KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Wonen - Dubbel
Artikel 6 Wonen - Vrijstaand
Artikel 7 Wonen - Woongebouw
Artikel 8 Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 15 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
Artikel 17 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Ligging Van Het Plangebied En Planvoornemen
1.2 Voortraject
1.3 Huidig Juridisch-planologisch Regime
1.4 Doelstelling
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Regionaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten
3.1 Ecologie (En Stikstof)
3.2 Erfgoed
3.3 Waterparagraaf
3.4 Hinder Van Bedrijven En Voorzieningen
3.5 Geluidhinder
3.6 Externe Veiligheid
3.7 Luchtkwaliteit
3.8 Bodemkwaliteit
3.9 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
3.10 Overig
Hoofdstuk 4 Juridische Vormgeving
4.1 Plansystematiek
4.2 Toelichting Op De Regels
4.3 Toelichting Op De Bestemmingen
4.4 Overige Aspecten
4.5 Bestemmingsplanprocedure
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.3 Interne Uitvoering Van Het Project
Bijlage 1 Staat Van Bedrijven - Aan Huis Verbonden Bedrijven
Bijlage 2 Gebiedskaart Het Lint
Bijlage 3 Overzicht Percelen En Benodigd Ecologisch Onderzoek
Bijlage 1 Stedenbouwkundig Ontwerp / Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Stedenbouwkundig Plan
Bijlage 3 Inrichtingstekening Openbare Ruimte
Bijlage 4 Verkennend Natuuronderzoek
Bijlage 5 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 6 Stikstofdepositie-onderzoek
Bijlage 7 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 8 Hydrologisch Onderzoek
Bijlage 9 Huidige En Toekomstige Bebouwingssituatie
Bijlage 10 Digitale Watertoets

Westrand in Sint Pancras

Bestemmingsplan - gemeente Dijk en Waard

Vastgesteld op 13-09-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Westrand in Sint Pancras met identificatienummer NL.IMRO.1980.BPSP2012part007-va01 van de gemeente Dijk en Waard;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis verbonden beroepen

het uitoefenen van een vrij en zelfstandig beroep, of het beroepsmatig verlenen van diensten, op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aan huis verbonden bedrijven

het uitoefenen van een bedrijf of bedrijfsactiviteiten als bedoeld in de bij deze regels behorende Bijlage 1 niet zijnde detailhandel, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 archeologie

de bestudering van menselijke geschiedenis door middel van de overblijfselen van materiële cultuur, de omgeving en van dierlijke resten;

1.8 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden;

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.10 bebouwingspercentage

een aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.11 bed & breakfast

een faciliteit waarbij in huiselijke sfeer tegen betaling overnachting en ontbijt kan worden verkregen, waarbij geen sprake is van permanente bewoning, de maximale gebruiksduur niet meer bedraagt dan 1 aansluitende maand, een nachtregister wordt bijgehouden en waarbij geen zelfstandige keukenfaciliteiten ter beschikking staan aan de tijdelijke bewoners;

1.12 beperkt kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.13 bestaand

de legale situatie zoals die is op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt;

1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak, niet zijnde een overkapping;

1.17 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.18 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan;

1.22 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond en bedoeld is om ter plaatse te functioneren;

1.23 café-restaurant

een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, dat tot hoofddoelen heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken en maaltijden voor consumptie ter plaatse;

1.24 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps of bedrijfsactiviteit;

1.25 detailhandel in ABC-goederen

de handel in auto's, auto-onderdelen, boten en caravans, machinerieën ten behoeve van bedrijven en landbouwwerktuigen en naar aard en/of omvang daarmee gelijk te stellen detailhandel in ABC-goederen;

1.26 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van administratieve en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen al dan niet in combinatie met ondergeschikte detailhandel, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf (en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen) en een seksinrichting;

1.27 dienstverlening

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;

1.28 discotheek/bar-dancing

een horecabedrijf, dat tot doel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van overwegend elektrisch versterkte muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormt;

1.29 functieaanduiding

een aanduiding waarmee wordt aangegeven dat binnen een bestemming al dan niet specifieke gebruiksmogelijkheden zijn toegestaan;

1.30 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 geluidzoneringsplichtige inrichting

een inrichting bij die ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.32 gevelbreedte

de breedte van een naar de weg gekeerde zijde van een hoofdgebouw;

1.33 hoofdgebouw

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.34 horecabedrijf

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, logies worden verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt;

1.35 kampeermiddel

een mobiel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.36 kampeerseizoen

het kampeerseizoen begint op 15 maart en loopt door tot en met 31 oktober van elk kalenderjaar;

1.37 kunstobject

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of overkapping;

1.38 kunstwerk

een bouwwerk, geen gebouw of overkapping zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.39 kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;

1.40 maatschappelijke voorzieningen

levensbeschouwelijke, medische, sociale, culturele en educatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, kinderopvang, alsook ondergeschikte dienstverlening en/of ondergeschikte detailhandel en/of ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.41 maatvoeringsvlak

een als zodanig aangegeven geometrisch bepaald vlak ten behoeve van het indelen van een bouwvlak of bestemmingsvlak met het oog op een verschil in maatvoering;

1.42 minisupermarkt

een levensmiddelenwinkel met een oppervlak van meer dan 50 m² en minder dan 500 m² winkelverkoopvloeroppervlak, die zich richt op een specifieke doelgroep, delicatessenwinkels, levensmiddelenwinkels met een beperkt, specifiek assortiment en daarmee gelijk te stellen levensmiddelenwinkels;

1.43 mobiel kampeermiddel

een tent, tentwagen, kampeerauto, toercaravan of enig ander onderkomen met de bedoeling deze te plaatsen op een kampeerterrein gedurende niet meer dan 3 aansluitende maanden per kampeerseizoen;

1.44 nutsvoorziening

(bouwkundige) voorzieningen ten behoeve van (de aansluiting op) het openbare net van afvalstoffen, gas, water, elektriciteit, riolering, stadsverwarming en het telecommunicatieverkeer, of daaraan gelijk te stellen voorzieningen, met de daarbij behorende gebouwen zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van gasvoorziening en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen;

1.45 ondergeschikte detailhandel

de detailhandelsactiviteit die ondergeschikt is aan de hoofdbestemming;

1.46 ondergeschikte dienstverlening

de dienstverlenende activiteit die ondergeschikt is aan de hoofdbestemming;

1.47 ondergeschikte horeca

de horeca-activiteit die ondergeschikt en ondersteunend is aan de hoofdbestemming, die plaatsvindt binnen hetzelfde gebouw als de hoofdfunctie en geen eigen openings- en/of sluitingstijden heeft;

1.48 overkapping

een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts met één wand is omgeven;

1.49 peil

  1. a. Voor een bouwwerk anders dan op, in of boven water:
    1. 1. dient ter plaatse van het hoofdgebouw het bestaande maaiveld tot -0,1 m NAP te worden opgehoogd, waardoor de hoogte is bepaald op minimaal –0,1 m NAP;
    2. 2. voor alle overige bouwwerken de hoogte van het afgewerkte maaiveld.
  2. b. Voor een bouwwerk op, in of boven water:
    1. 1. de hoogte van het ter plaatse geldende waterpeil.

1.50 permanente bewoning

de bewoning van een verblijf als hoofdverblijf;

1.51 recreatiewoning

een woning of een gedeelte daarvan dient als recreatief verblijf voor recreanten, waarbij geen sprake is van permanente bewoning;

1.52 restaurant

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken;

1.53 risicovolle inrichting

een inrichting, bij welke het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.54 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.55 standplaats

het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel;

1.56 supermarkt

een zelfbedieningswinkel met een winkelverkoopvloeroppervlak van minimaal 500 m², waar een breed assortiment algemene en verse levensmiddelen worden verkocht, met een additioneel assortiment non-food. Supermarkten zijn veelal onderdeel van een keten die in een regio, land of zelfs meerdere landen winkels heeft;

1.57 vast kampeermiddel

een stacaravan, trekkershut of ander recreatief verblijf op een kampeerterrein, welke naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en al dan niet direct steun vindt in of op de grond en daardoor als bouwwerk is aan te merken;

1.58 volkstuin

tuinen bedoeld voor het hobbymatig en voor eigen gebruik telen van groente, fruit en snijbloemen;

1.59 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.60 wonen

het huisvesten van één huishouden in een (bedrijfs)woning of in een woning van een woongebouw, waarbij de woning uitsluitend mag worden gebruikt voor permanente bewoning;

1.61 wonen in de tweede lijn

het gebruiken of laten gebruiken van bijgebouwen als woning bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.62 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.63 woongebouw

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.64 zwembad

een onoverdekt bassin dat zwemgelegenheid biedt aan particulieren en dat wordt aangemerkt als een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.

2.7 uitzondering

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, wordt buiten beschouwing gelaten:

  1. a. galerijen, balkons en luifels, mits de afwijking van de plaatsingseisen niet meer dan 2 m mag;
  2. b. (brand)trappen en trappenhuizen.


Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als goot- en dakoverstekken, plinten, pilasters, kozijnen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel en kroonlijsten buiten beschouwing gelaten, mits de afwijking van de plaatsingseisen niet meer dan 1 m mag.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen, bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  4. d. openbare nutsvoorzieningen;
  5. e. water en oeverstroken.

De gronden die zijn bestemd voor 'Tuin' maken geen deel uit van het achtererfgebied zoals bedoeld in artikel 1, lid 1 Bijlage II Besluit omgevingsrecht dan wel diens rechtsopvolger.

3.2 Bouwregels

  1. a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van het bouwen van een bijbehorend bouwwerk aan de voorgevel van het hoofdgebouw, met dien verstande dat:
    1. 1. een erker slechts is toegestaan aan de voorgevel van het hoofdgebouw;
    2. 2. de diepte van een bijbehorend bouwwerk niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
    3. 3. de breedte van een bijbehorend bouwwerk ten hoogste 2/3e deel van de bestaande gevelbreedte mag bedragen, tot een maximum van 4 m;
    4. 4. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk ten hoogste gelijk is aan die van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw tot een maximum van 3,5 m;
    5. 5. deze regeling niet geldt voor hoofdgebouwen op gronden ter plaatse van de aanduiding "overige zone - bouwvlaktype Koolboet" zoals opgenomen in de aangrenzende bestemming 'Wonen -Vrijstaand'.
  1. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. 1. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen voor de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg en het openbaar groen gesitueerde hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
    2. 2. in afwijking van sub 1 geldt voor erfafscheidingen in de vorm van een toegangspoort dat:
      • de bouwhoogte niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
      • de breedte niet meer dan 3 m mag bedragen;
      • de toegangspoort moet zijn uitgevoerd met een transparante en luxe uitstraling in aansluiting op een ten tijde van de bouw van de toegangspoort aanwezige groene erfafscheiding;
    3. 3. de bouwhoogte van overige erf- en perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    4. 4. voor het overige mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 1 voor het bouwen van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk achter de achtergevel van het hoofdgebouw en in het verlengde van de zijgevels van het hoofdgebouw, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
  2. b. het bepaalde in lid 3.2, sub a, ter plaatse van de aanduiding "overige zone - afwijking afstand hoofdgebouw tot zijdelingse perceelgrens" voor het bouwen van een hoofdgebouw buiten het bouwvlak zoals opgenomen in de bestemming 'Wonen - Vrijstaand', mits:
    1. 1. het bouwen buiten het bouwvlak niet meer is dan 1 m aan één zijde van het bouwvlak; en,
    2. 2. de breedte van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan de breedte van het bouwvlak; en,
    3. 3. de afstand van het hoofdgebouw ten minste:
      • 2 m om 4 m is, dan wel;
      • 4 m om 2 m is.
  3. c. het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 1 voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk aan de zijgevel van het hoofdgebouw, met dien verstande dat:
    1. 1. de afstand tussen het bijbehorende bouwwerk en de zijdelingse perceelsgrens ten minste 3 m moet bedragen;
    2. 2. de diepte van een bijbehorend bouwwerk ten hoogste 1 m mag bedragen;
    3. 3. het bijbehorende bouwwerk op ten minste 1 m gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
    4. 4. de breedte van een bijbehorend bouwwerk ten hoogste 2/3de deel van de bestaande gevelbreedte van het hoofdgebouw mag bedragen, tot een maximum van 4 m,

mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving zoals beschreven in het stedenbouwkundig beeldkwaliteitsplan Westrand Sint Pancras dan wel diens rechtsopvolger;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met een functie voor zowel het verkeer met een doorgaand karakter als voor de ontsluiting van aanliggende gronden;
  2. b. parkeren;
  3. c. sport- en speelvoorzieningen;
  4. d. groenvoorzieningen;
  5. e. openbare nutsvoorzieningen;
  6. f. water en oeverstroken;
  7. g. kunstobjecten;
  8. h. standplaatsen,

met dien verstande dat:

  • in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermbeplanting, voorzieningen voor voetgangers en fietsers, bushaltes, rotondes en dergelijke zijn begrepen;
  • de bestemming, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling om te voldoen aan de richtlijnen voor de verkeersveiligheid, niet in een ingrijpende wijziging van het profiel voorziet.

4.2 Bouwregels

  1. a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  1. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. 1. de bouwhoogte van sport- en speelvoorzieningen zoals bedoeld in lid 4.1, onder c, mag niet meer dan 6 m bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging, kunstobjecten en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 3 m bedragen;
    3. 3. het bouwen van ondergrondse containers is toegestaan.

Artikel 5 Wonen - Dubbel

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Dubbel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. levensloopbestendig wonen, uitsluitend in de vorm van (half)vrijstaande woningen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. sport- en speelvoorzieningen;
  4. d. openbare nutsvoorzieningen;
  5. e. verkeer- en verblijfsvoorzieningen;
  6. f. water en oeverstroken,

Ten aanzien van aan huis verbonden beroepen en bedrijven geldt dat een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken op gronden als bedoeld in lid 5.1, sub a mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven, mits:

  1. 1. de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
  2. 2. de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt;
  3. 3. de ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling van een aan huis verbonden beroep of bedrijf met de woonfunctie in overeenstemming is;
  4. 4. het geen detailhandel en/of horeca betreft, anders dan genoemd in de van deze regels deel uitmakende als Bijlage 1 opgenomen 'Staat van Bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven';
  5. 5. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven plaatsvindt;
  6. 6. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt;
  7. 7. de activiteit geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
  8. 8. het aan huis verbonden beroepen betreffen die:
    1. a. passen binnen de in Artikel 1, sub 3 genoemde omschrijving;
  9. 9. het aan huis verbonden bedrijven betreft die vallen binnen de van deze regels deel uitmakende als Bijlage 1 opgenomen 'Staat van Bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven', dan wel daarmee is gelijk te stellen voor wat betreft de milieugevolgen voor de omgeving.

De regels zoals opgenomen in Artikel 10, Algemene bouwregels, zijn tevens van toepassing op de bestemming.

5.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken die binnen het bouwvlak worden gebouwd gelden de volgende regels:
    1. 1. als hoofdgebouwen mogen uitsluitend (half)vrijstaande woningen (ten hoogste 2 aaneengebouwd) worden gebouwd;
    2. 2. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
    3. 3. het aantal woningen mag niet meer dan het aangegeven aantal woningen ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" per bouwvlak bedragen;
    4. 4. de goot- en bouwhoogte mag niet meer dan de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)" bedragen.
  1. b. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:
    1. 1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 50% van de oppervlakte van het erf dat zich op meer dan 1 m afstand achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde hoofdgebouw bevindt, met inachtneming van het bepaalde in lid 5.2, onder c en d.
  1. c. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen die buiten het bouwvlak worden gebouwd gelden de volgende regels:
    1. 1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer dan 50 m² bedragen, met dien verstande dat:
      • indien het bouwperceel groter is dan 500 m² de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen ten hoogste 75 m² mag bedragen;
      • de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen niet meer dan 20 m² mag bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3 m bedragen;
    3. 3. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen;
    4. 4. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen.
  1. d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. 1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    2. 2. per bouwperceel mag niet meer dan 1 zwembad worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
      • de oppervlakte van het zwembad niet meer dan 40 m² mag bedragen;
      • het zwembad ten minste 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw dient te worden gebouwd;
      • de afstand van het zwembad tot de perceelgrens niet minder dan 3 m mag bedragen;
      • de bouwhoogte van het zwembad niet meer dan 1 m boven het peil mag bedragen;
    3. 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruiken van gronden en bouwwerken voor recreatieve bewoning;
  • het gebruiken van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning.

Artikel 6 Wonen - Vrijstaand

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Vrijstaand' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. levensloopbestendig wonen, uitsluitend in de vorm van vrijstaande woningen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. sport- en speelvoorzieningen;
  4. d. openbare nutsvoorzieningen;
  5. e. verkeer- en verblijfsvoorzieningen;
  6. f. water en oeverstroken,

Ten aanzien van aan huis verbonden beroepen en bedrijven geldt dat een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken op gronden als bedoeld in lid 6.1,sub a mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven, mits:

  1. 1. de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
  2. 2. de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt;
  3. 3. de ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling van een aan huis verbonden beroep of bedrijf met de woonfunctie in overeenstemming is;
  4. 4. het geen detailhandel en/of horeca betreft, anders dan genoemd in de van deze regels deel uitmakende als Bijlage 1 opgenomen 'Staat van Bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven';
  5. 5. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven plaatsvindt;
  6. 6. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt;
  7. 7. de activiteit geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
  8. 8. het aan huis verbonden beroepen betreffen die:
    1. a. passen binnen de in Artikel 1, sub 3 genoemde omschrijving;
  9. 9. het aan huis verbonden bedrijven betreft die vallen binnen de van deze regels deel uitmakende als Bijlage 1 opgenomen 'Staat van Bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven', dan wel daarmee is gelijk te stellen voor wat betreft de milieugevolgen voor de omgeving.

De regels zoals opgenomen in Artikel 10, Algemene bouwregels, zijn tevens van toepassing op de bestemming.

6.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken die binnen het bouwvlak worden gebouwd gelden de volgende regels:
    1. 1. als hoofdgebouwen mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;
    2. 2. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
    3. 3. hoofdgebouwen op gronden ter plaatse van de aanduiding "overige zone - bouwvlaktype Koolboet" dienen te worden gebouwd met dezelfde hoofdvorm en gevelbeeld als van de bestaande koolboet;
    4. 4. het aantal woningen mag niet meer dan 1 woning per bouwvlak bedragen;
    5. 5. de goot- en bouwhoogte mag niet meer dan de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)" bedragen.
  1. b. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:
    1. 1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 50% van de oppervlakte van het erf dat zich op meer dan 1 m afstand achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde hoofdgebouw bevindt, met inachtneming van het bepaalde in lid 6.2, onder c en d.
  1. c. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen die buiten het bouwvlak worden gebouwd gelden de volgende regels:
    1. 1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken overkappingen mag niet meer dan 50 m² bedragen, met dien verstande dat:
      • indien het bouwperceel groter is dan 500 m² de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen ten hoogste 75 m² mag bedragen;
      • de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen niet meer dan 20 m² mag bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3 m bedragen;
    3. 3. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen;
    4. 4. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen.
  1. d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. 1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    2. 2. per bouwperceel mag niet meer dan 1 zwembad worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
      • de oppervlakte van het zwembad niet meer dan 40 m² mag bedragen;
      • het zwembad ten minste 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw dient te worden gebouwd;
      • de afstand van het zwembad tot de perceelgrens niet minder dan 3 m mag bedragen;
      • de bouwhoogte van het zwembad niet meer dan 1 m boven het peil mag bedragen;
    3. 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruiken van gronden en bouwwerken voor recreatieve bewoning;
  • het gebruiken van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  • het bedrijfsmatig exploiteren van het zwembad (het zwembad is bestemd voor eigen gebruik);
  • het op zodanige wijze onttrekken van water aan de bodem dat een verlaging van de grondwaterstand in de omgeving plaatsvindt, waardoor funderingen van naburige bouwwerken kunnen worden aangetast;
  • het gebruiken van het zwembad op een voor de omgeving schadelijke of hinderlijke wijze.

Artikel 7 Wonen - Woongebouw

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Woongebouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. levensloopbestendig wonen, al dan niet in combinatie met:
    1. 1. maatschappelijke voorzieningen ten behoeve van zorg;
    2. 2. aan huis verbonden beroepen of bedrijven;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. openbare nutsvoorzieningen;
  4. d. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  5. e. water en oeverstroken;
  6. f. sport- en speelvoorzieningen.


Ten aanzien van aan huis verbonden beroepen en bedrijven geldt dat een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken op gronden als bedoeld in lid 7.1, sub a mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven, mits:

  1. 1. de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
  2. 2. de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt;
  3. 3. de ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling van een aan huis verbonden beroep of bedrijf met de woonfunctie in overeenstemming is;
  4. 4. het geen detailhandel en/of horeca betreft, anders dan genoemd in de van deze regels deel uitmakende als Bijlage 1 opgenomen 'Staat van Bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven';
  5. 5. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven plaatsvindt;
  6. 6. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt;
  7. 7. de activiteit geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
  8. 8. het aan huis verbonden beroepen betreffen die passen binnen de in Artikel 1, sub 3 genoemde omschrijving;
  9. 9. het aan huis verbonden bedrijven betreft die vallen binnen de van deze regels deel uitmakende als Bijlage 1 opgenomen 'Staat van Bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven', dan wel daarmee is gelijk te stellen voor wat betreft de milieugevolgen voor de omgeving.

7.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    1. 1. als gebouw mogen uitsluitend woongebouwen worden gebouwd;
    2. 2. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met uitzondering van bijbehorende bouwwerken met een gezamenlijk oppervlak van 50 m2 per bestemmingsvlak en een goot- en bouwhoogte van niet meer dan 3 m respectievelijk 5 m;
    3. 3. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden”;
    4. 4. de goot- en bouwhoogte van woongebouwen mag niet meer dan respectievelijk 6 m en 12 m bedragen;
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:
    1. 1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 2 m bedragen;
    3. 3. de oppervlakte van overkappingen mag niet meer dan 20 m² bedragen en de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;
    4. 4. een overkapping dient achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw te worden gebouwd; de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

7.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • het gebruiken of laten gebruiken van bijgebouwen voor zelfstandige en recreatieve bewoning.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming) tevens bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

8.2 Bouwregels

Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:

  1. a. Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient te zijn opgesteld door een ter zake kundig bureau op het terrein van archeologische monumentenzorg.
  1. b. Indien uit het in lid 8.2, sub a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1.1 onder "opgraving" jo. artikel 5.1 van de Erfgoedwet;
    3. 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  1. c. De verplichting in lid 8.2, sub a geldt niet voor bouwplannen die:
    1. 1. betrekking hebben op een oppervlakte van maximaal 50 m2 en met een diepte van maximaal 40 cm;
    2. 2. op dezelfde locatie met dezelfde oppervlakte worden gebouwd dan wel herbouwd.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 40 cm;
    2. 2. het graven van watergangen;
    3. 3. het verlagen van het waterpeil.
  1. b. Een omgevingsvergunning als bedoeld lid 8.3, sub a wordt slechts verleend indien:
    1. 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    2. 2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
    3. 3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
      • een verplichting tot het doen van opgravingen; of
      • een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumenten zorg;
    4. 4. indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in lid 8.3, sub b, onder 3 wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
  1. c. Het verbod als bedoeld lid 8.3, sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    1. 1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het in werking treden van het plan;
    2. 2. het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
    3. 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    4. 4. op archeologisch onderzoek gericht zijn.

8.4 Wijzigingsbevoegdheid

  1. a. Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
  1. b. Alvorens de lid 8.4, sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

In aanvulling op de bouwregels behorende bij de bestemmingen waarin woningen zijn toegestaan gelden voor dakkapellen en dakopbouwen de volgende aanvullend bouwregels.

10.1 Dakkapellen

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met dit bestemmingsplan, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor risicovolle inrichtingen;
  2. b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  3. c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen;
  4. d. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  5. e. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak voor ondergronds bouwen;
  6. f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bed & breakfast;
  7. g. het gebruik van gronden ten behoeve van paardenbakken.

Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels

12.1 Gebiedsaanduiding "overige zone - voorwaardelijke verplichtingen"

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

13.1 Afwijkingsmogelijkheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, teneinde deze bij de definitieve uitmeting van het plan in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie;
  2. b. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. d. het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes en openbare lichtmasten waarvan de bouwhoogte niet meer dan 15 m mag bedragen;
  5. e. het bepaalde in het plan en toestaan dat bouwwerken ten behoeve van openbare (nuts)voorzieningen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    1. 1. de oppervlakte per gebouwtje niet meer dan 30 m² bedraagt;
    2. 2. de bouwhoogte per gebouwtje niet meer dan 3 m bedraagt.
  6. f. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden met ten hoogste 25 cm, indien sprake is van een overschrijding die het gevolg is van het aanbrengen van isolatie bij hoofdgebouwen.

13.2 Toetsingscriteria

De in lid 13.1 bedoelde omgevingsvergunningen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de verschijningsvorm van karakteristieke gebouwen;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid.

Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels

14.1 Algemeen

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerk van openbaar nut mag worden gebouwd tot een maximum inhoud van 400 m³ en een maximum bouwhoogte van 4 m.

Artikel 15 Overige Regels

15.1 Specifieke gebruiksregels

In aanvulling op de specifieke gebruiksregels behorende bij de bestemmingen gelegen in het lint zoals weergegeven in Bijlage 2 Gebiedskaart Het lint behorende bij deze regels, gelden de volgende aanvullende specifieke gebruiksregels:


Tot een strijdig gebruik, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van gronden en bouwwerken voor het wonen in de tweede lijn;
  • het gebruik van gronden en bouwwerken voor ondergeschikte kamerverhuur;
  • het gebruik van gronden en bouwwerken voor het splitsen van bouwwerken;
  • het gebruik van gronden en bouwwerken als recreatiewoning en bed & breakfast.

15.2 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 15.1 voor het gebruiken van karakteristieke en beeldbepalende bijgebouwen ten behoeve van het wonen in de tweede lijn, met dien verstande dat:
    1. 1. wonen in de tweede lijn uitsluitend is toegestaan in Het lint als bedoeld in de bij deze regels behorende Bijlage 2 'Gebiedskaart Het lint';
    2. 2. wonen in de tweede lijn uitsluitend is toegestaan in karakteristieke en beeldbepalende bijgebouwen;
    3. 3. wonen in de tweede lijn niet mag leiden tot meer dan 1 hoofdgebouw per bouwperceel;
    4. 4. de bouwregels van de betreffende bestemming van overeenkomstige toepassing zijn;
    5. 5. geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk mag ontstaan.
  1. b. voor het gebruiken van hoofdgebouwen en karakteristieke en beeldbepalende bijgebouwen ten behoeve van ondergeschikte kamerverhuur, met dien verstande dat:
    1. 1. de verhuur van kamers in hoofdgebouwen uitsluitend is toegestaan binnen de bestemmingen 'Wonen - Dubbel' en 'Wonen - Vrijstaand';
    2. 2. de verhuur van kamers in bijgebouwen uitsluitend is toegestaan in karakteristieke en beeldbepalende bijgebouwen;
    3. 3. de gezamenlijke oppervlakte aan ondergeschikte kamerverhuur per bouwperceel bestemd voor 'Wonen - Dubbel' niet meer mag bedragen dan 40 m²;
    4. 4. de gezamenlijke oppervlakte aan ondergeschikte kamerverhuur per bouwperceel bestemd voor 'Wonen - Vrijstaand' niet meer mag bedragen dan 50 m²;
    5. 5. de te verhuren kamer(s) uitsluitend gebruik mogen maken van gedeelde voorzieningen als keuken, douche etc.;
    6. 6. de te verhuren kamer(s) geen eigen opgang mogen hebben;
    7. 7. geen afbreuk mag worden gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;
    8. 8. geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk mag ontstaan.
  1. c. lid 15.1 voor het gebruiken van hoofdgebouwen voor splitsing, met dien verstande dat:
    1. 1. uitsluitend een hoofdgebouw in de bestemming 'Wonen - Vrijstaand' mag worden gesplitst in niet meer dan twee woningen;
    2. 2. na splitsing van een hoofdgebouw mag bestaan uit een bovenwoning en een benedenwoning, horizontale splitsing;
    3. 3. indien sprake is van een stolp mag na splitsing het hoofdgebouw tevens bestaan uit een linkerwoning en een rechterwoning, verticale splitsing;
    4. 4. het splitsen van een hoofdgebouw in twee woningen niet leidt tot extra bouwrechten ten opzichte van het oorspronkelijke hoofdgebouw;
    5. 5. geen sprake mag zijn van aantasting van het bestaande straat- en bebouwingsbeeld;
    6. 6. geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk mag ontstaan.
  1. d. lid 15.1 voor het gebruiken van hoofdgebouwen en karakteristieke en beeldbepalende bijgebouwen ten behoeve van een recreatiewoning en/of bed & breakfast, met dien verstande dat:
    1. 1. het gebruik als recreatiewoning en/of bed & breakfast uitsluitend is toegestaan in Het lint als bedoeld in de bij deze regels behorende Bijlage 2 'Gebiedskaart Het lint';
    2. 2. een recreatiewoning en/of bed & breakfast in hoofdgebouwen uitsluitend is toegestaan binnen de bestemmingen 'Wonen - Dubbel' en 'Wonen - Vrijstaand';
    3. 3. een recreatiewoning en/of bed & breakfast in bijgebouwen uitsluitend is toegestaan in karakteristieke en beeldbepalende bijgebouwen;
    4. 4. de bouwregels van de betreffende bestemming van overeenkomstige toepassing zijn;
    5. 5. de gezamenlijke oppervlakte van een recreatiewoning en/of bed & breakfast per bouwperceel bestemd voor 'Wonen - Dubbel' niet meer mag bedragen dan 40 m²;
    6. 6. de gezamenlijke oppervlakte van een recreatiewoning en/of bed & breakfast per bouwperceel bestemd voor 'Wonen - Vrijstaand' niet meer mag bedragen dan 50 m²;
    7. 7. geen afbreuk mag worden gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;
    8. 8. geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk mag ontstaan.

15.3 Parkeernormen en laad- en losvoorzieningen bouwen, gebruik, afwijking en wijziging

  1. a. Bij de verlening van:
    1. 1. een omgevingsvergunning voor het bouwen; en/of
    2. 2. een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering; en/of
    3. 3. een omgevingsvergunning voor het afwijken,
      dient, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van:
      • een te verwachten behoefte aan het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen en/of andere voertuigen krachtens een voorschrift verbonden aan de omgevingsvergunning in voldoende mate verzekerd te zijn dat voldoende parkeervoorzieningen zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort en dat deze parkeervoorzieningen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden;
      • een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort en dat deze laad- en losvoorzieningen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden.
  1. b. Bij de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid dient, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van:
    1. 1. een te verwachten behoefte aan het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen en/of andere voertuigen krachtens een voorschrift verbonden aan de omgevingsvergunning in voldoende mate verzekerd te zijn dat voldoende parkeervoorzieningen zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort en dat deze parkeervoorzieningen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden;
    2. 2. een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort en dat deze laad- en losvoorzieningen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden.
  1. c. Van voldoende mate van parkeervoorzieningen zoals bedoeld in sub a en/of sub b is sprake indien is voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in het parkeerbeleid Nota Parkeernormen 2016 zoals vastgesteld op 13 december 2016, dan wel het vastgestelde parkeerbeleid zoals dat geldt op het tijdstip van indiening van de aanvraag als bedoeld in sub a en/of sub b voor het bouwen en/of voor een gebruiksverandering en/of afwijking of het wijzigen.
  1. d. Van voldoende mate van laad- en losvoorzieningen voor het laden en lossen van goederen zoals bedoeld in sub a en/of sub b is sprake indien is voldaan aan de normen zoals opgenomen in het ASVV 2012 (uitgave van het CROW), dan wel het geldende ASVV 2012 (uitgave van het CROW) zoals dat geldt op het tijdstip van indiening van de aanvraag als bedoeld in sub a en/of sub b voor het bouwen en/of voor een gebruiksverandering en/of afwijking of het wijzigen.
  1. e. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in sub a en/of sub b:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeervoorzieningen en/of laad-en losvoorzieningen wordt voorzien,
      met dien verstande dat bij toepassing van deze afwijking tevens rekening dient de worden gehouden met de bereikbaarheid van de hulpdiensten.
  2. f. De afwijking als bedoeld in sub e kan uitsluitend worden toegepast, indien is aangetoond dat:
    1. 1. de parkeerdruk op de omgeving niet toeneemt; en
    2. 2. de parkeerdruk op de omgeving niet wordt vergroot; en
    3. 3. geen sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  1. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met niet meer dan 10%.
  1. 3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  1. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  1. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  1. 4. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

'Regels van het bestemmingsplan Westrand in Sint Pancras'

Aldus vastgesteld door de gemeenteraad in de vergadering van 13-09-2022.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Ligging Van Het Plangebied En Planvoornemen

Het plangebied van dit bestemmingsplan betreft de zogeheten Westrand in Sint Pancras en is aan de westzijde van het dorp Sint Pancras gesitueerd, in grote lijnen tussen de Benedenweg en de Gedempte Veert. Het ligt in de bedoeling om de huidige achterkantsituatie in deze Westrand te ontwikkelen naar een voorkantsituatie. Het gaat daarbij om woningbouw in diepe achtertuinen van tientallen perceeleigenaren langs de Gedempte Veert. De hiertoe in het leven geroepen vereniging van eigenaren wil op 38 van de 90 percelen een woning realiseren. Het wordt, ten opzichte van de bestaande woningen, mogelijk om vrijstaande, dan wel twee-onder-één kapwoningen te realiseren. De realisatie is voorzien aan de achterzijde van de bestaande woningen. In totaal maakt dit bestemmingsplan 86 woningen mogelijk, te weten:

  • 11 appartementen in een woongebouw;
  • 67 vrijstaande woningen;
  • 8 dubbele (twee-onder-één-kap)woningen.

1.2 Voortraject

In 2011 is de gebiedsvisie vastgesteld door de raad van de toenmalige gemeente Langedijk. Dit vormt een eerste ruimtelijk kader voor toekomstige woningbouw op de percelen tussen de Benedenweg en de Gedempte Veert. Eind 2016 heeft de toenmalige gemeenteraad van Langedijk het besluit genomen een gewijzigd kostenverhaal toe te passen voor de verdere ontwikkeling.

In oktober 2017 zijn de voormalige gemeente Langedijk en de coöperatie Gedempte Veert vervolgens een intentieovereenkomst aangegaan voor de ontwikkeling van het gebied. De gemeente heeft (ruimtelijke) uitgangspunten geformuleerd, waarbinnen zij de woningbouwontwikkeling wil faciliteren. Het college heeft op 31 oktober 2017 deze uitgangspunten vastgesteld. Op grond daarvan is een stedenbouwkundig plan cq. beeldkwaliteitsplan uitgewerkt dat als Bijlage 1 bij deze toelichting is gevoegd. Dit document is op 29 januari 2019 door de gemeenteraad van toenmalig Langedijk vastgesteld. Hierin is meer op detailniveau beschreven aan welke ruimtelijke kaders de uiteindelijk 76 te bebouwen kavels dienen te voldoen. De uitwerkingstekening in Bijlage 2 geeft de kaartweergave hiervan. Ook is de verkaveling van gronden ter hoogte van Benedenweg 140 vastgesteld door de gemeenteraad omwille van een woongebouw met 11 appartementen, geschikt voor senioren, die ook is opgenomen in het stedenbouwkundig plan voor de gehele Westrand en in voorliggend bestemmingsplan. Vorengenoemde door de raad vastgestelde stukken hebben als onderlegger voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan gediend.

Voor de inrichting van de openbare ruimte geldt een door het college vastgesteld inrichtingsplan dat in samenspraak met de coöperatie en de klankbordgroep Westrand is opgesteld. De inrichtingstekening hiervan is als Bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen. De voorgenomen inrichting van de openbare ruimte gaat uit van de komst van een fietsstraat, waar auto's te gast zijn (door de wijze en karakter van weginrichting). De fietsstraat gaat uit van rood asfalt, middengeleiders en verstevigde grasstroken. De Gedempte Veert maakt bovendien onderdeel uit van het regionaal fietsnetwerk Schagen-Alkmaar-Heiloo-IJmond en de komst van een fietsstraat betekent dan ook een verbetering van deze route.

De rand bij het Vroonermeer wordt verder opnieuw ingericht, waarmee een fraaie ruimtelijke afronding aan de westzijde van het dorp wordt gerealiseerd. Zo wordt een natuurvriendelijke oever met steiger aangelegd. Naast de huidige trailerhelling wordt ook parkeerplaatsen en straatmeubilair toegevoegd waardoor het gebied een opwaardering krijgt.

1.3 Huidig Juridisch-planologisch Regime

Op het plangebied is momenteel het voorbereidingsbesluit Westrand Sint Pancras van kracht, als vastgesteld op 15-12-2020 en waarvoor een looptijd van 1 jaar geldt. Het voorverbereidingsbesluit regelt in aanloop naar de vaststelling van voorliggend nieuwe bestemmingsplan dat het verboden is tot die tijd gronden en/of bouwwerken in het gebied te wijzigen. Het nieuwe bestemmingsplan vervangt het voorheen geldende juridisch-planologisch kader als opgenomen in het bestemmingsplan Sint Pancras 2012, als vastgesteld op 28-05-2013.

Onderstaand is het plangebied van het voorbereidingsbesluit weergegeven. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt goeddeels hierbinnen. Gronden waar geen wijzigingen in het huidige juridisch-planologisch regime worden doorgevoerd zijn buiten voorliggend bestemmingsplan gehouden. Voorts is de aangrenzende Gedempte Veert in dit bestemmingsplan opgenomen. Voor deze infrastructuur is namelijk gebleken dat geen sprake was van een actueel en passende bestemmingsplanregeling. Dat is met dit bestemmingsplan nu hersteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1980.BPSP2012part007-va01_0001.png"

Figuur 1. Weergave van gebied met voorbereidingsbesluit (links) en huidig bestemde situatie in geldend bestemmingsplan Sint Pancras 2012 (rechts)

1.4 Doelstelling

Met dit bestemmingsplan worden ten behoeve van het planvoornemen nieuwe juridisch-planologische kaders voor de betrokken gronden vastgelegd. De doelstelling van dit bestemmingsplan is daarmee dan ook het bieden van een passende juridisch-planologische regeling voor de gronden in het plangebied om invulling te geven aan het planvoornemen ter plaatse. Dit bestemmingsplan is daarmee ontwikkelingsgericht van karakter.

1.5 Leeswijzer

Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 op het relevante overheidsbeleid ingegaan. Een omschrijving van de omgevingsaspecten, uit oogpunt van milieu en planologie bezien, is in het daaropvolgende hoofdstuk 3 opgenomen. In hoofdstuk 4 is de toelichting op de juridische vormgeving van dit bestemmingsplan gegeven en de hiervoor te volgen procedure. Tot slot is in hoofdstuk 5 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet. Bij dit bestemmingsplan zijn verder verschillende bijlagen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen wetten, regels en beleid van het Rijk, de provincie, regionaal gevoerd beleid op intergemeentelijk niveau en de gemeente.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

"Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig"

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in de volgende drie rijksdoelen uitgewerkt:

  1. 1. vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  2. 2. verbeteren van de bereikbaarheid;
  3. 3. zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet van het rijksbeleid waarbij 13 nationale belangen aan de orde zijn die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het Kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

2.1.2 Nationale Omgevingsvisie (2020)

"Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving"

Vanaf 2022 zal de Omgevingswet in werking treden. Onderdeel daarvan is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. Op 11 september 2020 is de definitieve NOVI naar de Tweede Kamer gestuurd.


De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:

  • ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
  • de economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • de steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

  • slimme combinaties maken waar dat mogelijk is;
  • de kenmerken van het gebied centraal stellen;
  • niet uitstellen of doorschuiven.

2.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd.

Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13. Hiermee vraagt het Rijk om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).


Artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder voor duurzame verstedelijking moet voldoen. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Als definitie voor stedelijke ontwikkeling is in het Bro opgenomen: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".

In de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt wordt een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling gegeven (en voor zover buiten het bestaand stedelijk gebied gesitueerd ook een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien). Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw, planologisch ruimtebeslag. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologisch regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

Vanwege voorliggend planvoornemen van dit bestemmingsplan heeft in paragraaf 3.9 van deze toelichting toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking plaatsgevonden.

2.2 Provinciaal Beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050

"Balans tussen economische groei en leefbaarheid"

De verwachte Omgevingswet zal veel bestaande wetgeving op het gebied van de ruimtelijke ordening en milieu vervangen. De Provincie Noord-Holland anticipeert hierop door als eerste stap, samen met stakeholders en inwoners, de Omgevingsvisie NH2050 op te stellen als opvolger van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 uit 2010. De omgevingsvisie is vormvrij en bevat een geheel nieuwe, de provincie zelfbindende, visie die gedragen wordt door zoveel mogelijk partijen. Hiervoor zijn verschillende participatievormen ingezet (co-creatie, consultatie) en is zowel online als offline het gesprek met belanghebbenden en belangstellenden aangegaan. De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 door Provinciale Staten (PS) vastgesteld.


Doel van de provincie met de omgevingsvisie is dat iedereen die in Noord-Holland woont, werkt en op bezoek komt een prettige leefomgeving aantreft. Nu, maar ook in de toekomst. De provincie stuurt aan op "balans tussen economische groei en leefbaarheid", dat als leidend thema wordt gezien. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is daarnaast voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Een economisch vitale provincie kan andersom weer bijdragen aan het welzijn en de leefbaarheid. In samenhang bekeken zijn in dit kader randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met grote thema's als klimaatverandering, energietransitie, veranderende economieën, volkshuisvesting, bodemdaling en verminderde biodiversiteit.


De provincie ontwikkelt ten behoeve van leefomgevingskwaliteit - passend bij de context - zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond. In de omgevingsvisie zijn hiervoor vijf samenhangende bewegingen benoemd, op basis van ruim 20 ontwikkelprincipes voor een toekomstige leefomgeving, te weten:

  1. 1. Dynamisch schiereiland - hierin is het benutten van de unieke ligging van Noord-Holland, te midden van water, leidend, waarbij de kustverdediging vooropstaat en toeristisch-recreatieve kansen kunnen worden gegrepen en natuurwaarden toegevoegd.
  2. 2. Metropool in ontwikkeling - hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad gaat functioneren en dat de reikwijdte van de metropool groter wordt, waarbij door het ontwikkelen van een samenhangend metropolitaan systeem de agglomeratiekracht wordt vergroot.
  3. 3. Sterke kernen, sterke regio's - deze beweging gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die daarmee het voorzieningenniveau in de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden en de kernen hun herkenbare identiteit behouden.
  4. 4. Nieuwe energie - hierbij gaat het over het benutten van de economische kansen van de energietransitie en circulaire economie.
  5. 5. Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving - deze beweging betreft het ontwikkelen van natuurwaarden (en vergroten van biodiversiteit) in combinatie met het versterken van een economisch duurzame agrifoodsector.

In de aanpak om ambities waar te maken, wordt de geldende sturingsfilosofie 'lokaal wat kan, regionaal wat moet' voortgezet. Aan de omgevingsvisie ligt een PlanMER ten grondslag waarin is geconcludeerd dat de gehanteerde ontwikkelprincipes de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren.

2.2.2 Omgevingsverordening Noord-Holland (2020)

De ambities, ontwikkelprincipes en sturingsfilosofie uit de Omgevingsvisie NH2050 zijn vertaald in provinciale regels die in de op 22 oktober 2020 door Provinciale Staten vastgestelde Omgevingsverordening Noord-Holland zijn verankerd. De omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking van de omgevingsvisie met betrekking tot het handelen van anderen.


De uitgangspunten van de Omgevingswet vertalen zich voor de provincie in een andere, nieuwe manier van werken. De provincie heeft het opstellen van de omgevingsverordening dan ook als kans gezien om dingen anders aan te pakken, in de geest van de Omgevingswet. De regels van de omgevingsverordening zijn daarom op een vernieuwende manier opgesteld; meer gericht op het 'hoe' (hoe tot een goede fysieke leefomgeving te komen) in plaats van op het 'wat' (verbodsbepalingen en uitzonderingen daarop). Het gaat meer om het doel dan om het middel, waarbij kwalitatieve normen de plaats innemen van kwantitatieve.

De omgevingsverordening is in samenspraak met provinciale partners ontwikkeld. De provincie geeft aan met de omgevingsverordening een groot vertrouwen in initiatiefnemers en andere overheden te hebben en is daarom terughoudend met het opstellen van regels. Het provinciale doel (alsmede uitdaging) is uiteindelijk een eenvoudiger, duidelijker en meer integraal systeem van provinciale regels. Met meer ruimte voor lokaal en regionaal maatwerk en bestuurlijke afwegingsruimte.

2.2.3 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018

Gedeputeerde Staten hebben op 10 april 2018 de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 vastgesteld. In dit beleidskader is door de provincie aangegeven welke landschappelijke en cultuurhistorische elementen overwogen moeten worden bij (ruimtelijke) ontwikkelingen en uitgangspunt kunnen zijn voor plannen. De leidraad geeft gebiedsgerichte én ontwikkelingsgerichte beschrijvingen en biedt daarmee toepasbare informatie over de manier waarop ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. De Leidraad 2018 is in de Provinciale Ruimtelijke Verordening verankerd in artikel 15 (ruimtelijke kwaliteitseis). De Leidraad is bestudeerd ten behoeve van het planvoornemen van dit bestemmingsplan. Uit de leidraad komen, mede vanwege de stedelijke ligging, geen aanwijzingen voor het plangebied naar voren.

2.2.4 Provinciale Woonvisie 2010-2020 (2010)

In september 2010 is de Provinciale woonvisie 2010-2020: Goed wonen in Noord-Holland vastgesteld. Hiermee kiest de provincie wat betreft woningbouw voor een nadruk op de kwaliteit, naast de aantallen woningen. Doelstelling van de visie is dat de inwoners van Noord-Holland in 2020 beschikken over voldoende woningen met een passende kwaliteit in een aantrekkelijk woonmilieu. In de woonvisie zijn drie opgaven benoemd waarvoor de provincie zich gesteld weet:

  1. 1. De demografische ontwikkelingen vergrijzing, ontgroening en afnemende groei zijn trends die zich in de gehele provincie voordoen. Tegelijkertijd is een belangrijk kenmerk van die trends dat ze zich overal op een andere manier of snelheid voordoen. Dit maakt afstemmen en beleidsvorming op regionaal niveau des te belangrijker.
  2. 2. Een combinatie van maatschappelijke ontwikkelingen: individualisering en differentiatie van consumentenbehoeften, extramuralisering in de zorg en bewustwording van klimaatproblematiek.
  3. 3. Economische ontwikkelingen en de effecten daarvan op de woningmarkt. De betaalbaarheid en financieringsmogelijkheden staan onder druk, terwijl tegelijkertijd sprake is van vraaguitval en waardedaling in bestaand vastgoed. De precieze consequenties hiervan op de woningmarkt laten zich moeilijk aanzien.

Op basis van vorengaande opgaven en de ambities zijn drie speerpunten van beleid opgesteld. Dit betreft het verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten (en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning), het verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners en het verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.

Deze speerpunten zijn geconcretiseerd in opgaven voor de periode 2010-2020 die door de provincie en de regio’s moeten worden vertaald in afspraken in de Regionale Actie Programma’s (RAP’s).

2.3 Regionaal Beleid

2.3.1 Regionale Woonvisie Regio Alkmaar 2013-2020 (2013)

Het woonbeleid in de regio Alkmaar (waar de toenmalige gemeente Langedijk samen met de gemeenten Alkmaar, Bergen, Castricum, toenmalig Heerhugowaard en Heiloo deel van uitmaakt) is in de Regionale Woonvisie Regio Alkmaar 2013-2020 vastgelegd. De gemeenten en woningmarktpartijen in de regio werken intensief samen en maken afspraken over ieders rol op het terrein van wonen. De regionale woonvisie is opgesteld om als kader te kunnen dienen voor lokale woonvisies van de gemeenten en om richting te geven voor afspraken met marktpartijen. Daarbij wordt voldoende ruimte gelaten om op de lokale behoefte in te spelen. De raad van de voormalige gemeente Langedijk heeft op 03-07-2013 met de regionale woonvisie ingestemd.

In de regionale woonvisie is geconstateerd dat er thans in de regio getalsmatig geen grote knelpunten zijn, maar dat er op termijn wel schaarste in de goedkope voorraad kan komen en dat de regio met vergrijzing te maken krijgt. Wel is er nu sprake van een beperkte doorstroming in zowel koop als huur. Naast een kwantitatieve balans is er een verdelingsvraagstuk. De opgave is betaalbaarheid en het toevoegen van het juiste aanbod. Aanvullend is als visie op de woningmarkt door de regio gesteld dat zij een aantrekkelijke regio wil zijn waar de huidige en toekomstige inwoners graag willen blijven wonen en een gewenste wooncarrière kunnen maken.

Omdat het, anders dan voorheen, moeilijker is om een oplossing in de nieuwbouw te realiseren, moet juist nu de focus op het waarborgen van de totale voorraad in de regio worden gelegd. Daarnaast is het de uitdaging om te zorgen dat de aantallen nieuwbouw überhaupt gerealiseerd worden met aandacht voor het betaalbare segment. Het is daarbij zaak geworden om in te spelen op de daadwerkelijke behoeftes en mogelijkheden van de klant en de ontwikkelende partij. Tegelijk wil de regio waarborgen dat woningbouwplannen kwalitatief bijdragen aan de lokale voorraad. De regio stelt daarom dat ontwikkelende partijen en gemeenten gezamenlijk moeten zoeken naar het optimale bouwplan.

2.3.2 Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2020 (2017)

In navolging op het RAP 2011-2015 hebben de gemeenten in de regio Alkmaar in opdracht van de provincie Noord-Holland een Regionaal Actie Programma wonen (RAP) 2016-2020 laten opstellen. De regiogemeenten hebben afgesproken dat zij naast dit RAP met elkaar ook een convenant afsluiten. In het nieuwe RAP zijn voor de regio Alkmaar afspraken gemaakt over:

  • Een aanbod van woningen dat aansluit bij de vraag.
  • Woningbouwplannen die de regiogemeenten versterken.
  • Landelijke regelgeving (de Ladder voor duurzame verstedelijking).
  • Het aantal te bouwen woningen (op basis van de geprognosticeerde huishoudensgroei voor de gemeente).
  • Het versterken van woningmarktsegmenten waar een tekort aan is.
  • Het monitoren van de woningbouw en de behoefte.
  • Duurzaamheid van woningen en woningbouw.

Bij het opstellen van het Actieprogramma wonen zijn de stakeholders in de regio betrokken. Een belangrijk actiepunt in het RAP is de monitoring. Het gaat daarbij met name om het monitoren van de afspraak dat iedere gemeente zodanig bouwt dat niet meer dan het gemeentelijk aandeel in de prognose wordt benut. De regio volgt de ontwikkeling van de bouw van woningen en de vraag naar woningen nauwlettend om aan te sluiten op marktontwikkelingen, zowel in aantallen woningen als met de kwaliteit van woningen. Het opstellen van deze monitor sluit aan bij de verplichting vanuit de Uitvoeringsregeling regionale afspraken nieuwe stedelijke ontwikkelingen 2017 om het RAP aan te vullen met een gespecificeerde woningbouwprogrammering.

2.3.3 Waterplan Harenkarspel-Langedijk 2012-2016

De voormalige gemeente Langedijk en de voormalige gemeente Harenkarspel hebben in gezamenlijkheid met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) een waterplan opgesteld. Hierin is een beschrijving gegeven van de bestaande watersystemen, een visie waarbij Europese en landelijke regelgeving is vertaald naar de lokale situatie en een beschrijving van maatregelen die voortvloeien uit de wettelijk verplichte (noodzakelijke) en de gewenste maatregelen. De visie is opgesteld voor de periode tot 2030. Het uitvoeringsprogramma bevat maatregelen die in 2015 afgerond zouden zijn; een aantal maatregelen lopen door tot na 2015.

2.4 Gemeentelijk Beleid

2.4.1 Structuurvisie Langedijk 2012-2030 (2012)

Op het plangebied is de Structuurvisie 2012-2030 uit 2012 van toepassing. Met deze structuurvisie heeft de voormalige gemeente Langedijk de ruimtelijke ontwikkelingen voor de lange termijn weergegeven, waarmee het wilde inspelen op de demografische ontwikkelingen. Gekozen is voor een dorpse sfeer en een landelijk uitstraling, geen grote nieuwbouw meer buiten de bebouwde kom, maar zorgvuldige inbreiding op kleine schaal. Een aantrekkelijk woon- en leefklimaat voor oud en jong bieden draagvlak voor voorzieningen en detailhandel.

2.4.2 Omgevingsvisie Langedijk en Heerhugowaard (2021)

In het kader van de aanstaande Omgevingswet hebben de voormalige gemeenten Langedijk en Heerhogowaard in gezamenlijkheid en vooruitlopend op het samengaan van beide gemeenten een omgevingsvisie opgesteld die in oktober 2021 door beide gemeenteraden is vastgesteld. De omgevingsvisie betreft een langetermijnvisie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving die de eerdere gemeentelijke structuurvisie vervangt. De visie is gericht op goed wonen en leven, ruimte voor ondernemen en zorg voor kwaliteit. De omgevingsvisie is zelfbindend voor de gemeente, en brengt voor anderen geen verplichtingen met zich mee. Voor die anderen biedt de visie vooral aanknopingspunten voor samenwerking, de uitnodiging tot het nemen van initiatieven en bij te dragen aan de ontwikkeling van de gemeente. Op de gemeentelijke projectwebsite kan meer informatie over de inhoud worden verkregen.

2.4.3 Visie en missie gemeente Langedijk (2008)

In het beleidsdocument Visie en missie gemeente Langedijk 2008 is het beleid gericht op het behouden van Langedijk als een uitstekende woonomgeving, de ontwikkeling van de gemeente en daarbij de belangrijke waarden van de gemeente te behouden. Belangrijk is het karakter als landelijke gemeente met onder meer de daarbij behorende schaal. Uitgangspunt bij te bouwen woningen is de bestaande structuur. Het vergroten van de mogelijkheden voor recreatie (en toerisme), zoals het aanleggen van fiets- en wandelpaden, aanlegplaatsen voor vaartuigen en dergelijke kan de woonomgeving van Langedijk versterken. Het beleid is er echter niet op gericht om een grote toeristische gemeente te worden. De cultuurhistorie van de gemeente is een belangrijk onderdeel van het karakter. Er wordt gestreefd naar het behouden van het eigen karakter van de verschillende dorpen in de gemeente. Ook door het aanwezige water en de natuur in Langedijk herbergt het grondbied van de voormalige gemeente een uitstekende woonomgeving.

2.4.4 Ecologische structuurvisie 2012-2022

Het beleidsdocument Ecologische structuurvisie 2012-2020 is richtinggevend voor de integratie van ecologie bij ruimtelijke ontwikkelingen en voor het groen- en waterbeheer. Verder biedt het handvatten voor ruimtelijke projecten om natuur binnen de gemeentegrenzen te versterken. De visie kan ondersteuning bieden aan de identiteit van met name de bestaande natuurgebieden in het buitengebied en het vinden van de balans tussen natuur en ontwikkelmogelijkheden.

2.4.5 Gedragscode Flora- en faunawet Gemeente Langedijk

De Gedragscode Flora- en faunawet (Ffw) Gemeente Langedijk is een gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig beheer en onderhoud en bestendig gebruik. Op basis van de gedragscode kunnen werkzaamheden uitgevoerd worden. De gedragscode is geen vrijblijvend stuk waarmee werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden. De vrijstelling op het aanvragen van een ontheffing Ffw geldt pas als er daadwerkelijk en aantoonbaar volgens de gedragscode wordt gewerkt. De gedragscode ziet op daadwerkelijke realisatie van ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig beheer en onderhoud en bestendig gebruik. Daarmee heeft de gedragscode geen directe doorwerking in het bestemmingsplan. Overigens is per 1 januari 2017 de nieuwe Wet natuurbescherming in werking en kan herziening van de gedragscode hierop nodig zijn.

2.4.6 Woonvisie Langedijk 2014-2030 (2014)

Het beleid zoals vastgelegd in de Woonvisie 2005-2015 (vastgesteld in 2006) voldeed niet meer aan de huidige omstandigheden. Sinds de kredietcrisis eind 2008 is er heel wat veranderd in de woningbouwmarkt. In de woonvisie uit 2006 werd nog uitgegaan van een ‘maakbare’ woningmarkt. Een hoog sociaal programma voor de periode 2005-2009 werd geëist en dit was ook mogelijk vanwege de opbrengsten uit de vrije sector. De opbrengsten uit de vrije sector zijn tegenwoordig lager en onzekerder, maar de vraag naar sociale woningbouw (betaalbare koop en sociale huur) is eerder toe- dan afgenomen. Er is thans sprake van een markt die zich moet richten op de consumenten zijn wensen en mogelijkheden. Het is nu de tijd voor ‘vraaggestuurd bouwen’ en een uitdaging om hierop in te spelen gezien de financiële middelen. Daarnaast moet echter niet vergeten worden dat woningen voor een zeer lange tijd worden gerealiseerd en er niet te eenzijdig moet worden gebouwd.

Het is duidelijk dat het grondgebied van de voormalige gemeente Langedijk, net als bijna heel Nederland, de komende tijd steeds meer te maken krijgt met de vergrijzing. De vergrijzing wordt daarbij versterkt doordat jongeren wegtrekken en er steeds minder jongeren en jonge gezinnen zich vestigen in Langedijk. De vergrijzing leidt ertoe dat met name het aantal huishoudens de komende decennia nog toeneemt. Dit betekent dat er meer woningen nodig zijn. Maar aangezien veel senioren het liefst zo lang mogelijk in de eigen woning blijven wonen, ligt het niet voor de hand dat alle nieuwbouwwoningen uitsluitend geschikt moeten zijn voor senioren. De nieuwbouw moet bereikbaar en geschikt zijn voor alle doelgroepen en huishoudens. Betaalbaarheid is daarbij van belang, maar ook flexibiliteit en variëteit. In de Woonvisie Langedijk 2014-2030 wordt onder andere voorgesteld om uit te gaan van het minimumscenario qua woningbouw betreffende 1.910 woningen tot 2030 (dit is exclusief extra opgave extramuralisering). In de periode 2014 t/m 2030 wordt minimaal 30% aan betaalbare woningen (categorie 1 en 2) gerealiseerd.

2.4.7 Verkeer- en Vervoerplan Langedijk 2008-2018 (2009)

Het Verkeer- en Vervoerplan Langedijk 2008-2018 geeft de beleidskaders voor het verkeer- en vervoerbeleid tot 2018. Met het plan wordt een beleidskader geboden om de verkeersveiligheid en leefbaarheid zoveel mogelijk te verbeteren en de bereikbaarheid in en van het grondgebied van voormalig gemeente Langedijk te waarborgen. Ook is er een concreet actieplan toegevoegd met maatregelen op deze thema’s.

2.4.8 Welstandsnota Langedijk (2013)

In de Welstandsnota Langedijk is een overzicht van welstandseisen voor gebieden, gebouwen en dergelijke opgenomen. Het welstandsbeleid gaat uit van gebiedskwaliteiten met minimale regels waar het kan en maximale kwaliteitseisen waar het moet. Het plangebied ligt in deelgebied 4: woonbuurten 1940-1990 waarvoor een regulier welstandsregime geldt. Dergelijke woonbuurten uit de naoorlogse periode hebben een eenvoudig en recht stratenpatroon met herhaling van identieke woonblokken in rechte rooilijnen. De bebouwing bestaat vooral uit rijwoningen en sporadisch kleinschalige voorzieningen. Op wijk- en buurtniveau is sprake van architectonische samenhang. De inzet is om deze samenhang te behouden en respectvol om te gaan met de bestaande kwaliteiten en incidentele vernieuwingen goed in te passen.

2.4.9 Beleidsnota Cultuurhistorie Gemeente Langedijk (2011)

Op 15 februari 2011 heeft de gemeenteraad de Beleidsnota Cultuurhistorie Gemeente Langedijk 2011 samen met de Beleidskaart Archeologie vastgesteld. Voorts is er in 2014 een advies ten behoeve van de Beleidsnota opgesteld. In de aangepaste beleidsnota heeft de voormalige gemeente Langedijk haar beleid voor cultuurhistorie uiteengezet. Het streven naar een zorgvuldige omgang met het archeologisch erfgoed leidt tot verscheidene aanbevelingen die een verplicht en facultatief karakter hebben. Op de archeologische beleidskaart is weergegeven welke regels in de verschillende gebieden in de gemeente voor archeologie van toepassing zijn. Het plangebied ligt in een gebied waar archeologisch onderzoek wordt vereist bij een planomvang groter dan 10.000 m2 en ingrepen dieper dan 40 cm.

2.4.10 Beleidsprogramma klimaatadaptatie 2021-2026

De ambitie vanuit het Rijk is helder: Nederland is in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig ingericht. Om daar te komen weet elke gemeente waar de kwetsbaarheden liggen (weten), vertaalt elke gemeente de resultaten naar een adaptatiestrategie met concrete doelen (willen) en borgt elke gemeente de beleidsmatige en juridische doorwerking van deze ambitie (werken). Deze cyclus van weten-willen-werken wordt elke zes jaar herhaald, of eerder als daar aanleiding voor is. Gemeenten staan aan de lat om klimaatadaptieve maatregelen te stimuleren, faciliteren, reguleren en borgen.


Het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) is een gezamenlijk nationaal plan van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk met concrete acties en doelen voor de verantwoordelijke overheden. Binnen dit plan versnellen en intensiveren we de totstandkoming van een waterrobuuste en klimaatbestendige inrichting.


Het Beleidsprogramma klimaatadaptatie biedt concrete handvatten om de eerste belangrijke stappen te zetten in de periode van 2021-2026, zodat onze organisatie, inwoners, ondernemers en organisaties nog actiever aan de slag gaan met het thema klimaatadaptatie.


Om deze doelen te bereiken richten we ons in de periode 2021 – 2026 op de volgende speerpunten:

  • Binnen de gemeentelijke organisatie zijn we ons allemaal bewust van het thema, we handelen klimaatrobuust in de hele keten en we benutten waar mogelijk meekoppelkansen in de openbare ruimte.
  • De gemeente borgt haar doelstellingen in beleid, regelgeving en plantoetsing voor zowel de openbare als private ruimte.
  • Inwoners, ondernemers en organisaties zijn zich bewust van de gevolgen van klimaatverandering, hebben toegang tot middelen om klimaatadaptief te handelen en ondernemen in de private ruimte.

2.4.11 Gemeente Langedijk CO2-neutraal (2013)

De missie van de voormalige gemeente Langedijk was om in 2035 CO2-neutraal te zijn. In het rapport 'Gemeente Langedijk CO2-neutraal' uit 2013 wordt de huidige CO2-emissie in de gemeente in kaart gebracht en scenario’s opgesteld om de CO2-emissie binnen de gemeente in de periode tot 2035 tot nul te reduceren. Verkeer en vervoer door de bewoners en bedrijven bleek in 2011 verantwoordelijk voor een derde van de CO2-uitstoot. Woningbouw heeft ook een aandeel van een derde in de CO2-uitstoot. De overige uitstoot wordt veroorzaakt door bedrijven en de gemeentelijke organisatie. Het rapport bevat een advies waarin wordt aanbevolen om te starten met het zogenaamde 'Tien Projectenplan' en na uitvoering hiervan dit te evalueren en vervolgens gezamenlijk met alle betrokkenen de koers na 2035 verder in te vullen.

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten

Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan blijken. Uitgangspunt is dat er een goede omgevingssituatie bestaat. In de volgende paragrafen zijn de relevante milieukundige en planologische randvoorwaarden beschreven en beoordeeld op eventuele beperkingen voor het plangebied.

3.1 Ecologie (En Stikstof)

Normstelling en beleid
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk om aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot geldende wet- en regelgeving op het terrein van soortenbescherming en gebiedsbescherming. Deze beoordeling vindt plaats in relatie tot de Wet natuurbescherming (Wnb) die per 01-01-2017 in werking is getreden en het provinciale gebiedsgerichte natuurbeleid. Voor wat betreft de effecten op natuurwaarden moet onder meer aangegeven worden of er als gevolg van een plan vergunningen of ontheffingen noodzakelijk zijn en, zo ja, of deze verkregen kunnen worden.

De voormalige gemeente Langedijk beschikte over een Gedragscode Flora- en faunawet (Ffw) Gemeente Langedijk. De Ffw is per 01-01-2017 in de Wnb overgegaan. De gemeentelijke gedragscode is van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen en voor een bestendig beheer en onderhoud en bestendig gebruik van gronden. Op basis van de gedragscode kunnen werkzaamheden worden uitgevoerd. De gedragscode is geen vrijblijvend stuk waarmee werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden. De vrijstelling op het aanvragen van een ontheffing Ffw geldt pas als er daadwerkelijk en aantoonbaar volgens de gedragscode wordt gewerkt. De gedragscode ziet op daadwerkelijke realisatie van ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig beheer en onderhoud en bestendig gebruik. Daarmee heeft de gedragscode geen directe doorwerking in het bestemmingsplan.

Onderzoek

Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen van dit bestemmingsplan te toetsen, zijn onderzoeken in het kader van ecologie uitgevoerd naar de effecten van het planvoornemen op eventuele beschermde waarden in het plangebied en de omgeving daarvan

Soortenbescherming

Een verkennend natuuronderzoek naar de effecten op de natuurwaarden in het kader van natuurwet en -regelgeving is uitgevoerd en als Bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen. Hieruit volgt op het gebied van de soortenbescherming dat aanvullend moet worden gekeken naar de aanwezigheid van kerkuil, huismus, gierzwaluw, vleermuissoorten (gebouwen en bomen) en de aanwezigheid van kleine marterachtigen in het plangebied. Dat heeft plaatsgevonden in een (uitgebreide) natuurtoets die in Bijlage 5 van deze toelichting is opgenomen.

In het nader onderzoek naar ecologie in het kader van beschermde soorten is geconcludeerd dat bij de sloop van de onderzochte bebouwing geen beschermde nestplaatsen van gierzwaluw of huismus verloren gaan. Ook gaan geen beschermde kraam-, zomer-, of paarverblijfplaatsen van vleermuizen of rust- en verblijfplaatsen van kleine marterachtigen (wezel, hermelijn en bunzing) verloren. Wanneer de bomen(rijen) in het gebied behouden blijven zijn geen negatieve effecten op foerageergebied van vleermuizen te verwachten. Wanneer deze bomen(rijen) wel worden gekapt is een ontheffing van de Wet natuurbescherming (Wnb) nodig.

Navolgende tabel uit het ecologisch onderzoek (daarin opgenomen als bijlage 1) geeft een overzicht van alle onderzochte percelen en de resultaten van het ecologisch onderzoek, vervolgstappen en/of aandachtspunten. Daarnaast is in (bijlage 2 van) het ecologisch onderzoek ook per perceel een nader overzicht gegeven van relevante ecologische informatie op basis waarvan de conclusies getrokken zijn.

HUISNUMMER BENEDENWEG PERCEELNUMMER GESCHIKT VOOR BESCHERMDE SOORTEN RESULTATEN NADER ONDERZOEK NADER ONDERZOEK NODIG NAAR NIEUW ECOLOGISCH ONDERZOEK NODIG NA
76 1 - - - Maart 2024
80 2/3B Vleermuizen Geen beschermde nest- of verblijfplaatsen - September 2024
82 4A - - - Maart 2024
84 5F(D) Vleermuizen - Vleermuizen Maart 2024
88 7C Kleine marterachtigen Geen beschermde nest- of verblijfplaatsen - Juni 2024
90 8A - - - Maart 2024
92 9F - - - Maart 2024
108 11D - - - Maart 2024
110 12D - - - Maart 2024
122 13A Vleermuizen (boomholte) Geen beschermde verblijfplaatsen - September 2024
116 14B - - - Maart 2024
118 15A - - - Maart 2024
134 18A / 19M / 20B - - -
142 21B - - - Maart 2024
146 23A - - - Maart 2024
148 24B - - - Maart 2024
150 25A Kleine marterachtigen Geen beschermde nest- of verblijfplaatsen - Juni 2024
152 26B Huismus Geen beschermde nestplaatsen - April 2024
156 28F - - - Maart 2024
158 29K Gierzwaluw, Vleermuizen Geen beschermde nestplaatsen van Gierzwaluw Vleermuizen Juni 2024
164 32F - - - Maart 2024
166 33K Vleermuizen Geen beschermde verblijfplaatsen - September 2024
168 34F Huismus, Gierzwaluw, Vleermuizen Geen beschermde nestplaatsen van Huismus of Gierzwaluw Vleermuizen April 2024
172 35A - - - Maart 2024
176 37E - - - Maart 2024
178 38A - - - Maart 2024
180 39F - - - Maart 2024
182 40A - - - Maart 2024
184 41E - - - Maart 2024
186 42B Huismus, Vleermuizen Geen beschermde nestplaatsen van Huismus Vleermuizen April 2024
190 44K - - - Maart 2024
192 45F - - - Maart 2024
194 46C - - - Maart 2024
196 47B - - - Maart 2024
200 48D - - - Maart 2024
202 49D - - - Maart 2024
204 50A Huismus, Gierzwaluw, Vleermuizen Geen beschermde nestplaatsen van Huismus of Gierzwaluw Vleermuizen April 2024
206 51F Huismus, Gierzwaluw, Vleermuizen Geen beschermde nestplaatsen van Huismus of Gierzwaluw Vleermuizen April 2024
208 52D - - - Maart 2024
210 53D - - - Maart 2024
212 54A - - - Maart 2024
214 55A Vleermuizen Geen beschermde verblijfplaatsen - September 2024
218 57A Kleine marterachtigen Geen beschermde nest- of verblijfplaatsen - Juni 2024
220 58A - - - Maart 2024
226 60A Kleine marterachtigen Geen beschermde nest- of verblijfplaatsen - Juni 2024
228 61F Kleine marterachtigen Geen beschermde nest- of verblijfplaatsen - Juni 2024
230 62A - - - Maart 2024
234 63A - - - Maart 2024
238 65F - - - Maart 2024
240 66A - - - Maart 2024
242 67A - - - Maart 2024
244 68A - - - Maart 2024
246 69A - - - Maart 2024
250 70F - - - Maart 2024
252 71D - - - Maart 2024
252A 72D - - - Maart 2024
254 74F - - - Maart 2024
256 75A - - - Maart 2024
258 / 262 76A - - - Maart 2024
262 77A - - - Maart 2024
264 78A - - - Maart 2024
266 79A - - - Maart 2024
268 80F Kleine marterachtigen Geen beschermde nest- of verblijfplaatsen - Juni 2024
270 / 272 81 / 82B - - - Maart 2024
274 83A - - - Maart 2024
276 84A Kleine marterachtigen Geen beschermde nest- of verblijfplaatsen - Juni 2024
278 85A Kleine marterachtigen Geen beschermde nest- of verblijfplaatsen - Juni 2024
280 / 282 86 / 87B Kleine marterachtigen Geen beschermde nest- of verblijfplaatsen - Juni 2024
284 88B - - - Maart 2024
286 89A - - - Maart 2024
288 90A - - - Maart 2024
290 91B Kleine marterachtigen Geen beschermde nest- of verblijfplaatsen - Juni 2024
290A / 292 92/93B Kleine marterachtigen Geen beschermde nest- of verblijfplaatsen - Juni 2024
294 94B Kleine marterachtigen Geen beschermde nest- of verblijfplaatsen - Juni 2024
296(A) 95A - - - Maart 2024

Tabel 1. Ecologisch overzicht per perceel (nummering o.b.v. stedenbouwkundig plan d.d. 27-08-2020) met voor zover relevant het resultaat van nader onderzoek, mogelijk nog nader te verrichten onderzoek en aandachtspunten met betrekking tot geldigheidstermijnen van de thans uitgevoerde onderzoeken

Voor wat betreft de percelen waar nog nader onderzoek nodig is (in alle gevallen naar vleermuizen op de percelen bij Benedenweg 84, 158, 168, 186, 204 en 206) is in de regels een regeling getroffen dat dit eerst plaats moet vinden voordat sprake kan zijn van verlening van omgevingsvergunning om een woning te kunnen bouwen. Op deze percelen is een uitgestelde onderzoeksverplichting ingesteld waarmee door de getroffen regeling de ecologische uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan afdoende is gewaarborgd.

In het ecologisch onderzoek is uitgegaan van behoud van bomen(rijen). Vooral de bomen langs de Gedempte Veert en de bomen op de percelen vormen onderdeel van het foerageergebied van diverse soorten vleermuizen. Wanneer deze bomen(rijen) behouden blijven, hoeven geen negatieve effecten op vleermuizen te worden verwacht als gevolg van het verlies van foerageergebied. In geval sprake is van bomenkap ontstaat een ontheffingsplicht van de Wnb.

Gebiedsbescherming

Wat betreft de gebiedsbescherming geldt dat het plangebied geen onderdeel van een in het kader van de Wnb beschermd gebied uitmaakt. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied betreft het Noordhollands Duinreservaat dat op ongeveer 5,5 km ten westen van het plangebied ligt. Tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied liggen onder meer wegen, bebouwing en agrarisch gebied.

Gezien de afstand, de inrichting van het tussenliggende gebied met bebouwing en wegen en de aard van de ontwikkeling is een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring op het Natura 2000-gebied Noordhollands Duingebied voorts op voorhand uit te sluiten.

Wel speelt de stikstofproblematiek. Het Noordhollands Duinreservaat is stikstofgevoelig. Negatieve effecten ten aanzien van in het kader van de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden zijn middels de uitgevoerde natuurtoets niet op voorhand uit te sluiten geweest, omdat een AERIUS-berekening moet uitwijzen of de stikstofdepositie al dan niet boven de 0,00 mol N/ha/ja uitkomt. Hierom is door Tauw een stikstofdepositie-onderzoek naar het planvoornemen uitgevoerd. De onderzoeksrapportage hiervan geldt als Bijlage 6 bij dit bestemmingsplan. Uit de rekenresultaten van het stikstofdepositieonderzoek blijkt dat in de gebruiksfase geen negatieve effecten (overschrijding van projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar) optreden in het kader van dit en andere verder weg gelegen Wnb beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van stikstofdepositie niet nodig.

Het meest nabijgelegen NNN-gebied (Natuur Netwerk Nederland) ligt op ruim 900 m westelijk van het plangebied. Tussen dit NNN-gebied en het plangebied zijn ook wegen en bebouwing gesitueerd. Gelet op de afstand van het planvoornemen tot het NNN en de aard van de plannen zijn geen negatieve effecten te verwachten. Het project is derhalve niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.

Conclusie

Gelet op voorgaande resultaten van het ecologisch onderzoek naar de soortenbescherming en de getroffen bestemmingsregeling hieromtrent, alsmede de uitkomsten met betrekking tot de gebiedsbescherming mag dit bestemmingsplan wat betreft ecologie uitvoerbaar worden geacht.

3.2 Erfgoed

Wet- en regelgeving
De Monumentenwet 1988 is per 01-07-2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in het plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

De gemeente heeft de beschikking over een eigen cultuurhistorische beleidsnota met archeologische beleidskaart (vastgesteld op 15-02-2011).

3.2.1 Archeologie

Toetsing

In het plangebied heeft een archeologisch verkennend booronderzoek en bureauonderzoek plaatsgevonden waarvan de onderzoeksrapportage uit juni 2018 als Bijlage 7 bij dit bestemmingsplan is opgenomen.

Vanwege dit archeologisch onderzoek zijn in het plangebied 106 grondboringen gezet op de westelijke flank van de strandwal van Sint Pancras. De boorresultaten laten een uniform beeld van de bodem zien. Vanaf gemiddeld circa 1,00 m onder maaiveld is de strandwal aanwezig. Dieper onder het maaiveld gaat de strandwal over in een strandvlakte met hierin kleibandjes en schelpen. Op de strandwal ligt een laag middeleeuwse klei. Daarop ligt weer een pakket zand van de jonge duinen. Plaatselijk is deze laag omgewerkt wat duidelijk waarneembaar bleek door gevlektheid van deze zandlaag. Daarboven bevinden zich doorgaans twee donkere lagen met daarin houtskool- en baksteenspikkels.

Uit het onderzoek blijkt dat eventuele archeologische lagen aanwezig kunnen zijn in de top van de strandwal/-vlakte en de top van het jonge duinzand. Hierom bestaat er bij ruimtelijke ingrepen een noodzaak tot vervolgstappen die afhangen van de exacte aard van de voorgenomen bouwplannen. Met het archeologisch verkennend booronderzoek zijn de vormeenheden van het landschap in kaart gebracht. Binnen elk perceel kunnen plaatselijk verschillen in de bodemopbouw aanwezig zijn.

Vervolgstappen

De noodzaak van archeologische vervolgstappen hangt af van de mate van verstoring van de ondergrond, de wijze van funderen, de aanwezigheid van een palenplan, de aanwezigheid van een (parkeer)kelder, het eventueel ophogen van het perceel en de intactheid van de bodem binnen het perceel. Eventueel archeologisch vervolgonderzoek kan bestaan uit karterend booronderzoek waarbij meerdere boringen per perceel worden geplaatst, en bij voorkeur binnen het voorgenomen bouwvlak. Daarmee kan een completer beeld van de bodemopbouw per perceel worden verkregen en kan de ligging van eventuele verstoringen in kaart worden gebracht. Een tweede mogelijkheid voor vervolgonderzoek betreft het direct overgaan tot proefsleuvenonderzoek waarmee perceelsgewijs aangetroffen lagen beter onderzocht worden en meteen kan worden gekeken of sprake is van archeologische resten binnen een perceel.

Bestemmingsplanregeling

Omdat het uitgevoerde archeologisch verkennend boor- en bureauonderzoek het gebied niet vrijgeeft van archeologie is het geldende archeologische beschermingsregime in het gebied voortgezet. Het betreft hier de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' die ziet op een onderzoeksplicht per bouwperceel indien een bouwplan wordt gerealiseerd waarbij meer dan 50 m2 aan onbebouwde gronden dieper dan 0,40 m worden geroerd.

Conclusie

Gelet op de getroffen archeologische beschermingsregeling mag dit bestemmingsplan uitvoerbaar worden geacht.

Nota bene
Als bij toekomstig graafwerk onverhoopt toch archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, dan dient daarvan conform de Erfgoedwet melding te worden gemaakt. Dit kan bij de gemeente Dijk en Waard en de provinciaal archeoloog.

3.2.2 Cultuurhistorie

Toetsing

Als handreiking voor het onderzoek naar cultuurhistorie heeft de provincie Noord-Holland de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie met bijbehorende digitale informatiekaart beschikbaar gesteld. Voor dit bestemmingsplan is deze informatie geraadpleegd. Hieruit blijkt dat voor het plangebied van de Westrand in Sint Pancras geen cultuurhistorische aspecten aanwezig zijn die mogelijkerwijs zouden moeten worden beschermd met dit bestemmingsplan. Aangrenzend is sprake van enkele cultuurhistorische objecten betreffende stolpboerderijen, liggende op de strandwal. Deze cultuurhistorische objecten liggen echter buiten het plangebied en daarmee de reikwijdte van dit bestemmingsplan.

In het voor dit bestemmingsplan opgestelde beeldkwaliteitsplan is rekening gehouden met cultuurhistorische aspecten in de brede omgeving die invloed hebben op voorliggende gebiedsontwikkeling. Het gaat daarbij om een studie naar hoe in planvorming om te gaan met de ontstaans- en ontwikkelgeschiedenis van het gebied en de invloed daarvan op het huidige landschap en bebouwing. De in het beeldkwaliteitsplan voorgenomen inrichting die met dit bestemmingsplan wordt vastgelegd, is daar waar nodig op cultuurhistorische aspecten aangepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1980.BPSP2012part007-va01_0002.jpg"

Figuur 2. Kaartfragment cultuurhistorische en landschappelijke waarden in en rondom het grondgebied van de voormalige gemeente Langedijk (bron: provincie Noord-Holland, 2021)

Conclusie

Met dit bestemmingsplan vindt geen verstoring van onderkende cultuurhistorische waarden plaats. Dit bestemmingsplan mag dan ook uitvoerbaar worden geacht ten aanzien van het cultuurhistorisch aspect.

3.3 Waterparagraaf

Normstelling
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema’s waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

Waterwet
De Waterwet, die per 22-12-2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. Daarnaast heeft het Nationaal Waterplan (NWP), waarvan de eerste versie tegelijk met de Waterwet is verschenen, een formele rol in de ruimtelijke ordening. Het eerste Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro.

Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
De waterbeheerder in en in de directe omgeving van het plangebied is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Op 03-11-2015 is door het HHNK nieuw beleid vastgesteld in de vorm van het Waterprogramma. Hierin zijn de beleidsdoelen en uitgangspunten voor de periode van 2016-2021 beschreven met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Dit is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, gericht op de thema’s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Daarnaast beschikt het HHNK over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en –keringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan op basis hiervan watervergunning nodig zijn.

Onderzoek

Waterhuishoudkundige situatie

Het maaiveld langs de Gedempte Veert ligt op circa -0,7 tot -0,8 m NAP. Aan de westkant bevindt zich een waterpartij op -1,45 m NAP waar het maaiveld geleidelijk naar afloopt. Naar het oosten toe stijgt het maaiveld via de Benedenweg en Bovenweg naar circa +1,3 m NAP. Langs de oostzijde van de Gedempte Veert is nagenoeg over de gehele lengte een kleine greppel aanwezig die via zes duikers afwatert naar de watergang westelijk van de Gedempte Veert. In de Gedempte Veert wordt een afvalwaterriool aangelegd waarvoor de weg wordt opengebroken.

Hydrologisch onderzoek

Vanwege de waterhuishoudkundige situatie in het plangebied is ten behoeve van de gebiedsontwikkeling van de Westrand in Sint Pancras door Sweco een hydrologisch onderzoek uitgevoerd die als Bijlage 8 is opgenomen. Doel van dit onderzoek is de onderbouwing voor de te nemen (geo)hydrologische maatregelen bij de gefaseerde invulling van het gebied met woningen. Als te bebouwen percelen worden opgehoogd mogen aangrenzende laaggelegen percelen hiervan namelijk geen (grond)wateroverlast ondervinden. De rapportage biedt inzicht in zowel de huidige situatie als voor de situatie na bebouwing/ophoging. In navolgende zijn de te nemen maatregelen benoemd die getroffen kunnen worden om overlast te voorkomen.

OPHOGING

Uit de geohydrologische berekeningen volgt dat een ophoging tot NAP -0,1 m voldoende is om grondwaterproblemen in de toekomst te vermijden. Daarbij is uitgegaan van bouwen met een kruipruimte en een vloerpeil dat 0,2 m hoger ligt, dus op NAP +0,1 m. In geval van kruipruimteloos bouwen geldten twee criteria:

  1. 1. Verschil tussen hoogste grondwaterstand en vloerpeil > 0,5 m.
  2. 2. Het maaiveld en het vloerpeil mogen maximaal ca. 0,4 tot 0,5 m lager liggen dan bij bouwen met kruipruimte.

In het geohydrologisch onderzoek is berekend dat de hoogste grondwaterstanden NAP -0,69 m bedragen (maatgevend). Het vloerpeil moet dan ook minimaal NAP -0,19 m (afgerond NAP -0,2 m) zijn bij kruipruimteloos bouwen. Het maaiveld mag tot 0,4 m lager zijn bij kruipruimteloos bouwen.

Gelet op voorgaande is het volgende ophoogadvies door Sweco afgegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1980.BPSP2012part007-va01_0003.jpg"

Tabel 2. Algemeen ophoogadvies

Om voldoende ontwatering gedurende natte periodes te waarborgen is in het laagst gelegen gebied (profiel 1: bestaande uit matig fijne zanden met lokaal een kleilens) een toekomstig maaiveld van - 0,10 m NAP nodig, wat dan neerkomt op een ophoging van 0,8 m. Voor de wat hoger gelegen zandigere bodems (profiel 2: bestaande uit matig fijne zanden met daaronder matig grove zanden) geldt dat de grondwaterstand lager ligt en waar derhalve een toekomstig maaiveld van -0,30 m NAP kan worden gehanteerd. Navolgende tabel toont de berekeningsresultaten en het uitgesplitste advies in beide profielen voor ophoging.

afbeelding "i_NL.IMRO.1980.BPSP2012part007-va01_0004.jpg"

Tabel 3. Berekeningsresultaten en verbijzonderd advies ophoging

In verband met onzekerheden in bodemopbouw (vooral de aanwegheid van kleilagen die grondwater en ontwatering kunnen beïnvloeden) geldt het generieke advies om van een ophoging tot NAP -0,1 m uit te gaan. Ophogen tot één niveau geldt bovendien als meer pragmatisch en de berekende verschillen zijn onderling tussen profiel 1 en 2 verder ook niet groot. Hierom is er in de regels van dit plan voor gekozen om één algemene ophoogte in het begrip peil (zie: 1.49 peil) op te nemen waarin is vastgelegd dat het bestaande maaiveld dient te worden opgehoogd tot -0,1 m NAP. Dit betreft de maximale ophoging, los van of wel of niet met kruipruimte wordt gebouwd. Met deze ophoging kan ook zonder kruipruimte worden gebouwd als daar de voorkeur naar uitgaat.

DRAINAGE

Overlast van (grond)water kan op laaggelegen kavels voorkomen door een aangrenzend opgehoogde kavel. De (grond)wateroverlast kan worden vermeden door de aanleg van oost-west drains langs de rand van de ophoging Gedempte Veert. Dat drainagewater kan worden opgevangen in een noord-zuid langsdrain langs de Gedempte Veert, eventueel ter vervanging van de aanwezige greppel.

Praktisch lastiger maar wel mogelijk is dat in de plaats van een langsdrain als maatregel het laaggelegen perceel ook met enkele decimeters wordt opgehoogd.

GREPPEL EN WEG

Aan de oostzijde van de Gedempte Veert is een greppel aanwezig die in de huidige situatie voor de ontwatering van de (zeer) laaggelegen zorgt. Na ophoging van alle percelen is deze greppel niet meer nodig. Omdat niet alle percelen echter worden opgehoogd, blijft de greppel noodzakelijk maar die kan eventueel worden vervangen door een langsdrain.

MAAIVELDVERLOOP OOST-WEST

Het is verder gewenst dat het maaiveld blijft aflopen van oost naar west. Bij zeer extreme neerslag (eens per 100 jaar) kan het water niet volledig infiltreren in de bodem maar dan wel via het oppervlak (van de Benedenweg richting Gedempte Veert) aflopen naar de westelijk gelegen watergang. Ook bij dergelijke extreme situaties ontstaat dan geen overlast (garages en kelders zijn hierbij wel aandachtspunt). In de rapportage van Sweco is geadviseerd in dat kader ook voor een goede inpassing te zorgen.

Toename verhard oppervlak

Met het toekomstige bestemmingsplan wordt bij benadering een oppervlakte van maximaal 32.679 m² (rekensom: totaal bouwvlakken t.b.v. woningen 9.316 m2 + 30% van 46.172 m2 uitgeefbare kavels + verharding openbaar gebied van 9.511 m2) aan toename van verhard oppervlak mogelijk gemaakt. Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan en de bestaande verhardingsituatie vindt bij benadering met onderhavig plan een toename van 1.979 m² plaats (rekensom: 32.679 m2 minus 30.699 m2 aan bestaande verharding in 2021). Ten opzichte van de situatie in 2018 gaat het om een toename van 1.043 m2 aan verharding. Kaartmateriaal met betrekking tot de huidige en toekomstige bebouwingssituatie in het plangebied in Bijlage 9 illustreert voorgaande. Navolgend schema toont de berekening als uitgevoerd voor de bestaande situatie in 2021 en de toekomstige situatie met voorliggend planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1980.BPSP2012part007-va01_0005.png"

Figuur 3. Bestaande verhardingsoppervlaktes in 2021 en bij planrealisatie

Watercompensatie verloopt via de naastgelegen waterplas Vronermeer. Hierdoor rust er geen verplichting op de individuele eigenaren om tot watercompensatie over te gaan.

Wateradvies
Digitale watertoets

Bij alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient vanwege de wettelijk verplichte watertoets in het kader van de Waterwet aandacht te worden besteed aan het wateraspect. Hiervoor is het planvoornemen ingediend bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). De aanvraag digitale watertoets heeft op 13-10-2021 plaatsgevonden bij het HHNK. Stukken hieromtrent zijn als Bijlage 10 bij deze toelichting opgenomen. De ontvangen advisering middels ingediend vooroverleg door het HHNK is bij het vervolg van het planproces van dit bestemmingsplan betrokken.

3.4 Hinder Van Bedrijven En Voorzieningen

Normstelling en beleid
Uit oogpunt van ruimtelijke ordening
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals die uitgangspunt is van de Wro, geldt eveneens de noodzakelijkheid tot een voldoende ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst in de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) uit 2009. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De grootste afstand is bepalend.

In de genoemde VNG-publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden. Bij het omgevingstype 'rustige woonwijk of rustig buitengebied' wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt. Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ is sprake van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. Hiertoe mogen de aangegeven minimale richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (milieucategorie 1 wordt 0, 2 wordt 1, 3.1 wordt 2, et cetera).

Uit oogpunt van milieu
Bedrijvigheid in de directe omgeving van (recreatie)woningen (of (andere) milieugevoelige gebieden) kunnen daar (milieu)hinder vanwege geluid, geur, stof, gevaar en dergelijke veroorzaken. Op grond van de Wet milieubeheer (Wm) zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder voor hindergevoelige functies, zoals woningen, zo veel mogelijk voorkomen.

Toetsing
De geldende bestemmingsplannen in het plangebied en omgeving vormen het juridisch-planologisch kader van functies, bebouwing en werkzaamheden die zijn toegelaten. Op basis van deze plannen kan in planologisch-juridische zin ook worden nagegaan welke milieuhinderlijke bedrijvigheid in hoeverre is toegelaten. Vanwege het voorgenomen woningbouwplan dient hinder van bedrijven en voorzieningen rondom het plangebied te worden bestudeerd. Hiervoor wordt uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening de VNG-publicatie ‘Bedrijven- en milieuzonering’ gehanteerd.

Uit de gemeentelijke inventarisatie van aanwezige bedrijven in en rondom het plangebied blijkt dat er hoofdzakelijk bedrijvigheid tot en met milieucategorie 2 voorkomt. Hiervoor geldt een minimale richtafstand van 30 m tot hindergevoelige objecten in geval van functiescheiding. In gebieden met functiemenging kan hiervan gemotiveerd worden afgeweken door bijvoorbeeld een afstandsstap minder te hanteren, wat leidt tot een minimale richtafstand van 10 m behorende bij milieucategorie 1.

In de ruimtelijke ordening worden bedrijfsmatige activiteiten uit de milieucategorieën 1 en 2 van de VNG-publicatie passend geacht binnen een woonomgeving. Voor locaties waar bedrijvigheid tot en met milieucategorie 2 plaatsvindt, mag uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening dan ook op voorhand worden geconstateerd dat het voorliggende bestemmingsplan niet tot belemmeringen inzake de uitvoerbaarheid leidt.

Van gemeentewege heeft een inventarisatie van bedrijven en voorzieningen in en in de directe omgeving van het plangebied plaatsgevonden. Navolgende lijst geeft hiervan het resultaat en op basis daarvan is de conclusie dat aanwezige bedrijven en voorzieningen niet van invloed zijn op het woon- en leefklimaat van de met voorliggend bestemmingsplan te realiseren woningen.

  • De Helling / hoek Gedempte Veert: landbouwstalling, cat. 2, 30 m;
  • De Helling 1-2: autogarage, parkeer- en stallingbedrijf, cat. 2, 30 m;
  • De Helling 4: veehandel, paardenstalling, cat. 3.1, 50 m;
  • De Helling 9: tankstation (geen LPG), cat. 2, 30 m;
  • achter Benedenweg 116-118: schuren en paardenbak/stallen, cat. 2, 30 m;
  • achter Benedenweg 120: schuurtje achter stolp, tuinder, cat. 2, 30 m;
  • achter Benedenweg 148: kas, cat. 2, 30 m;
  • achter Benedenweg 152: atelier, cat. 1, 10 m;
  • achter Benedenweg 156: loodgieter, grondwerk cat. 2, 30m;
  • Benedenweg 178: aardappel- en groentegroothandel, cat. 2, 30 m;
  • Benedenweg 196: kapper, cat. 1, 10 m;
  • achter Benedenweg 204: opslag week- maandbladen, cat. 2, 30 m;
  • achter Benedenweg 210: aannemersbedrijf, cat. 2, 30 m;
  • achter Benedenweg 218: metselbedrijf, cat. 2, 30 m;
  • Benedenweg 236: woninginrichting, cat. 1, 10 m;
  • Gedempte Veert, (huisadres Benedenweg 264): agrarisch loonwerkbedrijf, cat. 3.1, 50 m;
  • achter Benedenweg 270: vogelfokkerij, cat. 2, 30 m;
  • achter Benedenweg 284: 500 m² witloftrek, cat. 2, 30 m;
  • achter Benedenweg 286: magazijn- en winkelstellingen, cat. 2, 30 m;
  • achter Benedenweg 290: kas, cat. 2, 30 m;
  • Kruissloot, travo: cat. 1, 10 m;
  • Vronermeerweg 27: tuincentrum, cat. 2, 30 m;
  • Gedempte Veert / hoek Kruissloot: opslag, bermafval ed., cat. 3.1, 50 m;
  • Gedempte Veert 46: akkerbouwbedrijf, bloembollen en kas, cat. 2, 30 m;
  • Gedempte Veert 46: kunstatelier, cat. 1, 10 m.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan mag uitvoerbaar worden geacht ten aanzien van het onderdeel hinder van bedrijven en voorzieningen.

3.5 Geluidhinder

Wet- en regelgeving
De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. Wanneer binnen een geluidzone langs (spoor)wegen of ten behoeve van industrielawaai nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan. Spoorweglawaai en industrielawaai is op voorhand in het plangebied niet aan de orde. Daarom wordt hierna enkel op wegverkeerslawaai ingegaan.

Toetsing

De ontwikkeling van woningbouw met dit bestemmingsplan vindt plaats langs de Gedempte Veert. Het plangebied daarvoor ligt tussen de Gedempte Veert en de Benedenweg. Voor beide wegen geldt in het kader van Duurzaam Veilig een snelheidsregime van 30 km/uur. Langs deze wegen geldt daardoor op grond van de Wgh geen geluidzone. Er is bij realisatie van nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, hierom formeel geen akoestisch onderzoek noodzakelijk. Er is dan ook geen onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd.

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is daarnaast ook overwogen dat een akoestische studie niet nodig is. Reden hiervoor is dat uit zowel de huidige weginrichting als die toekomstig voorgenomen is, kan worden opgemaakt dat de Gedempte Veert niet voorziet en zal voorzien in een hoge verkeerscapaciteit. Voor de Gedempte Veert wordt in de toekomstige situatie namelijk uitgegaan van een fietsstraat met een ondergeschikte rol voor auto's (gelet op de wijze en karakter van het inrichten van de weg) en waar langzaam verkeer wordt gestimuleerd. Het is hierom uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening dan ook niet aannemelijk dat de weg een grote bron van geluidhinder gaat vormen voor de te realiseren woningen.

Conclusie

Gelet op voorgaande mag worden geconcludeerd dat de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet door geluidhinder wordt belemmerd.

3.6 Externe Veiligheid

Wet- en regelgeving
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim; ook bekend als het Activiteitenbesluit).

Toetsing
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten worden getoond die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Om na te gaan of er voor het planvoornemen ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Dit blijkt in de wijde omgeving rond het plangebied niet het geval te zijn. De meest nabijgelegen risicobron betreft zwembad De Bever op minimaal ongeveer 400 m.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van externe veiligheid bestaan er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen van dit bestemmingsplan.

3.7 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Projecten met een invloed van 'niet in betekenende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • projecten die leiden tot minder dan 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10). Deze grens komt overeen met 1.507 auto's dan wel 160 vrachtwagens per weekdagetmaal (Grenswaarden per 31-08-2020).

PM10 en PM2,5 zijn overigens sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.

Toetsing
Voorgaande vrijstellingsregeling voor woningbouw is van toepassing op het planvoornemen van dit bestemmingsplan. Het toevoegen van woningbouw leidt tot een toename van de verkeersaantrekkende werking (van motorvoertuigbewegingen) van en naar het plangebied. Het planvoornemen leidt evenwel niet tot een dusdanig aantal verkeersbewegingen dat de luchtkwaliteit in het geding zou zijn. Bovendien gaat voorliggend bestemmingsplan om het mogelijk maken van een woningbouwproject. Dit bestemmingsplan geldt dan ook als een project van 'niet in betekenende mate' voor de luchtkwaliteit.

Conclusie
Dit bestemmingsplan wordt niet door de wettelijk gestelde eisen wat betreft het aspect luchtkwaliteit belemmerd en dient te worden beschouwd als een nibm-plan.

3.8 Bodemkwaliteit

Wet- en regelgeving

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering in een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is derhalve onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico’s voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied voor wonen of een andere functie. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel worden voorkomen.

Onderzoek

Op de bodeminformatiekaart van Rijkswaterstaat is zoveel mogelijk informatie verzameld over de kwaliteit van de bodem in Nederland. Dit zogeheten bodemloket biedt informatie over bodemonderzoeken en -saneringen die in het verleden zijn uitgevoerd. Ook is er informatie opgenomen over bedrijven of terreinen waar ‘verdachte’ werkzaamheden hebben plaatsgevonden die mogelijk bodemverontreiniging hebben veroorzaakt en waar mogelijk bodemonderzoek moet worden uitgevoerd.

Om er zeker van te zijn dat er geen sprake is van ernstige bodemverontreiniging voordat met grondverzet vanwege het planvoornemen wordt begonnen, geldt in het kader van het traject voor het verkrijgen van omgevingsvergunning de verplichting dat een verkennend bodemonderzoek wordt uitgevoerd. Dit onderzoek dient voorafgaand aan graaf- en bouwwerkzaamheden in het gebied plaats te vinden. Het uitvoeren van bodemonderzoek is een voorwaarde waaraan moet worden voldaan voordat een omgevingsvergunning kan worden verleend. Indien de grond vervuild blijkt, heeft dit consequenties voor de wijze van verwerken en in- of afvoeren uit het plangebied.

Het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek is niet noodzakelijk voor het doorlopen van een op ontwikkeling gerichte bestemmingsplanprocedure wanneer er geen verdenkingen van bodemverontreiniging zijn. Dat is het geval met betrekking tot het plangebied van dit bestemmingsplan waardoor een bodemonderzoek op voorhand niet per definitie noodzakelijk is.

Conclusie

Op voorhand geldt dat de uitvoerbaarheid van het planvoornemen van dit bestemmingsplan planologisch gezien niet door onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit van de bodem wordt belemmerd.

Bij indiening van een aanvraag om omgevingsvergunning op perceelsniveau voor de realisatie van een woonontwikkeling geldt het aanleveren van verkennend bodemonderzoek voor ieder bouwvoornemen als vereiste.

NOTA BENE

Voor toekomstig te ontgraven en eventueel buiten het plangebied af te voeren gronden kan op basis van het Besluit bodemkwaliteit een milieuhygiënische verklaring van de gronden noodzakelijk zijn. Dit is evenwel sterk afhankelijk van de toepassingslocatie. Een milieuhygiënische verklaring is middels bodemonderzoek te verkrijgen.

3.9 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking

3.9.1 Inleiding

Het voorgenomen woningbouwplan is vanwege zijn omvang aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor is in verband met een zorgvuldig ruimtegebruik een uitgebreide onderbouwing in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) noodzakelijk. De Ladder is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. De toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient namelijk een beschrijving/toetsing van de behoefte aan die ontwikkeling te bevatten. In navolgend memo vindt die toetsing van de behoefte aan maximaal 11 koopappartementen en 75 grondgebonden koopwoningen aan de ladder plaats. Hiervoor is gebruik gemaakt van de meest actuele beleidsdocumenten, zoals de gemeentelijke en regionale woonvisie, en de daaraan ten grondslag liggende woningbehoefteprognoses.

3.9.2 Wettelijk kader

Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's. De Ladder is onder andere van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling.


Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast, zijn de volgende aspecten van belang:

  1. 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  2. 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  3. 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  4. 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  5. 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?


Ad 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen of meer sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. Het woningbouwplan Westrand in Sint Pancras omvat maximaal 11 koopappartementen en 75 grondgebonden koopwoningen (vrije sector koop). De koopappartementen zijn voorzien op de locatie Madderom. De locatie speelt in op de behoefte van de ouderen binnen Sint Pancras door het inpassing van levensloopbestendige woningen. De overige woningen in het woningbouwplan zijn niet concreet gericht op het bedienen van een specifieke doelgroep. Kopers variërend van starters enerzijds tot aan ouderen anderzijds komen in aanmerking. Gelet op de omvang van 86 woningen is het plan aan te merken als een stedelijke ontwikkeling.


Ad 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Het plangebied is onderdeel van het bestemmingsplan Sint Pancras 2012 (vastgesteld in 2013). Voor het gebied geldt hoofdzakelijk de bestemming 'Wonen - Vrijstaand' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Het geldende bestemmingsplan staat bijbehorende bouwwerken ten dienste van de woonfunctie toe. Met het toekomstige bestemmingsplan wordt als geïllustreerd in Bijlage 9 bij benadering een oppervlakte van maximaal 13.616 m² (rekensom: totaal bouwvlakken t.b.v. woningen 9.316 m2 + standaard 50 m2 aan bijbehorende bouwwerken per woning maal 86 stuks) aan bebouwing mogelijk gemaakt. Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan en de bestaande bebouwing wordt bij benadering met onderhavig plan 7.073 m² meer bebouwing mogelijk gemaakt (rekensom: 13.616 m2 minus 6.543 m2 aan bestaande bebouwing in 2021). Ter plaatse van het plangebied maakt het geldende bestemmingsplan geen woningen (hoofdgebouwen) mogelijk. Met het nieuwe bestemmingsplan is dat wel toegestaan. Er is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.


Ad 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?

Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de behoefte aan die ontwikkeling worden gemotiveerd. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen. Voor wonen kan dit schaalniveau de gemeentegrens overstijgen. Verhuisbewegingen geven hiervoor een goede indicatie. Uit het Regionaal Actie Programma 2016 t/m 2020 (hierna: RAP) blijkt dat in de Regio Alkmaar de meeste kopers voor nieuwbouwwoningen uit de eigen gemeente komen, te weten ruim 77%. Uit CBS-cijfers blijkt dat Langedijkers in het algemeen sterk zijn georiënteerd op de eigen gemeente; circa 45% verhuist binnen de eigen gemeente. Daarnaast vindt uitwisseling plaats met de buurgemeenten Heerhugowaard (10%) en Alkmaar (20%). Ondanks de sterke oriëntatie op de eigen gemeente, is als ruimtelijk verzorgingsgebied de Regio Alkmaar gehanteerd. Bepalend voor deze keuze is de regionale afstemming over planning, kwaliteiten en fasering van plannen.


Ad 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?

Zoals hiervoor al staat vermeld, dient de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, te worden beschreven. Daarbij is het niet relevant of het plangebied binnen of buiten bestaand stedelijk gebied ligt. Kortgezegd is de 'behoefte' het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende 10 jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als dit aanbod feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). Naast kwantitatieve aspecten kunnen ook kwalitatieve aspecten een rol spelen bij de beschrijving van de behoefte. Daarbij kan vooral worden gedacht aan specifieke woontypen, wooncategorieën en woonmilieus. De provincie Noord-Holland wil eraan bijdragen dat de inwoners van Noord-Holland in 2021 beschikken over voldoende woningen met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu. Daartoe heeft zij het instrument Regionale Actieprogramma's Wonen (RAP) ontwikkeld. Hierin maken regio's en provincie afspraken over de gewenste woningbouwproductie, passend bij de vraag in kwantitatieve en kwalitatieve zin.


In het RAP voor de regio Alkmaar (6 juni 2017) is aangegeven dat voor de nieuwbouwprogrammering de actuele provinciale prognose voor demografie en woningbouw en andere recente prognoses worden gehanteerd. Uitgangspunt is daarbij dat iedere gemeente in de regio Alkmaar de lokale uitbreidingsbehoefte kan faciliteren. In totaal neemt het aantal huishoudens in de regio Alkmaar toe met ruim 9.600 woningen in de komende 10 jaar. De geplande productie voor de komende 10 jaar is met ruim 10.000 woningen iets hoger. Afhankelijk van de daadwerkelijke realisatie van woningen in combinatie met een periodiek te actualiseren prognose, wordt de programmering op regionaal niveau in lijn gebracht met de daadwerkelijke behoefte. Voor toenmalig Langedijk geldt dat in het RAP is aangegeven dat tot 2026 de uitbreidingsbehoefte 1.073 woningen betreft. Er zijn harde en zachte plannen voor in totaal 916 woningen. Het onderhavige woningbouwplan voor De Westrand is (met 86 woningen) opgenomen in het overzicht van harde en zachte plannen (plancapaciteit). Conform de systematiek van het RAP wordt het onderhavige woningbouwplan voor afstemming voorgelegd aan het PORA (Portefeuillehouderoverleg Regio Alkmaar). De woningen die met dit bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt, zijn passend binnen de aanwezige behoefte. In de gemeentelijke Woonvisie 2014-2030 is aangegeven dat toenmalig Langedijk, net als bijna heel Nederland, steeds meer te maken krijgt met de vergrijzing. De vergrijzing wordt daarbij versterkt doordat jongeren wegtrekken en er steeds minder jongeren en jonge gezinnen zich vestigen in Langedijk. De vergrijzing leidt ertoe dat met name het aantal huishoudens de komende decennia nog toeneemt. Dit betekent dat er meer woningen nodig zijn. Maar aangezien veel senioren het liefst zo lang mogelijk in de eigen woning blijven wonen, ligt het niet voor de hand dat alle nieuwbouwwoningen uitsluitend geschikt moeten zijn voor senioren. De nieuwbouw moet bereikbaar en geschikt zijn voor alle doelgroepen en huishoudens. Betaalbaarheid is daarbij van belang, maar ook flexibiliteit en variëteit.


In de woonvisie wordt onder andere gesteld om nieuwbouw deels levensloopbestendig te bouwen door middel van het opleggen van 'Woonkeur'. Hierdoor is de woning geschikt, of geschikt te maken, voor alle leeftijdsgroepen en je voorkomt ook dat er (teveel) voor één doelgroep gebouwd wordt. Op die manier wordt een flexibele woningvoorraad gecreëerd. Bij alle te bouwen woningen dient sprake te zijn van het levensloopbestendig wonen.


In de woonvisie wordt onder andere voorgesteld dat minimaal 30% aan betaalbare woningen (categorie 1 en 2) moet worden gerealiseerd. Het voorliggend plan richt zich in hoofdzaak op realisatie van woningen door individuele grondeigenaren. De eerste ruimtelijke kaders voor de ontwikkeling van de Westrand zijn in 2011 vastgelegd in de Gebiedsvisie Westrand Sint Pancras. In de gebiedsvisie is een onderzoek gedaan naar de bouwmogelijkheden in de Westrand en stelt vervolgens kaders waarbinnen deze ruimtelijke ontwikkeling, met het oog op behoud en versterking van ruimtelijke kwaliteit, wenselijk is.


In 2017 is er door het college de Nota van Uitgangspunten Westrand Sint Pancras (NvU) vastgesteld. De NvU legt het ruimtelijke kader en overige uitgangspunten voor de transformatie van de locatie vast. Dit kader bestaat uit randvoorwaarden die de gemeente stelt en uit de ambities die vanuit de diverse beleidskaders zijn geformuleerd.


Voorts is er in Stedenbouwkundig-Beelkwaliteitsplan Westrand Sint Pancras door de gemeenteraad vastgesteld op 29 januari 2019.


Voor wat betreft de sociale woningbouwopgave geldt voor de Westrand het volgende. Vanuit de Gebiedsvisie, de Nota van Uitgangspunten en het Stedenbouwkundig-Beelkwaliteitsplan is de insteek vanuit de gemeente geweest om aan de wens van individuele grondeigenaren tegemoet komen door hen te faciliteren in hun woningbouwwens op eigen perceel. Voor het gehele project Westrand gaat het alleen maar om individuele grondeigenaren die - op een uitzondering na- slechts 1 woning kunnen bouwen. Vanuit dit perspectief is het opleggen van een volkshuisvestelijk kader dan ook niet haalbaar. Immers, wie van de individuele grondeigenaren dient de sociale woningbouwopgave dan te realiseren? De lintbebouwing van Sint Pancras is overwegend op lange, smalle percelen, waarop vrijstaande woningen zijn gerealiseerd. De woningen aan de Gedempte Veert lopen parallel aan de Benedenweg, zodat het gezamenlijk één stedenbouwkundig geheel vormt. Per kavel is wel bepaald welk type woning zowel stedenbouwkundig verantwoord als goed verkoopbaar is. Op deze wijze sluiten aanbod en vraag (de behoefte) op elkaar aan. Alle individuele grondeigenaren moeten levensloopbestendige woningen te realiseren. Daarnaast is per bouwperceel in stedenbouwkundig opzicht een bouwvlak voor een hoofdgebouw (woning) bepaald en vastgelegd in het bestemmingsplan. Met het bouwvlak is de grootte van de woning vastgelegd. Op een heel aantal locaties kan slecht een bescheiden woning worden gebouwd, waardoor deze woning automatisch in een lagere prijsklasse valt. Ook staat het bestemmingsplan in slechts zeer geringe mate aan- en uitbouwen aan een woning toe, waardoor vergroting van een woning ten opzichte van het vastgelegde bouwvlak maar heel beperkt mogelijk. Ook biedt de gemeentelijke woonvisie de flexibiliteit dat in bepaalde projecten relatief meer of minder sociale woningen onderdeel uit kunnen maken van het betreffende project.


De woningen die met dit bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt, zijn hiermee dan ook passend binnen de aanwezige kwalitatieve behoefte.


In de per februari 2019 beschikbaar gekomen notitie Regionale Woningbouwafspraken en programmering, uitgevoerd door Companen namens de Regio Alkmaar, zijn de ambities en opgaven, programmering- en woningbouwafspraken van het RAP uit 2017 nader uitgewerkt. De afspraken (inhoud en proces) voor de komende jaren zijn daarmee verder geconcretiseerd. De Regio Alkmaar ziet zich voor een vijftal opgaven gesteld:

  1. 1. Het bouwtempo moet stevig omhoog om de huidige druk op de markt het hoofd te bieden;
  2. 2. Flexibiliteit creëren in de planvoorraad door adaptief te programmeren;
  3. 3. Inzet op de diversiteit in woonmilieus, waarbij drie subregio's op basis van de verscheidenheid aan woonmilieus wordt gehanteerd: Alkmaar, Heerhugowaard/Langedijk en de BUCH-gemeenten;
  4. 4. Voorkomen van verdringing;
  5. 5. Inspelen op de lange termijn behoefte.


Met de nieuwe woningbouwafspraken richt de Regio Alkmaar zich meer op realisatiecapaciteit. Een nieuwe planlijst wordt uitgewerkt, waarbij specifiek gekeken wordt naar realisatiekracht. Wanneer deze planlijst gereed is, in het PORA besproken en door de colleges in de regio is vastgesteld, is ook de regionale woningbouwprogrammering gereed.


Ad 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: "het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur". De directe omgeving van het plangebied bestaat uit woningen, sportvoorzieningen, maatschappelijke functies en infrastructuur (wegen en parkeervoorzieningen). Geconcludeerd kan worden dat het plangebied onderdeel is van het bestaand stedelijk gebied.


Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het woningbouwplan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het plan voorziet in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte. Deze behoefte wordt opgevangen in bestaand stedelijk gebied.

3.10 Overig

3.10.1 Verkeerseffecten

Algemeen
Voor iedere ruimtelijke ontwikkeling geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).

Onderzoek
In navolgende zijn de verkeerseffecten vanwege het planvoornemen in het plangebied in beeld gebracht. Hiertoe is gebruik gemaakt van publicatie nr. 381 Toekomstbestendig parkeren (2018) van CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte). In deze publicatie zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen. Er zijn kencijfers omtrent de ritproductie voor woon-, werk- en voorzieningenfuncties per weekdagetmaal gegeven, met een minimale en maximale aan te houden bandbreedte.

Op 13 december 2016 is de Nota Parkeernormen door de gemeenteraad vastgesteld. Hierop is in navolgende paragraaf omtrent parkeren ingegaan.

Voorliggende paragraaf gaat nader in op de verkeersgeneratie als gevolg van de plannen. De verkeersgeneratie is nagegaan op grond van de voorgenomen te realiseren woningtypen. Daarbij is er van uitgegaan dat de voormalige gemeente Langedijk en daarmee het plangebied door het CBS als ‘weinig stedelijk gebied’ wordt aangemerkt en dat het planvoornemen in een gebiedszone ligt die kan worden aangemerkt als ‘rest bebouwde kom’.

Omdat voor één kavel de woningbouw nog nader te bepalen is, of het om één vrijstaande woning dan wel om twee wooneenheden onder één kap gaat, is van de meest verkeersbelastende situatie uitgegaan, te weten 2-onder-1-kap.

Weinig stedelijk gebied / rest bebouwde kom Verkeersgeneratie (mvt.)
min. max. gem.
Kencijfers:
- Koop, huis, vrijstaand 7,8 8,6 8,2
- Koop, huis, 2-onder-1-kap 7,4 8,2 7,8
- Koop appartement, midden 5,6 6,4 6,0
Planvoornemen:
- Koop, vrijstaand (65 x) 507,0 559,0 533,0
- Koop, huis, 2-onder-1-kap (max. 10x) 74,0 82,0 78,0
- Koop, appartement, midden (11 x) 61,6 70,4 66,0
Totaal planvoornemen: 642,6 711,4 677,0

Tabel 4. Verkeersgeneratie per te realiseren woningtype en voor het planvoornemen in totaal

Het toevoegen van woningbouw leidt tot een toename van de verkeersaantrekkende werking (van motorvoertuigbewegingen) van en naar het plangebied. Uitgaande van een worst-case scenario kunnen vanwege het plan 711 motorvoertuigen per weekdagetmaal als gevolg van het planvoornemen worden verwacht.

De voor gemotoriseerd verkeer te gebruiken gebiedsontsluitingsweg betreft de Gedempte Veert. Deze weg wordt opnieuw gedimensioneerd om tot een passende verkeersoplossing te komen. De nieuwe weginrichting gaat uit van een rijbaan in asfalt met middenstrook klinkers van 4,5 m breed (fietsstraat) en een verstevigde grasstrook van 0,3 m. Dit is een totale overrijdbare breedte van 4,8 m. Daarnaast worden 3 passeerstroken ingevoegd. Dit zijn stroken met een lengte van 20-25 m per strook waardoor de weg op die plekken 6 m breed wordt. Ter hoogte van de stroken wordt dus de weg 1,2 m breder. Daarnaast wordt een extra groene strook aangelegd om te kunnen uitwijken én hierdoor de verkeersveiligheid te vergroten. De doorgangshoogte is verder niet relevant voor dit project aangezien er géén viaducten/bruggen worden gerealiseerd. Hiermee is voldaan aan de randvoorwaarden die de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord stelt (te weten een vrije breedte van 3,5 m waarvan 3,25 m aan verharding en een doorgangshoogte van minimaal 4,2 m).

Langs de Gedempte Veert vindt de verkeersafwikkeling en de daar aan voorafgaande overige wegen plaats. De verkeersgeneratie wordt over het omliggende wegennet verdeeld dat voldoende capaciteit voor de verkeersafwikkeling kent. Dit in ogenschouw genomen kan worden vastgesteld dat vanwege voorliggende planontwikkeling geen sprake is van een onevenredige verkeersbelasting op de omgeving.

Conclusie
Het planvoornemen leidt niet tot een onevenredige verkeerstoename van en naar het plangebied. Het planvoornemen van dit bestemmingsplan mag daarom gelet op de te verwachten verkeerseffecten uitvoerbaar worden geacht.

3.10.2 Parkeerbalans

Op 13 december 2016 is de Nota Parkeernormen door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin zijn eigen gemeentelijke parkeernormen vastgesteld, op basis van kencijfers van CROW. Uitgangspunt van het beleid is dat geen parkeerproblemen mogen ontstaan door nieuwe ontwikkelingen. Het parkeerbeleid ziet op nieuwe situaties en kan geen bestaande situaties oplossen. Deze benadering is in overeenstemming met de jurisprudentie. De regeling voor parkeervoorzieningen gaat er dan ook vanuit dat deze in beginsel op het eigen terrein worden gerealiseerd. Dit geldt uiteraard ook voor de woningen die zijn gelegen aan de Benedenweg.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen hebben zowel de bestaande woningen in het gebied als de nieuw te realiseren woningen voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein conform de huidige gemeentelijke parkeernormen. In principe volstaat een parkeerbalans als aangetoond kan worden dat de huidige parkeerdruk niet toeneemt ten opzichte van de huidige situatie.

Om tot die evenwichtige parkeerbalans te komen is door Sweco het discussiedocument 'Compensatie parkeerplaatsen Westrand' d.d. 13-08-2018 opgesteld. Hieruit blijkt dat de fysieke ruimte binnen het openbaar gebied ontbreekt om parkeerplaatsen voor planontwikkeling van de Westrand aan te leggen. Formeel kan daarvoor ook geen restcapaciteit worden ingezet, omdat er geen parkeercapaciteit is (ofwel er zijn geen officieel aangewezen parkeerplaatsen beschikbaar).

Het parkeren langs de openbare weg is in ruimtelijke, planologische zin niet relevant in het kader van dit bestemmingsplan. Wel is het zo dat het bestemmingsplan het gebruik moet toestaan. Dit is het geval. Aansluitend op het bestemmingsplan is het inrichtingsplan voor de openbare ruimte opgesteld. Het inrichtingsplan voor de openbare ruimte maakt parkeren langs de Gedempte Veert mogelijk. De parkeervakken met voldoende maat zijn in het inrichtingsplan herkenbaar naast de rijbaan gesitueerd. De nieuwe situatie voldoet aan de landelijke richtlijnen van het CROW. Er zijn openbare langsparkeervakken opgenomen in het inrichtingsplan voor de Gedempte Veert. Uitgangspunt voor bezoekersparkeren is 0,1 parkeerplaats per woning gerealiseerd in het openbaar gebied. Bij de Helling zijn 3 extra parkeerplekken gerealiseerd, om mogelijke parkeeroverlast te voorkomen.

Daarnaast is het zo dat bij elke aanvraag omgevingsvergunning voldaan moet worden aan de gemeentelijke parkeernormen. Daarom is de regeling behorende bij het gemeentelijke parkeerbeleid in artikel 15, lid 15.3 van dit bestemmingsplan opgenomen.

Het parkeren wordt door de opgenomen regeling en de uitwerking in het inrichtingsplan voor de openbare ruimte in voldoende mate opgelost, er is voldaan aan het gemeentelijke parkeerbeleid.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan mag ten aanzien van een goede parkeerbalans als uitvoerbaar worden beoordeeld.

3.10.3 M.e.r.-verantwoording

De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.

De activiteiten die in het plangebied worden beoogd, overschrijden geen drempelwaarden in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Voor het bestemmingsplan geldt daarom geen plan-MER. Wel is de (vormvrije) m.e.r.-beoordeling van toepassing. Op 7 juli 2017 is hiertoe een wetswijziging van het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) in werking getreden. Hierdoor dient voor projecten die op de D-lijst van het Besluit m.e.r. voorkomen, maar geen drempelwaarden overschrijden, in het kader van de m.e.r.-beoordeling een m.e.r.-aanmeldnotitie te worden opgesteld.

Het planvoornemen kan worden geplaatst in categorie D11.2 betreffende ‘De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’. Het opstellen van een m.e.r.-aanmeldnotitie is aan de orde als een private partij de initiatiefnemende partij is. Wanneer planontwikkeling door de gemeente wordt begeleid en gecoördineerd ligt dit genuanceerder. De m.e.r.-beoordelingsbeslissing en motivering daartoe is uiteindelijk een verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, die voor activiteiten beneden de drempelwaarden moet nagaan en motiveren of er - op basis van alle relevante (Europese) criteria - belangrijke negatieve milieugevolgen zijn uit sluiten. De gemeente stelt daartoe een m.e.r.-beoordelingsbesluit vast.

3.10.4 Kabels en leidingen

In het plangebied kan nutsinfrastructuur zijnde de gebruikelijke huisaansluitingen betreffende gas, water, elektriciteit, kabel en/of telecom aanwezig zijn. Er is echter geen sprake van de aanwezigheid van planologisch relevante kabels en leidingen die een belemmering voor de uitvoering van het planvoornemen zou kunnen opleveren.

3.10.5 Duurzaamheid

Vanaf 1 januari 2021 moet alle nieuwbouw voldoen aan de eisen voor BENG (Bijna Energie Neutrale Gebouwen) waarmee is vastgelegd dat energiebronnen voor gebouwen in bepaalde mate duurzaam moeten zijn.

In het nationaal energieakkoord voor duurzame groei is afgesproken dat de energievoorziening in 2050 geheel klimaatneutraal is. Voor de gebouwde omgeving betekent dat er geen aardgas meer gebruikt mag worden voor het verwarmen van gebouwen: de warmtetransitie (Energierapport van het ministerie van Economische Zaken). Basale keuzes in het licht van het beleid zijn dan ook de volgende:

  • Kies voor aardgasgasvrij. Een investering in een gasnet heeft een afschrijvingsduur van 60 jaar, daarom is het van belang om nieuwe gebouwen nu al niet meer op het aardgasnet aan te sluiten en dit nadrukkelijk na te streven. Verwacht wordt dat de aansluitplicht voor de netbeheerders komt te vervallen.
  • Kies voor maximale isolatie.
  • Kies voor zongericht verkavelen en dakoppervlakken die geschikt zijn voor zonne-energie.
  • Maak een afweging voor collectieve duurzame warmtevoorzieningen of individuele (Warmte Koude Opslagsystemen, zonnecollectoren en dergelijke).

Hoofdstuk 4 Juridische Vormgeving

4.1 Plansystematiek

Dit bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de vereisten voortkomend uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving van de regels en de verbeelding is aangesloten op de meest recente regeling Ruimtelijke Standaarden ruimtelijke ordening en is de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de digitale verplichtingen zoals die per 01-01-2010 van kracht zijn.

SVBP2012
De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit dat er sprake is van een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in artikel 1 aangaande de begrippen. Ook schrijft de SVBP2012 voor op welke wijze er invulling moet worden gegeven aan artikel 2 betreffende de wijze van meten. Vanwege het Bro geldt verder een formulering die ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht eveneens in de planregels moet worden overgenomen.

Analoog vs. digitaal bestemmingsplan
De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog alsook in een digitaal bestemmingsplan. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde bestemmingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale bestemmingsplan, is het digitale bestemmingsplan bepalend qua vormgeving en inhoud.

4.2 Toelichting Op De Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels

In de Inleidende regels zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In elk bestemmingsplan binnen de gemeente worden dezelfde begripsbepalingen gebruikt.

In dit bestemmingsplan heeft het begrip “peil” een eigen definitie. Dit komt omdat de gronden vanuit hydrologisch onderzoek moeten worden opgehoogd, vóórdat er gebouwd kan worden. Uit het hydrologisch onderzoek volgt dat er voor het gehele plangebied één peil gaat gelden. Dit peil moet liggen op –0,1 m NAP. Percelen waarop wordt gebouwd, hoeven niet volledig opgehoogd te worden. Daar waar de woning wordt gebouwd, binnen het bouwvlak, geldt het voorgeschreven peil, want er wordt gemeten vanaf het peil (zie artikel 2). Dit maakt het mogelijk om de ophoging van het perceel zo te realiseren, Voor het ophogen van het bouwperceel is geen vergunning nodig.

Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen is het belangrijk dat uit de ingediende stukken blijkt dat het juiste peil wordt aangehouden. Het peil is namelijk dwingend voorgeschreven, zo blijkt uit de definitie.

In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels

In de Bestemmingsregels zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. De regels kunnen onder meer bestaan uit de volgende onderdelen:

Bestemmingsomschrijving
In de bestemmingsomschrijving is uitgegaan van een volledige opsomming van wat binnen een bestemming functioneel ten aanzien van het gebruik van de gronden is toegestaan. Soms kan het voorkomen dat verschillende functies of bestemmingen naast elkaar zijn toegelaten, soms als primaire bestemming en soms als ondergeschikte bestemming.

Bouwregels
De bouwregels bieden voor iedere bestemming het kader in hoeverre er ergens gebouwd mag worden. Er zijn regels gesteld met betrekking tot het oprichten van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bouwregels kunnen eisen wat betreft maatvoering, oppervlakte- en inhoudsbepalingen en aantallen te plaatsen bouwwerken omvatten.

Afwijken van de bouwregels
Met het afwijken van de bouwregels wordt geregeld dat door het bevoegd gezag in voorkomende gevallen onder voorwaarden bij verschillende bestemmingen kan worden afgeweken van de eerder opgenomen bouwregels per bestemming.

Specifieke gebruiksregels
Met specifieke gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval tot strijdig met het in de bestemmingsomschrijving toegestane gebruik wordt gerekend.

Hoofdstuk 3 - Algemene regels
In de Algemene regels staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende algemene bouw- en gebruiksregels. De afwijkingsmogelijkheden in de verschillende bestemmingen en de algemene afwijkingsregels zorgen verder voor enige flexibiliteit in het plan. De algemene afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht; zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.

Overige regels

In de overige regels is tot slot het parkeerverhaal met betrekking tot parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden verwerkt. Zo ook de compensatieverplichting als bij de bouw van een woning aan de Gedempte Veert parkeerplaatsen ten behoeve van de woning aan de Benedenweg verloren gaan.

Er is geregeld dat op het eigen perceel dat grenst aan de Benedenweg in Sint Pancras ten minste het bestaande aantal parkeerplaatsen wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden ten behoeve van het parkeren voor het gebruik van het perceel aan de Benedenweg in Sint Pancras. Deze verplichting ontstaat op het moment dat omgevingsvergunning voor het bouwen wordt aangevraagd op basis van dit plan. De verplichting wordt krachtens voorwaarde aan de omgevingsvergunning voor het bouwen verbonden.

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
Ten slotte bevat het bestemmingsplan nog Overgangs- en slotregels. Dit betreft overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven artikelen over het overgangsrecht met betrekking tot bouwwerken en gebruik en afsluitend de slotregel.

4.3 Toelichting Op De Bestemmingen

In deze paragraaf zijn de afzonderlijke bestemmingen, zoals die in de regels zijn opgenomen en op de verbeelding zijn weergegeven, beschreven.

Tuin

De gronden rondom de nieuwe woningen zijn bestemd als "Tuin". Deze tuin direct rondom de woning is geen achtererfgebied, zo staat er in de bestemming 'Tuin'. Vergunningsvrije bouwwerken, zoals een aan- of uitbouw van de woning, zijn hier in ieder geval niet toegestaan. Deze keuze heeft een reden.


Voor het plan de Westrand is het Beeldkwaliteitsplan - Westrand Sint Pancras vastgesteld dd. december 2018. De Westrand vormt een nieuwe voorkant aan het Vroonermeer en een schakel tussen de historische dorpskern en de nieuwbouw Vroonermeer Noord. In het plangebied wordt op een zorgvuldige wijze woningbouw ingepast. De stedenbouwkundige sfeer die wordt meegegeven aan het plan Westrand is "wonen aan een dorpslint". De Westrand is een nieuw lint met een herkenbare identiteit die aansluit bij het afwisselende, dorpse karakter van het lint, parallel aan de Benedenweg van Sint Pancras. De sfeer van het gebied wordt bereikt door een mix van verschillende typen bouwvlakken waarbinnen woningen mogen worden gebouwd. De bestaande kavelbreedtes bepalen het type bouwvlak per kavel. Dit leidt tot een gewenste dorpse diversiteit aan bebouwing en karakteristiek voor de historische verkavelingsstructuur.


Kenmerkend voor deze dorpse bebouwing is de herkenbaarheid van de individuele woning. Hoofd-, aan- en bijgebouwen dienen een architectonische eenheid te vormen. Daarom is er geen bebouwing mogelijk rondom de woning. Er is hiervoor gekozen om ervoor te zorgen dat er voldoende afstand tussen de verschillende hoofdgebouwen (woningen) blijft bestaan. Om zo de individuele bebouwing als zelfstandige objecten te versterken, herkenbaar te houden en zodat ze niet aan elkaar worden gebouwd. Daarnaast vormt deze openheid tussen de hoofdvolumes een 'knipoog' naar de oorspronkelijke wikken (wateren) die tussen de kavels waren gesitueerd.


Wel is het mogelijk om via een afwijking achter de achtergevel van de woning en in het verlengde van de zijgevels nog een aan- of uitbouw te bouwen. Hier moet dan wel eerst vergunning voor zijn verleend. De onderstaande afbeelding laat dit zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1980.BPSP2012part007-va01_0006.jpg"

Figuur 3. Bebouwingszones per bouwperceel met mogelijkheid om middels afwijkingsvergunning bij te bouwen

Daarnaast mag op een afstand van 3 m achter de achtergevel van het hoofdgebouw, ook op de erfgrens, een vrijstaand bijbehorend bouwwerk worden gebouwd. Maar dit is geregeld in de woonbestemming.

De voorgaande plansystematiek is op 13 juni 2022 afgestemd in het portefeuillehoudersoverleg.


Uit dit overleg volgt dat wordt vastgehouden aan de gekozen plansystematiek, mede gezien het lange traject van voorbereiding qua ruimtelijke keuzes. Daarnaast is ook benoemd dat er pas vanaf 2023 vergunningen verleend gaan worden. Verwacht wordt dat de Omgevingswet dan van kracht is. Wellicht kan dan voor de gekozen plansystematiek al iets aangegeven worden in het Omgevingsloket vergunningencheck, omdat het mogelijk wordt om die omgeving zelf te beheren. Om een soepele vergunningverlening te organiseren, neemt een stedenbouwkundige deel in het integrale kwaliteitsteam (zie ook paragraaf 5.3 van deze toelichting), die mede zorgdraagt voor een juiste uitleg van het beeldkwaliteitsplan en het bestemmingsplan op dit punt. De uitkomsten worden schriftelijk vastgelegd, zodat de keuzes herleidbaar zijn.


In de tuinbestemming is voor het woningtype A (basis) een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. De afwijkingsbevoegdheid geldt alleen als de gebiedsaanduiding “overige zone - afwijking afstand hoofdgebouw tot zijdelingse perceelgrens” is opgenomen. De toepasbaarheid van de afwijking is verwoord op pagina 19 van het beeldkwaliteitsplan, waarvan onderstaande afbeelding is opgenomen. De afwijking maakt het mogelijk om maximaal 1 m buiten het bouwvlak te bouwen, zodat een “2 m om 4 m” afstand tot de zijdelingse perceelgrens mogelijk wordt. Belangrijke voorwaarde is wel dat de breedte van een woning niet meer mag zijn dan de breedte van het op de verbeelding opgenomen bouwvlak.


afbeelding "i_NL.IMRO.1980.BPSP2012part007-va01_0007.png"

Verkeer

De bestemming ‘Verkeer’ ziet op de in het plangebied gesitueerde wegen. Het betreft hier hoofdzakelijk de Gedempte Veert. Het noordelijk daarvan is in eigendom en beheer bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Omwille van voorliggende gebiedsontwikkeling naar een woonomgeving waarvoor het profiel wordt gewijzigd en riolering aangebracht staat het HHNK welwillend tegenover een grondoverdracht naar de gemeente. Het geniet de voorkeur om de wegeigendom bij één partij onder te brengen.

In de verkeersbestemming mogen op basis van dit bestemmingsplan verder alleen gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen worden gebouwd. In de bestemming is ondergronds bouwen uitdrukkelijk toegestaan.

Wonen - Dubbel en Wonen - Vrijstaand

Algemeen

De half vrijstaande woningen in het plangebied zijn bestemd als 'Wonen - Dubbel'. Dubbele woningen hebben een gezamenlijk bouwvlak gekregen. Per bouwvlak zijn twee half vrijstaande woningen toegestaan. In aansluiting op het vastgestelde beeldkwaliteitsplan is het in de bestemming 'Wonen - Dubbel' ook mogelijk om een vrijstaande woning te bouwen. De bouwregels zijn gelijk aan de bouwregels voor dubbele woningen. Belangrijk is dat de stedenbouwkundige uitstraling blijft als ware het een dubbele woning. Alle vrijstaande woningen zijn verder opgenomen in de bestemming 'Wonen - Vrijstaand'. Per bouwvlak is één vrijstaande woning toegestaan.

Alle woningen (hoofdgebouwen) moeten binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van de te bouwen woningen staat op de verbeelding aangegeven. Zowel de ligging van het bouwvlak als de toegestane maximale maatvoering voor woningen hangt samen met de keuzes die in het vastgestelde stedenbouwkundige plan zijn gemaakt.

Buiten het bouwvlak voor een half vrijstaande of vrijstaande woning is het bouwen van bijbehorende bouwwerken toegestaan. Dan moet er wel zijn voldaan aan maatvoeringvereisten zoals die zijn opgenomen in de bouwregels van beide bestemmingen. De maatvoeringen verschillen niet per bestemming.

Voorwaardelijke verplichting

Voor beide bestemmingen geldt dat een voorwaardelijke verplichting is opgenomen. De voorwaardelijke verplichting in opgenomen in de het artikel 'Algemene aanduidingsregels' en op de verbeelding opgenomen met de gebiedsaanduiding "overige zone - voorwaardelijke verplichtingen". Aan de voorwaarden moet zijn voldaan, vóórdat een vergunning wordt verleend. De voorwaardelijke verplichtingen hebben betrekking op nog uit te voeren (aanvullend) ecologisch onderzoek en het voorkomen van wateroverlast op naastgelegen percelen.

Ecologisch onderzoek:

Bij het opstellen van het bestemmingsplan is inventariserend ecologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 5 bij de toelichting, het ecologisch onderzoek zelf heeft een aantal bijlagen. Voor achtergrondinformatie per bouwperceel (adressering vanuit de Benedenweg) wordt verwezen naar bijlage 2 bij het ecologisch onderzoek.

In het ecologisch onderzoek is, in tabelvorm, een samenvatting per bouwperceel opgenomen. Deze tabel dient als basis voor de uitvoering van de voorwaardelijke verplichting voor het onderdeel ecologie en is dan ook opgenomen als bijlage bij de regels. Per bouwperceel is eenvoudig bepaald wat er (nog) gedaan moet worden. Ook is een geldigheidsduur van het al uitgevoerde onderzoek meegegeven, zodat duidelijk is wanneer het uitgevoerde onderzoek een update behoeft.

Hydrologisch onderzoek:

Bij het opstellen van het bestemmingsplan is hydrologisch onderzoek uitgevoerd. Bij de ontwikkeling Westrand is geen sprake is van integrale gebiedsontwikkeling. Anders gezegd, er zal per bouwperceel worden ontwikkeld, omdat vrijwel elk bouwperceel een andere eigenaar heeft. Uit het hydrologisch onderzoek blijkt dat elk bouwperceel moet worden opgehoogd. Als het ene perceel al wel is opgehoogd en het naastgelegen bouwperceel nog niet, kan tijdelijk wateroverlast ontstaan. Wateroverlast moet worden voorkomen. Dat kan door de aanleg van drains of het graven van een greppel. De keuze is aan de initiatiefnemer die de woning gaat bouwen. In de voorwaardelijke verplichting is algemeen gesteld dat wateroverlast op een nog niet opgehoogd bouwperceel moet worden voorkomen. De manier waarop dit vorm wordt gegeven, moet vooraf zijn aangetoond door middel van een deskundigenpartij.

Wonen - Woongebouw

Te realiseren appartementen in een gebouw zijn opgenomen in de bestemming ‘Wonen - Woongebouw’. De bestemming heeft betrekking op de woonfunctie al dan niet in combinatie met maatschappelijke voorzieningen ten behoeve van zorg of aan-huis-verbonden bedrijven en beroepen. Het aantal woningen in een woongebouw betreft ten hoogste het aangeduide aantal. Hoofdgebouwen moeten binnen een bouwvlak worden gebouwd, de maatvoering van een hoofdgebouw is door middel van een aanduiding op de verbeelding aangegeven.

Waarde - Archeologie 2

Op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid is de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’ in het gehele plangebied van toepassing. In de bestemming kan onder gestelde voorwaarden bouwwerken worden gebouwd. Voor werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden vereist. De vergunning is niet vereist voor het normale onderhoud, gebruik en beheer. Onder voorwaarden kan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden worden verleend

4.4 Overige Aspecten

Additionele voorzieningen
In de regels van dit bestemmingsplan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen bij de bestemming inbegrepen zonder dat dit uitdrukkelijk is vermeld. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om ondergrondse leidingen, verhardingen, bermen, geluidwerende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoorziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke.

Handhaving
Het bestemmingsplan geeft de gewenste planologische situatie voor het plangebied aan. Bestemmingsplannen zijn bindend voor de overheid en de burger. Enerzijds kan de overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen, anderzijds vormt het bestemmingsplan een juridisch kader voor burgers waaruit deze kan afleiden wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, op de in eigendom zijnde dan wel de naastgelegen buurpercelen, in de directe woon- en leefomgeving.

4.5 Bestemmingsplanprocedure

De bestemmingsplanprocedure is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de procedure zijn de volgende fasen te onderscheiden:

Ontwerpbestemmingsplan en vaststellingsprocedure
Na aankondiging in het Gemeenteblad en op de website www.ruimtelijkeplannen.nl, wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp naar voren brengen. Na afloop van de termijn van de terinzagelegging stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd uiterlijk 12 weken na de termijn van terinzagelegging vast.

Vastgesteld bestemmingsplan en beroepsprocedure
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Iedereen die een zienswijze heeft ingediend, heeft ook de mogelijkheid om beroep in te stellen. Op deze hoofdregel is een aantal uitzonderingen:

  • tegen gewijzigde vaststelling kan beroep worden ingediend zonder dat een zienswijze is ingediend, als de gewijzigde vaststelling leidt tot een belang van diegene die eerder geen aanleiding zag om een zienswijze in te dienen;
  • als kan worden aangetoond dat er een dringende reden bestond waarom geen zienswijze is ingediend. Deze optie is gebonden aan een strikte uitleg en zal niet snel aan de orde zijn.

Indien Gedeputeerde Staten (GS) of de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging uiterlijk 6 weken na vaststelling. Binnen 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).

Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van GS en/of de ILT wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Onderdeel hiervan is de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Ook wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed aan het aspect grondexploitatie.

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

Grondexploitatie
Op grond van de bepalingen in de Wro over grondexploitatie (artikel 6.12, lid 1 Wro) moet een exploitatieplan worden opgesteld wanneer sprake is van een bouwplan. Wat als bouwplan moet worden aangemerkt is uitgewerkt in artikel 6.2.1 Bro, waaronder "de bouw van één of meer woningen". Op grond daarvan moet het voorliggende bestemmingsplan worden aangemerkt als bestemmingsplan dat een bouwplan mogelijk maakt. De Grondexploitatiewet, als onderdeel van de Wro, stelt een gegarandeerd kostenverhaal als eis aan bestemmingsplannen.

Tussen de voormalige gemeente Langedijk (nu: Dijk en Waard) en ontwikkelende partijen die zich verenigd hebben in de coöperatie Gedempte Veert is begin december een anterieure overeenkomst voor planontwikkeling gesloten. Hierin is het kostenverhaal op grond van artikel 6.12, lid 1 Wro geregeld waardoor de exploitatie voor die percelen verzekerd is.

Daarnaast is voor de planontwikkeling van de Westrand een exploitatieplan opgesteld. Het exploitatieplan wordt naast voorliggend bestemmingsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Op basis van het exploitatieplan zullen de grondeigenaren, die geen lid zijn van de coöperatie Gedempte Veert, hun exploitatiebijdrage dienen te voldoen aan de gemeente. Deze bijdrage wordt in rekening gebracht ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning voor de nieuwe woning.

Wanneer voorliggend bestemmingsplan met bijbehorend exploitatieplan onherroepelijk zijn, vangt de gemeente aan met het bouwrijp maken van het gebied om het geschikt te maken voor woningbouw. Het gaat daarbij onder andere om de aanleg van riolering, kabels en leidingen.

Planschade
Door het opstellen van dit nieuwe bestemmingsplan voor de betreffende gronden is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied nog bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in de planschade wordt ingediend. Diegenen die schade lijden door de bestemmingsplanherziening omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Overleg ex art. 3.1.1 Bro
In het kader van het bestuurlijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is dit bestemmingsplan aan verschillende maatschappelijke instanties aangeboden die daarmee in de gelegenheid zijn gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen. Van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, Veiligheidsregio Noord-Holland Noord en de gemeente Alkmaar is reactie ontvangen. De behandeling hiervan heeft in een afzonderlijke reactienota plaatsgevonden.

Tervisielegging ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan is, tegelijkertijd met het toesturen van het ontwerpbestemmingsplan aan diverse instanties, ter visie gelegd. Binnen de termijn van tervisielegging konden belanghebbenden zienswijzen op het plan naar voren brengen. Er zijn van 13 belanghebbenden zienswijzen ontvangen. De behandeling hiervan heeft in een afzonderlijke reactienota plaatsgevonden.

5.3 Interne Uitvoering Van Het Project

Het voorliggende bestemmingsplan ziet op de organische gebiedsontwikkeling langs de Gedempte Veert. De te ontwikkelen kavels zijn in eigendom van particuliere eigenaren, die elk op hun eigen tijd overgaan tot ontwikkelen. De verwachting is dat het komende jaar ongeveer de helft van de particuliere eigenaren (leden van de coöperatie) overgaan tot kavelsplitsing en de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van een woning.


Om de verwachte vergunningsaanvragen soepel te laten verlopen, wordt een integraal kwaliteitsteam samengesteld. Dit is nodig omdat het bestemmingsplan op onderdelen vraagt om een extra afweging op het moment dat een aanvraag omgevingsvergunning wordt ingediend. Het gaat dan onder meer om onderdelen zoals:

  1. 1. vereisten uit het beeldkwaliteitsplan, zoals woningtype en uitvoering;
  2. 2. voorgeschreven minimaal peil ter plaatse van de woning (hoofdgebouw);
  3. 3. het treffen van maatregelen die wateroverlast op een naastgelegen lagere, nog niet opgehoogde kavel moeten voorkomen;
  4. 4. het beschikbaar hebben van actueel ecologisch onderzoek op het moment van de aanvraag omgevingsvergunning; en
  5. 5. het berekenen van de exploitatiebijdrage.


Voor elk van de onderdelen is specifieke (gebieds)kennis nodig. Het kwaliteitsteam zal dan ook bestaan uit interne deskundigen, elk op hun eigen vakgebied.


Het kwaliteitsteam draagt de zorg voor een soepele vergunningverlening. Op voorhand moet duidelijk zijn wat gevraagd wordt op het moment dat een aanvraag omgevingsvergunning binnenkomt. Dit om te voorkomen dat een aanvraag incompleet is en aangehouden moet worden. Het kwaliteitsteam stelt per kaveltype uit het beeldkwaliteitsplan een vorm van een kavelpaspoort op, zodat een aanvrager vroegtijdig kan beschikken over de aanvullende indieningsvereisten die voortvloeien uit het bestemmingsplan. In dit kavelpaspoort zijn in elk geval de voorgenoemde onderdelen concreet per kaveltype uitgewerkt.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijven - Aan Huis Verbonden Bedrijven

Bijlage 1 Staat van Bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven

Bijlage 2 Gebiedskaart Het Lint

Bijlage 2 Gebiedskaart Het lint

Bijlage 3 Overzicht Percelen En Benodigd Ecologisch Onderzoek

Bijlage 3 Overzicht percelen en benodigd ecologisch onderzoek

Bijlage 1 Stedenbouwkundig Ontwerp / Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 1 Stedenbouwkundig ontwerp / Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 2 Stedenbouwkundig Plan

Bijlage 2 Stedenbouwkundig plan

Bijlage 3 Inrichtingstekening Openbare Ruimte

Bijlage 3 Inrichtingstekening openbare ruimte

Bijlage 4 Verkennend Natuuronderzoek

Bijlage 4 Verkennend natuuronderzoek

Bijlage 5 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 5 Ecologisch onderzoek

Bijlage 6 Stikstofdepositie-onderzoek

Bijlage 6 Stikstofdepositie-onderzoek

Bijlage 7 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 7 Archeologisch onderzoek

Bijlage 8 Hydrologisch Onderzoek

Bijlage 8 Hydrologisch onderzoek

Bijlage 9 Huidige En Toekomstige Bebouwingssituatie

Bijlage 9 Huidige en toekomstige bebouwingssituatie

Bijlage 10 Digitale Watertoets

Bijlage 10 Digitale watertoets