HOV West fase 3
Bestemmingsplan - Groningen
Onherroepelijk op 14-10-2011 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplanHOV West fase 3 van de gemeente Groningen.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0014.BP498HOVWestfase3-oh01met de bijbehorende regels.
1.3 de kaart:
de plankaart van het bestemmingsplanHOV West fase 3.
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.7 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.8 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.9 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.10 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.11 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.12 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.13 maatvoeringsgrens:
een op de kaart aangegeven lijn, die de grens aanduidt van een maatvoeringsvlak.
1.14 maatvoeringsvlak:
een op de kaart geheel of gedeeltelijk door maatvoeringsgrenzen omsloten vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waarop bebouwingsregelingen van eenzelfde aard van toepassing zijn.
1.15 additionele voorzieningen:
voorzieningen, die een onderdeel vormen van en ondergeschikt zijn aan een bestemming of functie.
1.16 archeologische verwachtingswaarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de hoge kans dat in dat gebied archeologische sporen voorkomen.
1.17 archeologische waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten.
1.18 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.19 bodemingrepen:
werken en werkzaamheden waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen aantasten.
1.20 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.
1.21 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.22 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.23 peil:
voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
voor schepen: de waterspiegel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 lengte, breedte en diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevelvlakken en / of de buitenkant dakoverstek en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsmuren.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
Artikel 3 Uitmetingsverschillen
Voorzover op de kaart niet anders is aangegeven, wordt de vaststelling van afmetingen bepaald door middel van meting op de kaart, met dien verstande dat:
- a. de maatbepaling tot op 1 meter nauwkeurig geschiedt, en
- b. de maat van de openbare ruimte wordt berekend naar de ter plaatse geldende werkelijke situatie, behoudens indien de grenslijn van de bebouwing niet in de bestaande voorgevellijn is geprojecteerd.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. openbaar vervoer in de vorm van railverkeer, met de bijbehorende technische en administratieve voorzieningen;
- b. openbaar vervoer in de vorm van een hoogwaardige openbaar vervoersverbinding (busbaan/busstrook);
- c. wegen;
- d. fiets- en voetpaden;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. bermen, taluds, groenvoorzieningen en waterlopen;
- g. additionele voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval het ter plaatse van de aanduiding Dwarsprofiel 1, respectievelijk Dwarsprofiel 2 inrichten van de bijbehorende wegen anders dan overeenkomstig het op de kaart aangegeven dwarsprofiel gerekend.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water;
- b. scheepvaartverkeer;
- c. bermen en groenvoorzieningen;
- d. (spoor)bruggen, ter plaatse van de aanduiding 'verkeer';
- e. additionele voorzieningen, waaronder dammen en/of duikers.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval het gebruik van gronden ten behoeve van ligplaatsen voor woon- en bedrijfsschepen gerekend.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken met een grotere oppervlakte dan 200m2 en een grotere diepte dan 0,3 meter beneden maaiveld, waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, geldt dat deze uitsluitend mogen worden gebouwd nadat de aanvrager een archeologisch rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Indien archeologische waarden worden aangetroffen, dient een advies te worden ingewonnen ten aanzien van de voorgenomen werken bij een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie - 2' van de kaart te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met een bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van een seksinrichting;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de opslag van aan hun gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen, werktuigen of machines of onderdelen daarvan, verpakkingsmaterialen, schroot- en afbraak- en bouwmaterialen, bagger en grondspecie, afval, puin, grind of brandstoffen, anders dan in verband met het normale onderhoud of ter verwezenlijking van de bestemming;
- c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van een automaten/amusementshal;
- d. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor standplaatsen voor woonwagens.
Artikel 9 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behalve ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden;
- e. de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsbevoegdheid
10.1 Afwijkingsbevoegdheid
Voor zover zulks niet op grond van een andere bepaling van de regels kan worden toegestaan, kunnen burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan:
- a. van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot maximaal 10% van die maten, afmetingen en percentages en/of van de bij recht in de regels en/of op de plankaart gegeven maten en afmetingen tot maximaal 1 meter;
- b. voor aanpassing in geringe mate van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. voor overschrijding van de bouw- en/of maatvoeringsgrenzen:
1. indien een meetverschil of de situatie ter plekke daartoe aanleiding geeft;
2. ten behoeve van stoepen, toegangen, portieken, hellingbanen, buitentrappen, terrassen, erkers, balkons, luifels, hijsinrichtingen, lift- en trappenhuizen alsmede naar de aard vergelijkbare delen van bouwwerken; - d. voor overschrijding van de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en buitentrappen, mits:
1. de oppervlakte van de vergroting maximaal 25 m² bedraagt;
2. deze bouwhoogte met maximaal 25% wordt overschreden; - e. voor het oprichten van kleine, niet voor bewoning bestemde, gebouwtjes voor zakelijke doeleinden, zoals kiosken en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, met een maximale inhoud van 50 m3;
- f. voor het oprichten van bouwwerken van openbaar nut, zoals abri's, telefooncellen, transformatorhuisjes, gasreduceerstations en daarmee gelijk te stellen bouwwerken met een maximale inhoud van 200 m3;
- g. voor het oprichten van containers voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen, als bedoeld in artikel 1.1., eerste lid, Wet milieubeheer, met een maximale inhoud van 200m3, met dien verstande dat voor ondergrondse containers geen maatvoeringsbeperkingen gelden;
- h. voor het realiseren van voorzieningen ten behoeve van de verkeers- en waterinfrastructuur;
- i. voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals vlaggenmasten, reclame-uitingen tot een maximale hoogte van 6 meter, gedenktekens, beeldhouwwerken en andere kunstuitingen;
- j. voor het innemen van een standplaats zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening;
- k. voor het oprichten van geluidwerende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 4 meter;
- l. voor overschrijding van de toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 meter vanaf peil, met dien verstande dat voor reclame-uitingen een maximale hoogte van 6 meter geldt;
- m. voor overschrijding van de toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, tot maximaal 40 meter vanaf peil.
10.2 Voorwaarden voor afwijken
Afwijken van de regels met toepassing van lid 10.1 is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de woonsituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de milieusituatie;
- f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan HOV West fase 3.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Een essentieel onderdeel van de gemeentelijke strategie om stad en regio bereikbaar te houden is het ontwikkelen van Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV)-assen en het realiseren van diverse transferia nabij de ringwegen (Kolibri-netwerk). Op deze manier wordt de positie van het openbaar vervoer versterkt en wordt automobilisten een aantrekkelijk alternatief aangeboden om vanuit de regionale woonkernen en woonwijken aan de rand van de stad het centrum te bereiken en vice versa.
De vervoersbundel uit Roden, Leek en Friesland is groot en de huidige verbinding is indirect en kent (in de spitsen) doorstromingsproblemen. Daarom is de HOV-as West tussen het Transferium Hoogkerk en het hoofdstation ontwikkeld.
De realisatie van deze HOV-as west verloopt gefaseerd.
- 1. doorstromingsmaatregelen vanaf de A7 naar de busbaan, inclusief de rotondes nabij de aansluiting A7/Hoogkerk (gereed);
- 2. transferium Hoogkerk (gereed);
- 3. busbaan Peizerweg tussen Hoogkerk en de westelijke ringweg (gereed);
- 4. busbaan parallel aan de Koeriersterweg (gereed);
- 5. directe verbinding kruising Paterswoldseweg/Koeriersterweg naar het Hoofdstation.
