KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Wonen - Voormalig Boerderijpanden
Artikel 5 Waarde - Reliëf
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie Plangebied
2.2 Toekomstige Situatie Plangebied
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Voorwaarden En Omgevingsaspecten
4.1 Wijzigings- En Afwijkingsvoorwaarden
4.2 Omgevingsaspecten
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Algemeen
5.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Kleinschalige Bedrijfsmatige Activiteiten
Bijlage 2 Specifieke Criteria Ondergeschikte Tweede Tak Of Deeltijdfunctie
Bijlage 3 Bestemming Natuur
Bijlage 4 Bestemming Agrarisch-paardenhouderij
Bijlage 5 Voorschriften Inpassingsplan
Bijlage 6 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 1 Vooroverlegreacties
Bijlage 2 Zienswijze

Alddyk 14 - Anjum

Bestemmingsplan - gemeente Noordeast-Fryslân

Vastgesteld op 17-11-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Alddyk 14 - Anjum met identificatienummerNL.IMRO.1970.BpAjAlddyk14-VA01 van de gemeente Noardeast-Fryslân;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een (hoofd)gebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het (hoofd)gebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het (hoofd)gebouw;

1.4 aan-huis-verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aangebouwd bijgebouw:

een met het (hoofd)gebouw verbonden en/of een aan het (hoofd)gebouw aanwezig gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;

1.7 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bebouwingsbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar is georiënteerd;

1.10 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.11 bestaand:

ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet of Wabo aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:

  • bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 boerderijpand:

het gebouw behorende tot het agrarisch bedrijf of het voormalige agrarisch bedrijf, waarin van oorsprong het woongedeelte en de stal is of was ondergebracht en dat van oorsprong als het hoofdgebouw van het agrarisch bedrijf is gebouwd;

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.20 cultuurhistorische waarden:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.21 detailhandel:

et bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.22 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 gebruiksmogelijkheden:

de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

1.24 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.25 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.26 kampeerterrein:

een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.27 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

de in Bijlage 1 genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.28 kleinschalig kamperen:

het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf uitsluitend in de periode 15 maart - 1 november;

1.29 koffie- en theeschenkerij:

een ondergeschikte horecavoorziening die uitsluitend tot hoofddoel heeft het verstrekken van niet-alcoholische dranken en versnaperingen. Ten behoeve van de schenkerij mag een klein buitenterras worden aangelegd. De bedrijfsvloeroppervlakte, niet zijnde het terras, bedraagt maximaal 50 m2;

1.30 landschappelijke waarden:

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;

1.31 milieusituatie:

de situatie, waarbij milieuaspecten dienen te worden beoordeeld, zoals hinder voor omwonenden, externe veiligheid en een verkeersaantrekkende werking. In het bijzonder dient er bij de situering en omvang van milieubelastende functies (o.a. bedrijven) op te worden gelet dat de gebruiksmogelijkheden van milieugevoelige functies (o.a. woningen) zo weinig mogelijk wordt beperkt. Omgekeerd dient er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies op te worden gelet dat bestaande milieubelastende functies zo weinig mogelijk in hun functioneren worden beperkt;

1.32 natuurlijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied. Onderdeel van de natuurlijke waarden vormt steeds een beoordeling van de soortbescherming op basis van de Flora- en faunawet;

1.33 nutsvoorzieningen:

voorzieningen voor algemeen nut, zoals afvalinzameling, elektriciteit, gas, (tele)communicatie en dataverkeer, openbaar vervoer en water. Het gaat hierbij om andere bouwwerken zoals antennes, bakken, borden, containers, hekken, kastjes, palen, zuilen, duikers, bruggen, dammen, sluizen, gemalen, vispassages, bergbezinkstations, riolering en wat met deze bouwwerken te vergelijken is. Onder nutsvoorziening wordt ook verstaan een schakelstation, een rioolwaterzuiveringsinstallatie, een telecommunicatiestation en een transformatorstation;

1.34 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;

1.35 peil:

  1. a. indien op het land wordt gebouwd:
    1. 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    2. 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
    3. 3. voor een bouwwerk op een perceel zonder hoofdtoegang:
      • de door Burgemeester en Wethouders bepaalde hoogte;

1.36 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een sekstheater, een seksautomatenhal, of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.37 torensilo:

een bouwwerk ten behoeve van opslagdoeleinden;

1.38 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.39 vrijstaand bijgebouw:

een niet met het (hoofd)gebouw verbonden gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;

1.40 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.41 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:

de kortste afstand vanaf enig punt van een (hoofd)gebouw tot de zijdelingse perceelgrens;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het agrarisch grondgebruik;
  2. b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het open landschap;
  3. c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van kleine natuur- en landschapselementen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer;
  2. e. nutsvoorzieningen;
  3. f. extensief dagrecreatief medegebruik;
  4. g. wegen en paden;
  5. h. water;

3.2 Bouwregels

Deze bouwregels zijn eveneens van toepassing voor functies die na afwijken van de gebruiksregels aan de bestemming zijn toegevoegd.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid en detailhandel, alsmede als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij een gebruik dat na afwijking is toegestaan of anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  2. b. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten buiten het bouwvlak, en met uitzondering van tijdelijke opslag van akkerbouwproducten, alsmede tijdelijke opslag van mest, onder voorwaarde dat de mestopslag niet langer dan zes maanden duurt en de mestopslag niet gedurende twee opeenvolgende jaren op dezelfde locatie plaats heeft;
  3. c. de stalling en opslag van niet-agrarische producten, zoals auto's, caravans en boten, tenzij een gebruik dat na afwijking is toegestaan;
  4. d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden met een groter oppervlak dan 200 m² en anders dan ten behoeve van het agrarisch gebruik of de noodzakelijke bereikbaarheid van bebouwde percelen, tenzij een gebruik dat na afwijking is toegestaan;
  5. e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, tenzij een gebruik dat na afwijking is toegestaan of anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  6. f. het gebruik van gronden ten behoeve van de houtteelt en de bosbouw;
  7. g. het gebruik van gronden ten behoeve van de sierteelt, fruitteelt, boomteelt of overige opgaande meerjarige teeltvormen, tenzij een gebruik dat na afwijking is toegestaan of anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  8. h. het aanplanten van bebossing en/of opgaande beplanting anders dan ten behoeve van erfbeplanting, wegbeplanting, schuilgelegenheid voor vee of waarvoor een afwijking is verleend;
  9. i. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken, tenzij na afwijking is toegestaan of anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  10. j. het gebruik van de gronden zodanig dat afbreuk wordt gedaan aan de zichtbaarheid en de belevingswaarde van bunkers;
  11. k. de opslag van nucleair afval;
  12. l. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Wonen - Voormalig Boerderijpanden

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Wonen - Voormalig boerderijpanden" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonhuizen in de vorm van voormalige boerderijpanden, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, alsmede:
    1. 1. een koffie-/theeschenkerij, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van horeca - koffie-/theeschenkerij";
    2. 2. een klein kampeerterrein ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - klein kamperen";
  2. b. het behoud en het herstel van de karakteristieke hoofdvormen van de voormalige boerderijpanden;
  3. c. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. nutsvoorzieningen;
  2. e. wegen en paden;
  3. f. water;

met de daarbijbehorende:

  1. g. tuinen, erven en terreinen;
  2. h. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Waarde - Reliëf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Reliëf' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de uitbouw van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de reliëfrijke gronden van terpen en kruinige percelen en de reliëfrijke verhoogde boerderijplaatsen.

5.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het diepploegen, egaliseren, afgraven, afschuiven en/of ophogen van gronden;
  2. b. het dempen en/of graven van sloten en/of andere waterlopen en/of -partijen.

5.3 Afwijken van de gebruiksregels

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Algemene Aanduidingsregels

6.1 Overige zone - obstakelvrije zone

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - obstakelvrije zone' geldt dat het binnen deze zone niet is toegestaan om gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde op te richten.

