Bestemmingsplan Bitswijk-Kroezel, Uden
Bestemmingsplan - Gemeente ?
Vastgesteld op 27-06-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan Bitswijk-Kroezel, Uden met identificatienummer NL.IMRO.1991.BPBitswijkKroezel- van de gemeente Maashorst
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft
1.5 achtergevel
een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel
1.6 afhankelijke woonruimte
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van een huishouden uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is
1.7 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde
1.8 beroepsmatige activiteiten in een woning
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinning, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebieden dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend; hieronder dient niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel
1.9 bestaand
- bij bouwwerken: op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan aanwezig of in uitvoering, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning;
- bij gebruik: bestaand op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan
1.10 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak
1.11 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming
1.12 bouwgrens
de grens van een bouwvlak
1.13 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten
1.14 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel
1.15 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten
1.16 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond
1.17 bijgebouw
een gebouw dat qua afmeting en verschijningsvorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel staand hoofdgebouw
1.18 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit
1.19 dove gevel
een gevel zonder te openen delen en met een geluidwerende functie, conform het bepaalde in artikel 1b lid 4 van de Wet geluidhinder
1.20 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt
1.21 gevellijn
de als zodanig aangegeven lijn en het verlengde daarvan, welke niet door gebouwen mag worden overschreden
1.22 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn ligging, constructie en/of afmeting als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken
1.23 huishouden
een persoon, of groep personen die een (duurzame) gemeenschappelijke huishouding voert. Indien het huishouden uit twee of meer personen bestaat, betreft het een leefvorm of samenlevingsvorm met een continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid.
Kenmerken van continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid zijn:
- voor onbepaalde tijd samenleven;
- een ieder neemt deel aan het gezinsleven, bijvoorbeeld samen eten en verdeling huishoudelijke taken;
- eigen kamer, maar gemeenschappelijk sanitair, keuken en woonkamer;
- personen worden niet door instelling geplaatst, er vindt geen behandelingstraject plaats;
Bedrijfsmatige kamerverhuur en bijzondere woonvormen vallen niet onder het begrip 'huishouden'.
1.24 IHCS
Inner Horizontal Surface and Conical Surface
1.25 inwoning
de huisvesting van een zelfstandig huishouden in een woning, waarin al een zelfstandig huishouden is gehuisvest, of in een aan de woning gebouwd bijgebouw
1.26 mantelzorg
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband
1.27 onderkomen
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken woonwagens, woonschepen, kampeermiddelen, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken
1.28 overkapping
een bouwwerk zonder eigen wanden, omsloten door maximaal twee wanden en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport
1.29 voorgevel
de op de weg georiënteerde gevel van een hoofdgebouw dat maximaal één voorgevel heeft
1.30 voorgevellijn
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelgrenzen
1.31 voorziening van algemeen nut
een voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer
1.32 water
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen
1.33 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede waterkering, wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan infiltratievoorzieningen (zoals infiltratiekratten, wadi's, infiltratiegreppels, doorlatende bestrating en infiltratie-en transportriolen), dijken, dammen, grondwallen, duikers, stuwen en gemalen
1.34 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de (achter/zijdelingse) perceelgrens:
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 bebouwingspercentage:
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
2.3 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimtes binnen een gebouw (inclusief verdiepingen en kelder) en/of op een terrein die wordt gebruikt voor de uitoefening een bedrijf, een dienstverlenend bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief (binnen)opslag, rust- en rookruimten, administratieruimten en dergelijke.
2.4 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 diepte overstek of luifel:
de horizontale lijn gemeten vanaf de buitenzijde van de gevel tot het verste punt van het overstek of de luifel.
2.7 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel
2.8 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen
2.9 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken langs) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren)
2.10 ondergeschikte bouwdelen:
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt en de overschrijding van de hoogte niet meer dan 3 m bedraagt. Dakkapellen, risalieten en vergelijkbare bouwdelen vallen hier niet onder.
2.11 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.12 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk
2.13 peil
- a. voor onbebouwde terreinen: de hoogte van de kruin van de aan het bouwperceel grenzende weg;
- b. voor bebouwde terreinen als het peil van een bestaand hoofdgebouw afwijkt van het onder a bedoelde peil: het peil van het bestaande hoofdgebouw;
- c. in andere gevallen: het door of namens het college van burgemeester en wethouders vast te stellen peil.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
- b. groenvoorzieningen
- c. (fiets)parkeervoorzieningen;
- d. water, waterbergingen en watergangen;
- e. de daarbij behorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig het bepaalde in artikel 10.1 ten aanzien van:
- a. de bouwhoogte en goothoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- b. de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. buurtwegen;
- b. langzaamverkeersroutes;
- c. perceelsontsluitingswegen;
- d. (ondergrondse) parkeervoorzieningen en daarmee verband houdende voorzieningen;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'groen': groenvoorzieningen;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen': bijgebouwen;
met daarbij behorende:
- g. voorzieningen van algemeen nut;
- h. groenvoorzieningen;
- i. speelvoorzieningen;
- j. voorzieningen van beeldende kunst;
- k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
- a. het wonen, met dien verstande dat het aantal woningen niet meer mag bedragen dan 1 woning per bouwperceel, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
- b. de uitoefening van beroepsmatige activiteiten op maximaal 40% van het oppervlak van het hoofd- en bijgebouw tot maximaal 50 m². Deze activiteiten mogen niet ondergronds plaatsvinden;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': parkeervoorzieningen en daarmee verband houdende voorzieningen;
met daarbij behorende:
- d. nutsvoorzieningen;
- e. tuinen en erven;
- f. in- en uitritten;
- g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Ondergronds bouwen
- a. Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens de elders in deze regeling opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
- 1. ondergronds bouwen is uitsluitend toegestaan daar waar bovengronds gebouwd mag worden.
- 2. de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken wordt bij de in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels opgenomen oppervlaktematen meegeteld voor zover niet op dezelfde plaats boven peil een gebouw aanwezig is;
- 3. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 m onder peil;
- b. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in sub a onder 3 een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 6 m onder peil onder de voorwaarden dat:
- 1. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
- 2. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
7.2 Bestaande afstanden en maten
- a. Indien afstanden tot, bouwhoogten, goothoogten, dakhellingen, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan meer of minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal/minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
- b. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in sub a uitsluitend van toepassing als het bouwen geschiedt op dezelfde plaats.
- c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in artikel 11.1 van dit plan niet van toepassing.
7.3 Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 2 m bedraagt en de hoogte - voor een op de grond staand bouwwerk - niet meer dan 3 m bedraagt
Bouwgrenzen en/of bouwhoogtes mogen worden overschreden door ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding niet meer dan 2 m bedraagt en de hoogte niet meer dan 3 m bedraagt, alsmede door liftkokers, trappenhuizen en galerijen.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
- b. het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woning;
- c. het gebruik van bedrijfsgebouwen ten behoeve van bewoning;
- d. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak ten behoeve van paardenbakken;
- e. het gebruik van gronden en bouwwerken voor speelautomatenhal, bingohal, discotheek of dancing;
- f. de buitenopslag van goederen en producten buiten een bouwvlak en voor de voorgevel;
- g. het niet in stand laten van voldoende parkeerplaatsen ten behoeve van een bepaalde functie.
8.2 Parkeren
8.3 Waterhuishouding
- a. Voor de in de artikel 5 genoemde functies geldt dat ten behoeve van de infiltratie van het hemelwater vanaf de daken en verharde oppervlakken binnen het plangebied voorzieningen moeten worden aangebracht.
- b. Het onder a bepaalde is niet van toepassing als de infiltratie van het hemelwater op andere wijze verzekerd is.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 Vrijwaringszone - radar
Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - radar' mag de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 49 m + NAP oplopend met 4,3 m per km vanaf de radarantenne.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Algemeen toetsingskader afwijkingen en wijzigingen
Bij de toetsing van het verlenen van omgevingsvergunningen voor het afwijken en het wijzigen van het plan, dienen onderstaande criteria mede als toetsingskader te worden gebruikt:
- a. Ten aanzien van de stedenbouwkundige en beeldkwaliteit kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
- 1. de verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
- 2. de verhouding tussen de hoogte en de breedte van de gebouwen;
- 3. de samenhang van de bouwvorm, bouwmassa, hoogte en breedte van gebouwen met de directe omgeving;
- 4. de situering van de gebouwen op het bouwperceel.
- b. Ten aanzien van de milieukwaliteit kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
- 1. de mate van hinder voor de omliggende functies;
- 2. de gevolgen voor de externe veiligheid; hieronder wordt verstaan het overlijdensrisico als gevolg van activiteiten met gevaarlijk stoffen;
- 3. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
- 4. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
- 5. de gevolgen voor de bodem- en grondwaterkwaliteit.
- c. Ten aanzien van de verkeersveiligheid kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
- 1. de mate van toename van de verkeersintensiteit als gevolg van het gebruik van de gronden; '
- 2. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
- 3. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg c.q. fiets- en voetpaden;
- 4. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte;
- 5. de aanwezigheid van voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein.
- d. Ten aanzien van de sociale veiligheid kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
- 1. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
- 2. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.
- e. Ten aanzien van de brandveiligheid en rampenbestrijding kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
- 1. de aanwezigheid van vluchtwegen;
- 2. de bereikbaarheid van de bouwwerken;
- 3. de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.
- f. Ten aanzien van het woon- en leefklimaat kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
- 1. de toename van het verkeer en de parkeerbehoefte;
- 2. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
- 3. de bezonning;
- 4. het uitzicht;
- 5. privacy.
- g. Ten aanzien van parkeren dient rekening te worden gehouden met de 'Nota parkeernormen' zoals opgenomen in Bijlage 2 van deze regels.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als:
"Regels van het bestemmingsplan 'Bitswijk-Kroezel, Uden'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Bitswijk-Kroezel, Uden" van de gemeente Maashorst. Sinds 1 januari 2022 zijn de voormalige gemeenten Uden en Landerd gefuseerd en vormen samen met vijf andere kernen van de voormalige gemeenten de gemeente Maashorst.
1.1 Aanleiding En Doel
Op de locatie aan de Bitswijk is thans bebouwing aanwezig ter plaatse van het adres Bitswijk 11. De initiatiefnemer is voornemens om de bestaande bebouwing te slopen en ter plaatse 12 appartementen (4-laags) en 5 grondgebonden rijwoningen te realiseren.
Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan “Bitswijk Noord”, omdat ter plaatse van het plangebied enkel twee vrijstaande woningen zijn toegestaan. De gemeente Maashorst heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief door middel van een herziening van het bestemmingsplan.
Voorliggend bestemmingsplan omvat de toelichting en de regels voor het realiseren van 12 appartementen en 5 grondgebonden op de locatie aan de Bitswijk 9-11 in Uden.
1.2 Ligging En Kadastrale Begrenzing
Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.
TOPOGRAFISCHE SITUATIE
Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.
KADASTRALE SITUATIE
De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Maashorst, sectie L, nummers 2909, 2910 en 3486. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 2.000 m². De gronden zijn particulier in eigendom.
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan “Bitswijk Noord", vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 25 oktober 2018.
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.
UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN
De gronden binnen het plangebied zijn in het vigerende bestemmingsplan 'Bitswijk Noord' bestemd als 'Wonen'.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- het wonen, met dien verstande dat het aantal woningen niet meer mag bedragen dan 1 woning per bouwperceel, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
- de uitoefening van beroepsmatige activiteiten op maximaal 40% van het oppervlak van het hoofd- en bijgebouw tot maximaal 50 m². Deze activiteiten mogen niet ondergronds plaatsvinden;
met daarbij behorende nutsvoorzieningen; tuinen en erven; in- en uitritten; (ondergrondse) parkeervoorzieningen en daarmee verband houdende voorzieningen; water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
De gronden hebben de bouwaanduiding vrijstaand. Daarnaast geldt voor een deel van de gronden binnen het plangebied een maximum aantal wooneenheden van één woning binnen de bouwaanduiding.
Daarnaast geldt voor de gronden binnen het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
Tevens ligt het plangebied binnen de 'vrijwaringszone -radar'. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone -radar' mag de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 49 m + NAP oplopend met 4,3 m per km vanaf de radarantenne. Indien de bouwhoogte van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan groter is dan 49 m + NAP, dan geldt deze bouwhoogte als de maximale bouwhoogte.
Conclusie
Het initiatief betreft het realiseren van 17 woningen, waaronder 12 appartementen (4-laags) en 5 grondgebonden rijwoningen op de locatie aan de Bitswijk 9-11 in Uden. Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan “Bitswijk Noord”, omdat ter plaatse van het plangebied enkel twee vrijstaande woningen zijn toegestaan. Het opstellen van een bestemmingsplan is noodzakelijk om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.
Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse
Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied.
2.1 Directe Omgeving En Plangebied
Onderstaande afbeelding en de foto's geven de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.
DIRECTE OMGEVING
2.1.1 Bebouwing en functies
Het plangebied bevindt zich in het noordwesten van Uden.
Het plangebied betreft een perceel dat voor het overgrote deel onverhard en onbebouwd is. Op een klein deel binnen het plangebied, ter plaatse van Bitswijk 11, is bebouwing in de vorm van een woning gelegen. Direct ten noorden van het plangebied is een woning aanwezig. Ten noorden en noordoosten daarvan is bedrijvigheid gelegen. Ten westen zijn woningen gerealiseerd behorende bij de woonwijk in het noorden van Uden. Ten westen van het plangebied is in 2021 een appartementencomplex met 4 bouwlagen gerealiseerd. Ten zuiden en zuidoosten zijn diverse functies gelegen waaronder een Aldi supermarkt, een fietsenwinkel en een autoservicezaak.
Onderstaande afbeelding geeft de bestaande situatie van het plangebied weer.
BESTAANDE SITUATIE PLANGEBIED
2.1.2 Ontsluiting
Het plangebied is gelegen aan de straat Bitswijk en aan de straat Kroezel. De straat Kroezel betreft een erftoegangsweg, waarvan het laatste deel van deze straat ter plaatse van de bestaande woningen aangrenzend aan het plangebied als fietspad is ingericht. De straat Bitswijk loopt vanuit de Rondweg naar het centrum en is onderdeel van het bebouwingslint Kerkstraat / Kapelstraat/ Monseigneur Bosstraat / Bitswijk. In de bestaande situatie is er in het noorden van het plangebied een ontsluiting aanwezig.
2.1.3 Groen en water
Het overgrote deel van het plangebied betreft een onverhard perceel, dat in de huidige situatie braak ligt. Er is groen voorzien in de vorm van verwilderde beplanting. Er is geen oppervlaktewater aanwezig.
Hoofdstuk 3 Plan
In dit hoofdstuk is de beschrijving van het plan opgenomen. Aan de orde komen de bebouwing en functies, verkeer en parkeren, groen en water en duurzame en gezonde leefomgeving. Onderstaande afbeelding geeft de boogde toestand van het plangebied weer, de nadere uitwerking is opgenomen in zie ook bijlage 1.
VOORLOPIGE INRICHTINGSSCHETS
IMPRESSIE AANZICHTEN NIEUWE SITUATIE
IMPRESSIE NIEUWE SITUATIE
3.1 Bebouwing En Functies
Het plangebied is gelegen op de hoek van Bitswijk – Kroezel en is ruimtelijk een schakel binnen de noordelijke entree van centrum Uden. Met voorliggend plan wordt de functionele overgang van detailhandel naar wonen tussen de twee rotondes - Rondweg - Kroezel geaccentueerd. Daarnaast laat voorliggend plan ook ruimtelijk gezien een overgang van schaal en gebouwhoogte van de bebouwing aan de Bitswijk richting de Kroezel zien.
De ruimtelijke positie, de gebouwhoogte en de schaal van het plan zijn bepalend om op deze plek, aan de rotonde extra aandacht aan deze plek te geven en op een passende wijze aan te sluiten bij de omgeving.
Het initiatief betreft het realiseren van 17 woningen, waaronder 12 appartementen en 5 grondgebonden rijwoningen op de locatie aan de Bitswijk 9-11 in Uden.
In het zuiden van het plangebied wordt de bebouwing ter plaatse van Bitswijk 11 gesloopt. Hiervoor in de plaats wordt een appartementengebouw met 4 bouwlagen ten behoeve van 12 appartementen voor het middeldure segment gerealiseerd. Hiervan hebben vijf appartementen een oppervlakte tot ca.80 m² en beschikken 7 appartementen over een oppervlakte tot 100 m². De appartementen hebben allemaal een berging en een buitenruimte in de vorm van een balkon. De appartementen zijn via de centrale entree, aan de achterzijde van het appartementengebouw bereikbaar. In de centrale entree wordt zowel een lift als een trappenhuis opgenomen. Ten behoeve van de appartementen worden ten westen van het gebouw 20 parkeerplaatsen gerealiseerd.
In het noorden van het plangebied worden 5 grondgebonden rijwoningen gerealiseerd, bestaande uit drie bouwlagen. Deze woningen worden voorzien van een voor- en achtertuin en beschikken over een eigen parkeerplaats op eigen terrein en een berging.
Onderstaande schets betreft het voorlopig ontwerp van de begane grond.
VOORLOPIG ONTWERP BEGANE GROND
3.2 Verkeer En Parkeren
3.2.1 Verkeersgeneratie
Het realiseren van 17 woningen heeft invloed op de verkeersgeneratie. De publicatie "Toekomstbestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'' van het CROW bevat kencijfers voor de verkeersgeneratie van diverse functies. De gemeente Maashorst wordt als 'matig stedelijk' aangeduid, waarin de locatie van het plangebied binnen de gemeente Maashorst tot het restgebied van de bebouwde kom behoort.
Huidige situatie
Binnen het plangebied is in de bestaande situatie een woning gelegen. Om de verkeersaantrekkende werking in de huidige situatie te bepalen, wordt de woning als 'koop, huis, vrijstaand' aangeduid. De onderstaande tabel betreft de berekening van de verkeersaantrekkende werking voor motorvoertuigen in de huidige situatie.
Onderdeel | Verkeersgeneratie | Aantal | Totaal |
koop, huis, vrijstaand | 7,8 - 8,6 | 1 woning | 7,8 - 8,6 |
Totaal | 7,8 - 8,6 |
Op basis bovenstaande tabel kan worden gesteld dat de bestaande situatie , in een worst-casescenario, zorgt voor 9 motorvoertuigbewegingen per etmaal.
Nieuwe situatie
De nieuwe woningen betreffen 17 woningen, waarvan 12 appartementen en 5 grondgebonden rijwoningen. Om de verkeersaantrekkende werking van voorliggend initiatief te bepalen worden de appartementen als 'koop, appartementen, midden' aangeduid. De 5 grondgebonden rijwoningen worden als 'koop, huis, tussen/hoek' aangeduid. De onderstaande tabel betreft de berekening van de verkeersaantrekkende werking voor motorvoertuigen in de toekomstige situatie.
Onderdeel | Verkeersgeneratie | Aantal | Totaal |
koop, appartementen, midden | 5,2 - 6,0 | 12 appartementen | 62,4 - 72,0 |
koop, huis, tussen/hoek | 6,7 - 7,5 | 5 woningen | 33,5 - 37,5 |
Totaal | 95, 9 - 109,5 |
Op basis bovenstaande tabel kan worden gesteld dat de beoogde ontwikkeling, in een worst-casescenario, zorgt voor 110 motorvoertuigbewegingen per etmaal.
Conclusie
Middels voorliggend initiatief neemt het aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal met maximaal 110 motorvoertuigen toe ten opzichte van de huidige situatie. Ter hoogte van de bestaande woningen aangrenzend aan het plangebied tot aan de oprit van het plangebied, wordt het deel van de straat Kroezel als erftoegangsweg ingericht. Het deel van de straat Kroezel tussen de oprit van het plangebied tot aan de straat Bitswijk blijft als fietspad ingericht. De capaciteit van de straat Kroezel en omliggende straten wordt als voldoende geacht om de extra motorvoertuigbewegingen te kunnen verwerken.
3.2.2 Ontsluiting
Voorliggend initiatief zorgt voor een extra ontsluiting op de straat Kroezel. Middels deze ontsluiting zijn zowel de appartementen als grondgebonden rijwoningen per auto bereikbaar. De bestaande ontsluiting aan Bitswijk wordt in de toekomstige situatie niet meer gebruikt en wordt daarom opgeheven. Ter hoogte van de bestaande woningen aangrenzend aan het plangebied tot aan de oprit van het plangebied, wordt het deel van de straat Kroezel als erftoegangsweg ingericht. Het deel van de straat Kroezel tussen de oprit van het plangebied tot aan de straat Bitswijk blijft als fietspad ingericht. Met het oog op bovenstaande worden met het toevoegen van de extra ontsluiting op de Kroezel geen (doorstromings)problemen verwacht.
3.2.3 Parkeren
Het voorzien in voldoende parkeerplaatsen is noodzakelijk voor goed functioneren van het besluitgebied en voorkomt overlast voor de omgeving. De voormalige gemeente Uden heeft een eigen parkeerbeleid vastgesteld: 'Nota parkeernormen Uden 2018'. De gemeente Maashorst wordt als 'matig stedelijk' aangeduid, waarin de locatie van het plangebied binnen de gemeente Maashorst tot de bebouwde kom behoort.
Huidige situatie
Binnen het plangebied is in de bestaande situatie een woning gelegen. Om de parkeerbehoefte in de huidige situatie te bepalen, wordt de woning als 'vrijstaande woning' aangeduid. De onderstaande tabel betreft de berekening van het aantal in de huidige situatie.
Onderdeel | Parkeren | Aantal | Totaal |
vrijstaande woning | 2,0 | 1 woning | 2,0 |
Totaal | 2,0 |
Op basis bovenstaande tabel kan worden gesteld dat de huidige parkeerbehoefte minimaal 2 parkeerplaatsen bedraagt. Deze parkeerplaatsen zijn op het eigen terrein gerealiseerd
Nieuwe situatie
De nieuwe woningen betreffen 17 woningen, waarvan 12 appartementen en 5 grondgebonden rijwoningen. Om de parkeerbehoefte van voorliggend initiatief te bepalen worden de 5 grondgebonden woningen als 'eengezinswoning (vanaf circa 80 m²) middeldure sector' aangeduid. Van de 12 appartementen worden 7 appartementen als 'eengezinswoning (vanaf circa 80 m²) middeldure sector' aangeduid en worden 5 appartementen als 'eengezinswoning (tot circa 80 m²)' aangeduid. De onderstaande tabel betreft de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen in de toekomstige situatie.
Onderdeel | Parkeren | Aantal | Totaal |
eengezinswoning (vanaf circa 80 m²) middeldure sector | 1,7 | 5 woningen | 8,5 |
eengezinswoning (vanaf circa 80 m²) middeldure sector | 1,7 | 7 appartementen | 11,9 |
eengezinswoning (tot circa 80 m²) | 1,3 | 5 appartementen | 8,5 |
Totaal | 26,9 |
Op basis bovenstaande tabel kan worden gesteld dat de toekomstige parkeerbehoefte minimaal 27 parkeerplaatsen bedraagt. Deze 27 parkeerplaatsen kunnen allemaal binnen het plangebied gerealiseerd worden. Op onderstaande afbeelding zijn de parkeerplaatsen ingetekend.
IMPRESSIE PARKEERPLAATSEN NIEUWE SITUATIE
Conclusie
De 27 benodigde parkeerplaatsen kunnen allemaal binnen het plangebied gerealiseerd worden. Hiermee wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernota 'Nota parkeernormen Uden 2018'.
3.3 Groen En Water
Ten behoeve van een vertraagde infiltratie van het hemelwater wordt binnen het plangebied groen voorzien in de vorm van zelf in te richten voor- en achtertuinen en worden rondom het appartementengebouw en ten westen van de parkeerplaatsen enkele bomen en struweel geplaatst.
3.4 Duurzame En Gezonde Leefomgeving
Een duurzame en gezonde leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van mens en natuur. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen, technologische doorbraken en politieke onzekerheid. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in energietransitie en klimaatbestendigheid.
3.4.1 Energietransitie
Nederland heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.
Het plan draagt op de volgende wijzen bij aan de energietransitie:
- de woningen worden 'aardgasvrij' gebouwd;
- door gebruik van platte daken kunnen eventuele zonnepanelen optimaal worden gesitueerd;
- er wordt gebruikt gemaakt van aardwarmte, warmte-koude opslag, lucht warmte-koude opslag, of andere vormen van duurzame energie;
- de woningen worden volgens het BENG-principe gebouwd;
- parkeervoorzieningen elektrische auto's/deelauto;
- slimme systemen om warmte terug te winnen.
3.4.2 Klimaatbestendigheid
Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden langer, heter en droger, en áls er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatbestendige ontwikkeling.
Het plan voorziet hier op de volgende wijze in:
- waterberging op eigen terrein;
- zo min mogelijk verharding / halfverharding;
- aantrekkelijk verblijfsklimaat voor de gebruikers, gebiedseigen planten en dieren;
- groen / bomen aanleggen ten behoeve van opname van stikstof en CO2, het vast houden van water en het tegengaan van hittestress;
- goed openbaar vervoer;
- goede langzaam verkeersnetwerken;
Hoofdstuk 4 Beleid
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:
- nationaal niveau;
- provinciaal niveau;
- gemeentelijk niveau.
4.1 Nationaal Niveau
4.1.1 Nationale Omgevingsvisie
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is één integrale visie, waarin het duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland tot 2050 staat omschreven. Het uitgangspunt van deze visie is dat ruimtelijke ingrepen niet afzonderlijk van elkaar kunnen plaatsvinden, maar dat ze van elkaar afhankelijk zijn.
De NOVI is op 11 september 2020 ondertekend en inmiddels in werking treden. De NOVI is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In dit strategisch beleidsdocument schetst de overheid een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Nederland staat de komende jaren voor grote opgaven: de bouw van 1 miljoen nieuwe woningen, duurzame energie opwekken, klimaatverandering, en de overgang naar een circulaire economie vragen meer ruimte dan er beschikbaar is. Daarom moeten er keuzes worden gemaakt om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig, gezond en welvarend te houden. In dit licht zijn de NOVI de nationale belangen opnieuw gedefinieerd:
- 1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
- 2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit;
- 3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties;
- 4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
- 5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften;
- 6. Waarborgen en realiseren van een veilig robuust en duurzaam mobiliteitssysteem;
- 7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit;
- 8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving;
- 9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten;
- 10. Beperken van klimaatverandering;
- 11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening die in 2050 CO2-arm is en de daarbij benodigde infrastructuur;
- 12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen;
- 13. Realiseren van een toekomstbestendige circulaire economie;
- 14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit);
- 15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoendebeschikbaarheid van zoetwater;
- 16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat;
- 17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit;
- 18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie;
- 19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang;
- 20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit;
- 21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.
Analyse
Het initiatief betreft het realiseren van 17 woningen, waaronder 12 appartementen en 5 grondgebonden rijwoningen op de locatie aan de Bitswijk 9-11 in Uden.