Dit bestemmingsplan betreft de directe verbinding tussen de kruising Paterswoldseweg/Koeriersterweg met het Hoofdstation, de laatste fase van de HOV-West.
1.2 Begrenzing Plangebied
Het tracé voor de fase loopt vanaf de Koeriersterweg parallel aan het spoor en takt via een nieuwe brug over het Noord-Willemskanaal aan op het Emmaviaduct. Het plangebied van dit bestemmingsplan is wat ruimer genomen en omvat tevens de bestaande sporen, de bestaande spoorbrug, het kantoorgebouw van ProRail en de weggedeelten van Emmaviaduct en Paterswoldseweg waar fysieke ingrepen zullen gaan plaatsvinden.
Hoofdstuk 2 Voorgeschiedenis Hov-as
Voor de aanleg van HOV-West fase 3 is een variantenstudie uitgevoerd; “Studie Tracé busbaan Nelfterrein”. Deze studie heeft een voorkeurstracé opgeleverd. Het betreft een vrijliggende busbaan met een totale lengte van circa 300 meter. Dit tracé loopt strak langs het spoor van de kruising Paterswoldseweg tot aan het Noord-Willemskanaal. Hier kruist de vrije busbaan het Noord-Willemskanaal over een laag gelegen beweegbare brug en loopt vervolgens achter de verkeersleidingpost van ProRail langs, over een oplopend talud dat aansluit op het Emmaviaduct. Door de gescheiden busbaan op het Emmaviaduct ontstaat van de Koeriersterweg tot aan de Stationsweg een vrije busbaan. Vervolgens kan de bus met prioriteit rechtsaf bij de verkeerslichten bij de Emmasingel richting het busstation bij het Hoofdstation.
Met de aanleg van dit deel van het tracé wordt de laatste ontbrekende schakel gerealiseerd van de snelle busverbinding tussen het transferium Hoogkerk met het Hoofdstation. Dit geldt voor zowel het busverkeer stad in als stad uit. Met name de verbinding stad uit zal met de voltooiing van het tracé een aanzienlijke kwaliteitsimpuls krijgen.
Ontwikkelingen spoor
Bij de keuze van het tracé is rekening gehouden met de ontwikkelingen op het naastgelegen spoor. Het Raamwerk RegioRail betreft, naast een lange termijnvisie (2040), een concreet meerjarenuitvoeringsprogramma tot 2020. Voor het spoor gaat het om:
- herontwikkeling Hoofdstation;
- frequentieverhoging verbinding Groningen – Winsum;
- frequentieverhoging verbinding Groningen – Leeuwarden;
- nieuwe spoorverbinding Groningen – Heerenveen.
Anticiperend op de geschetste ambities is getracht de toekomstige ontwikkelingen uit het Raamwerk zoveel mogelijk af te stemmen op de aanleg van de busbaan. Met ProRail is afgesproken dat in het ontwerp met een ruimtebeslag van 33 meter rekening wordt gehouden, voor de toekomstige spoorverbindingen (ruimte voor 4 sporen, en eventueel nog 2 tramsporen). Deze nieuwe sporen zijn onder andere nodig voor de frequentieverhogingen en de nieuwe spoorverbinding Groningen – Heerenveen.
Nelf-terrein
Het Nelf-terrein waarover de busbaan deels is geprojecteerd maakt deel uit van de Grunobuurt. Voor de Grunobuurt is redelijk recent een nieuw bestemmingsplan vastgesteld waarin de voorgenomen ontwikkelingen in het gebied zijn vastgelegd. De busbaan past niet binnen dit bestemmingsplan. Op grond van de plannen voor het Nelf-terrein is het, na het opstellen van een wijzigingsplan, mogelijk op dit terrein woningen en kantoren te realiseren. In verband met de geluidbelasting op de woningen zijn de kantoren gepland langs de sporen. Het busbaantracé is ruimtelijk afgestemd op de visie voor de Nelf-locatie waardoor beide ontwikkelingen elkaar niet frustreren. In de planvorming dient rekening gehouden te worden met de aanleg van de busbaan. Deze mag niet ten koste gaan van een adequate wijkontsluiting en bereikbaarheid van de wijk en kantoren.
Brugconstructie en doorvaart
De ontwikkeling gaat uit van een lage (busbaan)brug over het Noord-Willemskanaal. In samenwerking met ProRail heeft Ingenieursbureau Arcadis in opdracht van de gemeente onderzocht of het mogelijk is een extra brug (voor 2 sporen) in het kanaal te leggen naast de al aanwezige spoor- en fietsbrug. Randvoorwaarden hierbij zijn het ruimtebeslag voor de frequentieverhoging en de borging van de doorvaart van de beroeps- en recreatievaart. Het rapport van Arcadis toont aan dat het mogelijk is op 33 meter naast de huidige spoorbrug de busbaanbrug aan te leggen. Zo behoudt ProRail de mogelijkheid om op termijn een extra spoorbrug er “tussen te leggen” (dus tussen de bestaande spoorbrug en de brug voor de busbaan). Wel moet bij de engineering van de busbaanbrug rekening gehouden worden met voldoende diameter van de brug en met voldoende doorvaartbreedte in verband met de manoeuvreerbaarheid van de schepen in de brugopeningen. In de eindsituatie ligt er een brugconstructie van 4 aaneengesloten bruggen: de bestaande fietsbrug, de spoorbrug, de extra spoorbrug voor de spoorverbreding en de brug voor de busbaan. Dit impliceert dat de openstelling van de bruggen goed moet worden afgestemd op het schema van de treinen en de bus om het kanaal bevaarbaar te houden voor beroeps- en recreatievaart.
Hoofdstuk 3 Het Ontwerp
3.1 Tracé Hov-as
In de huidige situatie is het gehele noordelijke gedeelte van het plangebied bestemd voor het treinverkeer. Ten zuiden hiervan is het huidige terrein op te delen in drie gebieden. Het middelste gedeelte is het Noord-Willemskanaal, bestemd voor scheepvaart. Westelijk hiervan ligt op dit moment een ongebruikt terrein met in het bestemmingsplan Oud Zuid de bestemming Bedrijfsdoeleinden. Ten oosten van het Noord-Willemskanaal bevindt zich een terrein behorende tot het spoorwegverkeer. Het plangebied grenst aan de zuidzijde aan de Grunobuurt met een woonbestemming. Verder bevindt zich ten westen van het plangebied de reeds gerealiseerde busbaan aan de Koeriersterweg. Het bestemmingsplan wordt in de noord-zuidrichting gekruisd door het Noord-Willemskanaal. Het plan eindigt aan de oostzijde op de belangrijke stadsweg: het Emmaviaduct.
Overzicht van HOV West fase 3
Ten noorden van de wijk Laanhuizen is aan de Koeriersterweg, tegen het spoortrace aan, een busbaan gerealiseerd ten behoeve van een betere doorstroming van het openbaar vervoer. Deze busbaan krijgt in dit plangebied zijn vervolg. De busbaan in het plangebied is opgebouwd uit drie delen. Het eerste deel leidt het busverkeer van de Paterswoldseweg naar de brug over het Noord-Willemskanaal. Het tracé ligt strak tegen het spoorwegtracé aan. Dit deel zal een hoogte moeten overbruggen om van het maaiveldniveau op de hoogte van de brug uit te komen. Dit wordt uitgevoerd middels een groen talud aan de zuidzijde om zo een vriendelijk mogelijke en zachte uitstraling te geven richting de woonbuurt, de Grunobuurt. De bebouwingsgrenzen staan nog niet vast, maar de busbaan mag het woonklimaat niet negatief beïnvloeden. Er dient dus rekening gehouden te worden met een woonvriendelijke uitstraling. Dat wil zeggen een natuurlijke en veilige overgang van busbaan naar woongebied.
