Warffumerweg 5, Rasquert
Wijzigingsplan - gemeente Het Hogeland
Vastgesteld op 26-03-2024 - vastgesteld
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het wijzigingsplan Warffumerweg 5, Rasquert met identificatienummer NL.IMRO.1966.BPW9955VP5-VS01 van de gemeente Het Hogeland;
1.2 wijzigingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aan huis verbonden bedrijf:
een dienstverlenend c.q. ambachtelijk bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.4 aan- en uitbouw:
een onderdeel van een hoofdgebouw dat door de vorm daarvan onderscheiden kan worden en dat door zijn ligging en/of in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.7 ambachtelijk bedrijf:
het bedrijfsmatig geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of het leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met het ambacht;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.9 bed and breakfastaccommodatie:
het tegen betaling aanbieden van logies en ontbijt in of bij een bewoond pand;
1.10 bedrijf:
inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, handel, vervoer of nijverheid;
1.11 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.12 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een aan-huis-verbonden bedrijf, een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.13 bestaand:
het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 bijgebouw:
een gebouw, dat in bouwkundig en/of visueel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw;
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.17 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten; het agrarische bouwperceel bestaat uit een denkbeeldige rechthoek van 1,5 ha, dan wel 1 ha, afhankelijk van de kwetsbaarheid van het landschap;
1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.20 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.21 detailhandel:
bedrijfsmatig te koop aanbieden en uitstallen van goederen met het oog op de verkoop van die goederen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan voor de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.22 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
1.23 gebouw:
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.24 hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.25 houtteelt:
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de melding en herplantplicht ingevolge Wet natuurbescherming;
1.26 kap:
een afdekking onder een hoek van meer dan 5° met het horizontale vlak;
1.27 landschappelijke waarden:
essentiële elementen en kenmerken van landschappen, fysiek van aard;
1.28 natuurlijke waarden:
biotische en abiotische waarden van een gebied;
1.29 nevenactiviteit:
een economische activiteit die, gelet op de bestemming, niet als hoofdactiviteit kan worden aangemerkt;
1.30 niet-agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat niet is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, inclusief houtteelt, of het houden van dieren;
1.31 ondersteunende detailhandel:
ondergeschikte detailhandel, ter ondersteuning van de hoofdfunctie, waarvan de openingstijden zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdfunctie;
1.32 paardrijbak:
buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;
1.33 peil:
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.34 recreatief verhuren:
het tegen vergoeding beschikbaar stellen van een woning voor verblijfsrecreatie;
1.35 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.36 slopen:
het afbreken of weghalen van gebouwen of onderdelen van gebouwen;
1.37 tuin:
grond die niet tot het erf behoort, maar wel deel uitmaakt van de woonomgeving en is ingericht als sier- of gebruikstuin, inclusief de op deze grond aanwezige afscheidingen;
1.38 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.39 verblijfsrecreatie:
het verblijf voor recreatieve doeleinden, waarbij ten minste één nacht wordt doorgebracht, met uitzondering van overnachtingen bij familie en kennissen;
1.40 wonen:
het gehuisvest zijn in een woning/wooneenheid;
1.41 woning:
een gedeelte van een gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, niet zijnde een bijzondere woonvorm, en/of de huisvesting van maximaal drie personen naast de huishouding of voor de huisvesting van maximaal vier personen wanneer er daarnaast geen huisvesting in het gebouw is ondergebracht;
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak; voor zover in de regels een dakhelling is voorgeschreven, is deze niet van toepassing op horizontale gedeelten van afgeknotte daken, de lage dakvlakken van mansardekappen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, gemeten op het snijvlak van het gevelvlak en het dakvlak;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen als schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de ashoogte van een windturbine:
vanaf het middelpunt van de as van de wieken tot aan het aansluitende afgewerkte terrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein gemeten wordt vanaf het niveau van het afgewerkte terrein dat aansluit op de dichtstbijzijnde weg als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994;
2.7 de wieklengte van een windturbine:
de afstand tussen de uiterste punt van een wiek en de naaf.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de plaatsing van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. cultuurgrond;
- b. dagrecreatie;
- c. wonen ten behoeve van het bedrijf, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf of een bed and breakfast;
met de daarbij behorende:
- d. bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen;
- e. tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In de bestemming 'Agrarisch' zijn niet begrepen:
- nieuwe boom- en fruitteelt, met uitzondering van de teelt van niet-opgaande gewassen;
- nieuwe houtteelt en de aanleg van nieuw bos.
In de bestemming is de buitenopslag van goederen en materialen ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening toegestaan, mits deze in overeenstemming is met het Activiteitenbesluit en/of de omgevingsvergunning lid 2.1, sub e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Het opwekken van elektriciteit door middel van een mestvergistingsinstallatie is toegestaan, mits is aangetoond dat er geen significante gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden als gevolg van ammoniakdepositie. In het productieproces dient, hetzij voor minimaal 50% gebruik te worden gemaakt van eigen geproduceerde mest of co-substraten, hetzij het product, waaronder restproduct, voor minimaal 50% te worden gebruikt op het eigen agrarisch bedrijf.
De bestemming dagrecreatie is beperkt tot de inrichting en het gebruik van de bestaande dagrecreatieve terreinen en van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.
Van de in de bestemming begrepen wegen mag het aantal rijstroken ten hoogste twee bedragen.
In de bestemming is de aanleg van één paardrijbak per agrarisch bedrijf voor hobbymatig gebruik begrepen, met een oppervlakte van ten hoogste 1.200 m². De paardrijbak moet worden aangelegd binnen het agrarisch bouwperceel.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- het landschapsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
nadere eisen stellen aan:
- de afstand tussen de gebouwen. Hierdoor kan worden voorkomen dat het op geconcentreerd bouwen gerichte streven wordt aangetast;
- de afstand tot de weg;
- de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling van gebouwen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 3.2.1 sub e voor het bouwen van stallen, mits is aangetoond dat er geen significant negatieve gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden als gevolg van ammoniakdepositie;
- b. lid 3.2.1 sub h voor het verhogen van de goot- en bouwhoogte voor bedrijfsgebouwen tot respectievelijk maximaal 6 m en 14 m;
- c. lid 3.2.1 sub i voor het verminderen van de dakhelling;
- d. lid 3.2.1 sub h en i voor het bouwen van serre-, vrijloop- of boogstallen, mits:
- 1. de bouwhoogte van boogstallen niet meer bedraagt dan 12 m;
- 2. de bouwhoogte van serrestallen niet meer bedraagt dan 8 m;
- 3. het gebruik van de verlichting niet meer dan 150 lux bedraagt, tenzij de stal tussen 20.00 uur en 06.00 uur is voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling met ten minste 90% reduceren;
- 4. er overeenstemming is over een goede landschappelijke inpassing en de uitvoering van het plan voor landschappelijke inpassing is geborgd;
- e. lid 3.2.2 sub a voor de bouw van een tweede bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf, mits:
- 1. wordt gebouwd binnen het in lid 3.2.1 sub a genoemde bouwvlak;
- 2. de noodzaak van de tweede bedrijfswoning vanuit permanente toezichtsaspecten wordt gemotiveerd;
- 3. de omvang van het bedrijf zodanig is dat sprake is van een structureel volwaardig tweepersoonsbedrijf;
- 4. de tweede bedrijfswoning wordt gesitueerd nabij de bestaande eerste bedrijfswoning en de bedrijfsbebouwing;
- f. lid 3.2.2 sub d voor het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen per hoofdgebouw tot 70 m² respectievelijk 90 m², mits de gezamenlijke oppervlakte van het bouwvlak en de tuin ten minste 1.000 m² respectievelijk 2.000 m² bedraagt.
