KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Waarde - Archeologisch Waardevol Gebied
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied
1.3 Huidige Planologische Regeling
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied
2.1 Huidige Situatie
2.2 Gewenste Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Algemeen
4.2 Archeologie
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
4.4 Bodem
4.5 Cultuurhistorie
4.6 Ecologie
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Geluid
4.9 Kabels En Leidingen
4.10 Luchtkwaliteit
4.11 Water
4.12 Vormvrije M.e.r.-beoordeling/milieueffectrapportage
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Bedrijvenlijst
Bijlage 1 Watertoets

Ee - Tibsterwei 1

Bestemmingsplan - gemeente Noardeast Fryslân

Vastgesteld op 24-09-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Ee - Tibsterwei 1 met identificatienummer NL.IMRO.1970.BpEeTibsterwei1-VG01 van de gemeente Noardeast-Fryslân;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbijbehorende bijlagen;

1.3 aan-huis-verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.7 agrarisch dienstverlenend bedrijf:

een bedrijf dat diensten levert overwegend aan agrarische bedrijven, of overwegend agrarische producten bewerkt, vervoert of verhandelt, zoals loonwerkbedrijven (inclusief verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen), grondverzetbedrijven, het houden of (medisch) verzorgen van dieren, grootveeklinieken, KI-stations, mestopslag- en mesthandelsbedrijven, veetransportbedrijven en veehandelsbedrijven, met uitzondering van landbouwmechanisatiebedrijven;

1.8 achtererf:

dat gedeelte van het erf dat achter de achtergevel van het (hoofd)gebouw en het verlengde daarvan is gebouwd;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein of perceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.11 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.12 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.13 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.14 bestaand:

ten aanzien van de legaal aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:

  • bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het plan;

1.15 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijn toegelaten;

1.23 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk;

1.24 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.25 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.26 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.27 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg of een industrieterrein;

1.30 geluidsgevoelige functies:

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;

1.31 geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.32 geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolgde de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

1.33 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering waarbij voldoende grond aanwezig is om in hoofdzaak de mestafzet en voerwinning te verwezenlijken, op de wijze van een melkrundveehouderijbedrijf, een melkgeitenhouderijbedrijf, een schapenhouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een vollegronds tuinbouwbedrijf, een productiegericht paardenhouderijbedrijf, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven;

1.34 handel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, het verkopen en/of afleveren van goederen;

1.35 hogere grenswaarde:

een maximale waarde voor de geluidbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.36 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.37 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.38 kantoor:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi-)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;

1.39 kap:

een dakafdekking onder een hoek van meer dan 5° met het horizontale vlak;

1.40 kwetsbaar object:

een kwetsbaar object in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.41 loonbedrijf:

een bedrijf waarbinnen arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven en cultuurtechnische en grondverzetwerkzaamheden, waaronder werken en maatregelen ter verbetering van de condities van grond-, weg- en watersystemen, inclusief de waterbeheersing wordt verstaan;

1.42 nutsgebouw:

een gebouw ten behoeve van een nutsvoorziening, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen en telefooncellen;

1.43 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van milieuvoorzieningen, de telecommunicatie, de waterhuishouding, natuurbeheer en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval wordt verstaan bergbezinkbassins, centrale voorzieningen voor de afvalinzameling en zendmasten;

1.44 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.45 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;

1.46 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenhoud die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.47 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil;
  4. d. in het geval de hoogte van het terrein op een perceel grote verschillen vertoont: de door burgemeester en wethouders bepaalde hoogte;

1.48 perceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.49 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.50 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.51 risicogevoelig bouwwerk:

een bouwwerk c.q. object dat kan worden aangemerkt als een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object;

1.52 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.53 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.54 verkoopvloeroppervlakte:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.55 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien een perceel met meer dan één zijde grenst aan een weg, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.56 voorkeursgrenswaarde:

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.57 vuurwerkbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk, niet bedoeld periodieke verkoop in consumentenvuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;

1.58 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk, niet bedoeld een overkapping:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenwerkse constructiedelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van:
    1. 1. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2;
    2. 2. agrarisch dienstverlenenden bedrijven, exclusief loonbedrijven;
    3. 3. ondergeschikte productiegebonden detailhandel;
    4. 4. bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  2. b. opslag voor bedrijven genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2 en agrarische dienstverlening, exclusief loonbedrijven, ter plaatse van de aanduiding 'opslag';

met de daarbijbehorende:

  1. c. bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning;
  2. d. nutsvoorzieningen;
  3. e. wegen en paden;
  4. f. groenvoorzieningen;
  5. g. waterlopen en waterpartijen;
  6. h. tuinen, erven, terreinen en parkeervoorzieningen;
  7. i. overige bouwwerken.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. het landschapsbeeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de verkeersveiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Waarde - Archeologisch Waardevol Gebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologisch waardevol gebied’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische en archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen mogen in afwijking van het bestemmingsplan, uitsluitend worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, hellingbanen, funderingen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  2. b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  4. d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Afwijkingsregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages en de in de aanduidingen maatvoeringsvereisten met betrekking tot de bouwhoogte, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de regels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen in die zin dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits:
    1. 1. de maximale oppervlakte van de plaatselijke verhoging ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak mag bedragen;
    2. 2. de vergroting ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  3. c. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. bestemmingsvlak in die zin dat de grenzen van het bouw- c.q. bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    1. 1. trappen, trappenhuizen en galerijen;
    2. 2. entreeportalen, luifels, veranda's en balkons;
    3. 3. overstekende daken;

mits de bouwgrens met niet meer dan 1,50 m overschrijdend;

    1. 1. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de bouwgrens met niet meer dan 1,00 m overschrijdend.

8.2 Toetsingscriteria

De in lid 8.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de woonsituatie;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de verkeersveiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Voldoende parkeergelegenheid

  1. a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of gebruikt wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  2. b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  3. c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met niet meer dan 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Ee - Tibsterwei 1'.

Behorende bij besluit van 24 september 2020.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bedrijf Roersma Sate is gevestigd op de Fjellingsreed 2 te Ee en is actief in de akkerbouw in combinatie met het fokken en houden van dieren. Roersma Sate heeft de loods aan de Tibsterwei 1 in Ee aangekocht, met als doel de loods te gebruiken voor het stallen en onderhouden van eigen landbouwmachines. Daarnaast is de wens om in het voorste gedeelte van de loods een bedrijfswoning te realiseren. De woning op de achtergelegen gronden aan de Tibsterwei 1 moet in de toekomst komen te verdwijnen en plaats gaan maken voor een kapschuur.

De voorgenomen ontwikkelingen zijn niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Om de activiteiten toch juridisch-planologisch mogelijk te maken in het bestemmingsplan is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Plangebied

De locatie is gelegen aan de Tibsterwei 1 te Ee, in de gemeente Noardeast Fryslân. De Tibsterwei, loopt van de Uniastrjitte tot aan het buurtschap Tibma. In figuur 1.1 is een luchtfoto met daarin het betreffende plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BpEeTibsterwei1-VG01_0001.png"

Figuur. 1.1: Luchtfoto van het plangebied

1.3 Huidige Planologische Regeling

Het perceel Tibsterwei 1 bevindt zich binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Doarpen'. Voor het plangebied geldt dat het bestemmingsplan 'Doarpen' het geldende juridisch-planologische kader vormt.

Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan een bestemming 'Bedrijf'. Binnen de bestemming bedrijf zijn de gronden bestemd voor de bedrijfsvoering. Hier mogen gebouwen gebouwd worden ten behoeve van de bedrijfsvoering en ten behoeve van wonen ter plaatse van de functieaanduiding 'Bedrijfswoning'

Het plangebied in het geldende bestemmingsplan bevat ook de bestemming 'Wonen'. Deze bestemming is aanwezig op de locatie van de woning binnen het plangebied. Binnen de bestemming 'Wonen' mogen gebouwen gebouwd worden ten behoeve van wonen, maar ook ten behoeve van detailhandel, horeca en museale doeleinden indien er sprake is van de bijhorende functieaanduiding.

Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch en/of cultuurhistorisch waardevol gebied'. De gronden met deze dubbelbestemming zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische en archeologische waarden. Op deze gronden is de bouw van bouwwerken niet toegestaan met uitzondering van vervanging van bestaande bouwwerken en bouwwerken ten behoeve van archeologisch onderzoek.

In figuur 1.2 is een uitsnede weergegeven van het bestemmingsplan ter hoogte van Tibsterwei 1 te Ee.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BpEeTibsterwei1-VG01_0002.png"

Figuur. 1.2: Uitsnede van het bestemmingsplan 'Doarpen' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van deze toelichting is aandacht besteed aan de functionele en ruimtelijke structuur in de huidige en toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het voor dit bestemmingsplan relevante beleid van Rijk, provincie, regio en gemeente opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt vervolgens ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komen de juridische aspecten aan bod, in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied

2.1 Huidige Situatie

Het perceel aan de Tibsterwei 1 te Ee was in het verleden in handen van het mechanisatiebedrijf Mechan Noord. De voorzijde van de loods werd destijds gebruikt als kantoor- en kantinefunctie, het achterste gedeelte van de loods werd gebruik voor het onderhoud aan landbouwmachines en voertuigen. Hiervoor werden de machines gestald in de loods.

In de huidige situatie zijn de gronden aan de Tibsterwei 1 in eigendom van Roersma Sate. Het voorste gedeelte van de loods heeft in het heden geen gebruiksfunctie en staat leeg. De achterste gedeelte van de loods wordt op dit moment gebruikt voor het stallen van enkele agrarische machines die in eigendom zijn van Roermsa Sate. De woning die zich ook bevindt op de achterliggende gronden is in de huidige situatie niet meer in gebruik voor wonen of andere dergelijke functies. De woning buiten gebruik doordat de woning grotendeels is ingestort, dit maakt dergelijk gebruik onmogelijk. In de huidige situatie worden de buitengronden op het perceel gebruikt voor het stallen van landbouwmachines en voertuigen.

