KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Artikel 4 Leiding - Riool
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
Artikel 6 Waarde - Open Gebied
3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel

Westerkwartier, Oude Wijk 17 en 19 Niekerk

Bestemmingsplan - Gemeente Westerkwartier

Vastgesteld op 02-09-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Toelichting

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het Bestemmingsplan Westerkwartier, Oude Wijk 17 en 19 Niekerk, met
identificatienummer NL.IMRO.1969.BPNK20HERS1-VA01 van de gemeente
Westerkwartier;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij
behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden’
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan-huis-verbonden beroep:
de uitoefening van een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten op
administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, ontwerptechnisch,
consumentverzorgend, ambachtelijk of hiermee gelijk te stellen gebied door zijn
beperkte omvang in een woning en daarbij behorende aan- en uitbouwen kan worden
uitgeoefend, waarbij de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft en
waaronder in ieder geval niet wordt begrepen prostitutie en waarbij detailhandel slechts
is toegestaan voor zover dit direct verband houdt met het aan huis verbonden beroep of
bedrijf;
1.6 archeologische verwachting:
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen
van archeologische sporen en relicten;
1.7 archeologisch vooronderzoek:
locatiegericht bureauonderzoek, booronderzoek, geofysisch prospectieonderzoek, het
graven van proefsleuven of een combinatie daarvan, verricht door een erkende partij of
namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal
College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de
Nederlandse Archeologie (KNA);
1.8 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied aanwezige
archeologische sporen en relicten;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bed & breakfast:
het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte mogelijkheid tot
recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben, welk
verblijf en ontbijt moeten plaatsvinden in de woning;
1.11 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.12 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het
huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het
gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.13 beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis
verbonden beroep dan wel een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende
instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.14 bestaand:
bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
1.15 bestaand bijgebouw:
een aanwezig bijgebouw dat is vergund of alsnog te vergunnen is of vergunningsvrij
gebouwd kon worden;
1.16 bestaande paardenbak:
een paardenbak zoals die als aanwezig zichtbaar is op de luchtfoto's van 10 en 11
maart 2014 ;
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel
bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de
aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.20 bodemingrepen:
werken en werkzaamheden, genoemd in de archeologische dubbelbestemmingen,
waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen aantasten;
1.21 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk;
1.22 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.23 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar
behorende bebouwing is toegelaten;
1.24 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.25 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.26 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde
is verbonden;
1.27 cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden (gronden ten be-hoeve van houtteelt
daaronder begrepen) met uitzondering van bosgronden;
1.28 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.29 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg:
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen ambtenaar;
1.30 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het
verkopen en/of leveren van goede-ren aan personen die die goederen kopen voor
gebruik, ver-bruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een be-roeps- of
bedrijfsactiviteit;
1.31 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:
een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van
economische en maatschappelijke dien-sten aan derden, waaronder zijn begrepen
kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio’s en naar de aard daarmee gelijk te
stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en
een seksinrichting;
1.32 emissiepunt:
punt waar een gevaarlijke stof bedoeld of onbedoeld uit een gesloten systeem treedt;
1.33 erf:
een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een
gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat
gebouw, en, voorzover een bestemmingsplan van toepassing is, de be-stemming deze
inrichting niet verbiedt;
1.34 erker:
een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een woonhuis, bouwkundig bestaande uit
een ‘lichte’ constructie met een overwegende transparante uitstraling en van beperkte
omvang;
1.35 erkende partij:
een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen
(CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie
(KNA);
1.36 erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie welke is gericht op het doen plaatsvin-den van voorstellingen en/of
vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een
seksclub en een seksautomatenhal;
1.37 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met
wanden omsloten ruimte vormt;
1.38 geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;
1.39 geluidsgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsge-voelige objecten of terreinen,
zoals bedoeld in de Wet geluid-hinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.40 geluidszoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging
in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
1.41 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebou-wen plaatsvindt, waarbij
het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het
bedrijf;
1.42 hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de
geluidsbelasting van geluidsgevoelige objec-ten, die hoger is dan de
voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond
van de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
1.43 hoofdverblijf:
de plaats die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten
van betrokkene en welke een voor permanente bewoning geschikte verblijfplaats is;
1.44 hoofdgebouw:
een gebouw, dat gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een
bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.45 horecabedrijf en/of -instelling:
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden
verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt, al dan niet in combinatie
met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
1.46 kampeermiddel:
een tent, een vouwwagen, een camper, een caravan of een huifkar;
1.47 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbe-schou-welijke voorzieningen
en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte
detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.48 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt, en die als
zodanig niet afhankelijk is van agra-rische gronden als productiemiddel;
1.49 overig bouwwerk:
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en
duurzaam met de aarde is verbonden.
