De Triemen - Triemsterloane 5
Bestemmingsplan - gemeente Noardeast-Fryslân
Vastgesteld op 20-06-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan De Trieme - Triemsterloane 5 van de gemeente Noardeast-Fryslân;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1970.BpTrTriems5-VA01 met de bijbehorende regels en de bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 archeologisch onderzoek:
een onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of graven en/of begeleiden) verricht door een daartoe bevoegde instantie;
1.6 archeologisch waardevol gebied:
een gebied met daaraan toegekende archeologische waarde vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.7 avondperiode:
gedurende de avond tussen 19.00 uur en 23.00 uur;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.9 bebouwingsbeeld:
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede bouwhoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
1.10 bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.11 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
1.12 beroep/bedrijf aan huis
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.13 bestaand:
het gebruik dat en/of de bebouwing die ten tijde van de inwerkingtreding van het plan legaal plaatsvindt, respectievelijk aanwezig is, dan wel bebouwing die kan worden gebouwd krachtens een verleende bouw- en/of omgevingsvergunning;
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van en hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, als mede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen van een standplaats;
1.18 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.19 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;
1.20 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.21 bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.23 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.24 dagperiode:
gedurende de dag tussen 07.00 uur en 19.00 uur;
1.25 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.26 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik, of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.27 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
1.28 equivalent geluidsniveau:
het energetisch gemiddelde van de fluctuerende niveaus van het ter plaatse, in de loop van een bepaalde periode, optredende geluid;
1.29 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.30 geluid:
met het menselijk oor waarneembare luchttrillingen;
1.31 geluidsdruk:
door geluidsgolven veroorzaakte drukverschillen ten opzichte van de atmosferische druk;
1.32 geluidsniveau:
de gemeten of berekende momentane geluidsdruk uitgedrukt in dB of dB(A) ten opzichte van 20 muPa;
1.33 gevel:
een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;
1.34 groothandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;
1.35 hogere waarde:
een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;
1.36 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmeting, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken, met uitzondering van ondergeschikte bebouwing;
1.37 huishouden:
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan;
1.38 kampeermiddel:
een mobiel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.39 kampeerseizoen:
het kampeerseizoen begint op 15 maart en loopt door tot en met 31 oktober van elk kalenderjaar;
1.40 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in achtgenomen moet worden;
1.41 langtijdgemiddeld beoordelingsniveau:
energetische sommatie van de langtijdgemiddelde deelbeoordelingsniveaus over een beoordelingsperiode;
1.42 langtijdgemiddeld deelbeoordelingsniveau:
equivalent geluidsniveau over een beoordelingsperiode ten gevolge van een specifieke bedrijfstoestand, zo nodig gecorrigeerd voor het impulsachtig, tonale of muziekkarakter van het geluid;
1.43 maximaal geluidsniveau:
het maximaal te meten geluidsniveau in de meterstand ‘fast’ en gecorrigeerd met de meteocorrectieterm Cm. Indien beoordeeld volgens IL-HR-13-01 van 1981: het maximaal te meten geluidsniveau in de meterstand ‘fast’;
1.44 meteocorrectieterm:
correctieterm voor de gemiddelde meteorologische omstandigheden;
1.45 milieusituatie:
de situatie, waarbij milieuaspecten dienen te worden beoordeeld, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking. In het bijzonder dient er bij de situering en omvang van milieubelastende functies (o.a. bedrijven) op te worden gelet dat de uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies (o.a. woningen) zo weinig mogelijk wordt beperkt. Omgekeerd dient er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies op te worden gelet dat bestaande milieubelastende functies zo weinig mogelijk in hun functioneren worden beperkt;
1.46 mobiel kampeermiddel:
een tent, tentwagen, kampeerauto, toercaravan of enig ander onderkomen met de bedoeling deze te plaatsen op een kampeerterrein gedurende ten hoogste 3 aansluitende maanden per kampeerseizoen;
1.47 nachtperiode:
gedurende de nacht tussen 23.00 uur en 07.00 uur;
1.48 normaal onderhoud en beheer:
het onderhoud dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en bouwwerken, die tot de betreffende bestemming behoren;
1.49 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, apparatuur voor telecommunicatie en vergelijkbare voorzieningen, maar met uitzondering van zonnevelden voor de opwekking van energie;
1.50 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 m boven peil is gelegen;
1.51 ondergeschikte bebouwing:
- a. ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen;
- b. een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overkapping en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omsloten;
1.52 ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen:
- a. een gebouw dat als afzonderlijke ruimte dan wel als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;
- b. een op zichzelfstaand gebouw, dat gelet op de bestemming en door zijn ligging en/of architectonische verschijningsvorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.53 overig bouwwerk (bouwwerk, geen gebouw zijnde):
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.54 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;
1.55 peil:
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil dan wel het ter plaatse geldende waterpeil;
1.56 permanente bewoning:
bewoning van een verblijf als hoofdverblijf;
1.57 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.58 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde dan wel richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.59 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.60 straat- en bebouwingsbeeld:
een in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld, dat zich in het algemeen kenmerkt door:
- een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
- een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;
- een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
1.61 vast kampeermiddel:
een stacaravan, trekkershut of ander recreatief verblijf op een kampeerterrein, welke naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en al dan niet direct steun vindt in of op de grond en daardoor als bouwwerk is aan te merken;
1.62 verhardingsmaterialen:
materialen waarmee gronden worden verhard, bestaande uit zand, grind, schelpen en granulaat;
1.63 verkeersveiligheid:
de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van gelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
1.64 voorkeursgrenswaarde:
de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;
1.65 wokkel (ook wel turbi):
kleinschalige windturbine voor de opwekking van (particuliere) elektriciteit;
1.66 wonen:
het huisvesten in een woning of een woonark van één afzonderlijk huishouden;
1.67 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.68 woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstanden:
afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot erfafscheidingen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.7 ondergeschikte bouwdelen:
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen van bouwwerken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven als genoemd in de bij deze regels gevoegde Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten in de categorie 1 en 2,
- b. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning";
en tevens voor:
- c. een transportbedrijf;
- d. een groothandel in, en opslag van, zand, grond, grind en ander verhardingsmateriaal, van maximaal categorie 3.2 van de in bijlage 1 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten;
met de daarbij behorende:
- e. groenvoorzieningen;
- f. openbare nutsvoorzieningen;
- g. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
- h. waterlopen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
- a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de bezonnings- en privacysituatie.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruik van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
- b. niet-permanente bewoning;
- c. het stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot en van de bedrijfsvoering;
- d. detailhandelsactiviteiten anders dan ondergeschikt aan en direct voortvloeiend uit de activiteiten van een bedrijf;
- e. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van inrichtingen als bedoeld in artikel 40 in samenhang met artikel 1 van de Wet geluidhinder;
- f. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
- g. het gebruik van de gronden en bouwwerken zodanig dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT), het maximaal geluidsniveau (LAmax) en het geluidsniveau ten gevolge van verkeersaantrekkende werking op de in de onderstaande tabel genoemde plaatsen en tijdstippen meer bedraagt dan de in die tabel aangegeven waarden, met dien verstande dat de in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur in onderstaande tabel opgenomen maximale geluidsniveaus LAmax niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten en de in de onderstaande tabel opgenomen niveaus niet van toepassing zijn op het geluid vanwege calamiteitenverkeer:
dagperiode: 07:00-19:00 uur | avondperiode: 19:00-23:00 uur | nachtperiode: 23:00-07:00 uur | |
LAr,LT op de gevel van de woningen aan de Triemsterloane 4 en 6 te De Trieme | 50 dB(A) | 45 dB(A) | 40 dB(A) |
LAmax op de gevel van woningen aan de Triemsterloane 4 en 6 te De Trieme | 70 dB(A) | 65 dB(A) | 60 dB(A) |
Geluidsniveau ten gevolge van verkeersaantrekkende werking op de gevel van woningen aan de Triemsterloane 4 en 6 te De Trieme | 50 dB(A) | 45 dB(A) | 40 dB(A) |
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor de vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijk gesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Waarde - Archeologie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, naast de aangegeven samenvallende bestemmingen, tevens bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd,
- b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
- 1. de bouwwerken dienen ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 50 m2 wordt uitgebreid;
- 2. de bouwwerken een oppervlakte hebben kleiner dan 50 m2.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2, sub a en sub b, voor het bouwen van bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met meer dan 50 m2 wordt uitgebreid en voor het bouwen van bouwwerken, met een oppervlakte groter dan 50 m2, mits:
- a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
- b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
- c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord;
- 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
- 2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
- 3. een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Bestaand
Wanneer een bestaand gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde:
- a. een grotere goothoogte;
- b. een grotere bouwhoogte;
- c. een grotere (bebouwings-)oppervlakte;
- d. een grotere dakhelling;
- e. een kleinere dakhelling,
heeft dan in de bouwregels in de van toepassing zijnde bestemming is toegestaan, dan mag:
- a. de goot- en/of bouwhoogte en/of oppervlakte en/of dakhelling ten hoogste de bestaande goot- en/of bouwhoogte en/of oppervlakte en/of dakhelling bedragen;
- b. de dakhelling ten minste de bestaande dakhelling bedragen.