met dien verstande dat de afwijking daarnaast:
- a. geen onevenredige afbreuk doet aan het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
- b. geen negatieve invloed heeft op de ontwikkelingsmogelijkheden van andere gronden en gebouwen.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
- a. het gebruik van bestaande gebouwen niet zijnde stallen, voor het houden van landbouwhuisdieren;
- b. het gebruik van verlichting in een nieuwe ligboxenstal die meer dan 150 lux bedraagt, tenzij de stal tussen 20.00 uur en 06.00 uur is voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling met ten minste 90% reduceren;
- c. het gebruik van assimilatiebelichting in een nieuwe kas die niet voorzien is van:
- 1. een lichtscherminstallatie aan de bovenzijde waarmee van zonsondergang tot zonsopgang ten minste 98% van de lichtuitstraling wordt gereduceerd;
- 2. een afscherming van de zijgevel, zodanig dat de lichtuitstraling op 10 m afstand van zonsondergang tot zonsopgang met ten minste 95% wordt gereduceerd en de gebruikte lampen niet zichtbaar zijn;
- d. het gebruik van bedrijfsgebouwen en vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
- e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden beroep, zodanig dat:
- 1. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van een aan huis verbonden beroep meer bedraagt dan een derde deel van de oppervlakte van de gebouwen op een bouwperceel, met een maximum oppervlakte van 50 m2;
- 2. de woonfunctie onevenredig wordt aangetast;
- 3. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, geen bewoner van de woning is;
- 4. er detailhandel plaatsvindt die geen verband houdt met het aan huis verbonden beroep of bedrijf;
- 5. de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling niet passen in een woonomgeving;
- 6. de activiteiten meldingsplichtig zijn volgens het Activiteitenbesluit of vergunningplichtig als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- 7. de verkeers- en parkeerdruk in de naaste omgeving onevenredig toeneemt.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 3.1 voor een kleinschalig kampeerterrein op erven bij agrarische bedrijven, met dien verstande dat:
- 1. de afwijking niet van toepassing is voor zover de gronden mede zijn bestemd als Waarde – Landschap, Waarde – Natuur, Waarde – Open gebied of Waarde - Wierde invloedszone;
- 2. het realiseren van een kleinschalig kampeerterrein uitsluitend is toegestaan op het erf van een als zodanig bestemd agrarisch bedrijf;
- 3. de grootte van het betreffende erf minimaal 2.500 m² bedraagt;
- 4. ten hoogste 25 kampeermiddelen worden geplaatst;
- 5. de afstand tot de dichtstbijzijnde als zodanig bestemde woning ten minste 50 m bedraagt;
- 6. het kampeerterrein door opgaande beplanting wordt omzoomd;
- 7. de bebouwde oppervlakte aan sanitaire voorzieningen ten hoogste 25 m² bedraagt.
- b. lid 3.5 onder a voor het gebruik van bestaande gebouwen voor het houden van landbouwhuisdieren, mits is aangetoond dat er geen significant negatieve gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden als gevolg van ammoniakdepositie.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen, in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen en de inrichting van visoevers;
- 2. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen;
- 3. het graven, verleggen of dempen van sloten;
- 4. het vellen en rooien van houtopstanden;
- 5. het aanleggen van landbouwontsluitingswegen, voet- en fietspaden.
- b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben.
- c. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf of een bed and breakfast;
met de daarbij behorende:
- b. hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, tuinen, water en bouwwerken, geen bouwwerken zijnde.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:
- a. per bestemmingsvlak is ten hoogste één woning toegestaan;
- b. de goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk maximaal 4,5 m en 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen en mits wordt gebouwd in één bouwlaag met kap;
- c. de woning moet zijn voorzien van een kap, waarvan de dakhelling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen;
- d. de oppervlakte van de woning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 300 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is;
- e. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – voormalige boerderij’ dient de woonfunctie beperkt te blijven tot het hoofdgebouw en dient de bestaande maatvoering, die wordt bepaald door de goothoogte, dakhelling, nokhoogte, nokrichting en oppervlakte, te worden gehandhaafd, behoudens geringe uitwendige aanpassingen;
- f. de goot- en bouwhoogte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 5,5 m, dan wel de bestaande hoogten indien deze hoger zijn;
- g. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op het erf binnen 30 m uit een gevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd, met uitzondering van bestaande bijgebouwen die op een grotere afstand zijn geplaatst;
- h. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- het landschapsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
nadere eisen stellen aan:
- de afstand tussen de gebouwen. Hierdoor kan worden voorkomen dat het op geconcentreerd bouwen gerichte streven wordt aangetast;
- de afstand tot de weg;
- de plaats van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling van gebouwen.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
- a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden beroep, zodanig dat:
- 1. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van een aan huis verbonden beroep meer bedraagt dan een derde deel van de oppervlakte van de gebouwen op een bouwperceel, met een maximum oppervlakte van 50 m2; voor woningen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – voormalige boerderij’ geldt deze maximum oppervlakte niet, mits het aan huis verbonden beroep wel ondergeschikt blijft aan de woonfunctie;
- 2. de woonfunctie onevenredig wordt aangetast;
- 3. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, geen bewoner van de woning is;
- 4. er detailhandel plaatsvindt die geen verband houdt met het aan huis verbonden beroep;
- 5. de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling niet passen in een woonomgeving;
- 6. de activiteiten meldingsplichtig zijn volgens het Activiteitenbesluit of vergunningplichtig als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- 7. de verkeers- en parkeerdruk in de naaste omgeving onevenredig toeneemt;
- c. het gebruik van gronden als paardrijbak.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.4, sub d voor paardrijbakken, mits:
- a. de afstand tussen de paardrijbak en een bestaande woning van derden ten minste 30 m bedraagt;
- b. de oppervlakte van de paardrijbak niet meer dan 800 m² bedraagt;
- c. een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 2 m;
- d. de paardrijbak niet is voorzien van bestrating of andere verharding;
- e. er geen lichtmasten worden geplaatst;
- f. de aanleg van de paardrijbak niet ten koste gaat van de bestaande landschapswaarden en de ruimtelijke kwaliteit van het gebied.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van (hoge) archeologische waarden (archeologisch waardevol gebied).
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, tenzij het betreft:
- a. bouwwerken waarvan de bestaande oppervlakte met ten hoogste 50 mwordt uitgebreid;
- b. bouwwerken ten behoeve van archeologisch onderzoek en bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 50 m² ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).
5.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2, mits:
- a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
- c. één of meer van de volgende voorschriften in acht wordt of worden genomen:
- 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
- 3. een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, ophogen van gronden over een totaal aaneengesloten oppervlakte groter dan 50 m2, waarbij in acht wordt genomen de oppervlakte die reeds eerder door voornoemde werken is bewerkt;
- 2. het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden dieper dan 0,4 m;
- 3. het graven, uitbaggeren of dempen van watergangen;
- 4. het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 0,4 m;
- 5. het graven van sleuven breder dan 0,5 m en dieper dan 1 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 6. het permanent verlagen van het waterpeil.
- b. Een vergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
- 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- 2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
- 3. één of meer van de volgende voorschriften in acht wordt of worden genomen:
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
- een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien het voornemen bestaat om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
- c. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- 1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
- 2. het normale onderhoud betreffen, met inbegrip van herdrainage;
- 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
Artikel 6 Waarde - Ruimtelijke Kwaliteit
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Ruimtelijke kwaliteit' bestemde gebieden zijn mede bestemd voor het behoud van de bestaande ruimtelijke kwaliteiten waaronder wordt begrepen:
- a. de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarde en functie in het landschap van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristieke boerderij'.