1.50 opgraving:
de ontsluiting van een archeologische vindplaats met als doel de informatie te
verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het
Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de
onderzoeksinstellingen. Opgravingen worden verricht door een erkende partij,
beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet en
uitgevoerd volgens de desbetreffende specificatie in de Kwaliteitsnorm voor de
Nederlandse Archeologie (KNA);
1.51 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met
ten hoogste twee wanden;
1.52 permanente bewoning
bewoning van een ruimte als feitelijk hoofdverblijf waarbij het hoofdverblijf fungeert als
het centrum van het sociaal en maatschappelijk functioneren van de bewoner.
1.53 plattelandswoning:
een woonhuis in de vorm van een voormalige agrarische bedrijfswoning, die bewoond
mag worden door een persoon of diens huishouden die geen functionele binding heeft
met het nabijgelegen agrarisch bedrijf, waartoe het woonhuis in het verleden als
bedrijfswoning heeft behoord.
1.54 peil:
het peil overeenkomstig de bouwverordening, danwel indien geen peil overeenkomstig
de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein, indien
in of op het water wordt gebouwd, dan het Normaal Amsterdams Peil of een ander
plaatselijk waterpeil aan te houden;
1.55 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander
tegen vergoeding;
1.56 prostitutiebedrijf:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin be-drijfsmatig, of in een
omvang alsof zij bedrijfsmatig was, pros-titutie wordt verricht.
Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval verstaan: een erotische-massagesalon,
een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf,
al dan niet in combinatie met elkaar;
1.57 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veilig-heid Inrichtingen een
grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden
aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt
kwetsbare objecten;
1.58 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met
meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel daarvan die door de ligging, de
situatie ter plaatse en de indeling van het gebouw het sterkst op de weg gericht is;
1.59 voorkeurgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de
geluidsbelasting van geluidsgevoelige objec-ten, zoals deze rechtstreeks kan worden
afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.60 vuurwerkbedrijf:
een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de
(detail)handel in vuurwerk, niet bedoeld periodieke verkoop in consumentenvuurwerk,
c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;
1.61 woonfunctie:
Onder woonfunctie vallen ruimten die een woonbestemming hebben zoals vrijstaande
woningen, eengezinswoningen, flat- of portiekwoningen, kamers in een studentenhuis
en woonwagens met de daarbij behorende gebouwgebonden ontsluitingswegen en
vluchtroutes. Ruimtes zoals bergingen en carports en daarmee gelijk te stellen ruimtes
vallen niet onder de woonfunctie.
1.62 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huis-vesting van één afzonderlijk
huishouden;
1.63 woonhuis:
een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een
daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het
hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen
gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals
schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren,
neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter
plaatse van het bouwwerk;
2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:
de kortste afstand vanaf enig punt van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ' Wonen ' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in woonhuizen
met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, tuinen en erven,
met dien verstande dat:
  1. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing;
  2. de gronden mede zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  3. de gronden mede mogen worden gebruikt ten behoeve van hobbymatig agrarisch gebruik en voor bestaand agrarisch gebruik door derden;
  4. per bouwperceel niet meer dan 1 hobbymatige paardenbak voor eigen gebruik is toegestaan met een oppervlak van ten hoogste 800 m2, waarvoor geldt dat de afstand tussen de paardenbak en een woning van derden niet minder dan 25 m mag bedragen;
  5. de woning en/of een aan de woning aangebouwd gebouw mede mogen worden gebruikt en verbouwd ten behoeve van bed & breakfast tot een oppervlakte van niet meer dan 50 m2;
  6. de gronden mede zijn bestemd voor een aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat:
    1. de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 70 m2;
    2. de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke grondoppervlakte van het hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen;
    3. buitenopslag niet is toegestaan;
3.2 Bouwregels
Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste
van de bestemming worden gebouwd.