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met enige bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  2. b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bedrijfsactiviteiten, bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  3. c. het storten van puin en afvalstoffen;
  4. d. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  5. e. het gebruik van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen, tenzij hiervoor anderszins vergunning is verleend;
  6. f. het gebruik van gronden voor het plaatsen van meer dan één evenementenbord per dorp;
  7. g. het gebruik van de gronden voor (proef)boringen naar schaliegas.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlaktematen, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsregels in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst-, sirene- en antennemasten wordt vergroot, mits:
    1. 1. de antenne niet geplaatst kan worden op een bestaand bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een windturbine, een reclamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen bouwwerk;
    2. 2. de mast radiografisch noodzakelijk is;
    3. 3. bij plaatsing binnen de grenzen van een bouwperceel of binnen grenzen van een woon- of bedrijfsbestemming de bouwhoogte van de mast ten hoogste 30,00 m mag bedragen;
    4. 4. bij plaatsing binnen de grenzen van een bouwperceel of binnen grenzen van een woon- of bedrijfsbestemming gelegen aan een weg, een viaduct of een verkeersknooppunt, de bouwhoogte van de mast ten hoogste 15,00 m mag bedragen;
    5. 5. het aantal masten binnen de gemeente niet meer mag bedragen dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit;
  3. c. het bestemmingsplan ten aanzien van de voorgeschreven minimale en maximale dakhelling ten behoeve van het toestaan van afwijkingen in kapvormen;
  4. d. de regels en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  5. e. de regels en toestaan dat gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, openbaar vervoer, bediening van kunstwerken, sanitaire voorzieningen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    1. 1. de oppervlakte per gebouwtje ten hoogste 50 m² mag bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte van een gebouwtje ten hoogste 3,00 m mag bedragen;
  6. f. de regels en toestaan dat bouwwerken ten behoeve van jongerenontmoetingsplekken worden gebouwd, mits:
    1. 1. de oppervlakte per gebouwtje ten hoogste 65 m² mag bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte van een gebouwtje ten hoogste 3,00 m mag bedragen;
  7. g. de regels, ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m, waarbij de hoogte van reclamemasten ten hoogste 6,00 m zal bedragen;
  8. h. de regels ten aanzien van de maximale (bouw)bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits:
    1. 1. de maximale oppervlakte van de plaatselijke verhoging ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak mag bedragen;
    2. 2. de vergroting ten hoogste 1,25 maal de maximale (bouw)bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  9. i. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. bestemmingsvlak en toestaan dat de grenzen van het bouw- c.q. bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    1. 1. trappen, trappenhuizen, galerijen, entreeportalen, luifels, veranda's, balkons en overstekende daken, mits de bouwgrens met niet meer dan 1,50 m overschrijdend;
    2. 2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de bouwgrens met niet meer dan 1,00 m overschrijdend.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, het voorkomen van lichthinder en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.

10.2 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen mogen in afwijking van de verbeelding en de gebiedsbestemmingen en de overige bestemmingen in deze regels uitsluitend worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  2. b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Alddyk 14 - Anjum van de gemeente Noardeast-Fryslân.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het agrarische perceel en omliggende gronden aan de Alddyk 14 te Anjum was in gebruik als agrarisch bedrijf. Inmiddels zijn alle agrarische bedrijfsactiviteiten beëindigd. De bijbehorende bedrijfswoning wordt nu gebruikt als reguliere woning. Daarnaast is vergunning verleend voor het uitoefenen van een theetuin/theeschenkerij. Eigenaren zijn voornemens de ondergeschikte activiteiten uit te breiden met een mini-camping.

Binnen het geldende bestemmingsplan 'Bûtengebiet Dongeradeel' van de gemeente Noardeast-Fryslân is het gebruiken van de gronden en bouwwerken voor reguliere bewoning en het uitoefenen van de voorgenomen activiteiten niet toegestaan. Het is noodzakelijk dat het geldende bestemmingplan wordt herzien. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Plangebied

Het agrarische perceel ligt aan de Alddyk 14 te Anjum (gemeente Noardeast- Fryslân). Het plangebied bestaat uit het woonperceel (kadastraal perceel 577) en de omliggende agrarische landbouwgronden (kadastraal perceel 1039). Vanwege de ligging van het agrarisch bouwvlak is het noodzakelijk beide percelen in het bestemmingsplan te betrekken. Ontplooiing van de nevenactiviteiten bij wonen vindt slechts plaats op het woonperceel (zie ook 2.2). Navolgende figuur geeft de globale ligging van het plangebied weer, de exacte begrenzing van het plangebied blijkt uit de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BpAjAlddyk14-VA01_0001.png"

Figuur 1. Weergave ligging plangebied

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Bestemmingsplan Bûtengebiet Dongeradeel

Op het plangebied is het bestemmingsplan 'Bûtengebiet Dongeradeel' (vastgeteld op 27 juni 2013) van toepassing. Beide kadastrale percelen zijn bestemd voor agrarische cultuurgrond en een grondgebonden agrarisch bedrijf. Met een bouwvlak is aangegeven waar gebouwen opgericht mogen worden. Op zowel de aanwezige bebouwing als op de naastgelegen cultuurgrond is een bouwvlak aanwezig. Op het gehele agrarische erf is de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf' opgenomen. Tevens heeft een deel van het perceel waarop de woning staat de dubbelbestemming 'Waarde - Reliëf', dit houdt in dat deze gronden bestemd zijn voor het behoud, het herstel en de uitbouw van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de reliëfrijke gronden van terpen en kruinige percelen en de reliëfrijke verhoogde boerderijplaatsen.

Navolgende figuur geeft een uitsnede van het bestemmingsplan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BpAjAlddyk14-VA01_0002.png"

Figuur 2. Weergave uitsnede bestemmingsplan

Strijdigheid bestemmingsplan Bûtengebiet Dongeradeel

De gronden binnen de agrarische bestemming mogen niet als woonfunctie worden gebruikt zonder daarbij een agrarisch bedrijf uit te oefenen. Daarnaast biedt de huidige bestemming bij recht geen ruimte voor het realiseren van een koffie/theeschenkerij en uitoefenen van een minicamping.

In artikel 3.7.13 van het geldend bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming Agrarisch na bedrijfsbeëindiging onder andere te kunnen wijzigen naar de bestemming Wonen - Voormalige boerderijpanden.

Hoewel binnen deze woonbestemming een vergunning mogelijk is voor een theeschenkerij en een mini-camping, mist de wijzigingsbevoegdheid toepassing. De reden daarvoor is het agrarisch bouwperceel op het achtergelegen agrarisch perceel 1039. Dit bouwperceel geeft agrarische bouwmogelijkheden die zouden kunnen zorgen voor overlast ten opzichte van de beoogde woonbestemming, theeschenkerij en mini-camping. Omdat het verwijderen van het agrarisch bouwperceel niet kan binnen de wijzigingsbevoegdheid is ervoor gekozen om de woonbestemming, de theeschenkerij, de mini-camping en de verwijdering van het agrarisch bouwperceel te combineren in dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 gaat nader in op de wijzigings- en afwijkingsvoorwaarden.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 nader ingegaan op het planvoornemen. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het relevante beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente en komt de Ladder voor duurzame verstedelijking aan de orde. De omschrijving van de omgevingsaspecten betreffende de planologische en milieukundige randvoorwaarden volgt daarop in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de toelichting op de juridische vormgeving van het bestemmingsplan en de hiervoor te volgen procedure. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie Plangebied

In de bestaande situatie heeft het perceel aan de Alddyk 14 in Anjum een agrarische uitstraling. Op het perceel staat een voormalige boerderij en bijbehorende schuur. De stal diende voor opslag en verwerking van granen en peulvruchten. De omgeving van het plangebied bestaat uit een open agrarisch gebied. De naastgelegen percelen langs de Alddyk zijn in gebruik ten behoeve van wonen.

Het perceel 1039 dat, gezien vanaf de Alddyk, achter de woonkavel ligt, wordt agrarisch gebruikt. Er staan geen gebouwen op.

2.2 Toekomstige Situatie Plangebied

In de toekomst zijn de voormalige boerderij en omliggende gronden ingericht als regulier woonperceel. De achterliggende landbouwgronden zijn blijvend als cultuurgrond in gebruik. Deze percelen zullen dan geen bouwmogelijkheden meer hebben. Op het woonperceel is het mogelijk om een koffie/theeschenkerij van 50 m2 met een terrasje te realiseren en is een mini-camping toegestaan. Op het terrein worden maximaal 15 kampeermiddelen geplaatst waarin gasten kunnen overnachten. Kleinschalige kamperen is slechts toegestaan in het hoogseizoen, van 15 maart tot 1 november. Drie van de vijftien kampeermiddelen zullen pipowagens zijn. Deze worden in het laagseizoen van het terrein verwijderd en in de schuur gestald. Sanitaire voorzieningen komen in de bestaande bebouwing van de voormalige boerderij.

