Europapark, herziening 2015
Bestemmingsplan - gemeente Groningen
Vastgesteld op 20-04-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Europapark, herziening 2015 met identificatienummer NL.IMRO.0014.BP560Europapherz15-vg01 van de gemeente Groningen.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0014.BP560Europapherz15-vg01met de bijbehorende regels.
1.3 verbeelding:
de verbeelding van het uitwerkingsplan Europapark, herziening 2015, met het identificatienummer NL.IMRO.0014.BP560Europapherz15-vg01.
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aanduidingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.8 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.9 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.10 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.
1.11 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.12 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.13 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.14 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.15 additionele voorzieningen:
voorzieningen, die een onderdeel vormen van en ondergeschikt zijn aan een bestemming of functie.
1.16 archeologische waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten.
1.17 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.18 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.19 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.20 dove gevel/voorzetgevel:
een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
1.21 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.
1.22 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.23 geluidsgevoelige objecten:
woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en elk ander gebouw waar gedurende een langere periode van de dag mensen verblijven.
1.24 geluidszoneringplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.
1.25 hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige obejcten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.26 horecabedrijf:
een bedrijf of instelling, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.
1.27 horeca - 1:
horecabedrijven gericht op het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet-alcoholische dranken zoals cafetaria's, snackbars, lunchrooms, grillrooms, shoarmazaken, broodjeszaken en daarmee vergelijkbare horecabedrijven.
1.28 horeca - 2:
horecabedrijven gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken, zoals restaurants, bistro's en daarmee vergelijkbare horecabedrijven.
1.29 horeca - 3:
horecabedrijven gericht op het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel daaraan ondergeschikt het verstrekken van etenswaren of maaltijden voor gebruik ter plaatse, zoals (eet)café's, met uitzondering van discotheken en nachtclubs.
1.30 horeca - 4:
horecabedrijven gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van overwegend electrisch versterkte muziek of het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen, zoals discotheken, alsmede horecabedrijven gericht op het verstrekken van dranken en kleine etenswaren voor gebruik ter plaatse, ook tussen 02.00 en 06.00 uur, zoals nachtclubs en automatieken.
1.31 horeca - 5:
horecabedrijven gericht op het verstrekken van logies met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden of dranken voor gebruik ter plaatse, zoals hotels en pensions.
1.32 kantoor:
een ruimte die dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige, financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening - niet zijnde detailhandel - al dan niet met een publiekgerichte baliefunctie.
1.33 maatschappelijke dienstverlening:
het geheel van diensten die de overheden aan hun burgers leveren, alsmede het verlenen van maatschappelijke diensten, medische dienstverlening, psychosociale zorg, onderwijs, kinderdagopvang, sociaal-culturele voorzieningen, voorzieningen van levensbeschouwelijke aard, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en speelterreinen, evenwel met uitzondering van een seksinrichting.
1.34 peil:
- a. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of een tuin grenst: de hoogte van die weg of tuin ter plaatse van de hoofdtoegang van het gebouw;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.35 plangebied 'Europapark':
het gebied begrepen in het bestemmingsplan 'Europapark 2013', vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van Groningen van 25 september 2013, nummer 6k, en vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0014.BP527Europapar2013-vg01.
1.36 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
1.37 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.38 standplaats voor straathandel:
het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel aanbieden van diensten:
a. gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel;
b. door anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of af te leveren.
1.39 standplaats voor een woonwagen:
een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.
1.40 stralingsgevoelige objecten:
woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen met de daarbij behorende erven.
1.41 voorkeursgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.42 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.43 woonschip:
een schip uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebruikt of tot woning bestemd.
1.44 woonwagen:
voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
1.45 zakelijke dienstverlening:
het verlenen van diensten, al dan niet in een kantoorgebouw, op administratief, financieel en juridisch gebied, alsmede op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie, de verhuur en handel in onroerend goed, architecten-, onderzoeks-, marketing-, uitzend- en beveiligingsbureaus en daarmee naar de aard vergelijkbare vormen van dienstverlening.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 lengte, breedte en diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevelvlakken en / of de buitenkant dakoverstek en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsmuren.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 horizontale diepte van een gebouw:
de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel.
