KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Bedrijf
Artikel 5 Bedrijventerrein - 2
Artikel 6 Cultuur En Ontspanning
Artikel 7 Detailhandel
Artikel 8 Gemengd
Artikel 9 Gemengd - Bijlestaal 64 Broek Op Langedijk
Artikel 10 Gemengd - Veilingterrein
Artikel 11 Groen
Artikel 12 Maatschappelijk
Artikel 13 Sport
Artikel 14 Tuin
Artikel 15 Verkeer
Artikel 16 Water
Artikel 17 Water - Natuur/recreatie
Artikel 18 Wonen - Dubbel
Artikel 19 Wonen - Rij
Artikel 20 Wonen - Vrijstaand
Artikel 21 Wonen - Woongebouw
Artikel 22 Waarde - Archeologie 0
Artikel 23 Waarde - Archeologie 1
Artikel 24 Waarde - Archeologie 2
Artikel 25 Waarde - Archeologie 3
Artikel 26 Waarde - Archeologie 4
Artikel 27 Waarde - Archeologie 5
Artikel 28 Waarde - Archeologie 6
Artikel 29 Waarde - Archeologie 7
Artikel 30 Waarde - Karakteristieke En Beeldbepalende Panden
Artikel 31 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 32 Anti-dubbeltelregel
Artikel 33 Algemene Bouwregels
Artikel 34 Algemene Gebruiksregels
Artikel 35 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 36 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 37 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 38 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 39 Overgangsrecht
Artikel 40 Slotregel
1 1. Lijst Met Geldende Plannen
2 2. Staat Van Bedrijven - Aan Huis Verbonden Bedrijven
3 3. Staat Van Bedrijven
4 4. Staat Van Bedrijven - Overige Bedrijventerreinen
5 5. Staat Van Horecatypen
6 6. Gebiedskaart Het Lint
7 7. Afwegingskader Woon - Zorg Initiatieven
8 8. Visie Op Agrarisch Gebied Langedijk
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Plangebied
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Toetsing
2.1 Beleidskader
2.2 Omgevingstoets
Hoofdstuk 3 Toelichting Op De Wijzigingen
3.1 Verwerken Verleende Vergunningen
3.2 Repareren Bouwmogelijkheden Bestemming Tuin
3.3 Verduidelijken Toegestane Functie Wonen
3.4 Actualisatie Archeologiebeleid Dijk En Waard
3.5 Voorbereidingsbesluit Maatschappelijke Woon-zorginitiatieven Bestemming Gemengd
3.6 Gebiedsaanduiding Overige Zone - Algemene Aanvulling Geldende Ruimtelijke Plannen
3.7 Herstellen En Verduidelijken
Hoofdstuk 4 Juridische Vormgeving
4.1 Algemeen
4.2 Regels
4.3 Verbeelding
4.4 Bestemmingsplanprocedure
Hoofdstuk 5 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.2 Economische Uitvoerbaarheid

Veegplan Langedijk 2023

Bestemmingsplan - gemeente Dijk en Waard

Vastgesteld op 23-04-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

Voor de gronden gelegen binnen dit plan, zijn de in regels van de geldende ruimtelijke plannen zoals genoemd in lid 1.39 geldende ruimtelijke plannen van overeenkomstige toepassing.

Voorgaande met inachtneming van de regels die in dit plan zijn aangegeven met:

  1. vet (toegevoegde teksten);
  2. doorgehaald (verwijderde teksten)

Deze regels gaan vóór op de regels in de geldende ruimtelijke plannen dan wel de regels van het specifiek aangegeven plan.

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 -bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.2 -plan

het bestemmingsplan Actuallisatieplan Langedijk met identificatienummer NL.IMRO.1980.VeegplanLGD2023-on01 van de gemeente Dijk en Waard;

1.3 aan huis verbonden bedrijven

het uitoefenen van een bedrijf of bedrijfsactiviteiten als bedoeld in de bij deze regels behorende bijlage 2. Staat van bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven niet zijnde detailhandel, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aan huis verbonden beroepen

het uitoefenen van een vrij en zelfstandig beroep, of het beroepsmatig verlenen van diensten, op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van agrarische producten, telen van gewassen en/of houden van dieren;

1.8 agrarisch hobbymatig medegebruik

kleinschalig, in samenwerking met een beroep aan huis, niet bedrijfsmatig agrarisch gebruik, anders dan ten behoeve van een agrarisch bedrijf;

1.9 archeologie

de bestudering van menselijke geschiedenis door middel van de overblijfselen van materiële cultuur, de omgeving en van dierlijke resten;

1.10 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden;

1.11 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.12 bebouwingspercentage

een aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.13 bed & breakfast

een faciliteit waarbij in huiselijke sfeer tegen betaling overnachting en ontbijt kan worden verkregen, waarbij geen sprake is van permanente bewoning, de maximale gebruiksduur niet meer bedraagt dan 1 aansluitende maand, een nachtregister wordt bijgehouden en waarbij geen zelfstandige keukenfaciliteiten ter beschikking staan aan de tijdelijke bewoners;

1.14 bedrijfswoning/dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein bedoeld voor (het huishouden van) één persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.15 beeldbepalend pand of bijgebouw

een gebouw dat gezien het karakter en de betekenis voor het stedenbouwkundig beeld ter plaatse van belang is, met dien verstande dat verandering en/of uitbreiding slechts mag plaatsvinden wanneer het betrokken bouwplan mede strekt tot:

  • behoud of versterking van het uitwendige karakter van het pand, en:
  • de waarde van het pand voor het beeld van de omgeving, zoals aanwezig zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, wat betreft de totaliteit van de bouwmassa naar de hoofdafmeting en onderlinge verhoudingen en dakvorm, goothoogte, bouwhoogte, nokrichting en dakhelling;

1.16 beperkt kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.17 beschermingszone

aan een waterstaatswerk grenzende zone, waarin ter bescherming van dat werk voorschriften en beperkingen kunnen gelden;

1.18 bestaand

onder bestaande wordt verstaan:

  1. het vergunde gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is; en/of
  2. de vergunde bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezigof in uitvoering of vergund is, krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen dan welvergunningsvrij is; en/of
  3. in gevallen wanneer gebruik en/of bebouwing na het tijdstip van inwerkingtreding van het voorgaandegeldende bestemmingsplan op basis van een vergunde omgevingsvergunning mag of is gerealiseerddan wel vergunningsvrij is, wordt het nieuwe gebruik en/of bebouwing als onderdeel van dit plan aangemerkt

1.19 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.20 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.21 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak, niet zijnde een overkapping;

1.22 bootliften

een mechanisme die boven het openbaar water hangt voor het opheffen van boten;

1.23 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.24 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.25 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.26 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.27 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan;

1.28 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond en bedoeld is om ter plaatse te functioneren;

1.29 bruto vloeroppervlak

de oppervlakte van een ruimte of een groep van ruimten, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimte omhullen;

1.30 café-restaurant

een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, dat tot hoofddoelen heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken en maaltijden voor consumptie ter plaatse;

1.31 coffeecorner

horecagelegenheid waar uitsluitend niet- en/of licht-alcoholische dranken worden verstrekt, eventueel gecombineerd met de verstrekking van kleine etenswaren, evenwel met uitzondering van snackbars;

1.32 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps of bedrijfsactiviteit;

1.33 detailhandel in ABC-goederen

de handel in auto's, auto-onderdelen, boten en caravans, machinerieën ten behoeve van bedrijven en landbouwwerktuigen en naar aard en/of omvang daarmee gelijk te stellen detailhandel in ABC-goederen;

1.34 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van administratieve en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen al dan niet in combinatie met ondergeschikte detailhandel, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf (en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen) en een seksinrichting;

1.35 dienstverlening

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;

1.36 discotheek/bar-dancing

een horecabedrijf, dat tot doel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van overwegend elektrisch versterkte muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormt;

1.37 functieaanduiding

een aanduiding waarmee wordt aangegeven dat binnen een bestemming al dan niet specifieke gebruiksmogelijkheden zijn toegestaan;

1.38 garagebox

een zelfstandig gebouw bedoeld voor de stalling van auto's, boten en daarmee gelijk te stellen goederen;

1.39 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.40 geldende ruimtelijke plannen

de bestemmingsplannen, uitwerkingsplannen en/of wijzigingsplannen zoals genoemd in bijlage 1. Lijst met geldende plannen

1.41 geluidgevoelige functies

objecten en/of functies die, gelet op hun aard en/of omvang, hinder ondervinden van inrichtingen, (spoor)wegen en bedrijven (bedrijfsactiviteiten), voor wat betreft de aspecten geluid, luchtkwaliteit, geur, stof en gevaar (externe veiligheid);

1.42 geluidzoneringsplichtige inrichting

een inrichting bij die ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.43 geurgevoelig object

een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;

1.44 gevelbreedte

de breedte van een naar de weg gekeerde zijde van een hoofdgebouw;

1.45 hogere grenswaarde

een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;

1.46 hoofdgebouw

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.47 horecabedrijf

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, logies worden verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt;

1.48 huishouden

de huisvesting van één afzonderlijk huishouden waarbij sprake is van onderlinge duurzameverbondenheid, continuïteit in de samenstelling van het huishouden en het gemeenschappelijk voeren vanhet huishouden, met uitzondering van bedrijfsmatigekamerverhuur;

1.49 kampeermiddel

een mobiel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.50 kampeerseizoen

het kampeerseizoen begint op 15 maart en loopt door tot en met 31 oktober van elk kalenderjaar;

1.51 karakteristiek pand of bijgebouw

een gebouw dat gezien het karakter en de betekenis voor het stedenbouwkundig beeld ter plaatse van belang is, met dien verstande dat de uitwendige hoofdvorm, bepaald door onder meer de dakvorm, goothoogte, bouwhoogte, nokrichting en dakhelling en gevelindeling en karakteristieke elementen, zoals aanwezig zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, gehandhaafd dient te worden;

1.52 kas

een gebouw waarvan de wanden en het dak bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken of trekken van vruchten, bloemen of planten;

1.53 kunstobject

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of overkapping;

1.54 kunstwerk

een bouwwerk, geen gebouw of overkapping zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.55 kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;

1.56 ligplaats

een ruimte voor het afmeren en doen of laten liggen van een vaartuig;

1.57 maatschappelijke voorzieningen

levensbeschouwelijke, medische, sociale, culturele en educatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, kinderopvang, alsook ondergeschikte dienstverlening en/of ondergeschikte detailhandel en/of ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.58 maatvoeringsvlak

een als zodanig aangegeven geometrisch bepaald vlak ten behoeve van het indelen van een bouwvlak of bestemmingsvlak met het oog op een verschil in maatvoering;

1.59 minisupermarkt

een levensmiddelenwinkel met een oppervlak van meer dan 50 m² en minder dan 500 m² winkelverkoopvloeroppervlak, die zich richt op een specifieke doelgroep, delicatessenwinkels, levensmiddelenwinkels met een beperkt, specifiek assortiment en daarmee gelijk te stellen levensmiddelenwinkels;

1.60 mobiel kampeermiddel

een tent, tentwagen, kampeerauto, toercaravan of enig ander onderkomen met de bedoeling deze te plaatsen op een kampeerterrein gedurende niet meer dan 3 aansluitende maanden per kampeerseizoen;

1.61 nutsvoorziening

(bouwkundige) voorzieningen ten behoeve van (de aansluiting op) het openbare net van afvalstoffen, gas, water, elektriciteit, riolering, stadsverwarming en het telecommunicatieverkeer, of daaraan gelijk te stellen voorzieningen, met de daarbij behorende gebouwen zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van gasvoorziening en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen;

1.62 ondergeschikt

van beperkte functionele en/of ruimtelijke omvang, zodat de hoofdactiviteit qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft;

1.63 overkapping

een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts met één wand is omgeven;

1.64 peil

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
  1. de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    1. de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  2. voor een bouwwerk op, in of boven het water:
    1. de hoogte van het ter plaatse geldende waterpeil;

1.65 perifere detailhandel

grootschalige detailhandelvestigingen in de branches meubels, woninginrichting (uitsluitend indien de aard van de goederen aanleiding geeft tot een groot ruimtebeslag), bouwmarkten, doe-het-zelfartikelen, keukens en sanitair en naar aard en/of omvang daarmee gelijk te stellen perifere detailhandel;

1.66 permanente bewoning

de bewoning van een verblijf als hoofdverblijf;

1.67 recreatiewoning

een woning of een gedeelte daarvan dient als recreatief verblijf voor recreanten, waarbij geen sprake is van permanente bewoning;

1.68 restaurant

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken;

1.69 risicovolle inrichting

een inrichting, bij welke het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.70 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.71 standplaats

het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel;

1.72 supermarkt

een zelfbedieningswinkel met een winkelverkoopvloeroppervlak van minimaal 500 m², waar een breed assortiment algemene en verse levensmiddelen worden verkocht, met een additioneel assortiment non-food. Supermarkten zijn veelal onderdeel van een keten die in een regio, land of zelfs meerdere landen winkels heeft;

1.73 vast kampeermiddel

een stacaravan, trekkershut of ander recreatief verblijf op een kampeerterrein, welke naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en al dan niet direct steun vindt in of op de grond en daardoor als bouwwerk is aan te merken;

1.74 volkstuin

tuinen bedoeld voor het hobbymatig en voor eigen gebruik telen van groente, fruit en snijbloemen;

1.75 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.76 voorkeursgrenswaarde

de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;

1.77 waterkering

kunstmatige hoogte, natuurlijke hoogten of hoge gronden met ondersteunende kunstwerken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben;

1.78 waterstaatswerk

oppervlakte waterlichaam, bergingsgebied, waterkering, ondersteunend kunstwerk en bijbehorende onderhoudsstroken, dat als zodanig in de legger van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is aangegeven;

1.79 wonen

het huisvesten van één huishouden in een (bedrijfs)woning of in een woning van een woongebouw, waarbijde woning uitsluitend mag worden gebruikt voor permanente bewoning

1.80 wonen in de tweede lijn

het gebruiken of laten gebruiken van bijgebouwen als woning bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.81 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.82 woongebouw

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.83 woonschip

elk drijvend en anderszins geheel of in hoofdzaak in water geplaatst voorwerp dat uitsluitend of in hoofdzaak als woning gebezigd of tot woning bestemd is, ook indien het nog in aanbouw is;

1.84 zonering waterstaatswerk

oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk;

1.85 zwembad

een onoverdekt bassin dat zwemgelegenheid biedt aan particulieren en dat wordt aangemerkt als een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Voor de gronden gelegen binnen dit plan, zijn de in regels van de geldende ruimtelijke plannen zoals genoemd in lid 1.39 geldende ruimtelijke plannen van overeenkomstige toepassing.

Voorgaande met inachtneming van de regels die in dit plan zijn aangegeven met:

  1. vet (toegevoegde teksten);
  2. doorgehaald (verwijderde teksten)

Deze regels gaan vóór op de regels in de geldende ruimtelijke plannen dan wel de regels van het specifiek aangegeven plan.

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.

2.7 uitzondering

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, wordt buiten beschouwing gelaten:

  1. galerijen, balkons en luifels, mits de afwijking van de plaatsingseisen niet meer dan 2 m bedraagt;
  2. (brand)trappen en trappenhuizen.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden:

  1. ondergeschikte bouwdelen als goot- en dakoverstekken, plinten, pilasters, kozijnen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel en kroonlijsten buiten beschouwing gelaten, mits de afwijking van de plaatsingseisen niet meer dan 1 m bedraagt;
  2. buitenunits ten behoeve van duurzaamheidsmaatregelen buiten beschouwing gelaten, mits:
    1. het gezamenlijk aantal buitenunits aan een bouwwerk per bouwperceel niet meer dan 2 bedraagt;
    2. de buitenunits worden geplaatst aan een bouwwerk in het achtererfgebied;
    3. de afwijking van de plaatsingseisen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. de uitoefening van het grondgebonden volwaardig, reëel of in deeltijd uitgeoefend agrarisch bedrijf en uitsluitend op de locaties die in gebruik zijn of waren voor de uitoefening van dierenhouderijbedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering: de uitoefening van dierenhouderijbedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

b. de uitoefening van een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij";

c. bedrijfsgebouwen;

d. kassen ten behoeve van teeltondersteuning;

e. boog- en gaaskassen uitsluitend toegestaan in de periode van 1 maart tot en met 15 oktober;

f. bedrijfswoningen;

g. bijbehorende bouwwerken;

h. bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van het houden van paarden;

i. praktijk- en kantoorruimten voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;

j. plattelandswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" met uitsluiting van een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten";

k. nutsvoorziening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "nutsvoorziening";

met als nevenfuncties:

l. bed & breakfast accommodatie;

m. dagrecreatieve voorzieningen zoals een theetuin;

n. kamperen binnen het bouwvlak;

o. trekkershutten;

p. webwinkel;

q. detailhandel in ter plaatse voortgebrachte agrarische producten en/of op een ander agrarisch bedrijf voortgebrachte soortgelijke agrarische producten;

met daarbij behorende:

r. erven en terreinen;

s. wegen, fiets- en voetpaden;

t. water;

u. groen.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Algemene bouwregel

De omgevingsvergunning wordt tevens, wegens strijd met het bestemmingsplan, geweigerd, indien door het verlenen van de vergunning meer dan 800 m2 aan bebouwing en/of gesloten verharding kan worden gerealiseerd en de aanvrager geen document van de waterbeheerder kan overleggen, waaruit blijkt dat, in het kader van de watertoets, het door de beheerder te bepalen voldoende oppervlak of volume aan waterberging ten hoeve van de waterhuishouding wordt gerealiseerd.