Het plangebied is gelegen aan de 'Alddyk', een oude slaperdijk. De cultuurhistorische waarde van deze oude dijk wordt met het planvoornemen extra onder de aandacht gebracht. De te realiseren pipowagens (verblijfsrecreatie) en de al aanwezige theetuin trekken toeristen aan die tijdens hun bezoek geïnformeerd worden over de cultuurhistorische waarde van deze dijk. Daarnaast geeft de aanwezigheid van de dijk een impuls aan de recreatieve voorzieningen op het perceel (reden tot bezoek). De oude dijk maakt namelijk onderdeel uit van een toeristische fietsroute.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BpAjAlddyk14-VA01_0003.png"

Figuur 3. Weergave nieuw situatie

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die voorliggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed.


Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan.

Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen worden gemaakt.


De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. De NOVI vervangt, samen met het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) de SVIR, het Barro en het Bro. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven.


Die komen samen in vier prioriteiten:

  1. 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  2. 2. duurzaam economisch groeipotentieel
  3. 3. sterke en gezonde steden en regio's
  4. 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied


De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.


De NOVI vindt haar doorwerking in het regionale en lokale beleid waaraan uiteindelijk plannen zullen worden getoetst. De NOVI is nog niet in werking getreden en vormt daarmee nog geen formeel toetsingskader voor voorliggend planvoornemen. De algemene denklijn van de NOVI is wel in de planvorming betrokken.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan, nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is een motiveringseis die in de SVIR is geïntroduceerd. In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat bij ruimtelijke projecten voorzien moet worden in duurzame verstedelijking. In geval van nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan die ontwikkeling en wanneer deze plaatsvindt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Als definitie voor stedelijke ontwikkeling is in het Bro opgenomen: ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. De voorgenoen functiewijziging betreft een 'woningbouwlocatie'. Uit jurisprudentie blijkt dat bij de bouw van meer dan 11 nieuwe woningen er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met voorliggend planvoornemen wordt één aanwezige bedrijfswoning omgezet in een reguliere woning. Het gaat daarnaast om een functiewijziging waarmee geen nieuw beslag op de ruimte ontstaat. Het plan is dan ook niet aan te merken als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Nu er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling hoeft de laddertoets verder niet doorlopen te worden.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân 2020

Op 21 oktober 2020 is de omgevingsvisie Fryslân vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie het beleid zoals zij dat voor ogen ziet als de Omgevingswet in 2022 in werking treedt. De provincie heeft een viertal doelstellingen die ze als speerpunt wil behandelen. Een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân. Dat zijn de ambities van de provincie Fryslân voor de Friese leefomgeving. Met de leefomgeving bedoeld de provincie: de gedeelde ruimte waarin de mensen in de provincie samenleven. Fryslân is van alle mensen die er wonen, werken of te gast zijn.


Voor deze functiewijziging en de toevoeging recreatiemogelijkheden is het onderwerp Vitaal van belang. Dit onderwerp of thema heeft als speerpunt om Friese steden, dorpen en het platteland leefbaar houden. Dat er voldoende woningen, voorzieningen en bedrijvigheid zijn, en dat de bereikbaarheid goed is. Een sterke economie ligt hieraan ten grondslag. Leegstand van de voormalige agrarische bebouwing is in dit licht ongewenst. De nieuwe invulling zorgt voor woon- en recreatieplezier en sluit goed aan bij het onderwerp 'Vitaal'.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân 2014

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân vastgesteld. Deze verordening behelst een aanpassing van de op 15 juni 2011 vastgestelde verordening en is op 16 augustus 2014 in werking getreden. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor bestemmingsplannen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen het landelijk gebied en het stedelijk gebied.


Uit de kaart 'Begrenzing bestaand stedelijk gebied' blijkt dat de voorgestelde locatie niet in het 'bestaand stedelijk gebied' ligt. De regels van het landelijk gebied zijn daarmee van toepassing op het plangebied. In een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied mogen geen bouw- en gebruiksmogelijkheden worden opgenomen voor nieuwe stedelijke functies (art. 1.1.1.).

Artikel 1.2. van de verordening is op het plangebied van toepassing. Artikel 1.2 gaat over het hergebruik van vrijkomende (niet)agrarische bebouwing. Door middel van dit artikel kunnen, in afwijking van artikel 1.1.1., nieuwe stedelijke functies in het landelijk gebied worden toegestaan indien sprake is van hergebruik, verbouw of vervanging van vrijkomende gebouwen. Bij hergebruik kunnen onder andere woonfuncties en dagreactie of verblijfsrecreatie worden toegestaan. Hierbij worden woningen alleen in de voormalige bedrijfswonig toegestaan. Van belang is dat aanwezige karakterstieke panden behouden blijven en dat geen beperkingen ontstaan voor omliggende agrarische bedrijven in de omgeving.

Met voorliggend plan wordt een woonfunctie toegekend aan de bestaande voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Het gaat om hergebruik van vrijgekomen gebouwen. In de directe nabijheid zijn geen agrarische bedrijven aanwezig die in haar ontwikkeling beperkt worden vanwege de wijziging. Om milieuhygiënische problemen te voorkomen wordt het agrarisch bouwperceel op het aangrenzende perceel geschrapt. Het planvoornemen is dan ook in overeenstemming met artikel 1.2. van de verordening.

Artikel 5.5 van de verordening gaat in om kleinschalige dag- en verblijfsrecreatie in het landelijk gebied. Kleinschalige kampeerterreinen zijn toegestaan bij o.a. woonfuncties tot maximaal 15 standplaatsen. Onderbouwd moet worden dat de inrichting milieuhygiënisch en verkeerskundig inpasbaar is in de omgeving en wat betreft schaal en verschijingsvorm inpasbaar is binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten. Daarnaast dient onderbouwd te worden dat de ontwikkeling bijdraagt aan de verbreding of kwaliteitsverbetering van het toeristisch recreatieve aanbod in de regio. Hoofdstuk 4 gaat nader in op de milieuhygiënische en verkeerskundige inpasbaarheid van het voornemen. Aan de hand daarvan kan geconcludeerd worden dat het planvoornemen in overeenstemming is met artikel 5.5 van de verordening.

3.2.3 Ontwerp Omgevingsverordening Fryslân 2022

De op handen zijnde omgevingswet en de nieuwe omgevingsvisie hebben op sommige punten geleid tot aanpassing van de hiervoor beschreven verordening. De meeste regels blijven gelden en maken weer deel uit van de ontwerp Omgevingsverordening Fryslân 2022 die op 16 februari 2021 in procedure is gegaan. Momenteel verwerkt de provincie de reacties en past de Omgevingsverordening waar nodig aan. Daarna volgt besluitvorming door Gedeputeerde en Provinciale Staten.

3.2.4 Grutsk op 'e Romte (Structuurvisie 2014)

Provinciale Staten hebben op 26 maart 2014 het document ‘Grutsk op ‘e Romte’ als thematische structuurvisie over landschap en cultuurhistorie vastgesteld. In deze thematische structuurvisie zijn landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. ‘Grutsk op ‘e romte’ is als procesvereiste opgenomen in de provinciale ruimtelijk verordening, zodat bij het opstellen van een ruimtelijk plan een analyse dient te worden gemaakt van de aanwezige waarden in het plangebied. Op deze wijze verwacht Provinsje Fryslân de doorwerking van provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, rijk en provincie te borgen.


Vanuit de structuurvisie 2014 Grutsk op ‘e Romte zijn de kernkwaliteiten beschreven en ambities onderbouwd. Het plangebied is gelegen in het Kleigebied Oostergo. Aan de oostzijde van de voormalige Middelzee ligt het gebied van Oostergo, dat bestaat uit een brede kwelderwal met aan de zeezijde zeepolders en buitendijkse kwelders en landinwaarts het kleiterpenlandschap in de voormalige kweldervlakte. Oostergo is sinds 650 v. Chr. bewoond. Het was toen een onbedijkt, boomloos gebied waar de vruchtbare grond veel kansen bood, maar waar bewoning alleen mogelijk was wanneer men de erven ophoogde. Tot het moment dat de dijken ook de wintervloed konden tegenhouden (12de-13de eeuw), was de terpennederzetting de noodzakelijke en dominante nederzettingsvorm. Sinds de aanleg van de eerste sterke dijken ontwikkelde zich de afzonderlijke (verhoogde) boerderijplaats, verspreid gelegen in het landschap. Daarnaast kwamen er meer lineaire buurtjes en linten van min of meer aaneengesloten bebouwing tot ontwikkeling, langs of naast een dijk, waterloop en/of weg.