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
Artikel 3 Uitmetingsverschillen
Voor zover op de kaart niet anders is aangegeven, wordt de vaststelling van afmetingen bepaald door middel van meting op de kaart, met dien verstande dat:
- a. de maatbepaling tot op 1 meter nauwkeurig geschiedt, en
- b. de maat van de openbare ruimte wordt berekend naar de ter plaatse geldende werkelijke situatie, behoudens indien de grenslijn van de bebouwing niet in de bestaande voorgevellijn is geprojecteerd.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 4 Gemengd
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven als bedoeld in de categorieën 1 tot en met 3.2 van de bij dit plan behorende 'Staat van bedrijfsactiviteiten', met uitzondering van geluidszoneringplichtige en risicovolle inrichtingen;
- b. kantoren;
- c. zakelijke dienstverlening;
- d. maatschappelijke dienstverlening, met uitzondering van:
- 1. onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd uitgesloten - 1'
- 2. overige geluidsgevoelige objecten ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van gemengd uitgesloten - 1' en 'specifieke vorm van gemengd uitgesloten - 2;
- e. sport;
- f. cultuur en ontspanning;
- g. horecabedrijven in de categorieën horeca - 1, horeca - 2 en horeca - 3, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan in rechtstreeks verband met en ondergeschikt aan de onder a tot en met f bedoelde functies;
- h. wegen, voet- en fietspaden;
- i. al dan niet gebouwde parkeervoorzieningen;
- j. groenvoorzieningen;
- k. water;
- l. additionele voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a. de woonsituatie;
b. het straat- en bebouwingsbeeld;
c. de verkeersveiligheid;
d. de sociale veiligheid;
e. de milieusituatie;
f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. sublid 4.2.2, onder a, voor het overschrijden van de bouwgrenzen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone-afwijkingsgebied';
- b. sublid 4.2.2, onder b, voor het overschrijden van de maximum-bouwhoogte met ten hoogste 4 meter.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met een bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, behorende tot een andere categorie dan die welke volgens subid 4.1, onder a, zijn toegestaan;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
- d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd uitgesloten - 1'
- e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van overige geluidsgevoelige objecten ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van gemengd uitgesloten - 1' en 'specifieke vorm van gemengd uitgesloten - 2';
- f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
- g. het gebruik van gronden en bouwwerken voor horecabedrijven anders dan op grond van sublid 4.1, onder g, is toegestaan.
- h. het gebruik van gronden voor bewoning;
- i. het gebruik van gronden ten behoeve van ligplaatsen voor woon- en bedrijfsschepen.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 4.1, onder a, juncto lid 4.5, onder a, ten behoeve van de vestiging van bedrijven, die in de Staat van bedrijfsactiviteiten zijn opgenomen in een hogere dan de aldaar genoemde categorieën, maar naar hun aard en invloed op de omgeving kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven, die voorkomen in de in lid 4.1, onder a, genoemde categorieën, mits het niet betreft geluidszoneringsplichtige of risicovolle inrichtingen;
- b. lid 4.1, onder a, juncto lid 4.5, onder a, ten behoeve van de vestiging van bedrijven, die niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten zijn opgenomen, maar naar hun aard en invloed op de omgeving kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven, die voorkomen in de in lid 4.1, onder a, genoemde categorieën, mits het niet betreft geluidszoneringsplichtige of risicovolle inrichtingen;
- c. lid 4.1, onder d, en lid 4.5, onder d en e, ten behoeve van:
- 1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor onderwijsgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd uitgesloten - 1' ,
- 2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor geluidsgevoelige objecten anders dan bedoeld onder 1, niet zijnde woningen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd uitgesloten - 2',
mits:
- de geluidsbelasting vanwege de wegen, het gezoneerde industrieterrein of de spoorweg van de gevel van geluidsgevoelige objecten niet meer bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde of de door burgemeester en wethouders vastgestelde hogere grenswaarde, of
- voor zover de geluidsbelasting hoger is dan de wettelijk ten hoogste toelaatbare waarde, de gevels als dove gevel worden uitgevoerd.
4.7 Voorwaarden voor afwijken
- a. Afwijken van de regels met toepassing van de leden 4.4 en 4.6 is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- b. Aan het bepaalde in lid 4.6, onder a en b, wordt geen toepassing gegeven dan nadat een advies van een onafhankelijke deskundige op het gebied van het milieu is ingewonnen.
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, bermen en beplantingen;
- b. waterlopen en waterpartijen;
- c. ecologische voorzieningen;
- d. verblijfsgebied, voet- en fietspaden;
- e. sport en recreatieve voorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. additionele voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. sublid 5.2.1 voor het bouwen van gebouwen ten dienste van de bestemming, zoals gebouwen voor onderhoud en beheer of voor recreatief (mede)gebruik van de in lid 5.1 bedoelde gronden, daaronder mede begrepen dierenverblijven, mits de oppervlakte per gebouw maximaal 50 m²en de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;
- b. sublid 5.2.2 met ten hoogste 4 meter.
5.4 Voorwaarden voor afwijken
Afwijken van de regels met toepassing van lid 5.3 is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. de woonsituatie;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de milieusituatie;
- f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 6 Verkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, voet- en fietspaden;
- b. parkeervoorzieningen;
- c. bermen, taluds, groenvoorzieningen en waterlopen;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. additionele voorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 7 Leiding - Hoogspanning
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van ondergrondse hoogspanningsleidingen.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 7.2.1 ten behoeve van de bouw van in de andere bestemming(en) genoemde bouwwerken geen gebouw zijnde, na voorafgaand schriftelijk advies van de betreffende leidingbeheerder en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de hoogspanningsleiding.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Waarde - Archeologie 2
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
8.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken met een grotere oppervlakte dan 200 m2 en een grotere diepte dan 2 meter beneden maaiveld, waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, geldt dat deze uitsluitend mogen worden gebouwd nadat de aanvrager een archeologisch rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Indien archeologische waarden worden aangetroffen, dient een advies te worden ingewonnen ten aanzien van de voorgenomen werken bij een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' van de verbeelding te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 9 Waterstaat - Waterkering
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor waterkering.