3.2.2 Hoofdgebouwen binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van hoofdgebouwen binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gelden de volgende regels:

  1. bedrijfsgebouwen mogen alleen ten behoeve van het volwaardig- en het reëel agrarisch bedrijf gebouwd, verbouwd en/of herbouwd en ten behoeve van het in deeltijd uitgeoefend agrarisch bedrijf verbouwd en/of herbouwd worden;
  2. per volwaardig agrarisch bedrijf mag één bedrijfswoning worden gebouwd;
  3. ten aanzien van aanvragen om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ten behoeve van een nieuwe agrarische bedrijfswoning vragen burgemeester en wethouders advies aan een deskundige met betrekking tot de omvang en de continuïteit van het bedrijf, waarbij de omvang van het bedrijf mag worden uitgedrukt in SBE, NGE, SO of andere grootheden die hiervoor geschikt zijn en bij de continuïteit leeftijd, opleiding, ervaring en vakkennis van de ondernemer en het aanwezig zijn of het meewerken van een bedrijfsopvolger in beschouwing worden genomen;
  4. bestaande tweede bedrijfswoningen mogen worden gehandhaafd en conform deze bouwvoorschriften verbouwd en/of uitgebreid worden;
  5. bestaande tweede bedrijfswoningen mogen, zolang er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf, worden herbouwd mits de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen binnen één jaar na de sloop van onderhavige woning wordt ingediend; daarbij blijft het aantonen van de noodzaak van een tweede agrarische bedrijfswoning achterwege;
  6. bedrijfsgebouwen mogen worden gebouwd achter (het verlengde van) de achtergevel van de bedrijfswoning;
  7. de goothoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer bedragen dan 6,00 m;
  8. de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer bedragen dan 9,50 m;
  9. de goothoogte van een agrarische bedrijfswoning of plattelandswoning mag niet meer bedragen dan 4,00 m;
  10. de bouwhoogte van een agrarische bedrijfswoning of plattelandswoning mag niet meer dan 10,00 m bedragen;
  11. de inhoud van een agrarische bedrijfswoning of plattelandswoning mag niet meer dan 750 m3 bedragen;
  12. goten van ondergeschikte bouwdelen zoals dakkapellen, dakopbouwen e.d. worden niet getoetst aan de goothoogte;
  13. de bedrijfswoning of plattelandswoning mag aan de voorzijde worden uitgebreid met een uitbouw met lengte van maximaal 2/3 deel van de gevellengte en een diepte van 1,50 m of een entree met een lengte van maximaal 1/3 deel van de gevellengte en een diepte van 1,50 m, ongeacht de situering van de uitbouw of entree, binnen of buiten het bouwvlak en/of een uitbouw aan de zijgevel van de woning met een lengte van maximaal 4,50 m, gerekend vanuit de voorgevellijn van de uitbouw of entree aan de voorgevel en een diepte van 1,50 m waarbij de inhoud van de uitbouw of entree niet wordt gerekend tot de inhoud van de woning;
  14. met de bouw van een bedrijfswoning mag worden begonnen, als de bedrijfsgebouwen zijn gerealiseerd of naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders de bouw van de bedrijfsgebouwen voldoende is gevorderd;
  15. ten behoeve van de teeltondersteuning bij een duurzaam op de vollegrondstuinbouw of bollenteelt gericht bedrijf mogen kassen worden gebouwd achter (het verlengde van) de bedrijfswoning, waarvan:
    1. de goothoogte niet meer dan 5,00 m mag bedragen;
    2. de bouwhoogte niet meer dan 8,00 m mag bedragen;
  16. het aantal trekkershutten mag niet meer bedragen dan 2;
  17. de oppervlakte van een trekkershut mag niet meer bedragen dan 28 m2;
  18. de goothoogte van een trekkershut mag niet meer bedragen dan 3,00 m;
  19. de bouwhoogte van een trekkershut mag niet meer bedragen dan 3,50 m.

3.2.3 Bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gelden de volgende regels:

  1. bij iedere agrarische bedrijfswoning of plattelandswoning mogen vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, waarvan de gezamenlijk oppervlakte niet meer dan 70 m2 mag bedragen;
  2. bij een kampeerterrein mogen vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van sanitaire voorzieningen worden gebouwd, waarvan het gezamenlijk oppervlak niet meer dan 50 m2 mag bedragen;
  3. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3,00 m;
  4. de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 5,50 m.

3.2.4 Bouwwerken geen gebouw zijnde binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van kunstmest- of voerdersilo's mag niet meer dan 15,00 m bedragen;
  2. de wandhoogte van water- en mestbassins mag niet meer dan 4,00 m bedragen;
  3. de hoogte van erfafscheiding voor de voorgevelrooilijn van de woning mag niet meer dan 1,30 m bedragen;
  4. de hoogte van een erfafscheiding voor de voorgevelrooilijn van de woning ter plaatse van de oprit mag niet meer dan 2,50 m bedragen;
  5. de hoogte van een erfafscheiding achter de voorgevelrooilijn van de woning mag niet meer dan 2,00 m bedragen;
  6. de hoogte van andere bouwwerken geen gebouw zijnde mag niet meer dan 6,00 m bedragen;
  7. de oppervlakte van bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van het houden van paarden mag niet meer bedragen dan 1.500 m2;
  8. de hoogte van een omheining rond bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van het houden van paarden mag niet meer bedragen dan 1,50 m.

3.2.5 Gebouwen buiten het agrarisch bouwvlak

Buiten het bouwvlak mogen geen bouwwerken worden gebouwd, behoudens:

  1. te herbouwen bestaande agrarische bedrijfsgebouwen waarvan
    1. het oppervlak van het bouwwerk niet meer mag bedragen dan het oppervlak van het bouwwerk dat is /wordt gesloopt;
    2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3,00 m;
    3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5,00 m;
  2. boog- en gaaskassen waarvan:
    1. de hoogte niet meer mag bedragen dan 3,00 m.

3.2.6 Bouwwerken geen gebouw zijnde buiten het bouwvlak

Buiten het bouwvlak mogen geen bouwwerken geen gebouw zijnde worden geplaatst / aangelegd, behoudens:

  1. perceelsafscheidingen waarvan:
    1. de hoogte van perceelsafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,50 m;
    2. ter plaatse van de toegang tot percelen de hoogte van perceelsafscheidingen niet meer mag bedragen dan 2,00 m.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  1. de situering van de in lid 3.2.5 sub b van dit artikel genoemde bouwwerken.

3.4 Afwijken van gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 3.2.2 sub f voor het bouwen van bedrijfsgebouwen voor (het verlengde van) de achtergevel, indien dat noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  2. het bepaalde in lid 3.2.2 sub g en h voor een goothoogte van maximaal 7,00 m en een bouwhoogte van maximaal 12,00 m, mits het woonmilieu van derden niet onevenredig wordt geschaad;
  3. het bepaalde in lid 3.2.4 sub b voor een wandhoogte van mest- en waterbassins binnen het bouwvlak tot een hoogte van 5,50 m, mits het woonmilieu van derden niet onevenredig wordt geschaad;
  4. het bepaalde in lid 3.2.4 sub g voor het bouwen van een bouwwerk geen gebouw zijnde ten behoeve van het houden van paarden, waarbij burgemeester en wethouders voorwaarden kunnen verbinden aan de situering en de landschappelijke inpassing van het bouwwerk geen gebouw zijnde ten behoeve van het houden van paarden.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven als genoemd in de bij deze regels behorende als bijlage 3. Staat van bedrijven' in de categorieën 1 en 2;
  2. groenvoorzieningen;
  3. openbare nutsvoorzieningen;
  4. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  5. water en oeverstroken,

en tevens voor de functieaanduiding:

  1. een ambachtelijke timmerwerkplaats, uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding "'specifieke vorm van bedrijf - ambachtelijke timmerwerkplaats";
  2. een bouwbedrijf, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - bouwbedrijf”;

Detailhandel is uitsluitend in de bestemming begrepen, voor zover deze detailhandel een geïntegreerd en ondergeschikt deel uitmaakt van een productiebedrijf en/of een ambachtelijk bedrijf, één en ander in of vanuit een verkoop-ruimte met een vloeroppervlak van ten hoogste 10% van het bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 100 m².

Detailhandelsverkoop via internet al dan niet in combinatie met afhaalpunt is uitsluitend in de bestemming begrepen voor zover de primaire bedrijfsactiviteit opslag en distributie betreft, het afhaalpunt geen showroom heeft, geen reclame-uitingen plaatsvinden en ter plekke niet kan worden afgerekend.

4.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    1. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
    2. de goot- en bouwhoogte van binnen een bouwvlak gelegen gebouwen mag niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 8,5 m bedragen, dan wel dan de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding “maximum goothoogte (m) en maximum bouwhoogte (m)”;
    3. per bedrijf is ten hoogste het bestaande aantal inpandige bedrijfswoningen toegestaan, met dien verstande dat vrijstaande bedrijfswoningen uitsluitend gebouwd mogen worden ter plaatse van de aanduiding "vrijstaand".


  1. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfswoningen buiten het bouwvlak geldt de volgende regel:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van het erf dat zich op meer dan 1 m afstand achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw bevindt, met inachtneming van het bepaalde in lid 4.2, onder c.


  1. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfswoningen die buiten het bouwvlak worden gebouwd, gelden de volgende regels:
    1. bijbehorende bouwwerken en overkappingen dienen ten minste 3 m achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw te worden gebouwd, met uitzondering van een bijbehorend bouwwerk aan de voorgevel van een gebouw, met dien verstande dat:
      • de diepte van een bijbehorend bouwwerk niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
      • de breedte van een bijbehorend bouwwerk ten hoogste 2/3e deel van de bestaande gevelbreedte mag bedragen, tot een maximum van 4 m;
      • de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk ten hoogste gelijk is aan die van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw tot een maximum van 3,5 m;
    2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer dan 50 m² bedragen, met dien verstande dat:
      • indien het bouwperceel groter is dan 500 m² de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen ten hoogste 75 m² mag bedragen;
    3. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken en aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van de bedrijfswoning bedragen tot een maximum van 3,5 m;
    4. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6,5 m bedragen, met dien verstande dat:
      • de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken ten minste 1 m lager is dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning;
      • de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken die binnen een afstand van 3 m tot de bouwperceelgrens worden gebouwd, niet meer dan 5 m mag bedragen;
    5. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
    6. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.


  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
    2. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    3. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen mag niet meer dan 20 m² bedragen met een bouwhoogte van niet meer dan 3 m;
    4. een overkapping dient achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw te worden gebouwd
    5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan de bedrijven als genoemd in lid 4.1;
  • het gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan bedoeld in lid 4.1;
  • het gebruik van gronden en bouwwerken voor inrichtingen als bedoeld in artikel 40 juncto artikel 1 van de Wet geluidhinder, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken (geluidzoneringsplichtige inrichtingen);
  • het gebruik van gebouwen voor bewoning, anders dan bestaande bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”;
  • het gebruik van gronden en bouwwerken voor opslag en vervaardiging van vuurwerk;
  • het gebruik van gronden gelegen voor de voorgevel van een gebouw voor buitenopslag;
  • het gebruik van gronden en bouwwerken voor risicovolle inrichtingen.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 en lid 4.3 voor de vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in de bijlage 3. Staat van bedrijven, mits deze bedrijven naar aard en/of effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijk gesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd.

Artikel 5 Bedrijventerrein - 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein-2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven als genoemd in de bij deze regels behorende als bijlage 4. Staat van bedrijven - Overige bedrijventerreinen in de categorieën 1 en 2;
  2. op de gronden ter plaatse van de aanduiding “bedrijven tot en met categorie 3.1” bedrijven in de milieucategorieën 1 t/m 3.1 als opgenomen in bijlage 4 bij deze regels behorende ‘4. Staat van bedrijven - Overige bedrijventerreinen’;
  3. op de gronden ter plaatse van de aanduiding “bedrijven tot en met categorie 3.2” bedrijven in de milieucategorieën 1 t/m 3.2 als opgenomen in bijlage 4 bij deze regels behorende ‘4. Staat van bedrijven - Overige bedrijventerreinen’;
  4. groenvoorzieningen;
  5. openbare nutsvoorzieningen;
  6. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  7. water en oeverstroken;
  8. standplaatsen,

en tevens voor de volgende functieaanduidingen:

  1. perifere detailhandel, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “detailhandel perifeer";
  2. detailhandel, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “detailhandel”
  3. een meubelmakerij, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van – meubelmakerij”


Kantoren behorende bij de bedrijfsactiviteiten genoemd onder lid 5.1 zijn toegestaan tot een oppervlakte van ten hoogste 2000 m² per kavel, met dien verstande dat het percentage aan kantoorvloeroppervlak ten hoogste 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak mag bedragen.


Detailhandel is toegestaan voor zover het productiegebonden detailhandel en/of detailhandel als ondergeschikt bestanddeel van een bedrijf in goederen betreft die qua aard rechtstreeks verband houden met de bedrijfsuitoefening, één en ander in of vanuit een verkoopruimte met een vloeroppervlak van ten hoogste 10% van het bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 100 m².


Detailhandelsverkoop via internet al dan niet in combinatie met afhaalpunt is uitsluitend in de bestemming begrepen voor zover de primaire bedrijfsactiviteit opslag en distributie betreft, het afhaalpunt geen showroom heeft, geen reclame-uitingen plaatsvinden en ter plekke niet kan worden afgerekend.

5.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    1. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
    2. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan de aangegeven bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding "maximum bouwhoogte (m)" bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte;
    3. de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 2,5 m te bedragen, dan wel de bestaande afstand indien minder is.
  2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van overige erf- en perceelsafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    2. binnen het bouwvlak mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 9 m bedragen;
    3. buiten het bouwvlak mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 3 m bedragen.

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan de bedrijven als genoemd in lid 5.1;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel anders dan de detailhandel als genoemd in lid 5.1;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken voor zelfstandige kantoren;
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken voor inrichtingen als bedoeld in artikel 40 juncto artikel 1 van de Wet geluidhinder, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken (geluidzoneringsplichtige inrichtingen);
  5. het gebruik van gebouwen voor bewoning;
  6. het gebruik van gronden en bouwwerken voor opslag en vervaardiging van vuurwerk;
  7. het gebruik van gronden gelegen voor de voorgevel van een gebouw voor buitenopslag;
  8. het gebruik van gronden en bouwwerken voor risicovolle inrichtingen.

5.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 5.1 en lid 5.3 en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en/of de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de voor de gronden toegestane milieucategorieën van de bij deze regels behorende bijlage 4. Staat van bedrijven - Overige bedrijventerreinen;
  2. lid 5.1 en lid 5.3 en toestaan dat tevens bedrijven in de naastgelegen hogere milieucategorie worden gevestigd die naar de aard en/of de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de bij deze regels behorende bijlage 4. Staat van bedrijven - Overige bedrijventerreinen,


mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid.

Artikel 6 Cultuur En Ontspanning

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een speelpark met daar aan ondergeschikt lichte horeca en detailhandel;
  2. het wonen in een bedrijfswoning op gronden ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning", al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven;
  3. toegangswegen en paden;
  4. speelvoorzieningen;
  5. groen;
  6. water.

Ten aanzien van aan huis verbonden beroepen en bedrijven geldt dat een bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken op gronden als bedoeld in lid 6.1 sub b mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven, mits:

  1. de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
  2. de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt;de ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling van een aan huis verbonden beroep of bedrijf met de woonfunctie in overeenstemming is;
  3. het geen detailhandel en/of horeca betreft, anders dan genoemd in de van deze regels deel uitmakende als bijlage 2 opgenomen '2. Staat van bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven';
  4. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven plaatsvindt;
  5. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt;
  6. de activiteit geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
  7. het aan huis verbonden beroepen betreffen die:
    1. passen binnen de in artikel 1 sub 2 genoemde omschrijving;
  8. het aan huis verbonden bedrijven betreft die vallen binnen de van deze regels deel uitmakende als bijlage 2 opgenomen '2. Staat van bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven', dan wel daarmee is gelijk te stellen voor wat betreft de milieugevolgen voor de omgeving.