3.2.1 Gebouwen
Voor gebouwen geldt dat deze uitsluitend mogen worden gebouwd met inachtneming
van het beginsel van bebouwingsconcentratie en van het bepaalde in Artikel 8
Algemene bouwregels.
3.2.2 Hoofdgebouwen inclusief bijbehorende bouwwerken
Voor hoofdgebouwen in casu woonhuizen inclusief de bijbehorende bouwwerken
gelden de volgende regels:
  1. per bouwvlak mag niet meer dan 1 woonhuis worden gebouwd, waarbij verder geldt dat ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van wonen - woonfunctie uitgesloten’ geen woonfunctie is toegestaan;
  2. de grondoppervlakte van een woonhuis inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt gezamenlijk maximaal 300 m2, waarbij geldt dat de bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd;
  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,50 m;
  4. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;
  5. de dakhelling mag niet minder dan 25° en niet meer dan 60° bedragen.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:
  1. indien zij vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
  2. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,50 m bedragen.
3.3 Nadere eisen 3.3.1 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de
afmetingen van de bebouwing en van een kleinschalig kampeerterrein ten behoeve van:
  1. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  2. het bebouwingsbeeld;
  3. de landschappelijke inpassing;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de milieusituatie;
  6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  7. de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  8. de waarde van een ter plaatse voorkomende dubbelbestemming.
3.3.2 Specifieke nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen bij her- of verbouw nadere eisen stellen aan de
plaats, de afmetingen en de kapvorm van een hoofdgebouw, ter bescherming van de
kenmerkende streekeigen bouwstijl van het betreffende hoofdgebouw en de
landschappelijke inpassing daarvan.
3.4 Afwijken van de bouwregels 3.4.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. 2 onder f ten behoeve van een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
3.4.2 Afwegingskader
Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging
plaats als bedoeld in 9.2 Afwegingskader afwijken.
3.5 Specifiek gebruiksregels 3.5.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. Het bouwen van (hoofd)gebouwen binnen de gronden met de functieaanduiding ‘tuin’.
3.5.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 van de regels opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt uitsluitend indien en voor zover binnen een termijn van 24 maanden na het in gebruik nemen van de nieuwe bouwwerken, uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen zoals weergegeven en beschreven in het erfinrichtingsplan (Bijlage 1 van de regels), teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.

Artikel 4 Leiding - Riool

4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van ondergrondse rioolleidingen.
4.2 Bouwregels
Er zijn wat de bebouwing betreft, in afwijking van de bepalingen bij de andere voorkomende bestemming(en), uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan voor de rioolleiding tot een maximale bouwhoogte van 3 meter.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 voor de bouw van in de andere bestemming(en) genoemde bouwwerken, geen gebouw zijnde, na voorafgaand overleg met de betreffende leidingbeheerder en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de rioolleiding.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 4

5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere
daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond verwachte (hoge of specifieke (beekdal)) archeologische waarden, waarbij geldt dat indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere bestemmingen de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' prevaleert.
5.2 Bouwregels 5.2.1 Bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m2
  1. Op of in de in 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming worden gebouwd, mits op basis van archeologisch (voor)onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het vereiste archeologische (voor)onderzoek in 5.2.1 onder a is niet van toepassing op bouwactiviteiten die betrekking hebben op grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte niet groter dan 500 m2.
5.3 Afwijken van de bouwregels
  1. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2.1 ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, indien is gebleken dat het oprichten van een bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin;
  2. Er wordt niet afgeweken van het bepaalde in lid 5.2.1 dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria;
  3. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
    3. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerkzijnde, of van werkzaamheden 5.4.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is in het
belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige
aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden, een
omgevingsvergunning vereist:
  1. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  2. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegd waterschap;
  5. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van bos of boomgaard;
  9. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  10. het scheuren van grasland;
  11. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, en leggen van drainage en ontginnen.
5.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 5.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en
werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. betrekking hebben op een oppervlakte die minder dan 500 m2 bedragen en die minder dan 50 cm onder maaiveld plaatsvinden .
5.4.3 Voorwaarden
De genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:
  1. door die werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en
  2. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:
    1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    3. de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.
Voor zover de in lid 5.4.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en
werkzaamheden kunnen leiden tot een onevenredige verstoring van
behoudenswaardige archeologische waarden, kunnen burgemeester en wethouders
Gemeente Westerkwartier Blad 14 van 29 afwijken van het bepaalde in lid 2.4.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
  3. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Het in lid 5.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen
bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
  1. in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
  2. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van in werking treding van het bestemmingsplan.
De in lid 5.4.2 genoemde uitzonderingsregels gelden niet indien in de periode van 24
maanden voor de datum van voorgenomen werken, geen bouwwerken zijnde, en
werkzaamheden een uitzonderingsregel van toepassing is geweest op aangrenzende
terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige
terrein.
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 5.4.1 winnen
burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake
deskundige.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' wordt gewijzigd in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' voor gronden die op basis van deskundig archeologisch (voor)onderzoek archeologische waarden blijken te bevatten die op grond van de gangbare waarderingssystematiek door burgemeester en wethouders als behoudenswaardig zijn bevonden (positief selectiebesluit);
  2. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Artikel 6 Waarde - Open Gebied

6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ' Waarde - Open gebied ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere
daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming
en/of het herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden zoals deze tot
uitdrukking komen in de vorm van grootschalige open weidegebieden met een dicht
slotenstelsel met (potentieel) waardevolle vegetaties en/of leefgebied voor weidevogels.
6.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerkenzijnde 6.2.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van
burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de in de ‘Bijlage 2 van de regels -
Tabel aanlegvergunningen’ genoemde werken of werkzaamheden uit te voeren of te
laten uitvoeren, indien en voor zover bij de bestemming Waarde - Open gebied en de
betreffende werken of werkzaamheden een "A" is vermeld.
6.2.2 Uitzondering
Het in 6.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die
het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen.

3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan,
waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling
van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Bebouwingsgrenzen 8.1.1 Afstand tot wegas
Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen dienen bij de bouw van gebouwen
de volgende afstanden tot de as van de weg in acht te worden genomen:
  • wegen met de bestemming Verkeer - 3 30 meter;
  • wegen met de bestemming Verkeer - 4 15 meter;
  • wegen in overige bestemmingen 10 meter.
8.1.2 Ontheffing
Burgemeester en wethouder kunnen ontheffing te verlenen van het bepaalde in 8.1.1 ,
indien en voor zover uit overleg met de wegbeheerder blijkt dat daartegen uit hoofde
van het wegbeheer, de verkeersveiligheid daaronder begrepen, geen bezwaar bestaat.
8.2 Geluidszones langs wegen
Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van:
  • 250 m ter weerszijden van een weg met een of twee rijstroken;
  • 400 m ter weerszijden van een weg met drie of vier rijstroken;
mogen toegelaten geluidgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd of
vervangen met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als
bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgestelde
hogere grenswaarde, behoudens voor zover artikel 76 lid 3 van de Wet geluidhinder
van toepassing is.
8.3 Geluidszones langs spoorwegen
Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van 100 meter van de
spoorlijn Leeuwarden-Groningen mogen toegelaten geluidsgevoelige functies
uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare
geluidbelasting als bedoeld in het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere
grenswaarde.
8.4 Onderzoek archeologie
Indien gebouwen met een oppervlakte van meer dan 100 m2 worden gerealiseerd,
dient uit archeologisch onderzoek te zijn gebleken dat daartegen uit oogpunt van
bescherming van archeologische waarde geen bezwaar bestaat.
8.5 Reclamemasten
Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen geldt dat de bouwhoogte van
reclamemasten niet meer dan 6 m mag bedragen.
8.6 Lichtmasten
Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen geldt dat lichtmasten:
  1. niet mogen worden opgericht binnen een afstand van 100 m van de bestemmingen Bos, Natuur en Natuur - Agrarisch ;
  2. een bouwhoogte mogen hebben van niet meer dan 6 m.
8.7 Geurgevoelige objecten
Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen geldt dat:
  1. het oprichten van een bouwwerk ten behoeve van een geurgevoelige functie niet is toegestaan indien de afstand tot het emissiepunt van een dierenverblijf bij een agrarisch bedrijf zoals die bestond op 19 september 2010 minder dan 25 m bedraagt, tenzij er ter plaatse al sprake is van een geurgevoelige functie dichter bij het emissiepunt;
  2. het oprichten van een bouwwerken ten behoeve van een geurgevoelige functie indien de afstand tot het emissiepunt van een dierenverblijf bij een agrarisch bedrijf zoals die is gebouwd na 19 september 2010 minder dan 50 m bedraagt, tenzij er ter plaatse al sprake is van een geurgevoelige functie dichter bij het emissiepunt.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik
Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10, eerste lid,
van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval gerekend:
  1. het uitvoeren van de in de Bijlage 1 Tabel aanlegvergunningen genoemde werken of werkzaamheden, indien en voor zover deze de aan de gronden toegekende te behouden en/of te beschermen waarden onevenredig aantasten dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden onevenredig verkleinen;
  2. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden voor de opslag van hooibalen buiten de agrarische bedrijfsbestemming;
  3. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale, ter plaatse toegestane bedrijfsvoering;
  4. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden als paardenbak, renbaan of menterrein, tenzij dat uitdrukkelijk is toegestaan;
  5. het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting, tenzij dat uitdrukkelijk is toegestaan;
  6. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van gemotoriseerde of gemechaniseerde sporten, tenzij dat uitdrukkelijk is toegestaan;
  7. het gebruiken of laten gebruiken van boerderijkamers, recreatiewoningen, groepsaccommodaties, chalets, stacaravans, trekkershutten, toercaravans, vouwwagens, campers, tenten, huifkarren en andere recreatieobjecten voor permanente bewoning;
  8. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  9. het gebruiken of laten gebruiken van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen voor bewoning door een ander huishouden dan het huishouden dat de woning bewoont;
  10. het gebruik of laten gebruiken van bouwwerken ten behoeve van een geurgevoelige functie indien de afstand tot het emissiepunt van een dierenverblijf bij een agrarisch bedrijf zoals die bestond op 19 september 2010 minder dan 25 m bedraagt, tenzij er sprake is van een bestaande situatie, in welk geval de bestaande situatie is toegestaan;
  11. het gebruik of laten gebruiken van bouwwerken ten behoeve van een geurgevoelige functie indien de afstand tot het emissiepunt van een dierenverblijf bij een agrarisch bedrijf zoals die is gebouwd na 19 september 2010 minder dan 50 m bedraagt, tenzij er sprake is van een bestaande situatie, in welk geval de bestaande situatie is toegestaan.
9.2 Toegestaan gebruik
Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10, eerste lid, van de
Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval niet gerekend:
  1. het uitvoeren van de in de Bijlage 1 Tabel aanlegvergunningen genoemde werken of werkzaamheden, indien en voor zover bij de van toepassing zijnde bestemming of aanduiding in de tabel een "T" is vermeld;
  2. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling vereist en deze is verleend;
  3. de opslag van materiaal en het stallen van caravans in (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen.
  4. het tijdelijk gebruiken van de gronden voor doorloopstallen;
  5. het aanleggen of het laten aanleggen van kabels en/of leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
    1. aardgastransportleidingen met een diameter van meer dan 4" en/of een druk van meer dan 40 bar;
    2. transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie met een diameter van meer dan 4";
    3. hoogspanningsleidingen;
    4. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 km of meer;
  6. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van bestaande paardenbakken ten behoeve van het eigen hobbymatig gebruik binnen de bestemmingen 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Natuur', 'Bos', 'Natuur' en 'Natuur - Agrarisch', met een oppervlakte van ten hoogste 1000 m² bij een perceel kleiner dan 1 ha, of ten hoogste 1400 m² bij een perceel gelijk aan of groter dan 1 ha, en waarbij de afstand tot een naburige woning ten minste 10 meter bedraagt.
9.3 Afwijking van de gebruiksregels 9.3.1 Afwijking voor bed and breakfast in vrijstaande bijgebouwen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 9.1 onder h
in die zin dat bestaande vrijstaande bijgebouwen bij woonhuizen en bij bedrijfswoningen
worden gebruikt voor bed & breakfast, met dien verstande dat:
  1. het gebruik van ondergeschikte betekenis is ten opzichte van de woonfunctie;
  2. het uiterlijk van de betreffende gebouwen niet onevenredig wordt aangetast;
  3. de afstand van het bijgebouw tot het emissiepunt van een dierenverblijf bij een agrarisch bedrijf zoals die bestond op 19 september 2010 ten minste 25 m bedraagt;
  4. de afstand van het bijgebouw tot het emissiepunt van een dierenverblijf bij een agrarisch bedrijf zoals die is gebouwd na 19 september 2010 ten minste 50 m bedraagt;
  5. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het woon- en leefmilieu en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  6. er voldoende parkeergelegenheid is voor de gasten op het eigen erf;
  7. degene die de bed & breakfast exploiteert tevens de hoofdbewoner van het woonhuis of de bedrijfswoning is;
  8. de gebruiksoppervlakte voor de bed & breakfast ten hoogste 50 m² bedraagt;
  9. de bed & breakfast in een bestaand bijgebouw wordt gerealiseerd;
  10. er geen kookgelegenheid (zoals een keuken) in het bijgebouw voor de bed & breakfast aanwezig is;
  11. de bed & breakfast qua bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet kan functioneren als zelfstandige woning;
  12. permanente bewoning niet is toegestaan.
9.4 Afstemmingsregel
Indien in de Bijlage 1 Tabel aanlegvergunningen voor bepaalde gronden een "A" en/of
een "T" zijn vermeld, geldt dat het meeste belang wordt toegekend aan respectievelijk
de "A" en de "T".
9.5 Afwegingskader aanlegvergunning
De uitvoering van de in Bijlage 1 Tabel aanlegvergunningen genoemde
aanlegvergunningplichtige werken en werkzaamheden is in strijd met de bestemming,
indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de
waarden van deze gronden onevenredig (kunnen) worden geschaad, dan wel de
mogelijkheden voor het herstel van die waarden onevenredig (kunnen) worden
verkleind.
9.6 Onderzoek archeologie
Indien bodembewerkingen dieper dan 0,4 m plaatsvinden over een oppervlakte van
meer dan 100 m2, dient uit archeologisch onderzoek te zijn gebleken dat daartegen uit
oogpunt van bescherming van eventueel voorkomende archeologische waarde geen
bezwaar bestaat.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Afwijkingsbevoegdheid 10.1.1 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages, met uitzondering van oppervlakte- en inhoudsmaten en met uitzondering van de hoogte van windturbines, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de ontheffing gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  4. de bestemmingsregels en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouw zijnde wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  5. de bestemmingsregels en toestaan dat wordt gebouwd voor nutsvoorzieningen tot een bouwhoogte van niet meer dan 3 m en een oppervlakte van niet meer dan 25 m2;
  6. het bepaalde ten aanzien van de maximale hoogte van gebouwen en toestaan dat de hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en schotelantennes, indien de oppervlakte van de vergroting van de verhoging niet meer bedraagt dan 1 m2, met dien verstande dat de oppervlakte van de vergroting ten behoeve van een liftkoker niet meer bedraagt dan 4 m2;
  7. de bestemmingsregels ten behoeve van tijdelijk kamperen in groeps- of verenigingsverband met een duur van niet meer dan 10 dagen (opbouw- en afbreekdagen daaronder begrepen);
  8. de bestemmingsregels ten behoeve van het incidenteel gebruik van gronden voor een kampeerterrein ten behoeve van kampeermiddelen, evenwel met uitzondering van stacaravans;
  9. de bestemmingsregels ten behoeve van het gebruik, de aanleg en de bouw van een paardenbak, met dien verstande dat:
    1. voor wat betreft de situering van de paardenbak geldt dat:
      • deze enkel voor eigen gebruik dient;
      • de paardenbak dient te worden geplaatst op een bestemmingsvlak waar sprake is van een woonfunctie (al dan niet als bedrijfswoning ) en niet zijnde een recreatiewoning, en wel achter de voorgevelrooilijn van de woning aansluitend aan de bestaande bebouwing, dan wel indien dat ruimtelijk gezien onmogelijk is, mag de paardenbak:
      • direct aansluitend aan de achterzijde van het bouwperceel (ook bouwpercelen voor woningen die gesitueerd zijn in de bestemmingsplangebieden voor de dorpen) worden geplaatst, dan wel achter de voorgevelrooilijn van de (bedrijfs)woning;
      • bij de bestemming Wonen tot maximaal 25 meter buiten het bestemmingsvlak worden gerealiseerd tenzij sprake is van een situatie waarin geen overlast wordt veroorzaakt en/of geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving in welke gevallen de afstand meer dan 25 m mag bedragen;
      • de afstand tussen de paardenbak en de (bedrijfs/recreatie)woning van derden niet minder mag zijn dan 25 m;
    2. voor wat betreft aantallen en maatvoering van de paardenbak geldt dat:
      • per woning mag niet meer dan 1 paardenbak worden gerealiseerd;
      • de oppervlakte van de paardenbak mag bij een oppervlakte van het betreffende bestemmingsvlak kleiner dan of gelijk aan 1,0 ha niet meer dan 1000 m², en bij een oppervlakte van het bestemmingsvlak groter dan 1 ha, niet meer dan 1.400 m² bedragen;
    3. voor wat betreft stapmolens bij de paardenbak geldt dat:
      • een stapmolen uitsluitend mag worden gerealiseerd op een perceel met een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 0,5 ha;
      • de buitendiameter niet meer dan 14 m mag bedragen, dan wel indien sprake is van het bedrijfsmatig houden van paarden, niet meer dan 20 m;
      • de spilhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
      • deze direct aansluitend aan de achterzijde van het bouwperceel worden geplaatst, dan wel achter de voorgevelrooilijn van de (bedrijfs)woning;
    4. voor wat betreft omheiningen bij een paardenbak geldt dat de hoogte niet meer dan 1,80 m mag bedragen;
    5. voor wat betreft lichtmasten bij een paardenbak geldt dat:
      • de hoogte niet meer dan 6 m mag bedragen;
      • de afstand tot gebieden welke in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 als beschermde gebieden moeten worden aangemerkt ten minste 100 m dient te bedragen;
    6. de ontheffing uitsluitend kan worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • de landschappelijke en/of natuurlijke waarden;
      • de natuurlijke waarden van de voorgenomen ontheffing voor gebieden waarvoor bovendien geldt dat boscompensatie aan de orde is;
      • de natuurlijke waarden van de voorgenomen ontheffing voor gebieden welke in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 als beschermde gebieden moeten worden aangemerkt, waarbij geen sprake mag zijn van mogelijk (significant) negatieve gevolgen;
      • de archeologische waarden, waarbij in elk geval geldt dat realisatie binnen gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie geldt dat ontheffing uitsluitend kan worden verleend indien daartegen uit hoofde van de bescherming van de archeologische en/of cultuurhistorische waarde geen bezwaar bestaat en nadat een erkend archeoloog daaromtrent is gehoord; en uitsluitend indien;
      • de belangen van gebruikers dan wel eigenaren van aangrenzende gronden niet onevenredig worden geschaad, waarbij in elk geval aandacht dient te worden besteed aan de aspecten geur-, stof-, geluiden lichthinder;
      • sprake is van een goede landschappelijke inpassing, waarbij aandacht wordt besteed aan kleurstelling (donker) en materiaalgebruik (zo mogelijk hout) van de omheining alsmede aan de beplantingssoorten (inheems);
      • sprake is van een goede drainage;
      • geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het milieu;
    7. de bestemmingsregels ten behoeve van mantelzorg in een aanbouw of bijgebouw, mits:
      • de zorgbehoefte objectief aannemelijk is gemaakt;
      • is aangetoond dat in het hoofdgebouw geen mogelijkheden zijn voor mantelzorg;
      • mantelzorg plaatsvindt op een oppervlakte van maximaal 70 m2;
      • de oppervlakte aan aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen inclusief de oppervlakte ten behoeve van mantelzorg niet meer bedraagt dan 300 m2;
      • het bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
      • verzekerd is dat na beëindiging van de mantelzorg de daarvoor aangewende oppervlakte niet als zelfstandige woning in gebruik wordt genomen;
    8. de bestemmingsregels ten behoeve van een windturbine met een bouwhoogte van niet meer dan 15 m;
    9. het bepaalde in 9 Agrarisch - Paardenhouderij , 11 Bedrijf , 12 Bedrijf - Garage , 15 Bedrijf - Opslag , 17 Detailhandel , 18 Horeca , 19 Maatschappelijk , 23 Recreatie - Verblijfsrecreatie , 25 Sport - Manege en 30 Wonen ten aanzien van de oppervlaktes van de (bedrijfs)woning, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen, indien en voorzover:
      • de gezamenlijke grondoppervlakte niet meer bedraagt dan 300 m2;
      • de gezamenlijke grondoppervlakte van de aanbouwen en aangebouwde bijgebouwen niet meer bedraagt dan de oppervlakte van het hoofdgebouw of de bedrijfswoning.
10.1.2 Afwegingskader
Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging
plaats als bedoeld in 10.2 Afwegingskader ontheffing .
10.1.3 Procedure
Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 10.1 vermelde voorbereidingsprocedure.
10.2 Afwegingskader afwijking 10.2.1 Afwegingskader
Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige
belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:
  1. de mate waarin de waarden, welke het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  2. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  3. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  4. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  5. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur;
  6. de mate waarin de belangen van agrarische bedrijven kunnen worden geschaad, in zoverre dat het gebruik van gebouwen ten behoeve van geurgevoelige functies uitsluitend wordt toegelaten, indien:
    • de afstand tot het emissiepunt van een dierenverblijf bij een agrarisch bedrijf zoals die bestond op 19 september 2010 ten minste 25 m bedraagt;
    • de afstand tot het emissiepunt van een dierenverblijf bij een agrarisch bedrijf zoals die is gebouwd na 19 september 2010 ten minste 50 m bedraagt;
    • de bestaande afstand minder bedraagt dan de onder a en b genoemde afstand, in welk geval de afstand ten minste de bestaande afstand bedraagt.
10.2.2 Toetsingskader
Afwijkingsbevoegdheden die per saldo leiden tot een significante aantasting van de in
bijlage 16 van de Omgevingsverordening provincie Groningen van 24 september 2014
beschreven wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur deel
uitmakende gronden worden niet toegepast, tenzij:
  1. er sprake is van een groot openbaar belang, en;
  2. er geen reële andere mogelijkheden zijn, en;
  3. de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd.
  4. de ingreep kleinschalig van aard is, en;
  5. schade zoveel mogelijk wordt voorkomen, en;
  6. resterende schade volledig wordt gecompenseerd, en;
  7. er netto winst optreedt voor de belangrijke kenmerken en waarden in termen van areaal, kwaliteit en samenhang.
10.2.3 Weigering afwijking
Indien de waarden en/of belangen als genoemd in 10.2.1 onder a en b onevenredig
worden geschaad en/of de 10.2.1 onder c en d genoemde uitvoerbaarheid/inpasbaarheid
niet is aangetoond en/of de 10.2.1 onder e genoemde verkeerssituatie onevenredig
wordt beïnvloed, vindt de ontheffingsbevoegdheid geen toepassing.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het Bestemmingsplan Westerkwartier, Oude Wijk 17 en 19 Niekerk.