Verkeer en parkeren

In de huidige situatie wordt de voorzijde van het perceel, aan de wegzijde, gebruikt als parkeergelegenheid voor de eigenaren en bezoekers. Het pad dat de voorzijde en de achterzijde van het perceel met elkaar verbindt, wordt gebruikt voor het aan- en afrijden en het stallen van landbouwmachines en voertuigen. De achterzijde van het perceel wordt gebruikt voor het stallen van landbouwmachines en voertuigen.


In het heden vinden er per etmaal enkele verkeersbewegingen plaats tussen het perceel aan de Tibsterwei 1 en Fjellingsreed 2, waar het grotendeel van de bedrijfsvoering van Roersma Sate is gevestigd.

Het plangebied ligt aan de rand van de dorpskern van Ee. Ten noorden van het plangebied is sprake van agrarische gronden met verspreid individuele bebouwing in de vorm van boerderijen en agrarische bedrijven. Aan de overzijde van het perceel aan de Tibsterwei 1 bevindt zich een mechanisatiebedrijf en een transportbedrijf. In figuur 2.1 is de huidige situatie van en rondom het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BpEeTibsterwei1-VG01_0003.png"

Figuur. 2.1 Huidige situatie van het plangebied en omgeving (bron: www.streetsmart.cyclomedia.com)

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BpEeTibsterwei1-VG01_0004.png"

Figuur 2.2 Huidige situatie van het plangebied (perceel 1641, 1413, rechter bovendeel perceel 427).

2.2 Gewenste Situatie

Het voorliggende bestemmingsplan maakt een bedrijfswoning in het voorste deel van de loods aan de Tibsterwei 1 mogelijk. Daarnaast voorziet dit bestemmingsplan in de toekomstige realisatie van een kapschuur op de huidige locatie van de woning. De stallingsactiviteiten van Roersma Sate zijn reeds geregeld in het huidige bestemmingsplan en dit blijft zo in het voorliggende bestemmingsplan.

Ruimtelijke inpassing

Voor de realisatie van de bedrijfswoning in het voorste gedeelte van de loods vindt een interne verbouwing plaats voor de omzetting van de bedrijfsruimten naar een woonruimte. Daarnaast vinden er kleinschalige externe verbouwing plaats aan de gevel aan de voorzijde. In figuur 2.3 en 2.4 is de gewenste indeling van de bedrijfswoning weergegeven. De woning gelegen op de achtergelegen gronden dient in de toekomst gesloopt te worden. De woning is door de huidige staat van de constructie niet meer toekomstbestendig. De woning zal op termijn plaats maken voor een kapschuur ten behoeve van de bedrijfsvoering van Roersma Sate.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BpEeTibsterwei1-VG01_0005.png"

Figuur 2.3 Gewenste indeling begane grond bedrijfswoning

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BpEeTibsterwei1-VG01_0006.png"

Figuur 2.4 Gewenste indeling bedrijfswoning op de eerste verdieping

Verkeer en parkeren

In de toekomstige situatie blijft de parkeersituatie aan de voorzijde van het perceel gehandhaafd. Het pad dat de voorzijde en de achterzijde van het perceel met elkaar verbindt, blijft ook in gebruik voor het aan- en afrijden en het stallen van landbouwmachines en voertuigen. De achterzijde van het perceel wordt reeds gebruikt voor het stallen van landbouwmachines en voertuigen en dit blijft zo.

De parkeerbehoefte bedraagt 9 parkeerplaatsen, dit is berekend op basis de CROW-kentallen. Het terrein aan de Tibsterwei 1 voorziet in voldoende parkeergelegenheden om in de parkeerbehoefte te voorzien. Doordat de woonfunctie van de eigenaren van Roersma Sate in de gewenste situatie is gevestigd aan de Tibsterwei 1 en het grotendeel van de bedrijfsvoering is gevestigd aan Fjellingreed 2 neemt het aantal verkeersbewegingen tussen deze locaties licht toe. Op basis van een bedrijfswoning en de bedrijfsvoering bedraagt het aantal verkeersbewegingen ten hoogste 44 per etmaal.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De structuurvisie is op 13 maart 2012 vastgesteld en heeft de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit vervangen.

Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR de volgende drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De SVIR is niet rechtstreeks van invloed op dit bestemmingsplan.

Het plan past binnen de rijksdoelen, aangezien het bestemmingsplan zorgt voor een leefbare en veilige omgeving. Het plan past de ruimtelijke-economische agrarische structuur van Noardeast-Fryslân en voorziet in de toekomstbestendigheid van Roersma Sate.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De 14 nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zijn juridisch geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Met het Barro geeft het Rijk aan dat ingezet wordt op zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast. Gezien de ligging van het plangebied, de schaal en aard van het plan vormt het Barro geen directe relevantie voor dit bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Streekplan Fryslân

Op 13 december 2006 hebben Provinciale Staten van Fryslân het Streekplan 'Om de kwaliteit fan de romte' vastgesteld. Hierin staan de provinciale kaders waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen de komende tien jaar kunnen plaatsvinden. Binnen deze kaders hebben gemeenten en andere initiatiefnemers de mogelijkheid om ontwikkelingen tot stand te brengen. De beleidskaders zijn uitgewerkt in de Verordening Romte (zie par. 3.2.2). Het streekplan biedt ruimte voor het ontwikkelen van bestaande en lokale bedrijvigheid. Het vestigingsbeleid van de provincie richt zich op het sturen van vestigingsmogelijkheden naar typen kernen. Voor kleine kernen gaat het om bedrijven die qua aard en omvang passen bij de betreffende kern. In dit geval gaat het om een relatief grootschalige bedrijven bij Ee. Het gaat hier wel om lokale bedrijven die een binding met de agrarische sector hebben. In het initiatief gaat het om bedrijvigheid met een binding met de agrarische sector.

Bij de ruimtelijke inpassing van werkfuncties dient aandacht te worden besteed aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Dit kan door efficiënt ruimtegebruik, bijvoorbeeld door de mogelijkheden van herstructurering te onderzoeken. Ook zijn een goede beeldkwaliteit en een zorgvuldige landschappelijke inpassing van groot belang.

In de Verordening Romte Fryslân zijn de beleidsuitgangspunten van de provincie vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen.

3.2.2 Provinciale Verordening Romte Fryslân

De Verordening Romte Fryslân (2014) stelt regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in nieuwe bestemmingsplannen. Geldend provinciaal beleid is omgezet in algemeen geldende regels. Deze verordening is een integrale herziening van de vorige Verordening Romte uit 2011. Dit als gevolg van nieuw provinciaal beleid inzake (intensieve) veehouderij, landschap en cultuur (Grutsk op e Romte) en weidevogels. Daarnaast heeft een tussentijdse evaluatie van het streekplan plaatsgevonden die van invloed is op de verordening.

Het streekplan biedt ruimte voor het ontwikkelen van bestaande en lokale bedrijvigheid. Het vestigingsbeleid van de provincie richt zich op het sturen van vestigingsmogelijkheden naar typen kernen. Voor kleine kernen gaat het om bedrijven die qua aard en omvang passen bij de betreffende kern. In dit geval gaat het om een relatief kleinschalig agrarisch bedrijf die een decennia lange binding heeft met de omgeving.

Op 18 juni 2014 is de nieuwe Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. In de verordening zijn, net als in de eerdere verordening, regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Bundeling

In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Is dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. De begrenzing van het bestaand stedelijk gebied is weergegeven in figuur 3.1. Hieruit blijkt dat de locatie aansluitend op het stedelijk gebied ligt.

Bij de ruimtelijke inpassing van werkfuncties dient aandacht te worden besteed aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Dit kan door efficiënt ruimtegebruik, bijvoorbeeld door de mogelijkheden van herstructurering te onderzoeken. Ook zijn een goede beeldkwaliteit en een zorgvuldige landschappelijke inpassing van groot belang. In het plan is er sprake van herstructurering doordat bestaande woonfunctie in het plangebied wordt verplaatst naar de loods.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BpEeTibsterwei1-VG01_0007.png"

Figuur 3.1 Begrenzing bestaand stedelijk gebied.

Wonen

Een ruimtelijk plan kan mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. De nieuwe bedrijfswoning wordt gecompenseerd met het verdwijnen van de woning op het terrein. Een contingent is dus niet nodig.

3.2.3 Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE)

De provincie Fryslân heeft een archeologische beleids- en advieskaart opgesteld, waarop wordt aangegeven welk type onderzoek nodig is om op een verantwoorde wijze om te gaan met het bodemarchief bij grondwerkzaamheden.

Voor het plangebied gelden specifieke archeologische verwachtingswaarden. In hoofdstuk 4.2 wordt nader ingegaan op de archeologische verwachtingswaarden ter plaatse van het plangebied.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Welstandsnota 2014

Het welstandsbeleid van de gemeente Dongeradeel is vastgelegd in de Welstandsnota 2014, die is vastgesteld op 12 februari 2014. Hierin is een indeling gemaakt in verschillende welstandsgebieden met verschillende ambitieniveaus. Voor de plangebied geldt het welstandskader voor buitengebied (terpengebied) (gebied 3). Het beleid is hier gericht op het behoud en de versterking van de (historische) en bestaande kwaliteiten.

In de gewenste situatie wordt er geen afbreuk gedaan aan de (historische) en bestaande kwaliteiten van de bebouwing aan de Tibsterwei 1.

Voor vergunningsplichtige activiteiten, zoals de bouw van de kapschuur, dient de activiteit getoetst te worden aan het geldende welstandsregime. De kapschuur zal aan de welstandscriteria worden getoetst. Een kapschuur kan naar verwachting voldoen aan de gestelde welstandscriteria voor bijhorende bouwwerken (vrijstaand).

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de juridisch planologische regeling van de bedrijfsactiviteiten en de woonfunctie in de loods op het perceel aan de Tibsterwei 1. De aard van de activiteiten wordt met dit plan veranderd. In dit hoofdstuk worden de omgevingsaspecten besproken welke relevant zijn in het kader van de voorgenomen veranderingen.

4.2 Archeologie

4.2.1 Toetsingskader

Tot 1 juli 2016 was de Monumentenwet 1988 het toetsingskader voor cultuurhistorie en archeologie. Die wet is grotendeels komen te vervallen omdat op die datum de Erfgoedwet in werking is getreden. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt (gepland 2021). Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.

Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld. Voor de provincie Fryslân is dit opgenomen in de provinciale FAMKE (zie paragraaf 3.2.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BpEeTibsterwei1-VG01_0008.png"

Figuur. 4.1: Archeologische verwachtingskaart voor de periode Steentijd - Bronstijd

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BpEeTibsterwei1-VG01_0009.png"

Figuur. 4.2 Archeologische verwachtingskaart voor de periode IJzertijd - Middeleeuwen

4.2.2 Archeologische verwachtingswaarde

Op basis van de archeologische verwachtingskaart steentijd-bronstijd (zie figuur 4.1) bestaat er geen kans tot de vondst van archeologische resten. Voor de Tibsterwei 1 geldt het advies 'geen onderzoek noodzakelijk'. Dit betekent dat op enige diepte zich geen archeologische lagen uit de steentijd en bronstijd kunnen bevinden.

Op basis van de archeologische verwachtingskaart ijzertijd-middeleeuwen (zie figuur 4.2) bestaat er kans tot het vinden van archeologische resten in het plangebied. Voor de Tibsterwei 1 geldt advies 'karterend onderzoek 1 (middeleeuwen)'. Dit houdt in dat er in deze gebieden archeologische resten kunnen bevinden uit de ijzertijd en middeleeuwen. Bij ingrepen van meer dan 500 m2 dient een karterend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

In het plangebied vinden kleinschalige veranderingen plaats aan de bebouwde omgeving. Het gaat om de toekomstige sloop van de woning en de bouw van de kapschuur. Deze ingrepen zijn kleiner dan 500 m². De planologische situatie op het perceel wordt deels gewijzigd. De woonbestemming ter plaatse van de woning op het achtergelegen perceel verandert in een bedrijfsbestemming. Hierbij is van belang dat de bestaande bouwvlakken op de percelen aan de Tibsterwei 1 niet worden gewijzigd.

Daarnaast worden de aanwezige archeologische waarden in het plangebied door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch Waardevol Gebied' beschermd. Dit betekent dat op basis van het voorgenomen initiatief en de voorgenomen planologische wijziging een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. Wanneer bij de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt een meldingsplicht.

4.3 Bedrijven En Milieuzonering

4.3.1 Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals bijvoorbeeld woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en (nieuwe) milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in deze rapportage gebruikgemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor de richtafstanden wordt onderscheidt gemaakt tussen rustige woongebieden/rustige buitengebieden en gemengde gebieden.

4.3.2 Onderzoek

Voor het aspect milieuzonering is een advies uitgebracht door de FUMO. Het plangebied bestaat uit een loods, een woning en de daarbij behorende paden en buitengronden. Het feitelijk gebruik van de loods wijzigt. De aard en omvang van de ter plaatse toegestane (bedrijfs)activiteiten wordt niet gewijzigd.

Binnen het plangebied worden geen nieuwe milieugevoelige functies mogelijk gemaakt, maar wel milieugevoelige functies verplaatst. De woonfunctie wordt verplaatst naar de voorzijde van de loods, dit betreft een milieugevoelige functie.

Tibsterwei 4

Het plangebied ligt in een omgeving met een hoge verscheidenheid aan functies. De omgeving wordt om die reden bestempeld als gemengd gebied, wat betekent dat de richtafstanden met één stap terug kunnen worden berekend. Voor het groenteverwerkings- en transportbedrijf ten noordwesten van het plangebied, gelegen aan de Tibsterwei 4, geldt een op basis van de richtafstandenlijst van de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' een richtafstand van 50 meter in gemengd gebied. Het plangebied ligt op circa 20 meter van dit groenteverwerkings- en transportbedrijf. Daarmee wordt dus niet voldaan aan de richtafstand.

De bedrijfsactivteiten aan van het groenteverwerkings- en transportbedrijf aan de Tibsterwei 4 moeten voldoen aan de geluidsnormstelling van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Naast het bedrijfsperceel aan de Tibsterwei 4 ligt het woonperceel van de Tibsterwei 2. Doordat de activiteiten van het groeneverwerkings- en transportbedrijf aan de Tibsterwei 4 al moeten voldoen aan de normstelling voor de naastgelegen woning aan de Tibsterwei 2, kan worden gesteld dat het bedrijf ook kan voldoen aan de normstelling bij de toekomstige bedrijfswoning aan de Tibsterwei 1.

De woonbestemming aan de Tibsterwei 2 zorgt er nu dus al voor dat bij mogelijke bedrijfsmatige activiteiten op het perceel Tibsterwei 4 er voldaan dient te worden aan de normstelling van het Activiteitenbesluit bij de woning Tibsterwei 2. Daarmee kan het bedrijf ook voldoen aan de 5 dB ruimere normstelling bij de toekomstige bedrijfswoning aan de Tibsterwei 1. Gezien de huidige rechten op het gebied van milieuwetgeving ontstaat door de nieuwe inpandige bedrijfswoning aan de Tibsterwei 1 geen nieuwe beperking voor het gebruik van het perceel aan de Tibsterwei 4.

Tibsterwei 2 a t/m b

Op circa 75 meter van de bedrijfswoning ligt aan de Tibsterwei 2a t/m b een mechanisatiebedrijf. Op basis van de richtafstandenlijst van de VNG geldt een richtafstand van 50 meter in gemengd gebied. Hiermee wordt aan de richtafstand voldaan.

Uniastrjitte 4 en 6

Op de achtergelegen gronden wordt een kapschuur gerealiseerd ten behoeve van de bedrijfsvoering van Roersma Sate. Aan de Uniastrjitte 4 en 6 bevinden zich woningen, dit betreffen milieugevoelige functies. Voor een kapschuur geldt op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' een richtafstand van 15 meter in gemengd gebied. De afstand tot de woningen aan de Uniastrjitte 4 en 6 bedraagt 27 meter. Hiermee wordt wederom aan de richtafstand voldaan. Daarom kan voor dit plan toetsing aan de richtafstanden conform de VNG-brochure achterwege blijven.

4.3.3 Conclusie

Er is sprake van een verantwoorde afstemming van bedrijfsactiviteiten en woningen in een gemengd gebied. Ter plaatse van de nieuwe bedrijfswoning is een aanvaardbaar woonklimaat te garanderen en bedrijven in de omgeving worden niet belemmerd.

4.4 Bodem

4.4.1 Toetsingskader

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen

en projecten te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening.

4.4.2 Onderzoek

In het plangebied is het beoogde gebruik gelijk aan het bestaande gebruik, namelijk bedrijf en wonen. De woonfunctie wordt echter verplaats naar de loods. Hiervoor vinden interne en externe verbouwing plaats waarbij de grond niet wordt geroerd. Er is in het kader van de Wet bodembescherming geen bodemonderzoek noodzakelijk.

4.4.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.5 Cultuurhistorie

4.5.1 Toetsingskader

Met de wijziging van het Bro per 1 januari 2012 dienen gemeenten nadrukkelijk aandacht te besteden aan het aspect cultuurhistorie. Het bestemmingsplan dient een beschrijving te geven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

4.5.2 Onderzoek

Het plangebied aan de Tibsterwei 1 heeft geen cultuurhistorische waarden. Het plangebied maakt geen deel uit van het beschermde dorpsgezicht van Ee en bevat geen karakteristieke bouwwerken. Wel is de weg van de Tibsterwei volgens de cultuurhistorische kaart van de provincie Fryslân een eeuwenoud pad (zie figuur 4.3). De weg maakt echter geen deel uit van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BpEeTibsterwei1-VG01_0010.png"

Figuur. 4.3 Uitsnede Cultuurhistorische kaart provincie Fryslân

4.5.3 Conclusie

Het plangebied bevat geen cultuurhistorische waarden. Hierdoor hoeft er geen rekening gehouden te worden met de cultuurhistorische waarden in het gebied.

4.6 Ecologie

4.6.1 Toetsingskader

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Bij de bescherming van gebieden gaat het om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. Verder worden in de provinciale verordening gebieden beschermd die van belang zijn voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De bescherming van gebieden en de bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb).

4.6.2 Gebiedsbescherming

Het projectgebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het Lauwersmeer, bedraagt circa 5,5 kilometer. Een ander nabij gelegen Natura 2000-gebied betreft het Waddenzeegebied. Dit ligt op circa 9 kilometer afstand. Directe effecten als gevolg van de ontwikkeling op deze gebieden zijn uitgesloten. De Waddenzee is wel gevoelig voor een toename van stikstofdepositie. Het project heeft in de aanlegfase en in de gebruiksfase mogelijk enige stikstofemissie tot gevolg. Het gaat vooral om verkeersbewegingen en tijdelijke mobiele werktuigen. Dergelijke activiteiten hebben geen effect over een afstand van meer dan 5 kilometer. Gelet op de afstand tot de gevoelige gebieden kan op voorhand worden uitgesloten dat het project leidt tot een toename van stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/jaar. Vanuit de gebiedsbescherming bestaan er geen belemmeringen voor het project.

4.6.3 Soortenbescherming

Het plangebied betreft een bedrijfskavel met aansluitend daarop een woonperceel. Het is vrijwel volledig verhard en in gebruik. Het terrein vertegenwoordigd daarom geen hoge ecologische waarde. Desondanks kan niet uitgesloten worden dat in de gebouwen op het terrein en in de bomen om het terrein heen potenties voor beschermde soorten zijn. Het gaat dan om veelvoorkomende soorten, zoals vleermuizen en broedvogels. Door het plan worden de mogelijkheden voor deze soorten niet aangetast. Op termijn wordt er wel een woonhuis gesloopt. Dit huis wordt niet meer gebruikt en staat al op instorten

Dit bestemmingsplan is in eerste plaats gericht op het mogelijk maken van een bedrijfswoning in het grote bedrijfsgebouw. Hiermee worden geen ecologische potenties geraakt. Het ligt in de rede dat het woonhuis pas na de realisatie van de bedrijfswoning en de vestiging van het bedrijf worden gesloopt. Gelet op de houdbaarheid van een ecologisch onderzoek van maximaal 2 jaar is het ongewenst om nu een ecologische beoordeling uit te voeren. Daarom wordt voorafgaand aan de sloop een inventarisatie voorgesteld. Gelet op de kleine omvang en de staat van dit huis is de sloop altijd uitvoerbaar binnen de kaders van de Wet natuurbescherming. Wanneer er verblijfplaatsen van beschermde soorten aanwezig zijn, wordt op basis van een activiteitenplan (met mitigerende en compenserende maatregelen) een ontheffing aangevraagd bij het bevoegd gezag. De Wet natuurbescherming waarborg een adequate omgang met de beschermde soorten in het gebied.

In ieder geval moet voor activiteiten binnen het plangebied de zorgplicht worden nageleefd. Deze houdt in dat alles moet worden gedaan of gelaten om schade aan planten en dieren te voorkomen.

4.7 Externe Veiligheid

4.7.1 Toetsingskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen.

De normen voor externe veiligheid zijn voor risicovolle inrichtingen vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Wat betreft het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt het toetsingskader gevormd door de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RNVGS) en de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.

Per 1 juli 2012 is de regelgeving veranderd. Op basis van het Besluit externe veiligheid transportroutes (2015) moet rekening worden gehouden met het zogenaamde basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uitgangspunt van het basisnet is dat door het vastleggen van veiligheidszones de gebruiksruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en ruimtelijke ontwikkelingen op elkaar kunnen worden afgestemd.

4.7.2 Risicobronnen

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicobronnen zoals inrichtingen die gevaarlijke stoffen bevatten.

Met onderhavig bestemmingsplan wordt het groepsrisico niet verhoogd, het betreft een bestaand bedrijf waarvan de aard niet wordt vergroot. Uit de risicokaart vloeit geen belemmering voort voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.7.3 Transport gevaarlijke stoffen

Naast inrichtingen kan het aspect van externe veiligheid een rol spelen bij (spoor/weg/auto)weg in verband met het transport van gevaarlijke stoffen.

Het plangebied ligt niet binnen het invloedgebied van de transportroutes gevaarlijk stoffen die een verhoging van het groepsrisico kunnen inhouden.

4.7.4 Buisleidingen

Op circa 450 meter ten noordoosten van het plangebied bevinden zich buisleidingen ten behoeve voor de transport van gas. Het gaat hierbij om buisleidingen met een diameter van 5,98 inch en een werkdruk van 120 bar. Hiervoor geldt een inventarisatieafstand van 120 meter. Het plangebied voldoet hiermee aan de inventarisatieafstand. Daarnaast vindt binnen het plangebied in de aard van de (bedrijfs)activiteiten geen vergroting plaats.

4.7.5 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan.

4.8 Geluid

4.8.1 Toetsingskader

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

4.8.2 Onderzoek

Onderhavig plan betreft de herinrichting van bedrijfsfuncties en woonfuncties op een perceel, waarbij wonen een geluidgevoelig object is in de zin van de Wet geluidhinder. De woonfunctie wordt aan de Tibsterwei gerealiseerd. Zowel de Tibsterwei en de nabijgelegen Uniastrjitte zijn 30 km/uur wegen. Door het geringe aantal verkeersbewegingen op de Tibsterwei en het ontbreken van zoneplichtige wegen in de directe omgeving, is het niet noodzakelijk om een akoestisch onderzoek uit te voeren.

4.8.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan. Een akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk.

4.9 Kabels En Leidingen

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om de veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.

In en direct rond het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die een planologische bescherming nodig hebben. Daarom is er geen noodzaak tot nader onderzoek.

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.10 Luchtkwaliteit

4.10.1 Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.

Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.

4.10.2 Onderzoek

Met dit bestemmingsplan wordt de bestemming 'Wonen' verandert in de bestemming 'Bedrijf'. Dit bestemmingsplan faciliteert planologisch gezien geen uitbreiding van de gevestigde bedrijven in het plangebied en regelt de (bedrijfs)activiteiten en de bedrijfswoning. Op basis hiervan kan gesteld dat voor dit voornemen geen toetsing aan de luchtkwaliteit aan de orde is, en niet in betekenende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

4.10.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.

4.11 Water

Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit. Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap (kenmerk: 20191112-2-21788). Het toetsresultaat is opgenomen in Bijlage 1. Hieruit blijkt dat het plan geen waterbelangen raakt. In het plangebied is er geen sprake van een toename van de verharding op een wijze dat compensatie is vereist. Daarnaast is er slechts sprake van een functiewijziging van bestaande bebouwing en terreinen.

Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet tijdig een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet. Dit bestemmingsplan in het kader het vooroverleg gecommuniceerd met Wetterskip Fryslân.

4.12 Vormvrije M.e.r.-beoordeling/milieueffectrapportage

4.12.1 Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

4.12.2 Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2).

Met dit project wordt een bedrijfswoning binnen de bestaande stedelijke structuur mogelijk gemaakt. Er worden geen extra bouwmogelijkheden geboden en er hoeven geen andere ontwikkelingen plaats te vinden, zoals de aanleg van nieuwe infrastructuur. Daarnaast is slechts sprake van een perceelsgebonden ontwikkeling die geen relatie heeft met andere percelen of andere functies in de omgeving, waarbij geen sprake is van een complex project, waar meerdere woningen, winkels of bedrijven worden gevestigd dan wel op stedelijke voorzieningen die een betekenis hebben voor het dorp. Op basis hiervan kan het project niet als stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. worden aangemerkt. Een m.e.r.-beoordeling is niet aan de orde.

4.12.3 Conclusie

Het plan valt niet binnen één van de activiteiten zoals opgenomen in onderdeel C of D van het besluit m.e.r. Er is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject. Er is daarom geen sprake van een m.e.r. (beoordelings-)plicht. Overigens blijkt uit de beoordeling in de voorgaande paragrafen dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Planopzet

Het bestemmingsplan is opgezet overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening. Daarbij hoort een juridische regeling die is opgezet overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). Deze standaard geeft bindende standaarden voor de opbouw van de planregels en de verbeelding. Het bestemmingsplan is opgezet conform deze landelijke standaarden. Daarnaast passen de opgestelde tijdsbepalende maatregelen binnen de toekomstige Omgevingswet en het bijhorende omgevingsplan.

5.2 Toelichting Op De Bestemmingen

Het bestemmingsplan bestaat uit een set met bestemmingsregels, een digitale verbeelding en de plantoelichting. In deze paragraaf volgt een toelichting op de bestemmingsregels. Voor dit bestemmingsplan geldt dat het is opgesteld ter plaatse van één perceel waar slechts één bestemming van toepassing is.

Bestemming 'Bedrijf'

In het voorliggend bestemmingsplan geldt voor het perceel Tibsterwei 1 de bestemming 'Bedrijf'. Op het perceel Tibsterwei 1 is een loods aanwezig ten behoeve van agrarische opslagactviteiten. Het gaat hierbij om het stallen van landbouwmachines en andere voertuigen. Voor het voorste gedeelte van de loods geldt de aanduiding 'Bedrijfswoning', dit betekent dat uitsluitend ter plaatse van deze aanduiding ruimten eveneens mogen worden gebruikt ten behoeve van wonen. De bestemming 'Bedrijf' is ook van toepassing op de huidige locatie van de woning. In de toekomst wordt hier een kapschuur ten behoeve van de bedrijfsvoering gerealiseerd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidsaspecten van een bestemmingsplan en de grondexploitatie. Bij de uitvoerbaarheid wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Overleg

Het bestemmingsplan is, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), besproken met de overleginstanties provincie Fryslân en Wetterskip Fryslân in het kader van de watertoets. De provincie merkt op dat archeologisch onderzoek nodig is wanneer er meer dan 500 m2 aan nieuwe bodemingrepen worden mogelijk gemaakt, dat een AERIUS berekening niet nodig is en dat voor de sloop van de oude woning een ecologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. De ingekomen reacties zijn verwerkt in deze toelichting van het ontwerpbestemmingsplan. Er is gekozen in het kader van het bestemmingsplan geen ecologisch onderzoek uit te laten voeren voor de sloop van de woning, omdat de woning vooral is meegenomen in dit bestemmingsplan om de gebruiksmogelijkheden als woning te laten vervallen. De sloop kan nog wel even op zich laten wachten. De eigenaar is ervan op de hoogte gesteld dat het op grond van de Wet natuurbescherming verboden is de woning te slopen wanneer hier beschermde soorten in verblijven en dat onderzoek noodzakelijk is om de potenties hiervoor in beeld te brengen. Wanneer er verblijfplaatsen aanwezig zijn, wordt bij de provincie een ontheffing aangevraagd.

Inspraak

Het voorontwerp bestemmingsplan wordt niet voor inspraak ter inzage gelegd.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan is van 2 juli tot en met 12 augustus 2020 gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Vaststellingsfase
Het bestemmingsplan wordt vervolgens door de gemeenteraad vastgesteld. Tegen de vaststelling van het bestemmingsplan is beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Financiële haalbaarheid

Onderhavig plan betreft een aanvraag van Roersma Sate en komt ten goede aan de bedrijfsvoering van Roersma Sate. Roersma Sate draagt de kosten voor de procedure en de uitvoering van het voorliggend bestemmingsplan. Hiervoor zijn de benodigde financiële middelen beschikbaar. Het project wordt economisch uitvoerbaar geacht.

Grondexploitatie

De grondexploitatieregeling uit de Wro is van toepassing op dit bestemmingsplan, omdat het bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro mogelijk maakt. De grondexploitatieregeling bepaalt dat de gemeente in beginsel samen met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als de kosten 'anderszins verzekerd' zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten. Daarbij moet het stellen van eisen en een fasering niet noodzakelijk zijn.

Er is geen sprake van een kostenverhaal in het kader van de exploitatie. Plan- en procedurekosten komen voor rekening van de ondernemers en voor het overige kostenverhaal, onder andere planschade, is een exploitatieovereenkomst gesloten. Hiermee is het relevante kostenverhaal anderszins verzekerd. De gemeenteraad besluit dan ook bij de vaststelling van dit bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen.

Bijlage 1 Bedrijvenlijst

Bijlage 1 Bedrijvenlijst

Bijlage 1 Watertoets

Bijlage 1 Watertoets