Doorsnede deel 1 van HOV West fase 3
Het tweede deel van de busbaan vormt de brug over het Noord-Willemskanaal. Deze brug moet te openen zijn om het doorvaartverkeer, klasse II, mogelijk te maken.
De tafelbrug over het Noord-Willemskanaal
Het derde deel van de busbaan is de verbinding tussen de hiervoor genoemde brug en het Emmaviaduct. Ook hier zal een hoogte overbrugd moeten worden. Daarnaast zal de busbaan om het bestaande gebouw van ProRail heen moeten gaan. Dit gebeurt middels een wegviaduct dat zich om de bebouwing heen vouwt.
De hellingbaan richting Emmaviaduct
Overzicht van de tafelbrug en de hellingbaan met op de achtergrond het gebouw van ProRail
3.2 Verkeer
Achtergrond
Op stedelijk en regionaal niveau wordt momenteel gewerkt aan een hoogwaardig openbaar vervoersnetwerk. Een onderdeel daarvan is de realisatie van transferium Hoogkerk. Een snelle en betrouwbare verbinding vanaf dit transferium richting het Hoofdstation is van belang om de stad bereikbaar en leefbaar te houden. Op dit moment is de HOV-as gerealiseerd vanaf transferium Hoogkerk tot aan de Paterswoldseweg. De derde en daarmee laatste fase van de HOV-as betreft het deel vanaf de Paterswoldseweg tot aan het Hoofdstation.
Voor de laatste fase zal een nieuwe verbinding worden gerealiseerd tussen de Paterswoldseweg en het Emmaviaduct. Een onderdeel van dit traject is een hellingbaan tussen de nieuw te realiseren brug en het Emmaviaduct. Vanaf het Emmaviaduct maakt de bus van het bestaande wegennet gebruik om bij het Hoofdstation te komen.
Verkeersstructuren
Realisatie van de HOV-as 3e fase heeft invloed op de bestaande verkeersstructuren. De afbeelding hieronder geeft de locatie van de HOV-as weer.
Autoverkeer
De belangrijkste verkeersaders in deze omgeving zijn de Paterswoldseweg en het Emmaviaduct. Beide zijn gecategoriseerd als gebiedsontsluitingswegen en hebben een belangrijke functie voor de ontsluiting van onder andere de binnenstad. Het doortrekken van de busbaan betekent dat de kruispunten met de Paterswoldseweg en het Emmaviaduct voorzien gaan worden van verkeerslichten. Door het busverkeer op deze kruispunten prioriteit te geven, wordt een vlotte doorstroming op de HOV-as gewaarborgd.
Langzaam verkeer
Voor fietsers en voetgangers blijven de bestaande structuren gehandhaafd. Zowel op het kruispunt met de Paterswoldseweg als het Emmaviaduct zullen deze verkeersdeelnemers in de cyclus van de VerkeersRegelInstallatie (VRI) worden opgenomen.
Spoorverkeer
Op dit moment liggen er ten noorden van de toekomstige busbaan twee sporen. Deze worden gebruikt voor de treinverbindingen Groningen-Delfzijl, Groningen-Roodeschool en Groningen-Leeuwarden. De ruimte tussen de busbaan en de huidige sporen is gereserveerd voor een spooruitbreiding. Dit betekent dat het tracé van de busbaan tussen de ontwikkeling van Grunobuurt-Noord en de spooruitbreiding vastligt.
Waterverkeer
Het Noord-Willemskanaal is een klasse II vaarweg. Dit betekent dat schepen met een omvang van 7,5 x 65 meter moeten kunnen passeren. Momenteel wordt enkele malen per week door een schip met vergelijkbare afmetingen gebruik gemaakt van deze route. Daarnaast bevindt zich relatief veel recreatieverkeer op het Noord-Willemskanaal. In verband met het waterverkeer is het van belang dat de brug een minimale onderdoorvaart van 5,4 meter heeft. Dit betekent dat er een beweegbare brug dient te komen.
Grunobuurt-Noord
Ten zuiden van de HOV-as wordt de komende jaren Grunobuurt-Noord ontwikkeld. Plannen voor deze omgeving zijn nog niet rond. Doortrekken van de HOV-as heeft enkele gevolgen voor deze ontwikkeling. Zo is het niet mogelijk een ontsluiting te realiseren aan de noordzijde van de wijk. Ten eerste blijft er fysiek (te) weinig ruimte over en daarnaast heeft een aansluiting op dit kruispunt grote invloed op de doorstroming van de Paterswoldseweg. Daarnaast komt er ten zuiden van de HOV-as een talud om het hoogteverschil tot aan de brug op te vangen. Dit talud neemt enige ruimte in beslag waarmee bij de ontwikkeling van Grunobuurt-Noord rekening moet worden gehouden.
Het ontwerp betreft een vrijliggend busbaantracé met een totale lengte van circa 300 meter met een rechtstreekse hoge aansluiting op het vaste grondlichaam van het Emmaviaduct. Boven op het Emmaviaduct zal vervolgens een verkeersregeling geplaatst worden. Om er zeker van te zijn dat het invoegend busverkeer op het Emmaviaduct niet tot verkeersproblemen (file) zal leiden is de busaansluiting op het Emmaviaduct door Bureau DHV getest aan de hand van een simulatie. In de simulatie is gekeken naar de effecten van een extra aansluiting in combinatie met de overige regelingen op de Stationsweg/Emmasingel en Julianaplein. Daarbij is met name gekeken naar de doorstroming (autoverkeer) en de verkeersveiligheid (fiets). De resultaten van de simulatie zijn positief. In de toekomst zijn geen doorstromingsproblemen te verwachten door de invoegende bussen en de verkeersveiligheid van de overstekende fietsers kan gewaarborgd blijven. Aandachtspunten ten aanzien van een goede doorstroming en een verkeersveilige oversteek zijn: een aparte opstelstrook voor de bus/taxi en het vaststellen van een prioritering voor de bus en langzaam verkeer. Ook een aantal regeltechnische aspecten ten aanzien van de veiligheid zal meegenomen moeten worden.
Voor de oversteek waarbij de busbaan de Paterswoldseweg oversteekt is de gedachte een verkeersregeling aan te leggen, deze is dan gecombineerd met de overweg. Dit is te vergelijken met de verkeerssituatie bij de Esperantokruising. Van belang achten wij ook te melden dat indien de frequentieverhoging zal doorgaan en de hiermee gepaard gaande spoorverbreding wordt uitgevoerd de kruisingen tussen het spoor, de busbaan en de Paterswoldseweg en tussen het spoor en de Peizerweg volgens ProRail op grond van spoorveiligheidsregels ongelijkvloers uitgevoerd zullen moeten gaan worden. Verkeerskundig ligt hier op termijn een uitdaging om verkeersveilige kruisingen te ontwerpen waarbij eveneens rekening dient te worden gehouden met de bereikbaarheid van Laanhuizen en de Nelf-locatie.