6.2 Duurzame opwekking van windenergie:
In aanvulling op het bepaalde in dit plan gelden de volgende algemene bouwregels:
- a. er mogen geen windturbines worden gebouwd;
- b. ten behoeve van particuliere opwekking van elektriciteit is het bouwen van wokkels en turbi's op het dak van een gebouw toegestaan voor zover de toegestane bouwhoogte, c.q. de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt, met niet meer dan 2 m wordt overschreden.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Afwijkingen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Teneinde deze bij de definitieve uitmeting van het plan in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie;
- b. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen of aanduidingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- d. het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 25 m mag bedragen;
- e. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
- 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m3 en de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
- 2. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer dan 15 m bedraagt.
8.2 Toepasbaarheid
De in 8.1 bedoelde afwijkingen bij omgevingsvergunning mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de bezonnings- en privacysituatie.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Bouwwerken van openbaar nut
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken van openbaar nut mogen worden gebouwd tot een maximum inhoud van 400 m3 en een maximum bouwhoogte van 4 m.
9.2 Toepasbaarheid
De in 9.1 bedoelde wijzigingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- d. de bezonnings- en privacysituatie.
9.3 Procedure
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging als bedoeld in 9.1 is de in Artikel 10 geregelde procedure van toepassing.
Artikel 10 Algemene Procedureregels
10.1 Procedureregels nadere eisen
- a. Een ontwerpbesluit tot nadere eisen waarbij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ligt, met bijbehorende stukken, gedurende 2 weken ter inzage.
- b. Het college van burgemeester en wethouders maakt de terinzagelegging te voren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, of op een andere geschikte wijze bekend.
- c. De bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen voor een ieder.
- d. Gedurende de in lid a genoemde termijn kan een ieder bij het college van burgemeester en wethouders mondeling en schriftelijk zienswijzen indienen tegen het ontwerpbesluit.
10.2 Procedureregels afwijkingsregels
Op de voorbereiding van een ontwerpbesluit tot afwijking bij een omgevingsvergunning is de in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) genoemde procedure van toepassing.
10.3 Procedureregels wijzigingsregels
Op de voorbereiding van een wijziging is de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) genoemde procedure van toepassing.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 De Algemeen Plaatselijke Verordening
Middels de bepaling omtrent het kappen van beplantingen in de Algemene Plaatselijke Verordening wordt gestreefd naar behoud van de bomen in en rond het dorp.
11.2 Waterschap
Bij activiteiten waarbij ook belangen van het waterschap een rol spelen, vindt overleg plaats met het waterschap.
11.3 Beroep/bedrijf aan huis bij bedrijfs- en dienstwoningen
De uitoefening van een beroep/bedrijf aan huis bij bedrijfs- of dienstwoningen is uitsluitend toegestaan voor zover de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en geen ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu. Dit betekent dat:
- de bedrijfs- of dienstwoning in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
- uitsluitend zeer beperkte reclame-uitingen zijn toegestaan;
- parkeren op eigen erf moet plaatsvinden;
- geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
- geen buitenopslag van goederen plaats mag vinden;
- de bedrijfs- of dienstwoning mag worden gecombineerd met een beroep/bedrijf aan huis, tot een maximum oppervlak van 45 m2.
Vrijstaande onderschikte gebouwen mogen niet worden gebruikt (of laten gebruiken) voor een beroep/bedrijf aan huis, met uitzondering van het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande onderschikte gebouwen voor een beroep/ bedrijf aan huis ten behoeve van opslag.
11.4 Voldoende parkeergelegenheid
- a. Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden - al dan niet gecombineerd -, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;
- b. Bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan, wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde CROW-normen dan wel gemeentelijke beleidsregels ten aanzien van het parkeren, bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
- c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, als bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan De Trieme - Triemsterloane 5', als vastgesteld in de raadsvergadering van 20 juni 2024.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de reparatie van de planologisch-juridische situatie aan de Triemsterloane 5 in De Trieme. In het geldende bestemmingsplan Triemen, als vastgesteld op 4 juli 2013 door de raad van de voormalige gemeente Kollumerland c.a., is voor het bestaande bedrijf ter plaatse enerzijds de activiteit van het transportbedrijf niet geregeld en anderzijds een lagere milieucategorisering voor de handel in zand, grond en grind gehanteerd dan had gemoeten. Daarnaast is op 11 juni 2020 met de uitgebreide procedure een omgevingsvergunning voor het bouwen van een nieuwe bedrijfswoning verleend.
Om de planologisch-juridische reparatie op het perceel mogelijk te maken, is een partiële herziening van het geldende bestemmingsplan vereist. Dit bestemmingsplan voorziet daarin. Voor de volledigheid voorziet het bestemmingsplan ook in de verwerking van de omgevingsvergunning voor de nieuwe bedrijfswoning.
1.2 Reparatie Met Dit Bestemmingsplan
De noodzakelijke reparatie vindt plaats door in de regels in de bestemmingomschrijving van 'Bedrijf' nadrukkelijk op te nemen dat het bestaande transportbedrijf is toegestaan, alsmede de huidige groothandel in, en opslag van, zand, grond en grind en ander verhardingsmateriaal, van maximaal milieucategorie 3.2. Voor het overige blijft milieucategorie 2 van toepassing op het bedrijfsperceel, zoals nu ook reeds het geval is, vanwege het voorkomen van bedrijfshinder op de naastgelegen woonbestemmingen op belendende percelen.
1.3 Bestaande Situatie
1.3.1 Plangebied
Het plangebied bevindt zich aan de Triemsterloane 5, aan de zuidzijde van het dorp De Trieme en grenst aan het gemeentelijk buitengebied. De Triemsterloane betreft de doorgaande verbindingsweg tussen Kollumerzwaag, De Trieme en Westergeest.
Het plangebied heeft betrekking op de kadastrale perceelnummers 661 (geheel) en een beperkt deel van kavel 1017, sectie F, kadastrale gemeente Westergeest. Op onderstaande figuur is de ligging en begrenzing van het plangebied op luchtfoto en topografische kaart weergegeven. Het exacte plangebied blijkt uit de verbeelding van dit bestemmingsplan.
Figuur 1. Ligging en begrenzing van plangebied
1.3.2 Bedrijfsactiviteiten
In de huidige situatie wordt het plangebied gebruikt ten behoeve van het ter plaatse gevestigde transportbedrijf en de handel in zand, grond en grind, wat al bij besluit van 15 juni 1993 (voormalige hinderwetvergunning) is toegestaan. De bedrijvigheid ter plaatse wordt uitgeoefend door een vennootschap onder firma. Bij het bedrijf zijn twee vrachtwagens vergund.
Het gebruik als transportbedrijf blijkt bij het opstellen van het geldende bestemmingsplan Triemen niet correct te zijn geregeld. Daarnaast is abusievelijk een lagere milieucategorisering voor de handel in zand, grond en grind gehanteerd dan waar planologisch-juridisch sprake van had moeten zijn.
Op het bedrijfsperceel vindt het volgende gebruik plaats:
- 1. handel en opslag van zand / grond / grind en ander verhardingsmateriaal, verkoop aan bedrijven en ondergeschikt hieraan ook aan particulieren;
- 2. transportbedrijf, dat wil zeggen: transport van vorengenoemde producten per vrachtwagen naar klanten (één vrachtwagen aanwezig);
- 3. bij het bedrijf ophalen van bovengenoemde producten door klanten;
- 4. stallingloods voor de vrachtwagen.
De bedrijvigheid ter plaatse wordt aangemerkt als zijnde een volwaardig bedrijf, maar is gelet op het karakter van een eenmansbedrijf verder van kleiner dan gemiddelde omvang als mag worden aangenomen voor een transportbedrijf c.q. groothandel in zand, grond en grind.
1.4 Bestaand Planologisch-juridisch Kader
1.4.1 Geldend bestemmingsplan uit 2013
Het bestemmingsplan 'Triemen', zoals vastgesteld op 4 juli 2013, is op het plangebied van toepassing. Op grond van dit bestemmingsplan is het plangebied voor het grootste deel bestemd als 'Bedrijf' (zie figuur 2). Dit betekent dat er op deze gronden bedrijvigheid van milieucategorie 1 en 2 is toegestaan, zoals benoemd in de bij de regels van het geldende plan gevoegde Staat van Bedrijven. Binnen de bedrijfsbestemming is met een bouwvlak aangegeven waar gebouwd mag worden. Dit aangeduide bouwvlak ligt in het zuidelijke deel van het plangebied, waar bij de totstandkoming van het bestemmingsplan nog een bedrijfswoning aanwezig was met de voorganger van de huidige opslagloods.
Voor een beperkt deel achter de voor bedrijvigheid aangewezen gronden is tevens sprake van bij het plangebied betrokken gronden met een bestemming 'Agrarisch'. Deze gronden zijn al lange tijd, op grond van de vroegere Hinderwetvergunning, in gebruik bij de bedrijfsbestemming (zie hiernavolgende paragraaf '1.4.2 Hinderwetvergunning 1993') en worden daarom nu ook met voorliggend bestemmingsplan ter reparatie van een zodanige bestemming voorzien.
Naast de aangegeven enkelbestemmingen voor 'Bedrijf' en 'Agrarisch' op basis van het geldende bestemmingsplan is ook een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' voor het merendeel van het plangebied van kracht. Deze gronden zijn naast de daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden. Deze archeologische dubbelbestemming is gecontinueerd in voorliggend bestemmingsplan.
Figuur 2. Kaartfragment van geldend bestemmingsplan Triemen, als vastgesteld op 04-07-2013.
Het geldende bestemmingsplan betreft de actualisatie van het bestemmingsplan Triemen dat hieraan vooraf ging, als vastgesteld op 7 mei 1981 en goedgekeurd door Provincie Fryslân op 6 juli 1982. De plankaart daarvan als opgenomen in navolgende figuur toont reeds een bestemming voor doeleinden van handel en bedrijf, kategorie VAB (verzorgend en ambachtelijk bedrijf).
Figuur 3. Kaartfragment voorheen geldend bestemmingsplan Triemen, als vastgesteld op 07-05-1981
Op grond van voorgaande kan geconcludeerd worden dat het oude bestemmingsplan is voortgezet in het huidig geldende bestemmingsplan, opgesteld in het licht van de in 2013 geldende wet- en regelgeving en gebruikelijke plansystematiek (waaronder de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008) voor het intekenen van bestemmingsplannen, waarbij de tussentijds afgegeven milieu- en gebruiksvergunningen aan het bedrijf ter plaatse (hinderwetvergunning d.d. 15-06-1993) niet betrokken zijn geweest. Hierom wordt een deel van de agrarische bestemming op de achter het bedrijfsperceel gelegen gronden nu ook betrokken in de bedrijfsbestemming.
1.4.2 Hinderwetvergunning 1993
Er is in 1993 een Hinderwetvergunning verleend voor het perceel aan de Triemsterloane 5 in De Trieme voor het oprichten en in werking hebben van een transportbedrijf en zand- en grondhandel. De plek daarvan op het terrein is in de Hinderwetvergunning vastgesteld als getoond in onderstaande figuur.
Figuur 4. Kaartfragment Hinderwetvergunning 1993.
De Hinderwetvergunning is van rechtswege vervallen. Het vergunningensysteem is nadien per 1 maart 1993 geregeld in de Wet milieubeheer (Wm), en per 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de juridische basis voor vergunningverlening geworden. Met het vervallen van de Hinderwetvergunning valt het bedrijf thans onder het Activiteitenbesluit milieubeheer (zolang geen activiteiten worden uitgevoerd die in het Besluit omgevingsrecht (Bor) als vergunningplichtig zijn aangewezen) en moet worden voldaan aan de voorschriften die gelden voor type-B bedrijven.
Vallend onder het Activiteitenbesluit zijn er geen beperkingen ten aanzien van opslagoppervlakte of -hoeveelheden van toepassing en bestaan ook geen maatwerkmogelijkheden. Dit betekent dat bij de huidige bedrijfsvoering de maximale hoeveelheid opslag bij de zand- en grondhandel niet is begrensd in de milieuregels, en als het begrensd zou moeten worden dit in het bestemmingsplan moet worden vastgelegd. Het geldende bestemmingsplan Triemen geeft evenwel geen maximale begrenzing in het gebruik voor de groothandel, maar wel doorwerkend vanuit de milieucategorisering (toegestaan niet meer dan 200 m2 bedrijfsoppervlakte op basis van milieucategorie 2). Dat is eveneens een abusievelijkheid geweest die met voorliggend bestemmingsplan wordt hersteld.
1.4.3 Afgegeven omgevingsvergunningen in 2020
Met een reguliere procedure om omgevingsvergunning is op 4 maart 2020 herbouw van de bestaande loods mogelijk gemaakt, op dezelfde locatie in het zuidelijke deel van het plangebied.
Op 11 juni 2020 is met het doorlopen van de uitgebreide procedure om omgevingsvergunning toestemming verleend voor de bouw van een nieuwe, vervangende bedrijfswoning op het noordelijke deel van het plangebied, in afwijking van het geldende bestemmingsplan. Deze afgegeven omgevingsvergunning is gepubliceerd op het digitale platform ruimtelijkeplannen.nl met als planidentificatie NL.IMRO.1970.PaTrTriems5-VA01.
Zowel de nieuwe opslagloods als de nieuwe bedrijfswoning zijn inmiddels gerealiseerd. De oude bedrijfswoning is nog niet afgebroken vanwege ecologische wet- en regelgeving. Op termijn vindt dat wel plaats.
Figuur 5. Zicht op het plangebied vanaf de Triemsterloane met links de nieuwe en rechts de voormalige bedrijfswoning en in het midden de nieuwe opslagloods (bron: Google Streetview, november 2022).
De verleende omgevingsvergunningen voor het perceel zijn in voorliggend bestemmingsplan betrokken en de daarmee gerealiseerde nieuwe bedrijfswoning en opslagloods zijn op basis daarvan planologisch-juridisch vastgelegd. Ter plaatse van de oude bedrijfswoning komen de eerdere bouwmogelijkheden te vervallen.
Figuur 6. Luchtfoto van plangebied (bron: gemeente Noardeast-Fryslân, maart 2024)
1.5 Leeswijzer
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgedeeld in vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk met achtergronden en motivering van het opstellen van dit bestemmingsplan volgt in hoofdstuk 2 de beschrijving van het huidige beleid dat op het plangebied van toepassing is.
In hoofdstuk 3 is verslag gedaan van het onderzoek naar de randvoorwaarden en belemmeringen die vanuit verschillende planologische en milieukundige toetsingskaders voor de reparatie met dit bestemmingsplan relevant zijn. Omdat het om een bestaande situatie op grond van nog steeds van toepassing zijnde gebruiks- en milieuvergunningen gaat is dit hoofdstuk beknopt van opzet. Wel is in paragraaf '3.9 Milieuzonering en bedrijvenhinder' en paragraaf '3.10 Geluidhinder' nader onderbouwd dat het verantwoord is en op welke wijze om op een deel van het perceel de hogere milieucategorisering naar 3.2 voor de zand-, grond- en grindhandel te herstellen, alsmede het gebruik van de gronden voor het aanwezige transportbedrijf.
Hoofdstuk 4 bestaat uit de juridische toelichting op het bestemmingsplan. Tot slot is in hoofdstuk 5 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan uiteengezet.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
Het Rijk heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De leidende gedachte van het rijksbeleid is ruimte te bieden aan groei en beweging, waarbij het Rijk zich vooral concentreert op decentralisatie. De verantwoordelijkheid is daarbij verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. In het rijksbeleid worden dan ook geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied. Bovendien kan, gelet op de aard en schaal van het planvoornemen waarbij het uitsluitend gaat om het opnieuw vastleggen van reeds eerder vergunde gebruiksmogelijkheden van het bestaande bedrijfsperceel, geconcludeerd worden dat de voorgenomen planologisch-juridische reparatie geen invloed heeft op specifieke rijksbelangen. Het rijksbeleid staat de uitvoerbaarheid van het planvoornemen dan ook niet in de weg.
2.2 Provinciaal Beleid
Bij het opstellen van het geldende bestemmingsplan heeft toetsing aan relevant provinciaal beleid reeds plaatsgevonden, alsook bij de uitgebreide procedure om omgevingsvergunning ten behoeve van nieuwrealisatie van de bedrijfswoning. Aangezien het planvoornemen ziet op een reparatie van een deel van het geldende bestemmingsplan en niet voorziet in extra ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden, mag worden aangenomen dat het planvoornemen in het provinciaal beleid van de provincie Fryslân past. Voor een uitgebreide verantwoording van het provinciaal beleid wordt verwezen naar het geldende bestemmingsplan Triemen (als vastgesteld op 4 juli 2013 door de raad van de voormalige gemeente Kollumerland c.a. en waarop Provincie Fryslân haar advisering heeft afgegeven d.d. 05-08-2011).
2.3 Gemeentelijk Beleid
Bij het opstellen van het geldende bestemmingsplan heeft toetsing aan relevant gemeentelijk beleid reeds plaatsgevonden. Gelet op het reparerende karakter en de conserverende aard van voorliggend bestemmingsplan, waarbij geen extra ruimtelijke ontwikkelingen worden geboden, mag worden gesteld dat het planvoornemen binnen het gemeentelijk beleid past.
2.4 Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan leidt niet tot nieuwe ontwikkelingen en is opgesteld met het oog op reparatie van de reeds toegestane planologisch-juridische mogelijkheden. Dit maakt dat het beleid op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau niet tot belemmeringen leidt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten
Om duidelijk te maken dat een plan uitvoerbaar is, moet volgens de geldende wet- en regelgeving een aantal onderzoeken naar omgevingsaspecten worden uitgevoerd. Omdat het voorliggende plan evenwel beperkt van aard en schaal is, en ziet op een planologisch-juridische reparatie van een reeds bestaande situatie, is diepgaand planologisch en milieukundig onderzoek voor de meeste omgevingsaspecten niet aan de orde.
Over de omgevingsaspecten kan het volgende worden geconcludeerd:
3.1 Archeologie
De van toepassing zijnde archeologische beschermingsregeling met betrekking tot de geldende dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' wordt met dit bestemmingsplan gecontinueerd. Deze beschermingsregeling houdt verband met de informatie uit de provinciale Friese Archeologische Monumenten Kaart Extra (FAMKE) waarop sprake is van een bekende vuursteenvindplaats in en nabij het plangebied.
3.2 Cultuurhistorie
Op de Cultuurhistorische Kaart Fryslân 2 (CHK2) van de Provinsje Fryslân is geen informatie opgenomen over cultuurhistorische waarden in het plangebied. Cultuurhistorische aspecten spelen dan ook geen rol met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan.
3.3 Externe Veiligheid
Er liggen geen risicovolle inrichtingen of leidingen in de directe nabijheid van het plangebied. Er zijn geen risicozones of invloedsgebieden op het plangebied van toepassing. Externe veiligheid speelt derhalve geen rol.
3.4 Bodemkwaliteit
Vanwege voorliggend bestemmingsplan is het bodemloket geraadpleegd. Hieruit blijkt voor kadastraal perceelnummer 661 dat de historie van de bodemkwaliteit van de gronden bekend is, onder meer vanwege de aanwezigheid van een transportbedrijf ter plaatse vanaf 1937, met benzineservicestation in het verleden (vanaf 1939 en 1964). Voor het bij dit bestemmingsplan betrokken deel van kadastraal perceelnummer 1017 is geen bodeminformatie bekend.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt de bestaande situatie in het plangebied nu juridisch-planologisch correct vastgelegd. Daarmee vinden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaats waarvoor de milieuhygiënische bodemkwaliteit nader moet worden beschouwd. Planologisch gezien kan dit bestemmingsplan dan ook uitvoerbaar worden geacht wat betreft het bodemaspect.
3.5 Verkeer En Parkeren
Voor iedere ruimtelijke ontwikkeling geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). Verkeerseffecten die optreden als gevolg van een plan kunnen met vuistregels en kengetallen worden onderbouwd.
Omdat dit bestemmingsplan de reparatie en het vastleggen van toegestaan en reeds vergund gebruik voor bedrijvigheid ter plaatse betreft, vinden er geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Hierom is het in beginsel niet nodig een onderbouwing op het aspect verkeer en parkeren te geven. Vermeld kan worden dat het parkeren vanwege de bedrijfsfuntie (bedrijfsvoering en bedrijfswonen) ter plaatse op eigen terrein plaatsvindt. Wat betreft het verkeersthema geldt dat het bedrijfsperceel door de ligging direct aan een gebiedsontsluitingsweg in het buitengebied goed ontsloten is. Verkeersbewegingen worden via deze lokale hoofdinfrastructuur meteen afgewikkeld, in noordelijke richting naar De Trieme dan wel in zuidelijk richting naar Kollumerzwaag. Hierom mag worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan niet leidt tot onevenredige verkeerseffecten op de omgeving, en mag het uitvoerbaar worden geacht.
3.6 Luchtkwaliteit
Omdat er in het kader van dit bestemmingsplan ter reparatie van de bestaande planologisch-juridische situatie geen sprake is van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling die tot extra verkeer leidt, is er ook geen sprake van een mogelijk verminderde luchtkwaliteit die nader moet worden beschouwd. De uitvoerbaarheid van dit plan wordt derhalve niet belemmerd door onaanvaardbaar nadelige gevolgen voor de luchtkwaliteit.
3.7 Ecologie
Wet- en regelgeving
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming.
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. In deze wet is zowel de bescherming van de flora- en faunasoorten vastgelegd, alsook de bescherming van specifieke natuurgebieden (Natura 2000-gebieden). Naast de Wnb zijn ook de provinciale omgevingsvisie en verordening relevant voor de gebiedsbescherming. Hierin is onder meer het behoud en de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) geregeld.
Toetsingskader
SOORTENBESCHERMING
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
- alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (artikel 3.1 in samenhang met 3.2, 3.3 en 3.4 van de Wnb);
- dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (artikel 3.5 in samenhang met 3.6, 3.7, 3.8 en 3.9 van de Wnb);
- nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (artikel 3.10 in samenhang met 3.11 van de Wnb).
Van deze laatstgenoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (artikel 3.11 van de Wnb). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in artikel 3.10, eerste lid, van de Wnb.
GEBIEDSBESCHERMING
Voor dit bestemmingsplan is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de gebiedprovinciale structuurvisie en verordening.
Wet natuurbescherming
In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN), in de provincie Fryslân nog Ecologische Hoofdstructuur (EHS) genoemd, is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. Dit netwerk moet voldoende robuust zijn voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale NNN en de bijbehorende natuurverbindingen is voor de provincie Fryslân uitgewerkt in de op 23 september 2020 vastgestelde Omjouwingsfisy 'De Romte Diele' (Omgevingsvisie) en in regels vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân 2014 (laatstelijk vastgesteld op 23 maart 2021). Het ontwerp van de Omgevingsverordening Fryslân 2021 is op 16 februari 2021 gepubliceerd en treedt bij ingang van de Omgevingswet in werking.
Natuur buiten het NNN
Vanuit de Omjouwingsfisy 'De Romte Diele' en de Verordening Romte Fryslân 2014 wordt voor natuur buiten de NNN-gebieden bij ruimtelijke plannen specifiek ingezet op de bescherming van bestaande natuurgebieden en natuurwaarden in agrarisch gebied en de bescherming van weidevogelgebieden.
Stikstofdepositie
Wat betreft stikstofdepositie is het voor de onderbouwing van een ruimtelijk plan ten aanzien van de gebiedsbescherming in het kader van de Wnb relevant om met AERIUS-berekeningen vast te stellen of sprake is van te verwachten negatieve effecten op Natura 2000-gebieden. Het gaat hierbij om het doorrekenen van de eventuele uitstoot vanwege realisatie van een plan (aanleg-/realisatiefase) en vanwege de te regelen activiteiten op de locatie (gebruiksfase). Dit laatste betreft bijvoorbeeld het verwarmen van bebouwing en de verkeersbewegingen die er van en naar de locatie plaatsvinden.
Uitwerking
Op een ruime afstand bevinden zich een aantal natuurgebieden (Natura 2000-gebieden), die zijn aangewezen als beschermd natuurgebied. De bescherming beoogt de instandhouding van flora en fauna en de specifieke leefgebieden. Bijvoorbeeld door het voorkomen of terugdringen van stikstofdeposities op natuurgebieden die al een hoge stikstofbelasting hebben. Of het voorkomen van lichthinder of een te hoge geluidbelasting in gebieden waar dieren leven die daar gevoelig voor zijn. Indien er negatieve effecten zijn op het beschermde natuurgebied is een verklaring van geen bedenkingen noodzakelijk.
Het plangebied ligt op ca. 10 km van het Natura 2000-gebied 'Lauwersmeer' en ca. 14 km vanaf de Waddenzee. Gezien de grote afstand tot Natura 2000-gebieden worden op voorhand geen negatieve gevolgen verwacht zoals licht-, geluid- of optische verstoring vanwege de bedrijfsactiviteiten in het plangebied. Er hoeft hiernaar geen nadere toetsing uitgevoerd te worden. En omdat er met voorliggend bestemmingsplan geen nieuwe ruimtelijke ingrepen plaatsvinden, is wat betreft stikstofdepositie een maximale projectbijdrage vanwege dit bestemmingsplan van minder dan 0,00 mol/ha/jaar aannemelijk.
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
Omdat met voorliggend plan reeds sprake is van een bestaande gebruiks- en bebouwingssituatie die planologisch-juridisch nu correct vastgelegd wordt en er geen nieuwe bouwontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, kan op voorhand in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg zal staan.
Het plangebied is onafgebroken intensief in gebruik geweest als bedrijfsperceel. Er wordt dan ook geen beschermde flora en fauna in het plangebied verwacht, en omdat er geen sprake is van een externe werking kan nader ecologisch onderzoek naar soorten- en gebiedsbescherming vanwege voorliggend bestemmingsplan achterwege blijven.
Conclusie
Gelet op de aard van dit bestemmingsplan kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet- en regelgeving de uitvoerbaarheid niet in de weg staat
3.8 Water
Het voorliggende bestemmingsplan gaat uitsluitend over het juist vastleggen van een bestaande, vergunde situatie, zonder nieuwe, fysieke aanpassingen van bebouwing en ruimte. Daarnaast is het plangebied met reparatie op perceelsniveau van beperkte omvang. Voorgaande betekent dat het bestemmingsplan niet tot nieuwe effecten op het watersysteem en de waterketen leidt die door Wetterskip Fryslân dienen te worden bestudeerd en waar advies op afgegeven moet worden. Er geldt 'geen waterschapsbelang' voor dit bestemmingsplan.
3.9 Milieuzonering En Bedrijvenhinder
3.9.1 Uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening
Wet- en regelgeving
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals die uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), geldt de noodzakelijkheid tot een voldoende ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Daarnaast zijn bedrijven en instellingen op grond van de Wet milieubeheer (Wm) verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van deze milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder vanwege geluid, geur, stof, gevaar en dergelijke door bedrijven en instellingen op hindergevoelige functies zo veel mogelijk voorkomen. Er dient te worden aangetoond dat een plan geen belemmeringen ondervindt van of tot belemmeringen leidt voor nabijgelegen functies.
Toetsingskader
Om hinder tussen bedrijven en gevoelige functies zoals woningen te voorkomen, is het wenselijk dat tussen beide functies voldoende ruimte is. Om te bepalen welke afstand noodzakelijk is, kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden die zijn opgenomen in de publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Als aan de gestelde richtafstanden wordt voldaan, is er veelal geen sprake van bedrijfshinder. De in de VNG-brochure genoemde richtafstanden moeten gemotiveerd worden toegepast. Ook zijn de richtafstanden bedoeld voor 'een gemiddeld nieuw bedrijf binnen het betreffende type bedrijvigheid'.
In de VNG-publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden, te weten:
- 1. rustige woonwijk en rustig buitengebied;
- 2. gemengd gebied.
In een rustige woonwijk of rustig buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd. In gemengde gebieden (omgevingstype 2) komen diverse functies voor waarbij sprake is van functiemenging. De VNG-publicatie geeft lintbebouwing in het buitengebied met veel agrarische en andersoortige bedrijvigheid specifiek als voorbeeld voor gebieden met functiemenging. Voor dergelijke gebieden kan met de methode van een verkleinde minimale richtafstand worden gewerkt (waarbij een stap terug wordt genomen, dus milieucategorie 3.2 met 100 m wordt 3.1 met 50 m, 3.1 met 50 m wordt 2 met 30 m, 2 met 30 m wordt 1 met 10 m), of zo mogelijk met de methode van categorie-indeling (A, B of C) waarbij voorwaarden gelden voor de inpassing van hinderveroorzakende en hindergevoelige functies in elkaars nabijheid. In tegenstelling tot rustige gebieden van omgevingstype 1 zijn in dergelijke levendiger gebieden van omgevingstype 2 milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk.
ABC-methodiek
De betekenis voor de toelaatbaarheid van bedrijven met een categorie-indeling A, B of C is als volgt:
- A. Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.
- B. Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.
- C. Activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.
Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten bij toepassing van de ABC-methodiek gelden de volgende randvoorwaarden:
- 1. het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
- 2. productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
- 3. de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
- 4. activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.
Gebiedstypering
Het plangebied bevindt zich ten zuiden van De Trieme. De Trieme heeft in beginsel een lintvormige opzet langs de ontsluitingsstructuren en de bebouwing strekt zich hierlangs uit naar de gronden gelegen buiten bestaand stedelijk gebied.
Hoewel het plangebied onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan ten behoeve van de bebouwde kom, ligt het in het landelijk (buiten bestaand stedelijk gebied) als vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân 2014 (geactualiseerd 2018), als getoond in onderstaande figuur.
Figuur 7. Ligging van plangebied buiten bestaand stedelijk gebied als vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân 2014 (bron: Provinsje Fryslân, 2023).
Het plangebied ligt in het bebouwingslint van de Triemsterloane tussen woonbestemmingen aan Triemsterloane 4 aan de noordkant en Triemsterloane 6 aan de zuidkant, zoals getoond op de verbeelding van het geldende bestemmingsplan in figuur 2 in paragraaf '1.4.1 Geldend bestemmingsplan uit 2013'. Het plangebied ligt daarnaast in het buitengebied, waar aangrenzend agrarische activiteiten op de landerijen plaatsvinden. Op ongeveer 100 m noordoostelijk van het plangebied is planologisch-juridisch in het geldende bestemmingsplan sprake van een boomkwekerijbedrijf. Verder zuidwaarts langs de Triemsterloane is op huisnummer 60 ook sprake van een bedrijfsfunctie. Daarnaast betreft de Triemsterloane een gebiedsontsluitingsweg met een 80 km/uur-snelheidsregime. De bestemde situaties in de omgeving van het plangebied overziende en de ligging van de percelen direct aan de lokale hoofdinfrastructuur kan niet worden gesproken van een zogenaamd rustig buitengebied en kan voor de beoordeling in het kader van een goede ruimtelijke ordening dan ook worden uitgegaan van een gemengd gebied met functiemenging. De aangegeven minimale richtafstanden in geval van functiescheiding kunnen hierom met een afstandsstap worden verkleind.
Uitwerking
Nagegaan is of dit bestemmingsplan leidt tot een situatie die, vanuit bedrijvenhinder of gevaar gezien, in lijn is met een goede ruimtelijke ordening. Hiervan is sprake wanneer het woon- en leefklimaat van omwonenden niet verder wordt aangetast en dat realisatie van een plan niet leidt tot een toename aan hinder of belemmeringen voor bedrijvigheid.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt enerzijds de activiteit van het bestaande transportbedrijf geregeld en anderzijds de bestaande zand-, grind- en grondhandel mogelijk gemaakt. Onderstaande tabel toont de toepasselijke bedrijfsactiviteiten in het plangebied.
Tabel 1. Van toepassing zijnde bedrijfsactiviteiten in het plangebied op basis van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering
Gelet op de bedrijfssituatie in het plangebied wordt gesproken op basis van de tabel van een milieucategorie 3.2 bedrijf betreffende de zand- en grindhandel met een bruto-oppervlakte groter dan 200 m2 (SBI-code 2008: 46735-5). Het bepalende hinderaspect betreft geluid (hierna komt stof dat als van hinderaspect van milieucategorie 2 wordt ingeschaald). Wat betreft het transportgedeelte van het bedrijf geldt SBI-code 2008: 494-1 ten aanzien van goederenwegvervoerbedrijven kleiner dan 1.000 m2 bruto-oppervlakte. Voor deze bedrijvigheid wordt gesproken van milieucategorie 3.1, waarbij geluid eveneens het bepalende hinderaspect betreft (gevolgd door gevaar dat als van hinderaspect milieucategorie 2 wordt gezien). In geval van functiescheiding geldt voor milieucategorie 3.2 een aan te houden minimale richtafstand van 100 m tot percelen met een gevoelige bestemming (zoals wonen). Voor milieucategorie 3.1 is dat 50 m en voor milieucategorie 2 is dat 30 m. Gelet op vorengenoemde minimale richtafstanden wordt op het bedrijfsperceel ten opzichte van de aangrenzende woonbestemmingen niet voldaan aan de inpassing in het kader van een goede ruimtelijke ordening bij functiescheiding.
Het toepassen van de ABC-methodiek bij functiemenging is gelet op de aard van de bedrijvigheid niet mogelijk, want de zand-, grind- en grondhandel kent een een bruto-oppervlakte (b.o.) groter dan 200 m2 en hiervoor bestaat geen aanwijzing voor een aan te houden categorisering in A, B of C. Die bestaat overigens wel voor het transportbedrijf. Voor goederenwegvervoerbedrijven < 1.000 m2 b.o. geldt categorie C. Hierom is verder enkel gekeken naar de methode van het met een afstandsstap terugbrengen van de genoemde minimale richtafstand voor de gebiedstypering gemengd gebied.
Voor het plangebied is in de situatie van functiemenging sprake van een aan te houden 50 m met betrekking tot de zand-, grond- en grindhandel (o.b.v. geluid en voor stof 10 m) en 30 m wat betreft het transportbedrijf (o.b.v. geluid en voor gevaar 10 m). Ook met deze afstanden is in het kader van een goede ruimtelijke ordening geen sprake van voldoende afstand ten opzichte van de direct naast het bedrijfsperceel gesitueerde aangrenzende woonbestemmingen. Echter, de bedrijfsactiviteiten van voorliggend bestemmingsplan betreffende de zand-, grond- en grindhandel alsmede het transportbedrijf vinden op het bedrijfsperceel al decennia plaats waarvoor in het verleden reeds een hinderwetvergunning (bij besluit d.d. 15-06-1993) werd afgegeven. Daarnaast is sprake van een minder dan gemiddeld bedrijf dan waar in de VNG-publicatie van wordt uitgegaan.
Dit bestemmingsplan betreft de reparatie van abusievelijkheden van het geldende bestemmingsplan uit 2013 (en ook de voorloper daarvan), waarbij de toegestane bedrijfsactiviteiten met betrekking tot de zand-, grond- en grindhandel alsmede het transportbedrijf niet correct waren geregeld en nu worden hersteld. Ten aanzien van vergunningverlening uit het verleden worden geen nieuwe hindersituaties met dit nieuwe voorliggende bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Evenwel is sprake van een nieuwe juridisch-planologische situatie, omdat door het foutief bestemmen en vastleggen in het geldende bestemmingsplan de aanwezige bedrijfsactiviteiten onder het overgangsrecht zijn gebracht.
Wat betreft de goede ruimtelijke ordening kan met het opnieuw vastleggen van de bedrijfsactiviteiten voor de zand-, grond- en grindhandel alsmede het transportbedrijf niet worden voldaan aan de geldende minimale richafstanden uit de VNG-publicatie Bedrijven- en milieuzonering. Hierom is gelet op het milieuspoor met betrekking tot het hinderaspect geluid een juridische regeling getroffen waarmee wordt geborgd dat geen onevenredige hinder juridisch-planologisch gezien optreedt op de naastgelegen woonbestemmingen. Hierop is in navolgende subparagraaf nader ingegaan.
3.9.2 Uit oogpunt van milieu
Met voorliggend bestemmingsplan is het de bedoeling juridisch-planologisch tot herstel van vergunningverlening in het verleden te komen. Omdat op basis van de geldende minimale richtafstanden uit de VNG-publicatie Bedrijven- en milieuzonering niet tot een sluitende motivering kan worden gekomen, is het milieuspoor met betrekking tot het hinderaspect geluid vanwege de bedrijvigheid van de zand-, grond- en grindhandel alsmede het transportbedrijf nader bij voorliggend bestemmingsplan betrokken.
Wet- en regelgeving
Bedrijvigheid in de directe omgeving van (recreatie)woningen (of (andere) milieugevoelige gebieden) kunnen daar (milieu)hinder vanwege geluid, geur, stof, gevaar en dergelijke veroorzaken. Op grond van de Wet milieubeheer (Wm) zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder voor hindergevoelige functies, zoals woningen, zo veel mogelijk voorkomen.
Toetsingskader
Voor het beoordelen van de ruimtelijke inpassing wordt in het kader van bedrijven- en milieuzonering aangesloten bij de gelijknamige publicatie, zoals in voorgaande subparagraaf reeds is toegelicht. Bij een planherziening wordt de milieubelasting ter plaatse van de bestaande (of op grond van het bestemmingsplan toegestane) woningen of andere gevoelige functies getoetst. De toelaatbare mlieubelasting kan worden afgewogen en afgestemd op de omgevingskenmerken van de relevante woningen en gevoelige functies. Voor geluid bestaat het toetsingskader uit een viertal stappen waarbij per stap de geluidbelasting groter wordt en daarmee de onderzoeks- en motiveringsplicht.
Stap 1: Indien de richtafstand voor het aspect geluid niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect geluid in beginsel achterwege blijven en is inpassing mogelijk.
Stap 2: Indien stap 1 niet toereikend is, dan is inpassing mogelijk bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen in een gebiedstype gemengd gebied van maximaal:
- 50 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveau;
- 70 dB(A) maximaal (piekgeluiden);
- 50 dB(A) ten gevolge van verkeersaantrekkende werking.
Stap 3: Indien stap 2 niet toereikend is, is inpassing mogelijk bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen in gebiedstype gemengd gebied van maximaal:
- 55 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveau;
- 70 dB(A) maximaal (piekgeluiden) exclusief piekgeluiden door aan- en afrijdend verkeer;
- 65 dB(A) ten gevolge van verkeersaantrekkende werking.
Het bevoegd gezag dient in stap 3 echter te motiveren waarom het deze geluidbelasting in de concrete situatie acceptabel acht, waarbij tevens de cumulatie met eventueel reeds aanwezige geluidbelasting moet worden betrokken. Het bevoegd gezag kan daarbij gebruik maken van gemeentelijk geluidbeleid, indien de te verwachten geluidbelasting voldoet aan de in dat gemeentelijk geluidbeleid vastgestelde grenswaarden voor het betreffende gebied.
Stap 4: Bij een hogere geluidbelasting dan aangegeven in stap 3 zal inpassing doorgaans niet mogelijk zijn. Indien het bevoegd gezag niettemin tot inpassing wil overgaan, dient het dit grondig te onderzoeken, onderbouwen en motiveren waarbij tevens de cumulatie met eventueel reeds aanwezige geluidbelasting moet worden betrokken.
Wat betreft maximaal piekgeluidniveau volgt uit aangehouden jurisprudentie dat een geluidbelasting van 70 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode in de regel een voldoende beschermingsniveau biedt en aanvaardbaar wordt geacht.
Uitwerking
Gelet op de stappen in voorgaand toetsingskader en de uitwerking in voorgaande subparagraaf 3.9.1 is stap 1 niet aan de orde voor dit bestemmingsplan. Daarom is er voor gekozen om in dit bestemmingsplan stap 2 te gaan borgen ten aanzien van de naastgelegen reguliere woningen aan Triemsterloane 4 en 6 waaraan de bedrijfsvoering in het plangebied dient te voldoen. Dit betreft de volgende regeling.
Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT ) en het maximaal geluidsniveau (LAmax ), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat:
- a. de niveaus op de in onderstaande tabel genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;
- b. de in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur in bovenstaande tabel opgenomen maximale geluidsniveaus LAmax niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten.
Het meten en rekenen van de geluidsniveaus, alsmede de beoordeling van de meetresultaten moet gebeuren overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai (Uitgave 1999, Ministerie van VROM).
Indirecte hinder
Volgens de “Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening” kunnen eisen worden gesteld aan het geluid ten gevolge van de indirecte hinder van de inrichting. Dit betreft in de praktijk met name het geluid door de transportbewegingen van (vracht)wagens. Bij beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer wordt de Circulaire "Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting" van 29 februari 1996 toegepast die een voorkeursgrenswaarde voor het equivalente geluidsniveau van 50 dB(A) etmaalwaarde hanteert. Niet de totale geluidbelasting van het wegverkeer, maar slechts de geluidemissie van het verkeer dat aan het in werking zijn van de inrichting kan worden toegerekend moet worden getoetst aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) van de circulaire.
Zoals in de circulaire indirecte geluidhinder is aangegeven wordt voor de indirecte hinder afkomstig van vervoersbewegingen over de openbare weg van en naar de inrichting alleen beoordeeld voor het gemiddelde geluidsniveau en niet voor de piekniveaus. De toetsing van deze indirecte geluidhinder vindt plaats op basis van de Wgh. Hierin zijn de voorkeursgrenswaarden (LAeq) in dB(A) als volgt vastgelegd.
Voorgaande is in subartikel 3.4 Specifieke gebruiksregels van artikel 3 Bedrijf van dit bestemmingsplan uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Gelet op de hiermee getroffen beschermingsregeling voor de woningen aan Triemsterloane 4 en 6 om een te hoge geluidsbelasting te beperken, mag voorliggend bestemmingsplan dan ook worden geacht uitvoerbaar te zijn met betrekking tot het omgevingsaspect milieuzonering en bedrijfshinder.
Akoestisch onderzoek
Er is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de in voorgaande omschreven regeling in dit bestemmingsplan. Aanleiding daarvoor was om richting de vaststellingsfase van dit bestemmingsplan zeker te stellen of in de huidige, representatieve situatie ook kan worden voldaan aan de specifieke geluidseisen in dit bestemmingsplan. Doel van het onderzoek was de huidige geluiduitstraling van het bedrijf naar de omgeving te bepalen en te toetsen aan de opgenomen regeling. Het gehele akoestische onderzoek is als Bijlage 1 bij deze bestemmingsplantoelichting opgenomen. Conclusie van het onderzoek is dat het bedrijf kan voldoen aan de geluideisen uit dit bestemmingsplan voor zowel het langtijdgemiddelde geluidsniveau, de maximale geluidsniveaus als de indirecte hinder als gevolg van de verkeersaantrekkende werking.
3.9.3 Conclusie
De huidige bedrijfsmatige functie van het perceel wijzigt niet. Het met verleende vergunningen uit het verleden eerder al toegestane gebruik wordt met voorliggend bestemmingsplan enkel juridisch-planologisch correct vastgelegd. Er treedt daarom geen wijziging op ten aanzien van het functioneren van het bedrijfsperceel ten opzichte van aangrenzende reguliere woonfuncties. Er kan dan ook niet worden gesproken van inperking van de bestaande woon- en leefkwaliteit omdat er geen veranderingen plaatsvinden in het huidige gebruik van de gronden ter plaatse.
Om onevenredige hinder uit oogpunt van geluid op naastgelegen reguliere woningen aan Triemsterloane 4 en 6 in alle gevallen wel te borgen, is gelet op het milieuspoor een regeling in dit bestemmingsplan opgenomen. Het aspect bedrijven en milieuzonering wordt daarmee geacht dan ook geen belemmering te vormen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Uitgevoerd akoestisch onderzoek naar de opgenomen regeling in dit bestemmingsplan met specifieke geluidseisen voor het bedrijf bevestigt dit.
3.10 Geluidhinder
Indien binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder (Wgh) wordt voldaan. De Wgh ziet op geluidhinder als gevolg van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai (van geluidgezoneerde terreinen). Van spoorweglawaai en industrielawaai is in en rondom het plangebied op voorhand geen sprake. Wegverkeerslawaai is wel een geluidhinderaspect dat in de direct omgeving voorkomt, vanwege de aanwezigheid van de Triemsterloane waar een snelheidsregime van 80 km/uur geldt. Hiervoor geldt buiten de bebouwde kom een wettelijk aan te houden geluidzone van 250 m aan weerszijden waar akoestisch onderzoek dient plaats te vinden als geluidgevoelige bebouwing wordt opgericht. Met voorliggend bestemmingsplan wordt echter niet voorzien in het oprichten van een nieuw geluidgevoelig object. Voor de nieuwe bedrijfswoning is reeds omgevingsvergunning afgegeven, waarvoor de al dan niet noodzakelijke onderzoeken in het kader van die ruimtelijke procedure zijn uitgevoerd en in de bijbehorende ruimtelijke onderbouwing zijn verwerkt. Akoestisch onderzoek uit oogpunt van wegverkeerslawaai is derhalve dan ook nu niet meer aan de orde.
Hoofdstuk 4 Juridische Vormgeving
4.1 Toelichting Op Het Juridische Systeem
In dit hoofdstuk wordt de inhoud van de bestemmingen (de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden) toegelicht en wordt aangegeven hoe de uitgangspunten hun juridische vertaling in het eigenlijke plan hebben gekregen. De bepalingen die betrekking hebben op de te onderscheiden bestemmingen, zijn vastgelegd in de regels en in de verbeelding. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd.
Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het bestemmingsplan is opgezet volgens de wettelijke regelgeving en qua systematiek volgens de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.
4.2 Regels
De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
- 1. Inleidende regels.
- 2. Bestemmingsregels.
- 3. Algemene regels.
- 4. Overgangs- en slotregels.
Inleidende regels
In dit hoofdstuk zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 'Begrippen' zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 'Wijze van meten' is vastgelegd op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de regels van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.
Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bevat de bestemmingsregels. De meeste bestemmingen bestaan uit:
- a. een bestemmingsomschrijving; en
- b. bouwregels.
Daarnaast is bij verscheidene bestemmingen opgenomen:
- c. een afwijkingsmogelijkheid; en/of
- d. specifieke gebruiksregels; en/of
- e. een vergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Ad a. Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving is vooral van belang om vast te stellen waartoe de gronden mogen worden gebruikt. In het kader van de handhaving is de bestemmingsomschrijving dan ook van groot belang.
Ad b. Bouwregels
De bouwregels geven de bouwmogelijkheden aan. Er zijn regels gesteld met betrekking tot het oprichten van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bouwregels kunnen eisen wat betreft maatvoering, oppervlakte- en inhoudsbepalingen en aantallen te plaatsen bouwwerken omvatten.
Ad c. Afwijkingsmogelijkheid
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bepaalde regels. In beginsel betreft het afwijkingen van geringe aard, waarbij de aan de grond toegekende bestemming niet mag worden gewijzigd.
Ad d. Specifieke gebruiksregels
In sommige bestemmingen wordt uitdrukkelijk aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Desgewenst kunnen specifieke vormen van gebruik worden uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.
Ad e. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Door deze regel is de verplichting opgelegd om bij het uitvoeren van bepaald werk, geen bouwwerk zijnde of bepaalde werkzaamheden een omgevingsvergunning aan te vragen. Op deze vergunningplicht kunnen uitzonderingen worden geformuleerd. Daarnaast zijn er toetsingscriteria gesteld dan wel is aangegeven wanneer het werk, geen bouwwerk zijnde of de werkzaamheden toelaatbaar zijn.
Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat regels die in hun algemeenheid voor het hele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende bouw- en gebruiksregels en de algemene afwijkingsregels. De afwijkingsmogelijkheden in de verschillende bestemmingen en de algemene afwijkingsregels zorgen voor enige flexibiliteit van het plan. De algemene afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht, zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.
Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 geeft regels over hoe om te gaan met bouwwerken en het gebruik vallend onder het overgangsrecht en de benaming van het plan.
4.3 Toelichting Op De Bestemmingen
4.3.1 Bedrijf
De bestemming 'Bedrijf' staat bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 toe als opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten als opgenomen in de bijlage bij de regels. Daarnaast is specifiek voor de bestaande situatie aan Triemsterloane 5 in De Trieme geregeld dat het aanwezige transportbedrijf is toegestaan en dat de sinds 1993 reeds vergunde activiteiten ten aanzien van de zand-, grind- en grondhandel alsmede ander verhardingsmateriaal op het bedrijfsperceel mogelijk zijn.
Gebouwen ten behoeve van de bedrijfsbestemming moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Op de verbeelding zijn twee aanduidingen voor het "bouwvlak" opgenomen, namelijk voor de bestaande bedrijfsloods en voor de bestaande bedrijfswoning. De aanwezige bedrijfswoning is voorts met een aanduiding "bedrijfswoning" nader op de verbeelding vastgelegd. Het aantal bedrijfswoningen per bouwperceel mag niet meer zijn dan het bestaande aantal bedrijfswoningen (en dat is 1).
De maatvoering voor gebouwen ten behoeve van de bestemming is opgenomen in de bouwregels. In de gebruiksregels staat aangegeven wat in ieder geval onder strijdig gebruik met de bestemming wordt verstaan.
In de specifieke gebruiksregels zijn regels opgenomen om te borgen dat de geluidbelasting van de activiteiten van het bedrijf op de gevels van de woningen aan de Triemsterloane 4 (ten noorden van het plangebied) en Triemsterloane 6 (ten zuiden van het plangebied) niet hoger mogen zijn dan de geluidsniveau's zoals die zijn opgenomen in de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering" voor het gebiedstype gemengd gebied. Vanwege deze beschermingsregeling zijn in de begripsomschrijving diverse begrippen opgenomen afkomstig uit het milieuspoor met betrekking tot toetsing aan geluidhinderaspecten, zoals het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (1.41) en maximaal geluidsniveau (1.43) alsook de bepalingen wat betreft dagperiode (1.24), avondperiode (1.7) en nachtperiode (1.47).
Om de landschappelijke inpassing van het perceel te borgen is een vergunningplicht opgenomen voor het kappen van houtgewas. Het perceel is in de huidige situatie al voorzien van een landschappelijke inpassing gelet op de beplanting waarmee het perceel wordt omrand. Door deze vergunningplicht op te nemen kan het houtgewas alleen worden gekapt als er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurwaarden en de landschappelijke inpassing van het desbetreffende perceel.
4.3.2 Waarde - Archeologie
In het plangebied is sprake van een archeologisch waardevol gebied betreffende een vuursteenvindplaats. Dit gebied is voorzien van de bestemming 'Waarde - Archeologie', afgestemd op de omliggende geldende bestemmingsplannen (betreffende het bestemmingsplan Triemen d.d. 04-07-2013 en het bestemmingsplan Partiële en correctieve herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 d.d. 28-09-2017.
Met de archeologische dubbelbestemming is een beschermingsregeling getroffen. Deze archeologische beschermingsregeling is een voortzetting van wat reeds geldig was in het plangebied en ziet op het herstel en behoud van archeologische waarden. Er kan bij recht tot niet meer dan 50 m2 aan nieuwe bouwwerken worden gebouwd. Daarvan kan met archeologisch onderzoek worden afgeweken. Daarnaast is een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden van kracht.
4.4 Planprocedure
De procedure om tot de gewenste herziening van het geldende bestemmingsplan te komen, bestaat uit twee fasen waarbij invloed op het plan kan worden uitgeoefend, te weten:
1. Vaststellingsfase
Na aankondiging in het Gemeenteblad en de website www.ruimtelijkeplannen.nl, wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kan een ieder zienswijzen indienen op de inhoud van voorliggend plan. Na de zienswijzenprocedure neemt de gemeenteraad een besluit over het vaststellen van het plan. Zowel tijdens de tervisielegging als na vaststelling wordt het bestemmingsplan op het landelijke portaal voor ruimtelijke plannen geplaatst en is het voor iedereen in te zien.
2. Beroepsfase
Het besluit waarin het bestemmingsplan is vastgesteld, wordt door de gemeenteraad bekend gemaakt. Het vastgestelde bestemmingsplan wordt ter inzage gelegd. Binnen 6 weken na het bekendmaken van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangegeven. Hieruit blijkt dat voorliggend bestemmingsplan ter planologisch-juridische reparatie van de bestaande situatie in het plangebied, waarmee geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, niet als bouwplan wordt aangemerkt. Er hoeft dan ook geen exploitatieplan te worden opgesteld. De economische uitvoerbaarheid van het plan is dan ook niet in het geding.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Vooroverleg ex. art. 3.1.1 Bro
Voorliggend bestemmingsplan ter reparatie van het juridisch-planologisch kader aan Triemsterloane 5 te De Trieme is voor informeel vooroverleg aangeboden aan Provincie Fryslân. De gemaakte op- en aanmerkingen bij het concept ontwerp alsmede aandachtspunten zijn betrokken bij de totstandkoming van voorliggend ontwerp bestemmingsplan. Er is verder afgezien van overig vooroverleg omdat er geen belangen van andere maatschappelijke instanties voor het plangebied en dit reparatieplan aan de orde zijn.
Tervisielegging ontwerp
Na het stadium van vooroverleg heeft dit bestemmingsplan als ontwerp ter visie gelegen. Binnen de termijn kon door een ieder zienswijzen naar voren worden gebracht. Hiervan is vervolgens afzonderlijk van deze toelichting (in een bijlage bij het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan) verslag gedaan.
Aandachtspunt voor mogelijke indieners van zienswijzen is daarbij het volgende. Op grond van artikel 3.10 Wro kunnen zienswijzen geen betrekking hebben op het deel van het ontwerpplan dat zijn grondslag vindt in een omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° Wabo van het bestemmingsplan is afgeweken. De nieuwe bedrijfswoning in het plangebied is bijvoorbeeld op basis van een dergelijke omgevingsvergunning op 11 juni 2020 verleend. Hierop kunnen de zienswijzen dan ook geen betrekking hebben.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten