KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Maatschappelijk
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Antidubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planvoornemen
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Bodem
4.2 Geluid
4.3 Flora En Fauna (Incl. Stikstof)
4.4 Water
4.5 Archeologie En Cultuurhistorie
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Geur
4.9 Luchtkwaliteit
4.10 Verkeer En Parkeren
4.11 Niet Gesprongen Explosieven
4.12 Kabels En Leidingen
4.13 Aanmeldnotitie Mer
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.2 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 Juridische Regeling
6.1 Procedure Bestemmingsplan
6.2 Plansystematiek
6.3 Toelichting Op De Regels
Bijlage 1 Historisch Vooronderzoek Waddenweg Delfzijl
Bijlage 2 Verkennend En Aanvullend Bodemonderzoek Finsestraat
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 4 Quickscan En Aanvullend Onderzoek Ecologie Garageboxen
Bijlage 5 Aerius-berekening
Bijlage 6 Memo Externe Veiligheid
Bijlage 7 Onderzoek Ce Noord Delfzijl
Bijlage 8 Aanmeldnotitie M.e.r.-beoordeling

zorgstudio's Finsestraat - Waddenweg Delfzijl Noord

Bestemmingsplan - Gemeente Eemsdelta

Vastgesteld op 28-02-2023 - vastgesteld

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

De in de regels gebruikte begrippen worden in dit artikel verklaard. Voor alle overige begrippen wordt verwezen naar het moederplan 'Kern Delfzijl'.

1.1 plan:

het Bestemmingsplan zorgstudio's Finsestraat - Waddenweg Delfzijl Noord met identificatienummer NL.IMRO.1979.84BP-VG01 van de gemeente Eemsdelta;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbijbehorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw, geen bijbehorend bouwwerk en geen overkapping zijnde;

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde;

1.7 bebouwingspercentage

de bebouwde oppervlakte van de gebouwen uitgedrukt in procenten van de totale oppervlakte van nader aangegeven gronden;

1.8 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.9 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.10 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.11 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.12 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten

1.13 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.14 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn toegelaten;

1.15 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.16 bijbehorend bouwwerk

een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd(e) gebouw of overkapping;

1.17 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.18 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.19 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt

1.20 kap

een dak dat voor minder dan 50% in het horizontale vlak ligt

1.21 kunstobject

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.22 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van woonzorgcentrum en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.23 peil

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

1.24 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.25 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seks automatenhal, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. water;
  2. c. bruggen en dammen;
  3. d. fiets- en voetpaden en ontsluiting voor woningen;
  4. e. wegen en straten;
  5. f. parkeervoorzieningen;
  6. g. speelvoorzieningen;
  7. h. openbare nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Maatschappelijk

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen;

met daarbijbehorende:

  1. b. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  2. c. openbare nutsvoorzieningen;
  3. d. groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. e. bruggen en dammen;
  5. f. voorzieningen ten behoeve van de bediening van kunstwerken;
  6. g. speelvoorzieningen;
  7. h. steigers;
  8. i. openbare nutsvoorzieningen;
  9. j. kunstobjecten.

In de bestemming zijn niet begrepen:

  1. k. seksinrichtingen.

4.2 Bouwregels

Op de voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

De bouwgrenzen mogen in afwijking van de gebiedsbestemmingen en de overige bestemmingen, uit sluitend worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen (huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda’s, afdaken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen of daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  2. b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen rekening houdend met:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
  • de verkeersveiligheid;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;

van het plan afwijken in de zin dat:

  1. a. de op de verbeelding of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.

Artikel 8 Overige Regels

8.1 Parkeren

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het 'bestemmingsplan Bestemmingsplan zorgstudio's Finsestraat - Waddenweg Delfzijl Noord'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Delfzijl-Noord is een van de prioritaire gebieden in het meerjarenprogramma van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG). Een aantal jaren geleden is bij alle betrokkenen het besef ontstaan dat een structurele en duurzame kwaliteitsimpuls daarvoor noodzakelijk is. Het stadsdeel Noord (het deel ten noorden van de spoorbaan) vormt een van de gebieden in Delfzijl waar de revitaliseringsopgave ingrijpend is.

In het Groninger Zorgakkoord, een afspraak tussen 18 partijen die de toekomst van de zorg in het aardbevingsgebied willen verbeteren, zijn verschillende projecten opgenomen. Diverse zorggebouwen zijn namelijk niet aardbevingsbestendig en moeten worden herbouwd. In plaats van alle gebouwen te herbouwen wordt er geclusterd, waarbij de nieuwbouw aardbevings- en toekomstbestendig is. Een van de project in het Groninger Zorgakkoord is onderhavig zorgproject in Delfzijl Noord. Zonnehuisgroep Noord en Cosis gaan hier in samenwerking met de Gemeente Eemsdelta nieuwe zorgvoorzieningen realiseren voor hun bewoners. De nieuwe zorgvoorzieningen betreffen zorgstudio's met ondersteunende functies op twee locaties in Delfzijl Noord:

  1. 1. Aan de Waddenweg zal een deel van de huidige Brede School Noord (BSN) worden gesloopt waardoor er ruimte ontstaat voor nieuwbouw.
  2. 2. Aan de Finsestraat wordt de Balticflat gesloopt waardoor er ruimte ontstaat voor nieuwbouw.

1.2 Plangebied

De plangebieden zijn gelegen in Delfzijl Noord en betreffen locaties aan de Waddenweg en de Finsestraat.

  • Het plangebied aan de Waddenweg staat kadastraal bekend als kadastrale gemeente Delfzijl, sectie M, perceelnummer 980 (deels).
  • Voor de planlocatie aan de Finsestraat geldt dat ze bekend staan als kadastrale gemeente Delfzijl, sectie M, perceelsnummers 537, 457, 1318,1319 en 1280,1283, 2255 en 1413 t/m 1427.

De globale ligging van de plangebieden is weergegeven in de hiernavolgende figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.84BP-VG01_0001.png"Figuur 1: globale ligging plangebieden

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Binnen de plangebieden geldt het bestemmingsplan: 'Delfzijl - Kern Noord' (vastgesteld op 19 augustus 2010) en de beheersverordening: Plantsoen De Wending (vastgesteld 11 september 2014). De beheersverordening omvat het gebied ten noorden van de huidige Balticflat welke in het bestemmingsplan 'Delfzijl - kern Noord' ten behoeve van woningbouw was bestemd. Deze bestemming sloot echter niet maar aan op de vraag naar woningen waardoor het gebied in het kader van het bewonersinitiatief 'Groen voor Rood' groen is ingericht. Middels een beheersverordening is deze situatie planologisch vastgelegd. Naast deze bestemmingsplannen zijn nog de volgende plannen van kracht:

  • Beheersverordening parkeren. Middels deze facetbeheersverordening zijn de parkeernormen geactualiseerd. Toetsing hieraan vindt plaats onder de paragraaf milieu- en omgevingsaspecten.
  • Facetbeheersverordening Cultuurhistorie. Middels deze facetbeheersverordening worden cultuurhistorisch erfgoed of gebieden met ruimtelijke kwaliteit beschermd. Toetsing hieraan vindt plaats onder de paragraaf 4 milieu- en omgevingsaspecten.

Voor het plangebied aan de Waddenweg geldt op dit moment de bestemming 'Gemengd' en 'Verkeer - verblijf'. Voor de planlocatie aan de Finsestraat gelden de bestemmingen 'Wonen - woongebouw', 'Groen' en 'Verkeer - verblijf'. De geldende bestemmingen, met in begrip van de beheersverordening, zijn aangeduid in de volgende figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.84BP-VG01_0002.png"Figuur 2: Vigerend bestemmingsplan

De bestemmingen laten het volgende gebruik toe:

  • De gronden binnen het besluitvlak 'Groen' zijn bestemd voor groenvoorzieningen, water en oeverstroken, met de daarbij behorende fiets- en voetpaden, voorzieningen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, bruggen en dammen, schuilplek voor dieren ten behoeve van dierenwelzijn, speelvoorzieningen, steigers, openbare nutsvoorzieningen. Er zijn geen gebouwen toegestaan binnen dit besluitvlak.
  • De gronden binnen het besluitvlak 'Verkeer-Verblijf' zijn bestemd voor wegen, fiets- en voetpaden, parkeer- en groenvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen. Hier geldt eveneens dat geen gebouwen mogen worden gebouwd.
  • De gronden binnen het besluitvlak 'Gemengd' zijn bestemd voor wonen, detailhandel, zakelijke dienstverlening, dienstverlenend bedrijf, maatschappelijke voorzieningen, bedrijven en horeca.
  • De gronden binnen het besluitvlak 'Wonen - woongebouw' zijn bestemd voor wonen met daarbij behorende groenvoorzieningen en water, verkeers- en verblijfsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.

De beoogde plannen passen niet volledig binnen de gebruiks- en of bouwregels van de geldende bestemmingen: Onderhavig bestemmingsplan voorziet derhalve in een planologische regeling waarbinnen de beoogde ontwikkeling mogelijk is.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk komt in hoofdstuk 2 het planvoornemen aan de orde. De daaropvolgende twee hoofdstukken behandelen het van toepassing zijnde beleidskader (hoofdstuk 3) en geven de onderbouwing van de uitvoerbaarheid wat betreft milieukundige en planologische randvoorwaarden (hoofdstuk 4). Hoofdstuk 5 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Hoofdstuk 6 bevat ten slotte de juridische vormgeving.

Hoofdstuk 2 Planvoornemen

2.1 Bestaande Situatie

De plangebieden liggen in Delfzijl-Noord tussen de Waddenweg, Finsestraat, Balticpark en Europaweg. De ruimtelijke structuur van de omgeving wordt voornamelijk bepaald door de groene open ruimte van het groene parkgebied. Daarnaast zijn de doorgaande wegen Hogelandsterweg, Damsterlaan en Waddenweg belangrijke structuurdragers. De functionele structuur van het gebied wordt ten oosten en zuiden bepaald door centrumfuncties. Ten noorden, westen en zuiden bevinden zich hoofdzakelijk woonfuncties.

Het groene parkgebied van Delfzijl (Plantsoen de Wending) is een gebied met een bewogen en recente geschiedenis van opbouw, optimisme en nieuwbouw, gevolgd door achtergebleven verwachtingen en sloop van bebouwing. Om te voorkomen dat het gebied op een onwenselijke wijze verwilderd, hebben vrijwilligers van de Stichting bewonersbedrijf Delfzijl Noord het gebied getransformeerd tot een gevarieerde en aangename groene omgeving/verblijfsgebied.

Ter plaatse van het plangebied aan de Waddenweg is in de huidige situatie de Brede School Noord (BSN) gevestigd. Dit gebouw staat voor de helft van leeg en wordt dan ook gedeeltelijk gesloopt. Het zuidelijk deel blijft bestaan en wordt versterkt.

Ter plaatse van het plangebied aan de Finsestraat is in de huidige situatie de Balticflat en garageboxen gevestigd. De balticflat, welke uit 48 appartementen bestond, is reeds gesloopt.

De bestaande situatie is weergeven in figuur 3 middels een recente luchtfoto.

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.84BP-VG01_0003.png"Figuur 3: Bestaande situatie plangebieden (blauw = Finsestraat, rood = Waddenweg)

2.2 Toekomstige Situatie

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van nieuwe zorgvoorzieningen voor de bewoners van Zonnehuisgroep Noord en Cosis. Op de planlocatie aan de Waddenweg worden 44 zorgstudio's met ondersteunende functies gerealiseerd. Ter hoogte van het plangebied aan de Finsestraat komt nieuwbouw met 63 tot maximaal 66 zorgstudio's met ondersteunende functies. Op de locatie aan de Finsestraat worden mogelijk ook de garageboxen gesloopt en nieuwbouw met 9 zorgstudio's met ondersteunende functies gerealiseerd. De beoogde plannen zijn in de volgende figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.84BP-VG01_0004.png"

Figuur 4a: Uitsnede toekomstige situatie

In de onderstaande figuren zijn een aantal impressies van de toekomstige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.84BP-VG01_0005.png"

Figuur 4b: Impressie binnengebied Waddenweg

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.84BP-VG01_0006.png"

Figuur 4c: Impressie binnengebied Finsestraat

Hoofdstuk 3 Beleid

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het ruimtelijk beleid dat het kader vormt voor dit bestemmingsplan. Hierbij komt achtereenvolgens het Rijksbeleid, provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid aan bod.

3.1 Rijksbeleid

Voor een toetsing aan het Rijksbeleid zijn de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en de Ladder voor duurzame verstedelijking relevant.

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren. Delfzijl maakt onderdeel uit van NOVI-gebied Groningen waardoor er extra vraagstukken met prioriteit van toepassing zijn.

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  1. 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  2. 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden..
  3. 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • De Omgevingsagenda

Voor Noord-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.

  • De NOVI-gebieden

Eemsdelta maakt deel uit van het NOVI-gebied Groningen. Voor Groningen geldt als belangrijkste opgave om een nieuw en aantrekkelijk toekomstperspectief te creëren. De beoogde ontwikkelingen dragen daar aan bij doordat sprake is van aanbod dat is afgestemd op de vraag, invulling wordt gegeven aan de versterkingsopgave en leegstand wordt tegengegaan.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  1. 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  2. 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  3. 3. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  4. 4. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
  5. 5. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?

is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?

Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie zijn aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. Ten aanzien van andere vormen van gebruik van gronden dan ten behoeve van het wonen geldt dat indien het ruimtelijk besluit voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m² of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m², deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.

Onderhavig ruimtelijk besluit voorziet ter plaatse van het plangebied in de realisatie van maximaal 119 zorgstudio's met ondersteunende functies. Het ruimtebeslag is groter dan 500 m2. De ontwikkeling is als 'stedelijke ontwikkeling' te classificeren. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' moet verder worden doorlopen.

Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?

Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat van een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling kan worden gesproken als uit een onderling samenhangende beoordeling van het ruimtelijke besluit, in vergelijking met het voorgaande planologische regime, blijkt dat sprake is van een functiewijziging en dat sprake is van een groter planologisch beslag op de ruimte.

De plangebieden kennen thans, de bestemmingen 'Wonen', 'Gemengd', ; Groen' en 'Verkeer - verblijf'. Om de plannen mogelijk te maken is (gedeeltelijke) functiewijziging, middels dit bestemmingsplan, noodzakelijk. Ten opzicht van de huidige situatie is ook sprake van een vergroting van het planologisch beslag op de ruimte, weliswaar binnen stedelijk gebied.

Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?

Zoals hiervoor al staat vermeld, dient de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, te worden beschreven. Daarbij is het niet relevant of het plangebied binnen of buiten bestaand stedelijk gebied ligt. Onderhavig plan komt voort uit het Groninger Zorgakkoord en betreft vervangende nieuwbouw vanwege de sloop van niet-arbevingsbestendige gebouwen (zie ook paragraaf 3.3). De woningen zijn bedoeld voor mensen met een zorgvraag en zijn dan ook onderdeel van een zorginstelling. Omdat sprake is van vervangende nieuwbouw is per definitie sprake dat wordt voorzien in een behoefte.

Tussen de Provincie Groningen en Gemeente Eemsdelta zijn afspraken gemaakt over de woningbouwaantallen voor de periode 2022-2032, op basis van de woonvisie (zie paragraaf 3.3).

Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Het plangebied ligt in de kern van Delfzijl en directe omgeving bestaat uit wonen, bedrijvigheid, maatschappelijke functies, stedelijk groen en infrastructuur. Geconcludeerd kan worden dat het plangebied onderdeel is van het bestaand stedelijk gebied. Bovendien heeft de provincie Groningen in haar Omgevingsverordening het bestaand stedelijk gebied vastgelegd. Het plangebied maakt daar deel van uit. Hiermee is de ladder duurzame verstedelijking succesvol doorlopen.

Conclusie toetsing aan rijksbeleid

Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI. Daarnaast kan geconcludeerd kan worden dat het planvoornemen voldoet aan de Ladder van duurzame verstedelijking. Het plan voorziet in een kwalitatieve en kwantitatieve behoefte. Deze behoefte wordt opgevangen in bestaand stedelijk gebied.

3.2 Provinciaal Beleid

Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020

De Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 is op 1 juni 2016 vastgesteld. Sindsdien is de visie een aantal keer geactualiseerd. De meest recente geconsolideerde versie is van begin 2022. De visie bevat een integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Belangrijke onderwerpen in de Omgevingsvisie zijn het zorgen voor een aantrekkelijk woon- en leefklimaat, het benutten van ontwikkelingsmogelijkheden, het beschermen van karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen en het bieden van ruimte voor ondernemerschap.

Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om samenhang te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Om dit te doen is al het provinciaal beleid in vijf thema’s en elf provinciale ‘belangen’ geordend.

De thema’s zijn:

  • Ruimte
  • Natuur landschap
  • Water
  • Mobiliteit
  • Milieu

Met de Omgevingsvisie wil de provincie Groningen aansluiting vinden bij maatschappelijke ontwikkelingen en hier samen met anderen aan werken. De provincie ziet drie dominante ontwikkelingen, namelijk: bevolkingsontwikkeling, de digitale revolutie en de energietransitie.

Uit figuur 5 blijkt dat het plangebied is gelegen in het stedelijk gebied. Het plangebied is met de rode aanduidingen globaal weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.84BP-VG01_0007.png"Figuur 5: Uitsnede kaart thema 'ruimte' Omgevingsvisie Provincie Groningen

De ontwikkeling van de zorgeenheden heeft binnen de zojuist benoemde thema’s en belangen het meeste raakvlak met het thema 'Ruimte' en het belang 'ruimtelijke kwaliteit'. De provincie Groningen streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn. Een hoge ruimtelijke kwaliteit is van belang de provincie aantrekkelijk te laten blijven om te wonen, werken en recreëren. Met de beoogde plannen wordt een aanzienlijke verbetering aan de ruimtelijke kwaliteit gerealiseerd.

Stedelijke ontwikkelingen dienen zoveel mogelijk plaats te vinden binnen bestaand stedelijk gebied. Reden hiervoor is het behouden en versterken van het grote contrast tussen het stedelijk gebied en het buitengebied, dit is bepalend voor de identiteit van de provincie. De beoogde ontwikkeling wordt gerealiseerd in bestaand stedelijk gebied en voldoet daarmee aan de uitgangspunten van de omgevingsvisie provincie Groningen.

Provinciale Omgevingsverordening

Ter uitvoering van het beleid uit de Omgevingsvisie hebben Provinciale Staten op 1 juni 2016 de provinciale Omgevingsverordening vastgesteld. Deze is daarna enkele keren geactualiseerd en de meest recente versie is van februari 2022. De verordening bevat regels over de fysieke leefomgeving en wel voor de onderwerpen ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en ontgrondingen. Daarmee sluit het aan bij eerdere verordeningen. De verordening bevat algemene regels omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en de daarbij behorende toelichting. Deze regels moeten bewerkstelligen dat provinciale ruimtelijke belangen doorwerken op het lokale niveau. Dat betekent dat gemeenten zich bij het opstellen van (nieuwe) bestemmingsplannen hieraan moeten houden; de voorwaarden zijn zowel inhoudelijk als methodisch. In de Omgevingsverordening wordt met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen onder meer aandacht gevraagd voor de wijze waarop met de ruimtelijke kwaliteit en aspecten van duurzaamheid wordt omgegaan. Na vaststelling op 1 juni 2016 is de verordening inmiddels diverse malen gewijzigd/geactualiseerd.

De provinciale omgevingsverordening ziet primair toe op het buitengebied. Het stedelijk gebied wordt met name geregeld in gemeentelijk beleid. Er zijn dan ook geen specifieke regels voor zorginstellingen opgenomen. Wel zijn er regels opgesteld in paragraaf 2.2 over de zorg voor ruimtelijke kwaliteit. Hierin worden regels gesteld aan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ook dienen zorginstellingen, zorgstudio's en woonzorgeenheden in overeenstemming te zijn met de regionale woonvisie, gemeentelijke woonvisie en het woon- en leefbaarheidsplan. In paragraaf 3.3 is onderbouwd dat de plannen voorzien in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte. Daarmee is het voornemen in overeenstemming met de provinciale omgevingsverordening.

Conclusie toetsing aan provinciaal beleid

De beoogde plannen voorzien in een verbetering aan de ruimtelijke kwaliteit en worden gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied. De beoogde plannen voorzien verder in een kwalitatieve en kwantitatieve behoefte. De plannen zijn daardoor in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal Beleid

Groninger Zorgakkoord

Het Groninger Zorgakkoord is een afspraak tussen 18 partijen die de toekomst van de zorg in het aardbevingsgebied willen verbeteren. Het Groninger bevingsgebied is een bijzondere streek die kampt met verschillende uitdagingen, zoals hogere werkloosheid, inkrimping en vergrijzing. Het welbevinden en de gezondheidszorg van de mensen staat onder druk en daarmee ook de leefbaarheid van het gebied.

Twintig zorggebouwen zijn niet aardbevingsbestendig en moeten worden herbouwd. In plaats van twintig nieuwe panden realiseren worden er negen, die aardbevings- én toekomstbestendig zijn, gerealiseerd.

Toetsing aan regionaal beleid

Een van de projecten uit het Groninger Zorgakkoord is onderhavig zorgproject in Delfzijl-Noord. De gebouwen van Woonhaven Opwierde in Appingedam, Zonnehuis BetingeStaete en Ede Staal Staete in Delfzijl- Noord zijn niet aardbevingsbestendig en worden vervangen door nieuwbouw. De nieuwbouw, waar cliënten met een zorgvraag, ouderen en clienten met een verstandelijke of psychische beperking terecht kunnen, staat in Delfzijl-Noord en wordt onderdeel van de wijk. Deze nieuwbouwplannen dragen bij aan het realiseren van een sterkere wijk, zowel sociaal als ruimtelijk.

Geconcludeerd wordt dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het regionale beleid.

3.4 Gemeentelijk Beleid

Ontwikkelingsvisie Eemsdelta 2030

Op basis van de Ontwikkelingsvisie wil de regio werken aan een veilig en duurzaam ingerichte Eemsdelta regio in 2030. Een regio met een aantrekkelijk woonklimaat en een goede balans tussen de economie en de ecologie. De Ontwikkelingsvisie wil daarbij twee functies vervullen.

  • het aanjagen van ontwikkelingen en functies in de regio;
  • het sturen en ordenen hiervan.

Het Woon- en Leefbaarheidsplan is er op gericht de leefbaarheid van het gebied in stand te houden. Een van de uitgangspunten is om mensen zo lang mogelijk in de eigen woning of leefomgeving laten wonen. Dat betekent dat de gemeente uitgebreid gaat investeren in het behoud en verbetering van woningen, wijken en dorpen. Nieuw bouwen gebeurd alleen in regionale centra en de centrumdorpen.

Woonvisie Eemsdelta 2022-2032 'Met vertrouwen aan de Slag'

De woonvisie Eemsdelta is een woonvisie voor de gehele gemeente Eemsdelta. De drie voormalige gemeenten Appingedam, Delfzijl en Loppersum hadden ieder hun eigen woonvisie en aanpak. In de nieuwe woonvisie ,die is vastgesteld op 2 maart 2022, wordt een omslag gemaakt naar hernieuwde groei en nieuwe kwaliteit. In alle dorpen moet ruimte zijn om in te spelen op concrete woonbehoefte. Die is er, soms in de vorm van maatwerk. Het woningmarktonderzoek geeft daarvoor bandbreedtes mee.

Onder het motto ‘geclusterd dichtbij’ streeft de gemeente Eemsdelta in alle centrumdorpen en regionale centra naar een samenhangend aanbod, een goed georganiseerd alternatief voor thuis blijven wonen. Tegelijk is het nodig om meer soorten woningen voor senioren en/of zorgvragers te bieden. Daarmee zijn zij ook eerder geneigd een verhuisstap te zetten uit vaak ruime, betaalbare bestaande gezinswoningen.

Toetsing aan gemeentelijk beleid

Onderhavig plan komt voort uit het Groninger Zorgakkoord en betreft vervangende nieuwbouw vanwege de sloop van niet-arbevingsbestendige gebouwen (zie ook paragraaf 3.3). De woningen zijn bedoeld voor mensen met een zorgvraag en zijn dan ook onderdeel van een zorginstelling.

De ontwikkeling sluit aan op de Ontwikkelvisie Eemsdelta 2030, mede vanwege de ligging binnen het bestaand stedelijk gebied van Delfzijl en de bijdrage aan de mogelijkheid voor mensen om grotendeels zelfstandig te kunnen blijven wonen. De ontwikkeling sluit tevens aan op de Woonvisie Eemsdelta 2022-2032, aangezien de ontwikkeling ruimte biedt voor senioren en/of zorgvragers.

Geconcludeerd wordt dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Bodem

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Uitgangspunt daarbij is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem.

Situatie plangebied

Waddenweg

Om aan te tonen dat de (milieuhygiënische) bodemkwaliteit naar verwachting geschikt is of geschikt is te maken voor de beoogde bestemming, is een historisch bodemonderzoek verricht. Het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 1. Met dit resultaten van dit onderzoek is een inschatting gemaakt van de potentiële risico's met betrekking tot de bodemkwaliteit. Op basis van de beoordeelde informatie zijn geen bodembedreigende activiteiten, installatie en/of calamiteiten op de onderzoekslocatie bekend. Ook is er geen informatie verkregen waaruit blijkt dat de onderzoekslocatie verdacht is op de aanwezigheid van asbest. Uit de geraadpleegde bronnen blijkt dat delen van de regio Delfzijl verdacht zijn op de aanwezigheid van NGE. Op basis van de bij ons beschikbare informatie is echter niet duidelijk of de te onderzoeken locatie in een op NGE verdacht gebied ligt. Aangezien de locatie al vele jaren bebouwd is, is hier in het verleden mogelijk reeds onderzoek naar uitgevoerd. Uit de geraadpleegde bronnen blijkt dat er sprake is van een locatie met een lage archeologische verwachting.

De onderzoekslocatie wordt als “verdacht” beschouwd. Op basis van de beschikbare informatie kunnen verhoogde gehalten met PAK in de grond worden verwacht. Daarnaast kunnen in het grondwater verhoogde concentraties aan zware metalen worden verwacht. Ondanks de verhoogde gehalten en/of concentraties die worden verwacht kan de aanwezigheid van deze verontreinigingen vanwege het diffuse karakter afdoende worden vastgesteld door middel van de strategie voor een onverdachte locatie. Een grootschalige verontreiniging wordt niet verwacht. Na sloop van de bebouwing en voorafgaand aan de verkoop van het kavel dient een bodemonderzoek op locatie te zijn uitgevoerd conform de geldende richtlijnen (NEN5740 en evt. NEN5707 indien asbestverdacht). Eventueel aanwezige bodemverontreiniging wordt vervolgens op een passende manier gesaneerd zodat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie.

Finsestraat

Voor het plangebied aan de Finsestraat is een verkennend en aanvullend "bodem", "asbest" en "verhardingsonderzoek" uitgevoerd, opgenomen als Bijlage 2. Hieruit blijkt dat de algemene milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van het gehele plangebied is vastgesteld. In de geroerde bodem zijn, door het (historische) gebruik van de locatie, plaatselijk maximaal licht verhoogde gehalten in de grond en in het grondwater aangetoond. Er is geen aanleiding tot vervolgonderzoek. De bodemkwaliteit is geschikt voor het beoogd gebruik.

Conclusie

Het aspect 'bodem' levert geen belemmering op voor de ontwikkelingen die worden mogelijk gemaakt middels dit bestemmingsplan.

4.2 Geluid

Ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij een ruimtelijke planontwikkeling ter waarborging van een akoestisch acceptabel woon- en leefklimaat rekening te worden gehouden met weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai. Voor het oprichten van geluidsgevoelige bestemmingen, waaronder woningen, die binnen de onderzoekszone van (spoor)wegen en gezoneerde industrieterreinen liggen, dient een toets aan de geluidsnormen plaatsvinden.

Situatie plangebied

Wegverkeerslawaai

Het plangebied bevindt zich binnen de wettelijke zone van de Europaweg en Hogelandsterweg (N997). De geluidbelasting als gevolg van deze wegen moet worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder. Verder ligt het plangebied in de nabijheid van een aantal 30 km/uur wegen (Balticpark, Finsestraat en Waddenweg). Hoewel de geluidbelasting van deze 30km/uur wegen als gevolg van wegverkeerslawaai formeel niet getoetst hoeft te worden aan de Wet geluidhinder, dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel inzicht gegeven te worden in de mate van geluidbelasting.

In bijlage Bijlage 3 is het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai toegevoegd. Uit de resultaten van blijkt dat bij 11 zorgstudio’s vanwege de Europaweg sprake is van een overschrijding van de voorkeurswaarde van 48 dB. Het aanleggen van een effectief geluidscherm in deze binnenstedelijke situatie om de geluidbelastingen te beperken stuit op overwegende bezwaren vanuit stedenbouwkundige oogpunt. Vanwege de Europaweg is het advies aan het bevoegd gezag om de onderstaande hogere waarden vast te stellen:

  • 49 dB voor 6 zorgstudio’s;
  • 50 dB voor 5 zorgstudio’s.

Indien de gemeente een verkeersbesluit neemt voor het verlagen van de maximumsnelheid van 50 km/uur naar 30 km/uur op het wegvak van de Europaweg ten oosten van de Finsestraat is de geluidbelasting niet hoger dan de voorkeurswaarde van 48 dB en hoeven geen hogere waarden te worden vastgesteld vanwege de Europaweg.

De geluidbelasting binnen het niet-zoneplichtige wegvak van de Waddenweg is bij 16 zorgstudio’s aan de westzijde op de begane grond en eerste verdieping van het gebouw hoger dan de voorkeurswaarde van 48 dB. Het treffen van geluidbeperkende maatregelen aan de Waddenweg is niet mogelijk. De geluidbelasting is ten hoogste 50 dB en is hiermee 2 dB hoger dan de voorkeurswaarde van 48 dB, maar voldoet aan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB. Gesteld kan worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Omdat gebleken is dat bron- en overdrachtsmaatregelen niet mogelijk zijn, kan het plan in aanmerking komen voor maatregelen bij de ontvanger (gevelmaatregelen). De geluidbelasting op de gevels van de zorgstudio’s bedraagt ten hoogste 55 dB (zonder toepassing aftrek conform artikel 110g Wgh). Voor nieuwbouw van woningen en appartementen mag, gelet op de huidige standaard ten behoeve van energie en duurzaamheid, aangenomen worden dat de geluidwering van de gevels ten minste 25 dB bedraagt. Voor onderhavige situatie is daarom duidelijk (55 dB – 25 dB = 30 dB) dat aan de nieuwbouweis voor geluidwerendheid conform het Bouwbesluit (33 dB) wordt voldaan. Het treffen van aanvullende gevelmaatregelen wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

De geluidbelasting vanwege de zoneplichtige Hogelandsterweg (N977) en niet-zoneplichtige Finsestraat bedraagt niet meer dan de voorkeurswaarde van 48 dB.

Gelet op de verwachte verkeersintensiteit van de relevante wegen, de afstand tussen het plangebied en deze wegen en de type wegverharding is het aannemelijk dat de maximale ontheffingswaarden niet overschreden worden. Dat betekent dat, eventueel door toepassing van maatregelen (zoals extra gevelwering) en/of het verlenen van een hogere grenswaarde, aan de wet- en regelgeving rondom geluid kan worden voldaan. Daarmee zal dus ook sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening.

Spoorweglawaai

De dichtstbijzijnde spoorlijn ligt op meer dan 350 meter ten zuiden van het plangebied. Uit het geluidregister spoor blijkt dat geen sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Er is dan ook geen hogere waarde besluit benodigd.

Industrielawaai

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidszone van een industrieterrein.

Conclusie

Het aspect 'geluid' vormt, na verlening van een hogere waarde wat betreft wegverkeerslawaai of het verlagen van de snelheid van de Europaweg middels een verkeersbesluit, geen belemmering voor de ontwikkelingen die worden mogelijk gemaakt middels dit bestemmingsplan.

4.3 Flora En Fauna (Incl. Stikstof)

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk om bij een ruimtelijke ingreep te onderzoeken of wordt voldaan aan onder meer het gestelde in nationale natuurbeschermingswetten en regels.

De Wet natuurbescherming (Wnb) vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de ecologische soortenbescherming en ecologische gebiedsbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden en vervangt de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Bij een ruimtelijke ingreep moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt of de ontwikkeling voldoet aan de op grond van de Wet natuurbescherming gestelde regels.

Soortenbescherming

Soortenbescherming is onder de Wnb geregeld op basis van een drietal verschillende beschermingsregimes, namelijk voor vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijnsoorten en overige soorten. Voor al deze soorten geldt dat het verboden is ze opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, om eventuele eieren opzettelijk te vernielen, om de vaste voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen en om beschermde plantensoorten opzettelijk te ontwortelen of te vernielen. Hiervan kan onder andere sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden: Het gebiedsbeschermingsdeel van de Wet natuurbescherming heeft als doel het beschermen van Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijngebieden) in Nederland. Projecten of andere handelingen en plannen die negatieve effecten op deze beschermde gebieden kunnen hebben, zijn in beginsel (zonder vergunning) niet toegestaan. Naast directe effecten (bijv. ruimtebeslag), dient ook gekeken te worden naar indirecte effecten als gevolg van externe werking (bijv. door geluid, licht en stikstofdepositie).

Natuur Netwerk Nederland: De Wet Natuurbescherming draagt Gedeputeerde Staten op om te zorgen voor de instandhouding van het binnen de eigen provincie gelegen deel van een landelijk ecologisch netwerk; het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen ook wel Ecologische Hoofdstructuur genoemd. Het NNN is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland, dat voldoende robuust is voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Wanneer er mogelijk nadelige gevolgen zijn maar deze door maatregelen of compensatie voorkomen kunnen worden dan kan de activiteit, met toestemming van de Provincie Groningen, uitgevoerd worden.

Situatie plangebied - soortenbescherming

Waddenweg

Voor de soorten gierzwaluw, vleermuis en huismussen wordt aangesloten op de generieke ontheffing Wet natuurbescherming voor de Nationaal Coördinator Groningen en de voorwaarden die daaraan gesteld worden. Om te beoordelen of daarnaast nog andere soorten voorkomen wordt een verkennend natuuronderzoek uitgevoerd.

Finsestraat

De Balticflat is reeds gesloopt, daarvoor is onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde soorten. Voor een eventuele ontheffing is aangesloten bij de generieke ontheffing voor de Nationaal Coordinator Groningen en de voorwaarden die daaraan gesteld zijn.

Ter hoogte van de garageboxen is een Quickscan en aanvullend onderzoek uitgevoerd. De rapportage is opgenomen als Bijlage 4. Hieruit blijkt dat er geen beschermde soorten aanwezig zijn in en rondom de garageboxen. Van verstoring is dus geen sprake. Verder onderzoek is niet benodigd.

Situatie plangebied - gebiedsbescherming

Natuurnetwerk Nederland

De plangebieden liggen niet binnen de begrenzing van het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Het NNN kent geen externe werking waardoor nadere toetsing daaraan niet benodigd is.

Natura 2000-gebied

Het plangebied ligt nabij Natura 2000-gebied ‘Waddenzee’ (ca. 750 m afstand ten noordoosten). Aspecten als geluid, trillingen en licht hebben over deze afstand geen invloed op deze gebieden. De emissie en depositie van stikstof reiken echter verder vanaf het plangebied. Bij een plan of project kunnen emissies van stikstof vrijkomen als gevolg van de aanleg/realisatie van het project en het daaropvolgend gebruik. In Bijlage 5 is een AERIUS-berekening opgenomen. Hieruit blijkt dat geen sprake is van stikstofdepositie in zowel de realisatiefase als de gebruiksfase van het plan. Gesteld kan worden dat het plan niet leidt tot significante negatieve effecten, als gevolg van stikstofemissie, op Natura 2000-gebieden.

Conclusie

Het aspect 'flora en fauna' levert geen belemmering op voor de ontwikkelingen die worden mogelijk gemaakt middels dit bestemmingsplan. Het plan zal niet leiden tot een toename van de stikstofdepositie op maatgevende Natura 2000-gebieden.

4.4 Water

De relatie tussen water en ruimtelijke ordening wordt steeds belangrijker. De gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding moeten uitdrukkelijk worden overwogen. Hiervoor wordt in ruimtelijke plannen een (digitale) watertoets doorlopen. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

Waterbeleid

Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Rijksbeleid
Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 (NWP) (vastgesteld 18 maart 2022). Het NWP geeft het integrale kader voor het waterbeleid en -beheer van het Rijk voor de periode 2022-2027 (inclusief het Noordzeebeleid). In het NWP worden de voor het waterbeleid relevante nationale belangen uit de NOVI en de toepassing van de afwegingsprincipes hierbij, verder uitgewerkt. Verder geeft het NWP uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en overstromingsrisico’s.

Provinciaal beleid
In Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 wordt ruim aandacht besteedt aan de wateraspecten en wordt een aantal doelen nagestreefd. Deze omgevingsvisie is in 2020 geactualiseerd en vigeert totdat de nieuwe provinciale omgevingsvisie wordt vastgesteld. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de aspecten 'bescherming tegen overstroming en wateroverlast' en de zorg voor 'voldoende schoon drinkwater'. Beide aspecten worden als essentieel gezien om een schone, gezonde en veilige leefomgeving te creëren binnen de provincie. Bescherming tegen overstroming grote delen van de provincie Groningen liggen onder de zeewaterspiegel. Door de klimaatverandering zal de zeespiegel in de toekomst verder gaan stijgen en door aardgaswinning in de provincie zal de bodem in delen van de provincie verder gaan dalen. Verder heeft het veranderde klimaat ook gevolgen voor de neerslag. Door toename van de neerslag wordt er meer aandacht gevraagd voor de bescherming van laag gelegen delen van de provincie tegen wateroverlast.

Beleid waterschap Noorderzijlvest
Het beleid van waterschap Noorderzijlvest is vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027, Keur van het waterschap Noorderzijlvest en de leggers. Het waterbeheerplan bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het vaarwegenbeheer in Groningen en Noord-Drenthe. Het waterschap staat voor veilig, voldoende en schoon water. Daarin zijn de volgende aspecten van groot belang: de hoogte van de waterpeilen en het gewenste grondwaterregime (GGOR), een optimale wateraanvoer en -afvoer (waterkwantiteit), de waterkwaliteit voor verschillende functies en de inpassing van water in het landschap. Daarnaast geldt ook de Keur, deze geeft met verboden aan welke activiteiten in de buurt van water en waterkeringen niet zijn toegestaan.

Met het Waterbeheerprogramma geeft het waterschap Noorderzijlvest inzicht in de manier waarop zal worden omgegaan met zijn taken in het beheergebied in de periode 2022-2027. In het Waterbeheerplan worden doelstelling en de manier waarop het waterschap de doelstellingen wil realiseren beschreven. Er wordt aangegeven wat de uitdagingen zijn en wat de gebruikers van het water en gebiedspartners van het waterschap Noorderzijlvest mogen verwachten. Hierbij wordt geanticipeerd op ontwikkelingen en verwachte ontwikkelingen, zoals wijzigingen in de openbare ruimte, voorspellingen over bevolkingsopbouw, klimaatverandering en bodemdaling. De koers voor het waterschap Noorderzijlvest wordt als volgt beschreven:

  • Samen blijven we 'klimaatklaar'.
  • Ons watersysteem wordt meer natuurlijk.
  • We faciliteren onze partners in slimme ruimtelijke ontwikkelingen.
  • We werken aan adaptief deltamanagement.

De komende 6 jaar wil het waterschap het volgende bereiken:

  • Onderzoek naar de mogelijkheden voor een klimaatrobuuste, veilig en brede kustzone. Daaruit komt een visie en strategie voort. Het waterschap neemt hierin initiatief.
  • Realisatie uitvoeringsprogramma Deltaplan Zoetwater met aandacht voor omgaan met verzilting en water vasthouden.
  • Onderzoek naar effecten van het (meer) vasthouden van water op de hoge (zand)gronden. Daarbij kijken we ook naar de effecten en kansen voor ander grondgebruik in dit gebied. Ook hierin neemt het waterschap initiatief.
  • Inzicht hebben in de grenzen van het watersysteem. Daarover willen we nadrukkelijker het gesprek voeren om de bewustwording van de gevolgen van het overschrijden van die grenzen te vergroten en de (on)mogelijkheden van ruimtelijke ontwikkelingen helder te hebben.
  • Onderzoek naar het voorkomen van maaivelddaling door veenoxidatie in gebieden met veenbodems; we sluiten aan bij het proces vanuit de provincies en zoeken de koppeling met water bergen, water vasthouden en duurzaamheid.
  • Het toetsen van ons waterbeheer aan de klimaatscenario's 2023 van het KNMI. De mogelijkheden voor het waarborgen van waterafvoer via het Lauwersmeer richting zee hebben onze speciale aandacht.
  • We zetten het proces van stresstesten en risicodialogen, over de aanpak van wateroverlast, hittestress en droogte, met onze partners door.

Water en ruimte - Noorderzijlvest

In de notitie Water en Ruimte wordt het beleid van waterschap Noorderzijlvest ten aanzien van het waterbeheer in bebouwd gebied toegelicht. Deze notitie is een vervolg op de notitie Stedelijk Water die in 2006 is opgesteld. De notitie kan gebruikt worden als informatiebron voor advisering in het Watertoetsproces, waarmee het waterbelang wordt geborgd in ruimtelijke plannen van Rijk, provincies en gemeenten.

Gemeentelijk beleid
In het watertakenplan DAL/W2 specifieke Delfzijl 2018-2022 worden de gemeentelijke watertaken van Delfzijl uitgewerkt. Er zijn drie zorgplichten die ook gehandhaafd zullen worden in de nieuwe Omgevingswet. Dit zijn: de zorgplicht voor inzameling en transport van stedelijk afvalwater, zorgplicht voor doelmatige inzameling en verwerking van hemelwater en de zorgplicht voor het voorkomen/beperken van schade door grondwateroverlast. Naast de DAL-gemeenten (Delfzijl, Appingedam en Loppersum, nu gemeente Eemsdelta) die nu zijn samengevoegd binnen gemeente Eemsdelta doen in totaal 27 gemeenten, 2 waterschappen en 2 waterbedrijven mee in de samenwerkingsovereenkomst Groningen en Noord-Drenthe. Het Watertakenplan is afgestemd op de regionale aanpak. Er zijn 5 doelen gedefinieerd omtrent de uitvoering van de gemeentelijke watertaken. Deze betreffen:

  1. 1. Risico's voor de volksgezondheid door aanraking schadelijke stoffen en geuroverlast maximaal beperken
  2. 2. Beperk wateroverlast door water op straat en beperkt overstroming maximaal
  3. 3. Beperk hinder door falen riolen en door verstopping of werkzaamheden
  4. 4. Zorg voor goede oppervlaktewaterkwaliteit, voer zo weinig mogelijk water af naar de zuivering
  5. 5. De klant staat voorop. Aantal klachten zit onder het landelijk gemiddelde.

Situatie plangebied

Voor beide plangebieden is de digitale watertoets doorlopen:

  • Voor het plandeel aan de Waddenweg geldt dat de standaard advies procedure van toepassing is. Daarnaast volgt uit deze digitale watertoets het advies voor afvoer van water via een (verbeterd) gescheiden stelsel en voor afvoer van hemelwater naar oppervlaktewater.
  • Voor het plandeel aan de Finsestraat geldt dat de maatwerk advies procedure van toepassing is. Daarnaast volgt uit deze digitale watertoets het advies voor afvoer van water via een (verbeterd) gescheiden stelsel, voor afvoer van hemelwater naar oppervlaktewater en indien sprake is van toename van verhard oppervlak dat dit gecompenseerd wordt.

De uitkomsten van de digitale watertoets voor beide plangebieden zijn tezamen met informatie over het plan en een concept waterparagraaf toegestuurd aan het Waterschap Noorderzijlvest. Het Waterschap Noorderzijlvest heeft als reactie hierop een aantal opmerkingen en adviezen teruggestuurd. Deze zijn verwerkt in de onderstaande situatiebeschrijving van de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse van het plangebied.

Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater (op locatie niet mogelijk vanwege bodemopbouw),
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

In dit geval wordt een gescheiden stelsel aangelegd, waarbij hemelwater wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater dat reeds in de directe omgeving van het plangebied aanwezig is:

  • Voor het plandeel aan de Waddenweg dient het hemelwater afgevoerd te worden naar de watergangen direct oostelijk van het plangebied (peilgebied GPKST0968, Wending).
  • Voor het plandeel aan de Finsestraat dient het hemelwater afgevoerd te worden naar de watergangen direct noordelijk van het plangebied (peilgebied GPGKST0967, Schrijversbuurt).

In de onderstaande figuur zijn de peilgebieden waar het hemelwater op afgevoerd kan worden aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.84BP-VG01_0008.jpg"

Het advies van het Waterschap Noorderzijlvest is verder om versnelde afvoer van hemelwater zoveel mogelijk te voorkomen door aanleg van groenblauwe daken, open verharding en/of oppervlakkige afvoer van hemelwater op onverharde terreindelen.

Waterkwantiteit
Ter hoogte van het plandeel aan de Waddenweg is de hoeveelheid verhard oppervlak in de toekomstige situatie kleiner dan in de huidige situatie. Daarmee stroomt regenwater minder snel af richting oppervlaktewater, en nemen piekwaterstanden en afvoer af. Dit verlicht mogelijke wateroverlast in het plangebied. Er is geen watercompensatie noodzakelijk.

Ter hoogte van het plandeel aan de Finsestraat neemt de hoeveelheid verhard oppervlak in de toekomstige situatie toe ten opzichte van de huidige situatie. De exacte toename is op dit moment nog niet bekend. Als de toename aan verharde oppervlakken niet groter wordt dan 750 m2 is compensatie voor versnelde afvoer niet verplicht. Indien de toename aan verharde oppervlakken groter is dan 750m2 dan dienen in principe compenserende maatregelen te worden getroffen binnen het plangebied. Voor plannen kleiner dan 10 hectare, waar hier sprake van is, dient 10% van de toename van het verhard oppervalk gecompenseerd te worden.

Waterkwaliteit

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem worden duurzame, niet-uitloogbare materialen gebruikt, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. De beoogde functies vormen opzichzelf geen risico voor de waterkwaliteit in het gebied.

Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd.

De plannen voorzien niet in aanpassingen aan watergangen die beschermd op grond van de 'Keur'.

Drooglegging

Om te voorkomen dat gebruiksfuncties overlast uit grondwater zullen ondervinden, dienen beide op elkaar afgestemd te zijn. Zo moet bij nieuwe aanleg rekening gehouden worden met een bepaalde drooglegging, teneinde een voldoende ontwateringsdiepte te krijgen. Waterschap Noorderzijlvest heeft aangegeven dat het voornemen is om het peil van peilgebied GPGKST0967 (Schrijversbuurt) te verhogen va -1.00 mNAP naar -0.80 mNAP. Geadviseerd is daarom qua drooglegging uit te gaan van dat beoogde nieuwe peil van -0.80 mNAP. Op de Algemene Hoogtekaart Nederland is te zien dat het parkeerterrein voor de Balticflat nogal laag ligt (-0.25 m NAP), zeker ten opzichte van dit nieuwe peil. Advies van Waterschap Noorderzijlvest is om dat terrein op te hogen tot minimaal 0.00 mNAP.

In de beleidsnotitie Water en Ruimte van het Waterschap Noorderzijlvest zijn verder droogleggingsnormen opgenomen. Geadviseerd wordt om hiermee rekening te houden. Het doel is een voldoende ontwateringsdiepte te verkrijgen.

Conclusie

Door middel van het doorlopen van het (digitale) watertoetsproces is vroegtijdig afgestemd met de waterbeheerder over de plannen. De opmerkingen en adviezen van het waterschap zijn verwerkt in onderhavige waterparagraaf. Het waterschap heeft schriftelijk kenbaar gemaakt in te stemmen met het plan. Met inachtneming van bovenstaande, zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling vanuit de waterhuishoudkundige aspecten.

4.5 Archeologie En Cultuurhistorie

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is archeologisch onderzoek noodzakelijk. De kern van de Erfgoedwet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).

Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Situatie plangebieden

De gemeente Eemsdelta heeft geen eigen archeologisch beleidskader of een archeologische verwachtingskaart. De vroegere gemeente Delfzijl had wel haar eigen archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart. De plangebieden liggen binnen het gebied ‘Moderne woonwijken en industrieën’. Voor dit gebied geldt geen onderzoeksplicht. Voor deze gebieden geldt een lage archeologische verwachting en hoeft geen archeologische onderzoek te worden uitgevoerd.

Binnen de plangebieden bevinden zich geen cultuurhistorische waarden of monumenten.

Conclusie

De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' leveren geen belemmering op voor de ontwikkelingen die worden mogelijk gemaakt middels dit bestemmingsplan.

4.6 Bedrijven En Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door bedrijven en milieuzonering. Onder bedrijven en milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende activiteiten enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Bedrijven en milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de onderlinge afstand wordt gebruik gemaakt van de meest recente VNG-publicatie 'Bedrijven & Milieuzonering', waarin richtafstanden zijn opgenomen. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieugevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde afstanden zijn indicatief, met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.

Situatie plangebied

Waddenweg

Het plangebied bevindt zich in de kern Delfzijl en wordt omringd door maatschappelijke-, gemengde- en bedrijfsbestemmingen. Om deze reden is het plangebied aan te merken als 'gemengd gebied'.

In het plangebied worden zorgstudio's met ondersteunende functies gerealiseerd. Dit wordt niet getypeerd als een milieubelastende bestemming, waardoor hinder op de omgeving niet te verwachten is. Wel wordt de functie als milieuhindergevoelig beschouwd. Om deze reden dient gekeken te worden naar de milieubelastende activiteiten in de omgeving. In de omgeving zijn de volgende milieubelastende activiteiten gevestigd:

  • Kindcentrum Noord (ten westen)
  • Voedselbank Eemsdelta (ten oosten)
  • Nutsvoorziening (ten noordoosten)
  • gemengde bestemming Brede school (ten zuiden)

Het kindcentrum Noord wordt binnen de VNG brochure aangeduid als Kinderopvang. Hiervoor geldt een maximale milieucategorie van 2, waarbij in gemengd gebied een afstand kan worden aangehouden van 10 meter. Het kindcentrum ligt op ca. 30 meter van het plangebied. Hiermee ligt het kindcentrum op voldoende afstand van het plangebied en is onderlinge hinder niet te verwachten.

Voor een voedselbank geldt geen aparte categorie binnen de VNG brochure. Het valt onder normale dienstverlening waarvoor een maximale milieucategorie 2 geldt. Binnen gemengd gebied mag de richtafstand worden teruggebracht tot 10 meter. Ook de voedselbank ligt op ca. 30 meter en daarmee op voldoende afstand van het plangebied. Onderlinge hinder is niet te verwachten.

Voor de nutsvoorziening is geen milieucategorie opgesteld. Het ligt op ca. 60 meter van het plangebied en in de nabijheid zijn meer woningen gesitueerd. Naar aard en omvang zijn negatieve effecten en hinder niet te verwachten.

Ten zuiden van het plangebied ligt een gemengde bestemming die mede betrekking heeft op de Brede School Noord. De gemengde bestemming grenst aan het plangebied en laat functies toe die als milieucategorie 2 beschouwd kunnen worden. Bij een milieucategorie van 2 in gemengd gebied geldt een richtafstand van 10 meter. Met de beoogde opzet worden de zorgeenheden op ca. 15 meter afstand gerealiseerd en liggen deze daarmee op voldoende afstand. Onderlinge hinder is niet te verwachten.

Finsestraat

Het plangebied aan de Finsestraat wordt omringd door woningen. Er ligt een enkele maatschappelijke en gemengde bestemming. Doordat het plangebied voornamelijk wordt omringd door woningen wordt het getypeerd als een rustige woonwijk. Rondom het plangebied liggen 2 milieubelastende activititeiten, te weten: huisartsenpraktijk en apotheek Wildersgang ten zuiden van het plangebied en Kindcentrum Noord ten noorden van het plangebied.

Het Kindcentrum heeft een milieucategorie 2 waarbij een richtafstand hoort van 30 meter. Het plangebied ligt op ca. 60 meter en ligt daarmee op voldoende afstand. Voor de Wildersgang geldt een maximale milieucategorie van 1 waarbij een richtafstand van 10 meter geldt. De Wildersgang ligt op ca. 60 meter en daarmee op voldoende afstand. Onderlinge hinder is niet te verwachten.

Conclusie

Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' levert geen belemmering op voor de ontwikkelingen die worden mogelijk gemaakt middels dit bestemmingsplan. Er is sprake van voldoende afstand tussen milieugevoelige en milieuhinder veroorzakende functies.

4.7 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij productie, gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).

Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers. Kwetsbare objecten, zoals woningen en functies met veel bezoekers, zijn niet toegestaan binnen de PR 10-6-contour rond inrichtingen waarin opslag en productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd;
  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico is geen norm, maar er geldt een verantwoordingsplicht. Binnen het invloedsgebied van het groepsrisico dient de realisatie van kwetsbare objecten, zoals het appartementengebouw, en eventuele gevolgen voor het groepsrisico verantwoord te worden.


Situatie plangebied

Aan hand van de signaleringskaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de signaleringskaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In het volgende figuur is een uitsnede van de signaleringskaart met betrekking tot het plangebied (aangegeven met de rode contour) en omgeving weergegeven. In Bijlage 6 is de quickscan externe veiligheid opgenomen. De belangrijkste risicobronnen zijn hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.84BP-VG01_0009.png"Figuur 6: Uitsnede signaleringskaart externe veiligheid

De risicobronnen liggen op ruime afstand van beide planlocaties. In de Quickscan wordt geen onderscheid gemaakt tussen de locaties en worden deze gezien als 1 projectlocatie. De resultaten hieronder hebben betrekking op beide locaties. De risicobronnen zijn met nummers in figuur 6 aangeven en de resultaten worden per risicobron aangegeven.

  1. 1. Uit de inventarisatie blijkt dat in de omgeving van het projectgebied enkele risicobronnen aanwezig zijn. Ten zuiden van het projectgebied ligt het spoortraject Groningen-Delfzijl. Dit spoortraject valt onder de basisnetroutes waarbij er transport van gevaarlijke stoffen of spoor plaatsvindt. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 380 meter. Het plangebied ligt daarmee ruim buiten de PR 10-6 contour en het plasbrandaandachtsgebied van deze transportroute en ook ruim buiten de afstand van 200 meter die in de praktijk als uitgangspunt wordt genomen voor het berekenen van het groepsrisico. Het groepsrisico hoeft dan ook niet berekend te worden.
  2. 2. Dit betreft een buisleiding. Deze buisleiding wordt gebruik voor het transport van aardgas. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 450 meter. De buisleiding heeft een uitwendige diameter van 4 inch een maximale werkdruk van 40 bar. Op basis van het handboek buisleidingen in bestemmingsplannen is herleid dat het invloedsgebied voor het groepsrisico (de 1%-letaliteitsgrens) voor een dergelijke leiding op 45 meter ligt. Het plangebied ligt dus ruim buiten de PR 10-6 contour en het invloedsgebied van het groepsrisico. De buisleiding vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling
  3. 3. Het tankstation aan de N997 betreft een risicovolle inrichting conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Bij het tankstation is verkoop van LPG toegestaan. De afstand tot het plangebied is meer dan 1.000 meter. Het plangebied is ruimschoot gelegen buiten het invloedsgebied van deze inrichting waardoor externe veiligheid geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
  4. 4. Op het Chemiepark Delfzijl, gelegen op meer dan 2.000 meter ten zuidoosten van het plangebied, bevinden zich diverse risicovolle inrichtingen conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Vanwege de grote afstand is het plangebied gelegen buiten de PR 10-6 contour. Gelet op de grote afstand zal de ontwikkeling ook geen invloed hebben op de hoogte van het groepsrisico.

De quick-scan externe veiligheid wordt voor advies voorgelegd aan de Veiligheidsregio en Omgevingsdienst Groningen.

Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' levert geen belemmering op voor de ontwikkelingen die worden mogelijk gemaakt middels dit bestemmingsplan.

4.8 Geur

Bij het aspect 'geur' in het buitengebied vormt de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden. Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

Situatie plangebied

In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen agrarische bedrijven. De dichtstbijzijnde agrarische bedrijven liggen op voldoende afstand waardoor vanuit de omgeving geen geurhinder op het plangebied wordt verwacht.

Conclusie

Het aspect 'geur' levert geen belemmering op voor de ontwikkelingen die worden mogelijk gemaakt middels dit bestemmingsplan.

4.9 Luchtkwaliteit

Bij ieder ruimtelijke ontwikkeling moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden. Er dient te worden vastgesteld welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Met name de (toename van) autoverkeer heeft ten gevolge dat de luchtkwaliteit verslechtert. Daarnaast dient beoordeeld te worden of de luchtkwaliteit zodanig is dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

Voor het aspect 'luchtkwaliteit' zijn door de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. In deze wet zijn grenswaarden voor verschillende luchtverontreinigende stoffen opgenomen. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (AMvB's) en ministeriële regelingen. De belangrijkste zijn het Besluit en de Regeling NIBM (niet in betekenende mate bijdragen).

Het Besluit NIBM staat ontwikkelingen toe wanneer de ontwikkeling 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij 3% van de grenswaarden genoemd voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) in de Wet milieubeheer. Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Dit geldt, onder andere, voor:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Verder kunnen ook ruimtelijke ontwikkelingen die niet genoemd staan in de Regeling NIBM niet in betekenende mate bijdragen. Hiervoor geldt dat de bijdrage aan NO2 en PM10 onder de grenswaarde van 3% moet liggen.

Situatie plangebied

De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 119 zorgstudio's met ondersteunende functies binnen de plangebieden. Gelet op de categorieen van gevallen die als niet in betekende mate worden beschouwd kan geconcludeerd worden dat deze plannen ook niet in betekende mate bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Naast de effecten van het voorgenomen ontwikkeling op de luchtkwaliteit, moet worden bezien of er voor de te realiseren woningen voldaan kan worden aan een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Om te bepalen of de plaatselijke luchtkwaliteit voldoet aan de normen voor een goed woon- en leefklimaat is gebruik gemaakt van de RIVM kaarten welke weergeven staan op www.atlasleefomgeving.nl. Indien uit de monitoring blijkt dat de doelstellingen van het NSL niet worden gehaald, kunnen extra maatregelen worden getroffen.

Op basis van de 'Atlas Leefomgeving' blijkt dat de achtergrondconcentraties in 2019 aan fijn stof PM10, PM2,5 en stikstofdioxide NO2 ter plaatse van het plangebied respectievelijk maximaal 13 µg/m³, 6 µg/m³ en 7 µg/m³ bedraagt. De achtergrondbelastingen liggen ruimschoots onder de grenswaarde van 40 µg/m³ voor PM10 en NO2 en ruimschoots onder de grenswaarde van 20 µg/m³ voor PM2,5.

Tot slot is toetsing aan het Besluit gevoelige bestemmingen van belang. Dit besluit stelt dat binnen een afstand van 300 meter van rijkswegen en 50 meter van provinciale wegen vestiging van gevoelige bestemmingen beperkt moet worden. De plangebieden zijn echter niet gelegen binnen deze zones.

Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' levert geen belemmering op voor de ontwikkelingen die worden mogelijk gemaakt middels dit bestemmingsplan.

4.10 Verkeer En Parkeren

Parkeren
Met de inwerkingtreding van de “Reparatiewet BZK” op 29 november 2014 is het verplicht om het parkeren te reguleren middels de bestemmingsregeling. In de bestemmingsregeling kan worden opgenomen dat bij aanvraag om omgevingsvergunning (voor het bouwen en / of afwijken) dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de van toepassing zijnde parkeernormen. In het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' dient echter al bij vaststelling van een bestemmingsplan inzichtelijk te worden gemaakt dat redelijkerwijs in de aldus benodigde parkeerplaatsen feitelijk duurzaam kan worden voorzien (ECLI:NL:RVS:2017:1036, r.o. 5.3). Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door het geldende parkeerbeleid.

De nieuwe ontwikkelingen zullen leiden tot een parkeerbehoefte. De gemeente Eemsdelta beschikt over een beheersverordening parkeren (vastgesteld 22 december 2021). Hierin staat dat wordt aangesloten bij de geldende normen van de CROW (publicatie 381). In overeenstemming met de CROW normen wordt Delfzijl getypeerd als weinig stedelijk. Het plangebied ligt in de rest bebouwde kom van Delfzijl ten noorden van het centrum.

De parkeerbehoefte is berekend met als uitgangspunt dat er sprake is van een maatschappelijke functie en de minimale bijbehorende parkeernorm van 0,7 per wooneenheid. De veronderstelling is immers dat zorgvragers weinig auto’s bezitten maar dat zorgverleners en ondersteuners er wel vaker zullen willen parkeren. In dit geval geldt voor de onderstaande ontwikkelingen dat minimaal in de volgende parkeerbehoefte moet worden voorzien:

  • Locatie Finsestraat doelgroep 1 (64-66 zorgstudio's): 46 parkeerplaatsen
  • Locatie Finsestraat doelgroep 2 (9 zorgstudio's ): 7 parkeerplaatsen
  • Locatie Waddenweg (44 zorgstudio's ): 31 parkeerplaatsen

De verkeerstoets op het totale Zorgprogramma in Delfzijl Noord resulteert in een parkeerbehoefte van 84 parkeerplaatsen.

Hieraan dient in de uitwerking van de programma’s invulling aan te worden gegeven. Parkeren vindt deels plaats op eigen terrein en deels in de openbare ruimte. Daartoe worden extra parkeerplaatsen gerealiseerd in de openbare ruimte. Op deze manier wordt in de parkeerbehoefte voorzien.

Verkeer
Teneinde de verkeersgeneratie te bepalen die gepaard gaat met de nieuwbouw, dienen de kengetallen uit de ASVV 2012 van het CROW te worden geraadpleegd. Delfzijl wordt getypeerd als weinig stedelijk en het plangebied ligt in de rest bebouwde kom van Delfzijl ten noorden van het centrum.

Voor zorgstudio's gelden geen aparte kengetallen voor de verwachte verkeersgeneratie. Wanneer wordt uitgegaan van huurappartementen in het midden/goedkoop klasse inclusief sociale huur dan de volgende kengetallen: minimale 5,6 en maximaal 6,4 verkeersbewegingen er wooneenheid. Dit is naar verwachting een forse overschatting, aangezien de zorgvragers zelf weinig auto's bezitten.

Uitgaande van het minimale van 5,6 en de realisatie van maximaal 119 zorgstudio's resulteert dit in een gemiddelde verkeersgeneratie van circa 667 motorvoertuigbewegingen per dag.

Daarnaast dient ermee rekening te worden gehouden dat in de huidige situatie ook al sprake is van verkeersgeneratie. In de huidige situatie is de Balticflat gevestigd aan de Balticpark en de Brede school gevestigd aan de Waddenweg. Deze gebouwen worden gesloopt.

De toename van verkeer in de toekomstige situatie ten opzichte van de huidige is dus veel kleiner dan 667 motorvoertuigen. Bovendien is gelet op het type woningen (zorgstudio's) en de doelgroep het autobezit en gebruik in de praktijk lager. Aangenomen kan dus worden dat de toename van verkeer beperkt is. Het verkeer zal via de Waddenweg en Europaweg op de Hogelandsterweg/N997 en de Parallelweg ontsloten worden. Deze wegen hebben voldoende capaciteit om de beperkte toename aan verkeer op te nemen.

Conclusie

De aspecten 'verkeer en parkeren' leveren geen belemmering op voor de ontwikkelingen die worden mogelijk gemaakt middels dit bestemmingsplan.

4.11 Niet Gesprongen Explosieven

De gemeente Delfzijl is tijdens de Tweede Wereldoorlog (WOII) zwaar getroffen door oorlogsgeweld. De gemeente werd onder de Duitse bezetting opgenomen in het Duitse luchtverdedigingssysteem. De voornaamste taak was het bewaken van de Eems en de havenstad Emden. Delfzijl is door de Duitse aanwezigheid tijdens de bezettingsperiode meerdere keren gebombardeerd door de geallieerde luchtmacht. Wanneer binnen een projectgebied of de directe omgeving hiervan één of meerdere CE zijn achtergebleven, kan dat een risico vormen tijdens grondroerende werkzaamheden.

Situatie plangebied

Binnen Delfzijl Noord zijn verscheidene onderzoeken uitgevoerd. Uit het aanvullend vooronderzoek CE voor heel Delfzijl noord, opgenomen als Bijlage 7, geldt dat het plangebied aan de waddenweg voor een zeer klein deel overlappend is met een gebied dat wordt aangeduid als 'verdacht met onverdachte bovenlaag', dit is weergeven op onderstaande figuur waarbij plangebieden globaal zijn aangeduid met de rode rechthoeken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.84BP-VG01_0010.png"

Het plangebied aan de Finsestraat wordt beschouwd als 'niet verdacht gebied' verder onderzoek is hier niet benodigd. Het plangebied aan de Waddenweg is voor een klein deel overlappend met een verdacht gebied waar de bovenlaag onverdacht is. Ter hoogte van dit plangebied is in 2009/2010 de Brede School Noord gebouwd. Naar verwachting is het gebied dus als vrijgegeven voor de aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven.

4.12 Kabels En Leidingen

Kabels en (buis)leidingen in de grond in of nabij het plangebied kunnen van belang zijn voor een ruimtelijke ontwikkeling en dienen derhalve planologisch geregeld te worden. Het gaat dan om kabels en leidingen met een veiligheidsrisico of een belangrijke maatschappelijke functie, zoals (ondergrondse) hoogspanningskabels, gasleidingen of buisleidingen voor brandbare en vergiftigde stoffen.

Situatie plangebied

In en rondom het plangebied liggen geen belangrijke kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling.

4.13 Aanmeldnotitie Mer

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten daadwerkelijk een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden.

Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er een drietal mogelijkheden:

  1. 1. M.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r. verplicht;
  2. 2. M.e.r.-beoordelingsplicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit moet eerst worden beoordeeld of het uitvoeren van een m.e.r. verplicht is;
  3. 3. Vormvrije m.e.r.-beoordeling: het plan of het besluit omvat een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de in daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden.

Indien een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld moet worden, dient het bevoegd gezag na te gaan of de beoogde ontwikkeling mogelijk aanzienlijke milieugevolgen voor de omgeving kan hebben. Als uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat aanzienlijke milieugevolgen op voorhand niet kunnen worden uitgesloten, moet er alsnog een verplichte m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd.

Sinds mei 2017 is de inhoud van een de vormvrije-m.e.r. en de procedure gelijkgetrokken met een m.e.r.-beoordeling. Dat betekent dat de gemeenteraad voor een besluit (de omgevingsvergunning) een besluit genomen moet hebben of er wel of geen project-m.e.r. noodzakelijk is. Dit besluit dient te worden gemotiveerd door middel van een aanmeldnotitie, waarin dezelfde onderdelen aan bod dienen te komen als bij een m.e.r.-beoordeling.

Situatie plangebied

De realisatie van maximaal 119 zorgstudio's met ondersteunende functies kan beschouwd worden als een stedelijk ontwikkelingsproject. De aanleg van een stedelijk ontwikkelingsproject komt voor op de D-lijst van het Besluit m.e.r. (categorie D 11.2). Echter overstijgt de voorgenomen ontwikkeling de drempelwaarde niet. Dat betekent dat voor onderhavig plan een vormvrije-m.e.r. uitgevoerd dient te worden om na te gaan of de ontwikkeling aanzienlijke milieueffecten kan hebben.

De vormvrije m.e.r-beoordeling is toegevoegd aan Bijlage 8. Hieruit blijkt dat het voornemen voor de realisatie van zorgstudio's in Delfzijl niet leidt tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Wanneer er geen 'belangrijke nadelige gevolgen' zijn voor het milieu is het conform de wetgeving en de vigerende praktijk niet noodzakelijk om een volledige m.e.r.-procedure te doorlopen.

Conclusie
Op basis van de huidige kennis en uitgangspunten ten tijde van het uitvoeren van de m.e.r.-beoordeling kan voor alle aspecten worden uitgesloten dat onderhavig plan belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu oplevert.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid beschreven.

5.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarnaast heeft de gemeente de mogelijkheid om een voorontwerp van het bestemmingsplan ter inzage te leggen voor een inspraakperiode van zes weken. Dit inspraakmoment maakt geen onderdeel uit van de 'formele' procedure uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan vindt plaats volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode wordt eenieder in de gelegenheid gesteld zijn zienswijzen kenbaar te maken tegen het plan. De eventueel ingebrachte zienswijzen worden behandeld in een zienswijzenota. Hierin zullen tevens de eventuele wijzigingen ten opzichte van het ontwerp worden verwoord. De resultaten van de tervisielegging zullen te zijner tijd worden verwerkt in onderhavige toelichting.

5.2 Economische Uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

Er wordt een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten waarin afspraken worden gemaakt over de voorgenomen ontwikkeling, alsmede alle financiële kaders waaronder mogelijke planschade, de exploitatiebijdrage en de daadwerkelijke investeringskosten van de beoogde ontwikkelingen.

Op basis van deze overeenkomst wordt het voorliggende bestemmingsplan economisch uitvoerbaar geacht. Het kostenverhaal zal geen belemmering vormen voor uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische Regeling

6.1 Procedure Bestemmingsplan

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:

Inspraak- en overlegfase

Door het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Eemsdelta wordt, overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.3.1. van het Bro (in een huis-aan-huisblad en via de website), kennis gegeven van het voornemen om onderhavig bestemmingsplan in procedure te brengen. De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan vervolgens onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg, op grond van artikel 3.1.1 Bro, haar voornemen (vaak in de vorm van een (voor)ontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. Het plan wordt ter inzage gelegd en een ieder kan inspraakreacties indienen. Verder wordt overleg gevoerd met betrokken overheden, zoals de provincie. het waterschap, de Omgevingsdienst, de Veiligheidsregio en andere betrokken partijen.

Naar aanleiding van het vooroverleg zijn reacties binnengekomen van Waterschap Noorderzijlvest, Omgevingsdienst Groningen en Veiligheidsregio Groningen. De vooroverlegreacties hebben geen wijzigingen opgeleverd voor de inhoud van het bestemmingsplan.

Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vervolgens gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze zes weken is eenieder in de gelegenheid gesteld zijn/haar zienswijzen tegen het plan kenbaar te maken. Tijdens deze periode is één zienswijzen ontvangen, deze heeft niet geleid tot wijzigingen in plan.

Er is één ambtelijke aanpassing doorgevoerd in het bestemmingsplan. Het bouwvlak van de locatie aan de Waddenweg is aangepast op de verbeelding, alsmede het maximum bebouwingsoppervlak.

Vaststellingsfase

Na de termijn voor de ter inzage legging stelt de gemeenteraad het ontwerp bestemmingsplan, indien nodig met aanpassingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.

Beroepsfase

Na de vaststelling van het bestemmingsplan wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt en wordt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage gelegd. Dit gebeurt als volgt:

  • Indien Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport een zienswijze hebben ingediend die door het college niet volledig is overgenomen of indien het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging 6 weken na vaststelling. Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
  • Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan eventuele zienswijzen van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen en/of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport wordt het vaststellingsbesluit door uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd. Een ieder kan vervolgens beroep indienen tegen het vaststellingsbesluit bij de Raad van State en/of een verzoek voor een voorlopige voorziening aanvragen bij de Voorzieningenrechter bij de Raad van State

6.2 Plansystematiek

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn de Wro, het Bro en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. In het Bro is een formulering opgenomen ten aanzien van de antidubbeltelregel en het overgangsrecht. Deze teksten zijn neergelegd in de planregels.

6.3 Toelichting Op De Regels

Inleidende regels

Hoofdstuk 1 van de regels bevat de inleidende regels, waaronder de begrippen en de wijze van meten.

Artikel 1: Begrippen

In artikel 1 van de regels worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn.

Artikel 2: Wijze van meten

De wijze waarop maten, afstanden en dergelijke gemeten moeten worden, is opgenomen in artikel 2.

Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de bestemmingsregels voor het gehele plangebied.

Artikel 3: Groen

De in het plan opgenomen bestemming 'Groen' is opgenomen ter vervanging van een deel van de oorspronkelijke bestemming 'Wonen' die als gevolg van onderhavig plan wordt gewijzigd in 'Maatschappelijk'. Binnen de bestemming 'Groen' kunnen onder andere groenvoorzieningen worden gerealiseerd.

Artikel 4: Maatschappelijk

De in het plan opgenomen bestemming 'Maatschappelijk' ziet toe op het kunnen realiseren van de zorgstudio's met ondersteunende functies. Bouwregels zijn nader in de regels vastgelegd. Het gaat hierbij onder meer om de maatvoering en dergelijke.

Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de bestemmingsregels omvatten de algemene regels. De algemene regels gelden in het algemeen voor het gehele bestemmingsplan en staan min of meer los van de specifieke bestemmingsregels en worden om die reden altijd in een apart hoofdstuk opgenomen.

Artikel 5: Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6: Algemene bouwregels

De bouwgrenzen mogen in afwijking van de gebiedsbestemmingen en de overige bestemmingen, uit sluitend worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen (huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda’s, afdaken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen of daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  2. b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.

Artikel 7: Algemene gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen rekening houdend met:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
  • de verkeersveiligheid;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;

van het plan afwijken in de zin dat:

  1. a. de op de verbeelding of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.

Artikel 8: Overige regels

In dit artikel is bepaald dat de wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 zijn, overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven formulering van het overgangsrecht en de SVBP2012, de overgangs- en slotregels in de afsluitende artikelen 9 en 10 van de regels opgenomen.

Bijlage 1 Historisch Vooronderzoek Waddenweg Delfzijl

Bijlage 1 Historisch vooronderzoek Waddenweg Delfzijl

Bijlage 2 Verkennend En Aanvullend Bodemonderzoek Finsestraat

Bijlage 2 verkennend en aanvullend bodemonderzoek Finsestraat

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 4 Quickscan En Aanvullend Onderzoek Ecologie Garageboxen

Bijlage 4 Quickscan en aanvullend onderzoek Ecologie Garageboxen

Bijlage 5 Aerius-berekening

Bijlage 5 AERIUS-berekening

Bijlage 6 Memo Externe Veiligheid

Bijlage 6 Memo externe veiligheid

Bijlage 7 Onderzoek Ce Noord Delfzijl

Bijlage 7 onderzoek CE Noord Delfzijl

Bijlage 8 Aanmeldnotitie M.e.r.-beoordeling

Bijlage 8 Aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling