TAM-omgevingsplan Facetplan Archeologie, Gemeente Westerkwartier
Bestemmingsplan - Gemeente Westerkwartier
Ontwerp op 17-03-2025 - in voorbereiding
Bestanden
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Algemene Begripsbepalingen
Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit hoofdstuk.
Artikel 2 Aanvullende Begripsbepaling
Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden aanvullend op het bepaalde in artikel 1 de volgende begripsbepalingen:
2.1 AMK-terrein:
gebied of terrein dat zich bevindt in de zone die op de gemeentelijke archeologische beleidskaart als zodanig is aangeduid en waar archeologische waarden, door onderzoek en/of in combinatie met andere bronnen zijn aangetoond, die als behoudenswaardig kunnen worden gekarakteriseerd;
2.2 bestaand
- het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan aanwezig is en/of bebouwing (de maatvoering van een bouwwerk, de afstand tot een bouwwerk of een te bebouwen percentage) die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
- het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende omgevingsplan, waarbij geen sprake is van bestaand gebruik, daaronder mede begrepen het overgangsrecht;
2.3 normaal onderhoud:
werkzaamheden die gericht zijn op het behoud van de monumentale waarde.
2.3 plan:
omgevingsplan van de gemeente Westerkwartier;
2.4 rooien
vellen of verrichten van andere handelingen die de dood of ernstige beschadiging van een houtopstand tot gevolg kunnen hebben.
Artikel 3 Toepassingsbereik
- De regels van dit hoofdstuk gelden ter vervanging van de regels van de andere ruimtelijke plannen in de gemeente Westerkwartier voor wat betreft het onderwerp ‘archeologie’ en laten de overige regels uit die onderliggende ruimtelijke plannen ongewijzigd;
- De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
- De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op het gehele grondgebied van de gemeente Westerkwartier, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1969.TAMArcheologie-OW01, zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl
Artikel 4 Meet- En Rekenbepaling
De meet- en rekenbepalingen uit artikel 22.24 van het omgevingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van de waarden die in dit hoofdstuk in m, m2 of m3 zijn uitgedrukt, voor zover hiervan niet is afgeweken in 4.1 tot en met 4.4.
4.1 Gebouwen en bouwwerken
4.1.1 De breedte van een gebouw
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.
4.1.2 De dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
4.1.3 De goothoogte van een bouwwerk
vanaf het straatpeil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
4.1.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het straatpeil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
4.1.5 De inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
4.1.6 De oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
4.1.7 De bouwhoogte van een reclame- of antennemast
vanaf het hoogste punt van het bouwwerk tot aan het aansluitende afgewerkte terrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein gemeten wordt vanaf het niveau van het afgewerkte terrein dat direct aansluit op de dichtstbijzijnde weg als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994.
4.1.8 De ashoogte van een windturbine
vanaf het middelpunt van de as van de wieken tot aan het aansluitende afgewerkte terrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein gemeten wordt vanaf het niveau van het afgewerkte terrein dat direct aansluit op de dichtstbijzijnde weg als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994.
4.1.9 De tiphoogte van een windturbine
de hoogte van de windturbine wanneer één van die wieken verticaal boven de mast staat.
4.1.10 De wieklengte van een windturbine
de afstand tussen de uiterste punt van een wiek en de naaf.
4.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en erkers buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of functiegrenzen niet meer dan 1,5 m bedraagt.
4.3 Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:
- voor lengten in meters (m);
- voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
- voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
- voor verhoudingen in procenten (%);
- voor hoeken/hellingen in graden (°).
4.4 Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.
Artikel 5 Aanvraagvereisten
De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van
overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van
dit hoofdstuk.
Artikel 6 Verbod Voor Gebruik Van Locaties, Anders Dan Overeenkomstig De Functie
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan die locaties toegedeelde functies en activiteiten.
2 Functies En Activiteiten
Artikel 7 Waarde – Archeologie 1
7.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als
‘Waarde – Archeologie 1’.
7.2 Functieomschrijving
De voor Waarde-Archeologie 1 aangewezen gronden hebben als functie, behalve voor de andere daar voorkomende functie(s), de bescherming en veiligstelling van de in de grond verwachte archeologische waarden, waarbij geldt dat indien strijd ontstaat de tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere functies, de functie Waarde-Archeologie 1 prevaleert. Het gaat hierbij om:
- AMK-terreinen, niet zijnde archeologische rijksmonumenten;
- bufferzones van AMK-terreinen;
- bekende archeologische vindplaatsen;
- opvallende (historische) percelen;
- locaties waarbinnen archeologische resten uit de Tweede Wereldoorlog worden verwacht.