9.2 Bouwregels
Er zijn wat de bebouwing betreft, in afwijking van de bepalingen bij de andere voorkomende bestemming(en), uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan ten behoeve van waterkering.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 ten behoeve van de bouw van bouwwerken overeenkomstig de regels van de andere bij dit plan aangewezen bestemmingen, mits geen onevenredig afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de waterkering en voorafgaand overleg met de waterbeheerder heeft plaatsgevonden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
11.1 Geluidzone - industrie
11.2 Magneetveldzone
Artikel 12 Algemene Bouwregels
12.1 Parkeren
- a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of verbouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat ten behoeve van de betreffende functie in voldoende mate is voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's en/of ruimte voor het laden of lossen van goederen in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
- b. Burgemeester en wethouders beoordelen de vraag of in voldoende mate is voorzien in parkeer- of stallingsruime voor auto's aan de hand van de door hen vastgestelde beleidsregels, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning
- c. In afwijking van het bepaalde onder a mag ook in parkeer- of stallingsruime voor auto's worden voorzien in een collectieve parkeervoorziening in het plangebied 'Europapark'.
12.2 Ruimte tussen bouwwerken
De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:
- a. vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven minder dan 1 meter breed zijn;
- b. niet toegankelijk zijn.
12.3 Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 12.1, onder a:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
- b. lid 12.2, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.
12.4 Voorwaarden voor afwijken
Afwijken van de regels met toepassing van lid 12.3, onder a, is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het woon- en leefmilieu;
- b. de parkeersituatie;
- c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met een bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van een seksinrichting;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de opslag van aan hun gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen, werktuigen of machines of onderdelen daarvan, verpakkingsmaterialen, schroot- en afbraak- en bouwmaterialen, bagger en grondspecie, afval, puin, grind of brandstoffen, anders dan in verband met het normale onderhoud of ter verwezenlijking van de bestemming;
- c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van een automaten/amusementshal;
- d. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor standplaatsen voor woonwagens.
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
14.1 Afwijkingsbevoegdheid
Voor zover zulks niet op grond van een andere bepaling van de regels kan worden toegestaan, kunnen burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan:
- a. van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot maximaal 10% van die maten, afmetingen en percentages en/of van de bij recht in de regels en/of op de plankaart gegeven maten en afmetingen tot maximaal 1 meter;
- b. voor aanpassing in geringe mate van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. voor overschrijding van de bouw- en/of maatvoeringsgrenzen:
1. indien een meetverschil of de situatie ter plekke daartoe aanleiding geeft;
2. ten behoeve van stoepen, toegangen, portieken, hellingbanen, buitentrappen, terrassen, erkers, balkons, luifels, hijsinrichtingen, lift- en trappenhuizen alsmede naar de aard vergelijkbare delen van bouwwerken; - d. voor overschrijding van de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en buitentrappen, mits:
1. de oppervlakte van de vergroting maximaal 25 m² bedraagt;
2. deze bouwhoogte met maximaal 25% wordt overschreden; - e. voor het oprichten van kleine, niet voor bewoning bestemde, gebouwtjes voor zakelijke doeleinden, zoals kiosken en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, met een maximale inhoud van 50 m3;
- f. voor het oprichten van bouwwerken van openbaar nut, zoals abri's, telefooncellen, transformatorhuisjes, gasreduceerstations en daarmee gelijk te stellen bouwwerken met een maximale inhoud van 200 m3;
- g. voor het oprichten van containers voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen, als bedoeld in artikel 1.1., eerste lid, Wet milieubeheer, met een maximale inhoud van 200 m3, met dien verstande dat voor ondergrondse containers geen maatvoeringsbeperkingen gelden;
- h. voor het realiseren van voorzieningen ten behoeve van de verkeers- en waterinfrastructuur;
- i. voor het bouwen van een collector voor warmteopwekking of een paneel voor elektriciteitsopwekking op een dak van een bouwwerk;
- j. voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals vlaggenmasten, reclame-uitingen tot een maximale hoogte van 6 meter, gedenktekens, beeldhouwwerken en andere kunstuitingen;
- k. voor het innemen van een standplaats voor straathandel;
- l. voor het oprichten van geluidwerende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 4 meter;
- m. voor overschrijding van de toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 meter vanaf peil, met dien verstande dat voor reclame-uitingen een maximale hoogte van 6 meter geldt;
- n. voor overschrijding van de toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, tot maximaal 40 meter vanaf peil.
14.2 Voorwaarden voor afwijken
Afwijken van de regels met toepassing van lid 14.1 is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de woonsituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de milieusituatie;
- f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Europapark, herziening 2015.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Noorderpoort en de gemeente Groningen hebben de intentie om samen een nieuw sportcentrum te bouwen op het Europapark. Dit nieuwe complex wordt gerealiseerd aan het Helperpark, tussen het kantoorverzamelgebouw naast de Mediacentrale (voormalig administratiekantoor) en het voormalig stamspoor. Dit terrein was tot voor kort in gebruik als oefenveld bij FC Groningen. Het sportcentrum bestaat uit een sporthal, een gymlokaal, een dojo voor de vechtsporten, een danszaal en onderwijsfaciliteiten. De buitenruimte rondom het sportcentrum wordt met allerlei sportfaciliteiten ingericht die zullen worden gebruikt voor het onderwijs, maar ook door de bewoners van de omliggende wijken en de werknemers en bewoners op het Europapark zelf.