Deze ontwikkeling draagt bij aan de opgave om tussen 2020 en 2035 circa 1,1 miljoen woningen toe te voegen aan de bestaande Nederlandse woningvoorraad. Middels deze ontwikkeling wordt zorg gedragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften in Nederland. Hierbij worden kwaliteit en bereikbaarheid onder meer als uitgangspunten genomen, waardoor een goede leefomgevingskwaliteit gerealiseerd kan worden. Daarnaast wordt bij het realiseren van de woonwijk rekening gehouden met het veranderende klimaat en wordt middels diverse maatregelen ervoor gezorgd dat er sprake is van een klimaatbestendige ontwikkeling. Op deze manier draagt het planvoornemen bij aan de nationale doelstelling om de gebouwde omgeving in 2050 CO2-arm, klimaatbestendig en natuurinclusief te maken. Bovendien blijkt uit diverse uitgevoerde onderzoeken ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling, dat deze ontwikkeling geen negatieve omgevingseffecten op onze gezondheid heeft. Hiermee wordt een gezonde en veilige fysieke leefomgeving gewaarborgd.
Conclusie
Het plan geeft invulling aan het beleid, zoals omschreven in de Nationale Omgevingsvisie.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) opgenomen nationale belangen krijgen een wettelijke grondslag in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte genoemd, is op 30 december 2011 voor een groot deel in werking getreden en bevat regels ter bescherming van de nationale belangen. Het Barro bevat regels voor de borging van veertien nationale belangen. Het gaat hierbij om de volgende belangen:`
- 1. Rijksvaarwegen;
- 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- 3. Kustfundament;
- 4. Grote rivieren;
- 5. Waddenzee en waddengebied;
- 6. Defensie;
- 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
- 8. Elektriciteitsvoorziening;
- 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
- 10. Ecologische hoofdstructuur;
- 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
- 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
- 14. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.
Analyse
De werking van het Barro is naar plaats beperkt. Het plangebied ligt op minder dan 15 km van het militaire vliegveld Volkel. Hiervoor gelden bepaalde hoogtebeperkingen. In paragraaf 5.12 vindt hiervan een nadere uitwerking plaats. Daaruit wordt geconcludeerd dat het bouwplan ruim onder de maximaal toegestane hoogte blijft. Het plan vormt daardoor geen belemmering voor het nationale belang "Militaire terreinen en objecten".
Conclusie
Het plan vormt geen belemmering voor de nationale belangen die middels het Barro beschermd zijn.
4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking
Nationaal belang 13 is wettelijk verankerd in het Bro. In artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro is gesteld dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van:
- a. de behoefte aan die ontwikkeling;
- b. indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Alvorens te toetsen aan de Ladder dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Bro gedefinieerd als ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Ten aanzien van de tot dusver gevormde jurisprudentie ten aanzien van het begrip 'stedelijke ontwikkeling' blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt. Is sprake van een kleinschalige ontwikkeling, dan kan weliswaar sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling, maar kan dergelijke ontwikkeling als te kleinschalig worden aangemerkt om te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Bro. In de literatuur wordt bij voorziene ontwikkelingen met betrekking tot woningbouw gesproken over een daadwerkelijke ondergrens. Volgens vaste jurisprudentie zijn elf woningen (welke op één dezelfde locatie worden gerealiseerd) het maximale aantal woningen wat door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) als te kleinschalig wordt geacht om als een stedelijke ontwikkeling te kunnen worden gekwalificeerd (ABRvS 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3542, r.o. 8.2.). Het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is aldus twaalf (ABRvS 22 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2329, r.o. 6.3).
Betekenis voor het plangebied
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van maximaal 17 woningen op de locatie waar volgens het vigerende bestemmingsplan slechts twee vrijstaande woningen zijn toegestaan Dit betekent dat in de huidige situatie binnen het plangebied 2 woningen mogelijk zijn en er 15 extra wooneenheden toegevoegd worden. Het planvoornemen valt onder de definitie van 'stedelijke ontwikkeling'.
Verantwoording
De toevoeging van extra woningen sluit aan bij de toenemende vraag naar woningen in de regio. Voor Uden ligt een actuele vraag naar minimaal 1.600 woningen tot 2030. Met de toevoeging van 15 extra wooneenheden en de vergroting van de diversiteit van de woningen voldoet het bestemmingsplan aan de actuele lokale en provinciale woningbouwbehoefte en past hiermee binnen de provinciale (zie paragraaf 4.2.3) en gemeentelijke woonvisie (zie paragraaf 4.3.3).
Conclusie
Het project voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.
4.2 Provinciaal Niveau
Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:
- Omgevingsvisie Noord-Brabant;
- Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant;
- Brabantse agenda Wonen.
Het plan wordt aan deze nota's getoetst.
4.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant
In voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de provincie de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld (14 december 2018). Deze omgevingsvisie bevat de visie van het provinciale bestuur op de Brabantse leefomgeving van de toekomst (2050). Naar de uitgangspunten van de Omgevingswet zijn daarbij geen routes naar de gestelde doelen vastgelegd, omdat daarmee een beter samenspel en draagvlak kunnen ontstaan. De Omgevingsvisie zal onder meer de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening gaan vervangen.
De Omgevingsvisie kent één basisopgave: "werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit". Elke ruimtelijke ontwikkeling moet - ongeacht de omvang - hieraan bijdragen. In vier hoofdopgaven worden nadere accenten gelegd:
- 1. werken aan de Brabantse energietransitie;
- 2. werken aan een klimaatproof Brabant;
- 3. werken aan een slimme netwerkstad;
- 4. werken aan een concurrerende, duurzame economie.
Analyse
Voorliggend plan betreft het realiseren van 12 appartementen en 5 grondgebonden rijwoningen. Deze relatief kleinschalige ontwikkeling draagt op de volgende wijze bij aan de 'grote' hoofdopgaven.
ad 1. | De energietransitie houdt enerzijds in het verminderen van het energieverbruik en anderzijds de verduurzaming van de energie. De nieuwe woningen binnen het plangebied zullen minstens aan de in het Bouwbesluit en het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid opgenomen energieprestatie-eisen moeten voldoen. Nadere uitwerking hiervan zal plaatsvinden in het kader van het bouwplan voor de woningen. Daar komt dan ook de verduurzaming van de energie aan bod, bijvoorbeeld door het aanleggen van een eigen energievoorziening. |
ad 2. | Eén van de onderdelen van een klimaatproof Brabant is het zorgen voor een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting. Onderhavig plan wordt gerealiseerd op een plek die hoog en droog genoeg is. Door infiltratie van het hemelwater ter plaatse wordt voorkomen dat er een versnelde afvoer plaatsvindt. Het ontwerp van de woningen en de inrichting van de woonpercelen kunnen voorts een bijdrage leveren aan de klimaatadaptatie. Dit wordt in het bouwplan nader uitgewerkt. |
ad 3. | Een duurzame verstedelijking draagt bij aan het komen tot een slimme netwerkstad. Uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied is alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag. De 17 woningen worden gerealiseerd op een braakliggend terrein in Uden binnen het stedelijk gebied. Dit betekent dat het bestaand stedelijk gebied niet wordt vergroot. Het is zaak om bij woningbouw eerst te onderzoeken of dit kan gebeuren binnen bestaand stedelijk gebied. Hieraan wordt voldaan binnen dit plan. |
ad 4. | Onderdeel van een concurrerende en duurzame economie is het voorzien in een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Door een zorgvuldige inpassing van de woningen wordt een bijdrage geleverd aan de leefomgeving en daarmee aan het vestigingsklimaat. |
Conclusie
Het plan geeft invulling aan bij de opgaven van de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
4.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant
De Interim Omgevingsverordening (geconsolideerde versie 1 augustus 2023) bevat de provinciale regels en randvoorwaarden met een bindende werking over de fysieke leefomgeving. Deze vloeien voort uit de in de Omgevingsvisie genoemde doelen. De Interim Omgevingsverordening is opgesteld naar de gedachtegang van de nieuwe Omgevingswet die op 1 januari 2024 in werking zal treden.
De Interim omgevingsverordening (IOV) heeft een opbouw naar de verschillende doelgroepen. Voor onderhavig plan zijn in beginsel uitsluitend de in hoofdstuk 3 opgenomen "Instructieregels aan gemeenten" aan de orde. De afdelingen in dat hoofdstuk zijn als volgt te onderscheiden (waarbij de volgorde is omgekeerd ten behoeve van vergroting van de toepasbaarheid):
- afdelingen 3.5 tot en met 3.7: de toedeling van functies;
- afdelingen 3.2 tot en met 3.4: de bescherming van gebiedskenmerken;
- afdeling 3.1: de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies.
4.2.3 Brabantse Agenda Wonen
Op 19 september 2017 hebben de Provinciale Staten de Brabantse Agenda Wonen vastgesteld. De Brabantse Agenda Wonen is gericht op het versnellen van de woningbouw, het vernieuwen en verduurzamen van de bestaande woningvoorraad en het op zorgvuldige wijze ruimtelijk inpassen van de behoefte aan nieuwe woonruimte. Middels deze agenda wordt aangegeven welke accenten er de komende jaren liggen bij het bouwen van woningen en hoe de provincie zich hiervoor gaat inzetten.
De Brabantse woningmarkt kent grote uitdagingen. De afgelopen jaren zijn te weinig woningen gebouwd. Zo moet de woningvoorraad de komende 10 tot 15 jaar met 11%, ofwel zo'n 120.000 woningen, toenemen. Bovendien verandert de vraag naar woonruimte sterk. Zo bestaat ruim 40% van de huishoudens in 2040 uit eenpersoonshuishoudens en is er een grote behoefte aan kleinere, betaalbare woonruimten. Ook het bouwen van voldoende woningen voor het middensegment op de woningmarkt, betaalbare koop en middeldure huur, blijft een punt van aandacht.
Inbreidings- en transformatielocaties
Om in te spelen op bovengenoemde prognoses en ambities dient het planaanbod, zowel kwalitatief, kwantitatief als ruimtelijk, regionaal afgewogen te worden. De Brabantse Agenda Wonen legt het accent op duurzame verstedelijking en op 'goede woningbouwplannen' die in lijn hiermee worden ontwikkeld. Inbreidings- en transformatielocaties hebben hierbij de voorkeur. Een duurzaam verstedelijkingsbeleid vraagt hierbij om regionale afweging én afspraken over de meer grootschalige gebiedsontwikkelingen én uitbreidingslocaties (richtinggevend principe). Hierbij dient ook rekening te worden gehouden de ruimtelijke-kwalitatieve opgaven en de veranderende vraag op de woningmarkt. Voor wie, wat én waar te bouwen zijn vragen die hierbij spelen.
Analyse
Voorliggend initiatief betreft de realisatie van 17 woningen op de locatie aan de Bitswijk 9-11 in Uden. Ter plaatse van het plangebied worden 12 appartementen voor het middensegment en 5 grondgebonden rijwoningen gerealiseerd. Het plan omvat een divers programma en is hierdoor voor een brede doelgroep bestemd.
Met de toevoeging van 17 woningen voorziet de voorgenomen ontwikkeling in een concrete behoefte naar 120.000 nieuwe woningen binnen de provincie en 1.800 woningen binnen de gemeente. De nieuwe woningen worden gerealiseerd op een inbreidingslocatie in bestaand stedelijk gebied in Uden. Hiermee is het een geschikte locatie voor het realiseren van 17 woningen. Middels een Ladderonderbouwing (paragraaf 4.1.3) is tevens onderbouwd dat de voorgenomen ontwikkeling de behoefte naar nieuwe woningen, met bijbehorende programma, tegemoet komt. Met de realisatie van 17 woningen, wordt gehoor gegeven aan de ambities en uitgangspunten van de provincie.
Conclusie
Het planvoornemen is in overeenstemming met de Brabantse Agenda Wonen.
4.3 Gemeentelijk Niveau
4.3.1 Omgevingsvisie Uden 2015
Op 17 december 2015 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie Uden 2015 vastgesteld. In de Omgevingsvisie zijn lange-termijn-doelstellingen voor de fysieke leefomgeving vastgelegd en is aangegeven hoe deze te bereiken zijn. De Omgevingsvisie gaat niet alleen over wat de gemeente gaat doen (of nalaten) om de doelstellingen te bereiken, maar ook om de vraag hoe initiatiefnemers en hun initiatieven kunnen bijdragen aan de doelstellingen.
De kernkwaliteiten van Uden en de trends en ontwikkelingen leiden tot het volgende hoofddoel, dat de gemeente nastreeft: een toekomstbestendig Uden: een goed woon- en leefklimaat voor nu en in de toekomst. Deze toekomstbestendigheid komt anders tot stand dan in het verleden.
Uitbreiding en groei maken plaats voor transformatie en hergebruik. Het ‘kapitaal’ moet gezocht worden in de kwaliteiten en potenties van Uden en in initiatieven van burgers en ondernemers.
VISIEKAART OMGEVINGSVISIE UDEN
Analyse
Het plangebied is op deze visiekaart aangewezen als Uden Noord. De algemene beleidskoers voor deze gebieden is als volgt beschreven:
"We geven uitvoering aan het Masterplan Uden Noord. We stellen kwaliteitseisen aan bebouwing die de entree naar Uden markeren. Ontwikkelingen moeten ook bijdragen bij aan de functionele structuur van het gebied."
Door de bouw van het tweezijdig georiënteerde appartementengebouw wordt een bijdrage geleverd aan de verbetering van de kwaliteit van de entree van Uden. Van braakliggend stuk grond naar een duidelijk herkenningspunt aan de rotonde.
Conclusie
Het plan past binnen de omgevingsvisie van Uden.
4.3.2 Beleid archeologie
De voormalige gemeente Uden heeft ervoor gekozen een eigen gemeentelijk archeologiebeleid te formuleren. In deze nota worden de beleidsuitgangspunten en hun achtergronden beschreven. In hoofdlijnen komt het erop neer dat bij ruimtelijke initiatieven die leiden tot bodemverstoring archeologisch (inventariserend) onderzoek noodzakelijk is in gebieden met een middelhoge of hoge archeologische verwachtingswaarde en in gebieden met bekende archeologisch resten (de archeologische gebieden van (zeer) hoge archeologische waarde). Een onderzoeksverplichting geldt als de oppervlakte van de bodemverstorende ingrepen groter is dan een voor de gebieden vastgestelde ondergrens én indien de verstoring ook dieper reikt dan 40 cm beneden maaiveld. Regulier agrarisch grondgebruik wordt daarmee vrijgesteld van de onderzoeksverplichting. Voor de categorie 2 (archeologische gebieden van zeer hoge archeologische waarde) is de diepteondergrens echter bepaald op 20 cm onder maaiveld.
Wettelijk beschermde (Rijks-, of gemeentelijke) archeologische monumenten (categorie 1) komen in Uden niet voor.
Met dit beleid aangevuld met enkele implementatiedocumenten, is de gemeente in staat om op verantwoorde wijze een archeologiebeleid te voeren, dat een juiste balans weet te vinden tussen een goede omgang met het archeologisch erfgoed en andere maatschappelijke belangen die bij planontwikkelingen moeten worden gewogen.
In het vigerende bestemmingsplan ''Bitswijk Noord'' is voor het plangebied een onderzoekverplichting opgenomen wanneer de oppervlakte groter is dan 250 m² of dieper reikt dan 0,40 meter beneden maaiveld. In paragraaf 5.8 is beschreven hoe om wordt gegaan met het aspect archeologie. Hieruit blijkt dat voor het plangebied een archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk wordt geacht. Bij voorkeur vindt dit plaats in de vorm van een archeologisch proefsleuvenonderzoek.
Conclusie
Om de intacte bodem te onderzoeken dient een proefsleuvenonderzoek te worden uitgevoerd. Ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden is de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' behouden. In deze regeling is een onderzoeksverplichting opgenomen. Hiermee zijn er geen planologisch belemmeringen voor deze ontwikkeling.
4.3.3 Woonvisie Uden 2020-2025
Op 25 juni 2020 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Uden de Woonvisie 2020 - 2025 vastgesteld. In de Woonvisie heeft de gemeente de ambities op het gebied van wonen vastgesteld en hebben ze in kaart gebracht wat ervoor nodig is om deze ambities te realiseren. In de woonvisie heeft de voormalige gemeente Uden vier ambities uiteengezet: staan
- 1. Gemeente Uden als circulaire parel van de regio: vormgeven van duurzame leefkwaliteit.
- 2. Een gezonde woningmarkt: accommoderen van stevige groei.
- 3. Een gezonde woningmarkt: meer diversiteit.
- 4. De juiste woning op de juiste plek: aandacht voor een inclusieve samenleving en wijken in balans.
Uit de visie blijkt dat tot 2030 minimaal 1.600 woningen aan de woningvoorraad toegevoegd dient te worden om de toename van het aantal huishoudens te voorzien van een woning. Op basis van de provinciale behoefteprognose, actualisatie september 2020 ligt de verwachte kwantitatieve groei voor de nieuwe gemeente Maashorst in de periode 2020-2030 op circa 2.475 woningen. De voormalige gemeente Uden streeft hierbij naar voldoende aantrekkelijke woningen en een kwalitatief en energetisch hoogwaardige woningvoorraad te beschikken, waar iedereen in elke levensfase, met of zonder zorgbehoefte, kan (blijven) wonen.
Analyse
Voorliggend initiatief betreft de realisatie van 17 woningen op de locatie aan de Bitswijk 9-11 in Uden. Ter plaatse van het plangebied worden 12 appartementen voor het middensegment en 5 grondgebonden rijwoningen gerealiseerd. Het plan omvat een divers programma en is hierdoor voor een brede doelgroep bestemd, waardoor voorliggend initiatief bijdraagt aan een gezonde woningmarkt die als passen wordt geacht voor alle generaties. Daarnaast wordt met de realisatie van de 17 woningen bijgedragen aan een duurzame en gezonde leefomgeving (zie paragraaf 3.4) om de ecologische footprint te verkleinen.
Conclusie
Het plan past binnen de Woonvisie Uden 2020 - 2025.
Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten Paragrafen
5.1 Bodemkwaliteit
5.1.1 Inleiding
Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.
5.1.2 Analyse
Om de huidige bodemkwaliteit van het plangebied inzichtelijk te maken is voor zowel de gronden ter plaatse van Bitswijk 9 als Bitswijk 11 verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd.
Verkennend bodemonderzoek Bitswijk 9
Op de gronden ter plaatse van Bitswijk 9 (perceel L3486) heeft BOOT een verkennend bodemonderzoek conform NEN5740 uitgevoerd: 'Verkennend bodemonderzoek conform NEN5740' (13 mei 2009; 06-0221-53). Het rapport is bijgevoegd als bijlage 2.
BOOT concludeert dat de resultaten van het verkennend bodemonderzoek geen aanwijzingen hebben opgeleverd waaruit is op te maken dat de grond en het grondwater ter plaatse verontreinigd is. Er kan worden geconcludeerd dat de kwaliteit van onderzochte bodem geen belemmering vormt voor een eigendomsoverdracht en de beoogde gebruikersfunctie (wonen met tuin).
Maaiveldinspectie Bitswijk 9 en Bitswijk11
Archimil heeft op 14 april 2014 op de gronden ter plaatse van Bitswijk 9 en Bitswijk 11 een maailveldinspectie conform NEN5707 uitgevoerd. Het rapport is als bijlage 3. bijgevoegd
Archimil concludeert dat geen substantiële verontreinigingen in de bovengrond zijn aangetroffen. Op basis van een eerder verkennend bodemonderzoek blijkt dat ter plaatse door Van de Weijer Bedrijfsmilieuzorg BV (1084.WBM, d.d. 19-04-2001) het gebruik van het terrein door een wegenbouwer geen negatief effect heeft gehad op de kwaliteit van de bovengrond. Er is geen aanleiding te verwachten dan de kwaliteit van de ondergrond of het grondwater is verslechterd. De lichte verontreinigingen in de grond en het grondwater vormen geen aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek conform de Circulaire Bodemsanering. Uitzondering hierop vormt wellicht de verontreiniging met asbest, in 2001 is hiernaar geen onderzoek uitgevoerd. Gezien de aanwezigheid van diverse fragmenten asbestverdacht materiaal op het maaiveld dient de locatie rondom de (voormalige) bebouwing als asbestverdacht te worden beschouwd. Aanbevolen wordt om een verkennend danwel nader onderzoek uit te voeren conform NEN 5707 naar het voorkomen van asbest in de bodem. Formeel gezien dient de bodem ter plaatse van boring 110 eveneens als verdacht voor het voorkomen van asbest te worden beschouwd, gezien echter het geheel aan waarnemingen en de oorzaak van het puin achten wij aanvullend onderzoek hiernaar in dit kader niet noodzakelijk.
Historisch onderzoek, verkennend bodemonderzoek, verkennend onderzoek asbest Bitswijk 11
Verhoeven Milieutechniek B.V. heeft op de gronden ter plaatse van Bitswijk 11 (percelen L2909 en L2910) zowel een historisch onderzoek, een verkennend bodemonderzoek en een verkennend onderzoek naar asbest uitgevoerd: rapport 'Diverse onderzoeken; Bitswijk 11 te Uden' (16 oktober 2019; B19.7542 Versie 01). Het rapport is bijgevoegd als bijlage 4 .
Verkennend bodemonderzoek
Algemene kwaliteit
Voor de onderzoekslocatie werd de hypothese gesteld van een verdachte locatie met betrekking tot de aanwezigheid van bodemverontreinigingen met diverse NEN parameters. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt de gestelde hypothese verworpen, aangezien zowel in de grond als in het grondwater maximaal licht verhoogde gehalten zijn aangetoond.
De aangetoonde verhoogde gehalten betreffen overschrijdingen van de betreffende achtergronden/ of streefwaarden. Aangezien de (gestandaardiseerde) meetwaarden de indexwaarden van 0,5 niet overschrijden, zijn geen vervolgstappen noodzakelijk in het kader van de Wbb.
Teeltlaag onderzoek
Voor de teeltlaag is de hypothese gesteld van een verdachte locatie met betrekking tot het
voorkomen van een bodemverontreiniging met organochloorbestrijdingsmiddelen. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt de gestelde hypothese verworpen, aangezien maximaal licht verhoogde gehalten zijn aangetoond voor OCB.
PFAS
In het onderzochte grondmengmonster van de bovengrond zijn voor PFOA en/of PFOS zeer
geringe verhoogde gehalten aangetoond voor PFAS boven de detectiewaarde "natuur/landbouw". De aangetoond gehalten liggen ver onder het scenario "wonen".
Verkennend onderzoek naar asbest
Voor wat betreft asbest in de bodem is de hypothese gesteld van een verdachte locatie met
betrekking tot het voorkomen van een asbestverontreiniging. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt de gestelde hypothese verworpen aangezien zowel zintuiglijk als analytisch geen asbesthoudend materiaal is aangetroffen.
Algehele conclusie en aanbevelingen
Verhoeven Milieutechniek B.V. concludeert dat middels de uitgevoerde onderzoeken de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de Bitswijk 11 te Uden in voldoende mate is vastgesteld. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt concludeert Verhoeven Milieutechniek B.V. dat geen bezwaren bestaan tegen de onroerend goed transactie en mogelijke herontwikkeling van de locatie, rekening houdend met de onderstaande opmerking.
Op basis van de PFAS resultaten wordt geconcludeerd dat, eventueel in de toekomst vrijkomende grond, niet zonder meer vrij herbruikbaar is.
Vanuit historisch onderzoek zijn geen (voormalige) verdachte bodembedreigende activiteiten naar voren gekomen die een bodemverontreiniging onder het huis doen verwachten. Uit de resultaten van het onderzoek wordt ook bevestigd dat geen noemenswaardige verontreinigingen aanwezig zijn, tevens niet in de directe omgeving van het woonhuis. Op basis hiervan is, ons inziens, na de sloop geen aanvullend onderzoek onder de bebouwing noodzakelijk, mits de verwijdering van eventuele asbesthoudende materialen en de sloop conform de richtlijnen worden uitgevoerd.
Diverse actualiseren de (bodem)onderzoeken
Verhoeven Milieutechniek B.V. heeft een actualiserend bodemonderzoek en een verkennend onderzoek naar asbest, inclusief historisch onderzoek, ter plaatse van de Bitswijk 9-11 te Uden uitgevoerd: rapport 'Diverse actualiserende onderzoeken; Bitswijk 9-11 te Uden' (22 december 2022; B22.8718 Versie: 01 ). Het rapport is bijgevoegd als bijlage 5 .
Algehele conclusie en aanbevelingen
Met de voorgaande en voorliggende actualiserende onderzoeken is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de locatie aan de Bitswijk 9-11 in voldoende mate onderzocht / geactualiseerd en zijn geen vervolgstappen noodzakelijk.
In de grond zijn maximaal licht verhoogde gehalten voor de geanalyseerde NEN-parameters aangetoond. Daarnaast is maximaal 0,12 mg/kg d.s. aan niet-hechtgebonden chrysotiel asbest aangetoond.
5.1.3 Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
5.2 Bedrijven En Milieuzonering
5.2.1 Inleiding
Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:
- de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
- bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.
Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.
In de handreiking wordt onderscheid gemaakt tussen twee omgevingstypen: een rustige woonwijk en gemengd gebied. In een gemengd gebied mag een kleinere richtafstand dan in een rustige woonwijk worden aangehouden. De richtafstanden mogen dan met één 'afstandstap' worden teruggebracht.
5.2.2 Analyse
Omgevingstype
Het omgevingstype van voorliggend plangebied is een gemengd gebied. In de omgeving is sprake van matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals een fietsenwinkel en een autobedrijf.
Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft woningbouw. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.
Invloed omliggende inrichtingen op plan
Hieronder staat een overzicht van de bedrijven in de directe omgeving, de SBI-code, de milieucategorie en de bijbehorende grootste richtafstand, alsmede de werkelijke afstand tot het dichtstbijzijnde milieugevoelige object binnen het plangebied.
Het initiatief ligt op korte afstand van niet-agrarische bedrijven.
bedrijf | categorie | grootste richtafstand | werkelijke afstand |
Bitswijk 1, Ben van Dijk (Expert), detailhandel | 1 | 0 m (geluid) | 75 m |
Bitswijk 2E, Tegelhandel (magazijn), detailhandel | 1 | 0 m (geluid) | 60 m |
Bitswijk 3, diverse handel/reparatie in auto's | 2 | 10 m (geluid) | 50 m |
Bitswijk 4 benzinestation zonder LPG | 2 | 10 m (gevaar) | 15 m |
Bitswijk 5, Tegelhandel (showroom), detailhandel | 1 | 0 m (geluid) | 30 m |
Bitswijk 10A, Aldi Supermarkt, detailhandel | 1 | 0 m (geluid) | 35 m |
Bitswijk 13: fietswinkel | 1 | 0 m (geluid) | 5 m |
Bitswijk 15, diverse handel/reparatie in auto's | 2 | 10 m (geluid) | 60 m |
Er liggen geen milieugevoelige onderdelen van het plan binnen de richtafstanden van de omliggende bedrijven. Het plan vormt geen belemmering voor de omliggende bedrijven.
Middels een akoestisch onderzoek industrielawaai wordt enerzijds onderzocht of er een belemmering is voor voorliggende ontwikkeling en wordt anderzijds nagegaan of omliggende bedrijven in hun akoestische bedrijfsvoering en/of milieurechten worden beperkt. Op basis hiervan heeft Kragten een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd: rapport "Akoestisch onderzoek industrielawaai Bitswijk 9-11 Uden" (21 april 2022, UDE008). Het onderzoeksrapport is als bijlage 7 bijgevoegd en wordt in paragraaf 5.6 nader besproken.
5.2.3 Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.
5.3 Externe Veiligheid
5.3.1 Inleiding
Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Risiconormering
In het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico:
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde (= T). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag(veelal de gemeente). Door de verantwoordingsplicht worden gemeenten gedwongen het externe veiligheidsaspect mee te laten wegen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. Ook bestaat er een adviesplicht voor de regionale brandweer. In de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.
Bron | Wanneer groepsrisicoverantwoording |
Inrichtingen (Bevi) | Altijd wanneer binnen invloedsgebied ruimtelijk besluit wordt genomen. |
Buisleidingen (Bevb) | Altijd wanneer binnen invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer: 1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of 2) de toename minder is dan 10%en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of 3) personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden. Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden. |
Weg, spoorweg of binnenwater (Bevt) | Altijd wanneer binnen invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer: 1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of 2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of 3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden. Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden. |
Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.
Overige Wet- en regelgeving
Tot slot wordt in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' (art. 3.1 Wro) getoetst aan eventueel van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit het Activiteitenbesluit, Barro, effectafstanden uit de 'Circulaire effectafstanden LPG-tankstations', enz..
Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Uden
Sinds de vuurwerkramp in Enschede en de potentiële ramp in Amersfoort als gevolg van een lekkende spoorwagon staat het onderwerp externe veiligheid hoog op de agenda in (bestuurlijk) Nederland. Inmiddels heeft het Rijk de wetten en regels omtrent dit onderwerp flink aangescherpt. Naast de landelijke wet- en regelgeving laat deze ook ruimte over voor gemeenten om eigen veiligheidsambities te formuleren. De gemeente Maashorst beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid (Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Uden, mei 2011). De beleidsvisie stelt op het vlak van de externe veiligheid per gebiedstype voorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen.
5.3.2 Analyse
Het plan omvat nieuwe kwetsbare objecten. De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten (inrichtingen, buisleidingen en transportroutes) ten opzichte van het plangebied. De ligging van het plangebied is aangeduid.
UITSNEDE RISICOKAART
Inrichtingen
Het plangebied is niet gelegen binnen de risicocontouren van een inrichting, waarbinnen gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen of waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen.
Transportroutes
In de omgeving van het plangebied zijn geen spoorwegen en waterwegen gelegen, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het plangebied is wel gelegen in de nabijheid van wegen. Aan de westkant van het plangebied bevindt zich de Rijksweg A50 en aan de noordkant loopt de Rondweg Noord. Conform informatie van de gemeente Maashorst blijkt over de Bitswijk beperkt transport van gevaarlijke stoffen plaats te vinden, waardoor deze weg eveneens beschouwd wordt.
Rijksweg A50
De Rijksweg A50 maakt onderdeel uit van het landelijke Basisnetweg. Op de weg is geen sprake van een plaatsgebonden risico (PR1O-6-contour ). Het plaatsgebonden risico ligt op het midden van de weg (PR1O-6- = 0 meter). Er is tevens geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied (PAG).
Het plangebied is niet gelegen binnen de 200 meter zone van de Rijksweg A50 (op ca. 550 meter), waarbij een complete verantwoording van het groepsrisico dient plaats te vinden. Er kan derhalve volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico voor deze transportroute.
Momenteel bevinden zich geen personen in het plangebied. In de nieuwe situatie zal dit een marginale toename zijn ten opzichte van de reeds aanwezige aantal personen binnen het invloedsgebied van de Rijksweg A50 en Rondweg Noord (rustige woonwijken met dichtheid van ca. 25 personen per ha.). Het groepsrisico van de Rijksweg A50 en de Rondweg Noord bedraagt voor vaststelling van het bestemmingsplan minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Gezien de beperkte toename van het aantal personen zal dit niet leiden tot een significante toename van het groepsrisico (kleiner dan 10%). Het groepsrisico blijft onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde.
Rondweg Noord
In oktober 2018 is door de ODBN in opdracht van de gemeente voormalige een onderzoek uitgevoerd naar het transport van gevaarlijke stoffen over de Rondweg. Het doel van het onderzoek is het verkrijgen van inzicht in het plaatsgebonden (PR)en groepsrisico (GR)van transporten van gevaarlijke stoffen over deze weg.
De resultaten van de berekeningen van het onderzoek laten zien, dat plaatsgebonden risico op het midden van de weg (PR 10-6 = 0 meter). Het plangebied is derhalve niet gelegen binnen het plaatsgebonden risico van deze weg.
Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de Rondweg Noord (maatgevend scenario BLEVE, stofcategorie GF3, invloedsgebied 355 meter). Uit de resultaten van het genoemde onderzoek blijkt tevens, dat het groepsrisico voor de Rondweg Noord ruim beneden de 0,1 maal de oriëntatiewaarde is. Omdat het bestemmingsplan ten opzichte van de bestaande situatie voorziet in een lichte toename van het aantal personen, waarbij de toename van het groepsrisico marginaal is, is een beperkte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk (artikel 7, Besluit externe veiligheid transport).
Bitswijk
Over de Bitswijk vindt transport plaats van brandbare vloeistoffen. Aangezien het plangebied aan deze weg grenst, ligt het binnen het invloedsgebied van deze Bitswijk (maatgevend scenario plasbrand, stofcategorie LF1 en LF2, invloedsgebied 45 meter). Deze weg kent op grond van de geringe transportaantallen geen plasbrandaandachtsgebied (PAG). Wel dienen de risico's als gevolg van het transport van brandbare stoffen over deze weg meegenomen te worden in een beperkte verantwoording van het groepsrisico (artikel 7, Besluit externe veiligheid transport).
Buisleidingen
Er zijn geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen aanwezig, die een risicocontour bezitten, welke van invloed is op het plangebied.
Verantwoording groepsrisico
Zoals hierboven al geconcludeerd moet er een beperkte verantwoording van het groepsrisico worden uitgevoerd voor het transport van gevaarlijke stoffen over de Rijksweg A50, de Rondweg Noord en Bitswijk.
Het aantal aanwezige en te verwachten personen in het invloedsgebied
Momenteel bevinden zich geen personen in het plangebied. In de nieuwe situatie zal dit aantal ca. 45 personen zijn. Dit is een marginale toename ten opzichte van de reeds aanwezige aantallen personen binnen de invloedsgebieden (rustige woonwijken met dichtheid van ca. 25 personen per ha.). Het groepsrisico bedraagt voor vaststelling van het bestemmingsplan minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Gezien de beperkte toename van het aantal personen zal dit niet leiden tot een significante toename van het groepsrisico (kleiner dan 10%). Het groepsrisico blijft onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde. De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van de ramp.
Voor dit onderdeel en het onderdeel zelfredzaamheid is advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Brabant Noord. De bestrijdbaarheid dient op twee aspecten te worden beoordeeld:
- 1. Is het rampscenario te bestrijden?
- 2. Is de omgeving voldoende ingericht om bestrijding te faciliteren?
- 1. Is het rampscenario te bestrijden?
Voor het transport over de Rondweg Noord is het scenario BLEVE(explosie) van een tankwagen met GF3 4, door verhitting van de tankwagen met GF3door een secundaire brand, denkbaar. De kans hierop is erg klein. Een BLEVE is alleen te voorkomen door het blussen van de secundaire brand en/of het effectief koelen van de tankwagen Hiervoor zijn grote hoeveelheden water benodigd. De watervoorziening ter plaatse is hiervoor voldoende (vijver voor Van der Valk hotel). De bestrijdbaarheid van dit scenario wordt als goed beoordeeld.
Gezien de afstand van het plangebied tot de Rijksweg A50 (ca. 500 meter) is hiervoor het vrijkomen van een toxische wolk het maatgevende scenario. Bij (zeer) toxische vloeistoffen is het scenario dat ten gevolge van een ongeval de tankwagen lek raakt en een vloeistofplas vormt. Vervolgens verdampen deze toxische vloeistoffen waardoor een gaswolk ontstaat (met dezelfde gevolgen als een gaswolk van toxisch gas). Het scenario toxische wolk kan doorgaans bestreden worden door de gaswolk neer te slaan middels een waterscherm. In de omgeving van de locatie van de calamiteit is hiervoor echter onvoldoende bluswater aanwezig. De bestrijdbaarheid van dit scenario is dan ook matig te noemen.
Voor de Bitswijk is het plasbrandscenario maatgevend. Een plasbrand kan ontstaan als gevolg van het instantaan falen van een tankwagen. Door dit instantaan falen zal een plas met zeer brandbare vloeistoffen ontstaan die bij ontsteking tot een plasbrand leidt. De ontwikkeling van dit scenario zal vrij snel plaatsvinden waardoor vluchten niet altijd mogelijk is. Slachtoffers zullen vooral vallen onder de mensen in de plas of in de directe omgeving van het incident. De inzet van de brandweer in geval van een plasbrand is gericht op het blussen van de plasbrand en eventuele secundaire branden. In de omgeving van de locatie van de calamiteit is hiervoor echter voldoende bluswater aanwezig. De bestrijdbaarheid van dit scenario is dan ook voldoende te noemen.
- 2. Is de omgeving van het rampgebied voldoend ingericht om bestrijding te faciliteren?
Het optreden van de brandweer zal zich in eerste instantie beperken tot het evacueren van mensen en het afzetten van het gevarengebied. Daarna zal worden overgegaan tot het beperken van de omvang van de calamiteit. Het rampgebied is vanaf meerdere zijden door de hulpdiensten te bereiken. In de directe omgeving van het rampgebied Rijksweg A50 is echter geen bluswatervoorziening aanwezig.
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. Het zelfredzame vermogen van personen is een belangrijke voorwaarde om grote calamiteiten bij een incident te voorkomen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting en zijn afhankelijk van het maatgevende scenario.
De mogelijkheden t.a.v. zelfredzaamheid zijn goed. Er zijn geen aanwijzingen dat een groep niet-of verminderd zelfredzame mensen in het plangebied aanwezig (zullen) zijn. De aanwezigen zijn naar verwachting voldoende mobiel om zelfstandig te kunnen vluchten. Het aantal mensen in het plangebied is zeer beperkt. Bij een BLEVE en een plasbrand (Rondweg Noord en Bitswijk) is, vanwege de afstand van het plangebied t.o.v. de risicobron, vluchten vanaf de risicobron de beste optie. Gevlucht kan worden in meerdere richtingen en van de risicobron af. Bij een toxische wolk (Rijksweg A50) is schuilen het beste handelingsperspectief. Nieuwbouw van gebouwen is als gevolg van de eisen in het Bouwbesluit doorgaans goed geïsoleerd en beschikt over een uitschakelbare mechanische ventilatie. Het schuilen kan hierdoor effectief plaatsvinden. Behalve de vraag of zelfredding mogelijk is, zijn de fysieke eigenschappen van gebouwen en omgeving van invloed op de vraag of die zelfredding optimaal kan plaatsvinden.
Vanuit de hierboven geschetste mogelijkheden is het dus van belang dat het plangebied:
- 1. goed te alarmeren is;
Over het algemeen is in de kern Uden de WAS-dekking op orde. Daarnaast kan in geval van een calamiteit NL-alert in worden gezet. NL-Alert is een aanvullend alarmmiddel van de overheid voor de mobiele telefoon. Met NL-Alert kan de overheid mensen in de directe omgeving van een noodsituatie met een tekstbericht informeren. In het bericht staat specifiek wat er aan de hand is en wat je op dat moment het beste kunt doen.
- 2. goed te ontvluchten is.
Binnen het plangebied zijn voldoende vluchtwegen van de risicobronnen af.
Advies Veiligheidsregio Noord-Brabant
De Veiligheidsregio Noord-Brabant onderschrijft bovenstaande beoordeling en geeft het volgende aanvullende advies:
Informeer de initiatiefnemers c.q. de toekomstige bewoners actief over het aanwezige risico en handelingsperspectief. Deze informatie kan worden meegenomen in het besluit om zich op deze locatie te vestigen. Hiermee wordt in optimale vorm invulling gegeven aan het risicobewustzijn van- en het nemen van een eigen verantwoordelijkheid door de burger. Deze informatie zorgt er ook voor dat de bewoners op het moment dat een incident plaats vindt direct weten hoe te handelen, dit heeft een positieve invloed op de mate van zelfredzaamheid.
Het advies van de veiligheidsregio is opgenomen in bijlage 8.
Beleidsvisie externe veiligheid
De voormalige gemeente Uden beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid. De beleidsvisie dient betrokken te worden bij de beoordeling. De beleidsvisie stelt op het vlak van de externe veiligheid per gebiedstype voorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied ligt in het gebiedstype 'Woongebied'.
Toetsing aan de voorwaarden van de beleidsvisie geeft geen belemmering voor het plan. Wel dient, vanwege de (zeer geringe) toename van het groepsrisico in de verantwoording van het groepsrisico, extra aandacht besteed te worden aan zelfredzaamheid en mogelijkheden voor de hulpverlening. Deze voorwaarden zijn meegenomen in de (beperkte) verantwoording van het groepsrisico. Daarnaast dient bij de indeling van het ruimteplan gekozen te worden voor een optimale bescherming van de burger. Minimale uitgangspunten hierbij zijn:
- Externe veiligheid bij de start van het ontwikkelingsproces betrekken;
- Optimaal ontwerp.
Externe veiligheid is reeds bij de start van het ontwikkelingsproces betrokken. Van een optimaal ontwerp van het ruimteplan kan geen sprake zijn, omdat het de nieuwbouw van slechts 17 wooneenheden op een braakliggend perceel binnen een reeds bestaande (grootschalige) woonwijk betreft.
5.3.3 Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
5.4 Geurhinder Veehouderijen
5.4.1 Inleiding
Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is het beoordelingskader voor geur bij omgevingsvergunningen voor de activiteit milieu. Het gaat uitdrukkelijk om agrarische geur van landbouwhuisdieren uit dierstallen. Het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer, beter bekend als het Activiteitenbesluit milieubeheer, bevat vergelijkbare bepalingen voor agrarische bedrijven die vallen onder dat besluit en geen omgevingsvergunning voor de activiteit milieu nodig hebben. Voor ruimtelijke plannen is deze wet van belang voor het realiseren van nieuwe geurgevoelige objecten in de omgeving van veehouderijen (de zogenaamde omgekeerde werking). Daarnaast moet voorkomen worden dat geurgevoelige objecten te dicht bij een veehouderij komen te liggen.
Met minimumafstanden en maximale waarden voor geurbelasting krijgen geurgevoelige objecten bescherming tegen overmatige geurhinder. De Wgv maakt onderscheid tussen dieren met geuremissiefactoren en dieren zonder geuremissiefactoren. Voor dieren met geuremissiefactoren gelden waarden voor geurbelasting en minimumafstanden voor (voormalige) bedrijfswoningen bij andere veehouderijen. Voor dieren zonder geuremissiefactoren gelden alleen minimumafstanden.
Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen moet bekeken worden of er niemand onevenredig in zijn belangen geschaad wordt (belang omliggende veehouderijen) en of ter plaatse een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd (belang geurgevoelig object).
5.4.2 Gemeentelijk geurbeleid
Op 11 december 2014 stelde de gemeenteraad de "Verordening geurhinder en veehouderij 2014 gemeente Landerd" en de "Geurgebiedsvisie 2014 gemeente Landerd" vast. Op 12 maart 2015 heeft de gemeenteraad van Landerd de verordening gewijzigd vastgesteld. Het doel van de Gewijzigde verordening geurhinder en veehouderij 2014 is om geurhinder als gevolg van veehouderijen te beperken. De geurverordening bevat de geur- en afstandsnormen waaraan getoetst wordt in het kader van vergunningverlening. De geurgebiedsvisie bevat de onderbouwing bij de normen en uitgangspunten van het gemeentelijke geurbeleid. De actuele geurkaart dateert van 1 maart 2022.
De gemeente verdeelt het grondgebied van de gemeente in gebieden en hanteert per soort gebied een eigen geurnorm. Dit is weergegeven op een normenkaart. Ook zijn met de geurverordening minimale afstanden vastgesteld voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object. Met het geurbeleid wil de gemeente zowel de bescherming van de agrarische ondernemers borgen als de doorgang van gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. Uiteindelijk is de meest wenselijke situatie bepaald, waarin zo veel mogelijk geurknelpunten zijn opgelost.
Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen moet bekeken worden of er niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad wordt (belang omliggende veehouderijen) en of er ter plaatse een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd (belang geurgevoelig object).
5.4.3 Analyse
Het project omvat een verhoging van het aantal geurgevoelige objecten ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Uit de vorige paragraaf en onderstaande afbeelding blijkt echter dat er geen veehouderijen gevestigd zijn in de directe omgeving van het plangebied.
Belemmering bedrijven
Op een grote afstand is nog een veehouderij gevestigd. De dichtsbijzijnde veehouderij ligt aan de Looweg, op ca. 630 meter van het plangebied. Dit betreft een veehouderij met vleeskuikens. Tussen de veehouderij en de nieuwe geurgevoelige objecten zijn reeds bestaande geurgevoelige objecten gelegen. De bedrijven worden daardoor door de wijziging van het bestemmingsplan met meer geurgevoelige objecten niet beperkt in hun bedrijfsactiviteiten.
Aanvaardbaar woon- en leefklimaat
Zoals hiervoor beschreven zijn in de wijdere omgeving van het plangebied verschillende veehouderijen aanwezig. Op de actuele achtergrondgeurbelasting kaart (maart 2022) is zien dat de achtergrondbelasting van deze bedrijven niet zorgen voor geurhinder binnen het plangebied. Op de kaart is aangegeven dat de kwaliteit van de leefomgeving als zeer goed wordt beoordeeld met 0-3 ouE/m³.
ACHTERGRONDBELASTING GEUR MAART 2022
Een nadere toetsing aan het aspect geurhinder veehouderijen is niet aan de orde.
5.4.4 Conclusie
Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan. Het plan zorgt niet voor beperking van de veehouderijen en binnen het plangebied is een zeer goed woonleefklimaat aanwezig.
5.5 Gezondheid
5.5.1 Inleiding
Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.
Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.
5.5.2 Veehouderijen
Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen.
Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen. De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 bevat een praktisch stappenplan om te beoordelen of nadere advisering vanuit de GGD wenselijk is. De stappen dienen stuk voor stuk te worden doorlopen en beantwoord om na te gaan of er knelpunten worden gevonden en of advisering door de GGD wenselijk is. De uiteindelijke keuze om wel of geen medewerking te verlenen aan een ontwikkeling is een afweging die wordt gemaakt door de gemeente.
Analyse
Stappenplan
Stap 1 Endotoxinen
Op basis van de Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid (Endotoxine toetsingskader 2.0) kan worden beoordeeld of sprake is van een verhoogd volksgezondheidsrisico ten aanzien van varkenshouderijen en pluimveehouderijen.
Bij een afstand van meer dan 500 m tot pluimveehouderijen en van meer dan 250 meter tot overige veehouderijen (behoudens geitenhouderijen) is er geen gevaar voor de volksgezondheid als gevolg van endotoxinen. Het Bestand Veehouderijbedrijven biedt de benodigde gegevens van de veehouderijen.
Het plan omvat milieugevoelige objecten. Op circa 600 meter is een pluimveehouderij gelegen (Looweg 8, Uden). Uit het endotoxine toetsingskader 1.0 blijkt dat voldaan wordt aan de richtafstand (500 m) voor deze pluimveehouderij.
Stap 2 Emissies
Er is geen sprake van een ontwikkeling van een veehouderij.
Stap 3a Geur, toetsen aan aanvaardbaar woon-/leefklimaat a.d.h.v. wettelijk kader
Dit aspect is beoordeeld in paragraaf 5.4 Geurhinder veehouderijen van deze toelichting. Uit de betreffende paragraaf blijkt dat wordt voldaan aan de wet- en regelgeving voor wat betreft agrarische geur.
Stap 3b Geur, toetsen aan aanvaardbaar woon-/leefklimaat a.d.h.v. gezondheidskundige advieswaarde
De geurbelasting voldoet voor het hele plangebied aan de gezondheidskundige advieswaarde van 5,0 ouE/m³.
Stap 4a Binnen een veehouderij (1 adres of 1 ondernemer) worden bedrijfsmatig meerdere diersoorten gehouden
Er zijn in de omgeving geen bedrijven met meerdere diersoorten aanwezig.
Stap 5a Geitenhouderij
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.
Het plan omvat milieugevoelige objecten. Volgens de 'Kernregistratie dierverblijven' is op de locatie Duifhuizerweg 24 te Uden, op een afstand van circa 4 km, een geitenhouderij aanwezig. Op basis van deze stap hoeft geen advies te worden gevraagd bij de GGD.
Stap 5b Pluimveebedrijven
Op circa 600 meter is een pluimveehouderij gelegen (Looweg 8, Uden). Tot het moment dot de herziene versie van de Handreiking Veehouderij en Volksgezondheid wordt uitgegeven op basis van de meest recente onderzoeksresultaten, heeft de ODBN in overleg met de GGD besloten om een advies van de GGD te blijven vragen binnen een afstand van 500 meter van een pluimveehouderij. Op basis van deze stap hoeft geen advies te worden gevraagd bij de GGD.
Stap 5c Overige veehouderijen
De planlocatie is niet gelegen binnen een afstand van 250 meter van meerdere overige veehouderijen.
Stap 6. Is er sprake van mestbe- of verwerking
Niet van toepassing.
Stap 7. Bij omwonenden is sprake van ongerustheid over de volksgezondheid
Of in (de omgeving van) het plangebied sprake is van ongerustheid over de volksgezondheid zou kunnen volgen uit de klachtenregistratie bij de gemeente.
Conclusie stappenplan Handreiking veehouderij en volksgezondheid
Na het doorlopen van het gehele stappenplan kan worden geconcludeerd dat er geen negatief effect heeft op de volksgezondheid is te verwachten. Er hoeft geen GGD-advies hoeft te worden ingewonnen.
5.5.3 Boom- en fruitteelt
Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.
Analyse
Het plan leidt tot een inbreiding binnen de kern Uden. Binnen 50 meter rondom het plangebied zijn geen kwekerijen aanwezig of kunnen kwekerijen worden ontwikkeld. Geconcludeerd wordt dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt
5.5.4 Hoogspanningsverbindingen
De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.
Analyse
Er wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot hoogspanningsverbindingen, namelijk ruim 2,5 kilometer, en dat het schadelijke magneetveld zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uitstrekt. Er is geen nader onderzoek nodig.
5.5.5 Conclusie
Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
5.6 Geluid
5.6.1 Inleiding
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.
5.6.2 Analyse
Het plan omvat nieuwe geluidgevoelige objecten.
Verkeerslawaai
Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van de Bitswijk, de Hobostraat, Rondweg en de Nistelrodeseweg. Om de gevelbelasting van de nieuwe woningen inzichtelijk te maken heeft Kragten een akoestisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Bitswijk 9-11 Uden" (23 mei 2023, UDE008). Het onderzoeksrapport is als bijlage 6 bijgevoegd.
Wet geluidhinder
Kragten concludeert dat de berekende geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Rondweg en de Nistelrodeseweg niet meer dan 48 dB inclusief aftrek artikel 110g van de Wet geluidhinder bedraagt. De voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder wordt gerespecteerd.
Ten gevolge van het wegverkeer op de Bitswijk (50 km/uur) bedraagt de geluidbelasting ter plaatse van gebouw G1 en G2 ten hoogste respectievelijk 61 en 63 dB inclusief aftrek artikel 110g van de Wet geluidhinder. De voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder wordt overschreden. Ter plaatse van de zuidwestgevel voor zowel gebouw G1 als G2 wordt de voorkeursgrenswaarde gerespecteerd. De maximale ontheffingswaarde wordt wel gerespecteerd.
Ten gevolge van het wegverkeer op de Hobostraat bedraagt de geluidbelasting ter plaatse van gebouw G1 en G2 ten hoogste respectievelijk 51 en 49 dB inclusief aftrek artikel 110g van de Wet geluidhinder. De voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder wordt overschreden. Ter plaatse van de zuidwestgevel voor zowel gebouw G1 als G2 en de zuidoostgevel en noordwestgevel van gebouw G1 wordt de voorkeursgrenswaarde gerespecteerd. De maximale ontheffingswaarde wordt wel gerespecteerd.
Maatregelen voor het verlagen van de geluidbelasting zijn onderzocht en stuiten op overwegende bezwaren.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatieve geluidbelasting ten gevolge van alle wegen (inclusief 30 km/uur-wegen) en de geluidbelasting ten gevolge van de 30 km/uur-weg, de Bitswijk (30 km/uur), inzichtelijk gemaakt.
Ten gevolge van het wegverkeer op de Bitswijk (30 km/uur) bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 53 dB inclusief aftrek artikel 110g van de Wet geluidhinder. De voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde wordt wel gerespecteerd.
De gecumuleerde ongecorrigeerde geluidbelasting door het wegverkeer (inclusief 30 km/uur-wegen) bedraagt maximaal 67 dB ter plaatse van gebouw G1 en 68 dB ter plaatse van gebouw G2. In het kader van een goed woon- en leefklimaat wordt geadviseerd voor de berekening van de geluidwering van de gevel uit te gaan van deze gecumuleerde ongecorrigeerde geluidbelastingen.
Tevens zal de voorgestane ontwikkeling niet leiden tot een onaanvaardbare geluidbelasting op de bestaande woningen.
Na het verlenen van een hogere waarde voor de van toepassing zijnde gevels van G1 en G2 vormt het aspect geluid vanwege de Bitswijk (50 km/uur) en de Hobostraat geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Aanvaardbaar woon- en leefklimaat Buitenruimtes
Zoals ook aangegeven in het akoestisch rapport dienen de balkons aan de voorzijde van het woongebouw te worden voorzien van een gesloten borstwering en geluidabsorberend plafond. Om te kunnen voldoen aan de in het Bouwbesluit gestelde eisen dienen de plafonds van de balkons te worden afgewerkt met een materiaal dat beschikt over een gemiddelde absorptie ten minste 60%. Toepasbaar is akoestisch stucwerk of een afwerking met geperforeerd plaatmateriaal of houten latten op 50 mm regels met daarachter 50 mm minerale wol. De afwerking moet ten minste 20% open zijn.
Industrielawaai
Het initiatief ligt op korte afstand van niet-agrarische bedrijven. Middels een akoestisch onderzoek industrielawaai wordt enerzijds onderzocht of er een belemmering is voor voorliggende ontwikkeling en wordt anderzijds nagegaan of omliggende bedrijven in hun akoestische bedrijfsvoering en/of milieurechten worden beperkt. Op basis hiervan heeft Kragten een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd: rapport "Akoestisch onderzoek industrielawaai Bitswijk 9-11 Uden" (21 april 2022, UDE008). Het onderzoeksrapport is als bijlage 7 bijgevoegd.
Kragten concludeert dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van zowel het appartementengebouw als de rijwoningen aan de richtwaarden uit stap 2 uit de VNG-publicatie voldoen .
De richtwaarden voor de maximale geluidniveaus uit stap 2 worden in de dagperiode ter plaatse van (de noordoostgevel) van de rijwoningen (G2) met ten hoogste 3 dB overschreden. De maximale geluidniveaus worden veroorzaakt door het optrekken van vrachtauto's en voldoen wel aan de richtwaarde uit stap 3, die piekgeluiden door aan- en afrijdend verkeer uitzondert van toetsing. Ter plaatse van het appartementengebouw, alsmede in de avond- en nachtperiode wordt wel voldaan aan de richtwaarden uit stap 2.
Maatregelen aan zowel de bron (voertuigen van derden) als in de overdracht (afscherming) zijn niet mogelijk danwel vanuit stedenbouwkundig en verkeerstechnisch oogpunt ongewenst.
De optredende geluidniveaus kunnen in deze situatie als acceptabel worden aangemerkt aangezien:
- Maximale geluidniveaus van 73 dB(A) enkel in de dagperiode en beperkt (minder dan 5 maal per dag) optreden zodat geen sprake zal zijn van slaapverstoring.
- Het bouwplan qua geluidwering dienen te voldoen aan het Bouwbesluit. Hiermee is het optredende geluidniveau in de woningen niet meer dan 35 dB(A) etmaalwaarde en 55/50/45 dB(A) in respectievelijk de dag,- avond- en nachtperiode voor het maximale geluidniveau, zodat gesteld kan worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
- De optredende geluidniveaus passen binnen het gebiedstype van de planlocatie. De planlocatie is gelegen binnen de doorgaande weg Bitswijk – Hobostraat met een verkeersintensiteit van meer dan 15.000 voertuigen per etmaal.
De langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van zowel het appartementengebouw als de rijwoningen voldoen aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Tevens wordt voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer voor de maximale geluidniveaus, waarbij wordt aangetekend dat voor de dagperiode de grenswaarden voor maximale geluidniveaus niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten. Hieronder worden, conform jurisprudentie, aanverwante activiteiten zoals het komen en gaan van voertuigen ten behoeve van het laden en lossen verstaan.
De inrichting wordt niet belemmerd in haar bedrijfsvoering.
5.6.3 Conclusie
Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan
5.7 Luchtkwaliteit
5.7.1 Inleiding
Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
5.7.2 Analyse
Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen.
Het plan omvat 17 woningen, waaronder 12 appartementen en 5 grondgebonden rijwoningen en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.
Goed woon- en leefklimaat
In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn daarom alleen de volgende criteria van toepassing:
- 40 µg/m3 jaargemiddelde concentratie NO2;
- 40 µg/m3 jaargemiddelde concentratie PM10;
- 25 µg/m3 jaargemiddelde concentratie PM2,5;
- 35 overschrijdingsdagen per jaar van de gemiddelde concentratie PM10.
Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.
In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.
De monitoringstool die in het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is opgesteld, geeft de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt 'Bitswijk, Uden'; 41064'.
categorie | grenswaarde | 2020 | 2030 |
jaargemiddelde concentratie NO2 | 40 µg/m³ | 19,9 | 13,3 |
jaargemiddelde concentratie PM10 | 40 µg/m³ | 17,4 | 14,9 |
jaargemiddelde concentratie PM2.5 | 25 µg/m³ | 9,7 | 7,8 |
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10 | 35 | 6,1 | 6,0 |
Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat aan alle grenswaarden wordt voldaan. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.
5.7.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
5.8 Archeologie
5.8.1 Inleiding
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.
5.8.2 Analyse
Voor de gronden binnen het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
Bureauonderzoek en verkennend booronderzoek
Aangezien ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling de bodemingrepen met verstoringsoppervlakte groter is dan 250 m² en dieper is dan 0,4 meter beneden maaiveld is heeft Aeres Milieu B.V. een bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd: rapport: "Archeologisch bureau- en verkennend veldonderzoek door middel van boringen: Bitswijk 9-11 te Uden" (19 januari 2023;AM22118 ). Het rapport is als bijlage 9 bijgevoegd.
Aeres Milieu concludeert dat in de top van het dekzand er nog potentiële resten aanwezig kunnen zijn uit het neolithicum tot de vroege middeleeuwen (circa 15,22 tot 15,60 meter +NAP). Daarnaast zijn er vanaf het maaiveld potentieel de restanten van een historisch erf aanwezig.
Het archeologisch niveau in de top van het dekzand is nog grotendeels intact, getuige de aangetroffen BC-horizont in boring 2 en brokken B-/ BC-horizont in boring 7. Alleen de top zal zijn opgenomen in de bouwvoor waardoor ondiepe sporen mogelijk niet meer in situ worden aangetroffen. De intactheid van de historische niveaus kan met de gebruikte onderzoeksmethode (verkennend booronderzoek) niet worden vastgesteld.
Vanaf het maaiveld kunnen er restanten van een historisch erf worden aangetroffen. Op circa 65 tot 80 centimeter beneden het maaiveld (15,22 tot 15,60 meter +NAP) worden oudere archeologische resten verwacht. Voorafgaand aan de nieuwbouw wordt het maaiveld tot circa 16,40 meter +NAP opgehoogd. De toekomstige bodemverstorende werkzaamheden reiken tot circa 15,20 meter +NAP. Dit is gelijk aan ongeveer 70-100 centimeter beneden het bestaande maaiveld. De toekomstige werkzaamheden zullen het potentieel archeologisch niveau met zekerheid gaan verstoren
Voor het plangebied wordt om bovenstaande redenen een archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk geacht.
Inventariserend en waarderend veldonderzoek door middel van proefsleuven
Naar aanleiding van de conclusie uit het Bureauonderzoek en verkennend booronderzoek is door Aeres een aanvullend onderzoek uitgevoerd: rapport: "Archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven en aanvullend onderzocht middels een opgraving: Bitswijk 9-11 te Uden" (13 oktober 2023; AM22118-3 ). Het rapport is als bijlage 10 bijgevoegd.
Op basis van het uitgevoerde proefsleuvenonderzoek (IVO-P) is vastgesteld dat, alhoewel er geen intact bodemprofiel werd waargenomen, er vermoedelijk toch sprake is van een behoudenswaardige vindplaats in het plangebied. Tijdens een overleg aansluitend op het proefsleuvenonderzoek, is gesteld dat deze middels een opgraving onderzocht diende te worden. Om zodoende vast te kunnen stellen of er nog oudere voorgangers van de boerderij aanwezig zijn in het plangebied. Het zuidelijke gedeelte van het plangebied werd daarbij vrijgegeven, omdat hier enkel recente verstoringen en ontginningssporen werden waargenomen.
Tijdens de opgraving in het noordelijke deel van het plangebied zijn drie bouwfasen van de boerderij vastgesteld. De jongste bouwfase, waarvan de bouwtekeningen nog bewaard zijn gebleven, dateert uit het begin van de 20e eeuw en is afgebrand in 2002. Deze heeft vermoedelijk een oudere voorganger, waarvan de potstal nog half onder de funderingsresten van deze laatste fase zichtbaar was. De gebruiksfase van de oudste boerderij, gezien de datering van het aardewerk dat uit de sporen behorende bij deze fase afkomstig is, dateert uit de periode van circa 1750-1825. Deze heeft een ietwat andere oriëntatie en ligt iets ten zuiden van de twee latere bouwfases.
De drie aangetroffen waterputten komen qua datering hiermee overeen. Het is vreemd dat er binnen deze structuur een waterput is waargenomen, aangezien deze doorgaans niet inpandig aangelegd werden, maar op het erf behorend bij de boerderij.
De resultaten van dit onderzoek zijn getoetst door de adviseur van de bevoegde overheid (Gemeente Maashorst). De gemeente Maashorst wordt geadviseerd het plangebied Bitswijk 9-11 voor wat betreft het aspect archeologie vrij te geven. Het plangebied is archeologisch onderzocht en voor een groot deel opgegraven. Behoudenswaardige archeologische resten worden niet meer verwacht. Het selectiebesluit is opgenomen als bijlage 11.
5.8.3 Conclusie
Uit het proefsleuven onderzoek is gebleken dat er geen behoudenswaardige archeologische resten meer worden verwacht. Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is verwijderd.
5.9 Cultuurhistorie
5.9.1 Inleiding
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
5.9.2 Analyse
Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische elementen aanwezig. Er worden geen cultuurhistorische waarden verstoord.
5.9.3 Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.
5.10 Natuurwaarden
5.10.1 Inleiding
Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:
- gebiedsbescherming;
- soortenbescherming;
- bescherming van houtopstanden.
5.10.2 Analyse
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan enerzijds om verstorende effecten zoals geluid, licht en trillingen op natuurgebieden behorende tot het Natuurnetwerk Nederland en anderzijds om stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.
Verstorende effecten
Om na te gaan of voorliggend plan verstorende effecten heeft op gebieden behorende tot Natuurnetwerk Nederland, heeft Averti een ecologische quickscan uitgevoerd: rapport "Ecologische quicksan Bitswijk 9-11 te Uden" (11 april 2022;20.22.05). Het rapport is als bijlage 13 bijgevoegd.
Averti concludeert dat vanwege de grote afstand tot Natura2000-gebieden effecten op deze gebieden uit te sluiten zijn. Verder worden er ook geen effecten verwacht ten aanzien van het NatuurNetwerk Nederland of het Natuurnetwerk Brabant.
Stikstofdepositie
Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan met name om stikstofdepositie. Conform de Wet natuurbescherming mag de stikstofdepositie namelijk niet toenemen.
Er geldt dan ook een grenswaarde van 0,00 mol/hectare/jaar. Om de effecten van het project op de omliggende Natura 2000-gebieden te bepalen heeft Kragten een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport (17 november 2023; UDE008) is als bijlage 12 bijgevoegd. Uit de uitgevoerde berekeningen van de aanleg- en gebruiksfase blijkt dat de stikstofdepositie geen relevante significante cumulatieve effecten zal veroorzaken ter plaatse van nabijgelegen Natura 2000-gebieden. In het kader van een voortoets kunnen significant negatieve effecten derhalve worden uitgesloten waardoor het uitvoeren van een passende beoordeling niet aan de orde is en het aspect stikstofdepositie geen belemmering vormt voor de realisatie van de woningen.
Soortenbescherming
Quickscan
Om een indruk te verkrijgen van de (mogelijk) aanwezige beschermde planten- en diersoorten binnen het onderzoeksgebied heeft Averti een ecologische quickscan uitgevoerd: rapport: "Ecologische quicksan Bitswijk 9-11 te Uden" (11 april 2022;20.22.05). Het rapport is als bijlage 13 bijgevoegd.
Averti concludeert dat in de omgeving verschillende beschermde diersoorten aangetoond zijn en/of deze hier verwacht kunnen worden. Negatieve effecten op beschermde diersoorten als gevolg van de beoogde ingrepen kunnen daardoor op voorhand niet worden uitgesloten. Voor het onderdeel soortbescherming is nader onderzoek nodig naar de aanwezigheid van beschermde zoogdieren (steenmarter, wezel en vleermuizen), vogels (gierzwaluw en huismus) en ongewervelden (grote vos en teunisbloempijlstaart).
Nader ecologisch onderzoek
Op basis van de conclusies uit de quickscan is een nader onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde zoogdieren (steenmarter, wezel en vleermuizen), vogels (gierzwaluw en huismus) en ongewervelden (grote vos en teunisbloempijlstaart) uitgevoerd: rapport: Nader ecologisch onderzoek Huismus, gierzwaluw, vleermuizen, steenmarter, wezel, grote vos en teunisbloempijlstaart, Bitswijk 9-11 Uden' (oktober 2022; 2022.019a).
Op basis van het nader onderzoek wordt geconcludeerd dat binnen het plangebied geen vaste rust- of verblijfplaatsen van huismus zijn. Er kan worden gesteld dat het plangebied afdoende is geïnventariseerd voor vleermuizen. Eveneens zijn er geen essentiële foerageergebieden of vliegroutes van vleermuizen aanwezig. Met de ontwikkeling gaan geen vaste rust- of verblijfplaatsen, foerageergebieden of vliegroutes verloren van huismus, gierzwaluw, vleermuizen, marterachtigen, teunisbloempijlstaart of grote vos. Negatieve effecten op lokale populaties huismus, gierzwaluw, vleermuizen, marterachtigen, teunisbloempijlstaart of grote vos zijn uitgesloten.
De ingreep en de werkzaamheden leiden niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming. De werkzaamheden kunnen zonder belemmering van de Wet natuurbescherming worden uitgevoerd.
Wel is het van belang dat er tijdens de ingreep, bij zowel de sloop als de realisatie van de nieuwbouw geen sterke verlichting gericht wordt op de achtertuinen van de woningen aan de Kroezel, om verstoring van vleermuizen door verlichting, te voorkomen.
Dit kan gerealiseerd worden door te werken bij daglicht, en daar waar dat niet mogelijk is sterke verlichting richting deze tuinen te vermijden, zowel tijdens de sloop, de realisatie van het plan maar ook nadien.
Indien rekening gehouden wordt met het voorkomen van verstorende verlichting op aangrenzend foerageergebied en de vliegroute aan westkant van het plangebied, wordt met het uitvoeren van de werkzaamheden de Wet natuurbescherming niet overtreden.
Bescherming van houtopstanden
Ten behoeve van voorliggend plan is er geen sprake van het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.
5.10.3 Conclusie
Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.
5.11 Waterparagraaf
5.11.1 Inleiding
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Aa en Maas. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets. De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).
5.11.2 Beleid
In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.
5.11.3 Watersysteem
5.11.4 Omvang compenserende berging
5.11.5 Afvalwater
Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden.
Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering in de straat Kroezel geloosd worden.
5.11.6 Waterkwaliteit
Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden in principe geen uitlogende materialen toegepast.
5.11.7 Advies waterschap
Waterschap Aa en Maas heeft middels een vooroverleg reactie op het ontwerpbestemmingsplan gereageerd. De adviezen zijn in bovenstaande paragrafen verwerkt.
5.11.8 Conclusie
De volgende conclusies kunnen worden getrokken. Aan alle beleidsuitgangspunten van het waterschap wordt voldaan:
- 1. De locatie is 'hoog en droog' genoeg, dus wateroverlast is niet aan de orde.
- 2. Het vuile afvalwater wordt op het gemeentelijke rioolstelsel geloosd.
- 3. Het regenwater wordt na buffering op het terrein geïnfiltreerd.
- 4. Het grondwaterpeil wordt niet nadelig beïnvloed door de ontwikkeling.
- 5. Er worden geen uitlogende materialen toegepast.
Met deze paragraaf is de haalbaarheid van het plan ten aanzien van het aspect water in voldoende mate aangetoond.
5.12 Beperkingen In Verband Met Militair Vliegveld Volkel
Het plangebied ligt op relatief korte afstand van het militaire vliegveld Volkel. Voor een goed functioneren van het vliegveld zijn middels het Luchthavenbesluit Volkel en het Barro beperkingen gelegd op het gebruik van en het bouwen in de omgeving. De beperkingen zijn vervat in:
- 1. een geluidzonering;
- 2. een obstakelbeheergebied;
- 3. een radarverstoringsgebied;
- 4. een vogelbeheersgebied;
- 5. een risicogebied vanwege de opslag van munitie.
Daarnaast gelden er beperkingen als gevolg van het industrielawaai op het vliegveldterrein, zoals opgenomen in de Wet geluidhinder.
5.12.1 Geluidzonering
De geluidbelasting van het vliegverkeer is uitgedrukt in Kosteneenheden (Ke). In gebieden met een belasting lager dan 35 Ke is het toevoegen van geluidgevoelige objecten toegestaan. In gebieden met een hogere belasting is een nadere afweging nodig.
Het plangebied ligt in een gebied waar de geluidbelasting lager is dan 35 Ke. Er zijn geen geluidstechnische belemmeringen. Het plan voldoet aan de voorwaarden van de geluidzonering.
5.12.2 Obstakelbeheergebied
Het obstakelbeheergebied bevat drie verschillende obstakelvlakken:
- 1. de funnel is gerelateerd aan de ligging van de start- en landingsbanen ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen. De funnel is opgebouwd uit een obstakelvrije rechthoek (strook) rond de start- en landingsbaan met aansluitend twee zijvlakken, waarvan de hoogte onder een hoek van 1,2° oploopt tot 45 meter.
Het plangebied valt buiten de gebieden waarvoor hoogtebeperkingen gelden. Derhalve zijn er geen specifieke regels in het bestemmingsplan opgenomen.
- 2. het Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS) is eveneens gerelateerd aan de ligging van de start- en landingsbanen ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen. Dit wordt berekend vanaf elk van de landingsdrempels, ligt boven de omgeving van het luchtvaartterrein en sluit aan op de funnel. Het IHCS bestaat uit een horizontaal vlak op een hoogte van 64 meter boven NAP met een straal van 4 km rond de landingsdrempel, met aansluitend een conisch vlak waarvan de hoogte oploopt met een helling van 3,6° over een afstand van 2 km tot een hoogte van 164 meter boven NAP.
Het plangebied valt buiten de gebieden waarvoor hoogtebeperkingen gelden. Derhalve zijn er geen specifieke regels in het bestemmingsplan opgenomen.
- 3. het Instrument Landing System-gebied (ILS) beschermt het goed functioneren van navigatiehulpmiddelen voor het nauwkeuriger uitvoeren van naderingen, ook onder slechtere weersomstandigheden. Dit gebied bestaat uit een rechthoekig deelgebied waar de maximaal toelaatbare hoogte 0 meter bedraagt, twee aansluitende deelgebieden waar de maximale hoogte 20 m bedraagt en twee trechtervormige deelgebieden in het verlengde van de landingsbaan waarin de toelaatbare hoogte over een afstand van 6 km oploopt tot een hoogte van 70 meter.
Het plangebied valt buiten de gebieden waarvoor beperkingen gelden. Derhalve zijn er geen specifieke regels in het bestemmingsplan opgenomen.
Het project voldoet aan de voorwaarden van het obstakelbeheergebied.
5.12.3 Radarverstoringsgebied
Het militaire vliegveld beschikt over een radarsysteem. Radarsystemen dienen 'vrij zicht' te hebben om goed te kunnen functioneren. Objecten in de omgeving kunnen leiden tot een verstoring van het radarbeeld. Het radarverstoringsgebied is vastgelegd in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) en wordt gevormd door:
- een cirkel met een straal van 15 km gemeten vanaf de positie van de radar. De maximale hoogte van bouwwerken wordt hier bepaald door elke denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf het punt op de top van de radarantenne (49 meter boven NAP), oplopend met 0,25 graden tot een punt op 15 kilometer afstand op een hoogte van 114 meter boven NAP;
- aanvullend voor windmolens buiten deze 15 kilometercontour een cirkel met een straal van 75 km gemeten vanaf de positie van de radar. Voor de tippen van de wieken van windturbines geldt hier een maximale hoogte van 114 meter boven NAP.
Het plangebied ligt volledig binnen het radarverstoringsgebied. De hoogte van bouwwerken binnen het plangebied mag maximaal 65 meter boven NAP bedragen. Het bouwplan blijft daar ruimschoots onder.Ter waarborging van de bij het radarverstoringsgebied behorende hoogtebeperking is in het bestemmingsplan de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone - radarverstoringsgebied’ opgenomen.
Het plan voldoet aan de voorwaarden van het radarverstoringsgebied.
5.12.4 Vogelbeheersgebied
Ten aanzien van het voorkomen van een ongewenste vogelaantrekkende werking in de nabijheid van de luchthaven gelden in een straal van circa 6 km buiten de vliegbasis beperkingen voor het oprichten van bepaalde installaties en het uitvoeren van bepaalde werken die een vogelaantrekkende werking kunnen hebben.
Het plan omvat geen installaties of werken (zoals grote waterpartijen) die een vogelaantrekkende werking hebben.
Het project voldoet aan de voorwaarden van het vogelbeheersgebied.
5.12.5 Risicogebied vanwege de opslag van munitie
Vanwege de opslag van munitie zijn er in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) risicocontouren (A-, B- en C-zone) vastgelegd waarbinnen bepaalde activiteiten gelimiteerd of niet toegestaan zijn. In de zones gelden diverse beperkingen ten aanzien van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten.
Het plangebied ligt buiten de risicocontouren van de munitieopslag.
Het project voldoet aan de voorwaarden van het risicogebied vanwege de opslag van munitie.
5.13 Milieueffectrapportage
5.13.1 Inleiding
Het besluit van 21 februari 2011 is het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. De belangrijkste wijziging betreft het meer in lijn brengen van het besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r. Dit houdt in dat onder andere de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter heeft gekregen. Met dit wijzigingsbesluit is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit behorende C- en D-lijst zijn opgenomen, altijd aandacht aan m.e.r. geschonken dient te worden. Dit strekt tot het bepalen of een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Op hoofdlijnen komt het erop neer dat voor activiteiten die behoren tot de C-lijst een m.e.r.-plicht volgt en voor activiteiten op de D-lijst volgt dan wel een m.e.r.(beoordeling). Hierbij is (onder meer) de bij de activiteit behorende drempelwaarde van belang.
Vanaf 16 mei 2017 is de Herziening van de m.e.r- wetgeving in werking getreden. Als een project (activiteit die voorkomt in Bijlage D van het Besluit m.e.r.) nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben moet een initiatiefnemer dit melden bij het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag moet dan binnen 6 weken beslissen of een m.e.r.-plicht geldt.
5.13.2 Analyse
Met dit bestemmingsplan worden 17 wooneenheden in het plangebied mogelijk gemaakt. Voor de beoogde ontwikkeling is een aanmeldingsnotitie en vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. De aanmeldingsnotitie en vormvrije m.e.r.-beoordeling is als bijlage 16 bijgevoegd.
5.13.3 Conclusie
Er heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.
Hoofdstuk 6 Financiële Aspecten
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De economische uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling betreft twee aspecten. Ten eerste moet het realiteitsgehalte van de plannen worden aangetoond: is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling. Ten tweede moet de financiële uitvoerbaarheid worden onderbouwd: zijn alle kosten die de gemeente moet maken ten behoeve van het initiatief gedekt.
Het plan betreft een particulier initiatief. Het plan wordt economisch uitvoerbaar geacht.
6.2 Kostenverhaal
Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend wijzigingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaar een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist.
6.3 Gemeentelijke Grondexploitatie
De gemeente heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.
Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten
7.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.
Het bestemmingsplan bestaat uit:
- de toelichting;
- de planregels;
- de verbeelding.
De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.
De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
7.2 Planregels
De indeling van de planregels is als volgt.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Hoofdstuk 4 Overgangsregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Begrippen (artikel 1) In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Wijze van meten (artikel 2) In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Tuin (artikel3)
De voor Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen die behoren bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en de daarbij behorende voorzieningen. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de situerings- en maatvoeringseisen zoals opgenomen in de planregels.
Wonen (artikel 5)
Het woongebouw in de bestemming 'Wonen' vervat. De gronden binnen deze zijn primair bedoeld voor de woonfunctie. De gronden zijn bestemd voor wonen, de uitoefening van beroepsmatige activiteiten, bij de bestemming behorende erven, in- en uitritten en parkeervoorzieningen en daarmee verband houdende voorzieningen. De planregels bevatten nadere aanduidingen ten aanzien van het type woningen, de toegestane aantallen en hoogten en de positionering op het perceel.
Het woonperceel is voorzien van een bouwvlak, waarbinnen de hoofdgebouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen worden gebouwd. Ook zijn er nadere bepalingen opgenomen voor het bouwen van bijgebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel (artikel 6)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.
Algemene bouwregels (artikel 7)
Dit artikel bevat regels ten aanzien van afwijkende bestaande bebouwing en ondergeschikte bouwdelen. Dit artikel bevat tevens de verplichting tot het voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij een verwijzing is opgenomen naar het relevante beleidsdocument.
Algemene gebruiksregels (artikel 8)
In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt, waaronder het gebruik van bouwwerken en terreinen zonder voldoende parkeergelegenheid.
Algemene aanduidingsregels (artikel 9)
Dit artikel bevat regels ter bescherming van de vliegveiligheidssystemen van de militaire vliegbasis Volkel.
Overige regels (artikel 10)
Dit artikel bevat de nadere eisen die burgemeester en wethouders kunnen stellen aan de plaats en afmetingen van bouwwerken.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht (artikel 11)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.
Slotregel (artikel 12)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 8 Procedure
Het bestemmingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure. De voorziene procedurestappen zijn:
- 1. Inspraak
- 2. Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
- 3. Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan
- 4. Vaststelling door gemeenteraad
- 5. Terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan
8.1 Omgevingsdialoog
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is ook de omgeving betrokken. In het kader van het ontwerpwijzigingsplan 'Bitswijk-Kroezel, Uden' hebben reeds gesprekken plaatsgevonden met de omgeving. De verslaglegging van deze gesprekken zijn als bijlage 17 opgenomen.
8.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de betrokken instanties. Waterschap Aa en Maas heeft enkele opmerkingen gemaakt ten aanzien van het 'verouderd' beleid en wordt gevraagd de wijze waarop het water met infiltratiekratten wordt geborgen te specificeren. Deze zaken zijn in de toelichting aangepast/aangevuld.
8.3 Terinzagelegging Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan Bitswijk 9-11, Uden heeft gedurende zes weken, dus tot en met 29 januari 2024 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn drie zienswijzen ingebracht. De zienswijzen zijn beantwoord in de in bijlage 18 opgenomen zienswijzen nota.
De zienswijzen hebben niet geleidt tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Ambtshalve zijn in de toelichting enkele aanvullingen/aanpassingen doorgevoerd ter verduidelijking. Op de verbeelding is na overleg met aanwonenden de situering en vorm van de aanduiding 'groen' aangepast en is na het vrijgeven van de gronden met betrekking tot archeologie de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 1' verwijderd. In de regels zijn de noodzakelijke geluidsmaatregelen aan de balkons geborgd.
8.4 Vaststelling Door Gemeenteraad
Het bestemmingsplan 'Bitswijk-Kroezel, Uden' is op gewijzigd 27 juni 2024 vastgesteld.
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek
Bijlage 2 Nota Parkeernormen
Bijlage 1 Inrichtingsschets
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek Bitswijk 9
Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek Bitswijk 9
Bijlage 3 Maaiveldinspectie Bitswijk 9-11
Bijlage 3 Maaiveldinspectie Bitswijk 9-11
Bijlage 4 Historisch , Verkennend Bodem- En Verkennend Asbestonderzoek Bitswijk 11
Bijlage 4 Historisch , verkennend bodem- en verkennend asbestonderzoek Bitswijk 11
Bijlage 5 Actualisatie Verkennende Bodemonderzoeken
Bijlage 5 Actualisatie verkennende bodemonderzoeken
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 6 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 7 Akoestisch onderzoek industrielawaai
Bijlage 8 Advies Veiligheidsregio
Bijlage 8 Advies veiligheidsregio
Bijlage 9 Archeologisch Bureau- En Verkennend Veldonderzoek D.m.v. Boringen
Bijlage 9 Archeologisch bureau- en verkennend veldonderzoek d.m.v. boringen
Bijlage 10 Archeologisch Inventariserend Veldonderzoek Dmv Proefsleuven En Aanvullend Een Opgraving
Bijlage 10 Archeologisch inventariserend veldonderzoek dmv proefsleuven en aanvullend een opgraving
Bijlage 11 Selectieadvies Archeologisch Onderzoek
Bijlage 11 Selectieadvies archeologisch onderzoek
Bijlage 12 Stikstofdepositie-onderzoek
Bijlage 12 Stikstofdepositie-onderzoek
Bijlage 13 Ecologische Quickscan
Bijlage 13 Ecologische quickscan
Bijlage 14 Nader Ecologisch Onderzoek
Bijlage 14 Nader ecologisch onderzoek
Bijlage 15 Gegevens Watertoets
Bijlage 15 Gegevens watertoets
Bijlage 16 Aanmeldingsnotitie En Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 16 Aanmeldingsnotitie en vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bijlage 17 Participatie Verslaglegging
Bijlage 17 Participatie verslaglegging