De regels zoals opgenomen in zijn tevens van toepassing op de bestemming.

6.2 Bouwregels

6.3 Specifieke gebruiksregels

Maximaal 25% van het bouwvlak mag worden benut voor ondergeschikte lichte horeca en ondergeschikte detailhandel welke gelieerd zijn aan de bedrijfsvoering.

Artikel 7 Detailhandel

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. detailhandel, waaronder:
    1. minisupermarkten;
    2. bestaande supermarkten, niet zijnde minisupermarkten;
      waarbij ondergeschikte horeca in de vorm van een coffeecorner is toegestaan, met dien verstande dat niet meer dan 15% van het totale verkoopvloeroppervlak per detailhandelsbedrijf mag worden gebruikt ten behoeve van een coffeecorner;
  2. groenvoorzieningen;
  3. openbare nutsvoorzieningen;
  4. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  5. water en oeverstroken,


en tevens voor de volgende functieaanduidingen:

  1. wonen al dan niet op verdiepingen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "wonen".


Detailhandelsverkoop via internet al dan niet in combinatie met afhaalpunt is uitsluitend in de bestemming begrepen voor zover de primaire bedrijfsactiviteit opslag en distributie betreft, het afhaalpunt geen showroom heeft, geen reclame-uitingen plaatsvinden en ter plekke niet kan worden afgerekend.

7.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    1. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
    2. de bouwhoogte van binnen een bouwvlak gelegen gebouwen mag niet meer bedragen dan de aangegevenbouwhoogte ter plaatse van de aanduiding "maximum bouwhoogte (m)";
    3. er mogen geen (inpandige) bedrijfswoningen worden gebouwd, met dien verstande dat het wonen al dan niet op verdiepingen ter plaatse van de aanduiding "wonen" is toegestaan.
  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    2. dbinnen het bouwvlak mag de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 9 m bedragen;
    3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

7.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van gronden en bouwwerken van detailhandel in ABC-goederen;
  • het gebruik van gebouwen voor bewoning, met dien verstande dat het wonen al dan niet op verdiepingen ter plaatse van de aanduiding "wonen" is toegestaan;
  • het gebruik van gronden en bouwwerken voor supermarkten, niet zijn minisupermarkten, met uitzondering van bestaande supermarkten.

Artikel 8 Gemengd

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen;
  2. dienstverlening;
  3. detailhandel, waaronder:
    1. minisupermarkten;
    2. bestaande supermarkten, niet zijnde minisupermarkten;
      waarbij ondergeschikte horeca in de vorm van een coffeecorner is toegestaan, met dien verstande dat niet meer dan 15% van het totale ver-koopvloeroppervlak per detailhandelsbedrijf mag worden gebruikt ten behoeve van een coffeecorner;
  4. bedrijven als genoemd in de bij deze regels behorende als opgenomen bijlage 3. Staat van bedrijven in de categorieën 1 en 2;
  5. wonen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven;
  6. horecabedrijven in de categorie 4 als genoemd in de bij deze regels behorende als opgenomen bijlage 5. Staat van horecatypen;
  7. groenvoorzieningen;
  8. openbare nutsvoorzieningen;
  9. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  10. water en oeverstroken,


en tevens voor de volgende functieaanduidingen:

  1. een kleinschalig ambachtelijk bedrijf in combinatie met opslag, uitsluitend op de gronden ter plaatse van "specifieke vorm van gemengd - kleinschalig ambachtelijk bedrijf" en "opslag";
  2. ondergronds parkeren ten behoeve van 2 parkeervoorzieningen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van gemengd - kleinschalig ambachtelijk bedrijf" en "opslag";
  3. bijgebouwen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen".


Ten aanzien van aan huis verbonden beroepen en bedrijven geldt dat een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken op gronden als bedoeld in lid 9.1 sub e mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven, mits:

  1. de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
  2. de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt;
  3. de ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling van een aan huis verbonden beroep of bedrijf met de woonfunctie in overeenstemming is;
  4. het geen detailhandel en/of horeca betreft, anders dan genoemd in de van deze regels deel uitmakende als bijlage 2 opgenomen '2. Staat van bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven';
  5. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven plaatsvindt;
  6. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt;
  7. de activiteit geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
  8. het aan huis verbonden beroepen betreffen die:
    1. passen binnen de in artikel 1 sub 2 genoemde omschrijving;
  9. het aan huis verbonden bedrijven betreft die vallen binnen de van deze regels deel uitmakende als bijlage 2 opgenomen '2. Staat van bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven', dan wel daarmee is gelijk te stellen voor wat betreft de milieugevolgen voor de omgeving.


Detailhandelsverkoop via internet al dan niet in combinatie met afhaalpunt is uitsluitend in de bestemming begrepen voor zover de primaire bedrijfsactiviteit opslag en distributie betreft, het afhaalpunt geen showroom heeft, geen reclame-uitingen plaatsvinden en ter plekke niet kan worden afgerekend.


De regels zoals opgenomen in zijn tevens van toepassing op de bestemming.

8.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    1. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
    2. het aantal (bedrijfs)woningen mag niet meer dan 1 per bouwperceel bedragen, dan wel het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden";
    3. de goot- en bouwhoogte van binnen een bouwvlak gelegen gebouwen mag niet meer bedragen respectievelijk 3,5 m en 8,5 m, dan wel dan de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m) en maximum bouwhoogte (m)".


  1. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij (bedrijfs)woningen buiten het bouwvlak geldt de volgende regel:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van het erf dat zich op meer dan 1 m afstand achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw bevindt, met inachtneming van het bepaalde in lid98.2, onder c en d.


  1. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfswoningen die buiten het bouwvlak worden gebouwd, gelden de volgende regels:
    1. bijbehorende bouwwerken en overkappingen dienen ten minste 3 m achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw te worden gebouwd, met uitzondering van een bijbehorend bouwwerk aan de voorgevel van een gebouw, met dien verstande dat:
      • de diepte van een bijbehorend bouwwerk niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
      • de breedte van een bijbehorend bouwwerk ten hoogste 2/3e deel van de bestaande gevelbreedte mag bedragen, tot een maximum van 4 m;
      • de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk ten hoogste gelijk is aan die van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw tot een maximum van 3,5 m;
    2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer dan 50 m² bedragen, met dien verstande dat:
      • indien het bouwperceel groter is dan 500 m² de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen ten hoogste 75 m² mag bedragen;
      • de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen niet meer dan 20 m² mag bedragen;
    3. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3 m bedragen;
    4. in uitzondering op het bepaalde onder 1 mag een overkapping achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw worden gebouwd;
    5. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken en aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van de bedrijfswoning bedragen tot een maximum van 3,5 m;
    6. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6,5 m bedragen, met dien verstande dat:
      • de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken ten minste 1 m lager is dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning;
      • de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken die binnen een afstand van 3 m tot de bouwperceelgrens worden gebouwd, niet meer dan 5 m mag bedragen;
    7. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
    8. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.


  1. Op de gronden ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen" gelden de volgende regels:
    1. bijgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen" worden gebouwd;
    2. de goot- en bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte bedragen.


  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
    2. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    3. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
    4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

8.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruiken van gronden en bouwwerken voor recreatieve bewoning;
  • het gebruiken van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  • het gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan die zijn genoemd in categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende bijlage 3. Staat van bedrijven;
  • het gebruiken van gronden en bouwwerken van detailhandel in ABC- goederen;
  • het gebruik van gronden en bouwwerken voor supermarkten, niet zijn minisupermarkten, met uitzondering van bestaande supermarkten.

8.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1 en lid 9.3 voor de vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in de bijlage 3. Staat van bedrijven, mits deze bedrijven naar aard en/of effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijk gesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd.

Artikel 9 Gemengd - Bijlestaal 64 Broek Op Langedijk

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - Bijlestaal 64 Broek op Langedijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. boogschieten, budosport, fitnesscentrum, klimwand, sportschool, sporthal, schietbaan en zwembad met een maximum bedrijfsvloeroppervlakte van 3.819 m²;
  2. vergader,- oefen- en lesruimtes ten behoeve van seminars, opleidingen, groepslessen met een maximum bedrijfsvloeroppervlakte van 266 m²;
  3. een bowlingbaan met een maximum van 10 bowlingbanen;
  4. gezondheidszorgfuncties waaronder: mondzorg, cesartherapie, huisartsen, fysiotherapie, podologie, kindertherapie, psychotherapie, forensische dienst, vaccinatie en diëtiste met een maximum bedrijfsvloeroppervlakte van 776 m²;
  5. een wellnesscentrum waaronder: zwembad, sauna, hamam, rasul, kapsalon, schoonheidssalon, nagelstudio met een maximum bedrijfsvloeroppervlakte van 1.502 m²;
  6. welzijnsvoorzieningen in de vorm van een kinderopvang met een maximum bedrijfsvloeroppervlakte van 304 m²;
  7. horecabedrijven als genoemd in de bij deze regels behorende als bijlage 1 opgenomen 'Staat van Horecatypen' in de categorie 2, met uitzondering van een hotel, met een maximum bedrijfsvloeroppervlakte van 338 m²;
  8. ondergeschikte horeca, voor zover noodzakelijk ten behoeve van de functies onder a tot en met g, met een gezamenlijke, maximum bedrijfsvloeroppervlakte van 1.526 m²;
  9. in afwijking van het bepaalde onder g, ter plaatse van de aanduiding 'hotel': tevens een hotel met maximaal 54 hotelkamers,
  10. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - parkeerdek': een parkeerdek;
  11. groenvoorzieningen;
  12. openbare nutsvoorzieningen;
  13. parkeervoorzieningen;
  14. een reclame- of zendmast;
  15. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  16. water en oeverstroken.

9.2 Bouwregels

9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.3 en toestaan dat het voorzien in voldoende parkeergelegenheid ook buiten de bestemming plaatsvindt, mits de realisatie en instandhouding van de parkeervoorzieningen buiten de bestemming zowel financieel als juridisch gewaarborgd zijn.

9.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken:

  1. voor risicovolle inrichtingen;
  2. voor seksinrichtingen;
  3. als standplaats voor kampeermiddelen;
  4. voor een discotheek of casino.

Artikel 10 Gemengd - Veilingterrein

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - Veilingterrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen;
  2. dienstverlening;bedrijven als genoemd in de bij deze regels behorende als bijlage 3 opgenomen ‘3. Staat van bedrijven’ in de categorieën 1 en 2;
  3. wonen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden';
  4. groenvoorzieningen;
  5. openbare nutsvoorzieningen;
  6. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  7. water en oeverstroken.

Ten aanzien van aan huis verbonden beroepen en bedrijven geldt dat een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken op gronden als bedoeld in lid 10.1 sub c mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven, mits:

  1. de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
  2. de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt;
  3. de ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling van een aan huis verbonden beroep of bedrijf met de woonfunctie in overeenstemming is;
  4. het geen detailhandel en/of horeca betreft, anders dan genoemd in de van deze regels deel uitmakende als bijlage 2 opgenomen '2. Staat van bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven';
  5. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven plaatsvindt;
  6. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt;
  7. de activiteit geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
  8. het aan huis verbonden beroepen betreffen die:
    1. passen binnen de in artikel 1 sub 2 genoemde omschrijving;
  9. het aan huis verbonden bedrijven betreft die vallen binnen de van deze regels deel uitmakende als bijlage 2 opgenomen '2. Staat van bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven', dan wel daarmee is gelijk te stellen voor wat betreft de milieugevolgen voor de omgeving.


Detailhandelsverkoop via internet al dan niet in combinatie met afhaalpunt is uitsluitend in de bestemming begrepen voor zover de primaire bedrijfsactiviteit opslag en distributie betreft, het afhaalpunt geen showroom heeft, geen reclame-uitingen plaatsvinden en ter plekke niet kan worden afgerekend.


De regels zoals opgenomen in zijn tevens van toepassing op de bestemming.

10.2 Bouwregels

10.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan de bedrijven als genoemd in lid 10.1;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel anders dan de detailhandel als genoemd in lid 10.1;
  3. het gebruik van gronden gelegen voor de voorgevel van een gebouw voor buitenopslag.

Artikel 11 Groen

11.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;
  2. bermen en beplanting;
  3. paden uitsluitend voor langzaam verkeer;
  4. werken en beeldende kunst;
  5. steigers, strekdammen en aanlandingen van steigers;
  6. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorzieningen' een speelvoorziening op de verbeelding;
  7. recreatieve voorzieningen;
  8. bruggen en vaarduikers;
  9. waterlopen en waterpartijen;
  10. oeverstroken;
  11. voorzieningen van algemeen nut;
  12. parkeervoorzieningen;
  13. geluidwerende voorzieningen.

11.2 bouwregels

11.3 specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 12 Maatschappelijk

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen;
  2. sport- en speelvoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. openbare nutsvoorzieningen;
  5. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  6. water en oeverstroken,


en tevens voor de volgende functieaanduidingen:

  1. een begraafplaats, uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding "begraafplaats";
  2. wonen, uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding "wonen";
  3. een gebouw met diverse zorgvoorzieningen met appartementen, uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding "zorginstelling".

12.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    1. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
    2. de goot- en bouwhoogte van binnen een bouwvlak gelegen gebouwen mag niet meer bedragen respectievelijk 3,5 m en 8,5 m, dan wel dan de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)";
    3. per bedrijf is ten hoogste het bestaande aantal inpandige bedrijfswoningen toegestaan;
    4. op gronden ter plaatse van de aanduiding "wonen" is ten hoogste één woning toegestaan;
    5. op gronden ter plaatse van de aanduiding "zorginstelling"is ten hoogste het bestaande aantal woningen toegestaan.
  2. Voor het bouwen van aan- of uitbouwen, bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en overkappingen bij (bedrijfs)woningen buiten het bouwvlak geldt de volgende regel:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen, bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van het erf dat zich op meer dan 1 m afstand achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw bevindt.
  3. Voor het bouwen van aan- of uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen die buiten het bouwvlak worden gebouwd gelden de volgende regels:
    1. aan- of uitbouwen en bijgebouwen dienen ten minste 3 m achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw te worden gebouwd;
    2. de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 50 m² bedragen, met dien verstande dat indien het bouwperceel groter is dan 500 m² de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen ten hoogste 75 m² mag bedragen, met uitzondering van de in bijlage 6. Gebiedskaart Het Lint opgenomen percelen waarbij de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen niet meer dan 50 m² mag bedragen;
    3. de goothoogte van aan- of uitbouwen en aan de (bedrijfs)woning gebouwde bijgebouwen mag niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van de (bedrijfs)woning bedragen tot een maximum van 3,5 m;
    4. de bouwhoogte van aan- of uitbouwen en aan de (bedrijfs)woning gebouwde bijgebouwen mag niet meer dan 6,5 m bedragen, met dien verstande dat:
    5. de bouwhoogte van aan- of uitbouwen en aan de (bedrijfs)woning gebouwde bijgebouwen ten minste 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
    6. de bouwhoogte van aan- of uitbouwen en aan de (bedrijfs)woning gebouwde bijgebouwen die binnen een afstand van 3 m tot de bouwperceelgrens worden gebouwd, niet meer dan 5 m mag bedragen;
    7. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
    8. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 5 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.
  4. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
    2. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    3. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen mag niet meer dan 20 m² bedragen met een bouwhoogte van niet meer dan 3 m;
    4. een overkapping dient achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw te worden gebouwd;
    5. de bouwhoogte van sport- en speelvoorzieningen mag niet meer dan 6 m bedragen;
    6. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

12.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruiken van gebouwen voor bewoning, met uitzondering van bedrijfswoningen en hoofdgebouwen ter plaatde van de aanduiding "wonen" en "zorginstelling;
  • het gebruiken van bijbehorende bouwwerken voor bewoning.

Artikel 13 Sport

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. sportvoorzieningen met bijbehorende sportgebouwen, kleedgebouwen, kantines, tribunes;
  2. zwembaden;
  3. ondergeschikte horeca;
  4. groenvoorzieningen;
  5. openbare nutsvoorzieningen;
  6. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  7. water en oeverstroken,

en tevens voor de functieaanduiding:

  1. een buitenschoolse opvang, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “maatschappelijk”.

13.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    1. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
    2. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan de aangegeven bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding "maximum bouwhoogte (m)";
    3. er mogen geen (inpandige) bedrijfswoningen worden gebouwd.


  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van lichtmasten voor sportveldverlichting mag niet meer dan 16 m bedragen;
    2. de bouwhoogte van vlaggenmasten en ballenvangers mag niet meer dan 8 m bedragen;
    3. de bouwhoogte van windschermen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 m bedragen.

13.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2, sub a onder 1 voor:

  1. het bouwen van een tribune met een maximale oppervlakte van ten hoogste 300 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 6 m;
  2. het bouwen van ondergeschikte gebouwen ten behoeve van de sportterreinen tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 50 m² voor de gehele bestemming en een maximum goot- en bouwhoogte van 3 m respectievelijk 5 m,

mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid.

Artikel 14 Tuin

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen, al dan niet behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  4. openbare nutsvoorzieningen;
  5. water en oeverstroken,

en tevens voor de volgende functieaanduidingen:

  1. een geluidscherm, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "geluidscherm";
  2. een ontsluitingsweg, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding: ontsluiting";
  3. bijgebouwen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen".

14.2 Bouwregels

  1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:
    1. het bouwen van een bijbehorend bouwwerk aan de gevel van het hoofdgebouw, met dien verstande dat:
      1. de diepte van een bijbehorend bouwwerk niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
      2. de breedte van een bijbehorend bouwwerk ten hoogste 2/3e deel van de bestaande gevelbreedte mag bedragen, tot een maximum van 4 m;
      3. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk ten hoogste gelijk is aan die van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw tot een maximum van 3,5 m.
    2. bestaande gebouwen tot een bestaande goot- en/of bouwhoogte
  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen voor de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg en het openbaar groen gesitueerde hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
    2. de bouwhoogte van overige erf- en perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    3. voor het overige mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2 sub c, onder 3, voor het bouwen van een overkapping, met dien verstande dat:

  1. de overkapping in het verlengde van of achter de voorste bouwgrens van de bestemmingen 'Wonen - Dubbel', 'Wonen - Rij' en 'Wonen - Vrijstaand' dient te worden gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen mag niet meer dan 10 m² bedragen met een bouwhoogte van niet meer dan 3 m,

mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verschijningsvorm van karakteristieke panden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid.

Artikel 15 Verkeer

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen met een functie voor zowel het verkeer met een doorgaand karakter als voor de ontsluiting van aanliggende gronden;
  2. parkeren;
  3. sport- en speelvoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. openbare nutsvoorzieningen;
  6. water en oeverstroken;
  7. kunstobjecten;
  8. standplaatsen,

met dien verstande dat:

  • in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermbeplanting, voorzieningen voor voetgangers en fietsers, bushaltes, rotondes en dergelijke zijn begrepen;
  • de bestemming, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling om te voldoen aan de richtlijnen voor de verkeersveiligheid, niet in een ingrijpende wijziging van het profiel voorziet.

15.2 Bouwregels

  1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van sport- en speelvoorzieningen mag niet meer dan 6 m bedragen;
    2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging, kunstobjecten en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 3 m bedragen;
    3. het bouwen van ondergrondse containers is toegestaan.

Artikel 16 Water

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water en oeverstroken;
  2. waterstaatkundige kunstwerken, waaronder bruggen ter plaatse van de aanduiding "brug";
  3. bootliften.

In de bestemming zijn ligplaatsen voor woonschepen niet begrepen.

16.2 Bouwregels

  1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de vrije doorvaarthoogte onder bruggen dient ten minste 1,55 m te bedragen;
    2. de bouwhoogte van bootliften mag niet meer dan 1,5 m boven het waterpeil bedragen, met een bouwdiepte van niet meer dan 1 m;
    3. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat uitsluitend omgevingsvergunningvrije bouwwerken, geen gebouwen zijnde, als genoemd in artikel 2.1 lid 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 2 bijlage II Besluit omgevingsrecht mogen worden gebouwd.

Artikel 17 Water - Natuur/recreatie

17.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - Natuur/recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. waterberging;
  2. waterhuishouding;
  3. waterlopen en waterpartijen;
  4. oeverstroken;
  5. eilanden;
  6. strekdammen en steigers;
  7. groenvoorzieningen;
  8. bruggen en duikers, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - brug/duiker' op de verbeelding;
  9. speel- en recreatieve voorzieningen;
  10. beeldende kunst.

17.2 bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. op of deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  2. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 3 meter;
  3. de minimale doorvaarthoogte voor bruggen en duikers bedraagt 1,55 meter;
  4. steigers voor eigen gebruik, waar de bestemming wonen grenst aan water mogen tot maximaal 1 meter uit de oevers worden gebouwd, met een maximale breedte van 6 meter;
  5. steigers ter ontsluiting van de eilanden ten behoeve van voetgangers, met een maximale breedte van 2 meter;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - brug/duiker' zijn bruggen met een marge van 10 meter aan beide zijden toegestaan.

17.3 specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:

  1. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. het gebruik als ligplaats ten behoeve van een woonschip of drijvende woning.

17.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Water - Natuur/recreatie' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunnning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het vervangen of aan te brengen beschoeiingen;
  2. het verbod als bedoeld in lid 17.4, sub a is niet van toepassing voor normale onderhoudswerkzaamheden
  3. de in lid 17.4 bedoelde omgevingsvergunning mag niet leiden tot onevenredige aantasting van het overwegende groene karakter van de oevers en de taludhelling

Artikel 18 Wonen - Dubbel

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Dubbel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, uitsluitend in de vorm van dubbele woningen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven;
  2. groenvoorzieningen;
  3. sport- en speelvoorzieningen;
  4. openbare nutsvoorzieningen;
  5. verkeer- en verblijfsvoorzieningen;
  6. water en oeverstroken,

Ten aanzien van aan huis verbonden beroepen en bedrijven geldt dat een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken op gronden als bedoeld in lid 18.1 sub a mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven, mits:7

  1. de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
  2. de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt;
  3. de ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling van een aan huis verbonden beroep of bedrijf met de woonfunctie in overeenstemming is;
  4. het geen detailhandel en/of horeca betreft, anders dan genoemd in de van deze regels deel uitmakende als bijlage 2 opgenomen '2. Staat van bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven';
  5. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven plaatsvindt;
  6. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt;
  7. de activiteit geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
  8. het aan huis verbonden beroepen betreffen die:
    1. passen binnen de in artikel 1 sub 2 genoemde omschrijving;
  9. het aan huis verbonden bedrijven betreft die vallen binnen de van deze regels deel uitmakende als bijlage 2 opgenomen '2. Staat van bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven', dan wel daarmee is gelijk te stellen voor wat betreft de milieugevolgen voor de omgeving.

De regels zoals opgenomen in zijn tevens van toepassing op de bestemming.

18.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken die binnen het bouwvlak worden gebouwd gelden de volgende regels:
    1. als hoofdgebouwen mogen uitsluitend halfvrijstaande woningen (ten hoogste 2 aaneengebouwd) worden gebouwd;
    2. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
    3. het aantal woningen mag niet meer dan het bestaande aantal per bouwvlak bedragen;
    4. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 6 m en 10,5 m bedragen, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer zijn;
    5. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is, met uitzondering van de aaneengebouwde zijden van hoofdgebouwen.


  1. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 50% van de oppervlakte van het erf dat zich op meer dan 1 m afstand achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde hoofdgebouw bevindt, met inachtneming van het bepaalde in lid 18.2, onder c, d en e;
    2. bijbehorende bouwwerken en overkappingen, dienen ten minste 3 m uit de oeverlijn te worden gebouwd, gemeten vanuit de bestemming 'Water'.


  1. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen die buiten het bouwvlak worden gebouwd gelden de volgende regels:
    1. bijbehorende bouwwerken en overkappingen dienen ten minste 3 m achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde hoofdgebouw te worden gebouwd;
    2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer dan 50 m² bedragen, met dien verstande dat:
      • indien het bouwperceel groter is dan 500 m² de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen ten hoogste 75 m² mag bedragen;
      • de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen niet meer dan 20 m² mag bedragen;
    3. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3 m bedragen;
    4. in uitzondering op het bepaalde onder 1 mag een overkapping achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw worden gebouwd;
    5. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken en aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw bedragen tot een maximum van 3,5 m, dan wel de bestaande goothoogte;
    6. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6,5 m bedragen, met dien verstande dat:
      • de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken ten minste 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
      • de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken die binnen een afstand van 3 m tot de bouwperceelgrens worden gebouwd, niet meer dan 5 m mag bedragen;
    7. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen;
    8. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen.


  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
    2. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    3. per bouwperceel mag niet meer dan 1 zwembad worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
      • de oppervlakte van het zwembad niet meer dan 40 m² mag bedragen;
      • het zwembad ten minste 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw dient te worden gebouwd;
      • de afstand van het zwembad tot de perceelgrens niet minder dan 3 m mag bedragen;
      • de bouwhoogte van het zwembad niet meer dan 1 m boven het peil mag bedragen;
    4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

18.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruiken van gronden en bouwwerken voor recreatieve bewoning;
  • het gebruiken van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning.

Artikel 19 Wonen - Rij

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Rij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, uitsluitend in de vorm van rijen woningen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven;
  2. groenvoorzieningen;
  3. sport- en speelvoorzieningen;
  4. openbare nutsvoorzieningen;
  5. verkeer- en verblijfsvoorzieningen;
  6. water en oeverstroken,

en tevens voor de functieaanduiding:

  1. garageboxen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - garageboxen";

Ten aanzien van aan huis verbonden beroepen en bedrijven geldt dat een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken op gronden als bedoeld in lid 19.1 sub a mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven, mits:

  1. de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
  2. de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt;
  3. de ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling van een aan huis verbonden beroep of bedrijf met de woonfunctie in overeenstemming is;
  4. het geen detailhandel en/of horeca betreft, anders dan genoemd in de van deze regels deel uitmakende als bijlage 2 opgenomen '2. Staat van bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven';
  5. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven plaatsvindt;
  6. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt;
  7. de activiteit geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
  8. het aan huis verbonden beroepen betreffen die
    1. passen binnen de in artikel 1 sub 2 genoemde omschrijving;
  9. het aan huis verbonden bedrijven betreft die vallen binnen de van deze regels deel uitmakende als bijlage 2 opgenomen '2. Staat van bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven', dan wel daarmee is gelijk te stellen voor wat betreft de milieugevolgen voor de omgeving.

De regels zoals opgenomen in zijn tevens van toepassing op de bestemming.

19.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken die binnen het bouwvlak worden gebouwd gelden de volgende regels:
    1. als hoofdgebouwen, inclusief bijbehorende bouwwerken, mogen uitsluitend rijenwoningen (meer dan 2 aaneengebouwd) worden gebouwd;
    2. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
    3. het aantal woningen mag niet meer dan het bestaande aantal per bouwvlak bedragen, dan wel het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden";
    4. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 6 m en 10,5 m bedragen, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer zijn;
    5. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is, met uitzondering van de aaneengebouwde zijden van hoofdgebouwen.


  1. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 50% van de oppervlakte van het erf dat zich op meer dan 1 m afstand achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde hoofdgebouw bevindt, met inachtneming van het bepaalde in lid 18.2, onder c en e;
    2. bijbehorende bouwwerken en overkappingen, dienen ten minste 3 m uit de oeverlijn te worden gebouwd, gemeten vanuit de bestemming 'Water'.


  1. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen die buiten het bouwvlak worden gebouwd gelden de volgende regels:
    1. bijbehorende bouwwerken en overkappingen dienen ten minste 3 m achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde hoofdgebouw te worden gebouwd ;
    2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer dan 50 m² bedragen, met dien verstande dat:
      1. indien het bouwperceel groter is dan 500 m² de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen ten hoogste 75 m² mag bedragen;
      2. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen niet meer dan 20 m² mag bedragen;
    3. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3 m bedragen;
    4. in uitzondering op het bepaalde onder 1 mag een overkapping achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw worden gebouwd;
    5. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken en aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw bedragen tot een maximum van 3,5 m, dan wel de bestaande goothoogte;
    6. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6,5 m bedragen, met dien verstande dat:
      1. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken ten minste 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
      2. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken die binnen een afstand van 3 m tot de bouwperceelgrens worden gebouwd, niet meer dan 5 m mag bedragen;
    7. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen;
    8. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen.


  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
    2. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    3. per bouwperceel mag niet meer dan 1 zwembad worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
      • de oppervlakte van het zwembad niet meer dan 40 m² mag bedragen;
      • het zwembad ten minste 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw dient te worden gebouwd;
      • de afstand van het zwembad tot de perceelgrens niet minder dan 3 m mag bedragen;
      • de bouwhoogte van het zwembad niet meer dan 1 m boven het peil mag bedragen;
    4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

19.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruiken van gronden en bouwwerken voor recreatieve bewoning;
  • het gebruiken van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning.

Artikel 20 Wonen - Vrijstaand

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Vrijstaand' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, uitsluitend in de vorm van vrijstaande woningen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven;
  2. groenvoorzieningen;
  3. sport- en speelvoorzieningen;
  4. openbare nutsvoorzieningen;
  5. verkeer- en verblijfsvoorzieningen;
  6. water en oeverstroken,

Ten aanzien van aan huis verbonden beroepen en bedrijven geldt dat een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken op gronden als bedoeld in lid 20.1 sub a mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven, mits:

  1. de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
  2. de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt;
  3. de ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling van een aan huis verbonden beroep of bedrijf met de woonfunctie in overeenstemming is;
  4. het geen detailhandel en/of horeca betreft, anders dan genoemd in de van deze regels deel uitmakende als bijlage 2 opgenomen '2. Staat van bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven';
  5. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven plaatsvindt;
  6. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt;
  7. de activiteit geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
  8. het aan huis verbonden beroepen betreffen die:
    1. passen binnen de in artikel 1 sub 2 genoemde omschrijving;
  9. het aan huis verbonden bedrijven betreft die vallen binnen de van deze regels deel uitmakende als bijlage 2 opgenomen '2. Staat van bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven', dan wel daarmee is gelijk te stellen voor wat betreft de milieugevolgen voor de omgeving.

De regels zoals opgenomen in zijn tevens van toepassing op de bestemming.

20.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken die binnen het bouwvlak worden gebouwd gelden de volgende regels:
    1. als hoofdgebouwen mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;
    2. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
    3. het aantal woningen mag niet meer dan het bestaande aantal per bouwvlak bedragen dan wel het aangegeven aantal woningen ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden";
    4. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 8,5 m bedragen, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer zijn;
    5. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 3 m te bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.


  1. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 50% van de oppervlakte van het erf dat zich op meer dan 1 m afstand achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde hoofdgebouw bevindt, met inachtneming van het bepaalde in lid 20.2, onder c en d;
    2. bijbehorende bouwwerken en overkappingen, dienen ten minste 3 m uit de oeverlijn te worden gebouwd, gemeten vanuit de bestemming 'Water'.


  1. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen die buiten het bouwvlak worden gebouwd gelden de volgende regels:
    1. bijbehorende bouwwerken en overkappingen dienen ten minste 3 m achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde hoofdgebouw te worden gebouwd,;
    2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken overkappingen mag niet meer dan 50 m² bedragen, met dien verstande dat:
      • indien het bouwperceel groter is dan 500 m² de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen ten hoogste 75 m² mag bedragen;
      • de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen niet meer dan 20 m² mag bedragen;
    3. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3 m bedragen;
    4. in uitzondering op het bepaalde onder 1 mag een overkapping achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw worden gebouwd;
    5. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken en aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw bedragen tot een maximum van 3,5 m, dan wel de bestaande goothoogte;
    6. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6,5 m bedragen, met dien verstande dat:
      • de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken ten minste 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
      • de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken die binnen een afstand van 3 m tot de bouwperceelgrens worden gebouwd, niet meer dan 5 m mag bedragen;
    7. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
    8. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.


  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
    2. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    3. per bouwperceel mag niet meer dan 1 zwembad worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
      • de oppervlakte van het zwembad niet meer dan 40 m² mag bedragen;
      • het zwembad ten minste 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw dient te worden gebouwd;
      • de afstand van het zwembad tot de perceelgrens niet minder dan 3 m mag bedragen;
      • de bouwhoogte van het zwembad niet meer dan 1 m boven het peil mag bedragen;
    4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

20.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 20.2, sub a, onder 5 voor een hogere goothoogte van niet meer dan 6 m over een lengte van maximaal 6 m binnen het bestaand dakvlak, met dien verstande dat de goothoogte uitsluitend aan één zijde van het hoofdgebouw mag worden verhoogd,

mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de verschijningsvorm van karakteristieke gebouwen;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid.

20.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruiken van gronden en bouwwerken voor recreatieve bewoning;
  • het gebruiken van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  • het bedrijfsmatig exploiteren van het zwembad (het zwembad is bestemd voor eigen gebruik);
  • het op zodanige wijze onttrekken van water aan de bodem dat een verlaging van de grondwaterstand in de omgeving plaatsvindt, waardoor funderingen van naburige bouwwerken kunnen worden aangetast;
  • het gebruiken van het zwembad op een voor de omgeving schadelijke of hinderlijke wijze.

Artikel 21 Wonen - Woongebouw

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Woongebouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, al dan niet in combinatie met:
    • maatschappelijke voorzieningen ten behoeve van de zorg;
    • aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven;
  2. groenvoorzieningen;
  3. sport- en speelvoorzieningen;
  4. openbare nutsvoorzieningen;
  5. verkeer- en verblijfsvoorzieningen;
  6. water en oeverstroken,

en tevens voor dienstverlening, uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding "dienstverlening".