De beoogde locatie heeft in het bestemmingsplan Europapark 2013, vastgesteld door de gemeenteraad op 25 september 2013, de bestemming 'Gemengd - 4'. Deze bestemming laat de beoogde functie en bebouwing toe. De bestemming dient op grond van de planregels te worden uitgewerkt.
De uit te werken bestemming omvat, behalve de locatie van het nieuwe sportcentrum, onder meer terrein ten oosten van het voormalig stamspoor. De gemeente streeft ernaar om deze locatie binnen afzienbare termijn tot ontwikkeling te brengen. Daarom is het wenselijk dat ook hiervoor over een directe bouwtitel kan worden beschikt.
De uitwerkingsregels van het moederplan maken echter de gewenste verkaveling niet mogelijk. Dat plan gaat uit van de inrichting van een groene oever langs het Oude Winschoterdiep (het Helperpark). Met het oog daarop schrijven de uitwerkingsregels voor dat het uitwerkingsplan ter plaatse dient te voorzien in een parkzone. Daarbij dient ten minste 20% van het bestemmingsvlak te worden ingericht voor groenvoorzieningen met de bijbehorende voet- en fietspaden. Voorts mogen binnen een strook van minimaal 15 meter gemeten uit de oeverlijn van het Oude Winschoterdiep geen gebouwen worden gebouwd.
In de stedenbouwkundige visie voor het Europapark loopt de groene oever door van de Boumaboulevard tot aan het voormalige stamspoor. De plannen voorzien niet in een voortzetting van de parkzone voorbij het stamspoor. Reservering van ruimte hiervoor is binnen dit plandeel dan ook niet noodzakelijk. De gemeente wil daarom de mogelijkheid openhouden om dichterbij de oever te kunnen bouwen. Hiervoor dient het bestemmingsplan te worden herzien.
1.2 Begrenzing Plangebied
Het bestemmingsplan omvat globaalhet gebied gelegen tussen de Mediacentrale, het Helperpark – de Duinkerkenstraat, het Oude Winschoterdiep en het bedrijventerrein Winschoterdiep.
Op onderstaande afbeelding is het plangebied weergegeven.
Plangebied
Hoofdstuk 2 De Beoogde Ontwikkeling
2.1 Stedenbouwkundig Concept
Het voorliggende bestemmingsplan is een wijziging van een deel van het bestemmingsplan 'Europapark 2013'. Dit gedeelte bestaat uit het zuidelijke deel van het Helperpark.
Momenteel is het gebied een onvoltooid park met restanten van een verhoogd aangelegd voetbalveld, spontane begroeiing, een fietspad, een smalle weg (het voormalig stamspoor) en een ecologische zone met uittreedplaats naar het Oude Winschoterdiep en wat braakliggende terreinen. Op een deel van het voormalige voetbalveld wordt een sportcentrum ontwikkeld. Aan de plannen hiervoor wordt momenteel gewerkt.
Het sportcentrum bestaat uit een een sporthal met voorzieningen voor diverse sporten en onderwijsfaciliteiten. Achter het gebouw komt een multicourt die ook voor openbaar gebruik toegankelijk is. Deze multicourt zal zoveel mogelijk binnen het bouwvlak worden gesitueerd om het open karakter van het park te behouden.
Het sportcentrum wordt ontsloten vanaf het Helperpark. Het parkeren wordt voor een deel op maaiveld opgelost op het terrein tussen het sportcentrum, de Mediacentrale en het bijbehorende administratiekantoor. Op dit terrein is in het huidige bestemmingsplan 'Europapark 2013' ook nog een kavel voorzien voor een kantoor- en/of woongebouw.
Langs het Oude Winschoterdiep wordt een parkzone ingericht: het Helperpark. In het park zullen meerdere sporttoestellen komen die zowel door de school als openbaar gebruikt kunnen worden. In het park komen geen gebouwen. Publieksgerichte functies bevinden zich in de bouwvlakken langs het park. Het park wordt een glooiend groen landschap met een slinger erdoorheen van ecologische beplanting. In het park is en blijft een fietspad.
De parkzone eindigt bij het voormalig stamspoor. Het stamspoor is ingericht als een weg voor bestemmingsverkeer, die de parkeergarage van de woontorens Stoker en Brander en de kavels aan de oostzijde van het plangebied ontsluit. Daarnaast fungeert het stamspoor als fiets- en voetgangersroute richting Euroborg-zuidoostzijde en verder onder de A7 door in noordelijke richting.
Het gebied aan de oostzijde van het voormalig stamspoor wordt ingericht voor bedrijven en kantoren. Dit vanwege de ligging binnen de geluidscontouren van de bedrijven aan de overzijde van het Oude Winschoterdiep. Het wordt een zichtlocatie op de kop van de nieuwe Helperzoomtunnel en dus belangrijk voor de uitstraling van het Europapark. De ontsluiting van de kavels gebeurt vanaf de Duinkerkenstraat in het verlengde van de Helperzoomtunnel en vanaf het stamspoor. Met deze ontsluitingsstructuren kunnen de bouwvlakken ook in kleinere kavels worden opgedeeld. De bebouwing heeft een representatieve voorkant naar de ontsluitingsstraat. Een en ander hangt ook af van de schaal van het programma. De ontsluitingsstraat gaat langs het water over in een voetgangersroute richting het Helperpark.
Bij het meest oostelijk gelegen bouwvlak kan via een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid een mogelijkheid worden geboden om tot aan het water te bouwen. Of deze afwijking wordt toegestaan hangt af van de kwaliteit die het plan voor de omgeving en de meerwaarde voor de bouwontwikkeling. Op zich is hier een voetpad langs het water niet meer nodig omdat de aanpalende kavels ten oosten geen openbare grond zijn.
2.2 Parkeren
De gemeente heeft gebiedsspecifiek parkeerbeleid voor het Europapark opgesteld. Dit beleid is vastgelegd in het 'Gebiedsconcept parkeren'. Dit beleid houdt in dat de gebruikers van bijvoorbeeld kantoren zoveel mogelijk gestimuleerd worden om op eigen terrein, in de gemeentelijke parkeergarage in de Euroborg (P1) of op een andere collectieve parkeerplaats in het gebied te parkeren. Daarmee wordt het parkeren zoveel mogelijk op gebiedsniveau opgelost, zodat er een gesloten parkeerbalans ontstaat.
Het parkeren op eigen terrein is op het Europapark niet de enige parkeeroplossing, zoals dat volgens de Beleidsregels Parkeernormen 2012 het uitgangspunt is. Er is expliciet de ruimte voor oplossingen in (bestaande) collectieve gebouwde voorzieningen. De inzet is een optimale benutting van eigen parkeermogelijkheden en van mogelijkheden in gebouwde, bestaande collectieve parkeer- voorzieningen (onder andere de gemeentelijke parkeergarage in de Euroborg, genaamd P1, en de parkeergarage onder het gemeentelijk klantcontactcentrum aan het Harm Buiterplein). De bouwer krijgt dus de keuze tussen òf parkeren op eigen terrein òf parkeren in een gebouwde openbare gelegenheid (op loopafstand). Bij parkeren in een gebouwde openbare parkeergelegenheid koopt de bouwer ruimte in de openbare parkeergelegenheid.
De gemeentelijke parkeergarage P1 kent momenteel onderbezetting. Door het parkeren in deze parkeervoorzieningen in financiële zin qua tariefstelling concurrerend te maken ten opzichte van een investering in een parkeervoorziening op eigen terrein, wordt gestimuleerd dat personeel en bezoekers ervoor kiezen in P1 te gaan parkeren.
Met de ontwikkelaars/investeerders, die ervoor kiezen het parkeren op eigen terrein op te lossen, zal een contract worden opgesteld dat inhoudt dat deze parkeerplaatsen bij de thuiswedstrijden van FC Groningen door de gemeente kunnen worden ingezet om het parkeren te reguleren. Zo genereert het parkeren in de Euroborg meer inkomsten voor het gemeentelijk parkeerbedrijf en daarnaast zal in het kantorenpark minder grond hoeven te worden uitgegeven voor parkeren. Deze grond kan dan worden uitgegeven voor bebouwing en/of groen.
Hoofdstuk 3 Randvoorwaarden / Omgevingsaspecten
3.1 Archeologie
Inleiding
In 1992 is door Nederland het Verdrag van Valletta ondertekend, ook wel 'Verdrag van Malta' genoemd. Het Verdrag van Malta is wettelijk vertaald in een ingrijpende wijziging van de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten, zoals de Ontgrondingenwet en de Woningwet. Hierin wordt de verantwoordelijkheid voor een goede omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden bij de gemeenten gelegd. De bescherming van die waarden dient te worden meegenomen in de ruimtelijke ordening, dat wil zeggen de bestemmingsplannen.
Elk bestemmingsplan dient daarom vanaf 1 september 2007 een paragraaf archeologie te bevatten, waarin wordt aangegeven welke archeologische waarden in het plan aanwezig, dan wel te verwachten zijn. Daarnaast dient het bestemmingsplan voorschriften te bevatten om eventueel aanwezige archeologische waarden te beschermen. Daarin kan in het belang van de archeologische monumentenzorg een omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten verplicht worden gesteld en worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouw- of aanlegactiviteiten een archeologisch onderzoeksrapport dient over te leggen. Daarmee wordt de aanvrager van een dergelijke vergunning verantwoordelijk voor het behoud van archeologisch erfgoed. De Monumentenwet 1988 en dit bestemmingsplan beschrijven vervolgens de procedure.
Verwachtingswaarden op de Hondsrug
Het bestemmingsplan ligt op de oostelijke afgedekte flank van de Hondsrug. Vanaf de steentijden tot ongeveer het begin van de jaartelling (late ijzertijd) is dit gebied geschikt geweest als plek voor kampementen (met name de oude en midden steentijd), boerenerven en akkers (daterend uit de late steentijd, bronstijd en ijzertijd).
Omdat op de dieper gelegen delen van de Hondsrug ook dergelijke nederzettingen kunnen worden verwacht, is er op terreinen met boven beschreven hoge archeologische verwachting archeologisch vooronderzoek verricht. In opdracht van de gemeente Groningen heeft ingenieursbureau Oranjewoud in het gebied een bureau- en booronderzoek uitgevoerd, waarbij vooral naar intactheid en bodemopbouw in het gebied werd gekeken.
De resultaten van het booronderzoek wezen uit dat de flank van de Hondsrug binnen het plangebied op enige diepte (vanaf 2,5 meter beneden maaiveld) intact aanwezig is. Dit dekzand wordt afgedekt door een dikke laag veen en dit veen wordt weer afgedekt door kleilagen. Op basis van het vooronderzoek kan worden gesteld dat hier een langzaam verdrinkend pleistoceen landschap aanwezig is geweest. Eventueel aanwezige nederzettingsresten kunnen hier goed geconserveerd aanwezig zijn gebleven. Hierom is in het bestemmingsplan aan deze gebieden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' gegeven, waaraan regels zijn verbonden die bij bodemingrepen archeologisch onderzoek voorschrijven. Omdat deze resten zich diep onder het maaiveld bevinden, zijn echter bodemingrepen tot een diepte van twee meter beneden maaiveld van deze verplichting vrijgesteld.
Conclusie
Op grond van eerder uitgevoerd onderzoek kan worden geconcludeerd dat er in het plangebied een hoge kans is op archeologische sporen en vondsten. Door middel van een archeologische dubbelbestemming en nog uit te voeren archeologisch onderzoek zijn deze belangen veiliggesteld. De archeologische waarden staan dan naar verwachting ook niet aan de uitvoering van het plan in de weg.
3.2 Groen
Op basis van een quick scan zijn de kansen en risico's in beeld gebracht voor het groen in het plangebied. Het groen bestaat uit bossages langs het Oude Winschoterdiep en vrijstaande bomen langs het voormalige stamspoor. In het plangebied komen geen (potentieel) monumentale bomen voor.
Het groenbeleid is vastgelegd in de groenstructuurvisie 'Groene pepers'. Hierin is aangegeven dat de gemeente Groningen het basisgroen wil behouden en versterken. De houtopstanden ten westen van het voormalige stamspoor en langs het Oude Winschoterdiep noordwestelijk van het stamspoor vormen een onderdeel van de bomenhoofdstructuur, zoals vastgelegd in de bomenstructuurvisie 'Sterke Stammen' (zie onderstaande afbeelding). Ze behoren daarmee tot de basisgroenstructuur.
Fragment uit bomenstructuurvisie 'Sterke Stammen'
De basisgroenstructuur heeft in het bestemmingsplan de bestemming 'Groen' gekregen. Dit biedt bescherming en mogelijkheden voor ontwikkeling van groen, onder meer door de inrichting van een parkzone langs het Oude Winschoterdiep.
Daarnaast worden houtopstanden beschermd door de Algemene Plaatselijke Verordening Groningen 2009 (APVG). Hierin is een omgevingsvergunning vereist voor het vellen van houtopstand. Volgens de APVG verleent het bevoegd gezag deze omgevingsvergunning in beginsel niet anders dan na een zorgvuldige belangenafweging op basis van de criteria 'waardering', 'overlast', 'kwaliteit' en 'dringende redenen'. Deze criteria zijn in de beleidsregels uitgewerkt.
Volgens de beleidsregels wordt als dringende reden onder andere beschouwd een ruimtelijke ontwikkeling. Onder een ruimtelijke ontwikkeling wordt afgaande op de definitie in de beleidsregels onder meer verstaan de aanleg van wegen, bedrijventerreinen, havens en woonwijken. Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient op grond van de beleidsregels de aanvrager van een omgevingsvergunning een door burgemeester en wethouders vastgestelde Boom Effect Analyse (BEA) bij te voegen. De beleidsregels bevatten eisen waaraan de BEA moet voldoen. De BEA vormt de motivering voor de te verlenen omgevingsvergunning voor de kapactiviteit. Is sprake van een bouwplan waarvoor de omgevingsvergunning-bouwactiviteit met direct recht kan worden verleend, dan vormt dit de motivering voor de toestemming voor de kapactiviteit en is geen BEA vereist.
Conclusie
De groenbelangen vormen geen beletsel voor het bestemmingsplan.
3.3 Ecologie
Ecologische Groenstructuur
Europapark is volop in ontwikkeling. De bestaande groenzone langs het oude stamspoor is hierdoor ecologisch de belangrijkste oost-westverbinding tussen Helperzoom en Bornholmstraat geworden. De kwaliteit bestaat uit een relatief schrale bodem en de verschillende biotopen water, zachte oever, grasland, struiken en bomen. De nieuwe weg Helperpark en het oude Winschoterdiep zijn reeds van faunapassages voorzien om de kwaliteit van deze verbinding te versterken.
De zone aan de westzijde langs het oude Winschoterdiep doorlopend tot aan het Helperdiep is aangewezen als te ontwikkelen verbindingszone. Dit gebied wordt onderdeel van het nieuwe Helperpark. Al deze zone's zijn opgenomen als basisgroen in de groenstructuurvisie 'Groene pepers' en de Stedelijke Ecologische Structuur (2014).
Huidige natuurwaarden
Na het verdwijnen van de elektriciteitscentrale is het gebied snel getransformeerd. Stille, ruige en ruderale terreinen hebben plaats gemaakt voor intensief stedelijk gebied. In de ecologische. verbindingszone zijn die voormalige natuurwaarden nu nog terug te vinden. Op de wateren en langs de oevers kunnen soorten als aalscholver, fuut, meerkoet, blauwe reiger en de zeldzame visdief worden aangetroffen. IJsvogels broeden lokaal in oevers. Water- en meervleermuizen foerageren eveneens boven het water. In struwelen en ruigten vinden allerlei zangvogels als fitis, grasmus, rietgors, zwartkop, kleine karekiet maar ook een soort als grote bonte specht een geschikt biotoop. Sloten kenmerken zich lokaal nog door kwaliteitssoorten als waterviolier. Voorts is hier de zeldzame en beschermingswaardige witte munt aangetroffen.
In schrale bermen vinden we waardevolle en soms beschermde soorten. Hiertoe behoren onder andere teunisbloem, sint-janskruid, grasklokje en schermhavikskruid.
Grondgebonden zoogdieren in dit gebied zijn bunzing, wezel, egel, bosmuis en rosse woelmuis. Het voormalige spoorviaduct met de Europaweg vormt een belangrijke en beschermde vliegroute voor de dwergvleermuis.
Ontwikkeling ecologische potenties
Bij de inrichting van het gebied verdient ontwikkeling en het behoud van de ecologische zones langs het Oude Winschoterdiep en het stamspoor aandacht.
Mogelijkheden moeten worden benut om het Helperpark ook ecologische kwaliteiten mee te geven, bijvoorbeeld door een ijsvogelwand aan te leggen. Ontwerp en inrichting dienen te worden afgestemd op de uitgangspunten in de nota 'Uitwerking doelsoortenbeleid voor Deelgebied Zuid' (november 2005).
Verder liggen er kansen in het gebied door vergroening en verduurzaming van bedrijfspanden, bijvoorbeeld door de toepassing van groene daken al dan niet in combinatie met zonnepanelen en faunavoorzieningen in de gevels op te nemen voor bijvoorbeeld gierzwaluw, roodstaart en vleermuis neststenen.
Wet en regelgeving
Met het oog op de voorgenomen ontwikkeling heeft een ecologische quickscan plaatsgevonden waarbij geen zwaar beschermde soorten zijn vastgesteld. Een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is dan ook niet nodig. Wel dient bij het kappen van bomen of sloop van gebouwen te worden voorkomen dat broedende vogels dan wel verblijvende vleermuizen worden verstoord.
De afstand tot de Ecologische Hoofdstructuur bedraagt ruim 3 kilometer. De afstand tot het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied Zuidlaardermeer bedraagt eveneens ruim 3 kilometer. Een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is derhalve evenmin vereist.
Conclusie
De natuurwetgeving staat niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg.
3.4 Water
Het waterbeleid voor Groningen is vastgelegd in 'Waterwerk' het Groninger water- en rioleringsplan 2014-2018. Daarnaast wordt gewerkt volgens de stedelijk wateropgave van de waterschappen Noorderzijlvest en Hunze en Aa's.
In onderstaande figuur is het beleid van verschillende overheden aangegeven.
Beleidskader
Het beleid is vertaald in ambities voor de gemeente Groningen. Na het maken van het eerste 'verbrede' gemeentelijk rioleringsplan: het Groninger Water- en Rioleringsplan (GWRP) is het water- en rioleringsbeheer in de gemeente Groningen goed op orde, maar in de totale waterketen moet worden bespaard en het moet efficiënter. Daarbij is het denken over afval sinds een aantal jaren aan het veranderen. Afval bestaat eigenlijk niet meer. Vrijwel alles wat oorspronkelijk als afval werd bestempeld, kan na bewerking opnieuw worden benut. Dit kan zijn voor energieproductie, maar in veel gevallen zijn er ook hoogwaardiger toepassingen mogelijk. Afvalwater bijvoorbeeld bevat energie en voedingsstoffen die kunnen worden gebruikt in de landbouw. Maar naast nuttige stoffen bevat afvalwater ook steeds meer stoffen die we niet in het milieu willen hebben, zoals medicijnresten. Deze ontwikkelingen leiden tot nieuwe doelen, zoals het energiezuiniger maken van de afvalwaterketen, het sluiten van kringlopen door innovatie en het verbeteren van zuiveringsprocessen. Daarnaast blijven uiteraard de bestaande doelen voorop staan, zoals een water- en rioleringssysteem dat de volksgezondheid waarborgt en waar de burger op kan vertrouwen. Samenwerking kan er voor zorgen dat zowel de bestaande als nieuwe doelen efficiënter en goedkoper kunnen worden behaald.
Bij planvorming wordt in een vroegtijdig stadium overleg met waterbeheerders gezocht (watertoets). In het kader van de watertoets zal nadere uitwerking van de principes van afwatering en ontwatering in relatie tot de waterkwaliteit en de waterkwantiteit plaats moeten vinden in overleg met de waterbeheerder. Het plangebied valt binnen het beheergebied van waterschap Hunze en Aa's. Het waterschap vervult een adviserende en toetsende rol.
Waterstructuur huidige situatie
Binnen de grenzen van het plangebied is nauwelijks oppervlaktewater aanwezig. Alleen een deel van de watergang/greppel rondom het naastgelegen kantoorverzamelgebouw valt erbinnen. Wel grenst het plangebied aan het Oude Winschoterdiep en aan watergangen die langs het Helperpark lopen. Het streefpeil van de watergangen bedraagt NAP +0.53 meter (boezempeil). Zie onderstaande situatietekening.
