. sekswinkel: een ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van seksartikelen aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker;

1.44 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de lijst van bedrijven bevattende basisinformatie voor milieuzonering zoals de lijst is opgenomen in Staat van Bedrijfsactiviteiten deeluitmakende van deze regels;

1.45 (straat)peil

  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst of ten hoogste 5 m uit de weggrens is gelegen: de hoogte van de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte maaiveld maar niet hoger dan de kruin van de weg het meest nabij het bouwwerk gelegen;
  • indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water, in het peilbesluit vastgestelde peil, grenst aan het vaste land;

1.46 uitvoeren

uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.47 verblijfsrecreatie

recreatief verblijf op een daartoe bestemd terrein dan wel in een daartoe bedoeld gebouw of kampeermiddel;

1.48 veiligheidszone - Bevi

een veiligheidszone om een bevi inrichting;

1.49 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580;

1.50 voorerf

gedeelte van een erf dat aan de voorkant (voor de voorgevel) van het gebouw is gelegen;

1.51 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt, dan wel de gevel naar die weg die volgens het straatnamenregister bepalend is voor de adressering;

1.52 watergang

een werk al of niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan;

1.53 weg

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

1.54 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 algemeen

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

de afstand tot een grens

tussen de grens een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

de horizontale diepte van een gebouw

de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;

de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

de oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

verticale diepte van een ondergronds bouwwerk

van het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.

2.2 inhoud van (bedrijfs)woningen

Bij de bepaling van de inhoud van (bedrijfs)woningen worden ondergrondse bouwwerken niet meegerekend.

2.3 ondergeschikte bouwonderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.4 dakkapellen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen wordt de goothoogte van een dakkapel buiten beschouwing gelaten mits de dakkapel voldoet aan de volgende eisen:

  1. a. zijwanden ondoorzichtig;
  2. b. hoogte, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, minder dan 1,5 m;
  3. c. onderzijde meer dan 0,5 m en minder dan 1 m boven de dakvoet;
  4. d. bovenzijde meer dan 0,5 onder de daknok;
  5. e. zijkanten meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak, en
  6. f. niet gebouwd op een woning of woongebouw gebouwd met een tijdelijke vergunning als bedoeld in artikel 2.23, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op een woonwagen of op een woning of woongebouw die niet voor permanente bewoning is bestemd.

2.5 meten

Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maximaal één bedrijf per bestemmingsvlak;
  2. b. een agrarisch hulpbedrijf, in de vorm van een groothandel in bestrijdingsmiddelen en kunstmeststoffen met risico veroorzakende activiteiten (Bevi/Seveso), in milieucategorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in bijlage 1;
  3. c. bijbehorende ondergeschikte kantoorfunctie;
  4. d. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  5. e. bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, waaronder paden, wegen en parkeren.

3.2 Bouwregels

Uitsluitend de volgende bouwwerken zijn toegestaan:

  1. a. bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat:
    1. 1. deze uitsluitend binnen het bouwvlak zijn toegestaan;
    2. 2. de bouwhoogte maximaal 16 m bedraagt, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de aangegeven maximale bouwhoogte geldt;
    3. 3. het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan met de aanduiding 'bebouwingspercentage (%)' is aangegeven;
  2. b. lichtmasten met een bouwhoogte van maximaal 8 m;
  3. c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een bouwhoogte van maximaal 2 m.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2 onder a.3. voor het vergroten van het bebouwingsoppervlak, zoals bepaald met het maximaal bebouwingspercentage, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. a. de vergroting mag maximaal 10% bedragen van het in artikel 3.2 onder a.3. aangegeven bebouwingspercentage met een maximum van 200 m2;
  2. b. aangetoond moet worden dat (gedeeltelijke) verplaatsing van het bedrijf naar een geschiktere locatie (stedelijk gebied of regionaal bedrijventerrein) niet mogelijk is en de uitbreiding daarop op deze gronden noodzakelijk zijn;
  3. c. het bepaalde in artikel 3.2 onder a met betrekking tot de maximale bouwhoogte is van toepassing;
  4. d. er dient sprake te zijn van een goede streekeigen landschappelijke inpassing;
  5. e. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  6. f. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. nieuwe risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan;
  2. b. buitenopslag is uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan;
  3. c. een bedrijfswoning is niet toegestaan;
  4. d. de bijbehorende ondergeschikte kantoorfunctie van een bedrijf in bruto vloeroppervlakte bedraagt maximaal 30% van het bebouwd oppervlak;
  5. e. ter plaatste van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - parkeren dagperiode' is
    1. 1. het gebruik voor parkeren uitsluitend toegestaan in de dagperiode tussen 7.00 en 19.00 uur;
    2. 2. opslag van gevaarlijke stoffen en het parkeren van vrachtwagens met gevaarlijke stoffen niet toegestaan.

3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van de vestiging van een ander bedrijf dan overeenkomstig artikel 3.1 is toegestaan, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. a. uitsluitend zijn toegestaan bedrijven zoals opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in bijlage 1:
    1. 1. categorie 1 en 2;
    2. 2. bedrijven categorie 3 die naar aard en mate van hinder vergelijkbaar zijn met de categorie 1 en 2 bedrijven;
    3. 3. bedrijven in dezelfde categorie als het voorheen toegestane bedrijf indien hoger dan categorie 2;
  2. b. het nieuwe bedrijf dient in vergelijking met het voorheen toegestane bedrijf naar de aard en omvang met het oog op hinder en/of gevaar voor het (leef)milieu en het landschap een betere situatie op te leveren;
  3. c. er mag geen sprake zijn van een toename van detailhandelsactiviteiten;
  4. d. door middel van een bedrijfsplan dient aangetoond te worden of en op welke wijze aan vorenstaande voorwaarden zal worden voldaan;
  5. e. er dient sprake te zijn van een goede streekeigen landschappelijke inpassing.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  2. b. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  3. c. bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, waaronder paden, wegen en uitritten.

4.2 Bouwregels

Uitsluitend de volgende bouwwerken zijn toegestaan:

bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een bouwhoogte van maximaal 2 m.

Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachting Middelhoog 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting middelhoog 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag alleen worden gebouwd ten behoeve van aanvullend of definitief archeologisch onderzoek.

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het verwijderen van de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting middelhoog 1', indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat dit mogelijk is.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Bestaande afmetingen

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

7.2 Bestaande afstanden

In die gevallen dat de bestaande afstand van een bouwwerk tot enige op de verbeelding of in de regels aangegeven lijn dan wel tot een ander bouwwerk, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.

7.3 Bestaande percentages

In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

Artikel 8 Algemene Regels Met Betrekking Tot Ondergronds Bouwen

Ondergrondse ruimten zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van bovengrondse bebouwing, tenzij in de bouwregels van de betreffende bestemming anders is bepaald. Op het bouwen van ondergrondse bouwwerken zijn de aanduidingen op de verbeelding en de bouwregels van het plan op overeenkomstige wijze van toepassing, met dien verstande dat:

  1. a. de verticale diepte van ondergrondse bouwwerken niet meer bedraagt dan 3 m beneden peil;
  2. b. de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk dat in gebruik is als rioolgemaal niet meer bedraagt dan 6 m beneden peil.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Algemeen

Onder gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. c. een gebruik van gronden voor opslag van mest in mestzakken of in andere opslagmiddelen, niet zijnde een bouwwerk, anders dan als opslag voor normaal gebruik binnen het agrarisch bouwvlak;
  4. d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, anders dan de regels van de bestemmingen toestaan;
  5. e. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  6. f. een gebruik van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatie, anders dan de regels van de bestemmingen toestaan;
  7. g. het gebruik van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van reclame-uitingen, anders dan voor de eigen bedrijfsvoering of de verkoop van eigen producten;
  8. h. een gebruik van recreatiewoningen en stacaravans ten behoeve van permanente bewoning.

9.2 Voorwaardelijke verplichting

9.3 Parkeren

  1. a. met betrekking tot het parkeren dient voldaan te worden aan de parkeernormen zoals opgenomen in het beleidsdocument 'Parkeernormering gemeente Hoeksche Waard', jaargang 2021;
  2. b. in afwijking van het bepaalde onder a dient, indien na het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan nieuwer beleid met betrekking tot parkeernormen is vastgesteld, de actuelere versie van het parkeerbeleid aangehouden te worden.

Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels

10.1 Veiligheidszone - Bevi

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

11.1 Algemeen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  2. b. de regels en worden toegestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing.

11.2 Voorwaarden

Afwijking als bedoeld in artikel 11.1 is slechts toegestaan, mits:

  1. a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  3. c. er zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing en hierover advies wordt ingewonnen bij een landschapsadviseur.

11.3 Windturbines

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels voor de bouw van een windturbine, met in achtneming van de volgende voorwaarden:

  1. a. deze bevoegdheid is uitsluitend van toepassing binnen bestemmingen waar op basis van de bouwregels in hoofdstuk 2 gebouwen zijn toegelaten;
  2. b. in afwijking van sub a is deze bevoegdheid niet van toepassing:
    1. 1. op gronden met de bestemming Wonen - Linten en bebouwingconcentraties, ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van wonen - linten';
    2. 2. op gronden met de aanduiding 'openheid';
    3. 3. binnen Natura2000-gebieden en de ecologische hoofdstructuur;
  3. c. er maximaal één windturbine is toegestaan;
  4. d. de ashoogte van een windturbine bedraagt maximaal 15 m;
  5. e. de windturbine is functioneel gebonden aan het gebouw of de bestemming waarop het wordt geplaatst;
  6. f. windturbines mogen niet worden gebouwd op of nabij monumenten;
  7. g. de afstand tot leidingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen bedraagt minimaal 25 m;
  8. h. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad, waaronder in ieder geval de veiligheid wordt begrepen;
  9. i. er zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing en hierover advies wordt ingewonnen bij een landschapsadviseur.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

12.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan: 'Bedrijfslocatie Van Iperen'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Van Iperen B.V. aan de Smidsweg 24 te Westmaas (hierna: de initiatiefnemer) wil de bestaande bedrijfsactiviteiten uitbreiden. Uitbreiding van de bedrijfslocatie is noodzakelijk omdat de bedrijfsvoering de afgelopen jaren is gegroeid en het bedrijf in de huidige vorm niet genoeg opslagcapaciteit heeft en het terrein van de huidige inrichting niet meer efficiënt kan gebruiken.

Om de voorgenomen uitbreiding mogelijk te maken heeft de initiatiefnemer drie naastgelegen percelen gekocht. In het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Binnenmaas' hebben deze percelen de bestemming 'Agrarisch met waarden' en 'Detailhandel'. Binnen deze bestemmingen is de uitvoering van het initiatief niet mogelijk.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied is gelegen in de gemeente Hoeksche Waard, ten noorden van de kern Klaaswaal en ten westen van de kern Westmaas, aan de zuidkant van het dijkdorp Greup. Greup wordt doorsneden door de Stougjesdijk. Het plangebied bevindt zich op de hoek waar de Stougjesdijk samenkomt met de Smidsweg waar Van Iperen aan is gevestigd (zie figuur 1.1).

In dit bestemmingsplan wordt de bedrijfslocatie integraal herzien, waarbij het plangebied bestaat uit de huidige inrichting (bestemming Bedrijf) van de bedrijfslocatie (paarse kleur in figuur 2.1 is huidige bedrijfsbestemming) en de drie percelen die worden toegevoegd aan de inrichting (perceel 579 met groene kleur, perceel 390 met rode kleur en perceel 392 met blauwe kleur in figuur 1.2). Het perceel 579 gelegen aan de Stougjesdijk ligt ten westen van de huidige inrichting en perceel 392 ligt ten noorden van de huidige inrichting. Deze percelen hebben nu de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Het andere perceel 390 gelegen aan de Smidsweg ligt ten zuiden van de huidige locatie en heeft nu de bestemming 'Detailhandel'.

Daarnaast wordt vanwege de aanwezige Bevi-contour een zone (gebiedsaanduiding) om de bedrijfsbestemming opgenomen. Deze contour is samengesteld uit de plaatsgebonden risicocontouren 10-6 per jaar die voor het plan zijn berekend, samenhangend met de bestaande/reeds vergunde activiteiten waar deze buiten de inrichting is gelegen.

De onderliggende bestemmingen buiten de inrichtingsgrens van de bedrijfslocatie blijven volgens het huidige bestemmingsplan in stand, waarbij alleen de gebiedsaanduiding wordt opgenomen buiten de bedrijfspercelen van Van Iperen. De begrenzing van het plangebied (exclusief bevi-contour) van dit bestemmingsplan is weergegeven in figuur 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPSmidswegWM20-VG01_0001.png"

Figuur 1.1: ligging plangebied (rode lijn)

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPSmidswegWM20-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: begrenzing plangebied (zwarte lijn, dit is exclusief bevi-contour)

1.3 Vigerend Bestemminsplan

Tot op het moment dat dit bestemmingsplan is vastgesteld, is het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Binnenmaas' van toepassing. Dat bestemmingsplan is vastgesteld op 24 december 2013. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de volgende bestemmingen:

  • Bedrijf;
  • Detailhandel;
  • Agrarisch met waarden.

Het vigerende bestemmingsplan kent ook de volgende dubbelbestemming aan het plangebied toe:

  • Waarde – Archeologische verwachtingswaarde middelhoog 1.

Daarnaast kent het bestemmingsplan Bevi-contouren op twee locaties van de huidige bedrijfslocatie toe in de vorm van de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone – bevi'. Ook is binnen het gehele plangebied van dit plan de gebiedsaanduiding 'openheid' opgenomen. Deze is van toepassing binnen de bestemming "Agrarisch met waarden" en niet van toepassing binnen de bestemmingen "Bedrijf" en "Detailhandel".

1.4 Leeswijzer

Het volgende hoofdstuk beschrijft het gebied waar het plangebied in ligt en bevat een beschrijving van de toekomstige situatie in het plangebied. In dit hoofdstuk wordt ook de beschrijving van het plangebied uit de voorgaande paragraaf aangevuld. Hoofdstuk 3 gaat in op het beleid dat van toepassing is op het initiatief dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. Hoofdstuk 4 beschrijft en analyseert de planologische aspecten en milieuaspecten die van toepassing zijn op het initiatief en op basis van die analyse worden randvoorwaarden gesteld. De juridische planbeschrijving is opgenomen in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische uitvoerbaarheid. Tot slot licht hoofdstuk 7 toe hoe andere bestuursorganen, omwonenden en overige belangstellenden gereageerd hebben op het initiatief en welke gevolgen deze reacties hebben gehad voor de planvorming.

Bij deze toelichting hoort een aantal bijlagen. Waar nodig wordt in de toelichting naar deze bijlagen verwezen.

Naast de toelichting bestaat dit bestemmingsplan uit twee andere delen:

  • Verbeelding: geeft de bestemmingen in het plangebied weer;
  • Regels: beschrijven de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de bestemmingen die de verbeelding weergeeft.

Gezamenlijk vormen de verbeelding en de regels het juridisch bindend deel uit dit bestemmingsplan. Deze toelichting is niet juridisch bindend. De toelichting is een beschrijving en verantwoording van de keuzen die in het planvormingsproces en bij het maken van de verbeelding en regels gemaakt worden.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op het initiatief. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie. Vervolgens wordt ingegaan op het initiatief en wordt beschreven hoe de toekomstige situatie na realisatie van het initiatief eruit gaat zien.

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied is gelegen in de gemeente Hoeksche Waard, ten westen van de kern Westmaas en aan de zuidkant van het dijkdorp Greup. Greup wordt doorsneden door de N488 en is gelegen aan de N489. Het plangebied bevindt zich op de hoek waar deze twee provinciale wegen kruisen.

De gemeente Hoeksche Waard wordt gekenmerkt door het nationaal landschap de Hoeksche Waard. De gemeente vormt een schakel tussen stad en land. De Hoeksche Waard is een polderlandschap nabij het stedelijke gebied. Kreken, dijken, dorpsgezichten en een open, agrarisch landschap bepalen het aanzicht.

