KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
Artikel 4 Natuur
Artikel 5 Water
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Planvoornemen
Hoofdstuk 3 Beleid & Regelgeving
3.1 Nationaal Beleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- & Omgevingsaspecten
4.1 Milieu
4.2 Verkeer En Parkeren
4.3 Natuur
4.4 Waterhuishouding
4.5 Cultureel Erfgoed
4.6 Leidingen
Hoofdstuk 5 Juridisch Plan
5.1 Algemeen
5.2 Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Aanvaardbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Aanvaardbaarheid
6.3 Zienswijzen Ontwerpbestemmingsplan
Bijlage 1 Inrichtings- En Beheerplan Kardinge Groeit
Bijlage 2 Werkprotocol Kardinge Groeit
Bijlage 1 Inrichting- En Beheerplan Kardinge Groeit Incl. Lesa
Bijlage 2 Werkprotocol Kardinge Groeit
Bijlage 3 Verkeersonderzoek
Bijlage 4 Natuurtoets Kardinge Groeit
Bijlage 5 Vervolgonderzoek Waterspitsmuis
Bijlage 6 Waterhuishoudkundig Plan
Bijlage 7 Participatieverslag
Bijlage 8 Nota Van Zienswijzen

Kardinge Groeit

Bestemmingsplan - Gemeente Het Hogeland

Vastgesteld op 23-10-2024 - vastgesteld

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Kardinge Groeit met identificatienummerNL.IMRO.1966.BPKardingeGroeit-VS01 van de gemeente Het Hogeland;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.5 bestaand

  1. a. ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken en werkzaamheden: bestaand ten tijde van de eerste terinzagelegging van het plan;
  2. b. ten aanzien van het overige gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het plan;

1.6 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak;

1.7 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.8 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.9 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.10 bouwperceel

aaneengesloten (kadastraal) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd;

1.11 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.12 bouwwerk

elke bouwconstructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.13 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.14 gebruiken

gebruiken, doen of laten gebruiken;

1.15 natuurbegraafplaats

terrein dat deel uitmaakt van een natuur- en/of bosgebied, waar lichamen worden begraven en/of urnen worden bewaard en activiteiten van levensbeschouwelijke aard plaatsvinden in relatie tot het begraven van lichamen en/of bewaren van urnen. Er wordt zo veel mogelijk gebruik gemaakt van onbehandelde en/of onbewerkte natuurlijke materialen. Grafmonumenten zoals grafstenen, zerken of grafbeplanting zijn niet toegestaan, enkel een gedenkteken van vergankelijk natuurlijk materiaal;

1.16 natuurgraf

daar waar daadwerkelijk feitelijk is gegraven voor het begraven van een lichaam of een urn ten behoeve van een eeuwigdurende grafrust;

1.17 peil

voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang, voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw en indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk te hanteren waterpeil;

1.18 waterhuishouding

de wijze waarop water in een bepaald gebied wordt opgenomen, zich verplaatst, gebruikt, verbruikt en afgevoerd wordt;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 de afstand tot een perceelsgrens

De afstand tot de zijdelingse/achterste perceelgrens: de kortste afstand van enig punt van een gebouw of bouwwerk tot de zijdelingse/achterste perceelgrens.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. levensbeschouwelijke doeleinden in de vorm van een informatie- en ontvangstruimte met bijbehorend kantoor, ten behoeve van de natuurbegraafplaats;
  2. b. aan onder a. gerelateerde, niet zelfstandige horeca-activiteiten;
  3. c. één inpandige woning, uitsluitend in het hoofdgebouw;
  4. d. inpandige opslag ten behoeve van levensbeschouwelijke doeleinden;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek gebouw' voor behoud van de natuurlijke, cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarde en functie in het landschap van het als karakteristiek aangeduid gebouw;

met bijbehorende

  1. f. tuinen, erven en verhardingen;
  2. g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. h. paden, wegen en parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder b en toestaan dat de goot- en/of bouwhoogte, de kapvorm, de nokrichting, de gevelindeling, de ligging van de bouwwerken wordt veranderd en/of de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen (door uitbreiding of nieuwbouw) wordt vergroot, mits:

  1. a. indien sprake is van een vergroting van de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen met meer dan 20%, voor de uitbreiding van de oppervlakte van gebouwen de maatwerkmethode is gevolgd, onder begeleiding van een onafhankelijke- of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur, waarbij rekening wordt gehouden met:
    1. 1. de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingsstructuur;
    2. 2. de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande gebouwen;
    3. 3. een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de gebouwen;
    4. 4. woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
    5. 5. het aspect nachtelijke lichtuitstraling.
  2. b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke verschijningsvorm van het bouwwerk, waarbij de verbouwingen of nieuwbouw in ieder geval moeten passen bij de architectuur en vormgeving van het bestaande bouwwerk en er rekening wordt gehouden met ligging en context van het bestaande gebouw of ander bouwwerk, geen gebouw zijnde.

3.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van gebouwen of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuurlijke, ecologische, cultuurhistorische en/of landschappelijke waarden;
  2. b. beheer en onderhoud van bos- en natuurgebieden;
  3. c. extensief dagrecreatief en educatief medegebruik;
  4. d. paden en wegen;
  5. e. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' zijn de gronden bestemd voor een toegangsweg en een parkeerterrein ten behoeve van de natuurbegraafplaats;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - natuurbegraafplaats' zijn de gronden tevens bestemd voor een natuurbegraafplaats;
  7. g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder waterberging;

een en ander met bijbehorende voorzieningen waaronder informatieborden, banken e.d.

4.2 Bouwregels

Er mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden opgericht, met een maximale bouwhoogte van 5 m.

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterpartijen en waterlopen, waterberging en/of waterhuishouding;
  2. b. moerasvorming, oevers en oeverbeplanting en overige groenvoorzieningen;

met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

Op de voor 'Water' bestemde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige aard, zoals keerwanden, beschoeiingen, duikers, bruggen, gemalen e.d.

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden als ligplaats voor woonschepen.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

De bouwgrenzen mogen in afwijking van de bestemmingen in deze regels, uitsluitend worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  2. b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  2. b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  3. c. het opslaan of storten van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, buiten erven van gebouwen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  4. d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  5. e. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsregels in die zin dat gebouwen worden gerealiseerd, uitgebreid, veranderd of vernieuwd voor kleinschalige milieuvoorzieningen van algemeen belang, zoals riolering en een bergbezinkbassin, mits:
    1. 1. de bouwhoogte van de gebouwen ten hoogste 3,50 m zal bedragen;
    2. 2. de oppervlakte van de gebouwen ten hoogste 25 m² zal bedragen;
  3. c. de bestemmingsregels in die zin dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  4. d. de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  5. e. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van reclamemasten ten hoogste 6,00 m zal bedragen;
  6. f. de bestemmingsregels in die zin dat gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten behoeve van de waterhuishouding, natuurbeheer of het recreatief (mede)gebruik van het water of aansluitende gronden, zoals brugwachtershuisjes, sanitaire voorzieningen, kademuren, afrasteringen en plankieren, mits:
    1. 1. de bouwhoogte van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3,50 m zal bedragen;
    2. 2. de oppervlakte van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 15 m² zal bedragen;
  7. g. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 30,00 m, mits:
    1. 1. de noodzaak tot plaatsing wordt aangetoond;
    2. 2. bij de plaatsing wordt aangesloten bij bestaande verticale elementen, zoals bestaande masten of anderszins bestaande bouwwerken;
    3. 3. door de plaatsing de beeldkwaliteit van de omgeving niet wordt verstoord;
  8. h. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen in die zin dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits:
    1. 1. de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bouwperceel zal bedragen;
  9. i. de vergroting leidt tot een hoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

10.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Kardinge Groeit.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Kardinge is een bestaand natuur- en recreatiegebied grenzend aan de noordoostzijde van de stad Groningen. Natuurmonumenten heeft begin 2021 de gebiedsvisie 'Kardinge Geeft' vastgesteld, dat gericht is op het uitbreiden van het natuurgebied Kardinge van 300 naar 500 ha. om de biodiversiteit te verhogen en Kardinge te verbinden met omliggende natuurgebieden.

Inmiddels is circa 38 ha. landbouwgrond aangekocht en is een voorlopig ontwerp gemaakt voor de natuurontwikkeling van het gebied.

Natuurmonumenten is samen met Natuurbegraven Nederland voornemens om van de circa 38 ha. circa 30 ha. de functie natuurbegraven te geven, waar mensen zelf hun laatste rustplaats kunnen uitkiezen.

Steeds meer mensen willen zich verbinden aan de natuur en voelen de behoefte aan een laatste rustplaats in de natuur. In combinatie met natuurbegraven kan de gewenste natuurontwikkeling opgepakt worden. De samenwerking tussen Natuurmonumenten en Natuurbegraven Nederland heeft als gezamenlijk doel om met natuurbegraven tegemoet te komen aan een groeiende maatschappelijke behoefte bij mensen aan een eeuwige grafrust in de natuur en om daarmee meer en een betere natuur in Nederland te stimuleren.

Voor de realisatie van de natuurontwikkeling in combinatie met natuurbegraven is een bestemmingsplanprocedure nodig.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is een bestaand landbouwgebied en ligt aan de noordwestkant van het natuur- en recreatiegebied Kardinge.

Het plangebied ligt tegen de noordoostzijde van de stad Groningen; de zuidzijde van het plangebied grenst aan de wijk Beijum. Aan de noordwestzijde van het plangebied ligt het dorp Zuidwolde.

Het plangebied ligt in de gemeente Het Hogeland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPKardingeGroeit-VS01_0001.png"

ligging plangebied (blauwe ster) in groter verband

Het plangebied bestaat uit de percelen kadastraal bekend onder de perceelnummers 689, 687, 1951 en 498.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPKardingeGroeit-VS01_0002.png"

Globale begrenzing plangebied (blauwe lijn)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Voor de gronden binnen het plangebied vigeren de volgende - voor het gebied relevante - bestemmingsplannen:

1. Buitengebied (vastgesteld 1 december 2009, door de voormalige gemeente Bedum)

In dit bestemmingsplan zijn de gronden bestemd tot 'Agrarisch' met uitzondering van de voormalige boerderij aan de noordoostzijde van het gebied (Oosterseweg 31); deze gronden hebben de bestemming wonen- 3. Binnen deze gronden is een bouwvlak aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPKardingeGroeit-VS01_0003.png"

Uitsnede verbeelding vigerend plangebied Buitengebied met blauwe contour plangrens (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

2. Facet-bestemmingsplan Bedum gebouwd erfgoed (vastgesteld 28 augustus 2019, door de voormalige gemeente Bedum)

Dit facet-bestemmingsplan is gericht op de bescherming van gebouwd erfgoed. De bestaande woning / voormalige boerderij in het plangebied, heeft in het facet-bestemmingsplan een aanduiding 'specifieke vorm van waarden - karakteristiek gebouw' gekregen. De bouwregels bepalen dat de bestaande goot- en bouwhoogten, de kapvorm, de nokrichting, de oppervlakte van het bouwwerk, de bestaande gevelindeling en de bestaande ligging, alsmede de karakteristieken van andere bouwwerken dienen te worden gehandhaafd. Bovendien is er een sloopverbod opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPKardingeGroeit-VS01_0004.png"

Uitsnede verbeelding facet-bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • in Hoofdstuk 2 wordt het voorgenomen plan beschreven;
  • in Hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het ruimtelijke beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
  • in Hoofdstuk 4 komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod;
  • in Hoofdstuk 5 volgt de beschrijving van het juridische deel van het plan;
  • in Hoofdstuk 6 komt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie

De gronden binnen het plangebied zijn eigendom van Natuurmonumenten. Het zijn momenteel agrarische gronden met aan de Oosterseweg 31 een voormalige boerderij.

Er zijn geen specifieke waarden binnen het agrarisch gebied. De voormalige boerderij is als karakteristiek aangemerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPKardingeGroeit-VS01_0005.png"Voormalige boerderij Oosterseweg 31 (Bron: google/maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPKardingeGroeit-VS01_0006.png"

Plangebied vanaf de Oosterseweg (Bron: google/maps)

2.2 Planvoornemen

2.2.1 Algemeen

Het planvoornemen is gericht op natuurontwikkeling van een bestaand agrarisch gebied, met binnen het nieuwe natuurgebied de mogelijkheid voor natuurbegraven.

Natuurontwikkeling

De natuurontwikkeling die door Natuurmonumenten wordt voorgestaan richt zich op het tot stand brengen van een ecologische verbinding vanuit het Zuidlaardermeer en de Hondsrug, stroomdal Hunze, via de natuurgebieden van Kardinge richting de Koningslaagte en het Reitdiepdal richting het Lauwersmeergebied en de Waddenzee.

De uitbreiding van het natuurgebied Kardinge met 38 ha zorgt voor een volgende schakel richting de Koningslaagte en Reitdiepdal. Hierbij is er speciale aandacht voor een natte verbinding voor o.a. waterspitsmuis en otter.

De uitbreiding van het areaal natuur van de door Natuurmonumenten te beheren gronden zorgt voor een robuustere groene strook om de stad Groningen. Een strook die zowel optimaal is voor het stimuleren van de biodiversiteit in en rond de stad en die tevens de ruimte biedt aan de stadjers om te genieten van de natuur. Met de ontwikkeling van de nieuwe natuur ontstaat meer ruimte voor wateropvang en krijgt het gebied een belangrijke rol als waterbuffer.

Doelstelling Natuurmonumenten en Natuurbegraven Nederland

Natuurmonumenten en Natuurbegraven Nederland hebben op basis van het gezamenlijke doel om meer natuur te ontwikkelen, versterken en te behouden in 2014 een overeenkomst gesloten waarmee de ontwikkeling van natuurbegraafplaatsen in de natuurgebieden van Natuurmonumenten, waar dat mogelijk en goed inpasbaar is, beoogd wordt.

De natuurambities van Natuurmonumenten zijn leidend bij de inrichting en het beheer op de natuurbegraafplaatsen. Natuurbegraven Nederland maakt binnen deze kaders natuurbegraven mogelijk. Natuurbegraven Nederland heeft zich verbonden met Natuurmonumenten om het belang van de natuur op natuurbegraafplaatsen voorop te stellen en zich in te zetten om de natuurkwaliteit van gebieden waar een natuurbegraafplaats wordt ontwikkeld, te verbeteren. De komst van een natuurbegraafplaats geeft daarnaast een impuls aan het sneller bereiken van de ambities van Natuurmonumenten, doordat Natuurbegraven Nederland investeert in het uitvoeren van extra herstelmaatregelen, waardoor wordt bijgedragen aan ecologische en cultuurhistorische doelen. Natuurmonumenten blijft eigenaar van de grond en eindverantwoordelijke voor de natuurkwaliteit.

Natuurbegraven

Steeds meer mensen willen zich verbinden aan de natuur en voelen de behoefte aan een laatste rustplaats in de natuur. Natuurbegraven Nederland en Natuurmonumenten willen voor deze mensen het begraven worden in de natuur bereikbaar maken. De realisatie van een natuurbegraafplaats draagt bij aan de voorgestane natuurontwikkeling. Een natuurbegraafplaats is allereerst en vooral een natuurgebied, maar dan met een extra (tijdelijke) functie. Zodra alle natuurgraven zijn gerealiseerd, na ongeveer 30-40 jaar, komt de functie natuurbegraven te vervallen en blijft een opengesteld, hoogwaardig natuurgebied bestaan.

Natuurbegraven Nederland investeert in het uitvoeren van extra natuurherstelmaatregelen voor een versnelde natuurontwikkeling in de inrichtings- en gebruiksfase.

Ten behoeve van de natuurontwikkeling en het natuurbegraven zijn inrichtingsmaatregelen voorzien. In het inrichtings- en beheerplan zijn deze maatregelen nader uitgewerkt

2.2.2 Uitgangspunten natuurontwikkeling

De ambitie van Natuurmonumenten is gericht op natuurontwikkeling, met daarbinnen de mogelijkheid voor natuurbegraven. En daarmee het tot stand brengen van een natte verbindingszone voor o.a. otter en waterspitsmuis, richting Koningslaagte en Reitdiepdal. Versterken van het ecologische netwerk Zuidlaardermeer, Hunzevallei, 't Roegwolt richting het Reitdiepdal. De uitbreiding van het areaal van de door Natuurmonumenten te beheren gronden zorgt zo voor een robuustere groene strook om de stad Groningen. Met de inrichting van het natuurgebied blijft het landschappelijk open karakter behouden.

Daarvoor worden de volgende natuuronwikkelingsmaatregelen uitgevoerd:

  • het omzetten van 38 hectare agrarische grond naar natuur;
  • er wordt een grote natte natuurbuffer gemaakt van circa 7 hectare groot, aan de zuidzijde van het gebied tegen de wijk Beijum aan, natuurtype N05.04 Dynamisch moeras/N05.03 Veenmoeras;
  • de historische slenk in het terrein wordt weer zichtbaar gemaakt (met een oppervlakte van circa 2,5 ha) en krijgt een rol in de gewenste waterverbinding, gevoed met het water vanuit de terreinen van Natuurmonumenten in Kardinge: open water met natuurvriendelijke oevers begroeid met riet en waterplanten en een moerasstrook, natuurtype N05.04 Dynamisch moeras/N05.03 Veenmoeras;
  • er wordt een wadi aangelegd in het naar het noorden afbuigende deel van de slenk, over een lengte van 140 meter en een breedte van 25 meter, waar in het midden over 15 meter breed een maximale diepte van 50 centimeter wordt bereikt;
  • bestaande rechte sloten worden gedempt, over een lengte van circa 3.000 strekkende meter, en 1,5 meter breed. Bestaande sloten aan de randen van het gebied worden voorzien van natuurvriendelijke oevers met een lengte van in totaal circa 4.000 meter;
  • landbouwgrond wordt omgevormd naar natuur (circa 24,3 hectare inclusief talud), natuurtype N12.03 Kruiden- en faunarijk grasland;
  • inheemse autochtone bomen en struweelbosjes worden aangeplant, passend bij de aanwezige natuurbeheertypen (circa 2.500 m2).

2.2.3 Uitgangspunten bij ontwikkeling van natuurbegraafplaatsen

Bij de gezamenlijke ontwikkeling van natuurbegraafplaatsen zijn de volgende uitgangspunten leidend:

Aanpak locatieontwikkeling; zorgvuldige planvorming

De locatieontwikkeling ten aanzien van een nieuw te creëren natuurbegraafplaats is een gezamenlijk proces van Natuurmonumenten en Natuurbegraven Nederland. Bij de ontwikkeling van een nieuwe natuurbegraafplaats worden belanghebbenden vroegtijdig betrokken, onder andere door informatieavonden en afstemming met lokale natuurpartijen. Onafhankelijke onderzoeksbureaus worden ingeschakeld om onderzoek te doen naar de ecologische, landschappelijke waarden, waterhuishouding en de verkeerssituatie van de locatie.

Verbetering natuurkwaliteit

Natuurbegraven Nederland en Natuurmonumenten streven naar verbetering van de natuurkwaliteit en een duurzame instandhouding van natuurgebieden waar natuurbegraven wordt ontwikkeld. De bestaande natuurambities van Natuurmonumenten zijn leidend bij de ontwikkeling van en beheer op een natuurbegraafplaats.

Natuurbegraven Nederland maakt binnen deze kaders natuurbegraven mogelijk. De komst van een natuurbegraafplaats geeft daarnaast een impuls aan het sneller bereiken van de ambities van Natuurmonumenten, doordat Natuurbegraven Nederland investeert in het uitvoeren van extra herstelmaatregelen, waardoor wordt bijgedragen aan ecologische en cultuurhistorische doelen.

Van elk natuurgraf dat wordt aangekocht, wordt door Natuurbegraven Nederland een bedrag gestort in het fonds 'Stichting Nieuwe Natuur'. Met geld uit dit fonds wordt nieuwe natuur in de omgeving van de betreffende natuurbegraafplaats gerealiseerd. Deze nieuwe natuur is openbaar toegankelijk en heeft geen medefunctie als natuurbegraafplaats. Daarnaast wordt een fonds opgericht waarmee de kosten voor het natuurbeheer op de natuurbegraafplaats voor minimaal 100 jaar geborgd wordt.

Tijdelijke functie, eeuwige rust

Een natuurgraf zal nooit worden geruimd, er heerst eeuwige grafrust. Natuurbegraven zelf is echter een tijdelijke functie: na het vergeven van alle natuurgraven blijft de natuurbegraafplaats behouden als opengesteld natuurgebied. Hierdoor is de natuurbegraafplaats zowel tijdens de gebruiksfase als daarna, bereikbaar voor nabestaanden en andere bezoekers van het gebied. Als de laatste natuurbegrafenis heeft plaatsgevonden, na ongeveer 30 -40 jaar, verdwijnt de functie natuurbegraven en blijft een natuurgebied over.

Minimale ingrepen bij inrichting

Bestaande landschappelijke en cultuurhistorische waarden zijn belangrijke uitgangspunten voor de inrichting van de natuurbegraafplaats. De ingrepen die plaatsvinden zijn of ten behoeve van natuurontwikkeling en/of ten behoeve van het natuurbegraven, waarbij sprake is van het zo beperkt mogelijk toevoegen van voorzieningen. Als uitgangspunt voor het natuurbegraven geldt, dat maximaal 10% van de gronden binnen het plangebied met de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - natuurbegraafplaats', daadwerkelijk mogen worden gebruikt voor natuurbegraven. De oppervlakte met de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - natuurbegraafplaats' is 30 hectare. Hiervan zal dus maximaal 3 hectare daadwerkelijk gebruikt worden voor natuurgraven. De maximale oppervlakte wordt bepaald door de omvang van alle natuurgraven tezamen.

Na een aanloop van circa 5 jaar na opening van de natuurbegraafplaats wordt uitgegaan van gemiddeld 250 begrafenissen per jaar. De natuurbegraafplaats zal over een periode van 30 tot 40 jaar in gebruik zijn.

Juridische borging natuurwaarden

De ambities van het bestaande natuurbeheer van Natuurmonumenten zijn leidend voor de ruimte die er is voor natuurgraven. Het sturen op natuurdoelen en –kwaliteit bij het beheer van de natuurbegraafplaats gebeurt op basis van het inrichtings- en beheerplan, dat gebaseerd is op de natuurambities voor het gebied, en het werkprotocol beheer en gebruik (bijlagen bij de regels). Het werkprotocol beheer en gebruik bepaalt uiteindelijk waar op de natuurbegraafplaats begraven kan worden. Het werkprotocol beheer en gebruik schrijft onder andere voor dat een natuurgraf alleen gerealiseerd mag worden buiten de kwetsbare wortelzone, om het wortelstelsel van bomen niet te beschadigen. Om de bescherming van de natuur en kwetsbare flora en fauna juridisch te borgen is het inrichtings- en beheerplan en het werkprotocol beheer en gebruik aan de regels van voorliggend bestemmingsplan gekoppeld. Bij het bepalen van de locatie van een natuurgraf dient in elk geval te worden voldaan aan de in het Besluit op de Lijkbezorging voorgeschreven minimale ontwateringsdiepte. Bij het natuurbegraven is het werkprotocol beheer en gebruik leidend (buiten de kwetsbare wortelzone, afstand van nesten etc). Het werkprotocol beheer en gebruik is als bijlage bij de regels gevoegd.

2.2.4 Inrichtingsmaatregelen en voorzieningen natuurbegraafplaats

De natuurambities van Natuurmonumenten zijn leidend bij de inrichting en het beheer van de natuurbegraafplaats

De volgende inrichtingsmaatregelen worden uitgevoerd om de natuurbegraafplaats te realiseren:

  • delen van het gebied worden opgehoogd. Daarvoor wordt eerst een diepte van 0,5 m afgegraven. Dit wordt opgevuld en vervolgens opgehoogd tot circa 1 m ten opzichte van het maaiveld;
  • boerderij 't Ploatske wordt herbestemd als ontvangst- en beheergebouw, met ruimte voor informatiegesprekken, ruimte voor ontvangst en ruimte voor opslag en beheer;
  • er wordt met halfverharding een nieuwe uitrit en parkeerplaats gerealiseerd. Binnen het plangebied is ruimte om een parkeerplaats voor 15 auto's (2.500 m2) te realiseren;
  • er worden nieuwe halfverharde wandelpaden van 2,5 (1.200 meter) en 2 meter breed (2.950 meter) aangelegd;
  • er worden 3 oversteekmogelijkheden over het water van de slenk gecreëerd.

Onderstaande afbeelding geeft het inrichtingsplan weer van Kardinge Groeit. Het volledige inrichtings- en beheerplan is opgenomen in Bijlage 1

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPKardingeGroeit-VS01_0007.png"

Overzicht voorgenomen ontwikkeling Kardinge Groeit

Voor een natuurbegraafplaats is het van belang dat er een voorziening is voor ontvangst van bezoekers en geïnteresseerden, voor opslag en beheer, waar informatie kan worden verstrekt. Hiervoor wordt de bestaande boerderij 't Ploatske gebruikt en krijgt deze een nieuwe functie en duurzame invulling. Het gebouw zal worden gebruikt voor ontvangst- en informatievoorziening, en voor opslag en beheer. De ambitie van Natuurbegraven Nederland is om uiteindelijk ook ceremonies mogelijk te maken in het gebied. Dit is enkel mogelijk wanneer een toekomstbestendige oplossing voor de verkeerssituatie op het omliggende wegennet gegarandeerd is en daarbinnen een verkeerstoename die samenhangt met ceremonies feitelijk past. Hiervoor is een vergunning nodig, waarvoor een afzonderlijke procedure doorlopen moet worden en rechtsbescherming open staat. Indien middels een omgevingsvergunning het houden van ceremonies wordt vergund dan kunnen deze ook in dit gebouw plaatsvinden. In dit bestemmingsplan is het ontvangst- en beheergebouw bestemd als 'Maatschappelijk'. De mogelijkheid tot het organiseren van ceremonies is niet meegenomen in dit bestemmingsplan.

Parkeervoorzieningen

Ten behoeve van het natuurbegraven wordt voorzien in een parkeerterrein binnen het plangebied. Op het parkeerterrein kunnen geïnteresseerden of nabestaanden op korte afstand van de natuurbegraafplaats parkeren.

De parkeerplaats wordt aangelegd aan de ingang van het natuurgebied, aangrenzend aan de ontsluitingsweg. In dit bestemmingsplan is het parkeerterrein als zodanig aangeduid.

Het parkeerterrein is toegankelijk via de nieuw aan te leggen inrit vanaf de Oosterseweg. Via bebording zullen bezoekers van de natuurbegraafplaats via deze inrit naar de parkeerplaatsen worden genavigeerd.

Het parkeerterrein is bestemd voor nabestaanden (die aanwezig zijn bij een teraardebestelling), regulier bezoek (nabestaanden), bezoek met betrekking tot informatiegesprekken en medewerkers. Aan de hand daarvan is de parkeerbehoefte bepaald.

Het parkeerterrein krijgt een capaciteit van 15 parkeerplaatsen. Binnen het op de verbeelding aangewezen gebied is ruimte voor 15 parkeerplaatsen. De parkeerplaats komt naast het erf te liggen. De parkeerplaats heeft een natuurlijk karakter. Op de parkeerplaats wordt tussen struiken en eventueel bomen geparkeerd. Omdat de natuur de overhand heeft, is de parkeerplaats ruim opgezet. Dit biedt ruimte om de parkeerplekken op de parkeerplaats aan te leggen daar waar de natuur dit toelaat. Aan de zuidwestkant, bij de ingang van het terrein, wordt ook een plek gerealiseerd om fietsen te parkeren

Op het parkeerterrein komen voorzieningen voor het stallen van 20 fietsen.

Het parkeerterrein heeft een nadrukkelijk natuurlijk karakter. Het parkeerterrein wordt met begroeiing van inheemse bomen en struiken landschappelijk ingepast. De parkeerplaatsen worden uitgevoerd in halfverharding.

Vanaf de parkeerplaats is de natuurbegraafplaats toegankelijk via een slingerend wandelpad.

Halfverharde padenstructuur

In het plangebied is geen padenstructuur aanwezig. Door het plangebied worden nieuwe slingerende wandelpaden aangelegd waarmee alle delen van het plangebied bereikbaar zijn. Door de slingerende paden beleven bezoekers meer rust en ruimte in het gebied. Het hoofdpad is 2,5 meter breed (1.200 m lengte) en de overige halfverharde wandelpaden zijn allemaal 2 meter breed (2.850 m lengte). De halfverharding geeft stevigheid aan de bodem zodat de paden het gehele jaar goed te betreden zijn. De halfverharding bestaat uit een natuurlijk waterdoorlatend materiaal dat de paden een terughoudend karakter geeft. Andere vormen van recreatie dan wandelen zijn niet wenselijk.

Op de natuurbegraafplaats is sprake van extensieve recreatie. In het plangebied worden verbindingen aangelegd tussen de wandelpaden op de natuurbegraafplaats en de bestaande paden ten oosten en zuidwesten van het plangebied. In het zuidwesten sluit de padenstructuur aan op de bestaande Beijumerweg, waarmee het gebied via deze zijde goed toegankelijk is voor bezoekers vanuit de wijk Beijum.

Ophogen en afgraven

Om te voldoen aan de vereiste grondwaterstand voor begraven, worden delen van het gebied opgehoogd. Bij de ophoging wordt eerst de bovenste 0,5 meter grond verwijderd. Vervolgens wordt goed doorlaadbare grond opgebracht.

Het ophogen gebeurt zo veel mogelijk met gebiedseigen materiaal. Het streven voor de ophoging is zoveel mogelijk grond uit het gebied te halen die vrijkomt met bijvoorbeeld de aanleg van de natte laagten. Voor de grondstromen die worden toegepast met name voor de toplaag, is het belangrijk dat deze in samenstelling en kwaliteit bijdraagt aan de ontwikkeling van kruiden- en faunarijk grasland. Bij aanvoer van grond van elders wordt gekeken naar een grondsoort die hier past. Een lichte zavelgrond heeft de voorkeur, om zo het streekeigen karakter van de begroeiing te waarborgen.

In het inrichtings- en beheerplan (zie Bijlage 1) is in de figuren 19 t/m 22 weergegeven hoe wordt opgehoogd. Het gaat hierbij om een technische weergave. Uiteindelijk zal binnen deze kaders de ophoging natuurlijk worden ingepast.

Om de ophoging ten opzichte van het huidige maaiveld beperkt te houden, is gekozen voor een ophoging van maximaal 1 m. Om daarmee aan de vereiste ontwateringsdiepte te voldoen met het natuurbegraven, wordt de kleiige deklaag ter plaatse van de ophoging eerst afgegraven en wordt de ontwatering geregeld met natuurlijke grindkoffers: stroken van grof zand of grind die het grondwater kunnen afvoeren. Het gaat om in totaal circa 18,5 hectare oppervlakte, waarvan het maaiveld de hoogte bereikt waarmee kan worden voldaan aan de vereiste ontwateringsdiepte (1,45 meter ten opzichte van de gemiddeld hoogste grondwaterstand).

Bij de ophoging wordt een natuurlijke uitgangssituatie nagebootst met een glooiend reliëf, waarop zich vervolgens een kruiden- en faunarijk grasland kan ontwikkelen.

Met het terugbrengen van de slenk, de aanleg van een wadi en de waterbuffer in het zuiden, ontstaat aanzienlijk meer waterbergend vermogen in het gebied. Daarmee kan de wateroverlast in de stedelijke omgeving worden gemitigeerd.
Er komt bij de aanleg circa 70.000 m3 zand vrij. Het uitgangspunt is om dit zand zoveel mogelijk in het gebied te verwerken. In paragraaf 4.3 in het Waterhuishoudkundig plan (zie Bijlage 6) wordt de afgraving nader toegelicht. Indien voor het afgraven een ontgronding- en/of watervergunning benodigd is, dan zal deze voor de aanvang van de werkzaamheden worden aangevraagd.

Met de inrichting van het gebied is nadrukkelijk rekening gehouden met het behoud van de open doorkijk tussen de wijk Beijum en Zuidwolde. In combinatie met de inrichting van het gebied als open landschap met natte buffers, bosjes, bloemrijke velden en solitaire bomen, en het natuurlijke verloop van de ophoging, zal de ophoging in het gebied nauwelijks waarneembaar zijn en geen of nauwelijks invloed hebben op de belevingswaarde van het gebied. Sterker nog, de belevingswaarde van het gebied zal toenemen doordat het gebied wordt opengesteld voor bezoekers en recreanten die er kunnen genieten van de rust en de natuur.

Hoofdstuk 3 Beleid & Regelgeving

3.1 Nationaal Beleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is door het rijk opgesteld. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 wordt hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden vier prioriteiten onderscheiden:

  • Ruimte voor klimaat adaptatie.
  • Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • Sterke en gezonde steden en regio's.
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden, waarbij wordt gestreefd naar de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De wens is om daar naar toe te groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren. De ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie zijn: zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief bouwen. Grote open ruimten tussen de steden houden hun groene karakter. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd. De opgave is daarbij om de veiligheid en gezondheid van onze leefomgeving zodanig te verbeteren dat in 2050 negatieve omgevingseffecten op onze gezondheid naar een verwaarloosbaar laag niveau zijn gebracht.

Op grond van de Nationale Omgevingsvisie zijn er ter plaatse geen nationale belangen aan de orde. De NOVI vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

Daarnaast is ook het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) per 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen.

Voor het doorlopen van de ladder dient er sprake te zijn van 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Het begrip stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.

Uit de definitie (niet limitatief) en ook uit de nota van toelichting behorende bij het Bro blijkt dat de aanleg van natuurbegraafplaatsen niet aan te merken is als een stedelijke ontwikkeling: de activiteit maakt geen onderdeel uit van de definitie (gericht op bouwwerken) en uit de nota van toelichting op het Bro blijkt dat de regeling is gericht op het tegengaan van leegstand.

Een natuurbegraafplaats kan niet worden aangemerkt als een ‘stedelijke ontwikkeling’. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde.

3.1.4 Wet op de lijkbezorging

De Wet op de Lijkbezorging regelt de lijkbezorging in ruime zin. Hieronder vallen onderdelen zoals de locatie en beheer van een bijzondere begraafplaats. De wet geeft aan dat een bijzondere begraafplaats kan worden aangelegd en in stand kan worden gehouden door een privaatrechtelijke rechtspersoon. De wet regelt voorts dat de gemeenteraad bevoegd gezag is in het aanwijzen van de locatie van de begraafplaats.

De wet schrijft daarnaast voor dat er een register dient te worden bijgehouden met de begraven lijken en een nauwkeurige aanduiding van de plaats waar zij begraven zijn. In de administratie van de natuurbegraafplaats zal een register worden bijgehouden met GPS-coördinaten van graven die gereserveerd zijn en de begravingen op de natuurbegraafplaats. Aan de hand van deze GPS coördinaten worden de exacte locaties van natuurgraven nauwkeurig ingemeten en bijgehouden.

3.1.5 Besluit op de lijkbezorging

Het Besluit op de lijkbezorging regelt onder meer de wijze van begraven en de inrichting van een graf. Zo regelt dit besluit dat bij het begraven geen gebruik mag worden gemaakt van kunststof of metalen omhulsels. Dit sluit aan bij het concept van 'natuurbegraven', waarbij alleen gebruik gemaakt mag worden van natuurlijke materialen die gemakkelijk afbreken en vergaan in de bodem.

Er zijn diverse uitgangspunten waar rekening mee gehouden dient te worden bij de inrichting van een graf.

Zo wordt aangegeven dat er minimaal 65 centimeter grond bovenop de kist of het omhulsel moet worden aangebracht. De afstand tussen kisten bedraagt minimaal 30 centimeter. Daarnaast zal de kist of het omhulsel zich 30 centimeter boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand moeten begeven. Uitgaande van een kisthoogte van 50 centimeter, betekent dit dat de grondwaterstand 145 centimeter beneden maaiveld moet blijven. In het besluit wordt tevens aangegeven dat de afstand van een graf tot aan de erfafscheiding ten minste één meter dient te bedragen.

Bij de inrichting van de natuurbegraafplaats zal rekening worden gehouden met de gestelde voorwaarden uit het Besluit op de lijkbezorging. (zie ook 4.4.1) Zo wordt rekening gehouden met een piëteitszone van minimaal 10 meter tussen het natuurbegraven en de erfafscheiding.

3.1.6 Inspectierichtlijn Lijkbezorging

De Inspectierichtlijn lijkbezorging kan worden gezien als een advies van de inspectie van de volksgezondheid voor de milieu hygiënische aspecten van de lijkbezorging. In de richtlijn komt naar voren dat een bodem van zand- of zavelgrond het meest geschikt is voor een begraafplaats. Ook wordt aangegeven dat de afstand tussen de begraafplaats en een woning, 20 tot 30 meter dient te bedragen en er een erfafscheiding dient te zijn die de privacy waarborgt.

Ten opzichte van de bestaande woningen wordt een afstand van minimaal 33 meter aangehouden.

Verder wordt in deze inspectierichtlijn aangegeven dat geluidshinder vanuit de nabije omgeving voorkomen dient te worden. Het is bijvoorbeeld ongewenst dat een begrafenis(toespraak) door geluidhinder wordt verstoord. Er moet daarom worden gestreefd naar een geluidbelasting van niet meer dan 40 dB(A) op de natuurbegraafplaats.

Bij de inrichting van de natuurbegraafplaats wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de adviezen uit de Inspectierichtlijn Lijkbezorging. Uitgangspunt is een goede inpassing van de natuurbegraafplaats in de omgeving.

Om de privacy op het terrein en voor omwonenden te waarborgen wordt er ten opzichte van percelen in particulier eigendom een afstand tot de aanduiding natuurbegraven in acht genomen, waarbinnen geen begravingen plaatsvinden, de zogenaamde piëteitszone.

De aard van het bezoek aan de natuurbegraafplaats is vanuit de reden van bezoek rustig en ingetogen. Van geluidsoverlast op de natuurbegraafplaats zal geen sprake zijn. Bovendien is er geen sprake van lawaaiveroorzakende functies in de directe omgeving.

Ook tot de infrastructuur in de omgeving kan voldoende afstand in acht worden genomen. Aan het afstandscriterium voor een burgerwoning wordt ruimschoots voldaan.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 is op 1 juni 2016 vastgesteld door Provinciale Staten.

De meest recente actualisatie is op 25 mei 2022 vastgesteld door Provinciale Staten. In november 2023 is de meest recente geconsolideerde versie van de omgevingsvisie gepubliceerd.

In de Omgevingsvisie is het provinciale beleid, dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen': waaronder:

Natuur en landschap

  • Beschermen landschap en cultureel erfgoed
  • Vergroten biodiversiteit

Hoofddoelen

De visie bevat twee hoofddoelen van beleid voor de fysieke leefomgeving:

• een duurzame economische structuur: concurrerend, bereikbaar en toekomstbestendig;

• een duurzame, aantrekkelijke, leefbare en veilige leefomgeving in sterke steden en vitale dorpen, omgeven door een mooi landschap.

Bij de uitvoering van beide doelen staat duurzame ontwikkeling centraal.

3.2.2 Verordening Groningen

De Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 is op 1 juni 2016 vastgesteld door Provinciale Staten. De meest recente actualisatie is vastgesteld door PS op 25 mei 2022. In november 2022 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening gepubliceerd.

Natuurnetwerk

Het plangebied is op de beheertypekaart of de ambitiekaart van de provincie niet aangewezen met een natuurbeheertype. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het NNN. De dichtstbijzijnde gebieden die vallen in het NNN zijn het Kardinger bos, Koningslaagte en het Reitdiepdal, Zuidlaardermeer en 't Roegwold. Het Beijumerbos, dat aan de zuidoostpunt grenst van het gebied, is aangewezen als 'Bos- en natuurgebied buiten het NNN'.

De provincie noemt in het uitvoeringsprogramma Bos en Hout 2021-2030, de ambitie om Kardinge te verbinden via Meerstad met 't Roegwolt.

Leefgebied weidevogels

Het provinciale beleid met betrekking tot weidevogels is vastgesteld in hoofdstuk 2 van de Omgevingsverordening. In artikel 2.48.1 Leefgebied weidevogels, van de omgevingsverordening staat dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het 'leefgebied weidevogels' (kaart 6: Natuur, omgevingsverordening) en dat voorziet in een nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkeling inzicht biedt in de maatregelen die nodig zijn om de mogelijke schade aan de waarde van het leefgebied voor weidevogels te voorkomen en restschade elders te compenseren. Schade ontstaat als de ontwikkeling in significante mate afbreuk kan doen aan de waarden van het leefgebied voor weidevogels door aantasting van de landschappelijke openheid, of door verstoring van vogels en aantasting van het areaal. Bovenstaande is niet van toepassing op normaal agrarisch gebruik.

Het plangebied ligt op circa 270 meter van het Leefgebied Weidevogels. Het dichtstbijzijnde leefgebied weidevogels is aan de overzijde van het Boterdiep. Het voorgenomen ontwerp voor Kardinge Groeit doet geen afbreuk aan de waarden van het leefgebied voor weidevogels door aantasting van de landschappelijke openheid, of door verstoring van vogels en aantasting van het areaal.

Aanleg van bos en houtteelt

In artikel 2.60.1 staat dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied, kan voorzien in de aanleg van bos, mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden.

Zoals in het inrichtings- en beheerplan, paragraaf 4.2.1, is omschreven, worden in het plangebied totaal circa 2.500 m2 inheemse en autochtonen kleine struweelbosjes en enkele bomen aangeplant verspreid over het 38 hectare grote gebied. De struweelbosjes passen bij de aanwezige natuurbeheertypen. De struweelbosjes bestaan uit struikvormers die worden aangeplant in groepjes van 3-5-7-9 stuks. De onderlinge plantafstand binnen de groep bedraagt 1,5-2 meter, waardoor het open en weidse karakter behouden blijft. Bomen worden los van de bosjes aangeplant. Het planvoornemen zoals is vastgelegd in het inrichtings- en beheerplan, en daarmee is geborgd aan artikel 4.4.3 van de planregels, voorziet niet in de aanleg van bos.

Het plangebied valt niet onder een zone rond wierden, essen en esgehuchten of grootschalig open gebied zoals aangegeven op kaart 7 bij de Omgevingsverordening. Aanleg van houtteelt in het plangebied is daarmee niet uitgesloten.

Stilte en duisternis

In artikel 2.24.1 staat dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied, inzicht biedt in hoe met de aspecten stilte en duisternis rekening is gehouden.

Een natuurbegraafplaats is allereerst en vooral een natuurgebied. Er wordt rekening gehouden met de natuur en daarom gelden op een natuurbegraafplaats dezelfde regels als in ieder ander openbaar toegankelijk natuurgebied van Natuurmonumenten. Zo is het alleen toegestaan om het gebied tussen zonsopkomst en zonsondergang te betreden. Auto's en andere gemotoriseerde voertuigen in het gebied (exclusief de parkeerplaats), anders dan een boskar, zijn niet toegestaan. Een bezoek aan een natuurbegraafplaats heeft een ingetogen karakter, met respect voor de natuurlijke omgeving en nabestaanden.

Het werkprotocol beheer en gebruik dat als bijlage is gekoppeld aan de planregels, ziet erop toe dat wordt gewerkt en gehandeld aan de hand van de bestaande gedragscodes voor natuurbeheer en dat rekening wordt gehouden met de vereisten uit de Wet natuurbescherming. Zo is in het werkprotocol vastgelegd dat een teraardebestelling een ingetogen karakter heeft met respect voor de natuurlijke omgeving, dat het geluidsniveau bij een teraardebestelling ingetogen zal zijn en dat bezoekers bij een teraardebestelling zoveel mogelijk op de bestaande paden moeten blijven.

Tenslotte wordt in het natuurgebied geen verlichting aangebracht, behalve in de omgeving van het gebouw en de parkeerplaats. Deze verlichting zal van het natuurgebied af gericht zijn en alleen aan staan indien noodzakelijk, zoals bijvoorbeeld tijdens de openingstijden van het ontvangst- en informatiegebouw.

Gebruik van vrijgekomen gebouwen in het buitengebied

De Oosterseweg 31 is een voormalige boerderij, op grond van de verordening een vrijgekomen gebouw. Voor de bouw- en verbouwmogelijkheden van vrijgekomen gebouw gelden de regels uit artikel 2.13.2 en 2.13.3.

2.13.2

In afwijking van artikel 2.13.1 kan een bestemmingsplan voorzien in hergebruik van vrijgekomen gebouwen voor een andere functie, op voorwaarde dat daarbij regels worden gesteld aan het gebruik van de vrijgekomen gebouwen en het daarbij behorende erf die er in ieder geval toe strekken dat:

a. de functie wonen slechts is toegestaan;

1. in het hoofdgebouw;

2. in een bij het hoofdgebouw behorend karakteristiek gebouw;

3. in een bij het hoofdgebouw behorend beeldbepalend gebouw;

mits het toevoegen van nieuwe woningen past in een woonvisie als bedoeld in artikel 2.15.1.

De woonfunctie van de voormalig boerderij komt te vervallen. De boerderij zal in het kader van de ontwikkeling van Kardinge Groeit duurzaam worden herbestemd als ontvangst- en beheergebouw behorend bij de natuurbegraafplaats. Omdat natuurbegraven een eindige functie is en daarmee ook de functie van het ontvangst- en beheergebouw overbodig kan worden, wordt een woonfunctie in de toekomst niet uitgesloten. In planregels, 3.1, lid c, is vastgelegd dat de functie wonen uitsluitend is toegestaan in het hoofdgebouw.

b. geen afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het betrokken erf;

Met het bestemmingsplan wijzigt de bestemming van de voormalige boerderij naar Maatschappelijk. Voor het gebruik van de voormalige boerderij als ontvangst- en beheergebouw ten behoeve van de natuurbegraafplaats, is verbouwing van de boerderij noodzakelijk. Hiervoor zal te zijner tijd een omgevingsvergunning voor bouwen worden aangevraagd.
De boerderij, inclusief het bijbehorende erf, heeft de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek gebouw', waarmee de bestaande karakteristieken van het gebouw en het bijbehorende erf worden beschermd.

In geval van verbouw van de voormalig boerderij is artikel 3.3 in de planregels van toepassing. In dit artikel is vastgelegd dat verbouw van de voormalige boerderij (voorzover de bestaande maatvoering verandert) enkel kan worden toegestaan mits is aangetoond dat geen afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het betrokken erf. Daarmee is deze afbreuk uitgesloten.

c. bedrijfsactiviteiten beperkt blijven tot activiteiten die naar aard en omvang ruimtelijk, milieuhygiënisch en verkeerskundig inpasbaar zijn;

In geval van verbouw van de voormalig boerderij zijn artikelen 3.2.2 en 3.3 in de planregels van toepassing.

De boerderij en het bijbehorende erf blijven behouden en krijgen met de nieuwe bedrijfsactiviteiten een duurzame herbestemming. De boerderij heeft een oppervlakte van circa 300 m2. De planregels maken wijziging van dit oppervlak niet mogelijk zonder omgevingsvergunning.

De boerderij heeft de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek gebouw', waarmee de bestaande karakteristieken van het gebouw en het bijbehorende erf worden beschermd. Wijziging van de bestaande karakteristieken van het gebouw is alleen mogelijk onder voorwaarden en met een omgevingsvergunning (artikel 3.3).

De nieuwe functie van de boerderij als ontvangst- en beheergebouw heeft ruimtelijk gezien geen impact. De bedrijfsactiviteiten zijn ruimtelijk inpasbaar.

De bedrijfsactiviteiten ten behoeve van informatievoorziening, ontvangst en beheer met betrekking tot het natuurbegraven hebben geen negatieve impact op de milieuhygiënische situatie. Sterker nog, met de ontwikkeling van Kardinge Groeit vervalt het agrarisch gebruik van het gebied en wordt het gebied omgevormd naar natuur. De bedrijfsactiviteiten in de boerderij zijn derhalve milieuhygiënisch inpasbaar.

De functie natuurbegraven en het bijbehorende ontvangst- en beheergebouw hebben een beperkte verkeersaantrekkende werking. In het bij dit plan gevoegde verkeersonderzoek (zie Bijlage 3) is onderzocht of de functie natuurbegraven verkeerskundig inpasbaar is. Daarbij is ook rekening gehouden met de bedrijfsactiviteiten in de boerderij, waaronder ontvangst, informatievoorziening, opslag en beheer.

In het verkeersonderzoek wordt geconcludeerd dat wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen in het gebied, en dat de effecten van de natuurbegraafplaats op het omliggende wegennet beperkt zijn. De verkeersintensiteiten blijven met de verkeerstoename als gevolg van het natuurbegraven (waarbij rekening is gehouden met een worst-case scenario) onder de grenswaarden van de omliggende wegen. Zie ook paragraaf 4.2. De bedrijfsactiviteiten in de boerderij zijn verkeerskundig inpasbaar.

d. de mogelijkheid van opslag van materialen en goederen op het erf wordt beperkt;

Het plan voorziet in een ontvangst- en beheergebouw met daarbinnen ruimte voor onder andere opslag en beheer ten behoeve van natuurbeheer en natuurbegraven. Het erf rondom het gebouw is daarnaast beperkt in omvang. Het aangrenzende plangebied biedt meer ruimte voor eventuele opslag, waardoor dit indien nodig logischerwijs elders in het gebied zal plaatsvinden.

e. de mogelijkheid voor het uitoefenen van detailhandel wordt beperkt;

Detailhandel is op grond van de planregels (artikel 3.1) niet toegestaan.

Natuurbegraven

In artikel 2.47B zijn de provinciale regels voor bestemmingsplannen, waarbinnen natuurbegraven wordt geregeld, opgenomen:

1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied kan voorzien in natuurbegraven, mits:

a. aan het plangebied de bestemming natuur wordt toegekend met natuurbegraven als ondergeschikte nevenfunctie;

In onderhavig bestemmingsplan is voorzien in de ontwikkeling van nieuwe natuur, als onderdeel van een grotere ecologisch samenhangend gebied. De natuurontwikkeling maakt robuuste ecologische verbindingen mogelijk.
Een natuurbegraafplaats is allereerst en vooral een natuurgebied, maar dan met een (tijdelijke) extra functie. De natuurbegraafplaats is net als de rest van het natuurgebied bestemd als 'natuur'. Dit betekent dat het gebied is bestemd voor het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden. Een deel van de bestemming 'natuur' (30 van de 38 hectare) heeft de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - natuurbegraafplaats'. Binnen deze aanduiding is natuurbegraven als ondergeschikte nevenfunctie mogelijk.
Natuurbegraven draagt bij aan de beleving van Kardinge, door de investering in natuurversterking, het openstellen van nieuwe natuur met recreatieve wandelpaden en het versterken en beschermen van ecologisch- en landschappelijk waardevolle elementen. De natuurbeleving is voor bezoekers en mensen die hier een laatste rustplaats vinden essentieel.

In lijn met de doelstelling om bestaande natuur te versterken, wordt zeer zorgvuldig begraven en worden er uitsluitend gebiedseigen en afbreekbare materialen gebruikt zoals een lijkwade van katoen of een kist van onbehandeld hout. Grafmonumenten, zoals grafzerken of grafbeplanting zijn niet toegestaan. Als grafmarkering is alleen een liggende houten gedenkschijf toegestaan die in de loop der tijd vergaat. Natuurbegraven is ondergeschikt aan de natuur, de natuur staat op één. Dit betekent dat de natuur bepaalt waar ruimte is voor een natuurgraf. Zo wordt bijvoorbeeld alleen natuurbegraven buiten de kwetsbare wortelzone van bomen en struiken. In dat kader is een werkprotocol beheer en gebruik (zie Bijlage 2) opgesteld, dat ook direct is gekoppeld aan de regels. Dit werkprotocol borgt dat het natuurbegraven en het beheer van het natuurgebied geen negatieve effecten hebben op flora en fauna. Het graven van natuurgraven is uitsluitend toegestaan voor zover wordt voldaan aan paragraaf 2.1.1 en 2.2 van het werkprotocol beheer en gebruik. Dit is geregeld en geborgd in artikel 4.4.1 van de regels. Het uitgangspunt is dat maximaal 10% van het voor natuurbegraven aangewezen gebied daadwerkelijk gebruikt mag worden voor natuurbegraven, wat neerkomt op maximaal 3 hectare. Meer dan 10% gebruik van de aangewezen gronden voor natuurbegraven is in strijd met het bestemmingsplan (zie planregels 4.4.1, lid e.). Dit betreft een goede borging van de ondergeschikte (tijdelijke) functie van natuurbegraven binnen de natuurbestemming.

b. de vestiging of uitbreiding van de natuurbegraafplaats aantoonbaar gepaard gaat met netto winst voor de natuurlijke- en landschappelijke waarden in termen van areaal, kwaliteit en samenhang; en

Doelstelling van onderhavig bestemmingsplan is allereerst natuurontwikkeling. Momenteel is er sprake van een groot open agrarisch gebied, zonder specifieke waarden. De natuurontwikkeling in combinatie met natuurbegraven betekent voor het hele gebied een vergroting van het areaal, kwaliteit en samenhang.

Zoals is vastgelegd in het inrichtings- en beheerplan, (zie Bijlage 1) wordt 38 hectare agrarisch omgevormd naar natuur, wat 38 hectare netto natuurwinst betekent.
In het inrichtings- en beheerplan is vastgelegd dat, doordat het gebied al eeuwen in agrarisch gebruik is, de huidige natuurlijkheid van het gebied zeer beperkt is. Door de juiste inrichting en het juiste beheer van het gebied wordt het weer aantrekkelijk gemaakt voor veel planten en dieren, zoals ook blijkt uit de soortenrijkdom van het Beijumerbos. Doordat het gebied onderdeel gaat uitmaken van een veel groter geheel, kan een uitwisseling ontstaan waarmee fauna zich vanuit de huidige natuurgebieden ook richting het nieuwe natuurgebied zal verplaatsen. Een van de doelstellingen van de natuurontwikkeling is het tot stand brengen van een ecologische verbindingszone van de noordoostkant van de stad via Kardinge richting Koningslaagte, en het Reitdiepdal naar het Lauwersmeergebied en de Waddenzee. Deze verbinding is wenselijk omdat dit een water- en oeververbinding vormt naar het Lauwersmeergebied. Daarmee heeft de natuurontwikkeling een grote toegevoegde waarde in de samenhang en verbinding tussen de natuurgebieden aan de noordoostkant van de stad richting Koningslaagte en Reitdiepdal.

Met de ontwikkeling van Kardinge Groeit wordt natuurontwikkeling op gang gebracht met open water, riet, moeraszones en droge, kruidenrijke begroeiing en wat struweel, met hier en daar een boom in een gebied waar de openheid en vergezichten worden gewaardeerd als belangrijke waarde van het landschap. Door de beplanting in het gebied te verspreiden, blijven de openheid en weidsheid van het landschap en de open zichtlijnen vanaf de woonkernen behouden. Daarmee wordt het accent gelegd op het behoud en versterking van de beleefbaarheid van het landschap.

Binnen de 38 hectare wordt uitbreiding van de natuur mogelijk gemaakt en ontstaat ruimte voor recreëren in de natuur aan de stadsrand. Door het gebied open te stellen en toegankelijk te maken voor bezoekers en recreanten, wordt de beleefbaarheid van de natuurlijke- en landschappelijke waarde van het gebied vergroot. Het biedt de mogelijkheid een stukje van het landschap her beleefbaar te maken, mede door het oude slenkpatroon weer zichtbaar te maken en een rol te laten spelen in de natte verbindingszone tussen Kardinge en het Reitdiepdal.

Water krijgt een meer prominente en verbindende rol in het gebied. De mogelijkheid om met het water een verbinding te maken met andere natuurgebieden en de aanleg van natuurvriendelijke oevers, zorgen ervoor dat dieren als de otter en de waterspitsmuis hun leefgebied kunnen vergroten. Ook het areaal aan natuurvriendelijke oevers, riet, moeraslanden en het kruidenrijke faunarijk grasland met een struweelbegroeiing, worden vergroot met de inrichting van dit gebied, wat een positief effect heeft op zowel de samenhang als de kwaliteit van de natuurlijke- en landschappelijke waarden in het gebied.

Door de inrichting van het gebied als natuurbegraafplaats wordt in ecologisch opzicht winst behaald. Er worden door de eenmalige inrichtingsmaatregelen meer en waardevollere natuurtypen gerealiseerd: kruiden-en faunarijk grasland, moeras en waterpartijen met natuurvriendelijke oevers. Met een diversiteit aan verschillende natuurtypen wordt veel natuurwinst behaald.

De komst van een natuurbegraafplaats geeft daarnaast een impuls aan het sneller bereiken van de ambities van Natuurmonumenten doordat Natuurbegraven Nederland investeert in het uitvoeren van extra herstelmaatregelen waardoor wordt bijgedragen aan ecologische en landschappelijke doelen. Een natuurbegraafplaats wordt beheerd als een natuurgebied, zowel tijdens als na de gebruiksfase van het gebied als natuurbegraafplaats. Het natuurbeheer is voor minimaal 100 jaar geborgd.

Voor de afweging die bij de inrichting van het gebied heeft plaatsgevonden, tussen al dan niet het behoud en versterking van de natuurlijke en landschappelijke waarden, zie Bijlage 1 Inrichting- en beheerplanKardinge groeit incl. LESA.

c. aan het plan een inrichtings- en beheerplan ten grondslag ligt dat tot stand is gekomen onder begeleiding van een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van ecologie en landschapsarchitectuur;

De inrichting en het beheer van het gebied is vastgelegd in het inrichtings- en beheerplan(zie Bijlage 1Inrichting- en beheerplan Kardinge groeit incl. LESA).

Het inrichtings- en beheerplan voor Kardinge Groeit is opgesteld door een onafhankelijk landschapsontwerpster Heilien Tonckens.

d. de aanleg en uitvoering van het inrichtings- en beheerplan publiekrechtelijk wordt geborgd;

Het inrichtings- en beheerplan is juridisch geborgd in de regels (artikel 4.4.3), door de medebestemming natuurbegraven uitsluitend toe te staan indien dit conform het inrichtings- en beheerplan geschiedt. Teneinde natuurbegraven ook mogelijk te kunnen maken in de beginfase van de natuurontwikkeling is in het artikel 4.4.3. een 'opstarttermijn' van 2 jaar opgenomen, met het oog op de benodigde tijd voor de uitvoering van de maatregelen overeenkomstig paragraaf 4.2 en 5.1 van het in Bijlage 1 opgenomen inrichtings- en beheerplan.

e. de betreffende gronden niet zijn gelegen binnen de op kaart 12 aangegeven 'bosgebieden van voor 1850'.

De betreffende gronden zijn niet gelegen binnen bosgebieden van voor 1850.

2. De toelichting op het bestemmingsplan bedoeld in het eerste lid biedt inzicht in:

a. de gevolgen voor de recreatieve waarden van het gebied;

De gronden zijn op dit moment agrarisch in gebruik. In de toekomst zal er sprake zijn van natuurontwikkeling en natuurbegraven waardoor het gebied ook van betekenis wordt voor extensieve dagrecreatie; het gebied wordt opengesteld voor bezoekers en er wordt een uitgebreide wandelpadenstructuur toegevoegd waarmee de belevingswaarde van het gebied wordt versterkt.

b. de gevolgen van de voorziene duur van de grafrust op toekomstige ontwikkelingen;

De natuurgraven worden niet geruimd. Dit betekent dat de natuurbegraafplaats eeuwig natuur zal blijven.

c. de wijze waarop wordt voorzien in parkeerbehoefte van bezoekers.

Er is voorzien in voldoende parkeerbehoefte op eigen terrein. (zie 4.2 Verkeer en parkeren)

In artikel 2.47C is opgenomen:

Een bestemmingsplan voorziet niet in gebruik van gronden ten behoeve van het verstrooien van crematie-as binnen:

- de op kaart 6 aangegeven gebieden die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland, of

- de op kaart 6 aangegeven bos- en natuurgebieden buiten het NNN, of

- de op kaart 3 aangegeven grondwaterbeschermingsgebieden.

Het plangebied valt niet onder één van de hierboven genoemde gebieden. Bovendien is as-verstrooiing niet toegestaan op de natuurbegraafplaats.

Geconcludeerd kan worden dat het planvoornemen in de vorm van natuurbegraven als onderdeel van de natuurontwikkeling, kan worden beoordeeld als passend binnen het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

De gemeenteraad van de gemeente Het Hogeland heeft 16 november 2022 de omgevingsvisie 'Roemte voor het Hogeland' vastgesteld.

In de visie is het beleid voor de verschillende gebieden binnen de gemeente beschreven;

in het algemeen streeft de gemeente voor het landelijk gebied naar een duurzame inrichting waar natuur, water, landbouw en recreatie een plek verdienen.

Belangrijk in de zorg voor de natuur is de vergroting van de biodiversiteit: ruimte geven aan meer soorten planten en dieren. Dat betekent letterlijk ruimte zoeken, maar ook de huidige omgeving nog beter geschikt maken voor verschillende soorten planten en dieren.

Meer gebiedspecifiek is de visiekaart: daarin wordt het gebied ten noorden van de stad Groningen aangeduid als groene hart bij de stad.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPKardingeGroeit-VS01_0008.png"

Visiekaart: kompasgebied: groene hart bij de stad. (planlocatie bij rode ster)

Een van de ambities voor het kompasgebied: groene hart bij de stad is het Groene karakter van het gebied behouden door mogelijkheden te onderzoeken van natuurontwikkeling en versterking van natuurwaarden i.c.m. opwek van duurzame energie en recreatieve ontwikkeling van het gebied.

Geconcludeerd kan worden dat het planvoornemen in de vorm van natuurbegraven als onderdeel van de natuurontwikkeling, kan worden beoordeeld als passend binnen het gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- & Omgevingsaspecten

4.1 Milieu

4.1.1 Milieuzonering

Vanuit het aspect 'goede ruimtelijke ordening' dient voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinderveroorzakende (o.a. bedrijven) en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Hiervoor worden de afstanden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als maatgevend beschouwd. Bovenstaande moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of het perceel zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of het perceel kwetsbaar is voor hinder. Voor de toetsing kan onder meer gebruik worden gemaakt van de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' waarin voor de onderscheiden bedrijfsactiviteiten generieke afstandsnormen zijn opgenomen. Dit betreffen conform jurisprudentie richtafstanden, die indicatief zijn voor een goede ruimtelijke ordening. Bij de toetsing van concrete situaties dient echter maatwerk te worden geleverd. Afwijking van de generieke richtafstanden uit de VNG publicatie is hierbij mogelijk, mits dit goed kan worden gemotiveerd.

Middels milieuzonering in een bestemmingsplan legt de gemeente zones vast tussen bedrijven en milieugevoelige functies zoals woningen, zodat sprake is van een aanvaardbare invloed van bedrijven op de omgeving. De potentiele milieubelasting wordt bepaald door de activiteiten van een bedrijf en per bedrijfstype zijn in de VNG brochure richtafstanden voor de volgende milieuaspecten opgenomen:

  • Geur
  • Stof
  • Geluid
  • Gevaar

In de publicatie ‘Bedrijven en Milieuzonering’ kan voor een natuurbegraafplaats worden aangesloten bij de categorie begraafplaats. De grootste richtafstand bedraagt voor geluid 10 meter. De afstand van de natuurbegraafplaats tot aan de dichtstbijzijnde woningen is ruim groter dan 10 meter. Hiermee is bij deze woningen een goed woon en leefklimaat is gegarandeerd.

4.1.2 Bodem

Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

Binnen het plangebied wordt in het kader van de ontwikkeling van de natuurbegraafplaats geen nieuwe gevoelige functie toegevoegd. Bovendien zijn binnen het plangebied geen bodemverontreinigingen, saneringen of ondergrondse olietanks, benzinepompinstallaties en dergelijke bekend.

Het aspect bodem staat een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de ontwikkeling van de natuurontwikkeling en de natuurbegraafplaats Kardinge groeit, niet in de weg.

4.1.3 Geluid

In de Wet geluidhinder wordt een beperkt aantal typen objecten beschermd, de zogenoemde geluidsgevoelige objecten. De natuurbegraafplaats wordt in het kader van de Wet geluidhinder niet beschouwd als een geluidgevoelig object. Een akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

In de Inspectierichtlijn lijkbezorging is het advies opgenomen te streven naar een geluidbelasting van niet meer dan 40 dB(a). Doordat rondom het plangebied geen geluidhinder veroorzakende inrichtingen zijn gelegen is een dergelijk maximale geluidsbelasting haalbaar.

De natuurbegraafplaats zal naar verwachting nauwelijks geluidhinder gaan geven voor gevoelige objecten in de omgeving. Vanuit de VNG-Reeks bedrijven en milieuzonering hebben begraafplaatsen en uitvaartcentra een grootste normafstand van 10 meter voor het aspect geluid ten opzichte van woningen. De meest nabij gelegen woningen van derden bevindt zich op meer dan 10 meter afstand van de gronden voor natuurbegraven. Er is geen geluidhinder te verwachten.

Er zijn geen belemmeringen op het gebied van geluid die aan de voorgenomen ontwikkeling in de weg staan.

4.1.4 Geur

De beoordeling van geuruitstoot vindt plaats aan de hand van de geldende geurregelgeving en het criterium van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Vanuit de VNG-Reeks bedrijven en milieuzonering hebben begraafplaatsen en uitvaartcentra een grootste normafstand van 0 meter voor het aspect geur ten opzichte van woningen. Er is geen geurhinder vanuit de functie natuurbegraven te verwachten.

Geurgevoelig object

Voor wat betreft de geurgevoeligheid van de functie natuurbegraven: voor geur vanuit de omgeving kan worden gesteld, dat de regelgeving uitsluitend gericht is op het beschermen van wonen en verblijven binnen een gebouw.

Een geurgevoelig object is een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt, waarbij onder «gebouw, bestemd voor menselijk wonen of menselijk verblijf» wordt verstaan: gebouw dat op grond van het bestemmingsplan, bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, [..]mag worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf; (artikel 1 Wet Geurhinder en Veehouderij)

Omdat er grote delen van de dag binnen het ontvangstgebouw mensen aanwezig (kunnen) zijn, kan dit gebouw worden aangemerkt als een geurgevoelig object. Aangezien de afstand tot het bouwvlak van het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf meer dan 150 m bedraagt, is er geen sprake van geurhinder en vormt de aanwezigheid van het ontvangstgebouw geen beperking voor de agrarische bedrijfsontwikkeling in de omgeving.

4.1.5 Lucht

In hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wmb), zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen. Dit hoofdstuk staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Het doel van titel 5.2 Wmb is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Indien een project aangeduid kan worden als Niet in betekende mate (NIBM) vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex artikel 5.16 Wmb. In het besluit NIBM (niet in betekenende mate) wordt gesteld dat een project NIBM is wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

Het initiatief betreft de ontwikkeling van een natuurbegraafplaats met een ontvangstruimte. Het betreft hier een zeer beperkte ontwikkeling. Kleine ontwikkelingen dragen nauwelijks bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Gezien het feit dat de grens voor 'niet in betekende mate'-categorie voor 'woningbouwlocaties' op 1500 woningen ligt, kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling van de natuurbegraafplaats in de categorie 'niet in betekende mate' valt. De ontwikkeling van de natuurbegraafplaats zal dus geen significant negatief effect op de luchtkwaliteit veroorzaken. Derhalve hoeft geen onderzoek naar luchtkwaliteit plaats te vinden.

4.1.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen” (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.

Inrichtingen gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied
Volgens de risicokaart zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen 'inrichtingen gevaarlijke stoffen' of locaties waar vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, gelegen. Het groepsrisico en het plaatsgebonden risico zal door de ontwikkeling van de natuurbegraafplaats derhalve niet toenemen.

Kwetsbare objecten
In de nabije omgeving zijn geen kwetsbare objecten gelegen.

Conclusie

Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen bestaan voor de realisatie van de natuurbegraafplaats.

4.2 Verkeer En Parkeren

In het kader van verkeer en parkeren is een nader onderzoek verricht, dat als bijlage bij deze toelichting is gevoegd. (zie Bijlage 3 Verkeersonderzoek)

Voor de natuurbegraafplaats geldt dat de ontsluiting van het gebied plaatsvindt via de Oosterseweg 31. In het plangebied is binnen de bestemming 'Natuur' ruimte gereserveerd voor het realiseren van parkeervoorzieningen.

In deze paragraaf zal allereerst de situatie met betrekking tot de verkeersafwikkeling van het plangebied worden besproken. Vervolgens zal aandacht worden besteed aan de parkeervraag van de ontwikkeling. De paragraaf zal worden afgesloten met een conclusie over verkeer en parkeren.

4.2.1 Verkeer

Uit het verkeersonderzoek blijkt dat het aantal verkeersbewegingen van en naar de natuurbegraafplaats voornamelijk samenhangt met het aantal voertuigen dat het gebied bezoekt bij een teraardebestelling. Bovenop bezoekers van teraardebestellingen wordt de verkeersgeneratie ook bepaald door regulier bezoek en werknemers. Uit de parkeeranalyse blijkt dat circa 6 auto's per teraardebestelling naar het gebied reizen. Het uitgangspunt van Natuurbegraven Nederland is dat er circa 250 begravingen per jaar plaatsvinden na een aanloop van enkele jaren. Dagelijks kunnen 2 teraardebestellingen plaatsvinden, maar niet gelijktijdig. Daarnaast wordt rekening gehouden met circa 9 auto's per dag voor regulier bezoek en werknemers naar het plangebied reizen. Dit betekent dat het totaal aantal verkeersbewegingen toeneemt met maximaal 42 bewegingen per etmaal. Daarbij is uitgegaan van een worst-case scenario van 2 teraardebestellingen per dag en daarnaast regulier bezoek. Ceremonies worden met dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt en zijn daarom buiten beschouwing gelaten in het verkeersonderzoek (Bijlage 3).

In opdracht van Natuurbegraven Nederland waren in september 2023 al verkeerstellingen uitgevoerd op dezelfde locaties. Achteraf is gebleken dat deze tellingen geen representatief beeld van de bestaande situatie vormen, vanwege afzettingen van de Noordelijke Ringweg. Als gevolg van deze afzettingen zou op het moment van de tellingen uitzonderlijke verkeersdrukte op de Noorddijkerweg en in Zuidwolde zijn geweest. Om deze reden zijn de verkeerstellingen uit september 2023 buiten beschouwing gelaten in het verkeersonderzoek. Dit vertekende beeld van de bestaande situatie is een van de redenen geweest om in februari 2024 nieuwe tellingen te laten uitvoeren.

Een analyse van de verkeersintensiteiten in het verkeersonderzoek laat zien dat het effect van de natuurbegraafplaats zeer beperkt is op het omliggend wegennet. Op nagenoeg alle onderzochte wegen blijft de verkeersintensiteit naar verwachting onder de grenswaarde van de verkeersintensiteit, ondanks worst-case benadering van de verkeersgeneratie.

De zuidzijde van de Noorddijkerweg overschrijdt in de huidige situatie (excl. ontwikkeling) al de grenswaarde (o.b.v. wegbreedte i.c.m. onverharde bermen). Het effect van de natuurbegraafplaats is hier met een verkeerstoename van 13 mvt/etm naar verwachting zeer beperkt. Dit neemt niet weg dat in de huidige situatie al sprake is van een 'knelpunt', al is de ontwikkeling van de natuurbegraafplaats in Kardinge hier niet de oorzaak van. Het verkeerskundig effect van het plan Kardinge Groeit, zonder daarbij ceremonies op locatie mogelijk te maken, is in de praktijk verwaarloosbaar. De toevoeging van de natuurbegraafplaats maakt deze situatie in de praktijk niet of nauwelijks slechter en waarneembaar. Zeker wanneer wordt meegenomen dat de verkeersgeneratie worst case is berekend en de extra verkeersbewegingen grotendeels buiten de spitsperioden plaats zal vinden.

Het verkeersonderzoek is toegevoegd als Bijlage 3 Verkeersonderzoek.

4.2.2 Parkeren

Voor de berekening van de parkeervraag wordt onderscheidt gemaakt in de parkeervraag bij teraardebestellingen en de parkeervraag voor het reguliere bezoek. In voorliggend bestemmingsplan voor Kardinge Groeit zijn ceremonies uitgesloten, om deze reden is de parkeervraag hiervoor buiten beschouwing gelaten. Het plan Kardinge Groeit maakt natuurbegraven mogelijk, met de daarbij behorende teraardebestellingen. In het verkeersonderzoek wordt daarom gekeken naar de parkeervraag voor regulier bezoek en teraardebestellingen. De subparagraaf sluit af met een berekening van de totale parkeervraag van de natuurbegraafplaats 'Kardinge'.

4.2.3 Conclusie

Ook zonder de toevoeging van de natuurbegraafplaats overschrijdt de zuidzijde van de Noorddijkerweg overschrijdt al de grenswaarde (o.b.v. wegbreedte i.c.m. onverharde bermen). Het effect van de natuurbegraafplaats is hier met een verkeerstoename van 13 mvt/etm naar verwachting zeer beperkt. Het verkeerskundig effect van het plan Kardinge Groeit, zonder daarbij ceremonies op locatie mogelijk te maken, is in de praktijk verwaarloosbaar. De toevoeging van de natuurbegraafplaats maakt deze situatie in de praktijk niet of nauwelijks slechter en waarneembaar. Hiermee is de verkeerssituatie met betrekking tot het plangebied acceptabel.

Voor de natuurbegraafplaats is een parkeerplaats ontworpen met daarop ruimte voor 15 auto's. Daarmee voldoet het parkeeraanbod aan de parkeervraag. Minder of meer parkeerplekken dan 15 is niet toegestaan op basis van de planregels en het daaraan gekoppelde inrichtings- en beheerplan.

De parkeerplaats is bestemd voor bezoekers van het gebied, een teraardebestelling (nabestaanden) en informatiegesprekken en voor medewerkers. De parkeerplaats komt naast het erf te liggen. De parkeerplaats heeft een natuurlijk karakter. Op de parkeerplaats wordt tussen struiken en eventueel bomen geparkeerd. Omdat de natuur de overhand heeft, is de parkeerplaats ruim opgezet. Dit biedt ruimte om de parkeerplekken op de parkeerplaats aan te leggen daar waar de natuur dit toelaat. Aan de zuidwestkant, bij de ingang van het terrein, wordt ook een plek gerealiseerd om fietsen te parkeren. Hiermee vormt ook het aspect parkeren geen belemmering voor het plan.

4.3 Natuur

Het planvoornemen is getoetst aan de regels van de Wet natuurbescherming, dat gericht is op zowel gebiedsbescherming als op soortenbescherming. De natuurtoets is als bijlage toegevoegd aan dit plan (zie Bijlage 4 Natuurtoets Kardinge groeit) De conclusies uit deze toets luiden als volgt:

4.3.1 Beschermde gebieden

Natura 2000-gebied

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het Zuidlaardermeergebied, ligt op circa 7,8 km afstand van het plangebied.

Ondanks de relatief grote afstand zijn negatieve effecten ten gevolge van stikstofemissie door een verhoging van het aantal vervoersbewegingen naar het plangebied in de gebruiksfase dan wel door natuurontwikkeling en het natuurbegraven, nooit volledig uit te sluiten. In de natuurtoets is derhalve een AERIUS- berekening opgenomen, waaruit blijkt dat er geen sprake is van negatieve effecten op het Natura 2000-gebied.

Als gevolg van de realisatie en het gebruik van Kardinge Groeit is er geen sprake van een bijdrage aan de stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige habitattypen in nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Negatieve effecten op deze Natura 2000-gebieden als gevolg van een bijdrage aan de stikstofdepositie zijn daarmee uitgesloten. De AERIUS-berekeningen zijn als bijlagen bij de natuurtoets gevoegd (zie Bijlage 4 NatuurtoetsKardinge groeit). In de AERIUS-berekening is rekening gehouden met een worst-case benadering van het aantal vervoersbewegingen in de gebruiksfase. Het uitgangspunt is dat er minder vervoersbewegingen plaatsvinden in de gebruiksfase dan waar rekening mee is gehouden, omdat ceremonies niet mogelijk worden gemaakt in voorliggend plan. Voor de zekerheidsmarge in de berekening is uitgegaan van een aantal vervoersbewegingen die met name wordt bepaald door ceremonies.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt niet in (de omgeving van) het NNN, dus het toetsingskader van het NNN is niet van toepassing. Tevens is het plangebied ook geen onderdeel van bos- en natuurgebieden buiten het NNN. Zowel voor het NNN als bos- en natuurgebied buiten het NNN geldt geen externe werking.

4.3.2 Beschermde soorten

Ten behoeve van de soortenbescherming wordt het volgende in de als bijlage opgenomen natuurtoets (zie Bijlage 4 Natuurtoets Kardinge groeit) geconcludeerd:

Het plangebied vormt leefgebied voor enkele algemeen voorkomende beschermde soorten grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Grond- en graafwerkzaamheden in het kader van de voorgenomen ingreep kunnen deze soorten treffen. Het gaat om soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt voor overtreding van verbodsbepalingen bij werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling. Een ontheffing is daarom niet nodig.

In verband met het voorkomen van de poelkikker in het plangebied is voor het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden een ontheffing van de Wnb nodig voor het vernietigen van voortplantingswateren en overwinteringsgebied. Door de voorgenomen grond- en graafwerkzaamheden kunnen overwinteringsplaatsen worden verstoord en vernield. Het is verboden de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren te beschadigen of te vernielen (Wnb: Art 3.5 lid 4) of dieren opzettelijk te verstoren (Wnb: Art 3.5 lid 2). Ook is er een gerede kans dat dieren worden gedood door de voorgenomen werkzaamheden (Wnb: Art 3.5 lid 1). Als een ontheffing van verbodsbepalingen voor de poelkikker nodig is geldt bij de beoordeling de uitgebreide toets. De aanvraag wordt beoordeeld op de onderstaande onderdelen:

In welke mate wordt de functionaliteit van de vaste voortplantings-, rusten / of verblijfplaats aangetast door de voorgenomen activiteiten, waarbij men de verbodsbepalingen moet overtreden?

  1. 1. Welk wettelijk belang is er? Er moet één van de volgende belangen gelden:
    1. a. bescherming van flora en fauna
    2. b. volksgezondheid of openbare veiligheid
    3. c. dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu wezenlijke gunstige effecten
  2. 2. Is er een andere bevredigende oplossing (alternatievenafweging) ten aanzien van:
    1. a. de locatie
    2. b. de inrichting op de locatie
    3. c. de wijze van uitvoering van de werkzaamheden
  3. 3. Komt de gunstige staat van instandhouding van de lokale populatie niet in gevaar?

Het gebied wordt in de toekomstige situatie ingericht met open water, bestaande uit een slenk met natuurvriendelijke oevers. Aan de zuidkant van het gebied wordt een natte natuurbuffer gerealiseerd. De oevers worden begroeid met riet, rietgras, zeggen en biezen. In het gebied worden ook enkele kleine poelen gerealiseerd. Er wordt gestreefd naar natuurtype N05.04 Dynamisch moeras/N05.03 Veenmoeras (Tonckens, 2024). Ook langs de sloten die behouden blijven, rondom het gebied, zal een natuurvriendelijke oever worden aangelegd. Mits wordt voorkomen dat de waterpartijen volledig dichtgroeien met riet of ander hoogopgaande vegetatie zal het plangebied ook in de toekomst een goed leefgebied vormen voor de poelkikker en zullen de effecten op de poelkikker op voortplantingswateren en overwinteringsgebieden tijdelijk van aard zijn.

Bij werkzaamheden in en rondom de sloten binnen het plangebied kunnen verblijfplaatsen van waterspitsmuizen verloren gaan. Het vernietigen of beschadigen van voortplantings- en verblijfplaatsen van de waterspitsmuis is een overtreding van de Wnb artikel 3.10.

Bij werkzaamheden in en rondom de sloten kan eveneens foerageergebied van waterspitsmuizen verloren gaan. Het opzettelijk verstoren van foerageergebieden en individuen is echter geen verbodsbepaling voor soorten van het 'beschermingsregime andere soorten'. Wel dient rekening gehouden te worden met de zorgplicht.

Nader onderzoek

Op basis van de beschikbare informatie kan geen uitsluitsel worden gegeven over de betekenis van het plangebied voor steenmarter, waterspitsmuis, huismus en vleermuizen. Om hierover uitsluitsel te kunnen geven is voor de waterspitsmuis nader onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 5) Tijdens het nader onderzoek zijn geen verblijfplaatsen van waterspitsmuizen vastgesteld. Voor wat betreft waterspitsmuis zijn er dan ook geen vervolgstappen benodigd.

De betekenis van de plannen voor de steenmarter, vleermuis en huismus hebben betrekking op de boerderij. Indien verbouwing van de boerderij aan de orde is, is voor deze soorten nader onderzoek nodig. Deze onderzoeken dienen te worden uitgevoerd voor een eventuele bouwvergunning.

Indien het plangebied van betekenis is voor deze soorten, kan naar het oordeel van het bevoegd gezag een ontheffing van de Wnb noodzakelijk zijn.

Maatregelen om overtreding Wnb te voorkomen

Bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van algemene broedvogels en haas om negatieve effecten op deze soorten - en daarmee overtreding van verbodsbepalingen van de Wnb - te voorkomen.

Voor zowel de inrichting als het gebruik van de natuurbegraafplaats zijn werkprotocollen op gesteld. Het werkprotocol beheer en gebruik is gekoppeld aan de regels (art. 4.3.1). Hierin is aangegeven hoe om te gaan met beschermde soorten.

Door het toepassen van de maatregelen uit de werkprotocollen wordt overtreding van de Wnb voorkomen.

4.3.3 Conclusie

In de natuurtoets (zie Bijlage 4 Natuurtoets Kardinge groeit) wordt geconcludeerd dat het planvoornemen geen nadelig gevolg heeft voor de beschermde gebieden. Voor enkele beschermde soorten dient nader onderzoek te worden uitgevoerd dan wel ontheffing te worden gevraagd.

4.4 Waterhuishouding

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De waterparagraaf geeft een beschrijving van de beleidsuitgangspunten, waterhuishoudkundige situatie en wateropgaven in het plangebied, (motivatie van) meest geschikte oplossingen en ruimtelijke consequenties daarvan.

4.4.1 Waterhuishouding plangebied

Grondwater

Op basis van het waterhuishoudkundig onderzoek (zie Bijlage 6 Waterhuishoudkundig plan) kan worden geconcludeerd dat de grondwaterpeilen na de geplande ophogingen in het gebied, zoals opgenomen in paragraaf 4.2 van het inrichtings- en beheerplan (zie Bijlage 1 Inrichting- en beheerplan Kardinge groeit incl.LESA), aan de vereiste ontwateringseisen uit het Besluit op de lijkbezorging voldoen. Uiteindelijk bepaalt de gemiddeld hoogste grondwaterstand ten opzichte van het maaiveld waar natuurbegraven mogelijk is.

De verwachte gemiddelde grondwaterstand in het plangebied bedraagt circa NAP -1,40 m tot -1,60 m. De meest conservatieve gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) ligt op circa NAP -1,15 m, de meest conservatieve gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) op circa NAP -1,91 m. Dit betekent dat de grondwaterstand (en dus ontwateringsdiepte) in het plangebied tussen de circa 0,2 en 0,9 m-mv ligt.

Om te voldoen aan de Wet op de lijkbezorging moet er een ontwateringsdiepte van 1,45 m worden behaald. Deze volgt uit de 30 cm (afstand GHG tot kist) + 50 cm (kisthoogte) + 65 cm (kist tot mv). De ontwateringsdiepte in de huidige situatie is beperkt, aangezien de freatische grondwaterstand dicht aan maaiveld staat vanwege de slecht doorlatende kleiige ondergrond. De freatische grondwaterstand varieert tussen de 0,2 en 0,9 m-mv, terwijl deze dus minimaal 1,45 m moet bedragen.

Aan de vereiste ontwateringsdiepte voor begraven wordt voldaan door middel van ontwatering en ophoging van delen van het gebied.

Voordat ophoging kan plaatsvinden dient ter plaatse van de geplande ophoging eerst 0,5 meter grond te worden afgegraven, zoals nader wordt toegelicht in het hydrologisch onderzoek (zie Bijlage 6Waterhuishoudkundig plan).

Deze afgegraven grond wordt opgevuld met zand. Vervolgens wordt goed doorlaadbare grond opgebracht waarin kan worden begraven.

Het ophogen gebeurt zoveel mogelijk met gebiedseigen materiaal. Op bijgevoegde kaart in paragraaf 4.2 van het inrichtings- en beheerplan is te zien welke delen van het plangebied opgehoogd worden. Het maaiveld zal met maximaal 1,0 meter worden verhoogd. Het gaat om totaal circa 18,5 hectare waarvan het maaiveld de hoogte bereikt waarmee kan worden voldaan aan de vereiste ontwateringsdiepte (1,45 m t.o.v. de gemiddeld hoogste grondwaterstand).

Bij de ophoging wordt een natuurlijke uitgangssituatie nagebootst met een glooiend reliëf waarop zich vervolgens een kruiden- en faunarijk grasland kan ontwikkelen.

Op basis van nader uit te voeren onderzoek wordt de ophoging verder uitgewerkt.

Oppervlaktewater

Op de hoogtekaart is een oud slenk patroon te zien, die in de huidige waterhuishouding geen rol speelt. Voor de ontwatering ten behoeve van de landbouw zijn in het gebied tal van rechte sloten aanwezig die kenmerkend zijn voor het huidige landbouwgebruik van het gebied. Deze sloten worden gedempt ten behoeve van de meer natuurlijke inrichting en natuurfunctie van het gebied.

Met provincie Groningen heeft een overleg plaatsgevonden over het dempen van de kenmerkende sloten in het gebied en zichtbaar maken van deze historische structuren in het nieuwe landschap. De conclusie uit het overleg is dat de bestaande rechte sloten als een rafelig patroon waar mogelijk worden teruggebracht in het nieuwe landschap (zie de kaart in figuur 11 en bijlage 2 in Bijlage 1 Inrichting- en beheerplan Kardinge groeitincl. LESA). Daarmee wordt het verkavelingspatroon ook in het nieuwe landschap zichtbaar en beleefbaar gemaakt. Dit door middel van bijvoorbeeld een kleine verlaging in het maaiveld of door te spelen met verschillende grondsoorten in de toplaag.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPKardingeGroeit-VS01_0009.png"

Bij de nieuwe inrichting van het gebied wordt op verschillende plekken oppervlaktewater teruggebracht. Zo wordt de oude slenk centraal door het gebied teruggebracht, waarmee de ontstaansgeschiedenis van het gebied weer deels zichtbaar wordt gemaakt. De slenk gaat weer watervoeren, met water aangevoerd uit de beheerde terreinen van Natuurmonumenten in Kardinge. Hiermee krijgt het gebied een functie in de natte verbinding van de natuurgebieden ten noordoosten van de stad Groningen richting het Lauwersmeergebied. De slenk wordt voorzien van natuurvriendelijke oevers en open water.

Daarnaast wordt aan de zuidzijde van het gebied een natte natuurbuffer gerealiseerd, zodat daarmee de gewenste afstand ontstaat tussen de wijk Beijum en het natuurbegraven.

Deze natte zone is in het bestemmingsplan vastgelegd met de bestemming 'Water'. De strook speelt een belangrijke rol in de natte verbindingszone is optimaal voor de natuur en niet toegankelijk voor de wandelaar.

Met waterschap Noorderzijlvest heeft een overleg plaatsgevonden over de inrichting en beheer van het gebied en de waterpeilen. De conclusies uit dit overleg zijn meegenomen in het waterhuishoudkundig onderzoek (zie Bijlage 6 Waterhuishoudkundig plan).

Het Waterschap Noorderzijlvest heeft beleid opgesteld met betrekking tot waterberging. In de keur is opgenomen dat het veranderen van oppervlaktewateren niet mag leiden tot verlies aan waterbergend vermogen in het plangebied. Dit betekent dat het inrichtingsplan niet minder waterbergend oppervlakte mag hebben dan de huidige situatie.

De waterberging in het inrichtingsplan wordt als 2 delen bekeken. Het oppervlaktewater is opgedeeld in een noordelijk en zuidelijk deel die niet in directe hydrologische verbinding staan. Het noordelijk deel dient als waterberging voor peilgebied Oosterhuizen, terwijl het zuidelijk deel waterberging is voor Beijum-Noord.

Het noordelijk deel heeft in het inrichtingsplan een wateroppervlak van circa 22.000 m2 Het zuidelijk deel heeft een natte oppervlakte van circa 28.000 m2. Gecombineerd is de wateroppervlakte in het plangebied dus toegenomen van circa 7.300 m2 naar circa 50.000 m2.
Als onderdeel van het inrichtingsplan wordt echter ook een parkeergelegenheid aangelegd (noordoosten) van ca. 2.500 m2. Hiervan wordt aangenomen dat deze halfverhard is en dus voor de helft meetelt in verhard oppervlak. Daarnaast staat in het inrichtingsplan een gebouwtje bij de parkeerplaats. Deze is echter in de huidige situatie ook aanwezig en leidt dus niet tot een verandering van verhard oppervlak.

In het inrichtingsplan worden ook halfverharde paden aangelegd. De neerslag die hier op valt en zijwaarts van het pad af stroomt wordt echter niet rechtstreeks afgevoerd naar het oppervlaktewater, maar kan de bodem in sijpelen (infiltreren). Deze halfverharde paden worden daarom niet meegenomen in de watercompensatieberekening.
Netto is een aanzienlijke toename (ruim 5,5 keer) van de waterberging van het gebied.

Hiermee wordt voldaan aan de eis van het waterschap dat het bergingsoppervlak niet mag afnemen (zie ook paragraaf 5.2 van het waterhuishoudkundig onderzoek Bijlage 6 Waterhuishoudkundig plan).

In het gebied is voldoende ruimte voor waterberging. De waterpartijen zijn permanent watervoerend.

Afvalwater

Het ontvangst- en beheergebouw wordt voorzien van een toilet en keukenblok en zal zodoende afvalwater opleveren. De hoeveelheid afvalwater zal nagenoeg gelijk zijn als dat van de bestaande woning. Voor het afvoeren van het afvalwater is een aansluiting aanwezig op het bestaande riool.

Hemelwater

De aanleg van verhard oppervlak dient gecompenseerd te worden. Voor plannen en projecten met een maximale toename van verhard oppervlak van 750 m², geldt echter een vrijstelling voor het creëren van compenserende waterberging. Wel dient voorkomen te worden dat overlast ontstaat door het afstromende hemelwater.

De ontwikkeling van het gebied voorziet niet in een toename van verharding. Daar waar sprake is van de aanleg van wandelpaden of een parkeerplaats, zal worden gewerkt met halfverharding. Het planvoornemen voorziet in de aanleg van een hoofdpad van 2,5 meter breed en 1.200 meter lang een overige wandelpaden van 2 meter breed en samen 2.850 meter lang. Daarnaast biedt het plan de ruimte om een parkeerplaats met oprit in halfverharding met een maximaal oppervlakte van 2.500 m2 aan te leggen. Het bestaande erf wordt gehandhaafd.

De beperkte toename aan halfverharding (circa 11.200 m2) zal niet leiden tot een (versnelde) afvoer van hemelwater naar het oppervlaktewater. Het gaat hier om een open natuurgebied waar het water goed kan infiltreren in de bodem, waar voldoende ruimte is voor waterberging en waardoor een relatief klein oppervlakte aan halfverharding geen overlast zal veroorzaken. Er zal geen versnelde afstroming van het hemelwater naar het oppervlaktewater plaatsvinden. In het plangebied is rekening gehouden met ruim voldoende oppervlaktewater ten behoeve van extra waterberging, waar het hemelwater indien nodig naar kan afstromen.

4.4.2 Conclusie

Gelet op het bovenstaande kan er worden geconcludeerd dat het aspect waterhuishouding geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

4.5 Cultureel Erfgoed

Erfgoedwet

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2024 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Aangezien dit plan voor 1 januari 2024 ter inzage heeft gelegen, en dus volgens het overgangsrecht van de Omgevingswet op basis van de oude wet- en regelgeving moet worden afgerond, is dit plan getoetst aan dit overgangsrecht.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. Daarbij dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten.

Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.5.1 Archeologie

Het plangebied en directe omgeving zijn van historisch belang. Dit blijkt onder andere uit het feit dat in de directe omgeving archeologische vondsten zijn gedaan die wijzen op middeleeuwse verkaveling en bewoning. De borg Beyum (oÍ Sikinghe) ligt ook in de nabijheid van het plangebied.

Het landschap in en rondom het plangebied is in de Late Middeleeuwen vormgegeven. Van oudsher zijn de hoger gelegen kwelders bewoond, waaronder ter plaatse van Zuidwolde. Ruim 300 m ten oosten van het plangebied ligt nog een kwelderwal. Het plangebied ligt in een vlakte daar tussenin. Vanuit de kwelderwallen is dit tussenliggende gebied in de Late Middeleeuwen ontgonnen en zijn ook boerderijen gesticht.

Op de kadastrale minuut uit het begin van de 19e eeuw zijn de oude, historische structuren en elementen rondom het plangebied duidelijk zichtbaar:

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPKardingeGroeit-VS01_0010.png"

Historische structuren en elementen

Belangrijke elementen zijn de molen ten noordwesten van het plangebied van waaruit richting het zuiden en oosten een sloot is gegraven (groene cirkel met groene pijlen). De sloot in zuidelijke richting voorzag de gracht van de vroegere borg Beijum van water. De windsloot die de noordgrens van het plangebied vormt en de watergang ten westen zijn overblijfselen van deze oude molensloten. Bij de Oosterseweg op de oostgrens van het plangebied lag vroeger een t-splitsing waarbij de sloot verder liep in noordelijke en zuidelijke richting. In zuidelijke richting werd het water naar de omgrachting van een boerderijplaats gebracht (huidige Oosterseweg 33). Deze noord-zuid georiënteerde sloot is in de loop van de 19e eeuw gedempt. De vondst van sporen van een afwateringskanaal/greppel/sloot uit de Late Middeleeuwen – Nieuwe tijd met fragmenten van kogelpotaardewerk uit de 11e – 12e eeuw direct ten noordoosten van het plangebied betreft vermoedelijk deze gedempte molensloot.

Uit de historische gegevens en archeologische vondsten blijkt dat het plangebied binnen een laatmiddeleeuwse hoofdstructuur past met de molen met bijbehorende molensloten, borg Beijum en een boerderijplaats. Binnen het plangebied zelf worden op basis van het historisch kaartmateriaal en verkavelingspatroon geen bijzondere elementen verwacht, behalve dat het huidige kavelpatroon in oorsprong uit de Late Middeleeuwen dateert. In de ondergrond ligt een aantal oude gedempte sloten (vergelijking tussen de kadastrale minuut uit het begin van de 19e eeuw en de huidige situatie). Op basis van deze gegevens is de conclusie dat archeologisch onderzoek ter plaatse van het plangebied weinig potentie heeft. De kans dat door de herinrichting van het plangebied behoudenwaardige archeologische resten verloren gaan, wordt daarmee laag ingeschat. Met de nieuwe inrichting van het gebied krijgt het huidige verkavelingspatroon met sloten een plek in het landschap doordat deze waar mogelijk als een rafelig patroon in het landschap wordt weergegeven. Daarmee is het uitgangspunt het verkavelingspatroon ook in het nieuwe landschap zichtbaar en beleefbaar te maken.

4.5.2 Cultuurhistorie

Vanuit de gemeentelijke wens om de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en in het bijzonder het erfgoed te behouden, gelet op de bepalingen vanuit de provinciale verordening, is voor de voormalige gemeente Bedum het facet- bestemmingsplan 'Bedum gebouwd erfgoed' opgesteld (vastgesteld 28 augustus 2019, door de voormalige gemeente Bedum).

Dit bestemmingsplan biedt bescherming aan gebieden waar de cultuurhistorische, landschappelijke en/of stedenbouwkundige waarden onder druk kunnen komen te staan als er geen nadere afweging kan plaatsvinden ten aanzien van sloop en nieuwbouw van panden, bijvoorbeeld als gevolg van schade door de gaswinning in het gebied.

Het facet- bestemmingsplan is opgesteld om het aanwezige bebouwde erfgoed in de voormalige gemeente Bedum van een passende bescherming te voorzien, een en ander in nauwe samenhang met de omgeving (dorp/landschap).

De bestaande woning / voormalige boerderij, gelegen aan de Oosterseweg 31, heeft in het facet-bestemmingsplan een aanduiding 'specifieke vorm van waarden - karakteristiek gebouw' gekregen. (zie ook par. 1.3.)

In het onderhavig bestemmingsplan 'Kardinge Groeit' zijn zowel de aanduiding 'specifieke vorm van waarden - karakteristiek gebouw' als de strenge bouw en sloopregels voor het karakteristieke gebouw opgenomen. Daarmee sluit ook dit bestemmingsplan bij uitstek aan op de insteek van de Erfgoedwet.

4.6 Leidingen

In het plangebied zijn geen leidingen met een planologisch relevante beschermingszone gelegen, noch overlapt een beschermingszone van een planologisch relevante leiding met het plangebied.

Hoofdstuk 5 Juridisch Plan

5.1 Algemeen

Dit hoofdstuk gaat in op de wijze van juridische vertaling in planregels van de voor het plangebied gewenste ontwikkeling. Om de kwaliteit van het gebied te bewaken kent dit bestemmingsplan een gedetailleerd karakter. In de beschrijving in hoofdlijnen is aangegeven hoe het gemeentebestuur het gewenste ruimtelijke beleid wil realiseren. Bij toekomstige ontwikkeling vormt de beschrijving in hoofdlijnen in belangrijke mate het toetsingskader.

De planregels zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. In de volgende paragraaf wordt de inhoud nader toegelicht. Bij het opstellen van de planregels en de verbeelding is uitgegaan van de richtlijnen “Standaard voor Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012)” De SVBP 2012 omvat verplichtingen en aanbevelingen ten aanzien van de vormgeving en indeling van de planregels en de verbeelding.

5.2 Toelichting Op De Regels

5.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen: in dit artikel wordt een aantal in het plan gebruikte begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van de begrippen beperkt en daarmee de duidelijkheid en rechtszekerheid van het plan vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten: in dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

5.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

De voormalige boerderij aan de Oosterseweg 31 zal worden gebruikt voor levensbeschouwelijke doeleinden in de vorm van een informatie- en ontvangstruimte met bijbehorend kantoor, ten behoeve van de natuurbegraafplaats. Vanwege de karakteristieke waarde is het uiterlijk, dakhelling, maatvoering e.d. beschermd in de regels.

Artikel 4 Natuur

Binnen de bestemming Natuur is de functieaanduiding ‘specifieke vorm van natuur – natuurbegraafplaats’ opgenomen, voor de delen van het terrein waarbinnen natuurbegraven mogelijk wordt gemaakt. Hiervoor is gekozen omdat het natuurbegraven ondergeschikt is aan de functie natuur, onder andere door het gebruik van onbehandelde en/of onbewerkte natuurlijke materialen en de aanwezige waarden niet wezenlijk worden aangetast. Het gebied met deze aanduiding mag gebruikt worden ten behoeve van het begraven van lichamen en/of bewaren van as, bijvoorbeeld in een urn, waarbij zo veel mogelijk gebruikt wordt gemaakt van onbehandelde en/of onbewerkte natuurlijke materialen.

Binnen deze bestemming wordt, binnen de hiervoor bedoelde aanduiding, ook een parkeerplaats mogelijk gemaakt. Voor de ontwikkeling van de natuurbegraafplaats zijn gelet op de parkeervraag 15 parkeerplekken benodigd. Het realiseren van minder of meer parkeerplekken dan de hiervoor genoemde 15 is niet toegestaan op basis van de planregels en het daaraan gekoppelde inrichtings- en beheerplan. Met 15 parkeerplekken wordt rekening gehouden met een beperkt aantal bezoekers voor de natuurbegraafplaats, dit is in lijn met het verkeersonderzoek.

In de regels zijn, waar nodig, specifieke bouw en gebruiksregels met betrekking tot deze aanduidingen opgenomen.

Artikel 5 Water

De bestemming Water ligt op de zuidelijke strook in het plangebied. De gronden binnen deze strook zijn bestemd voor waterpartijen en waterlopen, waterberging en/of waterhuishouding en moerasvorming, oevers en oeverbeplanting en overige groenvoorzieningen.

5.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel: In dit artikel is een regel opgenomen die voorkomt dat een al verleende bouwvergunning meegenomen word bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Algemene bouwregels: In dit artikel zijn algemene regels opgenomen voor afwijkende maatvoering bij herbouw van bestaande gebouwen.

Algemene gebruiksregels: In dit artikel zijn algemene regels opgenomen voor strijdig gebruik.

Algemene afwijkingsregels: In dit artikel zijn algemene regels opgenomen op grond waarvan kan worden afgeweken van het bestemmingsplan in verschillende specifieke gevallen. Het betreft hier bijvoorbeeld afwijking van de maatvoering.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht: Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Ook is in dit artikel een hardheidsclausule opgenomen die ontheffing mogelijk maakt indien het hanteren van de overgangsregels leidt tot onbillijkheid jegens personen.

Slotregel: Het laatste artikel “Slotregel” geeft de officiële naam van het plan aan, wanneer naar het plan wordt verwezen.

Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Aanvaardbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Behoudens kosten voor ambtelijke voorbereiding en begeleiding van het planproces zijn er geen kosten voor de gemeente in exploitatieve sfeer. De ontwikkeling bevindt zich op particulier terrein en de ontwikkeling betreft een particulier initiatief.

Er zal tussen de initiatiefnemers en de gemeente Het Hogeland een anterieure overeenkomst worden gesloten om de gemeentelijke kosten in vast te leggen. Hiermee zijn de gemeentelijke kosten anderszins verzekerd en hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

6.2 Maatschappelijke Aanvaardbaarheid

De maatschappelijke haalbaarheid heeft als doel aan te tonen, dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft. In dat kader heeft zorgvuldig vooroverleg plaatsgevonden en is gelegenheid tot inspraak geboden.

Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Bro wordt bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg gepleegd met het waterschap en de diensten van het Rijk en de provincie die betrokken zijn bij de ruimtelijke ordening en eventueel andere gemeenten.

Omgevingsdialoog

Ten behoeve van de planvorming heeft een uitgebreide omgevingsdialoog plaatsgevonden. Het ontwerp voor het plangebied is samen met betrokken omwonenden en belanghebbenden tot stand gekomen. Hiervoor hebben verschillende bewonersbijeenkomsten plaatsgevonden en zijn meerdere ontwerpateliers georganiseerd. Daarnaast is er een website www.kardingegroeit.nl, waar informatie wordt verstrekt en waarlangs de omgeving wordt meegenomen in de planontwikkelingen. Met regelmaat worden omwonenden op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen via een nieuwsbrief.

De wijze waarop de omgeving is betrokken bij de planvorming is uitgebreid toegelicht in het participatieverslag (zie Bijlage 7 Participatieverslag).

6.3 Zienswijzen Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan 'Kardinge Groeit' heeft vanaf 1 december 2023, gedurende 6 weken ter inzage gelegen. In deze periode is iedereen in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het ontwerpbestemmingsplan en indien gewenst te reageren.

Over het ontwerpbestemmingsplan zijn verschillende zienswijzen ingediend. In de 'Nota van Zienswijzen (toegevoegd als Bijlage 8) zijn allen zienswijzen samengevat en van een reactie voorzien. In dat kader zijn alle zienswijzen in zijn geheel bij de beoordeling betrokken. Waar sprake is van aanpassingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan is dit concreet aangegeven. Daarnaast zijn ook de ambtahalve aanpassingen opgesomt en toegelicht in de Nota. De Nota van zienswijzen is als Bijlage 8 Nota van zienswijzen bij dit bestemmingsplan toegevoegd.

Bijlage 1 Inrichtings- En Beheerplan Kardinge Groeit

Bijlage 1 Inrichtings- en beheerplan Kardinge groeit

Bijlage 2 Werkprotocol Kardinge Groeit

Bijlage 2 Werkprotocol Kardinge groeit

Bijlage 1 Inrichting- En Beheerplan Kardinge Groeit Incl. Lesa

Bijlage 1 Inrichting- en beheerplan Kardinge groeit incl. LESA

Bijlage 2 Werkprotocol Kardinge Groeit

Bijlage 2 Werkprotocol Kardinge groeit

Bijlage 3 Verkeersonderzoek

Bijlage 3 Verkeersonderzoek

Bijlage 4 Natuurtoets Kardinge Groeit

Bijlage 4 Natuurtoets Kardinge groeit

Bijlage 5 Vervolgonderzoek Waterspitsmuis

Bijlage 5 Vervolgonderzoek waterspitsmuis

Bijlage 6 Waterhuishoudkundig Plan

Bijlage 6 Waterhuishoudkundig plan

Bijlage 7 Participatieverslag

Bijlage 7 Participatieverslag

Bijlage 8 Nota Van Zienswijzen

Bijlage 8 Nota van zienswijzen