De volgende elementen zijn van provinciaal belang:

  1. 1. Ten noorden van Leeuwarden:
    1. a. De brede kwelderwal langs Middelzee en Waddenzee met de, op regelmatige afstand ten opzichte van elkaar gelegen terpen en blokvormige en lineaire terpdorpen van Leeuwarden tot Anjum en de verkaveling haaks op de kwelderwal.
    2. b. De grootschalige openheid met de(terp)dorpen, die op de kwelderwal liggen als groene punten op de wal, waarbij de kerktorens belangrijke oriëntatiepunten zijn in het dorpssilhouet. Deze dorpen zijn onderling verbonden door één hoofdweg. Een belangrijke eigenschap van de kwelderwal is het aanwezige microreliëf, zowel natuurlijk als kunstmatig (akkers en terpen). Behalve enige zware wegbeplanting en verspreid voorkomende erfbeplanting bij dorpen en boerderijen is er geen opgaande beplanting.
    3. c. De overgangen van de kwelderwal naar de open polder en naar het kleiterpenlandschap met verspreide bebouwing.
  2. 2. Het systeem van zeedijken, die de grens vormen tussen het vaste land en de Waddenzee en het vaste land en de voormalige Middelzee.
  3. 3. De weerslag van de invloed van de dynamiek van de zee, zichtbaar in de ligging van dorp en stad, de waterlopen, kwelder-, oever- en overslagwallen) en de verkavelingsrichting. De relatie tussen de vorm van nederzettingen, het type landschap, het grondgebruik en de infrastructuur (wegen en waterwegen).
  4. 4. Het open kleiterpenlandschap en de vrij lege kweldervlakte met groene puntverdichtingen in de vorm van terpen, terpdorpen (met kerk), terpnederzettingen (zonder kerk), terpdorpen en (veelal verhoogde) boerderijerven en eendenkooien met een ondergrond van zeeklei, een rijk stelsel van geulen, kreken en prielen en de vaarten en opvaarten naar dorpen en boerderijen.
  5. 5. De overgangszone tussen het kleigebied en het veengebied, het klei-op-veengebied, met de volgende kenmerken:
    1. a. De (vaak kleine) klei-op-veenterpen, soms uitgegroeid tot grotere terpdorpen,
    2. b. de openheid van het kleigebied dat overgaat in de weidsheid van het open veenweidegebied en de beslotenheid van de wouden.
    3. c. de opstrekkende verkaveling.

Een landschappelijk inpassingschets is gemaakt om de beoogde mini-camping in te passen in de landschappelijke waarden. Zie hiervoor hoofdstuk 4.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurplan Dongeradeel 2025 (2002)

Het Structuurplan Dongeradeel bevat de ruimtelijke visie op de gemeente Dongeradeel tot het jaar 2025. Hierbij is vanwege de status van het plan een onderscheid gemaakt tussen de kortere termijn (periode 2000-2005 en 2005-2010) en de langere termijn (na 2010). Het bevat een onderbouwing van de keuzes die in dit kader zijn gemaakt. Hiervoor is een sectorale benadering gekozen, wat wil zeggen dat de gemaakte keuzes per thema zijn onderbouwd. Daarbij zijn de thema's, bevolking en wonen, werkgelegenheid en werken, voorzieningen, recreatie en toerisme, de verkeerssituatie en het landelijk gebied behandeld.

Algemeen richtinggevende principes zijn:

  • behouden en versterken van de hoge ruimtelijke kwaliteit;
  • zorgdragen voor een vitaal en bruisend karakter;
  • zorgdragen voor stevige economische dragers;
  • bereiken van een duurzaam en dynamisch evenwicht.

Recreatie en toerisme

In het structuurplan is een recreatief-toeristische hoofdstructuur te onderscheiden waar de grotere ruimtevragende ontwikkelingen ten aanzien van recreatie en toerisme met name zullen moeten plaatsvinden. De zone wordt gevormd door het 'hoefijzer’ bestaande uit de Dokkumer Ee, Dokkum, het stroomdal van het Dokkumergrootdiep, de westzijde van het Lauwersmeer, Oostmahorn en de kustzone langs het wad. Buiten het Hoefijzergebied ziet de gemeente met name mogelijkheden voor kleinschalige, minder ruimtevragende kleinschalige ontwikkelingen.

De koers die de gemeente in het structuurplaan heeft ingezet om de ambities te realiseren is uitgedrukt in enkele ontwikkelingsstrategieën, waaronder het uitbreiden van het dagrecreatieve aanbod. Met voorliggend plan krijgt een voormalig agrarisch gebouw een nieuwe passende bestemming en blijft niet leeg staan. Het gaat om een kleinschalige toeristische ontwikkeling. Dat gaat verpaupering tegen en voorkomt dat de gemeente minder aantrekkelijk wordt voor de inwoner en toerist. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het structuurplan.

3.3.2 Kadernotitie Toerisme en Recreatie 2008

De gemeente Dongeradeel staat voor een uitdagende opdracht de komende jaren. De gemeente ziet belangrijke kansen voor de ontwikkeling van het toerisme in de gemeente. Daarnaast staat men voor een grootscheepse herstructurering van het buitengebied door de toenemende schaalvergroting in de landbouw. De gemeente wil graag inzetten op het ontwikkelen van kleinschalige accomodatievormen. Binnen het plangebied wordt een mini-camping mogelijk gemaakt. Het planvoornemen sluit dan ook aan bij de Kadernotitie.

3.3.3 Woonvisie 2020 - 2025

De woonvisie vormt de basis voor het woonbeleid van de gemeente Noardeast-Fryslân. De woonvisie beschrijft hoe de gemeente het op het vlak van wonen in 2025 voor zich ziet. De woonvisie bevat zeven speerpunten voor het komende aantal jaren:

  1. 1. Toekomst geven aan bestaande woningen en buurten;
  2. 2. Nieuwbouw in stad, dorpen en wijken, omgang met groei en krimp;
  3. 3. Ontwikkeling van de sociale huurvoorraad: betaalbaar, beschikbaar en met kwaliteit;
  4. 4. Wonen en zorg in dorpen en wijken;
  5. 5. Energietransitie en verduurzaming;
  6. 6. Leefbare stad en dorpen: sociaal en veilig, met bereikbare voorzieningen;
  7. 7. Samenwerking gemeente, belanghebbenden en bewoners.

In de Woonvisie komt naar voren dat toekomst geven aan bestaande woningen een belangrijk aandachtspunt is. De gemeente Noardeast-Fryslân beschrijft dat de gemeente het belangrijk vindt om voldoende woningen te bouwen, maar ook om bestaande woningen leefbaar te maken. Op deze manier wil Noardeast-Fryslân de mensen maximaal binden aan hun dorpen en onnodige uitstroom naar andere dorpen of regio's voorkomen.


Het planvoornemen voorziet in omzetten van bedrijfswoning naar een reguliere woning. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om naast de woonfunctie, een recreatieve functie te ontplooien binnen het plangebied. De functiewijziging draagt bij aan de Woonvisie.

Hoofdstuk 4 Voorwaarden En Omgevingsaspecten

4.1 Wijzigings- En Afwijkingsvoorwaarden

In het geldend bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid en twee afwijkingsmogelijkheden opgenomen om de voorgenomen wijziging en ontwikkelingen mogelijk te kunnen maken. Het verwijderen van het agrarisch bouwperceel valt niet binnen de wijzigingsbevoegdheid. Met die reden is gekozen om een nieuw bestemmingsplan op te stellen waarin wel de gestelde kaders voor de wijziging en afwijkingen worden betrokken. Deze paragraaf gaat in op de gestelde kaders.

4.1.1 Wijzigingsbevoegdheid - functiewijziging

In artikel 3.7.13 van het bestemmingsplan Bûtengebiet Dongeradeel is de volgende wijzigingsbevoegdheid opgenomen:

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming "Agrarisch" wordt gewijzigd in de bestemming “Bedrijf”, “Bedrijf - Loonbedrijf”, "Agrarisch - Paardenhouderij", 'Horeca', waarbij de aanduiding "horeca van categorie 1" of "horeca van categorie 2" wordt aangebracht, 'Maatschappelijk', 'Sport - Manege', "Wonen" of “Wonen - Voormalig boerderijpanden” , ten behoeve van een functieverandering van een bouwperceel, mits:

  1. a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid respectievelijk de regels van de artikelen 6, 10, 5, 16, 17, 27, 34 of 36 van overeenkomstige toepassing zijn;
  2. b. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van een bouwperceel;
  3. c. de agrarische bedrijfsfunctie ter plaatse is beëindigd;
  4. d. de aangrenzende (agrarische) bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  5. e. de functie ondergebracht wordt in de bestaande gebouwen, die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging, waarbij de woonfunctie gehandhaafd moet blijven en waarbij in ondergeschikte mate aanvullende nieuwbouw gepleegd mag worden;
  6. f. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning, dan wel het voormalige boerderijpand;
  7. g. het voormalige boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvormen als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm worden gehandhaafd;
  8. h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Met voorliggend plan wordt de agrarische bestemming deels gewijzigd in 'Wonen - Voormalig boerderijpanden'. De wijziging naar wonen vindt plaats op het kadastrale perceel 577 dat nu al onderdeel uitmaakt van het erf. Het overige deel van de gronden - de agrarische landbouwgronden - behouden haar agarische bestemming maar hier wordt het bouwvlak verwijderd. Daarmee is niet langer nieuwvestiging van bedrijvigheid mogelijk. Op het perceel is al geruime tijd geen agrarisch bedrijf meer aanwezig. De woonfunctie is en wordt ondergebracht in de bestaande voormalige boerderijpand. Aan dit pand vinden geen bouw- of verbouwwerkzaamheden plaats. De agrarische bouwmogelijkheden op het naastgelegen perceel worden verwijderd. Daarnaast is op korte afstand geen (agrarische)bedrijvigheid aanwezig dat in haar ontwikkelingsmogelijkheden beperkt kan worden. Voor onderdeel h wordt verwezen naar 4.2Omgevingsaspecten. Uit die paragraaf blijkt dat geen onevenredige afbreuk plaatsvindt van de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.1.2 Afwijkingsbevoegdheid - ondergeschikte deeltijdfunctie

In artikel 36.5.1 van het bestemmingsplan Bûtengebiet Dongeradeel is de volgende afwijkingsbevoegdheid opgenomen:

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 36.4 onder a in die zin dat de uitoefening van de woonfunctie wordt gecombineerd met een ondergeschikte deeltijdfunctie in de vorm van de in bijlage 2 opgenomen bedrijvigheid, mits:

  1. a. er sprake is van een woonperceel met een omvang van ten minste 1.500 m²;
  2. b. de aangrenzende (agrarische) bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  3. c. niet meer dan 25% van de gebouwen, met een maximum van 250 m² wordt gebruikt ten behoeve van de ondergeschikte deeltijdfunctie;
  4. d. er sprake is van een ligging aan een weg, die geschikt is voor een eventuele toename van (zwaar) verkeer;
  5. e. de uitoefening van de toegelaten bedrijvigheid binnen bebouwing plaatsvindt;
  6. f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

De bedrijvigheid zoals opgenomen in Bijlage 2 staat onder andere een koffie- of theeschenkerij toe. Hierbij is van belang dat de schenkerij binnen de bestaande bebouwing gevestigd worden. Ten behoeve van de theeschenkerij mag een klein buitenterras worden aangelegd. De bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de theeschenkerij mag maximaal 50 m2 bedragen.

Met het planvoornemen wordt een vergunde theeschenkerij voorzien van een planologisch passende regeling. Bij verwerking van deze vergunning kan getoetst worden aan de hiervoor genoemde voorwaarden. Zo heeft het nieuwe woonperceel een oppervlakte van circa 6.000 m2. Daarnaast wordt voldaan aan de genoemde maximale oppevlaktematen. De theeschenkerij vindt overwegend binnen plaats maar bij geschikt weer is deels verplaatsing naar buiten mogelijk. Op korte afstand is geen (agrarische)bedrijvigheid aanwezig dat in haar ontwikkelingsmogelijkheden beperkt kan worden. Voor onderdeel d en f wordt verwezen naar 4.2 Omgevingsaspecten. Uit die paragraaf blijkt dat geen onevenredige afbreuk plaatsvindt van de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.1.3 Afwijkingsbevoegdheid - kleinschalig kamperen

In artikel 36.5.3 van het geldend bestemmingsplan is de volgende afwijkingsbevoegdheid opgenomen:

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 36.4 onder h in die zin dat de gronden worden gebruikt ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein, mits:

  1. a. het aantal te plaatsen kampeermiddelen per kampeerterrein ten hoogste 15 bedraagt, tenzij de gronden zijn gelegen in het gebied, genaamd 'het hoefijzer' zoals weergegeven op het kaartje in paragraaf 6.6.1. van de toelichting, in welk geval het aantal kampeermiddelen per kampeerterrein ten hoogste 25 bedraagt;
  2. b. er geen stacaravans, chalets, blokhutten, trekkershutten en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens worden geplaatst en/of seizoenplaatsen worden ingericht;
  3. c. het kamperen uitsluitend plaatsvindt in de periode van 15 maart tot 1 november;
  4. d. toiletten en naar de aard en schaal vergelijkbare voorzieningen ten behoeve van het kleinschalige kampeerterrein in bestaande bebouwing gerealiseerd worden;
  5. e. de afstand van de gronden waar het kampeerterrein feitelijk gevestigd wordt tot de dichtstbijzijnde gevel van een naastgelegen woonhuis ten minste 50,00 m bedraagt;
  6. f. de afstand van de gronden waar het kampeerterrein feitelijk gevestigd wordt tot een bestemmingsgrens van de bestemming 'Natuur' ten minste 100 m bedraagt;
  7. g. de afstand van de gronden waar het kampeerterrein feitelijk gevestigd wordt tot de buitengrenzen van een bestaand kampeerterrein ten minste 100 m bedraagt. Van deze afstand mag worden afgeweken wanneer sprake is van een kampeerterrein in combinatie met een bijzondere toeristische attractie;
  8. h. er ten behoeve van een zorgvuldige inpassing, een inpassingsplan wordt opgesteld overeenkomstig de richtlijnen opgenomen in Bijlage 4;
  9. i. het kleinschalig kampeerterrein op een goede wijze bereikbaar is;
  10. j. deze afwijking niet wordt toegepast op gronden die zijn aangewezen als archeologisch monument;
  11. k. aangetoond wordt dat de realisatie van een kleinschalig kampeerterrein niet in strijd is met de ecologische en archeologische waarden en de externe veiligheid;
  12. l. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  13. m. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Met het planvoornemen is een mini-camping beoogd voor maximaal 15 kampeermiddelen waaronder waaronder drie 'pipowagens' die buiten het kampeerseizoen in de schuur van de voormalige boerderij gestald worden. De activiteiten behorende bij de mini-camping worden uitsluitend in de periode 15 maart tot 1 november uitgeoefend. Eventuele sanitaire voorzieningen bevinden zich in de bestaande schuren. Het naastgelegen woonhuis bevindt zich circa 80 meter afstand van de mini-camping. Daarnaast is binnen een afstand van 100 meter geen bestaand kampeerterrein of andere bedrijvigheid aanwezig. Ook een eventuele natuurbestemming of archeologische dubbelbestemming ontbreekt. Het kampeerterrein wordt via de toegangsweg van het woonperceel ontsloten. Vanwege de omvang van het kampeerterrein voldoet deze toegangsweg. Voor onderdeel m wordt verwezen naar 4.2 Omgevingsaspecten. Uit die paragraaf blijkt dat geen onevenredige afbreuk plaatsvindt van de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Bijlage 4

Sub h van de hiervoor genoemde afwijkingsvoorwaarden gaat in op het landschappelijk inpassingsplan. In bijlage 4 van het geldend bestemmingsplan zijn de richtlijnen opgenomen behorende bij een inpassingsplan, te weten:

  1. 1. Toepassing inpassingsplan

Bij een nieuwe ontwikkeling, een uitbreidingsplan, of het plaatsen van een nieuw gebouw of bouwwerk, dient een inpassingsplan te worden gemaakt als een regeling in dit bestemmingsplan daartoe verplicht.

  1. 2. Doel inpassingsplan

Bij het inpassingsplan dient de inpassing in de omgeving centraal te staan: er moet rekening worden gehouden met landschappelijk en cultuurhistorisch waardevolle elementen, structuren en de bebouwde en onbebouwde omgeving.

  1. 3. Inhoud inpassingsplan

De volgende onderdelen maken deel uit van het inpassingsplan:

    1. a. ontsluiting.
    2. b. groene inpassing, bestaande uit gebiedseigen beplanting.
    3. c. de situering van gebouwen, bouwwerken en overige (bedrijfs)onderdelen.
    4. d. een lichtplan waaruit blijkt dat lichthinder / lichtvervuiling wordt beperkt.
    5. e. toekomstbestendigheid van het plan, zoals mogelijke (bedrijfs)uitbreidingen.
    6. f. watercompensatie: bij een toename van verhard oppervlak van minimaal 200 m2 moet minimaal 10 % van de toename van het verharde oppervlak (bijv. gebouw, erfverharding) gecompenseerd worden door water, tenzij er met het waterschap een ander wijze van compensatie is overeengekomen.
    7. g. in specifieke situaties kunnen aanvullende onderdelen van toepassing zijn, voortvloeiend uit het in 2. genoemde doel.
  1. 4. Realisering inpassingsplan

De maatregelen uit het inpassingsplan moeten binnen één jaar na de start van het (bouw)plan gerealiseerd zijn.

  1. 5. Toetsing inpassingsplan

Burgemeester en wethouders bepalen of de onder 3. genoemde inhoud van het inpassingsplan in voldoende mate voldoet aan het onder 2. genoemde doel.

Voor het landschappelijk inpassingsplan behorende bij dit plan wordt verwezen naar Bijlage 6 van de regels. Hieruit blijkt dat ook aan voorwaarde h van de afwijkingsbevoegdheid kan worden voldaan.

4.2 Omgevingsaspecten

4.2.1 Bodem

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht verkregen moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder andere inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is dus feitelijk een onderdeel van de onderzoeksverplichting van het college van B&W en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een bestemmingsplan.


Hierbij moet worden opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.

Voor de bodeminformatie ter plaatse is het Bodemloket geraadpleegd. De kaart van het Bodemloket geeft voor het perceel geen actuele gegevens weer. Dat wil zeggen dat voor de gronden geen historische activiteiten bekend zijn die kunnen leiden tot een onvoldoende milieuhygiënische bodemkwaliteit.

Op basis van deze informatie kan geen betrouwbare uitspraak worden gedaan over de geschiktheid van de bodem. Met het planvoornemen zijn echter geen directe bouw- en/of graafwerkzaamheden beoogd. De uitvoerbaarheid wat betreft de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem kan hiermee planologisch worden aangetoond.

Een verkennend bodemonderzoek uit oogpunt van milieu kan uiteindelijk wel worden gevraagd als eventueel in een later stadium wel gebouwd gaat worden (voor het kunnen verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het bouwen).

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

4.2.2 Milieuhinder bedrijven

Op grond van de Wet milieubeheer zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van de milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder in woongebieden zoveel mogelijk voorkomen.


Uit de geactualiseerde publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en hindergevoelige objecten, zoals woningen, om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.


Er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.

Het plangebied ligt in het buitengebied van de voormalige gemeente Dongeradeel. De bestemming wordt gewijzigd van agrarisch naar wonen. Een woning is een een hindergevoelig object. In de bestaande situatie is de aanwezige bedrijfswoning reeds een hindergevoelig object als het gaat om bedrijvigheid van derden. Feitelijk wijzigt er, als het gaat om milieuhinder van bedrijven, niets. De aanwezige bedrijvigheid (agrarisch) op ruim 200 meter vanaf het plangebied wordt dan ook niet in haar ontwikkelingsmogelijkheden beperkt. Daarnaast leidt deze bedrijvigheid niet tot eventuele hinder in het plangebied. Om milieuhygiënische problemen te voorkomen verwijdert dit bestemmingsplan de agrarische bouwmogelijkheden op het naastgelegen perceel.

Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft milieuhinder van bedrijven uitvoerbaar.

4.2.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. De veiligheidsrisico’s in het kader van externe veiligheid worden uitgedrukt in een plaatsgebonden risico en een groepsrisico. De normen voor het plaatsgebonden en het groepsrisico hebben tot doel een voldoende veiligheidsniveau te garanderen voor de burger als persoon, dan wel deel uitmakend van een groep.

Om inzicht te krijgen in de mogelijke risico's in het kader van het externe veiligheid is de zogenoemde Risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt, zie navolgende figuur, dat op een afstand van circa 360 meter een buisleiding van de NAM loopt. De buisleiding heeft een uitwendige diameter van 406 mm, een maximale werkdruk van 12500 kPA. Voor een dergelijke leiding geldt een 1%-letaliteitsgrens bij 230 meter. De 100%-letaliteitsgrens ligt op 100 meter. Het plangebied ligt buiten deze grenzen waardoor overgegaan kan worden naar een beperkte verantwoording.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BpAjAlddyk14-VA01_0004.png"

Figuur 4. Weergave Risicokaart

Het voornemen betreft een wijziging van de bestemming naar een woonbestemming en het mogelijk maken van een tweetal recreatieve functies. Met realisatie van de theetuin en mini-camping neemt het aantal personen op het perceel toe. Deze activiteiten vinden echter alleen in het hoogseizoen plaats. Groepsrisico treedt op wanneer de cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is. De personendichtheid wijzigt echter niet zodanig (jaargemiddelde is laag) dat sprake is van een verhoogd plaatsgebonden of verhoogd groepsrisico.

Conclusie
Het plan wordt op het punt van externe veiligheid uitvoerbaar geacht.

4.2.4 Ecologie

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming zoals vastgelegd in de Wet natuurbescherming en de provinciale ruimtelijke verordening.


Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied dat in het kader van de Wet natuurbescherming is beschermd. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Lauwersmeer) ligt op een afstand van circa 3 km. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van gebieden die van belang zijn voor het Natuur Netwerk Nederland.

Met het planvoornemen zijn geen bouw- of verbouwwerkzaamheden beoogd. De nieuwe activiteiten die op het perceel mogelijk worden gemaakt, zijn kleinschalig van aard en procedure geen grote extra verkeersstromen. Stikstofdepositie en daarmee eventuele significant negatieve effecten op de voor stikstofgevoelige natuurgebieden treden dan ook niet op.

Daarbij dient opgemerkt te worden dan met voorliggend plan de aanwezige agrarische bestemming inclusief bijbehorend bouwvlak, wordt wegbestemd. Nieuwvestiging van agrarische bedrijvigheid is daarmee niet langer toegestaan. Stikstofdepositie vanwege agrarische bedrijvigheid is vele malen groter dan vanwege een woonbestemming met enkele kleine onderschikte acitiviten.

Zoals aangegeven vinden geen bouw- of verbouwwerkzaamheden plaats. Daarnaast zijn geen sloopwerkzamheden beoogd. Mogelijk aanwezige beschermde soorten worden dan ook niet aangetast. De mobiele kampeermiddelen als onderdeel van de mini-camping worden geplaatst op het aanwezige (kortgemaaid) grasland ten noorden van de 'woning'.

De algemene zorgplicht zorgplicht zoals opgenomen in de Wet natuurbescherming blijft onverminderd van toepassing.

Conclusie

Het planvoornemen wordt niet door het aspect ecologie in uitvoerbaarheid belemmerd.

4.2.5 Water

Op grond van artikel 3.1.6 Bro is de watertoets verplicht voor bestemmingsplannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater.


Het aanwezige agrarische bouwvlak wordt verwijderd. Daarvoor in de plaats wordt een bouwvlak behorende bij een woonbestemming opgenomen. De bouw- en verhardingsmogelijkheden worden hiermee aanzienlijk verkleind. Het plan heeft geen invloed op de waterhuishouding.

Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft het aspect water uitvoerbaar.

4.2.6 Erfgoed

Archeologie

Om inzicht te krijgen in de bodemgesteldheid en archeologische verwachtingswaarde van het plangebied is de Friese Archeologische Monumentenkaart (FAMKE) geraadpleegd. Op de FAMKE zijn voor het gemeentelijk grondgebied de bekende als wel de te verwachten archeologische waarden aangegeven. Hierbij worden ook onderzoeksperioden aangewezen, te weten de steentijd-bronstijd en de ijzertijd-middeleeuwen.