Het plangebied bestaat uit de huidige bedrijfslocatie van Van Iperen, de initiatiefnemer. Het bedrijf van Iperen is als leverancier van o.a. gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen werkzaam in de agrarische sector en gevestigd in het buitengebied. Gelet op de aard en karakter van de bedrijfsactiviteiten en de doelgroep is de vestiging aan de rand van een klein dijkdorp in het buitengebied van oudsher verklaarbaar. De huidige vestiging is gelegen op de percelen (gemeentecode WMS01, sectie D, nummers 451, 467, 468, 388 en 391) en de drie bij de bedrijfslocatie toe te voegen percelen betreft gemeentecode WMS01, sectie D, nummers 579, 390 en 392 (zie figuur 1.2 voor de perceelnummers). Een uitsnede van de verbeelding bij het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Binnenmaas' met daarop de bestemmingen van de gronden die in dit bestemmingsplan betrokken worden is weergegeven in figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPSmidswegWM20-VG01_0003.png"Figuur 2.1: vigerend bestemmingsplan (plangebied binnen rode contour)

De huidige bedrijfslocatie van de initiatiefnemer nabij de A29, aan de Smidsweg (N489) en de Stougjesdijk (N488): in de hoek waar deze twee provinciale wegen kruisen. Perceel 390 is momenteel bestemd als "Detailhandel". Hier was een Pet Supply Store gevestigd. Ten noorden van de huidige bedrijfslocatie is een agrarische bedrijf gevestigd. Aan de overzijde van de Smidsweg is lichte industrie gevestigd: een aannemingsbedrijf en in de oksel van de Smidsweg en Molendijk een woonperceel. Ten zuidoosten van het plangebied ligt momenteel de milieustraat, RAD Hoekschewaard. Aan de Stougjesdijk zijn diverse woningen gelegen. Verder liggen rondom het plangebied agrarische gronden. Op onderstaande figuur 2.2 is de huidige situatie in het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPSmidswegWM20-VG01_0004.png"

Figuur 2.2: vogelvlucht van bestaande situatie

Aanvullend op bovenstaande situatie heeft Van Iperen een tijdelijke tent (systeemhal) geplaatst (middels tijdelijke vergunning). Deze tent dient voor bescherming van opgeslagen productiemiddelen tegen weersomstandigdheden. Na de bouw van de loods die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt kan deze opslag worden verplaatst naar de vaste loods. Daarmee komt de noodzaak voor gebruikmaking van de tent te vervallen. In dit bestemmingsplan is dan ook een voorwaardelijke verplichting en aanduiding op de verbeelding opgenomen om die tijdelijke tent weg te halen binnen 6 maanden nadat de nieuwe loods in gebruik is genomen. Daarmee is geborgd dat de tent niet langer dan noodzakelijk zal worden gebruikt.

2.2 Beoogde Situatie

Het huidige bedrijfsoppervlak is circa 4,2 ha. In de beoogde situatie komen daar drie percelen bij, waardoor het totale oppervlak circa 6,5 ha wordt. De nieuwe bedrijfssituatie maakt het mogelijk de bouwopzet te wijzigen en het bedrijfsperceel efficiënter te gebruiken.

De initiatiefnemer is voornemens een gedeelte van perceel 579 te verharden voor parkeer- en opslaggelegenheden voor niet ADR-geclassificeerde goederen. Op de nieuwe parkeerplaats op een zo efficiënte manier te bereiken is aan de noordzijde perceel 392 opgenomen om de nieuwe routering mogelijk te maken.

Perceel 390 is aangekocht van Blijdorp Veevoeder. In de koopovereenkomst staat vastgelegd dat Blijdorp tot april 2019 gebruik kon maken van het perceel met opstallen. Inmiddels zijn de bedrijfsactiviteiten beëindigd en wil de initiatiefnemer overgaan tot sloop van de panden. Na de sloop zal op het perceel een nieuw opslag magazijn worden geplaatst.

Onderstaande inrichtingsschets geeft een mogelijke weergave van de toekomstige situatie. De precieze uitwerking moet nog plaatsvinden. Initiatiefnemer wil ten behoeve van een betere en veiligere routing over het terrein een bestaande loods slopen van circa 2.000 m2 en daarvoor in de plaats een nieuwe loods terugbouwen. Vanwege de groei in de afgelopen jaren is het wenselijk de opslagcapaciteit daarbij te vergroten en is een loods van circa 8.000 m2 voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPSmidswegWM20-VG01_0005.png"

Figuur 2.3: impressie toekomstige situatie

Landschappelijke inpassing

Ten aanzien van artikel 6.9 van de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Dit plan zorgt voor behoud van ruimtelijke kwaliteit door een zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving. Onderstaand is daarvan een samenvatting opgenomen, in bijlage 2 van de regels van dit bestemmingsplan is het volledige rapport te zien met gedetailleerd kaartmateriaal.

Omgevingsanalyse

De Hoeksche Waard is een uniek agrarisch polderlandschap. De schoonheid van het landschap zit in de eenvoud: een weids en open landschap waarin dorpen, dijken, polders en kreken de ingrediënten van een leesbaar landschap zijn. De openheid van het landschap, het reliëf van dijken en kreken en het polderpatroon zijn de kernkwaliteiten van het landschap. De volledige landschapsanalyse is opgenomen in bijlage 2 van de regels.

Toekomstige situatie

Gezien de ontwikkeling van gedeeltelijke omvorming van het bedrijventerrein (van detailhandel naar industrie) en toevoeging van een perceel aan de Stougjesdijk wordt de voorgenomen ontwikkeling gezien als 'aanpassing', zoals bedoeld in artikel 2.2.1 van de Omgevingsverordening . De bestemming 'Groen', zoals vastgelegd op de verbeelding van het bestemmingsplan wordt hiervoor ingezet. In de regels wordt de landschappelijke inpassing met een voorwaardelijke verplichting geregeld.

Perceel 390 (voormalige locatie “Blijdorp”)

Perceel 390 is in de huidige situatie bestemd voor detailhandel. De herbestemming naar de bestemming 'bedrijf' heeft een geringe impact op het landschap, omdat het perceel in de huidige situatie wordt omsloten door bedrijvigheid. Hoewel het bouwvlak op dit perceel niet aangepast wordt, wordt wel de mogelijkheid geboden hier meer bebouwing te plaatsen na opname in het bouwvlak van Van Iperen. Ook wordt de bouwhoogte voor een deel van het perceel aangepast overeenkomstig de huidige bouwmogelijkheden van Van Iperen. Daarom is ook voor dit perceel goed gekeken hoe dit goed landschappelijk kan worden ingepast. Op onderstaande figuur 2.3 is dit weergegeven en wordt vervolgens nader toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPSmidswegWM20-VG01_0006.png"

Figuur 2.3: situatie en landschappelijke inpassing perceel 390

In figuur 2.3 is de nieuwe situatie weergegeven van perceel 390. Doordat de nieuwe opslagloods wordt gerealiseerd op een open plek, centraal op het bedrijfslocatie is de impact op de omgeving relatief beperkt. Er wordt geen afbreuk gedaan aan bestaande zichtlijnen naar de achterliggende polder, doordat het geheel al als een afgebakend bedrijventerrein functioneert. Wel wordt er een strook beplanting toegevoegd aan de rand vanhet perceel (naast de rode lijn op figuur 2.3) en aan de zijde van de Smidsweg wordt extra beplanting aangebracht. Dit op basis van Landschappelijke inpassing BedrijfslocatieVan Iperen.

Conform de gebiedsprofielen Hoeksche Waard kan de Smidsweg worden gezien als een boerenervenlint, waarbij een duidelijk verschil is tussen de 1e lijnsbebouwing (woonhuis) en de 2e lijn (grote schuur). Om invulling te geven aan dit principe wordt de bouwhoogte van de 1e lijnsbebouwing begrensd op 10 meter. Voor de 2e lijn (achterste gedeelte perceel) wordt een bouwhoogte van 16 meter toegestaan. Op deze manier is de 1e lijnsbebouwing in overeenstemming met de overige bebouwing in de omgeving. Op circa 28 meter vanaf de Smidsweg wordt een bouwhoogte van 10 meter toegestaan, op circa 53 meter vanaf de Smidsweg wordt een bouwhoogte van 16 meter toegestaan. Op deze manier is bij bebouwing in de 1e lijn aansluiting gevonden bij de maat en schaal van het landschap.

Verder zijn de karakteristieken van een boerenervenlint, dat het perceel (erf) wordt afgebakend met erfbeplanting en hiermee één ensemble vormt. In de huidige situatie is de beplanting rondom het bedrijventerrein niet uniform en niet robuust genoeg. Om die reden wordt de erfbeplanting rondom het gehele bedrijventerrein versterkt, waardoor het plangebied beter ingepast is in de omgeving. De bebouwing kan echter met erfbeplanting niet helemaal uit het zicht worden ontnomen, om die reden is de dakvorm, materialisatie en terughoudend kleurgebruik belangrijk bij de realisatie van realisatie van de nieuwe opslagloods.

Perceel 579 (parkeerterrein) en routing via perceel 392

In figuur 2.4 wordt het ontwerp voor de landschappelijke inpassing getoond van perceel aan de Stougjesdijk. Aangezien het parkeerterrein grenst aan de Stougjesdijk is het belangrijk om de balans te vinden tussen landschappelijke inpassing en het behouden van de zichtrelaties op de achterliggende polder. Tussen Stougjesdijk 42 en het parkeerterrein wordt een bufferzone gecreëerd die vrij blijft van beplanting (breedte ca. 20 m). In deze zone wordt een wadi gerealiseerd. Al het afstromend hemelwater vanaf het parkeer- en opslagterrein wordt opgevangen in de wadi. De wadi is hiermee een functioneel, maar ook een landschappelijk element. Via de bufferzone is zicht op de achterliggende polder. De randen van het parkeerterrein worden ingepast met een bomenrij met onderbeplanting, om zo het zicht op het parkeerterrein vanaf te Stougjesdijk zoveel mogelijk te beperken. Hiermee wordt de balans gevonden tussen landschappelijke inpassing en de kernkwaliteiten van het gebied (openheid).

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPSmidswegWM20-VG01_0007.png"

Figuur 2.4: Het ontwerp voor de landschappelijke inpassing van de voorgenomen ontwikkeling.

Beeldkwaliteit

Architectuur en vormgeving

De architectuur van de opslagloods zal gebaseerd zijn op eenvoudige, geometrische vormen en een moderne industriële uitstraling. De bebouwing straalt hierdoor rust en ingetogenheid uit. Als hoofdrichting van de gevelvlakken zal zoveel mogelijk de richting evenwijdig of haaks op de rooilijn worden aangehouden. De entree dient duidelijk herkenbaar te zijn. Vanuit stedenbouwkundig en landschappelijk oogpunt zijn de bouwhoogtes en de afstand tot de Smidsweg vastgelegd in de regels en verbeelding van het bestemmingsplan. Het definitieve ontwerp van de opslagloods wordt nader uitgewerkt en bijgevoegd bij de omgevingsvergunning. Daarbij wordt rekening gehouden met de karakteristieken van het landschap.

Kleur- en materiaalgebruik

Er wordt gestreefd naar een voldoende gevarieerd kleur- en materiaalgebruik binnen een duidelijke bandbreedte om voldoende samenhang te waarborgen. Het materiaalgebruik is hoogwaardig en mag geen goedkope uitstraling hebben.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De Nationale Omgevingsvisie is de rijksvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving en de opvolger van de Structruurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR).

Met de NOVI kan het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die er voor Nederland liggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt ook om zorgvuldige keuzes, want de ruimte, zowel boven- als ondergronds, is een schaars goed.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationaal belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan het inrichten van de fysieke leefomgeving. De Nationale Omgevingsvisie richt zich daarbij op vier prioriteiten:

  1. 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  2. 2. De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden.
  3. 3. Onze steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  4. 4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

ad 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur.

In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windturbines en zonnepanelen. Het Rijk zet zich daarnaast in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

ad 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan Nederland zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met internationale partners, Het Rijk zet in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen. Belangrijk is wel dat de Nederlandse economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair. Het Rijk zet daarbij in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat Nederland niet langer afhankelijk is van eindige, fossiele bronnen.

ad 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Nederland versterkt het Stedelijk Netwerk Nederland en breidt deze uit, waarbij de richting van de verstedelijking wordt gekoppeld aan die van de ontwikkeling van (OV-)infrastructuur. Wonen en werken worden zoveel mogelijk in elkaars nabijheid ontwikkeld in de regio's waar er vraag is. Om het netwerk als geheel te benutten, zijn goede verbindingen tussen de stedelijke regio's nodig. Het Rijk hanteert een integrale verstedelijkingsstrategie voor duurzame stedelijke ontwikkeling, waarbij verstedelijking geconcentreerd plaatsvindt in de regio. Bij de invulling van de integrale verstedelijkingsstrategieën op regionale schaal wordt ingezet op een voorkeursvolgorde voor de ontwikkeling van nieuwe woon- en werklocaties. Deze volgorde wordt ook gehanteerd als groei in niet-stedelijk gebied moet plaatsvinden. Het Rijk richt de leefomgeving zo in dat deze een actieve, gezonde leefstijl en maatschappelijke participatie bevordert en versterkt het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad. Daarbij worden steden en regio's klimaatbestendig ingericht.

ad 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Nederland zet in op het verbeteren van de balans tussen landgebruik en de kwaliteit van lanschap, bodem, water en lucht. Dit betekent dat landgebruik in balans wordt gebracht met natuurlijke systemen en dat ontwikkelingen in het landelijk gebied niet ten koste gaan van landschappelijke kwaliteiten. Het landgebruik moet meer afgestemd worden op zoetwaterbeschikbaarheid en -gebruik. Middels een voorkeursvolgorde regionaal waterbeheer wordt ingezet op het voorkomen van wateroverlast en tekorten. Het Rijk maakt een duurzaam en vitaal landbouw- en voedselsysteem mogelijk, gebaseerd op kringlopen en natuurinclusiviteit. De biodiversiteit wordt beschermd en versterkt en het natuurlijk kapitaal wordt duurzaam benut. Het Rijk zet in op het versterken en beschermen van unieke landschappelijke kwaliteiten. Nieuwe ontwikkelingen ontwikkelingen in het landelijk gebied voegen landschapskwaliteit toe. Hierbij wordt het omgevingsbeleid landschapsinclusief.

Om de beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren van de verschillende belangen en opgaven:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPSmidswegWM20-VG01_0008.png"

Figuur 3.1 Afweging met NOVI

De uitvoering van de NOVI vraagt om nieuwe manieren van samenwerken met blijvende brede, maatschappelijke betrokkenheid en inzet van overheden. Hierbij hanteert het NOVI vier uitgangspunten:

  • We werken als één overheid, samen met de samenleving.
  • We stellen de opgave(n) centraal.
  • We werken gebiedsgericht.
  • We werken permanent en adaptief aan de opgaven.

De ontwikkeling die met bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, doet op geen enkele wijze afbreuk aan het ruimtelijk beleid van het Rijk.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. De SVIR biedt een nieuw en integraal kader voor het rijksbeleid over de ruimte en mobiliteit.

Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Zij verdienen het vertrouwen dat ze dat op een goede manier doen. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht, geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van het Nederlands werelderfgoed (zoals de Waddenzee en de Nieuwe Hollandse Waterlinie).

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Het roer moet om in de gebiedsontwikkeling. De daadwerkelijke vraag van bewoners, bedrijven en organisaties wordt daarin leidend. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd (zie verder paragraaf 3.1.4). Dat betekent: eerst onderzoeken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaand stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.

De SVIR verstevigt het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de SVIR nog meer bij de provincies en gemeenten gelegd. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het bestemmingsplangebied zodoende zeer beperkt blijft.

De SVIR richt zich op een dusdanig schaalniveau en is als gevolg daarvan ook van een zeker (hoog) abstractieniveau, dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor onderhavig bestemmingsplan. Door decentralisatie van bevoegdheden wordt het relevante afwegingskader gevormd door het beleid van de provincie Zuid-Holland, het Waterschap Hollandse Delta en de gemeente Hoeksche Waard.

Conclusie

Het beleid zoals vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft geen gevolgen voor de voorgenomen ontwikkeling. Voor die ontwikkeling vindt de afweging decentraal plaats.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (ook wel AMvB Ruimte genoemd) stelt het Rijk regels die betrekking hebben op de inhoud van bestemmingsplannen. De onderwerpen waar het Rijk regels over stelt zijn beperkt. De onderwerpen zijn: project mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundamenten, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied en defensie (met uitzondering van radar). Voor de in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna afgekort tot Barro) genoemde onderwerpen moeten op grond van de Wet ruimtelijke ordening alle bestemmingsplannen binnen een jaar aan de bepalingen uit het Barro voldoen. Geen van de in onderwerpen die genoemd worden in het Barro hebben echter betrekking op onderhavig bestemmingsplan.

Conclusie

Het Barro heeft geen betrekking op het onderhavig bestemmingsplan.

3.1.4 Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening is een nadere uitwerking van bepalingen uit de Wet ruimtelijke ordening. Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt hoe ruimtelijke plannen tot stand moeten komen en welke overheidslaag waarvoor verantwoordelijk is. De bepalingen in het Besluit ruimtelijke ordening hebben onder andere betrekking op structuurvisies, bestemmingsplannen en andere planologische besluiten.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Per 1 oktober 2012 is een motiveringsplicht opgenomen voor stedelijke ontwikkelingen, de ladder voor duurzame verstedelijking. Per 1 juli 2017 is de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking gewijzigd omdat er in de praktijk enkele knelpunten in de toepassing van de ladder ervaren worden. De meeste knelpunten hebben betrekking op de begrippen die in de huidige ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd worden, de toepassing van de ladder bij flexibele bestemmingsplannen, onderzoekslasten en regionale afstemming.

De doelen van de ladder worden echter onderschreven. Dus ook in de gewijzigde ladder staan een zorgvuldige afweging bij ruimtelijke besluiten, duurzaam ruimtegebruik en het tegengaan van overprogrammering centraal.

Betekenis wijziging ladder voor duurzame verstedelijking

Uit de wijziging van het tweede lid van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening kan afgeleid worden dat het in de gewijzigde ladder voor duurzame verstelijking gaat om het aantonen van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, in plaats van om het aantonen van de actuele regionale behoefte. In de gewijzigde versie van de ladder ontstaat een onderscheid tussen de toetsing van de behoefte en de reikwijdte waarin die behoefte afgestemd moet worden (een voorgenomen ontwikkeling die uitsluitend gevolgen heeft voor een gemeente hoeft niet in regionaal verband afgestemd te worden). De aard en omvang van een stedelijke ontwikkeling vragen immers niet altijd om afstemming in regionaal verband.

De wijziging van het derde lid van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening betekent dat de ladder voor duurzame verstedelijking het ook mogelijk maakt om toetsing van de voorgenomen ontwikkeling aan de ladder voor duurzame verstedelijking door te schuiven naar een wijzigings- of uitwerkingsplan. In het moederplan kan dan volstaan worden met een meer globale toetsing.

De begrippen “nieuwe stedelijke ontwikkeling” en “bestaand stedelijk gebied” worden door de wijziging van de ladder niet gewijzigd omdat zij inmiddels uitgekristalliseerd zijn in jurisprudentie.

Met deze wijzigingen wordt de ladder voor duurzame verstedelijking teruggebracht naar de essentie. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is bepalen of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een behoefte vervult en indien nodig motiveren waarom de voorgenomen ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

De wijziging van de ladder voor duurzame verstedelijking houdt in dat een uitgebreide toepassing van de ladder alleen nog maar plaats hoeft te vinden bij ontwikkelingen buiten het bestaand stedelijk gebied en dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen in het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd moeten worden.

In de nieuwe vorm richt de ladder voor duurzame verstedelijking zich op het aantonen van het nut en de noodzaak van de voorgenomen ontwikkeling, in plaats van op het aantonen van de actuele regionale behoefte. Dit omdat dat laatste begrip leidde tot allerlei interpretatieverschillen. Een andere reden is dat een stedelijke ontwikkeling niet altijd om regionale afstemming vraagt.

Conclusie

Toetsing van het initiatief dat in dit bestemmingsplan beschreven wordt aan de vereisten die de ladder voor duurzame verstedelijking stelt, is noodzakelijk. De toetsing vindt plaats in paragraaf 4.12.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsverordening en omgevingsvisie Zuid-Holland

De omgevingsverordening en de omgevingsvisie Zuid-Holland zijn op 1 april 2019 in werking getreden. Deze vervangen de Verordening Ruimte en de Visie Ruimte.

Het nieuwe omgevingsbeleid bestaat uit de volgende onderdelen:

  • De introductie op het Omgevingsbeleid, waarin opgenomen de ruimtelijke hoofdstructuur, een overzicht van de samenhangende beleidskeuzes per provinciale beleidsopgave en de ontwikkelrichting die is opgenomen onder ‘Ambities en sturing’.
  • Een beschrijving van de omgevingskwaliteit van Zuid-Holland, waaronder de provinciale inzet voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit.

De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. In onderstaande paragrafen wordt ingegaan op de onderdelen uit het provinciaal beleid die van toepassing zijn op onderhavig bestemmingsplan.

Stedelijke ontwikkeling

Nieuwe stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in het gebied buiten bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) zijn op basis van artikel 6.10 van de verordening pas mogelijk als na toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking blijkt dat dit binnen bestaand stads- en dorpsgebied niet mogelijk is. In paragraaf 4.12 is toepassing gegeven aan de laddertoets en onderbouwd dat de beoogde uitbreiding van het bedrijf niet elders mogelijk is.

Ruimtelijke ontwikkeling

De provincie ziet bebouwing of gebruik van bebouwing of grond als een ruimtelijke ontwikkeling. Dit is anders dan het begrip stedelijke ontwikkeling zoals hierboven behandeld. Op dit bestemmingsplan is het begrip ruimtelijke ontwikkeling wel van toepassing.

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen twee uitgangspunten:

  • een kleinschalige ontwikkeling heeft in beginsel minder ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten dan een grootschalige ontwikkeling en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid,
  • hoe hoger en specifieker de kwaliteit van een gebied is, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen.

In de Omgevingsverordening wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkelingen (artikel 6.9):

  1. 1. Inpassing: In lid a is bepaald dat een ruimtelijke ontwikkeling moet passen binnen de bestaande gebiedsidentiteit, geen wijziging voorziet op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. Een voorbeeld hiervan is de uitbreiding van een agrarisch bedrijf in het buitengebied of een nieuwe woning in een lint. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met bijzondere kwaliteit.
  2. 2. Aanpassing: Dit betreft een ontwikkeling van relatief beperkte omvang die niet past bij de aard van het landschap, of een gebiedseigen ontwikkeling die niet past bij de schaal van het landschap.
  3. 3. Transformatie: Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat er een nieuw landschap ontstaat.

Gezien de ontwikkeling van gedeeltelijke omvorming van het bedrijventerrein (van detailhandel naar industrie) en toevoeging van een perceel aan de Stougjesdijk en perceel aan de noordzijde kan de ontwikkeling gezien worden als 'aanpassing' als bedoeld in artikel 2.2.1 van de omgevingsverordening. Het hier voorliggende plangebied ligt niet in een gebied met een bijzondere beschermingscategorie. Immers de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, en de bestaande structuur verandert niet wezenlijk. Hierna wordt ingegaan op de richtpunten van de provinciale kwaliteitskaart.

Kwaliteitskaart Zuid-Holland

De integrale kwaliteitskaart is opgebouwd uit vier lagen: de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving. De kwaliteitskaart is uitgewerkt in een aantal specifieke richtpunten per laag. Ontwikkelingen moeten rekening houden met deze richtpunten. De kwaliteiten zijn uitgewerkt in de gebiedsprofielen. Voor het plangebied zijn richtpunten opgenomen in de Laag van de ondergrond, de Laag van de cultuur- en natuurlandschappen en de Laag van de stedelijke occupatie. Het gaat om de volgende richtpunten:

Bij de Laag van de ondergrond is voor het plangebied het richtpunten ‘Rivierdeltacomplex’ vermeld:

Rivierdeltacomplex

Zoals overal in Zuid-Holland heeft het water en het menselijk handelen grote invloed gehad op de geomorfologie van dit deel van de provincie. Het land in de delta is vergroot door aanleg van dijken rond droogvallende gronden.

Jonge zeeklei

De gronden in het deltacomplex bestaan overwegend uit kleigronden. Dit zijn voedselrijke, draagkrachtige gronden. De deltawateren zijn onderdeel van het deltacomplex. De estuariene dynamiek is een belangrijk natuurlijk gegeven. Nauw verbonden met de deltawateren zijn de niet ingepolderde, buitendijkse kleigronden. Dit betreft de slikken, (bekade) gorzen, grienden, wilgenbossen en de uiterwaarden langs de rivieren. Het zijn natuurlijke landschappen waar ruimte is voor dynamische processen.

Richtpunt

  • Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden.

Beoordeling

De ruimtelijke ontwikkeling die in dit bestemmingsplan is opgenomen legt geen groot beslag op het zeekleigebied. Binnen bestaand bebouwingscluster wordt detailhandel omgezet in bedrijf en wordt een parkeerplaats gerealiseerd met nieuwe routering over het terrein naar de parkeerplaats waarvoor een perceel wordt toegevoegd aan het bedrijfsperceel. De waarde van het gebied en de kleigronden worden niet nadelig beïnvloed.

Bij de Laag van de cultuur- en natuurlandschappen is voor het plangebied de richtpunten 'Zeekleipolder' en 'linten' vermeld:

Zeekleipolderlandschap

Een zeekleipolder is qua oorsprong een ronde opwaspolder (oorspronkelijk opgeslibde en daarna ingepolderde eilandjes in getijdenwater) of langgerekte aanwaspolder (aangeslibd en ingepolderd land tegen bestaande polders) en daarna omgeven door dijken. De kreken in deze polders (herkenbaar door microreliëf en een kronkelige loop) en beplante dijken zijn belangrijke structurerende elementen. Er is een grote mate van openheid met contrasten tussen buitendijkse natuur en strak verkavelde agrarische polders. De dorpen liggen als compacte kernen in het landschap, veelal op het kruispunt van een dijk en een kreek aan de rand van een polder. Overige bebouwing ligt langs de dijken en spaarzaam in de polders zelf.

Kenmerkende contrasten tussen de regelmatige patronen in de polder van wegen en verkaveling en de kronkelige kreken. Havenkanalen vormen plaatselijk bijzondere elementen, waarbij ontwikkelingen langs de kanalen de ruimtelijke en recreatieve relatie tussen dorp en open water versterken.

Richtpunten

  • Ontwikkelingen dragen bij aan het versterken van de karakteristieke kenmerken van de eilanden en de verschillen daartussen.
  • Ontwikkelingen aan de rand van de eilanden passen bij de maat en schaal van de dijk en de deltawateren.
  • Herkenbaar houden van het patroon van (ronde) opwas- en (langgerekte) aanwaspolders door behouden en versterken van de (beplante) dijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager in contrast met de grootschalig, open polder.
  • Versterken van de kreek als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het zeekleilandschap.
  • Bebouwing concentreert zich in of bij compacte kernen, niet in het open middengebied van de polders.
  • Behoud van het contrast tussen de binnendijkse akkerbouwpolders en buitendijkse natuur.

Beoordeling

De ruimtelijke ontwikkeling die in dit bestemmingsplan aan de orde is, betreft het toevoegen van een perceel bestemd voor detailhandel dat wordt bestemd naar bedrijf met inachtneming van de bestaande bebouwingsmogelijkheden. Verder wordt binnen het bebouwingscluster een parkeerplaats toegevoegd met nieuwe routering naar deze parkeerplaats waarvoor een perceel wordt toegevoegd aan het bedrijfsperceel. De ontwikkeling ligt niet in het open middengebied van de polders. Het open karakter van de achterliggende zeekleipolder wordt niet aangetast. Dit is verder uitgewerkt en toegelicht in 'Landschappelijke inpassing Bedrijfslocatie Van Iperen'.

Linten

Linten zijn lineaire, aangesloten bebouwing langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap. Ze bepalen mede de kenmerken van het landschap en zijn daarvan niet los te zien. Om die reden worden linten beschouwd als onderdeel van de tweede laag. Op kaart zijn zowel de linten buiten als binnen het stedelijk gebied aangegeven. De linten binnen het stedelijk gebied zijn met name opgenomen om de relatie met het lint in het buitengebied aan te geven.

Richtpunten

  • Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied.
  • Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.
  • Bij grootschalige ontwikkelingen blijft het lint herkenbaar als bebouwingsvorm. Dit betekent dat op gepaste afstand van het lint gebouwd wordt, waarbij het landschap, het lint en de nieuwe ontwikkeling bepalend zijn voor deze afstand. Het lint behoudt zijn eigen gezicht.

Beoordeling

Relevant voor de ontwikkeling is de Stougjesdijk die als lint is aangewezen in op de kwaliteitskaart. De Smidsweg is niet aangewezen als lint. Aandacht is daarom, zeker langs de Stougjesdijk, nodig voor de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint. Voor de inpassing van de ontwikkeling is daar in het rapport Landschappelijke inpassing Bedrijfslocatie Van Iperen rekening mee gehouden.

Bij de Laag van de stedelijke occupatie is voor het plangebied het richtpunt ‘infrastructuur, provinciale wegen’ vermeld:

Provinciale wegen

Bij bestaande wegen kunnen inpassingsmaatregelen overwogen worden, bij voorkeur in combinatie met groot onderhoud. Per project en weg zal steeds maatwerk geleverd moeten worden om tot een goede inpassing te komen. Belangrijk daarbij is het vroegtijdig meenemen van ruimtelijke kwaliteit in het ontwerpproces en ruimtelijke kwaliteit als afwegingscriterium meenemen bij de beoordeling van inschrijvingen van projecten door aannemers. Daarbij spelen omgeving, landschap, barrièrewerking en de hoge verstedelijkingsgraad van Zuid-Holland een grote rol.

Richtpunten infrastructuur:

  • Een visuele relatie tussen weg en omgeving is gewenst. Waar wegen landschappelijke hoofdstructuren kruisen, dient de landschappelijke lijn als afzonderlijke structuur zichtbaar en herkenbaar te blijven. Deze ‘contactpunten’ (bijvoorbeeld tunnels, viaducten, aquaducten) worden met zorg ontworpen en komen terug in de beeldkwaliteitsparagraaf.
  • Buiten het stedelijk gebied worden rijks- en provinciale -wegen niet als verstedelijkingsas benut. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen die een relatie met de weg hebben concentreren zich bij de op –en afritten van de weg.
  • Daar waar een weg tegelijkertijd de rand van bebouwing vormt, is extra aandacht vereist voor de kwaliteit van de stads- of dorpsrand, waaronder doorgaande verbindingen tussen stad en ommeland.

Beoordeling

Het raakvlak met dit richtpunt is beperkt, maar daar is in de landschappelijk inpassing wel aandacht aan geschonken. Zo zijn de volgende bouwstenen voor het ontwerp benoemd:

  • Het nieuwe parkeerterrein inpassen in het landschap met respect voor de kwaliteiten van de Stougjesdijk. Hierin de balans vinden tussen inpassen en behouden van zichtrelaties naar het open landschap.
  • De Smidsweg zoveel mogelijk vrijhouden van dichte beplanting en obstakels. De Smidsweg vormt een doorsnijding van het landschap, door dichte beplanting aan te brengen wordt dit meer aangezet en vormt het geen eenheid met het omliggende landschap. Beplanting is mogelijk in de vorm van een bomenrij zonder onderbeplanting.

Bij invulling van deze bouwstenen zoals opgenomen in Landschappelijke inpassingBedrijfslocatie Van Iperen voldoet het plan aan dit richtpunt.

Beeldkwaliteitsparagraaf

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf of -plan, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft. Dit is nodig als het gaat om een ontwikkeling waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of als het gaat om een ontwikkeling die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie. Dit betekent dat bij een bestemmingsplan voor een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stads- en dorpsgebied vrijwel altijd een beeldkwaliteitsparagraaf nodig is. Bij een bestemmingsplan voor een ruimtelijke ontwikkeling binnen bestaand stads- en dorpsgebied, is dat vaak niet het geval. Er zijn namelijk minder richtpunten voor het bestaand stads-en dorpsgebied dan voor het gebied daarbuiten. Het plangebied bevindt zich voor een deel buiten bestaand stedelijk gebied.

Voor dit plan is door middel van een inpassingsplan invulling gegeven aan de wens om aan te tonen dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft. Zoals door de provincie aangeven is dit men name nodig indien de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn. Zoals in bovenstaande paragrafen toegelicht is dat voor dit bestemmingsplan niet het geval. Toch is invulling gegeven om de inpassing zorgvuldig uit te werken en daarbij aandacht te hebben voor beeldkwaliteit. Dit is opgenomen in paragraaf 2.2 en verder gedetailleerd in het rapport Landschappelijke inpassing Bedrijfslocatie Van Iperen. De inpassingsopgave is in de regels voorwaardelijk opgenomen, zie artikel 9.2.1 van de regels. Daarmee is in voldoende mate de benodigde ruimtelijke kwaliteit geborgd conform beleid van de provincie. Bij verdere uitwerking van het plan dienen de opgenomen inpassingseisen in acht te worden genomen.

Conclusie

Het bestemmingsplan past binnen het provinciaal beleid en is derhalve uitvoerbaar.

3.3 Gemeentelijke Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Hoeksche Waard

De Omgevingsvisie is door de gemeenteraad van Hoeksche Waard op 17 december 2019 vastgesteld. In de Omgevingsvisie is er voor gekozen een uitnodiging te doen aan de samenleving om bij te dragen aan de Hoeksche Waard. Het accent is gelegd op wat de Hoeksche Waard wil; niet op wat niet mag. Of in Omgevingswet termen: 'Ja mits', in plaats van 'Nee, tenzij'. Het gaat dus om een gewenste koers, niet om een alomvattend beleid.

Het is niet nodig gevonden om nu al alle aspecten die in het Omgevingsplan worden uitgewerkt te benoemen. Alle beleidsaspecten opnemen zou ten koste gaan van het karakter van de visie: gericht op inspireren en uitnodigen.

  • De Omgevingsvisie richt zich op de gewenste koers van de gemeente.
  • De Programmaplannen richten zich er op hoe daar te komen.
  • Het Omgevingsplan geeft aan binnen welke regels dit gaat gebeuren.

In de Omgevingsvisie is o.a. aangegeven dat er gestreefd wordt naar een krachtige en vitale participatiesamenleving waarin inwoners zelfbewust en in samenwerking met maatschappelijke organisaties en de gemeente regie voeren op het eigen bestaan, waarin voldoende vangnetten zijn ingericht en waarin preventie een grote rol speelt. Inzet is dat er voor alle inwoners een duurzaam veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit aanwezig is. Partijen worden uitgenodigd om vooral zelf met concrete uitwerkingen te komen. Dit aan de hand van Hoeksche Waarden en Hoeksche werken.

Het plan om de detailhandelslocatie in het buitengebied te betrekken bij de bestaande bedrijfsactiviteiten van Van Iperen zorgt voor een duurzame voortzetting van een lang op deze locatie gevestigd bedrijf binnen de gemeente. Met de uitbreiding zorgt Van Iperen voor betere toekomstbestendigheid van het bedrijf en groei van de werkgelegenheid in de regio. Daarmee levert het plan een bijdrage aan de Hoeksche werken. Op basis van de Omgevingsvisie is detailhandel in het buitengebied is niet langer wenselijk en daarmee zorgt de ontwikkeling voor een verbetering van de omgevingskwaliteit ter plaatse. Daarnaast wordt een agrarisch perceel omgezet tot parkeerplaats en een perceel toegevoegd om de routering naar de nieuwe parkeerplaats mogelijk te maken, dit in combinatie met landschappelijke inpassing waardoor de omgevingskwaliteit niet verslechtert en waar mogelijk zelfs verbetert. Vanwege de ontwikkeling wordt ook rondom het perceel van de voormalige detailhandel gezorgd voor goede landschappelijke inpassing waarmee het plan een positieve bijdrage levert aan de Hoeksche waarden. Zoals hierboven beschreven levert het plan een bijdrage aan zowel de Hoeksche werken als de Hoeksche waarden is het plan daarmee in overeenstemming met de Omgevingsvisie.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

Algemeen

Dit hoofdstuk toetst het initiatief aan de milieuaspecten en planologische aspecten die relevant zijn voor het initiatief. Waar nodig worden de resultaten van de toetsing aan deze aspecten vertaald naar randvoorwaarden voor het initiatief.

4.1 Akoestiek

Inleiding

In opdracht van het bedrijf “Van Iperen B.V.” is een akoestisch onderzoek (zie bijlage 1) uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van de beoogde bedrijfsvoering/ ontwikkelingen geprojecteerd ter plaatse van Smidsweg 24 in Westmaas.

Beoordelingskader

Voor de bestemmingsplanwijziging moet er in het kader van de Wet ruimtelijke ordening worden aangetoond dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De VNG-publicatie "Bedrijven en Milieuzonering" is een handreiking voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming. In deze handreiking is een stappenplan voor de beoordeling van geluid opgenomen. Dit stappenplan bestaat uit 4 stappen waarbij per stap de geluidbelasting groter wordt en daarmee de onderzoeks- en motiveringsplicht. Het betreffend stappenplan staat hieronder vermeld.

Stap 1: Indien de richtafstand voor het aspect geluid niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect geluid in beginsel achterwege blijven. Echter, de richt-afstanden die in de handreiking staan vermeld zijn indicatief en komen vaak niet overeen met de werkelijkheid. Hierdoor is het raadzaam om in geval van twijfel een akoestisch onderzoek uit te voeren.

Stap 2: Indien stap 1 niet toereikend is, dan is inpassing mogelijk bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen in een gebiedstype rustige woonwijk maximaal:

  • 45 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveau;
  • 65 dB(A) maximaal (piekgeluiden);
  • 50 dB(A) ten gevolge van verkeersaantrekkende werking.

Stap 3: Indien stap 2 niet toereikend is, is inpassing mogelijk bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen in gebiedstype rustige woonwijk maximaal:

  • 50 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveau;
  • 70 dB(A) maximaal (piekgeluiden);
  • 50 dB(A) ten gevolge van verkeersaantrekkende werking.

Het bevoegd gezag dient echter te motiveren waarom het deze belasting in de concrete situatie mogelijk acht, waarbij tevens de cumulatie met eventueel reeds aanwezige geluidbelasting moet worden betrokken.

Stap 4: Bij een hogere geluidbelasting dan aangegeven in stap 3 is inpassing doorgaans niet mogelijk. Indien het bevoegd gezag niettemin tot inpassing wil overgaan, dient het dit grondig te onderzoeken, onderbouwen, en motiveren.

Gelet op de milieucategorie in relatie tot de activiteiten van Van Iperen adviseert de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” een richtafstand tot woningen te hanteren van ten minste 30 m (SBI-code 46751). De dichtstbij gelegen woning van derden is op een afstand van circa 20 m gesitueerd.

Vergunning

De inrichting aan de Smidsweg 24 in Westmaas is Wabo-vergunningplichtig (voor het onderdeel Milieu). Vanwege de meest recent verleende milieuvergunning is in 2017 een akoestisch onderzoek uitgevoerd dat destijds onderdeel vormde van de daaraan ten grondslag gelegen aanvraag. In dat akoestisch onderzoek is een beoordelingskader toegepast van Letmaal = 45 dB(A) voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en LAmax = 70 dB(A)/65 dB(A)/60 dB(A) voor het maximale geluidsniveau in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Dit toetsingskader komt overeen met het beoordelingskader voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau uit stap 2 en het beoordelingskader voor de maximale geluidniveaus uit stap 3.

Onderzoek

De resultaten van de representatieve bedrijfssituatie zijn weergegeven in deze paragraaf. Allereerst is de bedrijfssituatie doorgerekend zonder maatregelen. Zie voor de rekenresultaten paragraaf 3.1 van het onderzoek.

Omdat de maximale geluidniveaus niet passen binnen het beoordelingskader van stap 3 van het VNG-stappenplan, zijn maatregelen gewenst om deze pieken te verminderen. De te treffen maatregelen moeten de geluidbelasting veroorzaakt door het opslag- en parkeerterrein in de avond- en nachtperiode beperken. De volgende twee maatregelen kunnen ruimtelijk daartoe worden getroffen:

  1. 1. Om de maximale geluidsniveaus op de gevels van de in de nabijheid gelegen woningen te beperken, wordt gedurende de avond- en nachtperiode enkel geparkeerd in de in figuur 4.1 (van bijlage 1) aangegeven gearceerdezone aan de voorkant van het parkeerterrein. Voor het niet gearceerde deel is in het bestemmingsplan uitgesloten dat hier in de avond en nachtperiode gebruik van wordt gemaakt door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - parkeren dagperiode'.
  2. 2. Het transporteren en manoeuvreren van goederen op het terrein met een heftruck gebeurt alleen in de dagperiode. Dit wordt geborgd in de vergunning van het bedrijf.

Beide maatregelen zijn op bovenstaande wijze uitvoerbaar en ge(waar)borgd. Ook zijn deze praktisch en realistisch uitvoerbaar door het aanbrengen van bebording, belijning en werkinstructies aan het personeel.

Met deze maatregelen zijn vervolgens berekeningen uitgevoerd voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, de maximale geluidsniveaus en de incidentele bedrijfssituatie. De resultaten zijn onderstaand samengevat.

Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau

Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van de representatieve situatie inclusief maatregelen is weergegeven in tabel 4.4 van het onderzoek. De geluidbelasting ten gevolge van de volledige inrichting past voor alle woningen in stap 2 van het VNG-stappenplan.

Maximale geluidsniveaus

De maximale geluidsniveaus van de representatieve situatie zijn weergegeven in tabel 4.5 van het onderzoek. De geluidbelasting ten gevolge van de volledige inrichting past voor de meeste woningen binnen stap 2 van het VNG-stappenplan. Het maximale geluidniveau op de perceelsgrens en de zijgevel van de woning aan de Stougjesdijk 42C en op de gevels van de woningen aan de Stougjesdijk 23 en 25 voldoen niet aan de het beoordelingskader van stap 2. Wel voldoet de maximale geluidsniveau van al deze woningen aan stap 3 van het VNG-stappenplan.

Incidentele bedrijfssituatie

Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van de incidentele bedrijfssituatie inclusief maatregelen is weergegeven in tabel 4.6 van het onderzoek. In het VNG-stappenplan is geen beoordelingskader voor deze bedrijfssituatie opgenomen. Beschouwd als representatieve bedrijfssituatie, past deze binnen het beoordelingskader van stap 3 voor een gemengd gebied uit het VNG-stappenplan. De geluidbelasting ten gevolge van de incidentele situatie kent een beperkte toename in de beoogde situatie.

De geluidbelasting ten gevolge van de incidentele bedrijfssituatie zal in de nieuwe situatie (na in gebruik name van het opslag- en parkeerterrein en de nieuwe loods) toenemen. Deze toename valt echter binnen het beoordelingskader van stap 3 voor een gemengd gebied van het VNG-stappenplan. Omdat deze situatie maar slechts 12 keer per jaar voor zal komen en er voldaan wordt aan stap 3 wordt de situatie aanvaardbaar geacht.

Conclusie

Op basis van deze rapportage en de daarin opgenomen analyse is de conclusie dat alle beoogde ontwikkelingen aan de Smidsweg 24 in Westmaas leiden tot een aanvaardbaar woon- en leefklimaat na implementatie van de twee genoemde maatregelen.

Voor de incidentele situatie is in het VNG-stappenplan geen beoordelingscriteria opgenomen. Deze is in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel beschouwd. Hieruit is gebleken dat de hiermee samenhangende geluidniveaus van de incidentele bedrijfssituatie past binnen stap 3 van het VNG-stappenplan voor een gemengd gebied.

Het voorgaande in ogenschouw nemende zal er sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening en is het bestemmingsplan voor het aspect geluid uitvoerbaar.

4.2 Luchtkwaliteit

Beleid en regelgeving

De belangrijkste wet- en regelgeving voor het milieuaspect luchtkwaliteit is vastgelegd in 'Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer (Wm). In artikel 5.16, lid 1 van de Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer aannemelijk is dat aan één of meer van onderstaande grondslagen wordt voldaan:

  • Er wordt voldaan aan de in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarden.
  • Het besluit leidt (per saldo) niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  • Het besluit draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).
  • Het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (ook wel NSL genoemd).

Bij Titel 5.2 Wm horen uitvoeringsregels die zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en ministeriële regelingen. Het gaat daarbij onder andere om het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen, de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en het Besluit Gevoelige bestemmingen.

Grenswaarden

De (Europese) grenswaarden voor de concentraties van luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht zijn vastgelegd in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Deze grenswaarden zijn gericht op de bescherming van de gezondheid van mensen en dienen op voorgeschreven data te zijn bereikt. In onderstaande tabel zijn de desbetreffende grenswaarden weergegeven.

Tabel 4.1 Vastgestelde grenswaarden; concentraties in µg/m3

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPSmidswegWM20-VG01_0009.png"

* grenswaarde van toepassing bij wegen waarvan ten minste 40.000 motorvoertuigen per etmaal gebruik maken

Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in Nederland over het algemeen het meest kritisch. Voor deze stoffen is de kans het grootste dat de bijbehorende grenswaarden worden overschreden. Hierbij moet opgemerkt worden dat de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 (200 µg/m3) in Nederland nergens meer dan 18 keer per jaar wordt overschreden. Dergelijke hoge concentraties doen zich niet voor en uit metingen over de afgelopen 10 jaar blijkt dat overschrijding van de uurnorm voor NO2 niet meer aan de orde is.

Fijn stof (PM2,5)

Vanaf 1 januari 2015 moet aannemelijk worden gemaakt dat voldaan wordt aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5 (25 µg/m3 ). PM10- en PM2,5-concentraties zijn sterk aan elkaar gerelateerd. Uitgaande van de huidige kennis over de emissies en concentraties PM2,5 en PM10 kan worden gesteld dat, als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 zal worden voldaan. Het risico dat een overschrijding optreedt voor PM2,5 op een locatie waar wel aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, is dan ook verwaarloosbaar klein.

Overige luchtverontreinigende stoffen

Voor de overige luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer (zwaveldioxide, lood, koolmonoxide en benzeen), geldt dat deze grenswaarden niet worden overschreden en de concentraties vertonen eveneens een dalende trend. Het is dan ook aannemelijk dat een overschrijding van de voor die stoffen vastgestelde grenswaarden, als gevolg van een besluit, redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007

In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl2007) zijn regels vastgelegd voor de wijze van uitvoering van luchtkwaliteitonderzoeken. Er is onder andere voorgeschreven waar en hoe de luchtkwaliteit vastgesteld dient te worden en er zijn enkele standaardrekenmethoden voorgeschreven. Ook is voorgeschreven dat gebruik gemaakt dient te worden van de generieke invoergegevens die jaarlijks worden vastgesteld. Tot deze gegevens behoren onder andere de grootschalige achtergrondconcentraties en de emissiefactoren voor het wegverkeer.

Toepasbaarheidsbeginsel en significante blootstelling

In artikel 5.19 van de Wet milieubeheer is vastgesteld op welke plaatsen geen beoordeling van de luchtkwaliteit plaats hoeft te vinden. Dit zogenaamde toepasbaarheidsbeginsel beschrijft dat de luchtkwaliteit niet beoordeeld hoeft te worden op locaties:

  • Locaties die zich bevinden in gebieden waartoe leden van het publiek geen toegang hebben en waar geen vaste bewoning is.
  • Terreinen waarop een of meer inrichtingen zijn gelegen, waar bepalingen betreffende gezondheid en veiligheid op arbeidsplaatsen van toepassing zijn. Het gaat hier om bedrijfsterreinen of terreinen van industriële inrichtingen waar ARBO-regels gelden.
  • De rijbaan van wegen, en op de middenberm van wegen, tenzij voetgangers normaliter toegang hebben tot de middenberm.

Op locaties waar de luchtkwaliteit beoordeeld dient te worden, wordt deze beoordeeld op plaatsen waar significante blootstelling van mensen plaatsvindt. Hierbij wordt gekeken naar het zogenaamde blootstellingscriterium zoals dat is opgenomen in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. Het gaat om blootstelling gedurende een periode die, in vergelijking met de middelingstijd van de grenswaarde (jaar, etmaal, uur), significant is. Dit betekent bijvoorbeeld dat op een plaats waar een burger langdurig wordt blootgesteld (onder meer bij woningen) getoetst moet worden aan de jaargemiddelde grenswaarden.

Onderzoek

In het kader van de voorgenomen uitbreiding van de bedrijfslocatie van de initiatiefnemer heeft Antea Group een onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2) waarin de concentraties luchtverontreinigende stoffen zijn onderzocht, in beeld zijn gebracht en zijn beoordeeld. In dat onderzoek zijn de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5), het aantal overschrijdingen van de uurgemiddelde concentratie NO2 en het aantal overschrijdingen van de 24-uursgemiddelde concentratie PM10 berekend. De jaargemiddelde concentraties zijn berekend op diverse locaties in en rondom de voorgenomen ontwikkeling.

Stikstofdioxide (NO2)

De berekende jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide bevinden zich onder de wettelijk bepaalde grenswaarden voor stikstofdioxide (40 µg/m3). De berekende uurgemiddelde concentratie NO2 mag niet meer dan 18 keer per jaar groter zijn dan 200 µg/m3. Uit de berekeningen blijkt dat de uurgemiddelde concentratie NO2 op alle beoordelingspunten minder dan 18 keer per jaar groter is dan 200 µg/m3.

Fijnstof (PM10)

De berekende jaargemiddelde concentraties fijn stof bevinden zich onder de wettelijk bepaalde grenswaarde (40 µg/m3). De berekende 24-uursgemiddelde concentratie PM10 mag niet meer dan 35 keer per jaar groter zijn dan 50 µg/m3. Uit de berekeningen blijkt dat de 24-uursgemiddelde concentratie PM10 op alle beoordelingspunten minder dan 35 keer per jaar groter is dan 50 µg/m3.

Fijnstof (PM2,5)

De berekende jaargemiddelde concentraties PM2,5 liggen (ruim) onder de grenswaarde van de jaargemiddelde concentratie PM2,5 (25 µg/m3).

Conclusie

Op basis van het uitgevoerde luchtkwaliteitonderzoek kan worden geconcludeerd dat op alle beoordelingspunten wordt voldaan aan de op het betreffend punt te toetsen grenswaarden. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer vormt dan ook geen belemmering voor verdere besluitvorming (artikel 5.16, lid 1 onder a Wm).

4.3 Externe Veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes, zoals spoorwegen of buisleidingen. Het juridisch kader voor externe veiligheid wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het juridisch kader staan de begrippen plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR) centraal. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen, zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

Van Iperen valt vanwege de hoeveelheid aanwezige gevaarlijke stoffen onder de verplichtingen van de Europese richtlijnen Seveso III en daarmee onder de verplichtingen van het Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo). Voor Brzoinrichtingen is het Bevi van toepassing. Van Iperen valt met haar activiteiten onder de verplichtingen van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In het kader van de vanwege deze ontwikkelingen te doorlopen bestemmingsplanwijziging is daartoe de externe veiligheidssituatie voor de voorgenomen situatie bij Van Iperen onderzocht, in kaart gebracht en beoordeeld.

Beleid en regelgeving

Plaatsgebonden Risico (PR)

Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6-contour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN-curve (zie figuur 4.1). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald) ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. In veel gevallen geldt tevens een 'verantwoordingsplicht', wat betekent dat, naast de rekenkundige omvang van het groepsrisico, tevens rekening moet worden gehouden met risicoreducerende maatregelen, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

Opgemerkt wordt dat zowel het PR als het GR alleen betrekking heeft op aanwezigen buiten de grenzen van het bedrijfsterrein. Zowel het PR als het GR heeft geen betekenis voor aanwezigen op het eigen bedrijfsterrein (zoals werknemers, bezoekers, contractors, etc.). Verder is van belang dat het PR en GR worden berekend voor de normale bedrijfssituatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPSmidswegWM20-VG01_0010.png"

44.1 Weergave plaatsgebonden risicocontouren, invloedsgebied en groepsrisicografiek met oriëntatiewaarde voor transport (Antea Group, 2018).

Planologische situatie voor Van Iperen in relatie tot het Bevi

Van Iperen Westmaas is gelegen binnen het bestemmingsplan Landelijk Gebied Binnenmaas onherroepelijk (vastgesteld 2013-12-24). Binnen dat bestemmingsplan zijn ter plaatse van de inrichting van Van Iperen veiligheidscontouren op kaart weergegeven. Deze zijn afgebeeld in figuur 4.2 welke op navolgende pagina is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPSmidswegWM20-VG01_0011.png"

Figuur 4.2 Veiligheidszone Bevi (in blauw) rondom het terrein van Van Iperen Westmaas

Daarnaast beschikt Van Iperen over een recente Wabo-vergunning voor het onderdeel Milieu (zie hoofdstuk 1 van deze rapportage) waarbij op basis van de opgestelde QRA en addendum de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar is vastgelegd. Deze zijn weergegeven in figuur 4.3 op navolgende pagina.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPSmidswegWM20-VG01_0012.png"

Figuur 4.3 Plaatsgebonden risicocontouren voor Van Iperen Westmaas in de vigerende vergunde situatie

Hieruit kan worden geconcludeerd dat de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour in de Wabovergunde situatie buiten de veiligheidszone, zoals opgenomen in het vigerend bestemmingsplan, is gelegen. Deze discrepantie wordt in dit bestemmingsplan weggenomen. In dit kader zijn in het rapport 'veiligheidscontouren' berekend en inzichtelijk gemaakt en meegenomen in dit bestemmingsplan. Hierbij zijn de contouren afgestemd op de situatie zoals Van Iperen deze na vaststelling van dit bestemmingsplan wil realiseren.

Onderzoek

Ten behoeve van het bestemmingsplan is een risicoanalyse uitgevoerd (zie bijlage 3). In het onderzoek is beoordeeld of de vigerende situatie zoals opgenomen in het bestemmingsplan en vergunning overeenkomen met de in het bestemmingsplan voorgenomen wijzigingen.

Plaatsgebonden risico

Vigerende situatie

In het huidig bestemmingplan is planologisch reeds rekening gehouden met externe veiligheidsrisico’s welke het gevolg zijn van de activiteiten binnen Van Iperen Westmaas. Dit is onder meer geborgd in het bestemmingsplan middels planregels en de veiligheidszone Bevi welke in het bestemmingsplan is opgenomen.

Tevens zijn de huidige activiteiten van Van Iperen Westmaas vanuit Wabo-milieutechnisch oogpunt vergund. Bij die vergunning zijn de externe veiligheidsrisico’s vastgelegd die deze in de daaraan ten grondliggende aanvraag beschreven activiteiten met zich meebrengen ge(waar)borgd. De plaatsgebonden risicocontouren zijn opgenomen in de brief “addendum QRA Van Iperen Westmaas, met kenmerk 20191014 en projectnummer 0442291.100 van 15 oktober 2019 door Antea Group.

De reeds aangehaalde veiligheidszone Bevi en de vigerende 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour horend bij de vergunde activiteiten van Van Iperen zijn beiden opgenomen in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPSmidswegWM20-VG01_0013.png"

Figuur 4.4 Veiligheidszone Bevi uit vigerend bestemmingsplan en plaatsgebonden risicocontour 10-6-per jaar horend bij de reeds vergunde activiteiten van Van Iperen Westmaas.

Onderhavig bestemmingsplan

Met in acht name van het gemeentelijk EV-beleid en de in voorafgaande paragraaf inzichtelijk gemaakte contouren wordt voorgesteld uit te gaan van de maximale omvang van de 10-6 per plaatsgebonden risicocontouren zoals weergegeven in figuur 4.5. De opgenomen contour is samengesteld uit de plaatsgebonden risicocontouren 10-6 per jaar samenhangend met de bestaande/reeds vergunde activiteiten waar deze buiten de inrichting is gelegen, en de inrichtingsgrens op basis van de toekomstige situatie inclusief de aangekochte percelen. Zodoende wordt geen inbreuk gemaakt op bestaande rechten en invulling gegeven aan de gemeentelijke visie op dit vlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPSmidswegWM20-VG01_0014.png"

Figuur 4.5 Voorstel voor Veiligheidszone Bevi voor bestemmingsplan wijziging

Uit aanvullend onderzoek is gebleken dat het plaatsgebonden risico van de voorgenomen situatie van Van Iperen valt binnen deze contour uit figuur 4.5.

Groepsrisico

Voor het uitvoeren van een groepsrisicoberekening moeten de gegevens betreffende het aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de inrichting worden bepaald. In de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico wordt aangegeven dat de inventarisatie van de aanwezigheidsgegevens primair plaats dient te vinden aan de hand van het (vigerende/toekomstige) bestemmingsplan. De nauwkeurigheid van de inventarisatie van de bevolking dient aan te sluiten bij de relatieve bijdrage aan het groepsrisico. Dit betekent dat er binnen de 10-8/jaar plaats gebondenrisicocontour nauwkeurig geïnventariseerd moet worden op basis van bestemmingsplannen. Daarbuiten kan globaler met gebiedskentallen worden gerekend die zijn vastgelegd in de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPSmidswegWM20-VG01_0015.png"

Figuur 4.6: invloedsgebied groepsrisico Van Iperen

Het invloedsgebied is gedefinieerd als de grootste afstand waarop de overlijdenskans bij maximaal 30 minuten blootstelling is gedaald tot 1%. Deze afstand is voor Van Iperen weergeven in figuur 4.6. De grootste afstand wordt veroorzaakt door het scenario instantaan met betrekking tot de propaan tankwagen (100% gevuld). De grootste 1% letaliteitsafstand bedraagt circa 210 meter. Binnen het invloedsgebied zijn industrie- en agrarische gebieden gelegen.

Kerntallen bevolkingsvlakken:

  • Industrie-/bedrijventerrein - uitgegaan wordt van het kengetal van 40 personen per hectare met een aanwezigheid van 100% in de dag en 21% in de nacht, conform PGS 1 deel 6.
  • Buitengebied (agrarisch) - uitgegaan wordt van het kengetal van 1 personen per hectare met een aanwezigheid van 100% in de dag en 100% in de nacht, conform Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico.

Uit de berekening voor de groepsrisico blijkt dat er geen slachtoffers worden berekend. Dit betekent dat er geen sprake is van groepsrisico: juridisch gezien begint een groepsrisico vanaf 10 slachtoffers of meer.

Conclusie

Op basis van de vigerende situatie (conform Wabo-vergunning en planologisch vastgelegd) is een veiligheidszone Bevi bepaald met betrekking tot de locatie van Van Iperen Westmaas. Vervolgens zijn de voorgenomen toekomstplannen van Van Iperen getoetst aan die voorgestelde veiligheidszone. Uit dit onderzoek is geconcludeerd dat de voorgenomen situatie inpasbaar is binnen de voorgestelde veiligheidszone Bevi.

Plaatsgebonden risico

Binnen de 10-6-contour bevinden zich geen kwetsbare objecten. Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarde voor (geprojecteerd) kwetsbare objecten uit het Bevi.

Binnen de 10-6-contour bevindt zich 1 fysiek bestaand beperkt kwetsbare object dat ten tijde van vaststelling van het vigerend bestemmingsplan inclusief de bedrijfsovering/activiteiten van Van Iperen reeds aanwezig/gerealiseerd was. Hiermee wordt niet voldaan aan de richtwaarde voor (geprojecteerd) beperkt kwetsbare objecten uit het Bevi maar dit is in de huidige 'vergunde' situatie echter ook al het geval en planologisch en vergunningtechnisch reeds toegestaan. Deze situatie wijzigt met de beoogde bestemmingsplanwijziging feitelijk niet en kan dus zonder beperking (geaccepteerd) in stand blijven.

De berekende 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour is geheel gelegen binnen de vigerende 10-6 per plaatsgebonden risicocontour en de voorgestelde veiligheidszone.

Groepsrisico

Uit de berekening van het groepsrisico van Van Iperen blijkt dat er geen slachtoffers worden berekend. Dit betekent dat er conform Bevi/Revi geen sprake is van een significant groepsrisico (hiervan is sprake vanaf 10 slachtoffers).

4.4 Bodem

Beleid en regelgeving

In het Besluit ruimtelijke ordening is in artikel 3.1.6 indirect geregeld dat een bodemonderzoek verricht moet worden met het oog op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied. Een initiatiefnemer moet onderzoek verrichten naar de bestaande toestand en deze toetsen aan de wenselijke bodemkwaliteit. Op sterk verontreinigde grond mogen geen gevoelige objecten, zoals woningen gerealiseerd worden.

Het bodemonderzoek is opgebouwd uit verschillende fasen. In eerste instantie wordt een BIS-toets (BodemInformatieSysteem) uitgevoerd, waarbij historische gegevens over de bodem worden geanalyseerd. Uitgangspunten hierbij zijn in het verleden uitgevoerde bodemonderzoeken, historische informatie over voormalige bedrijvigheid en gedempte sloten en de huidige potentieel bodembedreigende activiteiten. De BIS-toets wordt verder aangevuld met vooronderzoek om uitsluitsel te geven of de potentieel bodembedreigende activiteiten geleid (kunnen) hebben tot bodemverontreiniging. Als een verontreiniging aannemelijk is, wordt door middel van een verkennend bodemonderzoek bepaald of de verontreiniging ernstig is.

Op grond van artikel 8 van de Woningwet dient te worden voorkomen dat er gebouwd wordt op een bodem die zodanig verontreinigd is dat schade of gevaar te verwachten is voor de gezondheid van gebruikers van de bodem. Dit wordt voorkomen door het uitvoeren van een bodemonderzoek.

Onderzoek

Voor het initiatief is bodemonderzoek uitgevoerd. Het betreft twee onderzoeken die als bijlage 4 en 5 bij deze toelichting zijn gevoegd.

In tabel 4.2 zijn de deellocaties weergegeven die als verdacht zijn aangemerkt in milieuhygiënisch opzicht. Voor het overige deel van het onderzoeksgebied zijn tijdens het onderzoek geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van (voormalige) bodembedreigende activiteiten op het onderzoeksterrein of in de directe omgeving.

Tabel 4.2

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPSmidswegWM20-VG01_0016.png"

Perceel D390

Ter plaatse van perceel D390 zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd en heeft in 2018 een asbestsanering plaatsgevonden. Uit het verkennend bodemonderzoek in 2018 blijkt dat enkel een gedeelte van het gehele perceel onderzocht is, waardoor onbekend is of op het niet-onderzochte bodem sprake is van sterke verontreinigingen in de bodem. Dit hoeft geen belemmering voor de bestemmingsplanwijziging te zijn, aangezien de locatie naar verwachting door sanering wel geschikt is te maken voor het toekomstige gebruik.

Het bodemonderzoek wordt bij aanvraag van een omgevingsvergunning eveneens getoetst. Dit is een ander toetsingskader. Indien een omgevingsvergunning voor de nieuwbouw wordt ingediend, dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden.

Voor het gedeelte dat wel onderzocht is vormt de kwaliteit van de bodem op grond van de resultaten van de bodemonderzoeken en het saneringsresultaat (volledige verwijdering) geen bezwaar voor de geplande bestemmingsplanwijziging.

Perceel D579

Ter plaatse van perceel D579 zijn tot dusver geen bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit het historisch onderzoek volgt echter dat er geen sprake is van een verdachte bodemlocatie. Indien sprake is van een aanvraag voor een omgevingsvergunning dient alsnog bodemonderzoek conform de NEN 5725-5740/NEN 5707 uitgevoerd te worden. Er is dan sprake van een ander toetsingskader. De bestemmingsplanwijziging kan, voor wat de bodem betreft, wel plaatsvinden.

Asbest

Op basis van het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat de locatie gedeeltelijk als asbestverdacht wordt aangemerkt, omdat tijdens voorgaande bodemonderzoeken asbesthoudend materiaal is aangetroffen op of in de bodem. De verdachte locaties betreffen de voormalige parking op het westelijk deel en de stallen op het noordelijk deel van de Smidsweg 20 te Westmaas. Aanvullend onderzoek dient te gebeuren om de asbestverontreiniging verder in te kaderen. Tevens is geadviseerd om de asbestverontreiniging in de bodem te saneren. Het overige terrein wordt als onverdacht ten aanzien van asbest aangemerkt.

Perceel 392

Er zijn zintuigelijk, in de boven- en ondergrond en in het grondwater geen relevante waarden of bijzondheden aangetroffen. De verkregen resultaten vormen geen belemmering voor de realisatie van eventuele toekomstige bouwplannen ter plaatse.

Conclusie

Het milieuaspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. De bodemkwaliteit is geschikt voor bestemming Bedrijf. Wel dient bij nieuwbouw nader onderzoek uitgevoerd te worden t.b.v. de omgevingsvergunning voor het bouwen, waarbij aandacht moet zijn voor asbest.

4.5 Water

Beleid en regelgeving

Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water een van de ordenende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Een goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit, tekort aan waterkwantiteit, verdroging, et cetera te voorkomen.

Per 1 november 2003 is door een wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro) een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht geworden. In het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening is dit geregeld in artikelen 3.1.1. en 3.1.6.

Vanaf het begin van de planvorming dient overleg gevoerd te worden tussen gemeente, waterbeheerders en andere betrokkenen. Doel van dit overleg is gezamenlijk de uitgangspunten en wensen vanuit duurzame watersystemen en veiligheid te vertalen naar concrete en gebiedspecifieke ruimtelijke uitgangspunten. Hierbij geldt dat afwenteling moet worden voorkomen en dat de drietrapsstrategie “vasthouden, bergen en afvoeren” moet worden gehanteerd.

Onderzoek

De toelichting op de watertoets is als bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd. In het kader van de watertoets worden het geldende beleid en regelgeving en de huidige situatie beschreven, hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk 3 in die bijlage. In de watertoets worden de randvoorwaarden aangehaald en beschreven hoe met water in dit bestemmingsplan wordt omgegaan en op welke wijze wordt voldaan aan beleid en regelgeving. Onderstaand worden deze randvoorwaarden en de beoogde situatie aangehaald.

Randvoorwaarden

In de nota toetsingskaders en beleidsregels voor het watersysteem van het waterschap staat bij artikel BL-11 dat de versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding volledig gecompenseerd moet worden door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening, met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Zowel het waterschap als de gemeente Hoeksche Waard heeft aangegeven dat het plangebied aan deze compensatie-eis moet voldoen, bij voorkeur zo dichtbij als mogelijk, maar minimaal binnen hetzelfde peilvak.

De voorkeursvolgorde ten aanzien van het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening betreft dus: nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingstoename, nieuw te graven oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied, nieuw te graven oppervlaktewater in het benedenstrooms gelegen peilgebied of een eventueel alternatief.

De compensatie dient gelijktijdig of voorafgaand aan het aanbrengen van de verharding te worden gerealiseerd.

Het afstromend hemelwater naar open water, al dan niet door middel van een leiding, mag geen uitspoeling van de waterbodem en taluds tot gevolg hebben.

Toekomstige situatie

De voorgenomen ontwikkeling van de initiatiefnemer wordt uitgegaan van een verhardingspercentage van 100% voor perceel 390 en een verhardingspercentage van 75% voor perceel 570 en 392. In dit geval komt de hoeveelheid onverhard terrein uit op circa 2.250 m² en is de toename verhard oppervlak circa 13.875 m². In het reeds ingerichte deel van het gebied vinden geen wijzigingen plaats.

Conform de randvoorwaarden van het waterschap moet ter compensatie van de toename van verhard oppervlak circa 1.388 m² oppervlaktewater gerealiseerd worden.

Watersysteem

Aan de noordkant van perceel 579 ligt op dit moment een watergang uit de categorie 'overig'. Deze watergang zal gedempt worden, de watergang aan de oostkant van het perceel zal als compensatie worden verbreed. Voor de demping en verbreding van de watergang is reeds een vergunning afgegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPSmidswegWM20-VG01_0017.png"

Figuur 4.7: wijzigingen in watergangen

Hemelwaterafvoer

Afstromend hemelwater mag conform het beleid van de gemeente en het waterschap niet aangesloten worden op het vuilwaterriool, maar moet lokaal afgekoppeld en verwerkt worden.

Door de toename van verhard oppervlak vindt er een versnelde afvoer naar het oppervlaktewater plaats. Om wateroverlast te voorkomen, moet daarom de toename in verharding gecompenseerd worden door nieuw oppervlaktewater (1.125 m²) te realiseren conform de voorkeursvolgorde van het waterschap:

  • in de directe nabijheid van de verhardingstoename;
  • binnen hetzelfde peilgebied;
  • in het benedenstrooms gelegen peilgebied.

In de onderstaande figuur 4.8 worden twee voorstellen gedaan voor mogelijk locaties voor de 1.125 m2 compensatie. Het waterschap wordt voorafgaand aan de realisatie betrokken zodat opties/uitvoering in overleg kan plaatsvinden m.b.t. de omvang van de watergangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPSmidswegWM20-VG01_0018.png"

Figuur 4.8: voorgesteld watercompensatielocaties

Daarnaast wordt een voorstel gemaakt voor de invulling van hemelwaterafvoer en waterberging binnen het plangebied. Dit kan aan de hand van: vasthouden, bergen en afvoeren. Hiervoor worden een aantal voorstellen gemaakt, zoals waterdaken, waterplein of waterkelder om vast te houden om het water vervolgens vertraagd af te voeren richting het oppervlaktewater.

Naast het vasthouden en vertraagd afvoeren van water richting oppervlaktewater kan water ook geborgen worden in nieuw te graven oppervlaktewater. Het plangebied wordt aan twee kanten begrensd door watergangen. Door bijvoorbeeld deze te verbreden kan dit oppervlak worden gerealiseerd. In het huidige stedenbouwkundige plan is nog geen rekening gehouden met de compensatie-eis.

Vuilwaterafvoer

Het nieuwe pand kan, net als het huidige pand, worden aangesloten op de vuilwaterpersleiding.

Waterkwaliteit

Het hemelwater dat terechtkomt op de bebouwing en de openbare verharding wordt beschouwd als schoon wanneer geen uitlogende bouwmaterialen (zoals lood, koper, zink en zacht PVC) gebruikt worden. Dit schone hemelwater dient gescheiden van het vuilwater afgevoerd en verwerkt te worden.

Grondwater

De toename aan verharding heeft tot gevolg dat minder water kan infiltreren in de bodem. De verwachting is dat de toename aan verharding in het plangebied een nauwelijks waarneembaar effect heeft op de grondwaterstand.

Waterkeringen en beschermingszones

Er zijn geen waterkeringen en hun beschermingszones in en rondom het plangebied. De voorgenomen ontwikkeling heeft daardoor geen effect op waterkeringen.

Conclusie

Indien wordt voldaan aan de randvoorwaarden van zowel het waterschap als de gemeente en nieuwe oppervlaktewater wordt gerealiseerd, vormt het aspect water geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan.

4.6 Ecologie

Beleid en regelgeving

Wet natuurbescherming
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. De Wet natuurbescherming kent twee dimensies: gebiedsbescherming en soortenbescherming. Voor wat betreft gebiedsbescherming verandert er niet veel. De bescherming van Natura 2000-gebieden wordt overgenomen, maar behelst niet meer dan wat strikt noodzakelijk is volgens de Habitat- en Vogelrichtlijn. Er zijn ook geen mogelijkheden voor provincies om zwaardere eisen te stellen. Buiten de Natura 2000-gebieden kan een provincie wel verdergaande bescherming bewerkstellingen door daarover in verordeningen regels te stellen.

Bij de soortenbescherming blijven de verboden behouden. De lijst met beschermde soorten wijzigt echter. De indeling in beschermingsniveaus verdwijnt. Er komen drie regimes voor beschermde soorten: de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn en natuurbeschermingsverdragen en 'andere soorten'. Dit betekent dat bij nieuwe projecten deels met andere soorten rekening gehouden moet worden dan voorheen. Een aantal nu nog beschermde soorten, vooral vaatplanten en zeevissen, wordt – afgezien van de algemene zorgplicht – straks niet meer beschermd.

Met de nieuwe wet wordt bij het aanvragen van een omgevingsvergunning bij de gemeente meteen getoetst wat de gevolgen voor de natuur zijn. Het is echter nog steeds mogelijk om de natuurvergunning/ontheffing rechtstreeks bij het bevoegd gezag, de provincie waar de activiteit plaatsvindt, aan te vragen. Voor activiteiten van nationaal belang geldt het Rijk (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) nog steeds als bevoegd gezag. Voor activiteiten waar een omgevingsvergunning nodig blijft, moet die binnen 13 (+7) weken worden verleend.

In de praktijk blijven bij plannen en projecten ecologische onderzoeken, toetsingen aan de wet en de vergunning- of ontheffingsplicht nodig. In de Natuurtoets (zie bijlage 7) bij dit bestemmingsplan is het voornemen getoetst aan de vigerende wetgeving. De resultaten van deze analyse zijn in deze paragraaf opgenomen in tekstblokken.

Onderzoek

Gebieden

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Oudeland van Strijen' op circa 3 km. Echter, dit Natura 2000-gebied is niet stikstof gevoelig. De afstand tot de dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura-2000 gebieden zijn 'Krammer-Volkerak' op circa 10 kilometer en de 'Biesbosch' op circa 15 kilometer. Hiervoor is een stikstofdepositie berekening (zie bijlage 8) uitgevoerd. Uit de met AERIUS Calculator en Connect uitgevoerde berekeningen blijkt dat, als gevolg van de maatgevende gebruiksfase ten behoeve van het plan de stikstofdepositietoename niet meer bedraagt dan 0,00 mol N per hectare per jaar op omliggende stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.

Hierdoor kunnen voor het aspect stikstofdepositie significante gevolgen worden uitgesloten en vormt dit stikstofdepositie geen belemmering voor de verdere planprocedure. Daarmee is het plan dan ook uitvoerbaar ten aanzien van de effecten van stikstof op Natura 2000-gebieden.

In het plangebied liggen geen gronden die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde NNN gebied ligt circa 1 kilometer ten westen van het plangebied. Provincie Zuid-Holland heeft echter geen externe werking aangewezen voor NNN. Er is daarom geen noodzaak voor vervolgstappen of een uitgebreidere toetsing

Soorten

Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat het leefgebied van de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:

  • algemene broedvogels;
  • huismus;
  • en vleermuizen.

In Tabel 4.3 is aangegeven welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten heeft voor het voorliggende plan. Aangegeven is of er sprake is van een overtreding van de Wet natuurbescherming en onder welke voorwaarden het plan uitvoerbaar is.

Tabel 4.3: Een overzicht van de vervolgstappen voor soortbescherming.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPSmidswegWM20-VG01_0019.png"

Bescherming houtopstanden

In het plangebied zijn twee bomen aanwezig. Twee bomen worden gerooid in het plangebied. De Wnb is echter enkel van toepassing op houtopstanden groter dan 1.000 m2 en bomenrijen van meer dan 20 bomen. Hier betreft het slechts twee bomen, derhalve is hier geen sprake van overtreding van de Wnb betreft de Bescherming van de houtopstanden. Er dient wel rekening te worden gehouden met de APV.

Nader onderzoek huismus, gierzwaluw en vleermuizen

Uit de uitgevoerde Natuurtoets is naar voren gekomen dat het plangebied geschikt is voor de gierzwaluw, huismus en vleermuizen. Hierdoor is nader onderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van deze soorten in het plangebied noodzakelijk. Deze paragraaf beschrijft de bevindingen van dit vervolgonderzoek (zie bijlage 7 waarin deze bevindingen zijn opgenomen).

Huismus

De huismus is tijdens de veldbezoeken waargenomen. Op 7 locaties is de huismus zingend waargenomen waarbij ook is geobserveerd dat de dieren in holtes in dakpannen kropen. De huismus is ook in de jaarrond groene vegetatie waargenomen, als schuil en leefgebied, de zogenaamde vergaderplekken. Zodoende heeft het plangebied voor de huismus essentiële functies als nestlocatie (vaste rust- en verblijfplaats) en leefgebied in de jaarrond groene vegetatie. Het verwijderen van deze locaties betekent het vernietigen van nestlocaties en essentieel leefgebied van de huismus.

Gierzwaluw

De gierzwaluw is niet waargenomen tijdens de veldbezoeken. Concluderend kan worden gesteld dat er geen sprake is van essentiële functies voor de gierzwaluw in het plangebied.

Vleermuizen

In het plangebied is één soort waargenomen: de gewone dwergvleermuis. Deze is alleen foeragerend waargenomen.

Een verklaring over het gering aantal waarnemingen van vleermuizen kan grotendeels worden verklaard door de aanwezigheid van de reeds bestaande verlichting. Vanuit het terrein van Van Iperen BV is er sprake van relatief veel verlichting aan de westelijke kant van het plangebied, aan de zuidelijke kant van is er sprake van veel verlichting uit het plangebied zelf. Alleen de noordoostelijke en oostelijke kant bleven ’s avonds relatief donker.

De openbare lantaarnpalen aan de Smidsweg zorgen ook voor felle belichting ten zuiden van het plangebied. Hoewel deze belichting geen effect heeft op het plangebied zelf, heeft deze wel effect op de bomenrij aan de Smidsweg. Richting het westen stopt de bomenrij waar overigens ook geen waardevolle elementen voor vleermuizen (vliegroute, verblijfplaats, foerageergebied) aanwezig zijn. Een mogelijke vliegroute zou aan de zuidelijke kant van de weg, tussen de watergang en de bomenrij, kunnen zijn. Die is gelegen op ruime afstand van het plangebied.

Het is hierdoor uitgesloten dat het voornemen effect heeft op vliegroutes van vleermuizen.

Concluderend kan worden gesteld dat er geen sprake is van essentiële functies voor vleermuizen in het plangebied.

Ontheffing Wnb en mitigerende maatregel huismus

Er 7 nesten van de huismus in het plangebied waargenomen. Ook is jaarrondgroene vegetatie aanwezig die gebruikt worden als verblijfplaats. Door het voornemen gaan deze functies verloren. Deze nesten en verblijfplaatsen dienen te worden gecompenseerd door het creëren van minimaal 14 nieuwe nestlocaties en nieuwe jaarrondgroene vegetatie beschikbaar te maken. Als geschikte locatie voor het compenseren van de nest- en verblijfplaatsen is de noordwestelijke rand van het terrein van Van Iperen BV gekozen, tussen de percelen 391 en 579.

In 2020 heeft nader onderzoek naar voorkomen van huismus plaatsgevonden (Antea Group, mei 2020, Nader onderzoek Van Iperen Westmaas, rev.01). Hieruit is naar voren gekomen dat het plangebied gebruikt wordt door huismus. Hiervoor is in 2020 een ontheffing in het kader van de Wnb ingediend bij de provincie Zuid-Holland (Antea Group april 2020, Activiteitenplan uitbreiding terrein Van Iperen rev.00). De ontheffing is op 7 juni 2021 verleend door de Omgevingsdienst Haaglanden.

Verder is als mitigerende maatregel nu al een mussenhotel geplaatst. Zie onderstaande foto het geplaatste mussenhotel en de locatie ter hoogte van de rode cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPSmidswegWM20-VG01_0020.png"

Figuur 4.9: geplaatst huismussenhotel

Conclusie

Op basis van de bevindingen, verleende ontheffing en de toegepaste mitigerende maatregel is het bestemmingsplan voor het aspect natuur uitvoerbaar.

4.7 Archeologie

Beleid en regelgeving

Verdrag van Malta en Wet op de Archeologische Monumentenzorg

Het Verdrag van Malta, ook wel het verdrag van Valletta genoemd, is een Europees verdrag dat in 1992 is ondertekend door de lidstaten van de Raad van Europa. Het verdrag is er op gericht het bodemarchief beter te beschermen. Het bodemarchief bestaat uit alle archeologische waarden die zich in de bodem bevinden. Deze archeologische waarden dienen op een integrale wijze beschermd te worden, waarbij de volgende drie principes gelden:

  1. 1. Tijdig rekening houden met eventuele aanwezigheid van archeologische waarden: Het is belangrijk dat bij de ruimtelijke inrichting van een gebied tijdig rekening gehouden wordt met mogelijk aanwezige archeologische resten. Daarom dient voorafgaand aan een nieuwe ontwikkeling onderzoek plaats te vinden naar archeologische waarden in de bodem van het plangebied. Hierdoor kunnen tijdig archeologievriendelijke alternatieven gezocht worden en wordt tevens een stukje onzekerheid tijdens de bouw van de ontwikkelingen weggenomen, doordat vooraf duidelijk is of er al dan niet archeologische resten in bodem te verwachten zijn.
  2. 2. Behoud in situ: Er wordt naar gestreefd archeologische waarden in de bodem te bewaren (behoud in situ). In de bodem blijven de resten immers goed geconserveerd.
  3. 3. Verstoorder betaalt: Degene die verantwoordelijk is voor het verstoren van de grond dient te betalen voor het doen van opgravingen en het documenteren van archeologische waarden, wanneer behoud in situ niet mogelijk is.

Dit verdrag is in 2007 vertaald naar de Nederlandse situatie middels de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz). Onder deze wet, een wijzigingswet die onder andere de Monumentenwet 1998 heeft gewijzigd, zijn de gemeenten de bevoegde overheid inzake archeologie geworden. Zij dienen het aspect archeologie onder meer te borgen in nieuwe bestemmingsplannen.

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

De provincie Zuid-Holland hanteert het beleidsinstrument “Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS)”. In de CHS heeft de provincie bestaande en mogelijk te verwachten archeologische waarden in beeld gebracht. In het bijbehorende “Beleidskader Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland” zijn per waarderingscategorie algemene beleidsuitgangspunten geformuleerd. De waardering zoals vastgelegd in de cultuurhistorische hoofdstructuur geldt als uitgangspunt van beleid.

In het huidige bestemmingsplan heeft het gehele plangebied de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologische verwachting middelhoog 1’. Op die wijze zijn de te verwachten archeologische waarden beschermd. Bij nieuwe ontwikkelingen en werkzaamheden dient middels onderzoek gekeken te worden of de mogelijk aanwezige archeologische waarden worden geschaad.

Onderzoek

Om de mogelijke consequenties van de uitvoering van het initiatief op archeologische waarden te bepalen is in augustus 2018 door Antea Group een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen (verkennende fase) uitgevoerd op de percelen 390, 392, 579 en een deel van de bestaande bedrijfslocatie ter plaatse van de geplande nieuwbouw met de dubbelbestemming 'waarde – archeologische verwachting middelhoog 1'. Deze dubbelbestemming is overeenkomstig met een middelhoge verwachting op de gemeentelijke beleidskaart. Hierbij geldt dat archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden indien de bodemingrepen een oppervlakte groter dan 500 m2 beslaan en/of de bodem dieper dan 0,5 m – mv verstoren.

De uitgevoerde bureau- en inventariserende veldonderzoeken die voor dit bestemmingsplan zijn uitgevoerd, zijn als bijlage 9 bij deze toelichting gevoegd.

Bureauonderzoek

In de diepere ondergrond van de percelen ligt Basisveen. Hierboven bevinden zich rivier- en mariene afzettingen. In de bronstijd vorm zich hierop opnieuw veen (Hollandveen). De top van het Hollandveen kan vanaf de ijzertijd bewoond zijn geweest. De top van dit veen ligt naar verwachting op circa 1,5 m – mv. Het veenpakket is zeker vanaf de late middeleeuwen afgedekt door mariene afzettingen. De afzetting hiervan is mogelijk met erosie van de top van het Hollandveen gepaard gegaan. In dit geval zullen eventuele archeologische resten in de top van het veen niet bewaard zijn gebleven. Er kunnen in theorie in het plangebied dus resten vanaf de ijzertijd tot en met de nieuwe tijd aanwezig zijn.

De aanwezigheid van archeologische resten is sterk afhankelijk van het feit of de bodem in het plangebied in het verleden verstoord is geraakt of niet. Dit kan zowel een menselijke als natuurlijke oorzaak hebben. Dit kan echter niet worden bepaald door een bureauonderzoek alleen. Er is binnen de percelen een booronderzoek (verkennende fase) uitgevoerd om de mate van intactheid van de bodemopbouw te bepalen.

Veldonderzoek

Op de oostelijke deellocatie (perceel 390) is het potentiële archeologische niveau (de top van het Hollandveen) volledig verdwenen. Dit is hier ingesneden door de zandige kreek, waardoor hier een lage archeologische verwachting geldt. Op de westelijke deellocatie (perceel 579) is de van oorsprong kleiige top van het veen wel bewaard gebleven en later afgedekt door humeuze (sterk) riethoudende kleiige afzettingen. Vanwege het kleiige karakter van de top van het veen en het ontbreken van een veraarde toplaag was dit in de IJzertijd bodemkundig gezien een ongunstig deel van het veengebied om zich te vestigen. Vanwege het ontbreken van archeologische indicatoren, zoals houtskool, aardewerk of botfragmenten lijkt op deze locatie in ieder geval geen sprake te zijn geweest van een vondstrijke nederzetting. Afgezien van wat baksteenfragmenten in de bouwvoor zijn ook geen aanwijzingen voor een archeologische vindplaats uit de (late) middeleeuwen of nieuwe tijd.

Vertaling naar bestemmingsplan

Vanuit de onderzoeken wordt geadviseerd om alle onderzochte gebieden (percelen 390, 392, 579 en een deel van het bestaande bedrijfsperceel zonder aanvullend archeologisch onderzoek vrij te geven. In dit bestemmingsplan is daarom de dubbelbestemming 'waarde – archeologische verwachting middelhoog 1' zoals die in het huidige bestemmingsplan aanwezig is verwijderd.

Wel is na beoordeling door bevoegd gezag geconcludeerd dat er nog een strook van 5 meter aan de oostzijde van perceel 390 relevant is om onder begeleiding van een archeoloog uit te laten voeren indien daar werkzaamheden uitgevoerd worden dieper dan 0,5 m. Deze strook heeft op de verbeelding van het bestemmingsplan daarom nog wel de archeologische dubbelbestemming gekregen.

De overige gronden in het plangebied die niet onderzocht zijn behouden de archeologische dubbelbestemming zoals deze ook nu geldt.

Daarnaast geldt dat ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden altijd de mogelijkheid bestaat dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: telefoon 033-4217456). Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook.

De resultaten van het bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek zorgen ervoor dat de bouw en werkzaamheden die voorzien zijn uitgevoerd kunnen worden en vormen daarmee geen belemmering voor het realiseren van de voorgenomen uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten van de initiatiefnemer binnen het plangebied.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.8 Cultuurhistorie

Beleid en regelgeving

Beleid dat betrekking heeft op cultuurhistorie is overwegend gericht op het behoud van bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten. Hierbij zijn vooral de Erfgoedwet, de gemeentelijke Monumentenverordening, de gemeentelijke erfgoedkaart en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader.

Onderzoek

De voorgenomen uitbreiding van de bedrijfslocatie van de initiatiefnemer gaat niet ten koste van Werelderfgoed, rijksmonumenten, beschermde stads- of dorpsgezichten of gemeentelijke monumenten.

In de nabijheid van het plangebied liggen enkele agrarisch gebouwen aangeduid als Rijksmonumenten. Daarnaast liggen in de nabijheid van het plangebied enkele gemeentelijke monumenten. Noorse huisjes aan de Stougjesdijk 17, 19, 21, een woonhuis aan de Stougjesdijk 168 en een woonhuis aan de Smidsweg 38.

Volgens de Cultuur historische atlas van de provincie Zuid-Holland is het plangebied gelegen aan cultuurhistorisch vlak aangeduid als Dijklint. In de Structuurvisie Hoeksche Waard wordt beschreven hoe de landschappelijk inpassing dient uitgevoerd te worden bij ruimtelijke ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPSmidswegWM20-VG01_0021.png"

Figuur 4.10: cultuurhistorische waarden uit Cultuur historische atlas provincie Zuid-Holland

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie werpt geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan indien wordt voldaan aan de landschappelijk inpassing, de uitwerking hiervan is opgenomen in paragraaf 2.2.

4.9 Verkeer En Parkeren

Beleid en regelgeving

Bij het opstellen van bestemmingsplan is het noodzakelijk om te analyseren of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot extra verkeersgeneratie om zo eventuele nadelige effecten op de leefbaarheid te voorkomen.

Onderzoek

Verkeersgeneratie

De voorgenomen ontwikkeling heeft gevolgen voor de verkeer aantrekkende werking en daarmee op het aantal verkeersbewegingen en het aantal parkeerplaatsen.

Voor de verkeersgeneratie van het bestemmingsplan is worstcase aangesloten bij de kentallen van CROW-publicatie 381 ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’. Tabel A8 uit deze publicatie is gehanteerd om het gemiddeld aantal motorvoertuigbewegingen per netto ha bedrijventerrein per weekdagetmaal, naar werkmilieutype en vervoerswijze te bepalen. Het meest overeenkomende en worstcase type werkmilieu is dat van ‘distributieterrein’. Uitgaande van in totaal 170 motorvoertuigen per hectare en 6,47 hectare bedrijventerrein (waarvan circa 20,6% vrachtverkeer). Voor de distributie van het verkeer over de wegen is, overeenkomstig het akoestisch onderzoek van Tauw uit juni 2017, ervan uitgegaan dat het aantrekkende verkeer voor circa 80% in de oostelijke richting over de Smidsweg rijdt en circa 20% in de westelijke richting rijdt.

Op basis van de totale verkeersaantrekkende werking van de inrichting is de verkeersgeneratie voor een jaargemiddelde weekdag onderverdeeld naar lichte, middelzware en zware motor-voertuigen. Op basis van de CROW-publicatie is de in onderstaande tabel gepresenteerde verdeling gehanteerd.

Tabel 4.4: worst-case verkeersgeneratie

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPSmidswegWM20-VG01_0022.png"

Bedrijfsspecifieke verkeersgeneratie

Op basis van de werkelijke bedrijfsvoering van Van Iperen is gekeken welke extra verkeersbewegingen te verwachten zijn op basis van de groei van het bedrijf. De bedrijfsvoering wordt met name geoptimaliseerd en daardoor is de verkeerstoename niet zo groot als op basis van de worst-case CROW-kencijfers blijkt. De worst-case verkeersgeneratie is wel gebruikt voor de onderzoeken lucht en stikstof om aan te tonen dat daar geen knelpunten ontstaan. Voor het overige wordt uitgegaan van een bedrijfsspecifieke verkeersaantrekkende werking omdat dit een uitbreiding betreft van een bestaand bedrijf en ook op die wijze specifiek is bestemd in dit bestemmingsplan.

Het bedrijf geeft aan dat met de voorgenomen ontwikkeling een beperkte toename aan verkeer is te verwachten en er niet of nauwelijks een stijging van het aantal motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal (mvt/etm) optreedt. Voor Van Iperen zal het aantal personenauto’s licht toenemen (ca. 100 mvt/etm) en ook het aantal vrachtautobewegingen zal licht toenemen (ca. 100 mvt/etm). Daarentegen zorgt het verdwijnen van de bedrijfsactiviteiten op het voormalig perceel van Blijdorp voor een afname van 200 mvt/etm. Deze afname door het huidig gebruik dat planologisch mogelijk is, is niet meegenomen in de worst-case generatie waarin uitsluitend naar de groei van het bedrijfsperceel is gekeken. Per saldo blijft het aantal verkeersbewegingen ongeveer gelijk.

Parkeren

Momenteel worden circa 130 van de 180 beschikbare parkeervoorzieningen op het grote, bestaande parkeerterrein gebruikt. Circa 25% (30) wordt door chauffeurs gebruikt die buiten werkuren aankomen (voor 7:00 en na 18:00 uur). Bij de planvorming is rekening gehouden met de groei van het bedrijf en daarmee ook de groei van het aantal chauffeurs. Dit houdt in dat er circa 40 chauffeurs zullen zijn die in de toekomst buiten de dagperiode c.q. reguliere werkuren reizen van en naar het bedrijf. De overige parkeerders zijn werknemers die tussen 7:00 uur en 9:00 uur aankomen en tussen 16:30 uur en 18:00 uur vertrekken. Op het nieuwe parkeerterrein zijn 200 parkeerplaatsen voorzien. De benodigde capaciteit van het parkeerterrein na uitbreiding van het bedrijf is in lijn met de richtlijnen van het CROW voor dit soort type en kan volledig op eigen terrein worden gerealiseerd.

Ontsluiting bedrijfsperceel

Door nieuwbouw van de opslaghal op het voormalig perceel Blijdorp vervalt het huidige, grote parkeerterrein op het bestaande bedrijfsterrein aan de Smidsweg. Het parkeerterrein aan de voorzijde en de hoofd in- en uitgang bij de Smidsweg alsmede de daarmee samenhangende verkeersstromen zoals vrachtwagens en externe bezoekers/klanten blijven in stand. De inrit van voormalige locatie Blijdorp zal wel iets verschoven moeten worden.

Als gevolg van deze ontwikkeling zal het gemotoriseerd verkeer zich beter gaan verspreiden over beide aansluitingen op de Smidsweg. Waar het zwaartepunt voor de ontsluiting van Van Iperen in de huidige situatie op één aansluiting ligt, zullen nu beide ontsluitingen een deel van de verkeersdruk gaan opvangen. Het nieuwe parkeerterrein aan de zijde van de Stougjesdijk wordt ontsloten via de aansluitingen op de Smidsweg, waarbij het verkeer intern over het bedrijfsperceel rijdt. De situatie aan de Stougjesdijk wijzigt niet.

Ook zal de bestaande weegbrug bij realisatie van de planontwikkeling verplaatst worden omdat deze niet praktisch is gepositioneerd in verband met de beoogde nieuwbouw hal. De weegbrug ligt in de huidige situatie overigens vrij dicht op de Smidsweg en zal worden verplaatst naar een locatie verder van de inrit. Door een andere locatie van de weegbrug wordt een bestaand knelpunt waarbij vrachtwagens soms buiten het perceel moeten wachten weggenomen en is er meer ruimte en gelegenheid voor afwikkeling van verkeersstromen op het eigen terrein van Van Iperen.

Door gebruikmaking van 2 in-/uitritten wordt de bestaande in-/uitrit ook ontlast wat de huidige verkeersituatie doet verbeteren. Door de nieuwe hal naar achteren op het terrein te voorzien, wordt daarnaast voldoende ruimte geboden voor opstel- en manoeuvreerruimte op het voorplein.

Verkeersveiligheid

De aansluitingen vanaf het terrein Van Iperen op de Smidsweg (N489) kruisen geen andere verkeersstroom (bijv. fietspad). Daarmee ontstaan er geen nieuwe conflictpunten. Gezien de spreiding van het verkeer en de beperkte toename van de verkeersgeneratie zijn er geen verkeersveiligheidsknelpunten te verwachten.

Conclusie

Op basis van deze analyse op het gebied van verkeersveiligheid zal de ontsluiting van het totaal gebied (incl. parkeerterrein) op de Smidsweg (N489) niet leiden tot een verslechtering van de verkeerssituatie. In de huidige situatie zijn er 2 ontsluitingsroutes die ook in de toekomstige situatie worden gebruikt. De ontwikkeling van de verkeersgeneratie zal nihil zijn. Het is daarbij te verwachten dat het verkeer zich beter zal gaan verspreiden over beide aansluitingen. Verdere maatregelen aan de infrastructuur zijn niet nodig. Het plan is uitvoerbaar vanuit verkeer en parkeren.

4.10 Milieuhinderlijke Bedrijvigheid

Beleid en regelgeving

Door middel van de Wet milieubeheer wordt milieuhinder in woonsituaties zoveel mogelijk voorkomen. Bedrijven en instellingen die hinder veroorzaken moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer, of vallen onder één van de AMvB's van de Wet milieubeheer. In aanvulling op de milieuvergunningen worden ook afstanden vastgelegd tussen bedrijven en woonbuurten (woningen). Deze afstanden zijn naast de factoren aard en omvang van het bedrijf mede afhankelijk van de omgeving.

Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van milieucategorieën. Deze categorieën zorgen ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden.

Voor de milieuzonering in dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', zoals die ook in het vigerend bestemmingsplan opgenomen is (zie bijlage 1 bij de regels). Deze Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt gehanteerd om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten op een samenhangende wijze in relatie tot de aanwezige woonbebouwing goed te regelen. Dit gebeurt door het aanhouden van richtafstanden tussen deze milieugevoelige en milieubelastende activiteiten. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor andere gebieden, zoals drukke woonwijken, gemengde en landelijke gebieden. Een overschrijding van de wettelijke norm (qua geluidsbelasting, stof, geur en gevaar) is niet toelaatbaar. Het plangebied en de directe omgeving kan gekarakteriseerd worden als een gemengd gebied.

Tabel 4.6 Milieucategorieën en richtafstanden (VNG, 2009)

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPSmidswegWM20-VG01_0023.png"

De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning.

De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden, doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.

Onderzoek

Volgens de VNG-systematiek ligt het plangebied in een gemengd gebied. Dergelijke gebieden worden gekenmerkt door een sterke tot matige functiemenging, direct naast woningen komen andere functies zoals kleine bedrijven en sportaccommodaties voor. Ook lintbebouwing met agrarische en overige bedrijvigheid in het buitengebied wordt als gemengd gebied geclassificeerd.

De initiatiefnemer is een agrarisch groothandel in onder andere vaste en vloeibare kunsmeststoffen, bestrijdingsmiddelen en overige tuinbouw- en teeltbenodigdheden. Op basis van de VNG-catalogus vallen deze bedrijfsactiviteiten in de milieucategorieën zoals aangegeven door tabel 4.7.

Tabel 4.7: milieucategorieën toegestaan binnen het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPSmidswegWM20-VG01_0024.jpg"

Conclusie

De uitbreiding van de bedrijfslocatie van de initiatiefnemer die in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt, leidt niet tot een onacceptabele milieubelasting op de omgeving van het bedrijf. Het aspect milieuhinderlijke bedrijvigheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Indien zich in de toekomst op de locatie een nieuw bedrijf zich vestigt, dan zal het bestemmingsplan maximaal milieucategorie 3.2 toestaan. Een uitzondering hierop is wanneer een bedrijf voor de productie van betonwaren zich op deze locatie wil vestigen. Deze bedrijfscategorie is ook dan toegestaan op onderhavige locatie. Overige bedrijfsactiviteiten met een hogere milieucategorie dan categorie 3.2 worden op basis van het bestemmingsplan niet toegestaan.

4.11 Kabels En Leidingen

Beleid en regelgeving

Het opstellen van een bestemmingsplan vraagt om een onderzoek naar de aanwezigheid van kabels en leidingen die beschermd moeten worden in het bestemmingsplan. Deze paragraaf bevat dat onderzoek.

Onderzoek

In het plangebied liggen geen kabels en leidingen die van zodanig belang zijn dat zij in het bestemmingsplan betrokken moeten worden, dan wel afzonderlijk bestemd moeten worden in dit bestemmingsplan.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.12 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking

Beleid en regelgeving

De ladder voor duurzame verstedelijking bepaalt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zoals woningbouw en de uitbreiding van een bedrijf) mogelijk maakt, in moet gaan op twee vragen (zie ook paragraaf 3.1.4):

  1. 1. Vervult de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een behoefte?
  2. 2. Is een deel van de behoefte op te vangen in het bestaand stedelijk gebied?

Beoordeling

De beoordeling is uitgewerkt in bijlage 11 van deze toelichting. In onderstaande alinea's worden de bevindingen kort weergegeven, waarbij allereerst ingegaan wordt op de vraag of de uitbreiding moet worden gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling, vervolgens wordt ingegaan op behoefte en in hoeverre de behoefte is op te vangen in het bestaand stedelijk gebied (trede 2).

Stedelijke ontwikkeling

Is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (NSO), dan is een plan Ladder-plichtig. Een stedelijke ontwikkeling wordt in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als een:

"Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen"

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgesteld, jurisprudentie geeft meer duidelijkheid. Uit jurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door de Afdeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. In ieder geval blijkt uit jurisprudentie dat:

  • Als er alleen sprake is van planologische functiewijziging, er in beginsel geen sprake is van nieuwe stedelijke ontwikkeling tenzij het een functiewijziging van zodanige aard en omvang betreft.
  • De Afdeling oordeelt dat al bij een geringe toename van omvang sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (in beginsel kan hiervoor een ondergrens van circa 400-500 m2 worden aangehouden).
  • Er wel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het plan voorziet in een functiewijziging ten opzichte van het voorheen geldende plan. Door de aard van de functiewijziging en substantiële toename van de maximaal toegestane bouwmassa moet worden uitgegaan van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Aan bovenstaande voorwaarden wordt bij de beoogde uitbreiding van Van Iperen voldaan. De bebouwingsmogelijkheden nemen toe en het planologisch gebruik op de locatie wordt gewijzigd. Voor de functies die het plan mogelijk maakt – een uitbreiding van het bedrijfsoppervlakte van circa 4,2 hectare naar circa 6,4 tot 6,5 hectare (inclusief uitbreiding van bebouwing met circa 6.000 m2 bvo) - is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Op basis van kadastrale informatie bedraagt de totale exacte omvang van het plangebied 64.685 m2.

Behoefte

De behoefte betreft de uitbreiding van een bestaand bedrijf dat onvoldoende uitbreidingsmogelijkheden heeft op het eigen terrein. De huidige bedrijfsprocessen en de organisatie van logistiek op het terrein noodzaken tot realisatie van het parkeerterrein buiten de bestaande inrichtingsgrens en het bouwen van een nieuwe loods voor een toekomstbestendige bedrijfsvoering.

Passend bij het concept en de samenhang met de bestaande locatie van Van Iperen, is uitbreiding in de directe nabijheid van het bestaande kavel en panden de enige logische en haalbare mogelijkheid. In bijlage 11 wordt bovenstaande uitgebreider toegelicht en onderbouwd.

Conclusie

Op basis van analyse van behoefte en de verkenning van de onmogelijkheden voor ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied, concluderen we dat de beoogde uitbreiding van Van Iperen voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

4.13 Ontplofbare Oorlogsresten (Oo)

Algemeen

Als gevolg van oorlogshandelingen in de Tweede Wereldoorlog kunnen explosieven in een plangebied zijn achtergebleven. Bij het spontaan aantreffen van explosieven ontstaat een verhoogd veiligheidsrisico, doordat het explosief door direct contact of trillingen kan exploderen. Onbedoelde explosies kunnen dodelijk letsel en zware schade aan materieel en omgeving tot gevolg hebben.

Toetsing

Antea Group heeft in 2021 een quickscan Ontplofbare Oorlogsresten (OO) uitgevoerd (zie bijlage 13). Op basis van de beschikbare gegevens is de verwachting dat zich binnen het onderzoeksgebied geen OO verdachte gebieden bevinden en binnen het voorliggend onderzoeksgebied geen oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden. Binnen het onderzoeksgebied worden op basis van voorliggende informatie dan ook geen OO verwacht.

Conclusie

Het aspect Ontplofbare Oorlogsresten vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.14 Aanmeldingsnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Beleid en regelgeving

In het kader van het opstellen van dit bestemmingsplan voor de uitbreiding van bedrijfslocatie van de initiatiefnemer dient conform de eisen zoals gesteld in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden.

De uitbreiding is aan te merken als een activiteit D25.1 uit het Besluit m.e.r. Die activiteit heeft betrekking op de "De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor de opslag van aardolie, petrochemische of chemische producten".

Het doel van een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is om te analyseren in hoeverre sprake is van mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen. Als uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen kan het bevoegd gezag besluiten een m.e.r.-procedure op te starten. Als de milieugevolgen beperkt zijn of hier in het plan goed mee om kan worden gegaan, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordelingsnotitie. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is dan afgerond en vormt dan een bijlage bij dit bestemmingsplan.

Onderzoek

De vormvrije m.e.r.-beoordeling (bijlage 12) is gebaseerd op de onderzoeken en toetsen die ten grondslag liggen aan dit bestemmingsplan. Aanvullende informatie over een bepaald onderdeel van de vormvrije m.e.r.-beoordeling kan worden gevonden in de paragraaf waar het desbetreffende onderdeel uitgebreider beschreven is.

De effecten zijn beschreven rond de effecten op de thema’s (archeologie, bodem, cultuurhistorie, externe veiligheid, verkeer, geluid, luchtkwaliteit, natuur en water). Uit effecten blijkt dat er geen mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen te verwachten zijn door het project en er geen m.e.r. noodzakelijk is.

Hierbij dient rekening gehouden te worden met de inrichting van het westelijke deel van de uitbreiding om te voldoen aan de geluidswetgeving en de uitvoering van de mitigerende maatregelen voor de beschermde soorten. Daarmee rekening houdend, ligt het niet in de lijn der verwachting dat de uitbreiding van Van Iperen leidt tot belangrijke nadelige milieu gevolgen.

Conclusie

De in het plangebied voorgenomen ontwikkelingen leiden niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is geen aanleiding voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure.

Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten

5.1 Ruimtelijk Plan

Uit de beschrijving van het beleid (Hoofdstuk 3) en de randvoorwaarden (Hoofdstuk 4) komen kaders voort die bepalend zijn voor de ruimtelijke ordening van het plangebied. Het mogelijk maken van de uitbreiding van de bedrijfslocatie van de initiatiefnemer staat centraal in de nieuwe ruimtelijke ordening van het plangebied. Op de huidige bedrijfslocatie en op de drie aangekochte percelen vinden wijzigingen plaats. Om die reden zijn de volledige bedrijfslocatie van de initiatiefnemer en de drie aangekochte percelen in dit bestemmingsplan betrokken. Het uitgangspunt voor de bestemmingen is dat deze zoveel mogelijk aansluiten bij de vigerende bestemmingen. Op de juridische regeling van het plan wordt in de volgende paragraaf nader ingegaan.

5.2 Juridische Regeling

Deze paragraaf beschrijft de juridische regeling van het bestemmingsplan 'Bedrijfslocatie Van Iperen'. De juridische regeling bestaat uit de verbeelding en de regels. Deze onderdelen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en moeten daarom gezamenlijk geraadpleegd en gelezen worden.

5.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding staan verder diverse aanduidingen. Die aanduidingen vergroten de leesbaarheid van de kaart (door bijvoorbeeld de bestaande bebouwing weer te geven), of hebben betrekking op wat er wel of niet toegestaan is in een bepaalde bestemming. Zo bevat de verbeelding bijvoorbeeld een aanduiding met maximum bebouwingspercentage. Deze aanduiding sluit aan op de reeds bestaande bouwmogelijkheden voor het bedrijf.

Op de verbeelding van het bestemmingsplan 'Bedrijfslocatie Van Iperen' is aan de percelen in het plangebied een bestemming toegekend. In de regels zijn deze bestemmingen verder uitgewerkt met behulp van bepalingen. Op de verbeelding komen twee verschillende bestemmingen voor:

  • Bedrijf;
  • Groen.

De afbakening van het plangebied is gelegd op de percelen van de initiatiefnemer, omdat dit bedrijventerrein functioneert als één separaat terrein. De Bevi-contouren zijn gebaseerd op de bestaande vergunning, daarom is het relevant dat deze zijn opgenomen dit bestemmingsplan en is daar een gebiedsaanduiding voor opgenomen. Dit betekent dat de Bevi-contouren over omliggende percelen van derden liggen. Voor deze gronden geldt uitsluitend de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - bevi' en zijn voor het overige de onderliggende bestemmingen van toepassing. Indien de gronden onder deze contour geen bestemming hebben gekregen moet dit worden gezien als toevoeging op het bestaande planologisch regime dat van toepassing blijft.

5.2.2 Regels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende bepalingen (Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van meten). Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels bevat de bestemmingsregels (artikel 3, artikel 4 en artikel 5). In hoofdstuk 3 zijn de algemene regels (artikel 6 tot en met artikel 10) opgenomen. Verder is in hoofdstuk 4 het overgangsrecht (artikel 12) en de slotregel (artikel 13) opgenomen.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Het plan omvat het wijzigen van de bedrijfsbestemming van de bedrijfslocatie van de initiatiefnemer. Het perceel is in eigendom van de initiatiefnemers. Er zijn geen gemeentelijke kosten met dit plan gemoeid. De financiële dekking voor het plan is hiermee geregeld en de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd.

Het vaststellen van een exploitatieplan als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening is op grond van artikel 6.12, lid 2 van die wet niet vereist omdat voor het verhaal van de kosten een anterieure overeenkomst wordt gesloten.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt getoetst door het plan voor te leggen aan verschillende overlegpartners. Naast de overlegpartners is eenieder in de gelegenheid gesteld het plan te beoordelen.

Onderstaande paragrafen beschrijven hoe de maatschappelijke uitvoerbaarheid precies getoetst is en op welke wijze dit heeft geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan.

7.1 Vooroverleg En Inspraak Voorontwerpbestemmingsplan

7.1.1 Vooroverleg

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zal het ontwerpbestemmingsplan elektronisch worden toegezonden aan diverse adviesinstanties.

7.1.2 Omgevingsdialoog

In het voortraject is er door Van Iperen een presentatie gehouden tijdens een informatieavond op 2 november 2021 waarbij tegen de 20 geïnteresseerden aanwezig waren. Alle bezoekers wonen in de directe omgeving van de bedrijfslocatie.

Tijdens de informatieavond heeft Van Iperen de toekomstplannen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt gepresenteerd en is er de mogelijkheid geboden daar vragen over te stellen of opmerkingen te plaatsen. Tijdens de avond zijn deze vragen direct beantwoord en tevens opgenomen in een verslag. De gemaakte opmerkingen zijn meegenomen in de nadere uitwerking van het bestemmingsplan.

7.1.3 Zienswijzen

Voor onderhavig ontwerpbestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken zal daartoe gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Eventuele zienswijzen worden beantwoord in de 'Nota van beantwoording zienswijzen'.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Landschappelijke Inpassing Bedrijfslocatie Van Iperen

Bijlage 2 Landschappelijke inpassing Bedrijfslocatie Van Iperen

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek

Bijlage 2 Luchtkwaliteit Onderzoek

Bijlage 2 Luchtkwaliteit onderzoek

Bijlage 3 Onderzoek Externe Veiligheid

Bijlage 3 Onderzoek externe veiligheid

Bijlage 4 Historisch Bodemonderzoek

Bijlage 4 Historisch bodemonderzoek

Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 6 Watertoets

Bijlage 6 Watertoets

Bijlage 7 Natuurtoets

Bijlage 7 Natuurtoets

Bijlage 8 Stikstofdepositieonderzoek

Bijlage 8 Stikstofdepositieonderzoek

Bijlage 9 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 9 Archeologisch onderzoek

Bijlage 10 Verkeersonderzoek

Bijlage 10 Verkeersonderzoek

Bijlage 11 Laddertoets

Bijlage 11 Laddertoets

Bijlage 12 Aanmeldingsnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Bijlage 12 Aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling

Bijlage 13 Ontplofbare Oorlogsresten (Oo)

Bijlage 13 Ontplofbare Oorlogsresten (OO)

Bijlage 14 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 14 Nota van beantwoording zienswijzen