3.3 Openbare Ruimte
3.3.1 Groenstructuur
3.3.2 Waterstructuur
Het Noord-Willemskanaal maakt onderdeel uit van de Eemskanaal-Dollardboezem. De boezem hanteert een streefpeil van NAP -0.53 meter.
Groningen is een waterrijke stad en het water in de stad is zeer divers. Aan elk water in de stad is een functie toegekend. Voor elke functie is een streefbeeld opgesteld. Dit streefbeeld bepaalt het onderhoud en beheer. Functiegericht beheer en onderhoud sluit aan bij de centrale ambitie op watergebied: het streven naar een duurzaam stedelijk waterbeheer.
In het gebied van dit bestemmingsplan kent het Noord-Willemskanaal de functie boezemwater. Boezemwater heeft een aan- en afvoerfunctie voor water op een lokale en regionale schaal.
Het watermilieu zorgt voor natuurwaarden op het gebied van vleermuizen, vissen en watervogels. Het gaat op deze locatie voornamelijk om de functie foerageergebied. Het bestemmingsplan heeft geen beperkende invloed op deze waarden.
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden / Omgevingsaspecten
Dit hoofdstuk gaat in op de wijze waarop bij het maken van het bestemmingsplan rekening is gehouden met de omgeving. Aan de hand van de verschillende omgevingsaspecten is aangegeven hoe de in het plangebied voorkomende functies op elkaar zijn afgestemd om overlast en ongewenste effecten op de omgeving te voorkomen.
4.1 Duurzaamheid En Leefomgevingskwaliteit
De duurzaamheidsvisie van de gemeente is uitgewerkt in: 'het Beleidskader duurzaamstestad.groningen.nl' en de 'Routekaart Groningen Energieneutraal+ 2025'. Vastgelegd is hoe de stedelijke ontwikkeling en de leefomgevingskwaliteit duurzaam ontwikkeld kunnen worden en hoe de gemeente de stad klaar wil maken voor de effecten van klimaatverandering. Duurzaamheid bestaat uit leefomgevingskwaliteit en energie. Voornaamste ruimtelijk relevante onderdeel van duurzaamheid betreft de leefomgevingskwaliteit.
Het besluit om de HOV-lijn aan te leggen is een uiting van de wens van de gemeente om te komen tot een duurzame stad en regio. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een kwalitatief hoogwaardig regionaal openbaar vervoersnetwerk. Dit is nodig om de forse groei van de mobiliteit richting de stad op te vangen. De leefomgevingskwaliteit is voor de gemeente een belangrijk onderdeel van de totale afweging van dit plan. Er wordt een sterke toename van het aantal van de pendel- en bezoekersstromen naar de stad verwacht. Het gemotoriseerde verkeer wil de gemeente zoveel mogelijk indammen om een verslechtering van de leefomgevingskwaliteit in de stad te voorkomen. Daarom wil de gemeente voor de mensen een goed alternatief bieden voor de auto. Dankzij de goede bereikbaarheid via het openbaar vervoer zal de groei van het overige gemotoriseerde verkeer (auto's, bussen, brommers, scooters) op termijn kunnen worden beperkt.
Bij het ontwerpen van de nieuwe brug wordt gestreefd naar een energie-arme uitvoering. Uitgangspunt is dat te gebruiken materialen bij de aanleg van de busbaan duurzaam zijn. Dit betekent bijvoorbeeld toepassing van stil asfalt. Dit vergt weinig onderhoud (dunne deklaag 2) en is geluidsarm (geluidsreductie). Daarnaast zal er in het kader van de landschappelijke inpassing naar gestreefd worden om bestaand groen/houtopstanden zoveel mogelijk te handhaven danwel daar waar mogelijk te compenseren.
4.2 Archeologie
De diepte van de plaats te vinden werkzaamheden zijn zodanig dat er een archeologisch booronderzoek moet plaatsvinden. Dit onderzoek kan eventueel plaatsvinden samen met de milieuboringen. Dit is tot op heden echter nog niet gebeurd. Tot die tijd wordt op het plangebied een archeologische dubbelbestemming gelegd om het benodigde onderzoek te borgen. Het betreft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' voor bouwwerken, werken en werkzaamheden vanaf een oppervlakte van 200m2.
4.3 Ecologie
Gewenste ontwikkeling
Inrichting en beheer van alle gebieden moet zoveel mogelijk afgestemd zijn op het doelsoortenbeleid nota stenige biotopen stedelijk gebied. In dit geval betreft dat speciale aandacht voor mogelijkheden voor muurplanten, nectarplanten en vleermuizen. Groen van bomen en struiken dat verloren gaat zal evenredig gecompenseerd moeten worden.
Wet- en regelgeving
Door middel van quickscans en zonodig nader onderzoek dienen ruimtelijke ontwikkelingen getoetst te worden aan de Flora- en faunawet als ook het stedelijke ecologisch beleid. De afstand tot de Ecologische Hoofd Structuur bedraagt ongeveer 3,5 kilometer. De afstand tot het dichtstbijgelegen Natura2000-gebied Zuidlaardermeer bedraagt ongeveer 10 kilometer.
4.4 Water, Bodem En Riolering
Het waterbeleid voor Groningen is vastgelegd in 'Waterwerk' het Groninger water- en rioleringsplan 2009-2013. In onderstaande tabel is het beleidskader weergegeven.
Het beleid is vertaald in ambities voor de gemeente Groningen. De centrale ambitie is het streven naar een duurzaam stedelijk waterbeheer. Doelen bij het duurzaam stedelijk waterbeheer zijn onder meer:
- Inspelen op klimaatveranderingen.
- Voorkomen en beperken van wateroverlast.
- Inrichten en beheren van het water op een wijze die aansluit bij natuurlijke processen.
- Verhogen van de natuurwaarden van wateren en oevers.
- Bevorderen van recreatief medegebruik van water en oevers.
- Verbeteren van de leefomgevingskwaliteit in de wijken.
- Zuiniger omspringen met drinkwater en grondwater.
- Vergroten van het maatschappelijke draagvlak voor duurzaam waterbeheer.
Duurzaam stedelijk waterbeheer moet dus leiden tot een natuurlijker functionerend watersysteem. Dit kan worden gerealiseerd door een scala aan maatregelen, zoals waterbesparing, het voorkomen en zonodig terugdringen van verontreinigingen en het natuurlijker inrichten van waterlopen en vijvers.
De natuurlijke relatie van water met zijn omgeving ligt in steeds sterkere mate (mede) ten grondslag aan de ruimtelijke ontwikkeling. Het water als medeordenend principe. Water legt verbindingen tussen bodem, natuurlijke ontwikkeling en de gesteldheid en beleving van de woon- en werkomgeving.
Bij de planvorming wordt in een vroegtijdig stadium overleg met waterbeheerders gezocht (watertoets). In het kader van de watertoets vindt, in overleg met de waterbeheerders, nadere uitwerking plaats van de principes van afwatering en ontwatering in relatie tot de waterkwaliteit en de waterkwantiteit. De locatie valt deels binnen het beheergebied van waterschap Hunze en Aa's (deelgebied 2 en deelgebied 3) en deels binnen het beheersgebied van waterschap Noorderzijlvest (deelgebied 1). Beide waterschappen vervullen een adviserende en toetsende rol.
Duurzaam stedelijk waterbeheer moet dus leiden tot een natuurlijker functionerend watersysteem. Dit kan worden gerealiseerd door een scala aan maatregelen, zoals waterbesparing, het voorkomen en zonodig terugdringen van verontreinigingen en het natuurlijker inrichten van waterlopen en vijvers. Drainagesystemen moeten indien mogelijk rechtstreeks afwateren richting het oppervlaktewater.
Bij de aanleg van extra verhard afvoerend oppervlak moet rekening gehouden worden met de gevolgen van een toename van verhard en bebouwd oppervlak. Door deze verdere verstedelijking komt regenwater sneller tot afstroming. Voor het bestaande watersysteem betekent deze toename een extra belasting. Er moet meer water worden geborgen. Hiervoor wordt door de waterschappen een compensatie in de vorm van oppervlaktewater vereist is. Als vuistregel wordt een compensatie van 10% van de toename van het verhard en/of bebouwd oppervlak in de vorm van oppervlaktewater geëist. De toename van verharding binnen deelgebied 1 is circa 2500 m2. Het waterschap Noorderzijlvest eist een watercompensatie van 10% daarvan, te weten 250m2. Deze compensatie zal plaatsvinden bij de vernatting van het Stadspark. Op dit moment worden plannen gemaakt voor het realiseren van meer waterberging in het park. De compensatie van de 250m2 als gevolg van de aanleg van de HOV-as zal daarin worden meegenomen.
Bodem
De drooglegging is de afstand van het oppervlaktewaterpeil tot aan de bovenzijde van het maaiveld. De ontwateringsdiepte is de afstand van de grondwaterstand tot aan het maaiveld. Het verschil tussen de drooglegging en de ontwateringsdiepte wordt veroorzaakt door de opbolling van het grondwater tussen de watergangen. De ontwateringsdiepte moet bij wegen en bomen minimaal 1 meter zijn en bij gebouwen moet dit minimaal 0.2 meter beneden de bodemafsluiting van de kruipruimte zijn. Op dit moment zijn er onvoldoende gegevens beschikbaar om een uitspraak te doen over de ontwateringsdiepte.
Riolering
In de buurt van de HOV-as ligt geen bestaande riolering. De mate van verontreiniging zorgt voor de keuze voor aansluiten op een bepaald type riolering.
4.5 Milieu
Voor de busbaan spelen de volgende milieuaspecten: wegverkeerslawaai, luchtkwaliteit, externe veiligheid en bodem.
4.5.1 Wegverkeerslawaai
Uit het akoestisch onderzoek blijkt, dat de geluidbelasting vanwege de nieuwe busbaan kan worden beperkt door het toepassen van stil asfalt en het plaatsen van een laag scherm langs de oprit. Hierdoor kan bij vrijwel alle woningen worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Dit lukt echter niet bij de woning Paterswoldseweg 84. Daarom zal voor deze woning ontheffing worden verleend van de voorkeursgrenswaarde en zal een hogere waarde worden vastgesteld voor de toelaatbare geluidbelasting op de zijgevel.
Het vaststellen van een hogere waarde voor de gevelbelasting mag niet ten koste gaan van het woonmilieu binnenshuis. Daarom moet ook bij een hogere gevelbelasting worden gewaarborgd, dat er geen overschrijding is van de wettelijke norm voor de geluidbelasting in de woning (de zogenaamde binnenwaarde). Dit betekent, dat de gevel van een bestaande woning waarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld zonodig moet worden voorzien van een extra geluidwerende werking om te voorkomen dat de geluidbelasting in de woning bij gesloten ramen hoger zal zijn dan de wettelijke binnenwaarde van 33 dB vanwege wegverkeerslawaai. Hiervoor zal een aparte procedure worden gevolgd, die begint na het vaststellen van het bestemmingsplan. Hierbij is de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen en om beroep aan te tekenen. Alle kosten in verband met het aanbrengen van extra gevelwering komen voor rekening van de gemeente. Het aanbrengen van de extra geluidwering zal worden voltooid binnen een redelijke termijn nadat de nieuwe busbaan in gebruik is genomen.
De geluidontheffing ofwel het 'hogere waarden besluit' moet zijn vastgesteld voordat het bestemmingsplan 'HOV West fase 3' kan worden vastgesteld. In dit besluit worden hogere waarden vastgesteld voor de zijgevel van de woning Paterswoldseweg 84, die bloot komt te staan aan een geluidbelasting van 52 dB vanwege de nieuwe busbaan. Het ontwerp-hogere waarden besluit is gelijktijdig met het ontwerp-bestemmingsplan ter inzage gelegd. Er zijn geen zienswijzen tegen het ontwerp-besluit ingediend.
Het geluidonderzoek van bureau WMA van 18 februari 2011 is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.
4.5.2 Luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit geeft het kwaliteitsniveau aan waaraan de buitenlucht moet voldoen om ongewenste effecten van luchtverontreiniging op de gezondheid van mensen te voorkomen. In deze wet zijn luchtkwaliteitsnormen vastgelegd voor onder meer stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).
De voornaamste bron van luchtverontreiniging in Groningen is het wegverkeer. De bijdrage van het lokale verkeer aan de luchtverontreiniging wordt berekend met behulp van een wettelijk voorgeschreven model. Voor de busbaan (HOV-as) is nagegaan wat de concentraties zijn van de luchtverontreinigende stoffen en of er luchtkwaliteitsnormen worden overschreden. Hierbij is gekeken naar de jaren 2010 voor planrealisatie, 2010 na planrealisatie en het toekomstjaar 2020. Als input voor de berekeningen zijn de verkeersintensiteiten gebruikt uit het akoestisch onderzoek 'Busbaan Traject Paterswoldseweg-Station 2011'. De onderzochte situaties voldoen aan de luchtkwaliteitsnormen. De veel strengere gezondheidskundige advieswaarde voor fijn stof wordt (net als in grote delen van Nederland) wel overschreden. Dit betekent dat de luchtkwaliteit niet optimaal is. Lokale maatregelen bieden echter geen soelaas omdat de achtergrondconcentratie al hoger is dan de advieswaarde. Zie voor meer informatie hierover het jaarlijkse 'Verslag luchtkwaliteit gemeente Groningen' op de gemeentelijke website. Een en ander betekent dat er vanwege de luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De notitie luchtkwaliteit voor deze ontwikkeling is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.
4.5.3 Externe Veiligheid (transport, bedrijven/instellingen en buisleidingen)
Inleiding
Externe veiligheid gaat over overlijdensrisico's die mensen lopen vanwege productie, gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, vaarwegen en buisleidingen. Gevaarlijke stoffen zijn bij voorbeeld vuurwerk, lpg, chloor, ammoniak en munitie. De term 'externe' veiligheid wordt gehanteerd omdat het overlijdensrisico van derden centraal staat. Het gaat om mensen die zelf niet deelnemen aan de activiteit die het overlijdensrisico met zich meebrengt.
Wettelijk kader
De minister van Infrastructuur en Milieu is verantwoordelijk voor de coördinatie van het externe veiligheidsbeleid voor gevaarlijke stoffen. Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI, 2004) bevat veiligheidsnormen voor bedrijven. Het beleid voor gevaarlijk transport staat in de nota 'Vervoer gevaarlijke stoffen', opgesteld door het ministerie van Verkeer en Waterstaat (2005) in nauwe samenwerking met VROM. Op dit moment wordt een nieuw wettelijk instrumentarium ontwikkeld voor het transport van gevaarlijke stoffen (Besluit Transport Externe Veiligheid (BTEV), Basisnetten Weg, Spoor en Water, treedt inwerking medio 2011). Voor hogedruk aardgastransportleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB, 2011).
De genoemde kaders verplichten gemeenten om bij het opstellen van ruimtelijke plannen veiligheidsafstanden toe te passen en het externe veiligheidsrisico zo laag mogelijk te houden.
Veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en in het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico vormt het basisbeschermingsniveau voor individuele burgers, het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een ramp. Bij negatieve veranderingen van het groepsrisico moet de gemeente een verantwoording van het groepsrisico afleggen.
Risicosituatie
De Milieudienst van de gemeente Groningen heeft voor het bestemmingsplan een risico-onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er één risicobron binnen het plangebied aanwezig is namelijk de spoorlijn Groningen-Sauwerd. In de nabijheid van het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig die invloed hebben op de veiligheidssituatie binnen het plangebied.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Groningen-Sauwerd. Uit nader onderzoek is gebleken dat aan veiligheidsnormen wordt voldaan. Dat wil zeggen dat voor deze risicobron wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico, alsmede voor het plasbrandaandachtsgebied (PAG).
Voor het groepsrisico geldt dat voor de meeste ongevallenscenario's geldt dat het effectgebied veel kleiner is dan 200 meter. Er zijn echter enkele scenario's met een grotere effectafstand. Het plangebied ligt daarom binnen het invloedsgebied van het spoor. De Milieudienst van de gemeente Groningen heeft een kwantitatieve analyse van het groepsrisico uitgevoerd. Uit de berekeningen blijkt dat de zogenaamde oriëntatiewaarde, een belangrijke ijkwaarde, wordt overschreden. Echter, het bestemmingsplan heeft geen enkele toename van het GR tot gevolg. Voor meer informatie wordt verwezen naar de risico-inventarisatie. De rapportage maakt deel uit van het bestemmingsplan. De verantwoording groepsrisico is uiteengezet in de veiligheidsstudie die als bijlage is toegevoegd.
De regionale brandweer heeft daarnaast geconstateerd dat, het bestemmingsplan HOV West fase 3 geen negatieve gevolgen heeft voor de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid, zoals bedoeld in het kader van externe veiligheid. Hierdoor volgt over deze aspecten geen nader advies vanuit de regionale brandweer Groningen.
4.5.4 Bodem
Het plangebied betreft één ontwikkellocatie waarbij de functie wordt gewijzigd naar de functie 'infrastructuur'. Bij deze locatie is specifiek gekeken of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie en welke acties en inspanningen eventueel noodzakelijk zijn om de bodem geschikt te maken.
Op de locaties binnen het plangebied zijn verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd. Deze onderzoeken waren niet gericht op de voorgenomen ontwikkeling van de busbaan. De uitgevoerde onderzoeken geven onvoldoende inzicht in de bodemkwaliteit ter plaatse van de ontwikkeling. Voordat werkzaamheden op de locaties worden uitgevoerd, moet de bodemkwaliteit in beeld worden gebracht.
Binnen het plangebied bevindt zich een aantal locaties die verdacht zijn van een (ernstige) bodemverontreiniging. De verdachtmakingen zijn mogelijk het gevolg van bodembedreigende activiteiten uit het verleden. Voor het plangebied is een bodeminventarisatie uitgevoerd op 27 juli 2010. Deze inventarisatie is als bijlage aan het bestemmingsplan toegevoegd.
Voordat de busbaan wordt aangelegd dient de bodemkwaliteit in beeld te worden gebracht middels een bodemonderzoek en eventuele nadere onderzoeken. Op basis daarvan zal worden bepaald welke acties en inspanningen (saneringen) noodzakelijk zijn om de bodem geschikt te maken voor de nieuwe functie 'infrastructuur'.
4.6 Kabels En Leidingen
In bestemmingsplannen worden uitsluitend kabels en leidingen (gas, water, elektra, rioolpersleidingen) opgenomen die ruimtelijke relevantie hebben en/of van belang zijn in het kader van beheer, externe veiligheid of gezondheidsrisico's. Het gaat dan altijd om de hoofdtransportstructuur. In elk bestemmingsplangebied bevinden zich uiteraard ook kabels en leidingen voor distributie en huisaansluitingen, maar die worden niet in het plan opgenomen. In het plangebied bevinden zich geen kabels en leidingen die als dubbelbestemming op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen.
Bekend is dat in de buurt van de verkeersleidingspost van ProRail (veel) kabels en leidingen aanwezig zijn. Met de keuze van het tracé is hier naar gekeken en zoveel mogelijk rekening mee gehouden. De verwachting is dan ook dat dit bij de aanleg niet tot grote problemen zal leiden.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan HOV West fase 3 voorziet in een actueel en adequaat juridisch kader voor beheer en ontwikkeling van het plangebied. Het is een plan op basis van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De gekozen bestemmingen en de daarbij behorende regels geven helder aan welke functies op welke plaats zijn toegestaan.
Om de nodige flexibiliteit te waarborgen zijn tevens afwijkingsbevoegdheden opgenomen.Dit bestemmingsplan is gemaakt conform SVBP 2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008) en het standaardbestemmingsplan van de gemeente Groningen. Daarin zijn de regels gestandaardiseerd. De bestemmingsregels zijn opgemaakt in een vaste indeling en bevatten in principe voor elke bestemming achtereenvolgens: een bestemmingsomschrijving, bouwregels, nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels, en waar nodig een stelsel voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden.
Het bestemmingsplan is digitaal gemaakt. De digitale kaart (verbeelding) is variabel in schaal doordat kan worden in- en uitgezoomd, en bezit een meetfunctie. Het digitale plan is raadpleegbaar via het internet (bestemmingsplannen.groningen.nl alsook www.ruimtelijke plannen.nl). Daar zijn de digitale bestanden ook te downloaden.
De papieren plankaart bestaat uit één kaartblad met schaal 1:1000. De kaart is getekend conform de SVBP 2008. De plankaart geeft in samenhang met de regels de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied aan.
5.2 Geldende Bestemmingsplannen En Overige Regelingen
In het plangebied vigeren momenteel de onderstaande (bestemmings)plannen. Deze worden geheel of gedeeltelijk door het voorliggend bestemmingsplan vervangen.
Nr. | (Bestemmings)plan | Vastgesteld door de gemeenteraad | Goedgekeurd door gedeputeerde staten |
294/1 | Wijziging Station e.o. | 5 juni 1985 | 25 maart 1986 |
354 | Stationsgebied Noordwest | 20 mei 1992 | 15 december 1992 |
427 | Kostverloren, Zeeheldenbuurt, Badstratenbuurt | 31 mei 2006 | 23 januari 2007 |
439 | Oud Zuid | 27 mei 2009 | n.v.t. (nieuwe Wro) |
442 | Openbaar Vaarwater | 27 januari 2010 | n.v.t. (nieuwe Wro) |
5.3 Toelichting Op De Artikelen
5.3.1 Artikelsgewijze toelichting
Inleidende regels
De artikelen 1 tot en met 3 bevatten achtereenvolgens de in het plan gebruikte begrippen en hun definitie, de wijze waarop moet worden gemeten en de manier van omgaan met uitmetingsverschillen.
Bestemmingsregels
Artikel 4 Verkeer
De bestemming Verkeer omvat meer dan alleen het tracé van de HOV-as. Ook de bestaande sporen en de terreinen van ProRail BV, Railinfratrust BV en NS Vastgoed zijn meegenomen, net als delen van de Paterswoldseweg en het Emmaviaduct. Alle gronden krijgen in dit bestemmingsplan een overkoepelende verkeersbestemming waarbinnen zowel openbaar vervoer over spoor, openbaar vervoer over een busbaan als wegen, fiets- en voetpaden zijn toegestaan. Het bestaande gebouw van ProRail is voorzien van een bouwvlak met een maximaal bebouwingspercentage en een maximale hoogte (overeenkomstig het vorige bestemmingsplan). Er zijn twee dwarsprofielen opgenomen om de maximale breedte van de relevante verkeersstroken vast te leggen, ter bescherming van de omliggende woonbebouwing.
Artikel 5 Water
De bestemming Water omvat het Noord-Willemskanaal ter hoogte van de bestaande spoorweg, de eventuele tweede spoorbrug en de nieuwe brug voor de HOV-as. Alle bruggen zijn geregeld middels een functieaanduiding 'verkeer'.
Algemene regels
Artikel 7
Dit artikel bevat de anti-dubbeltelbepaling. De redactie is conform artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening. Deze bepaling is ervoor om te voorkomen dat dezelfde grond meer dan eens betrokken wordt in een omgevingsvergunningstoets en daarmee meer gebouwd kan worden dan is toegestaan.
Artikel 9
In dit artikel wordt geregeld dat de aanvullende stedenbouwkundige bepalingen uit de Groninger Bouwverordening niet van toepassing zijn. Hetgeen het bestemmingsplan regelt gaat vóór datgene wat op dit gebied door de Bouwverordening wordt geregeld. Daarop is echter op een vijftal punten, die in dit artikel zijn genoemd, een uitzondering gemaakt. Het belangrijkste hierbij is onderdeel d., waarmee de Nota Parkeernormen van de gemeente Groningen voor dit bestemmingsplan van toepassing wordt verklaard.
Artikel 10
Dit artikel bevat enkele afwijkingsbevoegdheden, die op alle bestemmingen in het plangebied van toepassing zijn. Bedoeling van de bepaling is om relatief kleine afwijkingen van het bestemmingsplan toe te staan, zowel qua omvang als qua functie.
Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 11
Dit artikel regelt het overgangsrecht. De redactie is conform de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Artikel 12
Dit artikel bevat de zogenaamde slotregel, die bedoeld is voor een eenduidige vastlegging van de naam van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Participatie
6.1 Participatie
Aan de realisering van de HOV West 3e fase gaat een getrapt besluitvormingsproces vooraf. In ieder stadium vindt participatie plaats.
De gemeenteraad van Groningen heeft op 23 juni 2010 het tracé van de as vastgesteld. Daaraan vooraf is intensief met betrokken partijen gecommuniceerd.
Op 25 juni 2008 zijn de verschillende voorkeurstracés besproken met de wijkraden c.q. vertegenwoordigers van Laanhuizen, de Regentes, Grunobuurt, afvaardiging Koeriersterweg en de Badstratenbuurt. Vervolgens is, na uitwerking van de plannen, het voorkeurstracé exact een jaar later op 25 juni 2009 wederom met genoemde belangenorganisaties inhoudelijk besproken. Hierbij was ook de Zeeheldenbuurt vertegenwoordigd. Uit beide besprekingen is gebleken dat de belangenorganisaties volledig kunnen instemmen met het voorgestelde tracé.
De Grunobuurt en Laanhuizen hebben aandacht gevraagd voor de plannen over de ongelijkvloerse kruising Paterswoldseweg/spoorbaan. Zij vrezen dat door een ongelijkvloerse kruising de bereikbaarheid van beide wijken in het geding komt. Hierover kan nog geen duidelijkheid worden verschaft. Er is aan de buurten toegezegd dat, op het moment er meer duidelijkheid is, zij betrokken zullen worden bij de plan- en besluitvorming.
Het tracévoorstel is besproken met Schuttevaer, de belangenorganisatie voor de beroepsvaart. Ook Schuttevaer stemt in, mits de doorvaart is gegarandeerd c.q. de openstelling van de bruggen goed is geregeld. Dit geldt ook voor de vaarwegbeheerder, de provincie, waarmee het plan inhoudelijk is afgestemd.
ProRail heeft schriftelijk meegedeeld dat het voorgestelde tracé financieel en praktisch gezien de enige (aantrekkelijke) optie is. Daarbij geeft ProRail aan dat bij het bepalen van het tracé van de busbaan en de afzonderlijke brug rekening dient te worden gehouden met de ruimtereservering voor 6 sporen. Er moet ook ruimte worden gereserveerd voor het ombouwen van de overwegen in de Paterswoldseweg en de Peizerweg tot ongelijkvloerse kruisingen, vanwege de voorschriften dat een gelijkvloerse overweg niet meer dan drie sporen mag kruisen. Overigens wordt er van uitgegaan dat zich hierbij voor de HOV-as geen problemen zullen voordoen omdat de verwachting is dat het spoor en de busbaan gelijkvloers zullen blijven en dat het doorgaande verkeer onderdoor gaat via een tunnelbak/verdiepte ligging.
Na de vaststelling van het tracé door de raad is gestart met de nadere uitwerking en met het bestemmingsplantraject. Bij de nadere uitwerking vindt intensief overleg plaats met ProRail omdat een deel van de busbaan over hun gronden wordt aangelegd en omdat de HOV-as consequenties heeft voor het treinverkeer bij de oversteek van het Noord-Willemskanaal en de kruising bij de Paterswoldseweg. ProRail heeft een plan van aanpak gemaakt voor de door hen te nemen maatregelen. Dit plan en hun planning zijn in lijn met de wensen van de gemeente Groningen. Overleg over de voortgang vindt regelmatig plaats.
Met het vierbuurtenoverleg (Laanhuizen, Grunobuurt, Badstratenbuurt en Zeeheldenbuurt) is de nadere uitwerking van het tracé en de voortgang van het bestemmingsplan op 13 oktober 2010 en op 1 februari 2011 besproken. Het overleg spreekt hun tevredenheid uit over de wijze waarop de gemeente de buurten bij het proces betrekt. De afspraak is gemaakt dat - indien één van de partijen het nodig vindt- vervolgoverleg wordt georganiseerd.
6.2 Geen Inspraak
Van de inspraak op grond van de gemeentelijke inspraakverordening wordt bij dit tracé afgezien vanwege het intensieve participatieproces dat heeft plaatsgevonden en nog plaatsvindt.
6.3 Overleg
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp-bestemmingsplan toegezonden aan een aantal (overheids)instanties. De volgende instanties hebben gereageerd:
- Waterschap Noorderzijlvest (16 februari 2011);
- Brandweer Regio Groningen (23 februari 2011);
- Provincie Groningen (23 februari 2011);
- Ministerie van VROM, regio Noord (10 maart 2011);
- Waterschap Hunze en Aa's (16 maart 2011).
De brieven, zijn in het navolgende samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien.
Ad 1. Waterschap Noorderzijlvest d.d. 16 februari 2011
Het waterschap Noorderzijlvest geeft aan dat de locatie deels binnen het beheersgebied van hun waterschap valt. Dit spoort niet met paragraaf 2.1.2 waarin wordt gesteld dat de locatie in het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's valt. Het waterschap Noorderzijlvest ziet dit graag gecorrigeerd in het ontwerp-bestemmingsplan.
In het plan gaat het om een toevoeging van 250m2 aan verhard oppervlak. Aangezien deze toename onder de grens van 750 m2 blijft is geen watercompensatie nodig. Het waterschap Noorderzijlvest gaat akkoord met het bestemmingsplan.
Reactie gemeente:
Het verzoek van het waterschap Noorderzijlvest wordt overgenomen. In paragraaf 2.1.2 wordt toegevoegd dat de locatie deels in het beheersgebied van het waterschap Noorderzijlvest valt (deelgebied 1). Ook is in paragraaf 4.4. opgenomen dat compensatie van extra verhard oppervlak niet nodig is omdat het toe te voegen oppervlak met 250m2 onder de grens van 750m2 blijft.
Mei 2011: In latere instantie is gebleken dat sprake is geweest van een rekenfout. Het gaat om 2500m2 extra verhard oppervlak. Er is daarmee dus wel watercompensatie nodig. Een en ander is, na overleg met het waterschap Noorderzijlvest, aangepast in de waterparagraaf.
Ad 2. Brandweer, regio Groningen d.d. 23 februari 2011
Het bestemmingsplan HOV West fase 3 is beoordeeld in het kader van externe veiligheid, specifiek het groepsrisico. Het plangebied ligt in het invloedsgebied van het spoortracé Onnen-Groningen-Sauwerd. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over dit tracé veroorzaakt een overschrijding van het groepsrisico. Door de realisatie van de HOV-as neemt het groepsrisico echter niet of nauwelijks toe. Daarnaast heeft het bestemmingsplan HOV West fase 3 geen negatieve gevolgen voor de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid, zoals bedoeld in het kader van externe veiligheid. Daarom volgt over deze aspecten geen nader advies vanuit de regionale brandweer. De Milieudienst van de gemeente Groningen heeft dit reeds verwerkt in de externe veiligheidsparagraaf en in de bijbehorende veiligheidsstudie.
Reactie gemeente:
De reactie van de brandweer is voor kennisgeving aangenomen. De genoemde veiligheidsstudie is als bijlage bij het ontwerp-bestemmingsplan gevoegd en de externe veiligheidsparagraaf is in dit ontwerp aangevuld met de resultaten van die studie.
Ad 3. Provincie Groningen d.d. 23 februari 2011
Het bestemmingsplan HOV West fase 3 geeft de provincie Groningen aanleiding tot het maken van een opmerking over de aanleg van een nieuwe brug over het Noord-Willemskanaal. Ten noorden van de geplande brug bevindt zich een spoorbrug en een fietsbrug. Het Noord-Willemskanaal is een scheepvaartroute. Op dit moment wordt onderzocht wat de doorvaartbreedte van de nieuwe brug moet zijn. In dit verband vindt eveneens overleg met de gemeentelijke ambtelijke dienst RO/EZ plaats. De nieuwe brug moet een zodanige doorvaartbreedte krijgen, dat een veilige en vlotte doorvaart van schepen door de huidige spoor- en fietsbrug wordt gegarandeerd.
Reactie gemeente:
De reactie van de provincie Groningen is voor kennisgeving aangenomen. Er vindt regelmatig overleg plaats met de heer Eit Bakker van de provincie Groningen over de doorvaartbreedte van de nieuwe brug.
Ad 4. VROM-Inspectie d.d. 10 maart 2011
De VROM-Inspectie refereert aan de brief van 26 mei 2009 aan alle colleges van burgemeester en wethouders waarin de minister van VROM heeft aangegeven over welke nationale belangen uit de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid (RNRB, TK 2007-2008, 31500 nr.1) gemeenten altijd overleg moeten voeren met het Rijk. Gemeenten verzoeken zelf de afzonderlijke rijksdiensten om advies. De VROM-Inspectie coordineert de rijksreactie over onder meer voorontwerp-bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan HOV West fase 3 geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen, gelet op de nationale belangen zoals verwoord in de RNRB.
Reactie gemeente:
De opmerking van de VROM-Inspectie wordt voor kennisgeving aangenomen.
Ad 5. Waterschap Hunze en Aa's d.d. 16 maart 2011
Het waterschap Hunze en Aa's geeft aan dat het plangebied tot en met de westelijke insteek van het Noord-Willemskanaal binnen het beheersgebied van het waterschap Noorderzijlvest valt.
Binnen de bestemming Verkeersdoeleinden ligt direct langs het Noord-Willemskanaal (boezemwater) een strook met de functie boezemkade van het waterschap Hunze en Aa's. Aan deze kade is in het plan niet de bestemmingsomschrijving 'kade' in de planvoorschriften en plantoelichting gegeven.
Langs dijken en boezemkaden gelden verder beschermingszones (5 meter) in het kader van de waterschapskeur (in dit geval met een keurhoogte van 2 meter NAP). Vanuit de keur rusten hier ruimtelijke beperkingen op. Vanwege het belang van de kade voor de bescherming van het achterliggende gebied tegen overstroming dient deze medebestemming in de bestemmingsomschrijving opgenomen te worden. Als er in de kade of de beschermingszone werkzaamheden worden uitgevoerd dan is daarvoor een watervergunning nodig. Het waterschap Hunze en Aa's verzoekt voor een strook met een breedte van 5 meter in het bestemmingsplan op te nemen.
Reactie gemeente:
Het verzoek van het waterschap Hunze en Aa's wordt overgenomen. In paragraaf 2.1.2 is toegevoegd dat de locatie deels in het beheersgebied van het waterschap Noorderzijlvest valt. Aan de bestemming Verkeersdoeleinden is de functie 'kade' toegevoegd.
Naar aanleiding van de overlegreacties op het voorontwerp-bestemmingsplan is het verzoek van het waterschap Noorderzijlvest overgenomen door in paragraaf 2.1.2 toe te voegen dat de locatie deels in het beheersgebied van het waterschap Noorderzijlvest valt (deelgebied 1). Ook is in paragraaf 4.4. opgenomen dat compensatie van extra verhard oppervlak niet nodig is omdat het toe te voegen oppervlak met 250m2 onder de grens van 750m2 blijft. Verder is de door de brandweer genoemde veiligheidsstudie als bijlage bij het ontwerp-bestemmingsplan gevoegd en is de
externe veiligheidsparagraaf in dit ontwerp-bestemmingsplan aangevuld met de resultaten van die studie. Ook is in de plantoelichting toegevoegd dat het Noord-Willemskanaal onderdeel is van het boezemsysteem van het waterschap Hunze en Aa's en dat direct langs dit boezemwater een strook met de functie boezemwater ligt. Aangegeven is dat langs deze boezemkade een beschermingszone in het kader van de waterschapskeur met ruimtelijke beperkingen geldt en dat vanwege het belang van deze kade voor de bescherming van het achterliggende gebied tegen overstroming de medebestemming kaden binnen de bestemming Verkeer expliciet is opgenomen in de bestemmingsomschrijving. Bij werkzaamheden in de kade of in de beschermingszone van 5 meter zal de keur uiteraard in acht worden genomen.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid / Exploitatie
Uit de exploitatiebegroting komt naar voren dat er een sluitende begroting kan worden gepresenteerd. De te plegen investeringen zijn te financieren met behulp van eigen vastgestelde gemeentelijke bijdragen en aanvullende (beschikte) subsidies / bijdragen. Deze aanvullende (beschikte) subsidies / bijdragen betreffen een subsidie Quick-win (2e ronde van het Rijk), een bijdrage vanuit de Regiofonds en een bijdrage vanuit Brede Doeluitkeringen (BDU).