Uit de FAMKE-kaarten blijkt dat voor het plangebied geen archeologisch onderzoek uitgevoerd hoeft te worden. Dit advies wordt gegeven als op basis van eerder onderzoek is gebleken dat er zich geen archeologische resten in de bodem bevinden, of wanneer de archeologische verwachting voor het aantreffen van archeologische resten uit de periode ijzertijd - middeleeuwen op gefundeerde gronden zodanig laag is dat de kans op aantasting bij de meeste ingrepen zeer klein is. Het plan voorziet niet in nieuwe gebouwen. De grond zal niet geroerd worden.

Cultuurhistorie

De Monumentenwet 1988 is per 01-07-2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).


Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Voor het onderzoek naar erfgoed wordt uitgegaan van de Cultuurhistorische Kaart 2 (CHK2) van de Provinsje Fryslân, waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt.

Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden.

De CHK2 is geraadpleegd op de aanwezigheid van belangwekkende cultuurhistorische elementen en objecten. Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische elementen of objecten aanwezig die mogelijkerwijs een belemmering kunnen vormen voor het planvoornemen.

Wel heeft het plangebied een dubbelbestemming 'Waarde - Reliëf', dit houdt in dat de gronden mede bestemd zijn voor het behoud, het herstel en de uitbouw van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de reliëfrijke gronden van terpen en kruinige percelen en de reliëfrijke verhoogde boerderijplaatsen.

Het plangebied is gelegen aan de 'Alddyk', een oude slaperdijk, die een belangrijke structuurdrager in het omliggende landschap vormt. Met het planvoornemen vinden geen wijzigigen plaats aan het reliëf van het perceel (grote graafwerkzaamheden). De aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden blijven in stand. De cultuurhistorische waarde van deoude dijk wordt met het planvoornemen extra onder de aandacht gebracht. De te realiseren pipowagens (verblijfsrecreatie) en de al aanwezige theetuin trekken toeristen aan die tijdens hun bezoek geïnformeerd worden over de cultuurhistorische waarde van deze dijk. Daarnaast geeft de aanwezigheid van de dijk een impuls aan de recreatieve voorzieningen op het perceel (reden tot bezoek). De oude dijk maakt namelijk onderdeel uit van een toeristische fietsroute.

Conclusie

Er worden geen archeologische en cultuurhistorische waarden in de grond verwacht, waardoor het planvoornemen op dit punt uitvoerbaar wordt geacht.

4.2.7 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Projecten die ‘niet in betekenende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 of PM10) als ‘niet in betekenende mate’ wordt beschouwd.

Het plan maakt een bestemmingswijziging mogelijk van 'Agrarisch' naar 'Wonen - Voormalige boerderijpanden'. De bestaande situatie is een agrarisch bedrijf met een bedrijfswoning. De nieuwe situatie gaat uit van één reguliere woning, een koffie/theeschenkerij en een kleinschalige vorm van kamperen. De ondergeschikte functies genereren verkeer. Zoals blijkt uit navolgende paragraaf is de verkeersgeneratie niet dusdanig dat sprake is van een verslechtering van de luchtkwaliteit. Het plan kan als 'niet in betekenende mate' worden beschouwd.

Conclusie

Het plan kan voor het aspect luchtkwaliteit als uitvoerbaar worden beschouwd.

4.2.8 Geluidhinder

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. In het geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zones dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Akoestisch onderzoek kan achterwege blijven bij wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt of als het plan geen geluidsgevoelig gebouw mogelijk maakt. Naast de kaders die de Wet geluidhinder stelt, dient bij een ruimtelijk plan sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening, zodat een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk wanneer een woning of een geluidsgevoelig object gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidszone. De Alddyk kent ter plaatse van het voornemen een maximum snelheid van 60 km/uur en kent daarmee in de zin van de Wet geluidhinder een zone. Echter is akoestisch onderzoek niet benodigd wanneer in de huidige situatie al een geluidgevoelig object aanwezig is op het perceel. Gezien het gaat om een functiewijziging van een bestaande bedrijfswoning en geen sprake is van nieuwbouw is akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. Een camping is niet een geluidgevoelige functie. Voor de mini-camping is daarom akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.

Conclusie

Het planvoornemen wordt niet door het aspect geluidhinder in uitvoerbaarheid belemmerd.

4.2.9 Verkeer en parkeren

Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In de publicatie 381 van het CROW zijn vuistregels en kengetallen opgenomen om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen. De richtlijnen van het CROW gaan uit van een bandbreedte van minimalen en maximale kencijfers.

Bij het in kaart brengen van de verkeerseffecten van het voornemen is uitgegaan van de ligging van het plangebied in het 'buitengebied' de omgeving wordt gekenmerkt als een niet-stedelijk omgeving. Voor een camping (kampeerterrein) is voor een dergelijk gebied in de publicatie van het CROW een verkeersgeneratie van 0,4 motorvoertuigbewegingen per standplaats per weekdagetmaal. Met het voornemen worden 15 standplaatsen mogelijk gemaakt. De totale verkeersgeneratie vanwege de mini-camping komt daarmee neer op 6 motorvoertuigbewegingen per weekdagetmaal. Hierbij kan worden opgemerkt dan de camping alleen in de periode 15 maart tot en met 1 november in gebruik is.

Voor een theetuin zijn geen kencijfers in de publicatie van het CROW opgenomen. Een groot deel van de klanten bestaat uit 'de rondfietsende toerist'. De verkeersgeneratie vanwege de theetuin is dan ook laag.

Verwacht mag worden dat de omliggende wegen een voldoende capaciteit hebben om de verkeersgeneratie vanwege het voornemen op te vangen en het voornemen niet leidt tot eventuele verkeersonveilige situaties.

Wat betreft het aspect parkeren. Hiervoor kan eveneens gekeken worden naar de publicatie van het CROW. Voor een camping wordt in het buitengebied in een niet stedelijke omgeving een minimaal kencijfer van 1,1 en een maximaal kencijfer van 1,3 per standplaats aangehouden. Bij een mini-camping van 15 standplaatsen komt de totale parkeerbehoefte uit op minimaal 16,5 en maximaal 19,5 parkeerplaatsen.

Voor de theetuin geldt dat ook hier geen kencijfers voor zijn opgenomen in de publicatie van het CROW. Zoals aangegeven worden de bezoekers van de theetuin overwegend op de fiets verwacht.

Het woonperceel heeft een omvang van ruim 6.000 m2 verwacht mag worden dat op het terrein voldoende ruimte aanwezig is om de verwachte parkeerbehoefte op te vangen.

Conclusie

Het planvoornemen vormt geen belemmering voor de verkeerssituatie. Tevens kan op het terrein aan de parkeerbehoefte worden voldaan.

4.2.10 m.e.r.-beoordeling

Een plan-m.e.r. is een in de Wet milieubeheer (Wm) vastgelegde procedure waarmee voor de m.e.r.-(beoordelings)plichtige onderdelen van een ruimtelijk plan de milieugevolgen op basis van een zekere bandbreedte worden beoordeeld. Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Het voorliggend voornemen komt niet voor op de D-lijst. Een m.e.r.-beoordeling is dan ook niet aan de orde.

In dit kader kan worden aangegeven dat de milieueffecten van de voorgenomen ontwikkeling in voorgaande paragrafen reeds zijn onderzocht. Op basis hiervan mag worden aangenomen dat de toekomstige activiteiten in het plangebied geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zullen hebben.

Conclusie

Het planvoornemen is op dit punt uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Algemeen

Dit hoofdstuk gaat in op de juridische grondslag van het onderhavige plan. Dit bestemmingsplan is opgesteld om te voorzien in de behoefte om de agrarische bestemming op het perceel aan de Alddyk 14 om te zetten naar een woonbestemming. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. Het Bro bevat een aantal regels, die verplicht moeten worden overgenomen in de regels van een bestemmingplan. Dit betreft:

  • de anti-dubbeltelregel;
  • het overgangsrecht.

De inleidende regels van het bestemmingsplan (begrippen en wijze van meten) sluiten aan bij de eisen van de SVBP2012. Daarnaast sluit dit bestemmingsplan ook aan bij de overige eisen uit het Besluit ruimtelijke ordening en het IMRO2012. In voorliggend bestemmingsplan worden tevens begrippen uit de Wabo gehanteerd.

De onderstaande paragrafen lichten toe hoe dit bestemmingsplan is opgebouwd en op welke grondslag dat is.

5.2 Bestemmingsregels

Het voorliggende bestemmingsplan omvat een verbeelding en regels. Krachtens artikel 3.1.3 van het Bro bevat een bestemmingsplan namelijk een beschrijving van de bestemmingen en het doel van de betreffende bestemmingen.

Daarnaast is het bestemmingsplan voorzien van een toelichting. Krachtens artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting die aangeeft welke gedachten aan het plan ten grondslag ligt, uitkomsten van verrichtte onderzoeken, uitkomsten van overleggen en verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan.

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (art. 1) de wijze van meten (art. 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

5.2.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit drie sets aan regels: 'Agrarisch', 'Wonen - Voormalige boerderijpanden' en 'Waarde- Reliëf'. De laatste dubbelbestemming 'Waarde - Reliëf' geldt nu ook al ter plaatse. Aan deze regels wordt niks gewijzigd. De regels voor 'Wonen - Voormalige boerderijpanden' bestaan uit bouwregels, afwijkingsmogelijkheden op de bouwregels, specifieke gebruiksregels en afwijkingsmogelijkheden op de gebruiksregels. De regels voor 'Waarde - Reliëf' bestaan uit specifieke gebruiksregels en afwijkingsmogelijkheden daarop. Op het boerderijpand is een aanduiding 'specifieke vorm van horeca - koffie-/theeschenkerij' opgenomen. Ter plaatse van de mini-camping geldt de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - klein kamperen'. De agrarische bestemming komt uit het moederplan en kent in dit plan geen bouwperceel.

5.2.3 Algemene regels

De algemene regels bestaan uit een aantal regels. De anti-dubbeltelregel is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro. Het betreffende besluit schrijft voor dat de tekst van artikel 3.2.4 van het Bro één op één in een bestemmingsplan wordt overgenomen. De algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en de overige regels bevatten verscheidene regels van algemene strekking. Zo mag van de in de bestemmingsregels gegeven maten in een aantal gevallen worden afgeweken.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met tien procent wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Tot slot bevat hoofdstuk 4 de slotregel waarin is aangegeven hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De kosten voor het verrichten van de noodzakelijke onderzoeken ten behoeve van de planvorming vanwege dit plan worden door de initiatiefnemer gedragen. Dit geldt eveneens voor de gebruikelijke kosten voor de ambtelijke planbegeleiding.


Door het opstellen van dit nieuwe bestemmingsplan voor de betreffende gronden is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in planschade wordt ingediend. Diegenen die schade lijden door de bestemmingsplanherziening, omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt.


Het kostenverhaal, evenals de afwenteling van de planschade, wordt gedragen door de initiatiefnemer. Op basis van deze overweging moet het planvoornemen van dit bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is niet noodzakelijk, omdat tussen de gemeente en de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst wordt gesloten. Voorgaande betekent dat dit bestemmingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Informeren omwonenden

De buren zijn geïnformeerd over het plan. De eigenaar van het naastgelegen agrarische perceel heeft ingestemd met de verwijdering van het agrarisch bouwperceel.

Voorbereidingsfase

De gemeente heeft voor het overleg op grond van artikel 3.1.1. Bro het voornemen beschikbaar gesteld aan de besturen en diensten van hogere overheden. Op het planvoornemen zijn twee reacties ingekomen, te weten van de Brandweer en de Provincie Fryslân. Beide reacties zijn in Bijlage 1 opgenomen. Hieronder volgt een beknopte samenvatting van de ingekomen reactie en de gemeentelijke reactie hierop.

  1. 1. Reactie Brandweer
  1. a. Externe veiligheid

Op een afstand van circa 360 meter is een hogedruk aardgastransportleiding gelegen met een diameter van 16 inch en een maximale werkdruk van 125 bar. De 100% letaliteitscontour is gelegen op een afstand van 115 meter en een 1%-letaliteitscontour (invloedsgebied) van 280 meter. Aangezien de gronden niet binnen het invloedsgebied zijn gelegen, hoeft hier geen verantwoording van het groepsrisico opgesteld te worden. In het kader van externe veiligheid worden geen knelpunten voorzien.

  1. b. Advies risico's en brandweerzorg

De opkomsttijd voor het plangebied is tussen de 10 en 12 minuten. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde normtijd. In het kader van opkomsttijden worden geen knelpunten voorzien.

In de nabijheid van het plangebied is geen bluswatervoorziening van 1.000 liter per minuut op een maximale afstand van 100 meter van de opstelplaats van de brandweer aanwezig. Geadviseerd wordt om een brandkraan te realiseren.

Het plangebied is voldoende bereikbaar voor hulpdiensten. In het kader van bereikbaarheid worden geen knelpunten voorzien.

Gemeentelijke reactie

De onderdelen die door de brandweer worden aangedragen en niet leiden tot knelpunten worden voor kennisgeving aangenomen. Over het onderdeel van de bluswatervoorziening heeft overleg plaatsgevonden tussen initiatiefnemer, gemeente en brandweer en is op basis van het volgende overeenstemming bereikt. Aan de noordzijde van het perceel waar de mini-camping wordt gerealiseerd en aan de andere kant van de Alddyk, liggen een forse watergang en een sloot van respectievelijk 4 meter en 4,6 meter breed. De watergang en sloot staan in verbinding met diverse sloten in de omgeving. De watergang en sloot voorzien in voldoende capaciteit en liggen binnen 100 meter afstand van de opstelplaats van de brandweer. Aanvullende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk. De ingekomen vooroverlegreactie leidt dan ook niet tot aanpassingen van het bestemmingsplan.

  1. 1. Reactie Provincie Fryslân

Het plan maakt onder meer de vestiging van een minicamping mogelijk en gezien de ligging ter plaatse van de ‘Alddyk’ is het vanuit historisch perspectief mogelijk om de waarde van deze oude slaperdijk vanuit cultuurhistorisch oogpunt ook recreatief te benutten. Verzocht wordt om hier in de toelichting op het plan aandacht aan te besteden.

Voor het overige geeft het plan geen aanleiding tot opmerkingen.

Gemeentelijke reactie

Gemeente kan zich vinden in de ingekomen reactie van de provincie. Paragraaf 2.2 en 4.2.6 zijn hierop aangevuld.

Ter inzagelegging ontwerp

Het ontwerp bestemmingsplan is voor een periode van zes weken (21 juli tot en met woensdag 31 augustus) ter inzage gelegd. Met het ter visie leggen van het ontwerpplan heeft de gemeente een ieder in de gelegenheid gesteld om kennis te kunnen nemen van, alsmede te reageren op de inhoud van het planvoornemen. Op het planvoornemen is één reactie ingekomen die in de navolgende alinea's wordt behandeld en voorzien van gemeentelijke reactie. De volledige reactie is opgenomen in Bijlage 2.

  1. 1. Reactie Wetterskip Fryslân

Het Wetterskip merkt naar aanleiding van het ontwerpbestemmingsplan het volgende op. Langs de noordkant van het terrein geldt een obstakelvrije zone van 5 meter (hoofdwatergang). Verder dient de aanvrager een deugdelijke afscheiding te maken tussen het gemaal en het campingterrein zodat geen doorgang over het gemaal naar het terrein kan plaatsvinden. Het Wetterskip verzoekt dit onderdeel te verwerken in de paragraaf 'Water'.

Gemeentelijke reactie

Gemeente kan zich vinden in de ingekomen zienswijze van het Wetterskip en heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. Naar aanleiding van de ingekomen zienswijze heeft overleg plaatsgevonden tussen de initiatiefnemer en het Wetterskip. De genoemde adviezen worden in gezamenlijkheid tot uitvoering gebracht. De obstakelvrije zone is verwerkt in de regels en de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan door middel van de aanduiding 'overige zone - obstakelvrije zone'.

Bijlage 1 Kleinschalige Bedrijfsmatige Activiteiten

Bijlage 1 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Bijlage 2 Specifieke Criteria Ondergeschikte Tweede Tak Of Deeltijdfunctie

Bijlage 2 Specifieke criteria ondergeschikte tweede tak of deeltijdfunctie

Bijlage 3 Bestemming Natuur

Bijlage 3 Bestemming Natuur

Bijlage 4 Bestemming Agrarisch-paardenhouderij

Bijlage 4 Bestemming Agrarisch-Paardenhouderij

Bijlage 5 Voorschriften Inpassingsplan

Bijlage 5 Voorschriften inpassingsplan

Bijlage 6 Landschappelijke Inpassing

Bijlage 6 Landschappelijke inpassing

Bijlage 1 Vooroverlegreacties

Bijlage 1 Vooroverlegreacties

Bijlage 2 Zienswijze

Bijlage 2 Zienswijze