Ten aanzien van aan huis verbonden beroepen en bedrijven geldt dat een woning op gronden als bedoeld in lid 21.1 sub a mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven, mits,

  1. de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
  2. de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt;
  3. de ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling van een aan huis verbonden beroep of bedrijf met de woonfunctie in overeenstemming is;
  4. het geen detailhandel en/of horeca betreft, anders dan genoemd in de van deze regels deel uitmakende als Bijlage 3 opgenomen 'Staat van Bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven';
  5. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven plaatsvindt;
  6. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt;
  7. de activiteit geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
  8. het aan huis verbonden beroepen betreft die:
    1. passen binnen de in artikel 1 sub 2 genoemde omschrijving;
  9. het aan huis verbonden bedrijven betreft die vallen binnen de van deze regels deel uitmakende als Bijlage 3 opgenomen 'Staat van Bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven', dan wel daarmee is gelijk te stellen voor wat betreft de milieugevolgen voor de omgeving.

21.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    1. als gebouw mogen uitsluitend woongebouwen worden gebouwd;
    2. de gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd, met uitzondering van bijbehorende bouwwerken met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 50 m² per bestemmingsvlak en een goot- en bouwhoogte van niet meer dan respectievelijk 3 m en 5 m;
    3. het aantal woningen mag ten hoogste het bestaande aantal bedragen;
    4. de goot- en bouwhoogte mag niet meer dan de aangegeven bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m) en maximum bouwhoogte (m)" bedragen, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
    5. ter plaatse van de aanduiding "maximum bouwhoogte (m)" mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan de aangegeven bouwhoogte te plaatse van de aanduiding "maximum bouwhoogte (m)".


  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
    2. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    3. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen mag niet meer dan 20 m² bedragen met een bouwhoogte van niet meer dan 3 m;
    4. een overkapping dient achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde hoofdgebouw te worden gebouwd;
    5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

21.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruiken van gronden en bouwwerken voor recreatieve bewoning;
  • het gebruiken van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning.

Artikel 22 Waarde - Archeologie 0

Voor de gronden gelegen binnen dit plan, zijn de in regels van de geldende ruimtelijke plannen zoals genoemd in lid 1.39 geldende ruimtelijke plannen van overeenkomstige toepassing.

Voorgaande met inachtneming van de regels die in dit plan zijn aangegeven met:

vet (toegevoegde teksten);doorgehaald (verwijderde teksten)

Deze regels gaan vóór op de regels in de geldende ruimtelijke plannen dan wel de regels van het specifiek aangegeven plan.

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 0' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden. In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

22.2 Bouwregels

Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:

  1. Voor bouwwerken moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden aangeleverd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient te zijn opgesteld door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
  2. Indien uit het in lid 22.2, sub a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag een of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1.1 onder "opgraving jo. artikel 5.1 van de Erfgoedwet;
  3. De verplichting in lid 22.2, sub a geldt niet voor:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
  4. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in lid 22.2 , sub b wordt een deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

22.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren
    1. werkzaamheden bestaande uit bodemingrepen;
    2. het verlagen van het waterpeil of het bemalen van gronden.
  2. Een omgevingsvergunning als bedoeld lid 22.3, sub a wordt slechts verleend indien:
    1. door de aanvrager een archeologisch onderzoek wordt aangeleverd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient te zijn opgesteld door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
    2. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
      • een verplichting tot het doen van een opgraving, in de zin van artikel 1.1 onder "opgraving jo. artikel 5.1 van de Erfgoedwet; of
  3. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in lid 22.3, sub b, onder 2 wordt deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
  4. Het verbod als bedoeld lid 22.3, sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het in werking treden van het plan;
    2. het normale onderhoud betreffen;
    3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    4. op archeologisch onderzoek gericht zijn.

Artikel 23 Waarde - Archeologie 1

Voor de gronden gelegen binnen dit plan, zijn de in regels van de geldende ruimtelijke plannen zoals genoemd in lid 1.39 geldende ruimtelijke plannen van overeenkomstige toepassing.

Voorgaande met inachtneming van de regels die in dit plan zijn aangegeven met:

  • vet (toegevoegde teksten);
  • doorgehaald (verwijderde teksten)

Deze regels gaan vóór op de regels in de geldende ruimtelijke plannen dan wel de regels van het specifiek aangegeven plan.

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden. In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

23.2 Bouwregels

Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:

  1. Voor bouwwerken moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden aangeleverd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient te zijn opgesteld door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
  2. Indien uit het in lid 23.2, sub a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag een of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1.1 onder "opgraving jo. artikel 5.1 van de Erfgoedwet;
  3. De verplichting in lid 23.2, sub a geldt niet voor bouwplannen die:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
    2. bouwplannen waarbij de som van het oppervlakte van de te funderen bouwvlakken plus alle overige bodemroerende werkzaamheden (incl. heien) niet groter is dan 50m² en waarvoor niet dieper wordt ontgraven dan 40cm -Mv.
  4. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, zoals bedoeld in lid 23.2, sub a, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in lid 23.2, sub b, is lid 23.2 sub c onder 2, niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. 23.2, sub b 1 tot en met 2 blijft overeenkomstig van toepassing
  5. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 23.2, sub b wordt een deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

23.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, betreft die dieper gaan dan 40cm beneden het bestaande maaiveld en waarbij de som van de totale bodemingrepen groter is dan 50 m2.
    2. het verlagen van het waterpeil of het bemalen van gronden
  2. Een omgevingsvergunning als bedoeld lid 23.3, sub a wordt slechts verleend indien:
    1. door de aanvrager een archeologisch onderzoek wordt aangeleverd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient te zijn opgesteld door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
    2. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
      1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
      2. een verplichting tot het doen van een opgraving, in de zin van artikel 1.1 onder "opgraving" jo. artikel 5.1 van de Erfgoedwet;
  3. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in lid 23.3, sub b, onder 3 wordt deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
  4. Het verbod als bedoeld lid 23.3, sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het in werking treden van het plan;
    2. het normale onderhoud betreffen;
    3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    4. op archeologisch onderzoek gericht zijn.

23.4 Wijzigingsbevoegdheid

  1. Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
  2. Alvorens de lid 23.4, sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.

Artikel 24 Waarde - Archeologie 2

Voor de gronden gelegen binnen dit plan, zijn de in regels van de geldende ruimtelijke plannen zoals genoemd in lid 1.39 geldende ruimtelijke plannen van overeenkomstige toepassing.

Voorgaande met inachtneming van de regels die in dit plan zijn aangegeven met:

  • vet (toegevoegde teksten);
  • doorgehaald (verwijderde teksten)

Deze regels gaan vóór op de regels in de geldende ruimtelijke plannen dan wel de regels van het specifiek aangegeven plan.

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden. In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

24.2 Bouwregels

Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:

  1. Voor bouwwerken moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden aangeleverd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient te zijn opgesteld door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
  2. Indien uit het in lid 24.2, sub a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag een of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1.1 onder "opgraving jo. artikel 5.1 van de Erfgoedwet;
  3. De verplichting in lid 24.2, sub a geldt niet voor bouwplannen die:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
    2. bouwplannen waarbij de som van het oppervlakte van de te funderen bouwvlakken plus alle overige bodemroerende werkzaamheden (incl. heien) niet groter is dan 500 m² en waarvoor niet dieper wordt ontgraven dan 40cm -Mv.
  4. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, zoals bedoeld in 24.2 lid a, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in het 24.2 lid b, is 24.2 lid c onder 2, niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. 24.2 lid b 1 tot en met 2 blijft overeenkomstig van toepassing.
  5. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in lid 24.2, sub b wordt een deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

24.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, betreft die dieper gaan dan 40cm beneden het bestaande maaiveld en waarbij de som van de totale bodemingrepen groter is dan 500 m2.
    2. het verlagen van het waterpeil of het bemalen van gronden
  2. Een omgevingsvergunning als bedoeld lid 24.3 , sub a wordt slechts verleend indien:
    1. door de aanvrager een archeologisch onderzoek wordt aangeleverd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient te zijn opgesteld door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
    2. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
      1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
      2. een verplichting tot het doen van een opgraving, in de zin van artikel 1.1 onder "opgraving jo. artikel 5.1 van de Erfgoedwet; Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in lid 24.3, sub b, onder 2 wordt deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
  3. Het verbod als bedoeld lid 24.3, sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het in werking treden van het plan;
    2. het normale onderhoud betreffen;
    3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    4. op archeologisch onderzoek gericht zijn.

24.4 Wijzigingsbevoegdheid

  1. Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
  2. Alvorens de lid 24.4, sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.

Artikel 25 Waarde - Archeologie 3

Voor de gronden gelegen binnen dit plan, zijn de in regels van de geldende ruimtelijke plannen zoals genoemd in lid 1.39 geldende ruimtelijke plannen van overeenkomstige toepassing.

Voorgaande met inachtneming van de regels die in dit plan zijn aangegeven met:

  • vet (toegevoegde teksten);
  • doorgehaald (verwijderde teksten)

Deze regels gaan vóór op de regels in de geldende ruimtelijke plannen dan wel de regels van het specifiek aangegeven plan.

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden. In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

25.2 Bouwregels

Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:

  1. Voor bouwwerken moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden aangeleverd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient te zijn opgesteld door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
  2. Indien uit het in lid 25.2, sub a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag een of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1.1 onder "opgraving jo. artikel 5.1 van de Erfgoedwet;
  3. De verplichting in lid 25.2, sub a geldt niet voor bouwplannen die:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
    2. bouwplannen waarbij de som van het oppervlakte van de te funderen bouwvlakken plus alle overige bodemroerende werkzaamheden (incl. heien) niet groter is dan 2.500 m² en waarvoor niet dieper wordt ontgraven dan 40cm -Mv.
  4. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, zoals bedoeld in 25.2 lid a, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in het 25.2 lid b, is 25.2 lid c onder 2, niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. 25.2 lid b 1 tot en met 2 blijft overeenkomstig van toepassing.
  5. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in lid 25.2, sub b wordt een deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

25.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, betreft die dieper gaan dan 40cm beneden het bestaande maaiveld en waarbij de som van de totale bodemingrepen groter is dan 2.500 m2.
    2. het verlagen van het waterpeil of het bemalen van gronden
  2. Een omgevingsvergunning als bedoeld lid 25.3, sub a wordt slechts verleend indien:
    1. door de aanvrager een archeologisch onderzoek wordt aangeleverd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient te zijn opgesteld door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
    2. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
      1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
      2. een verplichting tot het doen van een opgraving, in de zin van artikel 1.1 onder "opgraving jo. artikel 5.1 van de Erfgoedwet;
  3. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in lid 25.3, sub b, onder 2 wordt deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
  4. Het verbod als bedoeld lid 25.3, sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:reeds in uitvoering zijn ten tijde van het in werking treden van het plan;het normale onderhoud betreffen;mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;op archeologisch onderzoek gericht zijn.

25.4 Wijzigingsbevoegdheid

  1. Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
  2. Alvorens de lid 25.4, sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.

Artikel 26 Waarde - Archeologie 4

Voor de gronden gelegen binnen dit plan, zijn de in regels van de geldende ruimtelijke plannen zoals genoemd in lid 1.39 geldende ruimtelijke plannen van overeenkomstige toepassing.

Voorgaande met inachtneming van de regels die in dit plan zijn aangegeven met:

  • vet (toegevoegde teksten);
  • doorgehaald (verwijderde teksten)

Deze regels gaan vóór op de regels in de geldende ruimtelijke plannen dan wel de regels van het specifiek aangegeven plan.

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden. In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

26.2 Bouwregels

Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:

  1. Voor bouwwerken moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden aangeleverd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient te zijn opgesteld door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
  2. Indien uit het in lid 26.2, sub a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag een of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1.1 onder "opgraving jo. artikel 5.1 van de Erfgoedwet;
  3. De verplichting in lid 26.2, sub a geldt niet voor bouwplannen die:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
    2. bouwplannen waarbij de som van het oppervlakte van de te funderen bouwvlakken plus alle overige bodemroerende werkzaamheden (incl. heien) niet groter is dan 5.000 m² en waarvoor niet dieper wordt ontgraven dan 40cm -Mv.
  4. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, zoals bedoeld in 26.2 lid a, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in het 26.2, sub b, is 26.2, sub c onder 2, niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. 26.2, sub b 1 tot en met 2 blijft overeenkomstig van toepassing.
  5. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in lid 24.2, sub b wordt een deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

26.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, betreft die dieper gaan dan 40cm beneden het bestaande maaiveld en waarbij de som van de totale bodemingrepen groter is dan 5.000 m2.
    2. het verlagen van het waterpeil of het bemalen van gronden
  2. Een omgevingsvergunning als bedoeld lid 26.3, sub a wordt slechts verleend indien:
    1. door de aanvrager een archeologisch onderzoek wordt aangeleverd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient te zijn opgesteld door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
    2. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
      1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
      2. een verplichting tot het doen van een opgraving, in de zin van artikel 1.1 onder "opgraving" jo. artikel 5.1 van de Erfgoedwet;
  3. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in lid 26.3, sub b onder 2 wordt deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
  4. Het verbod als bedoeld lid 26.3, sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het in werking treden van het plan;
    2. het normale onderhoud betreffen;
    3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    4. op archeologisch onderzoek gericht zijn.

26.4 Wijzigingsbevoegdheid

  1. Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
  2. Alvorens de lid 26.4, sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.

Artikel 27 Waarde - Archeologie 5

Voor de gronden gelegen binnen dit plan, zijn de in regels van de geldende ruimtelijke plannen zoals genoemd in lid 1.39 geldende ruimtelijke plannen van overeenkomstige toepassing.

Voorgaande met inachtneming van de regels die in dit plan zijn aangegeven met:

  • vet (toegevoegde teksten);
  • doorgehaald (verwijderde teksten)

Deze regels gaan vóór op de regels in de geldende ruimtelijke plannen dan wel de regels van het specifiek aangegeven plan.

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden. In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn

27.2 Bouwregels

Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:

  1. Voor bouwwerken moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden aangeleverd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient te zijn opgesteld door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
  2. Indien uit het in lid 27.2, sub a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag een of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1.1 onder "opgraving" jo. artikel 5.1 van de Erfgoedwet;
  3. De verplichting in lid 27.2, sub a geldt niet voor bouwplannen die:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
    2. bouwplannen waarbij de som van het oppervlakte van de te funderen bouwvlakken plus alle overige bodemroerende werkzaamheden (incl. heien) niet groter is dan 10.000 m² en waarvoor niet dieper wordt ontgraven dan 40cm -Mv.
  4. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, zoals bedoeld in 27.2 lid a, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in het 27.2 lid b, is 27.2 lid c onder 2, niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. 27.2 lid b 1 tot en met 3 blijft overeenkomstig van toepassing
  5. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in lid 27.2, sub b wordt een deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

27.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, betreft die dieper gaan dan 40cm beneden het bestaande maaiveld en waarbij de som van de totale bodemingrepen groter is dan 10.000 m2.
    2. het verlagen van het waterpeil of het bemalen van gronden
  2. Een omgevingsvergunning als bedoeld lid 27.3, sub a wordt slechts verleend indien:
    1. door de aanvrager een archeologisch onderzoek wordt aangeleverd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient te zijn opgesteld door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
    2. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
      1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
      2. een verplichting tot het doen van een opgraving, in de zin van artikel 1.1 onder "opgraving jo. artikel 5.1 van de Erfgoedwet;
  3. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in lid 27.3, sub b, onder 2 wordt deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
  4. Het verbod als bedoeld lid 27.3, sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het in werking treden van het plan;
    2. het normale onderhoud betreffen;
    3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    4. op archeologisch onderzoek gericht zijn.

27.4 Wijzigingsbevoegdheid

  1. Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
  2. Alvorens de lid 27.4, sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.

Artikel 28 Waarde - Archeologie 6

Voor de gronden gelegen binnen dit plan, zijn de in regels van de geldende ruimtelijke plannen zoals genoemd in lid 1.39 geldende ruimtelijke plannen van overeenkomstige toepassing.

Voorgaande met inachtneming van de regels die in dit plan zijn aangegeven met:

  • vet (toegevoegde teksten);
  • doorgehaald (verwijderde teksten)

Deze regels gaan vóór op de regels in de geldende ruimtelijke plannen dan wel de regels van het specifiek aangegeven plan.

28.1 Bestemmingsomschrijving

De Voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen waterbodems zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden. In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

28.2 Bouwregels

Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende waterbodems aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:

  1. Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden aangeleverd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient te zijn opgesteld door deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
  2. Indien uit het in lid 28.2, sub a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de waterbodems door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag een of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de waterbodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1.1 onder "opgraving jo. artikel 5.1 van de Erfgoedwet;
  3. De verplichting in lid 28.2, sub a geldt niet voor bouwplannen die:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
    2. bouwplannen waarbij de som van de totale bodemroerende werkzaamheden in de (water)bodem niet groter is dan 50 m².
  4. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, zoals bedoeld in 28.2 lid a, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in het 28.2 lid b, is 28.2 lid c onder 2, niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. 28.2 lid b 1 tot en met 3 blijft overeenkomstig van toepassing.
  5. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in lid 28.2, sub b, wordt een deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend

28.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. het afgraven (onder andere saneren), baggeren (waaronder saneren), onderzuigen van de waterbodem en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de waterbodemstructuur;
    2. het dempen, graven, verdiepen of verbreden van vaargeulen, watergangen en waterpartijen;
    3. het uitvoeren van werkzaamheden aan oevers en kaden;
    4. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
    5. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    6. bemalen of grondwaterpeilverlagingen.
  2. In afwijking van het in artikel 28.3 onder sub a, lid 1 tot en met 5 genoemde verbod geldt een uitzondering voor werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, waarbij de som van de totale bodemingrepen in de (water)bodem groter is dan 50m2.
  3. Een omgevingsvergunning als bedoeld lid 28.3, sub a wordt slechts verleend indien:
    1. door de aanvrager een archeologisch onderzoek wordt aangeleverd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient te zijn opgesteld door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
    2. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
      1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de waterbodem kunnen worden behouden; of
      2. een verplichting tot het doen van opgravingen, in de zin van artikel 1.1 onder "opgraving jo. artikel 5.1 van de Erfgoedwet
  4. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in lid 28.3, sub c, onder 2 wordt een deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
  5. Het verbod als bedoeld lid 28.3, sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het in werking treden van het plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    3. op archeologisch onderzoek gericht zijn

28.4 Wijzigingsbevoegdheid

  1. Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de waterbodems de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
  2. Alvorens de lid 28.4, sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.

Artikel 29 Waarde - Archeologie 7

Voor de gronden gelegen binnen dit plan, zijn de in regels van de geldende ruimtelijke plannen zoals genoemd in lid 1.39 geldende ruimtelijke plannen van overeenkomstige toepassing.

Voorgaande met inachtneming van de regels die in dit plan zijn aangegeven met:

  • vet (toegevoegde teksten);
  • doorgehaald (verwijderde teksten)

Deze regels gaan vóór op de regels in de geldende ruimtelijke plannen dan wel de regels van het specifiek aangegeven plan.

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 7' aangewezen voormalige en nog functionerende dijken zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden. In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

29.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag dijkcoupures (doorsnijdingen) uit te voeren.
  2. Een omgevingsvergunning als bedoeld lid 29.2, sub a wordt slechts verleend indien:
    1. door de aanvrager een archeologisch onderzoek wordt aangeleverd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden van de dijk worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient te zijn opgesteld door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
    2. Het college van burgemeester en wethouders kan op basis van het archeologisch onderzoek voorwaarden aan de vergunning verbinden, zoals:
      1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische opbouw van de dijk wordt behouden; of
      2. een verplichting tot een archeologische opgraving, in de zin van artikel 1.1 onder "opgraving jo. artikel 5.1 van de Erfgoedwet, waardoor de historische opbouw van de dijk inzichtelijk wordt.
  3. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 29.2, sub b, onder 2 wordt een deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
  4. Het verbod als bedoeld lid 29.2, sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het in werking treden van het plan;
    2. het normale onderhoud betreffen;
    3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    4. op archeologisch onderzoek gericht zijn.

29.3 Wijzigingsbevoegdheid

  1. Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 7' wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
  2. Alvorens de lid 29.3, sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.

Artikel 30 Waarde - Karakteristieke En Beeldbepalende Panden

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Karakteristieke en beeldbepalende panden' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor het herstel en behoud van de aanwezige karakteristieke en beeldbepalende panden.

In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

30.2 Bouwregels

Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen, geldt voor bestaande karakteristieke en beeldbepalende panden de volgende bouwregel:

  • de bestaande hoofdvorm (goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en kapvorm), gevelindeling en karakteristieke elementen van karakteristieke en beeldbepalende panden dient gehandhaafd te blijven.

30.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de vormgeving van bestaande karakteristieke en/of beeldbepalende panden, in die zin dat aangesloten moet worden bij de uitwendige hoofdvorm bepaald door onder meer de dakvorm, goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, dakhelling en gevel-indeling en karakteristieke elementen, in samenhang met het stedenbouwkundige beeld zoals dit is op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:

  • de cultuurhistorische waarden van het pand;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid.

30.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 30.2 voor het bouwen van een nieuw hoofdgebouw na sloop van een karakteristiek of beeldbepalend pand, met dien verstande dat naar evenredigheid rekening moet worden gehouden met de oorspronkelijke hoofdvorm en de oorspronkelijke nokrichting van het voorheen bestaande karakteristieke of beeldbepalende pand, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid.

30.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag bestaande karakteristieke en beeldbepalende panden geheel of gedeeltelijk te slopen.
  1. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a, wordt slechts verleend indien:
    1. geen onevenredige schade aan de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarde van het gebouw optreedt, die wordt gevormd door:
      • de situering van de bebouwing in relatie tot het bebouwings- en omgevingsbeeld;
      • de schaal van de bebouwing;
      • de vorm en richting van de kap(pen);
      • de geleding van de bebouwing; of
    2. sprake is van groot maatschappelijk belang en er redelijkerwijs geen alternatieven zijn voor de voorgestelde ingreep; of
    3. op basis van technische en economische overwegingen instandhouding van het bouwwerk redelijkerwijs niet verlangd kan worden; of
    4. het delen van een hoofdgebouw betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek of beeldbepalend zijn aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de bestaande karakteristieke of beeldbepalende hoofdvorm plaatsvindt.
  1. Indien het bevoegd gezag voornemens is om de omgevingsvergunning te verlenen op basis van het gestelde in sub b onder 1, wordt de Erf-goedcommissie om advies gevraagd.
  1. Het verbod als bedoeld in sub a , is niet van toepassing op:
    1. werkzaamheden die:
      • reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
      • het normale onderhoud betreffen voor zover detaillering, profilering en vormgeving niet wijzigen;
      • mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende bouw-/sloopvergunning/omgevingsvergunning;
    2. gebouwen die ten gevolge van een calamiteit verloren zijn gegaan.

Artikel 31 Waterstaat - Waterkering

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en), mede bestemd voor de waterkering en de waterbeheersing.

In geval van strijdigheid van regels, gaan de regels van dit artikel vóór de re -gels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

31.2 Bouwregels

  1. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen, mag op of in de gronden binnen de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de waterkering en met uitzondering van bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  2. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen.
  4. Voor het bouwen van omgevingsvergunningvrije bouwwerken als genoemd in artikel 2.1 lid 3 Wet algemene bepalingen omgevings-recht in samenhang met artikel 2 bijlage II Besluit omgevingsrecht dient vooraf advies te worden ingewonnen van de betreffende dijkbeheerder.

31.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag mag, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de desbetreffende waterkering, bij omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 31.2 sub a en lid 31.2 sub b en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde gebouwen worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende dijkbeheerder;
  2. het bepaalde in lid 31.2 sub a en lid 31.2 sub c en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende dijkbeheerder.

31.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    1. het afgraven of ophogen van gronden;
    2. het aanbrengen van beplanting.
  1. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
    3. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden.
  1. De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien door de uitvoering van de in sub a bedoelde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, de waterkerende functie niet in onevenredige mate kan worden aangetast.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 32 Anti-dubbeltelregel

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 33 Algemene Bouwregels

In aanvulling op de bouwregels behorende bij de bestemmingen waarin (vrijstaande en/of dienst)woningen zijn toegestaan gelden voor dakkapellen en dakopbouwen bij de volgende aanvullend bouwregels.

33.1 Dakkapellen

33.2 Dakopbouwen

33.3 Bestaande afmetingen

Wanneer een bestaand gebouw, overkapping of bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde:

  1. een grotere goothoogte;
  2. een grotere bouwhoogte;
  3. een grotere dakhelling;
  4. een kleinere dakhelling,


heeft dan in de bouwregels in de van toepassing zijnde bestemming is toegestaan, dan mag:

  1. de goot- en/of bouwhoogte en/of dakhelling niet meer dan de bestaande goot- en/of bouwhoogte en/of dakhelling bedragen;
  2. de dakhelling ten minste de bestaande dakhelling bedragen.

Artikel 34 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met dit bestemmingsplan, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor risicovolle inrichtingen;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen;
  4. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  5. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak voor ondergronds bouwen, met uitzondering van het bepaalde in artikel 15, lid 15.2, sub b onder 3 (Verkeer);
  6. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bed & breakfast;
  7. het gebruik van gronden ten behoeve van paardenbakken.

Artikel 35 Algemene Aanduidingsregels

35.1 geluidzone - spoor

35.2 milieuzone - geurzone 1

35.3 milieuzone - geurzone 2

35.4 overige zone - Algemene aanvulling geldende ruimtelijke plannen

35.5 overige zone - oeverzone

35.6 vrijwaringszone - straalpad

Ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone - straalpad" mag de bebouwing niet hoger zijn dan 25 m, ter bescherming van het straalverbindingstraject van de KPN.

Artikel 36 Algemene Afwijkingsregels

36.1 Afwijkingsmogelijkheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, teneinde deze bij de definitieve uitmeting van het plan in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie;
  2. het bepaalde in het plan ten aanzien van de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan en een grotere gezamenlijke oppervlakte hebben dan is toegestaan in de regels, met dien verstande dat:
    1. de afwijkingsmogelijkheid uitsluitend betrekking heeft op bestaande legale bijbehorende bouwwerken met een grotere gezamenlijke oppervlakte dan is toegestaan in de bouwregels van de betreffende bestemming;
    2. bij vervanging van de bestaande legale bijbehorende bouwwerken, waaronder kassen, met een grotere gezamenlijke oppervlakte dan is toegestaan in de bouwregels van de betreffende bestemming, mag de toegestane gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken zoals opgenomen in de bouwregels van de betreffende bestemming worden teruggebouwd, vermeerderd met ten hoogste 50% van het verschil tussen de te slopen gezamenlijke oppervlakte aan bestaande legale bijbehorende bouwwerken, waaronder kassen, en de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken dat op grond van de bouwregels van de betreffende bestemming is toegestaan;
    3. bij gedeeltelijke vervanging van de bestaande legale bijbehorende bouwwerken, waaronder kassen, met een grotere gezamenlijke oppervlakte dan is toegestaan in de bouwregels van de betreffende bestemming wordt de regel onder 2 naar evenredigheid toegepast (evenredige verlaging van het bepaalde onder 2);
    4. in afwijking van het bepaalde onder 2 mag bij de vervanging van een karakteristieke bijbehorende bouwwerkende toegestane gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken zoals opgenomen in de bouwregels van de betreffende bestemming worden teruggebouwd, vermeerderd met 100 % van het verschil tussen de te slopen gezamenlijke oppervlakte aan bestaande legale bijbehorende bouwwerken, waaronder kassen, en de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken dat op grond van de bouwregels van de betreffende bestemming is toegestaan;
    5. bij toepassing van het bovenstaande mogen geen kassen worden teruggebouwd;
    6. het bepaalde onder 1 t/m 5 is tevens van toepassing op bijbehorende bouwwerken waarvan redelijkerwijs kan worden gesteld dat ze bij een eerstvolgende planherziening onder het overgangsrecht worden geplaatst;
  3. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  4. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  5. het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes en openbare lichtmasten waarvan de bouwhoogte niet meer dan 15 m mag bedragen;
  6. het bepaalde in het plan en toestaan dat bouwwerken ten behoeve van openbare (nuts)voorzieningen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    1. de oppervlakte per gebouwtje niet meer dan 30 m² bedraagt;
    2. de bouwhoogte per gebouwtje niet meer dan 3 m bedraagt.
  7. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden met ten hoogste 25 cm, indien sprake is van een overschrijding die het gevolg is van het aanbrengen van isolatie bij hoofdgebouwen.

36.2 Toetsingscriteria

De in lid 33.1 bedoelde omgevingsvergunningen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de verschijningsvorm van karakteristieke gebouwen;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid.

Artikel 37 Algemene Wijzigingsregels

37.1 Algemeen

  1. Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerk van openbaar nut mag worden gebouwd tot een maximum inhoud van 400 m³ en een maximum bouwhoogte van 4 m.


  1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de afmeting (vergroten) en/of situering (verplaatsen) van de aangegeven bouwvlakken worden gewijzigd met dien verstande dat:
    1. de zijwaartse verbreding van een bouwvlak ten hoogste 3 mag bedragen;
    2. het bouwvlak op ten minste 1 m uit de zijdelingse perceelgrens blijft;
    3. de diepte van het bouwvlak niet meer dan de bestaande diepte mag bedragen;
    4. de bouwregels van de betreffende bestemming voor het overige onverkort van toepassing zijn;
    5. de wijzigingsbevoegdheid niet van toepassing is op bouwvlakken die betrekking hebben op hoofdgebouwen die zijn aangewezen als rijksmonument als bedoeld in de Rijksmonumentenwet of zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Karakteristieke en beeldbepalende panden';
    6. de afstand van een bouwvlak tot de grens van de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer' en 'Water' ten minste 1,5 bedraagt.

Artikel 38 Overige Regels

38.1 Specifieke gebruiksregels

In aanvulling op de specifieke gebruiksregels behorende bij de bestemmingen gelegen in het lint zoals weergegeven in Bijlage 4 Gebiedskaart Het lint behorende bij deze regels, gelden de volgende aanvullende specifieke gebruiksregels:


Tot een strijdig gebruik, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van gronden en bouwwerken voor het wonen in de tweede lijn;
  • het gebruik van gronden en bouwwerken voor ondergeschikte kamerverhuur;
  • het gebruik van gronden en bouwwerken voor het splitsen van bouwwerken;
  • het gebruik van gronden en bouwwerken als recreatiewoning en bed & breakfast.

38.2 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 36.1 voor het gebruiken van karakteristieke en beeldbepalende bijgebouwen ten behoeve van het wonen in de tweede lijn, met dien verstande dat:
    1. wonen in de tweede lijn uitsluitend is toegestaan in Het lint als bedoeld in de bij deze regels behorende Bijlage 4 'Gebiedskaart Het lint';
    2. wonen in de tweede lijn uitsluitend is toegestaan in karakteristieke en beeldbepalende bijgebouwen;
    3. wonen in de tweede lijn niet mag leiden tot meer dan 1 hoofdgebouw per bouwperceel;
    4. de bouwregels van de betreffende bestemming van overeenkomstige toepassing zijn;
    5. geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk mag ontstaan.

  2. voor het gebruiken van hoofdgebouwen en karakteristieke en beeldbepalende bijgebouwen ten behoeve van ondergeschikte kamerverhuur, met dien verstande dat:
    1. de verhuur van kamers in hoofdgebouwen uitsluitend is toegestaan binnen de bestemmingen 'Wonen - Dubbel', 'Wonen - Rij' en 'Wonen - Vrijstaand';
    2. de verhuur van kamers in bijgebouwen uitsluitend is toegestaan in karakteristieke en beeldbepalende bijgebouwen;
    3. de gezamenlijke oppervlakte aan ondergeschikte kamerverhuur per bouwperceel bestemd voor 'Wonen - Rij' niet meer mag bedragen dan 30 m²;
    4. de gezamenlijke oppervlakte aan ondergeschikte kamerverhuur per bouwperceel bestemd voor 'Wonen - Dubbel' niet meer mag bedragen dan 40 m²;
    5. de gezamenlijke oppervlakte aan ondergeschikte kamerverhuur per bouwperceel bestemd voor 'Wonen - Vrijstaand' niet meer mag bedragen dan 50 m²;
    6. de te verhuren kamer(s) uitsluitend gebruik mogen maken van gedeelde voorzieningen als keuken, douche etc.;
    7. de te verhuren kamer(s) geen eigen opgang mogen hebben;
    8. geen afbreuk mag worden gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;
    9. geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk mag ontstaan.

  3. lid 36.1 voor het gebruiken van hoofdgebouwen voor splitsing, met dien verstande dat:
    1. uitsluitend een hoofdgebouw in de bestemming 'Wonen - Vrijstaand' mag worden gesplitst in niet meer dan twee woningen;
    2. na splitsing van een hoofdgebouw mag bestaan uit een bovenwoning en een benedenwoning, horizontale splitsing;
    3. indien sprake is van een stolp mag na splitsing het hoofdgebouw tevens bestaan uit een linkerwoning en een rechterwoning, verticale splitsing;
    4. het splitsen van een hoofdgebouw in twee woningen niet leidt tot extra bouwrechten ten opzichte van het oorspronkelijke hoofdgebouw;
    5. geen sprake mag zijn van aantasting van het bestaande straat- en bebouwingsbeeld;
    6. geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk mag ontstaan.

  4. lid 36.1 voor het gebruiken van hoofdgebouwen en karakteristieke en beeldbepalende bijgebouwen ten behoeve van een recreatiewoning en/of bed & breakfast, met dien verstande dat:
    1. het gebruik als recreatiewoning en/of bed & breakfast uitsluitend is toegestaan in Het lint als bedoeld in de bij deze regels behorende Bijlage 4 'Gebiedskaart Het lint';
    2. een recreatiewoning en/of bed & breakfast in hoofdgebouwen uit-sluitend is toegestaan binnen de bestemmingen 'Gemengd', 'Wonen - Dubbel', 'Wonen - Rij' en 'Wonen - Vrijstaand';
    3. een recreatiewoning en/of bed & breakfast in bijgebouwen uitsluitend is toegestaan in karakteristieke en beeldbepalende bijgebouwen;
    4. de bouwregels van de betreffende bestemming van overeenkomstige toepassing zijn;
    5. de gezamenlijke oppervlakte van een recreatiewoning en/of bed & breakfast per bouwperceel bestemd voor 'Wonen - Rij' niet meer mag bedragen dan 30 m²;
    6. de gezamenlijke oppervlakte van een recreatiewoning en/of bed & breakfast per bouwperceel bestemd voor 'Wonen - Dubbel' niet meer mag bedragen dan 40 m²;
    7. de gezamenlijke oppervlakte van een recreatiewoning en/of bed & breakfast per bouwperceel bestemd voor 'Gemengd' of 'Wonen - Vrijstaand' niet meer mag bedragen dan 50 m²;
    8. geen afbreuk mag worden gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;
    9. geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk mag ontstaan.

38.3 Parkeernormen en laad- en losvoorzieningen bouwen, gebruik, afwijking en wijziging

  1. Bij de verlening van:
    1. een omgevingsvergunning voor het bouwen; en/of
    2. een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering; en/of
    3. een omgevingsvergunning voor het afwijken,
      dient, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van:
      • een te verwachten behoefte aan het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen en/of andere voertuigen krachtens een voorschrift verbonden aan de omgevingsvergunning in voldoende mate verzekerd te zijn dat voldoende parkeervoorzieningen zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort en dat deze parkeervoorzieningen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden;
      • een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort en dat deze laad- en losvoorzieningen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden.


  1. Bij de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid dient, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van:
    1. een te verwachten behoefte aan het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen en/of andere voertuigen krachtens een voorschrift verbonden aan de omgevingsvergunning in voldoende mate verzekerd te zijn dat voldoende parkeervoorzieningen zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort en dat deze parkeervoorzieningen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden;
    2. een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort en dat deze laad- en losvoorzieningen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden.


  1. Van voldoende mate van parkeervoorzieningen zoals bedoeld in sub a en/of sub b is sprake indien is voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in het parkeerbeleid Nota Parkeernormen 2016 zoals vastgesteld op 13 december 2016, dan wel het vastgestelde parkeerbeleid zoals dat geldt op het tijdstip van indiening van de aanvraag als bedoeld in sub a en/of sub b voor het bouwen en/of voor een gebruiksverandering en/of afwijking of het wijzigen.


  1. Van voldoende mate van laad- en losvoorzieningen voor het laden en lossen van goederen zoals bedoeld in sub a en/of sub b is sprake indien is voldaan aan de normen zoals opgenomen in het ASVV 2012 (uitgave van het CROW), dan wel het geldende ASVV 2012 (uitgave van het CROW) zoals dat geldt op het tijdstip van indiening van de aanvraag als bedoeld in sub a en/of sub b voor het bouwen en/of voor een gebruiksverandering en/of afwijking of het wijzigen.


  1. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in sub a en/of sub b:
    1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeervoorzieningen en/of laad-en losvoorzieningen wordt voorzien,
      met dien verstande dat bij toepassing van deze afwijking tevens rekening dient de worden gehouden met de bereikbaarheid van de hulpdiensten.


  1. De afwijking als bedoeld in sub e kan uitsluitend worden toegepast, indien is aangetoond dat:
    1. de parkeerdruk op de omgeving niet toeneemt; en
    2. de parkeerdruk op de omgeving niet wordt vergroot; en
    3. geen sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 39 Overgangsrecht

39.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met niet meer dan 10%.
  1. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

39.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  1. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  1. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  1. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 40 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

'Regels van het bestemmingsplan Actualisatieplan voormalig grondgebied Langedijk'

Aldus vastgesteld door de gemeenteraad in de vergadering van ......

1 1. Lijst Met Geldende Plannen

1 1. Lijst met geldende plannen

1. Lijst met geldende plannen

2 2. Staat Van Bedrijven - Aan Huis Verbonden Bedrijven

2 2. Staat van bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven

2. Staat van bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven

3 3. Staat Van Bedrijven

3 3. Staat van bedrijven

3. Staat van bedrijven

4 4. Staat Van Bedrijven - Overige Bedrijventerreinen

4 4. Staat van bedrijven - Overige bedrijventerreinen

4. Staat van bedrijven - Overige bedrijventerreinen

5 5. Staat Van Horecatypen

5 5. Staat van horecatypen

5. Staat van horecatypen

6 6. Gebiedskaart Het Lint

6 6. Gebiedskaart Het Lint

6. Gebiedskaart Het Lint

7 7. Afwegingskader Woon - Zorg Initiatieven

7 7. Afwegingskader woon - zorg initiatieven

7. Afwegingskader woon - zorg initiatieven

8 8. Visie Op Agrarisch Gebied Langedijk

8 8. Visie op agrarisch gebied Langedijk

8. Visie op agrarisch gebied Langedijk

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Met de invoering van de Wet ruimtelijke ordening in juli 2008 was een actualiseringsopgave voor bestemmingsplannen opgelegd. Op 1 juli 2013 moesten alle bestemmingsplannen actueel zijn. Deze periode van grootschalige actualisering is dan ook medio 2013 afgerond en wordt inmiddels10 jaar jaar met de actuele bestemmingsplannen gewerkt. Voor diverse ontwikkellocaties zijn in de afgelopen jaren bestemmingsplannen opgesteld, waarin de aangevraagde ontwikkeling mogelijk is gemaakt. De opbouw van deze bestemmingsplannen sluit aan op de plannen uit de grootschalige actualisering. Daarnaast is een deel van de ontwikkelingen mogelijk gemaakt via een omgevingsvergunning, in afwijking van een geldend bestemmiingsplan.

In 2023 wordt de Omgevingswet ingevoerd, waarna er (in formele zin) sprake zal zijn van één tijdelijk omgevingsplan voor de gehele gemeente. Dit plan bestaat dan in eerste instantie nog uit de 'oude' bestemmingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen en verordeningen.Uiterlijk tot en met eind 2029 is er sprake van een overgangsfase waarin de gemeente nieuwe regels in het omgevingsplan moet opnemen ter vervanging van het tijdelijke omgevingsplan. Vooruitlopend hierop is het goed om alle geldende ruimtelijke plannen op orde te hebben en de verleende vergunningen al zoveel mogelijk actueel en uniform vastgelegd te hebben via een bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet daar in.

Het voorliggende actualisatieplan is opgesteld om:

Het beleidsneutraal wijzigen en harmoniseren (voor een deel) van de regels In het kader van de samenvoeging van de gemeente Dijk en Waard.Het opnemen van verleende en onherroepelijke vergunningen waarbij is afgeweken van het geldende bestemmingsplan.Het doorvoeren van correcties (herstel van ommissies) in de geldende bestemmingsplannen.

Het Actualisatieplan biedt een goede basis om de komende jaren te komen tot één nieuw omgevingsplan voor de toekomstige gemeente Dijk en Waard. Actuele ruimtelijke plannen zijn ook belangrijk om slagvaardig te kunnen harmoniseren, omdat niet eerst meer hoeft te worden geïnventariseerd op het gebied van verleende omgevingsvergunningen.

1.2 Plangebied

Het Actualisatieplan heeft betrekking op vrijwel alle geldende bestemmingsplannen in de voormalige gemeente Langedijk.

Onherroepelijke vergunningen tot november 2020 zijn geïnventariseerd en verwerkt in het voorliggende actualisatieplan. Met name de uitgebreide omgevingsvergunningen zijn nader geregeld en zichtbaar gemaakt op www.ruimtelijkeplannen.nl en worden te zijner tijd ook mee omgezet naar het tijdelijke omgevingsplan. Daarnaast is de keuze gemaakt om ook de zogeheten kruimelgevallen (reguliere omgevingsvergunningsprocedure) mee te nemen voor zover die zien op een functiewijziging van een locatie (dus bijvoorbeeld van de bestemde situatie voor 'Wonen' naar 'Bedrijf'). Wanneer een omgevingsvergunning ervoor zorgt dat de verbeelding van het geldende bestemmingsplan wijzigt, dan wordt deze omgevingsvergunning verwerkt in het voorliggende actualisatieplan.

Daarnaast is met voorgaand actualisatieplan nog een enkele aanpassing doorgevoerd, bijvoorbeeld omdat emissies zijn geconstateerd in geldende bestemmingsplannen. Het gaat bij deze doorgevoerde correcties niet om nieuwe keuzes, maar om reparaties van de geldende bestemde situatie waarin abusievelijk fouten zijn gemaakt bij het opstellen van een geactualiseerd bestemmingsplan. Ook wat betreft het regelen van verleende omgevingsvergunningen gaat het met voorliggend bestemmingsplan niet om nieuwe situaties. De ruimtelijke afweging op grond van beleidskaders en omgevingsaspecten om medewerking te verlenen aan ruimtelijke ontwikkelingen heeft reeds eerder plaatsgevonden. In navolgend bestemmingsplan bestaat daarom geen reden om daar uitvoerig opnieuwop in te gaan.

1.3 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. In hoofdstuk 2 komen de verschillende beleidskaders op rijksniveau, provinciaal en gemeentelijk niveau aan de orde. Ook wordt ingegaan op de toetsing van de omgevingsaspecten. Hoofdstuk 3 bevat een overzicht van de wijzigingen die in het Actualisatieplan zijn opgenomen. Hoofdstuk 4 is de juridische toelichting op het bestemmingsplan. Hoofdstuk 5 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Toetsing

2.1 Beleidskader

2.1.1 Rijksbeleid Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kan worden ingespeeld op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050, brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Het Rijk wil sturen op en richting geven aan nationale belangen. Die komen samen in vier prioriteiten:

  1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Het voorliggende Actualisatieplan regelt geen nieuwe zaken, maar vertaalt verleende vergunning door in een ruimtelijke regeling en herstelt omissies in de geldende bestemmingsplannen. Er is geen strijd met de belangen zoals die zijn genoemd in het NOVI.

2.1.2 Provinciaal beleid Omgevingsvisie Noord-Holland 2050

De provincie streeft naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een economisch vitale provincie draagt bij aan het welzijn, en een leefbare provincie draagt bij aan economische vitaliteit. De provincie staat voor een gezonde en veilige leefomgeving, goed voor mens, plant en dier, en daarmee ook goed voor het economisch vestigingsklimaat binnen de provincie. Dit evenwicht staat ten dienste van duurzame ontwikkeling: toekomstige generaties moeten ook profiteren van de keuzes die wij maken.

In deze omgevingsvisie is het principe van 'lokaal wat kan, centraal wat moet' leidend. Hieruit komen een aantal hoofdthema's naar voren: Noord-Holland in beweging, op weg naar een economisch en duurzame toekomst; dynamisch schiereiland, benutten van een unieke ligging; metropool in ontwikkeling, vergroten agglomeratiekracht door het ontwikkelen van een samenhangend metropolitaan systeem; sterke kernen, sterke regio's, sterke kernen houden regio's vitaal; nieuwe energie, economische kansen benutten van energietransitie; natuurlijk en vitaal landelijke omgeving, vergroten van biodiversiteit en ontwikkelen van een economisch duurzame agri-foodsector.

Het planvoornemen maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Er is geen strijd met de belangen zoals die zijn genoemd in de provinciale omgevingsvisie.

2.1.3 Provinciaal beleid Omgevingsverordening NH2020

In deze verordening zijn de provinciale belangen uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 van 2010 uitgewerkt in algemene regels. Er is aangesloten bij de Ladder voor duurzame verstedelijking. Verschillende regels zijn opgenomen over onderwerpen, in zowel het landelijk als het bestaand stedelijk gebied van Noord-Holland, waarmee een provinciaal belang gemoeid is. Afhankelijk van de ligging van een plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing. Het bestaand stedelijk gebied is in het provinciale overheidsbeleid beleidsmatig aangewezen voor verdere verstedelijking.

De belangrijkste onderwerpen uit de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 worden verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland. Deze vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening. Op 22 oktober 2020 is de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld door PS en op 16 november 2020 in werking getreden.

Zoals aangegeven, worden in dit Actualisatieplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt en is er daarmee geen strijdigheid met het beleid zoals dat is geformuleerd in de Omgevingsverordening NH2020.

2.1.4 Gemeentelijk beleid Archeologiebeleid Dijk en Waard

Op 7 juni 2022 is het archeologiebeleid Dijk en Waard door de gemeenteraad vastgesteld. Dit archeologiebeleid bestaat uit een beleidsnota, archeologische beleidskaart en bijbehorende onderbouwende kaartbijlagen.

De archeologische beleidskaarten van de voormalige gemeenten Langedijk en Heerhugowaard dateerden uit 2010. Het is nodig het archeologiebeleid te actualiseren op basis van de laatste archeologische kennis en richtlijnen. Sinds het opstellen van de vorige beleidskaarten zijn verscheidene nieuwe archeologische onderzoeken uitgevoerd en zijn nieuwe archeologische vindplaatsen aan het licht gekomen. Ten opzichte van het vigerende beleid van de voormalige gemeenten Langedijk en Heerhugowaard hebben wijzigingen plaatsgevonden in de archeologische categorieën en de vrijstellingsgrenzen voor archeologisch onderzoek. Ook was er door het samengaan van de gemeenten Langedijk en Heerhugowaard tot de gemeente Dijk en Waard de noodzaak om binnen twee jaar na de gemeentelijke fusie het archeologiebeleid te harmoniseren. Het archeologisch bodemarchief verdient een goede bescherming: zowel voor de wetenschap (het vormt een bron voor kennisvergaring) als vanuit maatschappelijk oogpunt (het draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving). Elke gemeente behoort dan ook een gedegen archeologiebeleid te voeren. De actualisatie van de gemeentelijke beleidsadvieskaart heeft zich niet alleen gericht op het toevoegen en analyseren van nieuwe archeologische vindplaatsen en onderzoeken.

Ten opzichte van de vorige beleidskaarten zijn enkele aanvullingen/wijzigingen doorgevoerd:

  • informatiekaarten waarop de uitgevoerde archeologische onderzoeken en bekende archeologische vindplaatsen zijn weergegeven;
  • een landschappelijke ondergrondkaart die de basis vormt voor de archeologische verwachtingen uit de verschillende perioden;
  • een historisch-landschappelijke kaart waarop de historisch-geografische elementen zijn weergegeven.

Op de beleidskaart is de gemeente verdeeld in verschillende archeologiegebieden, elk met een eigen vrijstellingsgrens die aangeeft wanneer een ontwikkeling is vrijgesteld van de archeologische onderzoeksplicht. De actualisatie heeft geleid tot een aanpassing van de categorieën en de vrijstellingsgrenzen voor onderzoek. In de gemeente Dijk en Waard worden 9 verschillende archeologiecategorieën onderscheiden op grond van het noodzakelijk geachte archeologisch beschermingsregime. Het nieuwe gemeentelijk archeologiebeleid is op perceelsniveau verwerkt in het voorliggend actualisatieplan. In dit actualisatieplan is sprake van een achttal opgenomen categorieën middels dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' (0 t/m 7) op de verbeelding en in de regels.

2.2 Omgevingstoets

2.2.1 Algemeen

Om de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan te toetsen, is het noodzakelijk dat verschillende onderzoeken worden uitgevoerd. Dit Actualisatieplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, maar verwerkt vastgesteld beleid, onherroeplijke vergunningen en repareert juridisch onvolkomenheden van geringe omvang. De ruimtelijke afweging van toelaatbaarheid, uitvoerbaarheid en wenselijkheid heeft in het spoor van vaststelling van beleid dan wel vergunningverlening reeds plaatsgevonden Er vindt dan ook geen verdere toetsing aan de goede ruimtelijke ordening plaats.

Hoofdstuk 3 Toelichting Op De Wijzigingen

3.1 Verwerken Verleende Vergunningen

In 2024 is de beoogde inwerkingtreding van de Omgevingswet voorzien. Hiermee wordt een groot aantal wijzigingen doorgevoerd. Een van die wijzigingen heeft betrekking op de digitale raadpleegbaarheid van bestemmingsplannen en verleende omgevingsvergunningen. In dit Actualisatieplan is gekeken naar alle vergunning(aanvragen). Er is een drietal categorieën te onderscheiden met elk hun eigen reden om deze verleende vergunningen te verwerken in het Actualisatieplan.

Nu de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) nog gelden, worden verleende vergunningen met een procedure van 26 weken gepubliceerd op www.ruimtelijkeplannen.nl. Deze verleende vergunningen zijn na de inwerkingtreding van de Omgevingswet niet langer digitaal raadpleegbaar. Daarom zijn alle verleende vergunningen in dit Actualisatieplan vertaald naar een regeling die thuishoort in een bestemmingsplan. Er is zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de geldende bestemmingsplannen.

Met de ‘kruimelgevallenregeling’ (artikel 4 bijlage II Besluit omgevingsrecht) is het mogelijk om een wijziging van het toegestane gebruik en bouwen te vergunnen. Denk hierbij aan het wijzigen van een functie detailhandel naar de functie wonen. Dit type vergunningen wordt sinds 2014 verleend, dit was het moment dat de Wabo in werking trad. Deze verleende vergunningen zijn nog niet verwerkt in een recent bestemmingsplan. Per verleende vergunning is gekeken hoe ze passen in de plansystematiek van de geldende bestemmingsplannen. Voorts zijn ze opgenomen in dit Actualisatieplan en voorzien van een regeling. Verleende vergunningen met een klein ruimtelijk gevolg worden verleend met een totale proceduretijd van 8 weken. Deze vergunningen worden geregeld via de definitie van het begrip bestaand. Ieder keer als er een nieuw bestemmingsplan wordt vastgesteld, maken deze vergunningen onderdeel uit van het geldende bestemmingsplan. Deze verleende vergunningen zijn nog niet verwerkt in een recent bestemmingsplan. Door in dit Actualisatieplan een regeling voor bestaand bouwen en gebruik opnieuw op te nemen, zijn alle verleende vergunningen onderdeel van dit Actualisatieplan. Onder bestaand wordt verstaan: “die legale (vergunde) situatie voor wat betreft de aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en het overige gebruik zoals die is op het moment dat dit Actualisatieplan in werking treedt”.

3.2 Repareren Bouwmogelijkheden Bestemming Tuin

In de geldende bestemmingsplannen voor de dorpskernen is het niet toegestaan om gebouwen in de tuinbestemming te bouwen. Dit is alleen anders als de tuinbestemming daarvoor een regeling geeft.

Met het doornemen van de lijst met alle vergunningen blijkt dat er in een aantal gevallen toch een gebouw in de voortuin is vergund. Dit heeft dan met name te maken met de beschikbare ruimte op het perceel en een logische inrichting daarvan. Omdat deze gevallen zijn vergund, is in het Actualisatieplan een regeling voor bestaande gebouwen in de tuinbestemming opgenomen. Via het begrip “bestaand” worden alleen de vergunde situaties geregeld.

De locaties ligging in Noord- en Zuid-Scharwoude en in Sint Pancras en zijn te herkennen aan het feit dat er op de locatie alleen een tuinbestemming is aangegeven.

3.3 Verduidelijken Toegestane Functie Wonen

In alle woonbestemmingen in de geldende plannen is de strekking dat mag worden gewoond in een woning. Via de begrippen die zijn opgenomen in de bestemmingsplannen betekent dat het wonen ten behoeve van één huishouden is toegestaan. In de geldende plannen is dat nu geregeld door het gebruik van een woonfunctie toe te staan en in de bouwregels te bepalen dat er in het bouwvlak een woning mag worden gebouwd. Doordat het toegestane gebruik en bouwen in elkaars verlengde ligt mag er worden gewoond in een woning, waardoor het wonen ten behoeve van één huishouden is toegestaan.

In de jurisprudentie is inmiddels meerdere keren bevestigd dat de toegestane vorm van wonen als gebruik expliciet moet worden benoemd. Er mag niet meer via het toegestane gebruik en het toegestane bouwen naartoe worden geredeneerd. Dit maakt dat er in de geldende bestemmingsplan nu, qua gebruik, meer is toegestane dan dat wat is beoogd ten tijde van de vaststelling van de geldende plannen.

In dit Actualisatieplan is dan ook een definitie voor “wonen” opgenomen. Onder “wonen” wordt verstaan: “het huisvesten van één huishouden in een (bedrijfs)woning of in een woning van een woongebouw, waarbij de woning uitsluitend mag worden gebruikt voor permanente bewoning”. Daarnaast is ook een definitie van “huishouden” opgenomen, om voor vergunningverlening en handhaving duidelijkheid te geven wat er wordt verstaan onder “huishouden”. Van een “huishouden” is sprake als: “de huisvesting van één afzonderlijk huishouden waarbij sprake is van onderlinge duurzame verbondenheid, continuïteit in de samenstelling van het huishouden en het gemeenschappelijk voeren van het huishouden, met uitzondering van bedrijfsmatige kamerverhuur”. De brede definitie geeft, binnen de grenzen van de jurisprudentie, voldoende ruimte voor maatwerk en geeft tegelijkertijd inzicht in de af te wegen criteria gebaseerd op jurisprudentie.

3.4 Actualisatie Archeologiebeleid Dijk En Waard

De archeologische beleidskaarten van de huidige gemeenten Langedijk en Heerhugowaard dateren uit 2010. Sinds het opstellen van deze kaarten zijn verscheidene nieuwe archeologische onderzoeken uitgevoerd en zijn nieuwe archeologische vindplaatsen aan het licht gekomen. Verder ontstond door het samengaan van de gemeenten Langedijk en Heerhugowaard tot de gemeente Dijk en Waard de noodzaak om de archeologische beleidskaart te actualiseren en te harmoniseren. Het geactualiseerde Archeologiebeleid is op 7 juni 2022 door de gemeenteraad van Dijk en Waard vastgesteld.

In dit Actualiseringsplan zijn dubbelbestemmingen opgenomen voor de categorieën 0 tot en met 7 van het nieuwe archeologiebeleid van de gemeente. Dit ter bescherming van de aanwezige archeologische waarden. Deze komen in de plaats van de soms verouderde of ontbrekende dubbelbestemmingen voor archeologie uit de voorheen vigerende bestemmingsplannen. Met deze dubbelbestemming zijn de archeologische waarden in de ondergrond voldoende beschermd.

3.5 Voorbereidingsbesluit Maatschappelijke Woon-zorginitiatieven Bestemming Gemengd

Met de invoering van de Wet ruimtelijke ordening in juli 2008 was een actualiseringsopgave voor bestemmingsplannen opgelegd. Op 1 juli 2013 moesten alle bestemmingsplannen actueel zijn, wat betekende dat ze niet ouder dan 10 jaar mochten zijn. Daarnaast was de opgave om te komen tot digitale bestemmingsplannen met een eenduidige systematiek. De voorgeschreven RO Standaarden werden toegepast bij het opstellen van bestemmingsplannen, zodat voor het gehele gemeentelijke grondgebied uniforme bestemmingsplannen zijn ontstaan. Deze periode van grootschalige actualisering is medio 2013 afgerond. Inmiddels wordt ruim 8 jaar met de actuele bestemmingsplannen gewerkt. In de tussentijd hebben de ontwikkelingen en trends in de samenleving niet stilgestaan. Zeker niet op sociaal gebied. Vele taken ter uitvoering van de sociale wetgeving zijn toevertrouwd aan de gemeente. Hier is een aanzienlijk budget mee gemoeid. Ook is in de afgelopen jaren de maatschappelijke trend ingezet om langer in een huiselijke sfeer te blijven wonen en kleinschalige (jeugd)zorg aan te bieden. Om goed in te kunnen spelen op deze zogenoemde ‘woon-zorginitiatieven’ is het belangrijk dat het sociaal domein en het domein ruimte gezamenlijk werken aan helder en duidelijk beleid. Dit proces loopt in de werkorganisatie Langedijk-Heerhugowaard. Vanuit het sociaal domein wordt gewerkt aan beleid om vooral kwalitatief hoogwaardige woon-zorg te kunnen faciliteren voor de toekomstige gemeente Dijk en Waard. Vooruitlopend op dit nieuwe beleid is het belangrijk dat de ruimtelijke regels, zoals dat is opgenomen in de geldende bestemmingspannen, niet in de weg staan aan de nieuwe sociale beleidslijn. Ook is, vooruitlopend op de bestuurlijke fusie, alvast gekeken op welke manier woon-zorginitiatieven zijn geregeld in de geldende bestemmingsplannen van Heerhugowaard. Voorkomen moet worden dat wordt ‘geshopt’ in de geldende bestemmingsplannen voor de toekomstige gemeente Dijk en Waard.

In de geldende bestemmingsplannen van Langedijk is voor het lint van Langedijk een gemengde bestemming opgenomen. Een gemengde bestemming is erop gericht om de planologische vrije vestiging van gebruik zoals het wonen, detailhandel, maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening niet in de weg te staan. Dit was ruimtelijk gestoeld op de Structuurvisie Langedijk, waarin 1 van de pijlers het vitaal lint is. Met het oog op het nieuwe sociaal beleid is deze ‘open deur’ benadering niet passend, omdat er in de tussenperiode juist initiatieven zich kunnen vestigen die niet passen in het kwalitatief hoogwaardig concept wat het sociaal domein wil gaan faciliteren. In de geldende bestemmingsplannen van Heerhugowaard is het zo dat er voor de vestiging van nieuwe initiatieven een vergunningstelsel is opgenomen. Een afweging die altijd plaatsvindt is of er sprake is van ‘maatschappelijk belang’. Door deze afweging te maken wordt nu al gekeken naar kwaliteit van de initiatief. Bovendien is samen met sociaal domein gekeken naar een heldere afweging over wat moet worden verstaan onder ‘maatschappelijk belang’. Hiervoor zijn inmiddels heldere criteria beschikbaar. De regels in de geldende bestemmingspannen van Heerhugowaard hebben een wezenlijke andere benadering dan in Langedijk. Met het oog op de harmoniseringsverplichting voor de toekomstige gemeente Dijk en Waard is hier alvast een stap te zetten. Dit betekent dat de gebruiksfuncties ‘maatschappelijke voorzieningen in de vorm van woon-zorginitiatieven en maatschappelijke dienstverlening in de vorm van woon-zorginitiatieven planologisch niet langer vrij gevestigd kunnen worden. Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen die zoveel mogelijk afgestemd op de regeling zoals die nu is opgenomen in de geldende bestemmingspannen van Heerhugowaard. De regeling is opgenomen in artikel 33.4.3.

De opgenomen voorwaarden passen binnen de door de gemeenteraden van Langedijk en Heerhugowaard recent vastgestelde ‘Visie sociaal domein Dijk en Waard’. Deels zijn de criteria afgestemd op jurisprudentie. Het gaat dan vooral om de ruimtelijke afweging of sprake is van woon- of van een maatschappelijk initiatief. Deels zijn de criteria een kwalitatief inhoudelijke afweging vanuit het sociaal domein. De kwalitatieve criteria worden ter vaststelling aangeboden aan uw college. Dit wordt gecoördineerd vanuit het sociaal domein. Het samenwerken door de werkvelden Beleid/Ruimte en Sociaal domein anticipeert op de integrale werkwijze in het kader van de beoogde inwerkingtreding Omgevingswet, waar de ‘fysieke leefomgeving’ centraal staat. Ruimtelijke en sociale aspecten gaan dan hand in hand.

3.6 Gebiedsaanduiding Overige Zone - Algemene Aanvulling Geldende Ruimtelijke Plannen

Op de gemeentegrens van de voormalige gemeente Langedijk is een gebiedsaanduiding "overige zone - algemene aanvulling geldende ruimtelijke plannen' opgenomen. De regeling geldt voor alle geldende plannen waarop de regeling een aanvulling is, maar ook voor het voorliggende plan. In de regeling is onder meer een verwijzing naar de Beleidsnotitie kangoeroewoningen Langedijk en Heerhugowaard 2021 opgenomen. Het gaat hier om vastgesteld beleid, dat juridisch is vastgelegd in het voorliggende bestemmingsplan.

In de aan huis verbonden beroepregeling is opgenomen dat webwinkels zijn toegestaan in woningen en bijbehorende bouwwerken. Er moet zijn voldaan aan de voorwaarden zoals die gelden voor alle aan huis verbonden beroepen en bedrijven. Het opnemen van webwinkels komt voort uit een harmonisatieslag vanuit de geldende regels in bestemmingsplannen voor Heerhugowaard. Ruimtelijk gezien heeft het toestaan van webwinkels geen andere effecten dan de al toegestane aan huis verbonden bedrijvigheid.

3.7 Herstellen En Verduidelijken

Het voorliggende Actualisatieplan is gericht op het vastleggen van datgene wat als is vergund of van datgene wat wordt bedoeld in de geldende regels. Schoonheidsfoutjes in de geldende bestemmingsplannen zijn daar waar mogelijk gerepareerd. Denk hierbij aan verschrijvingen, foute verwijzingen en ondergeschikte ommissies in de geldende plannen.

Hoofdstuk 4 Juridische Vormgeving

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan. De regels vormen samen met de verbeelding het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Zowel de verbeelding als de regels voldoen aan de verplichte landelijke standaarden voor de uitwisseling en vergelijkbaarheid van digitale bestemmingsplannen (IMRO2012 en SVBP2012). Het bestemmingsplan bestaat uit: een verbeelding van het plangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen; de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting. Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg beschikbaar gesteld.

4.2 Regels

De regels bestaan uit twee varianten:

  1. Een algemene partiële herziening voor plannen waarop het onderwerp betrekking heeft.
  2. Een actualisering van het geldende plan, waardoor het Actualisatieplan het enige geldende plan is.

Ad 1. Een algemene partiële herziening

Voor deze situaties is het zo dat er na vaststelling van het Actualisatieplan twee ruimtelijke plannen per locatie gaan gelden. In deze gevallen wordt in de regels een algemene verwijzing naar de geldende ruimtelijke plannen gemaakt, waarop het aan de orde zijnde onderwerp betrekking heeft. In de regels zijn de teksten te herkennen door het gebruik van vette teksten en doorhalingen en via de gebiedsaanduiding "overige zone - Algemene aanvulling geldende ruimtelijke plannen".

Ad 2. Een actualisering van het geldende plan, waardoor het Actualisatieplan het enige geldende plan is

In deze gevallen geldt dat het Actualisatieplan het enige geldende ruimtelijke plan voor de betreffende locatie is. De opgenomen regeling sluit aan op de algemene plansystematiek die is opgenomen in de geactualiseerde bestemmingsplannen en dus via het Actualisatieplan opnieuw ingekaderd worden, met inachtneming van het Actualisatieplan. Het gaat hierbij over het opnemen van verleende vergunningen.

4.3 Verbeelding

Voor wat betreft de partiële herziening bestaat de plangrens van de verbeelding uit de contour van alle ruimtelijke plannen (bestemmingsplannen, uitwerkingsplannen en wijzigingsplannen) die deel uitmaken van het Actualisatieplan. Het omvat vrijwel het gehele grondgebied van de voormalige gemeente Langedijk. Om ervoor te zorgen dat de belangrijkste onderwerpen direct zichtbaar zijn is de gebiedsaanduiding "overige zone - Algemene aanvulling geldende ruimtelijke plannen" opgenomen.

Het toevoegen van een dubbelbestemming is mogelijk door middel van een partiële herziening. Hiervoor hoeft geen enkelbestemming te worden opgenomen. Dit komt onder meer voor bij het onderwerp 'Waarde - Archeologie ..'.

Daarnaast zijn er onderwerpen die een zelfstandige bestemming voor de betreffende locatie mogelijk maken. In deze gevallen zal de verbeelding eruit zien als een regulier bestemmingsplan, voorzien van een enkelbestemming en de benodigde aanvullende regelingen, zoals archeologie en de parkeerregeling.

4.4 Bestemmingsplanprocedure

In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:

Ontwerpfase Na aankondiging in de Staatscourant en in één of meer plaatselijke dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, wordt het ontwerpbestemmingsplan zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kan een ieder zienswijzen over het ontwerp naar voren brengen.

Vaststellingsfase Na afloop van de termijn van de terinzagelegging stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast.

Beroepsfase Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Gedurende de periode van 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Op basis van artikel 3.1.6, lid 1, sub f, Bro bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Tevens is een paragraaf over handhaving van het plan toegevoegd.

5.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

In het kader van de te voeren planologische procedure wordt het ontwerpbestemmingsplan gepubliceerd in het in het digitale Gemeenteblad en de website www.officielebekendmakingen.nl. Tijdens genoemde periode kan iedereen een zienswijze indienen over het Actualisatieplan.

5.2 Economische Uitvoerbaarheid

Omdat sprake is van het herstellen van een omissies en het vastleggen van verleende omgevingsvergunningen is geconcludeerd dat voorliggend reparatiebestemmingsplan niet door een onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd. De kosten vanwege voorliggende ruimtelijke procedure wordt door de gemeente gedragen.