6.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemming(en) geldt voor het bouwen van gebouwen de volgende regel:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristieke boerderij' dienen de bestaande goot- en bouwhoogten, de kapvorm, de nokrichting, de dakoverstekken, daklijsten, schoorstenen, erkers en balkons, de oppervlakte van het bouwwerk, de bestaande gevelindeling, de bestaande ligging, alsmede de karakteristieken van andere bouwwerken te worden gehandhaafd.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 6.2, sub a en toestaan dat de goot- of bouwhoogte, de kapvorm, de nokrichting, de dakoverstekken, daklijsten, schoorstenen, erkers en balkons, de oppervlakte, de gevelindeling en/of de ligging van de bouwwerken wordt gewijzigd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke verschijningsvorm van het bouwwerk, waarbij de verbouwingen of nieuwbouw in ieder geval moeten passen bij de architectuur en vormgeving van het bestaandebouwwerk en er rekening wordt gehouden met ligging en context van het bestaande gebouw of ander bouwwerk, geen gebouw zijnde.
6.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van gebouwen en andere bouwwerken
Artikel 7 Waarde - Wierde Invloedszone
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Wierde invloedszone’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van de openheid van, het zicht op en de herkenbaarheid van wierden en wierdendorpen.
7.2 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
- a. het gebruik van de gronden voor nieuwe houtteelt;
- b. het gebruik van de gronden voor de aanleg van bossen en boomgaarden.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden op of in de als ‘Waarde - Wierde invloedszone’ bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het afgraven en ophogen van gronden;
- 2. het egaliseren van gronden, met uitzondering van het egaliseren met een kilverbord;
- 3. het diepploegen en mengwoelen van gronden;
- 4. het graven en dempen van sloten en watergangen;
- 5. het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel van sloten en watergangen;
- 6. het verwijderen van stuwen en dammen.
- b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben.
- c. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
- d. De onder a bedoelde vergunning mag geen afbreuk doen aan de in lid 7.1 omschreven waarden.
- e. Voordat de omgevingsvergunning kan worden verleend moet worden vastgesteld dat er geen elders in het bestemmingsplan opgenomen verboden ter bescherming van landschappelijke, cultuurhistorische of natuurlijke waarden worden overtreden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Algemeen verbod op strijdig gebruik
Onder strijdig als bedoeld in 2.1 lid 1 onder c van de Wabo wordt in ieder geval verstaan het gebruik of het laten gebruiken van gebouwen en/of onbebouwde gronden voor:
- a. het recreatief verhuren, anders dan logiesverstrekking op de wijze van bed & breakfast, van een woning, tenzij recreatieve bewoning op grond van de geldende bestemming is toegestaan;
- b. het recreatief verhuren van een bedrijfswoning;
- c. een seksinrichting.
9.2 Aan huis verbonden bedrijf
(Bedrijfs)woningen en de daarbij behorende aan-, uitbouwen en (vrijstaande) bijgebouwen mogen worden gebruikt ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. degene die de activiteiten uitoefent moet tevens de (hoofd)bewoner zijn van de woning;
- b. de gezamenlijke vloeroppervlakte bedraagt niet meer dan 50 m2;
- c. ondersteunende horeca en ondersteunende detailhandel is uitsluitend toegestaan voor zover dat verband houdt met het aan huis verbonden bedrijf;
- d. op de bij de betreffende woning behorende gronden vindt geen buitenopslag plaats van goederen ten behoeve van het aan huis verbonden bedrijf;
- e. in de omgeving van de betreffende woning treedt geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk op, met dien verstande dat:
- 1. voor het parkeren ten behoeve en ten gevolgen van de bedrijfsactiviteit op eigen terrein of elders voldoende ruimte aanwezig is, en;
- 2. behoudens in- en uitladen, geen bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning mogen plaats vinden;
- f. het bedrijf aan huis mag geen onevenredige beperking opleveren voor:
- 1. de bedrijfsvoering en bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;
- 2. het woongenot van omwonenden.
9.3 Bed & Breakfast
Het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een bed & breakfast bij een (bedrijfs)woning is toegestaan, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. het aantal kamers bedraagt niet meer dan drie en voor in totaal zes personen, mits in combinatie met wonen of wonen ten behoeve van het bedrijf;
- b. in afwijking van sub a is het bestaande aantal kamers toegestaan als dat aantal meer is dan drie, waarbij per kamer twee personen zijn toegestaan;
- c. degene die de bed & breakfastactiviteiten uitoefent moet tevens de (hoofd)bewoner zijn van de woonfunctie;
- d. de bed & breakfast maakt deel uit van het hoofdgebouw (inclusief aan- en uitbouwen) en of is gevestigd in een (van de) vrijstaand(e) bijgebouw(en);
- e. de bed & breakfast mag door de bouwkundige opzet, indeling, maatvoering en voorzieningen niet functioneren als zelfstandige woning;
- f. het parkeren vindt uitsluitend plaats op eigen terrein of in de directe omgeving daarvan;
- g. de bed & breakfast mag geen onevenredige beperking opleveren voor:
- 1. de bedrijfsvoering en bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;
- 2. het woongenot van omwonenden.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Bouwen
- a. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:
- 1. de in het plan gegeven maten en afmetingen tot niet meer dan 10% van die maten en afmetingen;
- 2. het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennemasten ten behoeve van telecommunicatie, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 40 m mag bedragen, met uitzondering van de gronden met de bestemming Natuur, Waarde - Beschermd dorpsgezicht, Waarde - Landschap, Waarde – Natuur, Waarde – Open gebied en Waarde - Wierde invloedszone, waar alleen antennemasten met een bouwhoogte van ten hoogste 5 m mogen worden gebouwd, mits wordt voorzien in een goede landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing;
Het bouwen van antennemasten dient tevens te worden getoetst aan het gemeentelijk antennebeleid;
- 1. het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
- de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 15 m bedraagt;
- 2. het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of --intensiteit daartoe aanleiding geven;
- 3. het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- 4. het bepaalde in het plan ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en worden toegestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10 m, met dien verstande dat de hoogte van reclamemasten ten hoogste 6 m mag bedragen.
- b. De onder a bedoelde afwijkingsmogelijkheden gelden niet ten aanzien van:
- 1. de hoogte van reclamemasten (ten hoogste 6 m),
- 2. de ashoogte van windturbines (ten hoogste 15 m);
- 3. het uitbreidingspercentage van de oppervlakte van gebouwen voor niet-agrarische functies (ten hoogste 20%);
- 4. de maximale oppervlakte van woningen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen (ten hoogste 300 m2);
- 5. de hoogte van antennemasten voor mobiele telecommunicatie (ten hoogste 40 m respectievelijk 5 m (in bestemming Natuur, Waarde - Beschermd dorpsgezicht, Waarde - Landschap, Waarde – Natuur, Waarde – Open gebied en Waarde - Wierde invloedszone).
- c. De onder a sub 2 en 3 toegelaten bouwwerken mogen er niet toe leiden dat in gebieden, waarin geen bebouwing mag worden opgericht, zoals bebouwingsvrije zones, bebouwing wordt opgericht.
- d. De onder a bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 2. het bebouwingsbeeld;
- 3. de verkeersveiligheid.
10.2 Nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in de bestemmingsomschrijving van het geldend bestemmingsplan een nevenactiviteit toestaan bij een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
- a. de nevenactiviteit niet de primaire productie betreft en ondergeschikt (minder dan 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte) blijft aan de agrarische hoofdactiviteit;
- b. de nevenactiviteit uitsluitend betrekking heeft op:
- 1. sociale, culturele, maatschappelijke, recreatieve en educatieve functies, waaronder begrepen een expositieruimte, kinderboerderij en -opvang en kampeerboerderij en daaraan ondersteunende horeca;
- 2. zorgfuncties, voor zover het betreft dagbesteding, met dien verstande dat de zorgfunctie plaatsvindt binnen bestaande bebouwing en sprake is van een verwevenheid tussen de zorgfunctie en het (grondgebonden) agrarische bedrijf;
- 3. detailhandel, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 200 m2 en plaatsvindt binnen bestaande bebouwing;
- 4. activiteit genoemd in Bijlage 1 Staat van bedrijven, milieucategorieën 1 en 2 van de publicatie Bedrijven en milieuzonering van de VNG ofwel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven, waarbij burgemeester en wethouders voorwaarden kunnen stellen aan:
- stalling van voertuigen;
- opslag van materiaal en materieel;
- uitstalling van handelswaar;
- c. de bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden behouden blijven;
- d. de bedrijfsactiviteiten binnen het agrarische bouwperceel plaatsvinden en zoveel mogelijk binnen de bestaande gebouwen, met dien verstande dat buitenopslag niet is toegestaan.
10.3 Versterking na aardbevingsschade
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de maatvoering, geldend voor het te versterken gebouw, tot 20% en/of, voor zover het niet een agrarisch bouwperceel betreft, voor het maximaal 10 meter buiten het bouwvlak, maar binnen de bestemming van het te versterken gebouw, bouwen in geval van:
- a. het herstellen en/of het bouwkundig versterken van beschadigde gebouwen als gevolg van de aardgaswinning;
- b. aardbevingsbestendige nieuwbouw van gebouwen;
mits:
- a. de totale oppervlakte van een (bedrijfs)woning inclusief bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet meer bedraagt dan 300 m2 of de bestaande oppervlakte indien deze legaal meer bedraagt;
- b. advies wordt ingewonnen van een onafhankelijke deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;
- c. rekening wordt gehouden met:
- 1. de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingsstructuur;
- 2. de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande bebouwing;
- 3. een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van gebouwen;
- 4. het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
- 5. het aspect nachtelijke lichtuitstraling;
- d. voldaan wordt aan de Wet geluidhinder.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Seksinrichting
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de vestiging van een seksinrichting, met inachtneming van de volgende regels:
- a. het aantal seksinrichtingen binnen het wijzigingsgebied mag in totaal niet meer bedragen dan 1;
- b. een functiewijziging naar een seksinrichting is uitsluitend toegestaan in bestaande bebouwing, waarvan niet meer dan 400 m2 als seksinrichting mag worden gebruikt;
- c. het gebouw waarin de seksinrichting is gevestigd dient minimaal 25 meter tot de zijdelingse perceelsgrens in acht te nemen;
- d. de afstand van de seksinrichting tot scholen voor basis- en voortgezet onderwijs, winkelcentra, religieuze en/of maatschappelijke instellingen moet, gemeten van gevel tot gevel, minimaal 200 meter bedragen en de afstand tot (een) naastgelegen woning(en) van derden moet minimaal 50 meter bedragen;
- e. op eigen terrein wordt geparkeerd waarbij de parkeernorm wordt gehanteerd van 1 parkeerplaats per behandelkamer en 1 parkeerplaats per arbeidsplaats;
- f. het parkeerterrein dient te worden voorzien van een afschermende beplanting van minimaal 3 meter breed. Er dient tevens minimaal een afstand van 10 meter tot aan de begrenzing van de naast gelegen woon- en bedrijvenbestemming in acht te worden genomen.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan ten behoeve van de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.
12.2 Parkeren
- a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Bij het bepalen van het aantal of de oppervlakte van de parkeerruimte wordt uitgegaan van gangbare maatvoering, zoals opgenomen in de tijdens de aanvraag van de omgevingsvergunning actuele publicaties van het CROW.
- b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
- c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en sub b moeten na de realisatie in stand worden gehouden.
- d. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in sub a en sub b of de bepalingen:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- b. Bij een omgevingsvergunning kan eenmalig worden afgeweken van sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan Warffumerweg 5, Rasquert.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer wil de bestemming van het perceel aan de Warffumerweg 5 te Rasquert wijzigen van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. De bestaande bedrijfswoning zal gebruikt worden als woning. Voor de omzetting is in het huidige bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Van deze wijzigingsbevoegdheid is gebruik gemaakt door het opstellen van het voorliggend wijzigingsplan.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied is gelegen ten noorden van het dorp Rasquert. De oppervlakte van het plangebied bestrijkt ca. 25.400 m². Kadastraal is het plangebied bekend als Baflo H 972, Baflo H973 en deels Baflo H 168. Het plangebied grenst ten zuiden aan het Andelstermaar en net als in het noorden, oosten en westen aan agrarisch gebied. Ten westen grenst het perceel ook aan een gebied met de bestemming 'Natuur'.
Figuur 1: De ligging van het plangebied (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het 'Bestemmingsplan Buitengebied Winsum' dat is vastgesteld op 20 juni 2013 en het 'Veegplan Buitengebied Winsum' dat is vastgesteld op 14 december 2017. Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Agrarisch' met de functieaanduidingen 'agrarisch bedrijf' en 'intensieve veehouderij'. Daarnaast rust op dit perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Wierde invloedszone'. Ook rust op een deel van het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. In het vigerende plan is een agrarisch bouwblok ingetekend.In art. 3.8 van het bestemmingsplan is een de wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Hieronder is een uitsnede opgenomen van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Winsum.
Figuur 2: Uitsnede Bestemmingsplan Buitengebied Winsum. (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het 'Facetbestemmingsplan gebouwd erfgoed' dat is vastgesteld op 10 november 2021 is ook op het plangebied van toepassing. Het voorste deel van het plangebied, waar de boerderij woning staat, heeft de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristieke boerderij'. Daarnaast rust op het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Ruimtelijke kwaliteit'. Hieronder is een uitsnede opgenomen van het facetbestemmingsplan.
Figuur 3: Uitsnede facetbestemmingsplan gebouwd erfgoed. (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Daarnaast geldt in het plangebied het facetbestemmingsplan 'Harmonisatie Het Hogeland'. In dit facetbestemmingsplan worden voornamelijk algemene regels van bestemmingsplannen in de gemeente Het Hogeland geharmoniseerd.
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 gaat in op de huidige en toekomstige situatie in het plangebied. In hoofdstuk 3 komt het relevante beleid op provinciaal en gemeentelijk niveau aan bod. De onderwerpen die in dit hoofdstuk aan bod komen, zijn bodem, archeologie, cultuurhistorie, water, natuur en ecologie, geluid, milieuzonering bedrijven, luchtkwaliteit en externe veiligheid. In hoofdstuk 5 is de juridische vormgeving van het plan beschreven. De hoofdstukken 6 en 7 verwoorden achtereenvolgens de economische uitvoerbaarheid en de resultaten van inspraak en overleg.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Op het perceel aan de Warffumerweg 5 te Rasquert is een agrarisch bedrijf gevestigd. Hier bevinden zich een karakteristieke boerderij, een aantal agrarische opstallen en agrarische graslanden.
Figuur 4: De huidige situatie in het plangebied (bron: Google maps d.d. 19-10-2022)
2.2 Toekomstige Situatie
In de toekomstige situatie zal de functie van het plangebied wijzigen. De bestemming van het perceel aan de Warffumerweg 5 te Rasquert wordt gewijzigd van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Dit wijzigingsplan voorziet enkel in een gebruikswijziging. Met dit plan worden geen nieuwe (bouw)ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijk
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.
Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.
In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
- 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en.
- 3. Afwentelen wordt voorkomen.
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgeving-inclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.
Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.
Het initiatief is niet strijdig met de NOVI.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren, hanteert het Rijk de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder bestaat uit de volgende aspecten:
- 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
- 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
- 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
- 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
- 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.
AD 1.
De Ladder is van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. De aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving bepaalt of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In het geval van wonen geldt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die 'Ladderplichtig' is, waarbij tevens geldt dat het een nieuwe ontwikkeling betreft.
Gezien het feit dat het planvoornemen betrekking heeft op het herbestemmen van de reeds bestaande agrarische bedrijfswoning met agrarische opstallen naar 'wonen' mag er redelijkerwijs van worden uitgegaan dat het hier geen stedelijke ontwikkeling betreft en dat de ladder niet van toepassing is.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het plan voldoet aan de Ladder van duurzame verstedelijking. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Wanneer er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zijn de overige vragen van de Ladder niet meer van toepassing. Ondanks dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling moet de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling wel worden aangetoond. In paragraaf 3.3 wordt hier nader op ingegaan.
3.2 Provincie
3.2.1 Omgevingsvisie provincie Groningen
Op 1 juni 2016 is door Provinciale Staten de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 en de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 vastgesteld. Op 25 mei 2022 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening op een aantal onderdelen gewijzigd.
Doel van de Omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, als wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken.
Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in deze Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. In deze Omgevingsvisie is al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen':
1. Ruimte:
- Ruimtelijke kwaliteit;
- Aantrekkelijk vestigingsklimaat;
- Ruimte voor duurzame energie;
- Vitale landbouw.
2. Natuur en landschap:
- Beschermen landschap en cultureel erfgoed;
- Vergroten biodiversiteit.
3. Water:
- Waterveiligheid;
- Schoon en voldoende water.
4. Mobiliteit:
- Bereikbaarheid.
5. Milieu:
- Tegengaan milieuhinder;
- Gebruik van de ondergrond;
De Omgevingsvisie is een kaderstellend document voor de uitwerking van het beleid op deelterreinen door de provincie zelf en door gemeenten en waterschappen. Ook voor andere partijen (bedrijven) die iets willen dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, biedt de Omgevingsvisie houvast. De provincie wil met de Omgevingsvisie ruimte bieden en uitnodigen. Maar uit deze Omgevingsvisie vloeien ook richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Hiermee werkt het omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, mobiliteit en milieu) door in plannen van gemeenten en waterschappen.
3.2.2 Omgevingsverordening provincie Groningen
De Omgevingsverordening Provincie Groningen 2022 (hierna Omgevingsverordening) bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. De Omgevingsverordening is nauw verbonden met de Geconsolideerde Omgevingsvisie provincie Groningen 2022 zoals hierboven is beschreven.
Relevante thema's in de omgevingsverordening voor het planvoornemen zijn:
- 1. Bescherming beeldbepalende en/of karakteristieke gebouwen
- 2. Rechtstreeks werkende regel aardbevingsgebied
AD 1. EN 2.
Gemeente Het Hogeland behoort tot het aardbevingsgebied op grond van de Omgevingsverordening. Een (of wijzigingsplan) dat betrekking heeft op dit gebied, stelt regels ter bescherming van de hoofdvorm van de karakteristieke en beeldbepalende gebouwen. Voorliggend wijzigingsplan wijzigt enkel de planologische situatie. Het plangebied gaat van de bestemming 'Agrarisch' naar de bestemming 'Wonen'. De feitelijke situatie wordt niet gewijzigd. De woning heeft in het voorliggende plan de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristieke boerderij'. Het plan is niet in strijd met de provinciale regels.
3.3 Gemeente
3.3.1 Woonvisie
In 2021 is de woonvisie voor gemeente Het Hogeland vastgesteld. Met de Woonvisie geeft de gemeente aan welke ontwikkelingen zij wenselijk of onwenselijk vindt, en hoe zij daar samen met bedrijven, organisaties en bewoners aan wil werken. De woonvisie vormt ook de wettelijke basis voor het maken van prestatieafspraken volkshuisvesting met de corporaties. De woonvisie vervangt eerdere woonbeleidsplannen voor wonen zoals die in de voormalige gemeenten De Marne, Eemsmond, Bedum en Winsum eerder zijn vastgesteld.
De gemeente geeft speciale aandacht aan vijf zaken waarin de gemeente het voortouw neemt de komende jaren:
- Ruimte aan onze dorpen: Soms lijkt het alsof er weinig mogelijkheden zijn voor het realiseren van woonwensen. De gemeente nodigt inwoners uit om met initiatieven te komen, en laat beter zien wat er kan in de dorpen.
- Een karavaan voor strategische dorpsplannen: De komende jaren maakt de gemeente met dorpen en corporaties strategische plannen.
- Inspelen op woningvraag vanuit de stadsregio: Uit onderzoek blijkt dat Bedum, Winsum en eventueel ook nabij de stad geleden dorpen een grote rol kunnen spelen in het bedienen van eigen dorps woon vraag én een regionale vraag.
- Prettig oud worden in onze gemeente: Niet overal in de uitgestrekte gemeente kan hetzelfde worden geboden bij ouderdom en zorgvraag. Veel mensen redden zich met woningaanpassing, haal- en breng diensten, mantelzorg en professionele hulp. Om een goed alternatief te kunnen bieden, werkt de gemeente in meerdere grotere dorpen aan buurten waar wonen en zorg alvast goed geregeld zijn, met aangepaste en nieuwe woningen, bij voorzieningen en zorgaanbod, met een passende woonomgeving.
- Opknappers een tweede jeugd geven: Bestaande woningen worden energie zuiniger en comfortabeler gemaakt.
In de Woonvisie zijn de nieuwste prognoses van de provincie en de regio Groningen-Assen verwerkt. Deze cijfers laten zien dat hoewel de inwoneraantallen voor delen van de gemeente nog steeds dalen, het aantal huishoudens de afgelopen jaren vrij stabiel is gebleven of zelfs toegenomen (met name in de kernen nabij de stad).
In de woondorpen op meer afstand van stedelijke gebied, zoals Rasquert, verwacht de gemeente over de hele periode tot 2030 geen behoefte aan méér woningen, vaak wel betere of andere woningen. Binnen de sociale huurvoorraad wordt uitgegaan van verdere afname van de totale behoefte, waarbij 20% als ‘signaalwaarde’ wordt gehanteerd: verdere afname moet een goede reden hebben. Ongeacht het totaal aan woningen: overal zijn vernieuwingsprojecten (renovatie, verdunde sloop-nieuwbouw) wenselijk.
Binnen de particuliere woningvoorraad is er vanuit kwalitatieve overwegingen behoefte om blijvend in kleine aantallen woningen te kunnen bouwen. Meestal zal het om particulier opdrachtgeverschap gaan, maar er kunnen ook kleinschalige collectieve initiatieven worden opgezet. In veel dorpen zijn nu geen of nauwelijks concrete mogelijkheden om te bouwen. Als gemeente werken we in deze dorpen niet actief aan mogelijkheden. Wel staan we open voor zowel individueel als collectief initiatief. Als een initiatief meerdere woningen betreft, neemt het belang van een goede onderbouwing van vraag en aanbod toe.
In de woonvisie wordt aangegeven dat de gemeente blij is met plannen waarbij vastgoed wordt herbestemd, zoals schoolgebouwen en agrarisch vastgoed. Tegelijk moet de gemeente voorzichtig zijn op het programma voor toevoeging van wooneenheden en is de gemeente voorzichtig met behoud van monumentwaarde bij verbouwing. Er zullen onvoldoende huishoudens zijn om alle vrijkomende panden met wonen een nieuwe toekomst te geven. Hierom beoordeelt de gemeente plannen langs criteria. Hoe meer een plan voldoet aan deze criteria, hoe groter de kans op medewerking:
- Het is karakteristiek, behoudenswaardig vastgoed – dit inventariseren wij;
- Herbestemmen op plekken met een krimpvoorspelling: liefst zo weinig mogelijk wooneenheden per object;
- Het concurreert niet met andere plannen die hoge meerwaarde hebben in een dorp
- Het is aannemelijk dat ook op langere termijn behoefte is aan deze vorm van wonen;
- Het plan biedt wervende woonkwaliteit;
- Er kunnen zwaarwegende bijzonderheden zijn.
Het plan voorziet in een herbestemming van een perceel met een karakteristieke boerderij. Op deze locatie is op lange termijn behoefte aan deze vorm van gebruik. Ook concurreert de wijziging van de bestemming 'agrarisch' naar 'wonen' niet met andere plannen. Het plan past binnen de Woonvisie.
3.3.2 Omgevingsvisie Het Hogeland, 'Roemte voor Het Hogeland'
Op 3 februari 2022 is de omgevingsvisie van Het Hogeland: 'Roemte voor Het Hogeland' vastgesteld. In deze omgevingsvisie zijn de volgende vier ambities geformuleerd:
- 1. Pronkjewail Hogeland: De eerste ambitie gaat over het behouden en beschermen van cultureel erfgoed, landschap en groenstructuren.
- 2. Levend(ig) Hogeland: De tweede ambitie gaat over het leefbaar houden van de dorpen in de gemeente en het bereikbaar houden van voorzieningen voor iedereen.
- 3. Ondernemend Hogeland: De derde ambitie gaat over het behouden en versterken van een goed ondernemersklimaar, waarin ruimte is om te ondernemen en te innoveren.
- 4. Groenbewust Hogeland: De vierde ambitie gaat over het inzetten op duurzaamheid. De gemeente Het Hogeland wil voorop lopen in de transitie naar een groene, duurzame leefomgeving.
Het initiatief heeft slechts betrekking op een functiewijziging. De karakteristieke boerderij in het plangebied wordt niet gewijzigd. Het initiatief sluit aan op de ambities in de omgevingsvisie.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Bodem
Toetsingskader
Voor de beoordeling van de bodemkwaliteit vormen de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit het toetsingskader. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.
Toetsing
Het initiatief heeft geen betrekking op het realiseren van nieuwe woningen. Het gaat om het herbestemmen van een agrarisch perceel met daarop een bedrijfswoning en agrarische opstallen. Er worden geen graafwerkzaamheden uitgevoerd.
Conclusie
Bodemonderzoek is niet aan de orde voor het voorliggende wijzigingsplan.
4.2 Archeologie
Toetsingskader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend hierop zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.
Onderzoek
Het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch' naar 'wonen' zonder toevoeging van extra bebouwing verplicht niet tot een archeologisch onderzoek.
Conclusie
Dit wijzigingsplan mag wat betreft archeologie uitvoerbaar worden geacht.
4.3 Cultuurhistorie
Toetsingskader
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Onderzoek
In de omgevingsvisie van Het Hogeland (2022) valt Rasquert onder het deelgebied 'Wereld van wierden' en wordt Rasquert gezien als een wierdendorp. Kenmerkend voor het gebied is de samenhang tussen de hogere kwelderwallen waarop de wierden en de dorpen liggen en de laagtes ertussen. In die laagtes stromen maren en liggen vaarten en diepen. Op sommige plekken zoals bij de Fivel, de oude Hunze, het Reitdiep en de Lauwers, is het kronkelende beloop van de oude rivieren heel karakteristiek.
De lange historie van het gebied zien we terug in prachtige boerderijen, fraaie arbeiderswoningen, kerken, molens en niet in de laatste plaats de monumentale borgen en borgterreinen.
Ook het plangebied zelf is cultuurhistorisch relevant. Het woongedeelte aan het begin van het perceel is voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristieke boerderij'. In het planvoornemen worden geen bouwwerkzaamheden verricht. De bestaande karakteristieke boerderij blijft onveranderd. De cultuurhistorie wordt met het planvoornemen niet aangetast.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit plan.
4.4 Water
Toetsingskader
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.
Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.
Waterwet
De Waterwet, die per 22 december 2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. De strategische delen uit het Nationaal Waterplan op grond van de Waterwet zijn opgegaan in de Novi (zie paragraaf . Daarnaast geldt het Nationaal Water Programma 2022-2027, waarin de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid zijn opgenomen.
Toetsing
Bij alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient vanwege de wettelijk verplichte watertoets in het kader van de Waterwet aandacht te worden besteed aan het wateraspect. Hiervoor wordt het planvoornemen ingediend bij Waterschap Noorderzijlvest. De aanvraag digitale watertoets heeft op 26 oktober 2022 plaatsgevonden. Op basis van de aanvraag bleek dat er geen waterschapsbelang is bij het planvoornemen. Een verdere planprocedure is niet nodig.
Conclusie
Het milieuaspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavig planvoornemen.
4.5 Natuur En Ecologie
Toetsingskader
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming (Wnb) is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in het kader van bijvoorbeeld de Natura 2000-gebieden. Gebiedsgericht beleid vindt onder meer plaats op basis van het Natuurnetwerk Nederland. Wat betreft soortenbescherming wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. De wet gaat uit van het "nee-tenzij"-principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan door middel van ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. In die bepaling staat: "Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving". Handelingen die nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen veroorzaken, moeten achterwege gelaten worden of zoveel mogelijk worden beperkt of ongedaan gemaakt.
Onderzoek
Soortenbescherming
Wat betreft soortenbescherming is onderzoek noodzakelijk als sprake is van sloop of aanpassing van bebouwing, kap van bomen, demping van sloten of op een andere manier mogelijke invloed op leefgebied van soorten. In dit geval is geen sprake van fysieke wijzigingen in het plangebied en is er dus ook geen effect op het leefgebied van aanwezige soorten. Een ecologisch onderzoek is dus niet nodig.
Gebiedsbescherming
In Nederland zijn 161 Natura 2000-gebieden gelegen. In 130 van deze gebieden komen stikstofgevoelige habitats of leefgebieden van soorten voor. Dit betekent dat een verdere toename van stikstofdepositie tot een negatief effect kan leiden. Derhalve dient bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling onderzocht te worden of er stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden plaatsvindt. Dit geldt voor een activiteit waar een omgevingsvergunning voor vereist is, maar ook voor een wijzigingsplan. Voor een wijzigingsplan is het namelijk noodzakelijk om de uitvoerbaarheid van het plan op voorhand aan te tonen. Hiernaast geldt op grond van artikel 2.7 Wnb in samenhang met artikel 2.8 Wnb een onderzoeksplicht voor wijzigingsplannen. Een te hoge stikstofdepositie kan tot een negatief effect leiden, waardoor het wijzigingsplan onder dezelfde omstandigheden niet kan worden vastgesteld.
Het plangebied ligt op een afstand van ruim 5,5 km ten zuiden van het dichtstbijzijnde in het kader van de Wnb beschermde gebied, te weten Natura 2000-gebied 'Waddenzee'. Dit Natura 2000-gebied is tevens aangewezen als NNN. Tussen het plangebied en dit beschermde gebied liggen wegen, bebouwing en/of agrarisch gebied.
Het plangebied ligt op grote afstand van het Natura 2000-gebied 'Waddenzee'. Het plangebied is gescheiden van het Natura 2000-gebied door bebouwing, (water)wegen en agrarisch gebied. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan (Het planologisch herbestemmen van een agrarisch perceel naar 'Wonen'), hoeven daarvoor geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden verwacht te worden.
Conclusie
Het aspect natuur en ecologie vormt geen belemmering voor dit wijzigingsplan.
4.6 Geluidshinder
Toetsingskader
Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde.
De Wet geluidhinder is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Volgens de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt hiervan uitgezonderd, evenals wegen die deel uitmaken van een woonerf. Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of Burgemeester en Wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige objecten binnen een zone een ten hoogste toelaatbare waarde van 48 dB als geluidsbelasting op de gevel. Indien nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen worden blootgesteld aan een geluidsbelasting hoger dan 48 dB, is het noodzakelijk dat een verzoek tot het mogen toestaan van een hogere waarde wordt ingediend.
Onderzoek
Het voorliggende plan betreft een functieverandering van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Het plangebied ligt aan de Warffumerweg. Naast de kleine weg waar het plangebied aan ligt, ligt de provinciale weg N363. Dit is een 80-kilometer weg. De bebouwing van het plangebied ligt binnen de invloedszone van deze weg. (Binnen 40 meter) Echter is akoestisch onderzoek niet noodzakelijk omdat er voor de Wet geluidshinder geen nieuwe woning mogelijk wordt gemaakt.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
4.7 Milieuzonering Bedrijven
Toetsingskader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.
Onderzoek
Met het planvoornemen van voorliggend wijzigingsplan is sprake van een functiewijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar de bestemming 'Wonen'. Woonfuncties gelden als hindergevoelig en daarom moet worden bestudeerd of sprake is van hinderveroorzakende functies zoals bedrijven en voorzieningen in en nabij het plangebied. Omdat rondom het plangebied voornamelijk de functie 'Agrarisch' en in mindere mate 'Natuur' voorkomt, kunnen we spreken van 'rustig buitengebied'. De dichtstbijzijnde bebouwing bevindt zich op ca. 200 meter afstand van het plangebied. Dit betreft de bestemming 'Wonen' in de dorpskern van Rasquert. Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf is gevestigd op meer dan 350 meter afstand. Het agrarische bedrijf is volgens het Bestemmingsplan Buitengebied Winsum een grondgebonden bedrijf. De richtafstand die hiervoor geldt is 100 meter. Daarnaast moet aan de afstand in de Wet geurhinder en veehouderij worden voldaan. Op basis van art. 4 van deze wet geldt hier een afstand van 50 meter. Aan beiden afstandsnormen wordt voldaan.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor dit wijzigingsplan.
4.8 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor (PM2,5). Projecten met een invloed van 'niet in betekende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
- Woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
- projecten die leiden tot minder dan 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10). Deze grens komt overeen met 1.401 auto's dan wel 109 vrachtwagens per weekdagetmaal (Grenswaarde in 2017).
PM10 en PM2,5 zijn sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.
Toetsing
Het plan betreft een herbestemming van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Omdat er al sprake was van een agrarische bedrijfswoning, wordt er geen woning toegevoegd. Het beëindigen van een agrarisch bedrijf zorgt daarnaast voor een afname van het aantal verkeersbewegingen. Het project kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project.
Achtergrondniveau
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.
De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel:
Luchtconcentratie | Norm | |
NO2 | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 |
PM2.5 | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m3 |
PM10 | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 |
Figuur 5: Grenswaarden luchtconcentraties NO2, PM2.5 en PM10
Achtergrondniveaus luchtkwaliteit | |||
Stof | 2021 | 2030 | |
PM2,5 | 5,7 µg/m3 | 4,9 µg/m3 | |
PM10 | 12,3 µg/m3 | 11,6 µg/m3 | |
NO2 | 5,9 µg/m3 | 4,8 µg/m3 |
Figuur 5: Achtergrondniveaus luchtkwaliteit plangebied. Bron: Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland
De concentraties blijven onder de norm.
Conclusie
Het project kan worden beschouwd als een nibm-project. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het plangebied zodanig dat de normen voor een goed woonklimaat worden gewaarborgd. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
4.9 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Inrichtingen
Op 13 februari 2009 is het gewijzigde Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit geeft voorwaarden voor nieuwe en bestaande situaties ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd. Het plaatsgebonden risico onderscheidt grens- en richtwaarden voor (beperkt) kwetsbare objecten. Het betreft de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Deze kans mag maximaal één op een miljoen (10-6) per jaar zijn. Het groepsrisico is van toepassing op groepen personen in het invloedsgebied van een inrichting met gevaarlijke stoffen en de kans op overlijden. Dit wordt weergegeven in een Fn-curve en getoetst aan een oriënterende waarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is de nieuwe wetgeving rond transportroutes, het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) met het bijbehorende Basisnet, in werking getreden. Dit besluit vervangt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.
Het Besluit transportroutes externe veiligheid sluit aan op de bepalingen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen omtrent het plaatsgebonden risico en groepsrisico. Daarnaast wordt het Basisnet voor wegen, spoor en water opgesteld. Dit basisnet omvat alle rijkswegen, spoorlocaties met goederenvervoer en kanalen en rivieren met goederenvervoer, met de bijbehorende (eventueel aanwezige) risicoafstanden.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Dit besluit omvat de nieuwe regelgeving op het gebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
In plaats van de bebouwings- en toetsingsafstanden waar in de oude circulaires van werd uitgegaan, dienen nu de belemmeringenstrook (vijf meter bij leidingen met een druk boven de veertig Bar), de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied van het groepsrisico (1%-letaliteitsgrens) in acht te worden genomen bij ruimtelijke ontwikkelingen
Onderzoek
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico's te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoond. Voor het planvoornemen van dit wijzigingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn.
Figuur 6:Uitsnede risicokaart, het plangebied bevindt zich globaal in het blauwe kader (bron: risicokaart.nl)
Het plangebied is gelegen op ca. 2 km afstanden van de dichtstbijzijnde inrichting met gevaarlijke stoffen in de categorie 'overig'. Dit betreft een gasveld van de NAM.
De dichtsbijzijnde buisleiding is gesitueerd op ca. 750 meter afstand van het plangebied. Dit is een gasleiding van Gasunie.
Het plangebied is op ca. 235 meter afstand gelegen van het spoor waarop transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Omdat in de huidige als in de toekomstige situatie sprake is van één woning treedt er geen verandering op in het groepsrisico.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
4.10 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Toetsingskader
De procedure van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is volgens de Wet milieubeheer verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Welke activiteiten dat betreft is aangegeven in het Besluit m.e.r. en de daarbij behorende bijlage. In de bijlage is onderscheid gemaakt tussen een:
- C-lijst met m.e.r.-plichtige activiteiten en daarbij behorende drempelwaarden;
- D-lijst met m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten en de daarbij behorende drempelwaarden.
Het doel van de m.e.r. is het milieubelang volwaardig mee te laten wegen bij de vaststelling van deze plannen en besluiten. Een belangrijk product van de m.e.r.-procedure is het milieueffectrapport (MER). Bij sommige besluiten is niet meteen duidelijk of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. In deze grensgevallen moet eerst worden beoordeeld of sprake is van een m.e.r.-plicht. Dit gebeurt door middel van een aparte procedure, de zogenoemde m.e.r.-beoordeling. Deze m.e.r.-beoordeling is ook vereist voor activiteiten die onder de drempelwaarden van het Besluit m.e.r. liggen. In dat geval gelden er geen vormvoorschriften en is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet er volgens bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling worden getoetst aan de drie volgende hoofdcriteria:
- 1. de kenmerken van het project;
- 2. de plaats van het project;
- 3. de kenmerken van de potentiële effecten.
Toetsing en conclusie
De functiewijziging valt niet onder de activiteiten die zijn opgenomen in de C- en D-lijst. Op grond van jurisprudentie kan de toevoeging van één woning die in het plan is voorzien, gelet op de omvang ervan, niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Daarbij is ook van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en het initiatief, gelet op de in de vorige paragrafen afgewogen milieuaspecten, geen nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Nu de voorziene ontwikkeling geen stedelijk ontwikkelingsproject vormt, behoeft er geen m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Juridisch Systeem
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een wijzigingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.
Het wijzigingsplan bestaat uit:
- een verbeelding van het wijzigingsplangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
- de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd. In de regels is zoveel mogelijk aangesloten bij het moederplan. Daar waar de regels van het moederplan niet strijdig zijn met de regels uit dit wijzigingsplan blijven de regels van het moederplan van overeenkomstige toepassing (bijvoorbeeld de wijzigingsbevoegdheden).
Bij het wijzigingsplan hoort een toelichting.
Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.
In het voorliggende plan worden de begrippen uit de Wabo gehanteerd.
5.2 Regels
In de navolgende paragrafen wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
- Hoofdstuk 3 Algemene regels;
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.
De paragrafen hieronder bespreken deze hoofdstukken puntsgewijs.
5.2.1 Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Begrippen) en de wijze van meten (Wijze van meten). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming met de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'wijzigingsplan'.
Voor de begrippen is aansluiting gezocht bij een bestemmingsplan dat elders in dit gebied geldt. Zo is aansluiting gezocht bij het Bestemmingsplan Buitengebied Winsum en bij het Veegplan Buitengebied Winsum.
5.2.2 Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingen opgenomen. Voor de onbebouwde agrarische gronden die geen deel uitmaken van het woonperceel is de bestemming 'Agrarisch' gehandhaafd. Het wijzigingsplan bevat verder de bestemming 'Wonen'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen en het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep of een bed-en breakfast. Ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voormalige boerderij' betreft het een voormalige boerderij die een woonfunctie heeft gekregen. De bouwregels voorzien vervolgens in regels die voorschrijven op welke manier gronden met deze bestemming mogen worden bebouwd.
Daarnaast bevat het wijzigingsplan de bestemming Waarde - Archeologie 2. De voor ‘Waarde - Archeologie2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van (hoge) archeologische waarden (archeologisch waardevol gebied). De bouwregels voorzien vervolgens in regels die voorschrijven op welke manier gronden met deze bestemming mogen worden bebouwd. Er dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd als de bestaande oppervlakte met meer dan 50 m2 wordt uitgebreid.
Het wijzigingsplan bevat ook de bestemming Waarde - Ruimtelijke kwaliteit. Hiermee is aangesloten bij het Facetbestemmingsplan gebouwd erfgoed. Dit bestemmingsplan bevat een regeling die toeziet op het behouden en beschermen van karakteristieke gebieden en panden in gemeente Het Hogeland.
De woning aan de Warffumerweg 5 heeft hierin de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristieke boerderij' gekregen. Door middel van het opnemen van de Waarde - Ruimtelijke kwaliteit worden regels gegeven die de hiervoor genoemde kwaliteiten trachten te beschermen.
Als laatste is de bestemming Waarde - Wierde invloedszone opgenomen. De voor ‘Waarde - Wierdeinvloedszone’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van de openheid van, het zicht op en de herkenbaarheid van wierden en wierdendorpen. Op de gronden met deze dubbelbestemming gelden beperkingen ten aanzien van uitbreiding van (agrarische) bebouwing en geldt een verbod op houtteelt en bosontwikkeling, alsmede boom- en fruitteelt.
5.2.3 Hoofdstuk 3 - Algemene regels
Dit hoofdstuk bestaat uit de volgende regels:
- Anti-dubbeltelregel
- Algemene gebruiksregels
- Algemene afwijkingsregels
- Algemene wijzigingsregels
- Overige regels
Het doel van de Anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een wijzigingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.
In de Algemene gebruiksregels wordt beschreven wat in ieder geval wordt verstaan onder een strijdig gebruik van de gronden en bouwwerken. Daarnaast worden algemene gebruiksregels gegeven voor het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf. Ook worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden voor een bed-en breakfast en het ter beschikking stellen van de gronden voor camperplaatsen.
Daarnaast bevatten de algemene regels de Algemene afwijkingsregels. De algemene afwijkingsregels bepalen dat het mogelijk is om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Zo mag men bijvoorbeeld met niet meer dan 10% van de in dit wijzigingsplan gegeven maten, afmetingen en percentages afwijken. Daarnaast worden uitzonderingen, regels over bouw- en verbouwmogelijkheden van vrijgekomen gebouwen en versterking na aardbevingsschade nader geregeld.
In de Algemene wijzigingsregels zijn de regels opgenomen ten behoeve van de vestiging van een seksinrichting. Deze wijzingsregels zijn overgenomen uit het facetbestemmingsplan 'Harmonisatie Het Hogeland'.
Als laatste valt onder het hoofdstuk Algemene regels een artikel betreffende Overige regels. In dit artikel worden regels gesteld over het vereiste van een natuur- en watertoets als dit nodig is bij het gebruik maken van de afwijkingsregels. Daarnaast wordt vermeldt dat de ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken nader kan worden ingevuld door de in artikel 12a van de Woningwet bedoelde welstandscriteria, daaronder begrepen de welstandsnota voor het buitengebied.
5.2.4 Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden/ Bebouwing die niet voldoet aan de regels van dit wijzigingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.
Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe wijzigingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Tot slot bevat hoofdstuk 4 de slotregel waarin is aangegeven hoe het wijzigingsplan kan worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
De kosten die gepaard gaan met het plan worden door de initiatiefnemer gedragen. Een exploitatieplan is voor dit wijzigingsplan niet nodig.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
In de planprocedure is het verplicht overleg te voeren met de wettelijke overlegpartners. Door de provincie Groningen en Veiligheidsregio Groningen is gereageerd op het wijzigingsplan.
Provincie Groningen
In paragraaf 3.2.2 van de toelichting van het wijzigingsplan worden de relevante regels uit de verordening benoemd. Er is in dit geval, op grond van artikel 2.11, sub s, van de verordening sprake van een vrijgekomen gebouw. Daarmee is het verzoek om in paragraaf 3.2.2 van de toelichting ook nog in te gaan op de regels voor vrijgekomen gebouwen uit de verordening (artikel 2.13.2 en artikel 2.13.3).
Reactie gemeente
Ten tijde van het vooroverleg was er in het wijzigingsplan nog sprake van een hergebruik van de voormalige stallen als stallingsplaats voor caravans en campers. De eigenaar van het perceel heeft dit plan laten varen. De mogelijkheid tot stalling is daarom verwijderd uit het ontwerpwijzigingsplan.
Veiligheidsregio Groningen
Over het plangebied ligt veiligheidszone 2 van de N363. Veiligheidszone 2 is 355 meter breed. Binnen veiligheidszone 2 is van toepassing: een nadere verantwoording van het groepsrisico en inzicht bieden in de manier waarop rekening is gehouden met advies van de Veiligheidsregio Groningen.
Risicobronnen verschillen onderling. Zowel qua kans als qua effect. Voor alle provinciale wegen geldt echter eenzelfde wetgeving. De N363 hoort bij de provinciale wegen met een beperkte omvang van vervoer gevaarlijke stoffen.
We adviseren u de maatregel te nemen om ontvluchting van de risicobron af mogelijk te maken door (nood) uitgangen te plaatsen op de risicoluwe zijde, af van de provinciale weg N363. Hierdoor kan in geval van een calamiteit op de N363 het gebouw aan de risicoluwe achterkant verlaten worden. Bouwkundige maatregelen of een kleinere ontwikkeling zien wij niet als proportioneel
Reactie gemeente
In relatie tot de planontwikkeling zien wij geen aanleiding voor aanvullende maatregelen ten aanzien van de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid in het plangebied.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen, van 22 december 2023 tot en met 1 februari 2024. Tijdens deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Er zijn geen zienswijzen ingediend.