7.3 Beoordelingsregels
7.3.1 Voor de overige functies op deze locatie
- Voor het bouwen ten behoeve van de overige op deze locatie aanwezige functies zijn de desbetreffende regels behorende bij die functies van toepassing, met dien verstande, dat indien de bodemverstoring als gevolg van het bouwen dieper is dan 0,40 meter onder maaiveld en de omvang van de bodemingreep groter is dan 100 m2 op basis van archeologisch (voor) onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast;
- het vereiste archeologische (voor)onderzoek is niet van toepassing op bouwactiviteiten die betrekking hebben op grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte niet groter dan 100 m2 en dieper dan 0,4 m -mv in het geval dit een terrein van archeologische waarde is dat als historische kern wordt getypeerd.
7.4 Specifieke beoordelingsregels bouwactiviteiten
- In afwijking van het bepaalde in 7.3.1 kan de omgevingsvergunning toch worden verleend ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende functie, indien is gebleken dat het oprichten van een bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.
- Er wordt niet eerder afgeweken van het bepaalde in 7.3.1 dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria.
- Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in 7.3.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
- de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.5 Specifieke beoordelingsregels werken, geen bouwwerken zijnde
7.5.1 Verbod
Ter plaatse van de in deze functie bedoelde gronden in artikel 7 is het verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het ophogen en ontgraven van de bodem;
- het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
- het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegd waterschap;
- het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
- het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
- het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
- het aanleggen van bos of boomgaard;
- het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
- het scheuren van grasland;
- het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, en leggen van drainage en ontginnen.
7.5.2 Uitzonderingen
het bepaalde in lid 7.5.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:
- Het normale onderhoud betreffen;
- Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
- Betrekking hebben op een oppervlakte die minder dan 100 m2 bedragen en die minder dan 40 cm onder maaiveld plaatsvinden;
- Het ophogen van de bodem of het dempen van sloten betreft, waarvan aannemelijk is dat deze geen of een zeer beperkt negatief effect zullen hebben op eventuele archeologische waarden;
- Plaatsvinden in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
- Waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van in werking treding van het TAM-Omgevingsplan op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning.
7.5.3 Voorwaarden voor de omgevingsvergunning
De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden wordt slechts verleend indien en voor zover:
- door die werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen archeologische waarden van de betreffende gronden onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
- vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:
- de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
- er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
- de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad;
- die werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
- de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.5.4 Advies
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in 7.5.1 winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
Artikel 8 Waarde – Archeologie 2
8.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als
‘Waarde – Archeologie 2’.
8.2 Functieomschrijving
De voor Waarde-Archeologie 2 aangewezen gronden heeft als functie, behalve voor de andere daar voorkomende functie(s), de bescherming en veiligstelling van de in de grond verwachte archeologische waarden, waarbij geldt dat indien strijd ontstaat de tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere functies, de functie Waarde - Archeologie 2 prevaleert. Het gaat hierbij om:
- zones met een hoge archeologische verwachting;
- zones met een hoge archeologische verwachting voor beekdalen;
- historische lijnelementen;
- voordelocaties.
8.3 Beoordelingsregels
8.3.1 Voor de overige functies op deze locatie
Voor het bouwen ten behoeve van de overige op deze locatie aanwezige functies zijn de desbetreffende regels behorende bij die functies van toepassing, met dien verstande, dat indien de bodemverstoring als gevolg van het bouwen dieper is dan 0,40 meter onder maaiveld en de omvang van de bodemingreep groter is dan 500 m2 op basis van archeologisch (voor) onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
8.4 Specifieke beoordelingsregels bouwactiviteiten
- In afwijking van het bepaalde in 8.3.1 kan de omgevingsvergunning toch worden verleend ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende functie, indien is gebleken dat het oprichten van een bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.
- Er wordt niet eerder afgeweken van het bepaalde in 8.3.1 dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria.
- Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in 8.3.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
- de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.5 Specifieke beoordelingsregels werken, geen bouwwerken zijnde
8.5.1 Verbod
Ter plaatse van de in deze functie bedoelde gronden in artikel 8 is het verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het ophogen en ontgraven van de bodem;
- het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
- het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegd waterschap;
- het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
- het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
- het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
- het aanleggen van bos of boomgaard;
- het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
- het scheuren van grasland;
- het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen.
8.5.2 Uitzonderingen
het bepaalde in lid 8.5.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:
- Het normale onderhoud betreffen;
- Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
- Betrekking hebben op een oppervlakte die minder dan 500 m2 bedragen en die minder dan 40 cm onder maaiveld plaatsvinden;
- Het ophogen van de bodem of het dempen van sloten betreft, waarvan aannemelijk is dat deze geen of een zeer beperkt negatief effect zullen hebben op eventuele archeologische waarden;
- Plaatsvinden in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
- Waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van in werking treding van het TAM-Omgevingsplan op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning.
8.5.3 Voorwaarden voor de omgevingsvergunning
De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden wordt slechts verleend indien en voor zover:
- door die werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen archeologische waarden van de betreffende gronden onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
- vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:
- de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
- er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
- de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad;
- die werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
- de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.5.4 Advies
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in 8.5.1 winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
Artikel 9 Waarde – Archeologie 3
9.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als
‘Waarde – Archeologie 3’.
9.2 Functieomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden heeft als functie, behalve voor de andere daar voorkomende functie(s), de bescherming en veiligstelling van de in de grond verwachte archeologische waarden, waarbij geldt dat indien strijd ontstaat de tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere functies, de functie Waarde - Archeologie 3 prevaleert. Het gaat hierbij om zones met een potentieel hoge archeologische verwachting.
9.3 Bouwregels
9.3.1 Voor de overige functies op deze locatie
Voor het bouwen ten behoeve van de overige op deze locatie aanwezige functies zijn de desbetreffende regels behorende bij die functies van toepassing, met dien verstande, dat indien de bodemverstoring als gevolg van het bouwen dieper is dan 0,50 meter onder maaiveld en de omvang van de bodemingreep groter is dan 500 m2 op basis van archeologisch (voor) onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
9.4 Specifieke beoordelingsregels bouwactiviteiten
- In afwijking van het bepaalde in 9.3.1 kan de omgevingsvergunning toch worden verleend ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende functie, indien is gebleken dat het oprichten van een bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.
- Er wordt niet eerder afgeweken van het bepaalde in 9.3.1 dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria.
- Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in 9.3.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
- de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
9.5 Specifieke beoordelingsregels werken, geen bouwwerken zijnde
9.5.1 Verbod
Ter plaatse van de in deze functie bedoelde gronden in artikel 9 is het verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het ophogen en ontgraven van de bodem;
- het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
- het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegd waterschap;
- het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
- het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
- het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
- het aanleggen van bos of boomgaard;
- het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
- het scheuren van grasland;
- het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen.
9.5.2 Uitzonderingen
het bepaalde in lid 9.5.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:
- Het normale onderhoud betreffen;
- Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
- Betrekking hebben op een oppervlakte die minder dan 500 m2 bedragen en die minder dan 50 cm onder maaiveld plaatsvinden;
- Het ophogen van de bodem of het dempen van sloten betreft, waarvan aannemelijk is dat deze geen of een zeer beperkt negatief effect zullen hebben op eventuele archeologische waarden;
- Plaatsvinden in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
- Waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van in werking treding van het TAM-Omgevingsplan op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning.
9.5.3 Voorwaarden voor de omgevingsvergunning
De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden wordt slechts verleend indien en voor zover:
- door die werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen archeologische waarden van de betreffende gronden onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
- vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:
- de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
- er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
- de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad;
- die werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
- de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
9.5.4 Advies
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in 9.5.1 winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
Artikel 10 Waarde – Archeologie 4
10.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als
‘Waarde – Archeologie 4’.
10.2 Functieomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden heeft als functie, behalve voor de andere daar voorkomende functie(s), de bescherming en veiligstelling van de in de grond verwachte archeologische waarden, waarbij geldt dat indien strijd ontstaat de tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere functies, de functie Waarde - Archeologie 4 prevaleert. Het gaat hierbij om zones met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde.
10.3 Bouwregels
10.3.1 Voor de overige functies op deze locatie
Voor het bouwen ten behoeve van de overige op deze locatie aanwezige functies zijn de desbetreffende regels behorende bij die functies van toepassing, met dien verstande, dat indien de bodemverstoring als gevolg van het bouwen dieper is dan 0,40 meter onder maaiveld en de omvang van de bodemingreep groter is dan 1.000 m2 op basis van archeologisch (voor) onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
10.4 Specifieke beoordelingsregels bouwactiviteiten
- In afwijking van het bepaalde in 10.3.1 kan de omgevingsvergunning toch worden verleend ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende functie, indien is gebleken dat het oprichten van een bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.
- Er wordt niet eerder afgeweken van het bepaalde in 10.3.1 dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria.
- Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in 10.3.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
- de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
10.5 Specifieke beoordelingsregels werken, geen bouwwerken zijnde
10.5.1 Verbod
Ter plaatse van de in deze functie bedoelde gronden in artikel 10 is het verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het ophogen en ontgraven van de bodem;
- het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
- het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegd waterschap;
- het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
- het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
- het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
- het aanleggen van bos of boomgaard;
- het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
- het scheuren van grasland;
- het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen.
10.5.2 Uitzonderingen
het bepaalde in lid 10.5.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:
- Het normale onderhoud betreffen;
- Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
- Betrekking hebben op een oppervlakte die minder dan 1.000 m2 bedragen en die minder dan 40 cm onder maaiveld plaatsvinden;
- Het ophogen van de bodem of het dempen van sloten betreft, waarvan aannemelijk is dat deze geen of een zeer beperkt negatief effect zullen hebben op eventuele archeologische waarden;
- Plaatsvinden in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
- Waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van in werking treding van het TAM-Omgevingsplan op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning.
10.5.3 Voorwaarden voor de omgevingsvergunning
De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden wordt slechts verleend indien en voor zover:
- door die werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen archeologische waarden van de betreffende gronden onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
- vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:
- de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
- er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
- de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad;
- die werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
- de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
10.5.4 Advies
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in 10.5.1 winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
Artikel 11 Waarde – Archeologie 5
11.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als
‘Waarde – Archeologie 5’.
11.2 Functieomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 5 aangewezen gronden heeft als functie, behalve voor de andere daar voorkomende functie(s), de bescherming en veiligstelling van de in de grond verwachte archeologische waarden, waarbij geldt dat indien strijd ontstaat de tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere functies, de functie Waarde - Archeologie 5 prevaleert. Het gaat hierbij om zones met een potentieel middelhoge archeologische verwachtingswaarde.
11.3 Bouwregels
11.3.1 Voor de overige functies op deze locatie
Voor het bouwen ten behoeve van de overige op deze locatie aanwezige functies zijn de desbetreffende regels behorende bij die functies van toepassing, met dien verstande, dat indien de bodemverstoring als gevolg van het bouwen dieper is dan 0,50 meter onder maaiveld en de omvang van de bodemingreep groter is
dan 1.000 m2 op basis van archeologisch (voor) onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
11.4 Specifieke beoordelingsregels bouwactiviteiten
- In afwijking van het bepaalde in 11.3.1 kan de omgevingsvergunning toch worden verleend ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende functie, indien is gebleken dat het oprichten van een bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.
- Er wordt niet eerder afgeweken van het bepaalde in 11.3.1 dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria.
- Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in 11.3.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
- de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
11.5 Specifieke beoordelingsregels werken, geen bouwwerken zijnde
11.5.1 Verbod
Ter plaatse van de in deze functie bedoelde gronden in artikel 11 is het verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het ophogen en ontgraven van de bodem;
- het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
- het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegd waterschap;
- het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
- het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
- het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
- het aanleggen van bos of boomgaard;
- het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
- het scheuren van grasland;
- het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen.
11.5.2 Uitzonderingen
het bepaalde in lid 11.5.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:
- Het normale onderhoud betreffen;
- Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
- Betrekking hebben op een oppervlakte die minder dan 1.000 m2 bedragen en die minder dan 40 cm onder maaiveld plaatsvinden;
- Het ophogen van de bodem of het dempen van sloten betreft, waarvan aannemelijk is dat deze geen of een zeer beperkt negatief effect zullen hebben op eventuele archeologische waarden;
- Plaatsvinden in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
- Waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van in werking treding van het TAM-Omgevingsplan op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning.
11.5.3 Voorwaarden voor de omgevingsvergunning
De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden wordt slechts verleend indien en voor zover:
- door die werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen archeologische waarden van de betreffende gronden onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
- vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:
- de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
- er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
- de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad;
- die werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
- de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
11.5.4 Advies
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in 11.5.1 winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
3 Algemene Regels
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.