Waterpeilen plangebied
In de bestaande situatie zijn er nog meerdere peilvakken binnen het plangebied aanwezig, die verschillend afvoeren. Zo is er peilgebied GPG-E-43, waarin het voormalige trainingsveld en het kantoorverzamelgebouw is gelegen. Dit peilvak voerde eerst af via een gemaal gelegen tussen het trainingsveld en het Oude Winschoterdiep. Onder het trainingsveld ligt een afvoerleiding naar het gemaal toe. Ook het water van de aangelegde drainage ten behoeve van het trainingsveld werd via dit gemaal afgevoerd. Met de aanleg van de nieuwe weg Helperpark (verbinding tussen Boumaboulevard en Duinkerkenstraat) zijn er watergangen verlegd en zijn duikers gerealiseerd. Nu kan het water van dit peilvak vrij afstromen naar het Oude Winschoterdiep. Er is een lozingspunt gemaakt ter plaatse van de oude spoorbrug.
Het gemaal staat er nog wel maar is uitgeschakeld en kan verwijderd worden. Het trainingsveld is inmiddels opgeheven, maar de drainage ligt er nog wel en zal ook nog afvoeren richting het gemaal.
Indien de drainage in de toekomstige situatie blijft liggen, dient rekening gehouden te worden gehouden met deze afvoer en het lozingspunt.
Ten oosten van het voormalig stamspoor ligt een duiker met een diameter van 1000 mm die de verbinding vormt tussen het Oude Winschoterdiep en de watergang/vijver in de wijk Coendersborg/Helpman. De duiker loopt ook onder het spoor door en is daar voorzien van een inlaatconstructie. Het peil in deze watergang/vijver langs de Helperzoom is derhalve ook NAP+0.53 meter.
Voor zover bekend (en zichtbaar in het veld) is er geen verbinding tussen het beschreven peilvak GPG-E-43 en de duikerverbinding.
Er is al met het waterschap overeenstemming dat bij bouwwerkzaamheden op de locatie deze duiker kan komen te vervallen. Bij de aanleg van het Helperpark is daarmee in de waterstructuur al rekening gehouden. Het water kan dan afvoeren via de nieuwe watergang langs het Helperpark en het voormalig stamspoor naar het Oude Winschoterdiep. Hiervoor zullen nog wel enkele verbindingen tussen de beide peilvakken gegraven moeten worden. Tevens zal er nog onderhoud aan de nieuwe watergangen uitgevoerd moeten worden.
Drooglegging en ontwateringsdiepte
Riolering
In de huidige situatie ligt er binnen de plangrenzen geen riolering. Wel is bij de aanleg van het Helperpark (inclusief het tracé over het voormalige stamspoor) en de verlenging van de Duinkerkenstraat riolering aangelegd.
In het Helperpark is een gescheiden rioolstelsel aangelegd in het fietspad en in de bermen. Dit stelsel sluit aan op het bestaande rioolstelsel ter plaatse van het busstation en de Bouwmaboulevard. Het hemelwaterstelsel loopt aan de andere kant door tot aan de t-splitsing met de (verlengde) Duinkerkenstraat en het voormalig stamspoor. In deze t-splitsing kon de riolering niet worden doorgelegd omdat er een overkluizingsconstructie is aangelegd ten behoeve van de ondergrondse hoogspanningsleidingen. In het hemelwaterstelsel is ter hoogte van de Mediacentrale een knik in afstromingsrichting van het stelsel gemaakt: het gedeelte van het stelsel richting de Duinkerkenstraat voert af naar de nieuwe duiker nabij het kantoorverzamelgebouw naast het plangebied. Het gedeelte van het rioolstelsel richting het station voert af naar het bestaande lozingspunt op het Oude Winschoterdiep bij de Boumabrug.
Het vuilwaterriool is tot net voorbij het kantoorverzamelgebouw naast het plangebied aangelegd, met op het einde een aansluitleiding voor de toekomstige bebouwing. Het afvalwater stroomt af richting station en uiteindelijk naar het rioolgemaal aan de Verlengde Lodewijkstraat.
In het verlengde deel van de Duinkerkenstraat is het bestaande gemengde stelsel verlengd tot aan de t-splitsing. Het maaiveld is hier te laag om onder vrij verval aan te kunnen sluiten op oppervlaktewater (Oude Winschoterdiep), derhalve is er geen hemelwaterriolering aangelegd.
In het voormalig stamspoor is alleen een hwa-leiding (hemelwaterafvoerleiding) aangelegd ten behoeve van de afvoer van hemelwater van de weg. Deze heeft een lozingspunt op de naastgelegen watergang.
Randvoorwaarden
Water en riolering bij in- en uitbreidingen
In zijn algemeenheid dient bij ontwikkelingen van een gebied rekening gehouden worden met de gevolgen van een toename van verhard en bebouwd oppervlak. Door deze verdere verstedelijking komt regenwater sneller tot afstroming. Voor het bestaande watersysteem betekent deze toename een extra belasting en moet meer water worden geborgen. Hiervoor wordt door de waterschappen een compensatie in de vorm van oppervlaktewater vereist. Ook als watergangen gedempt worden door nieuwe ontwikkelingen moet dit gecompenseerd worden door de aanleg van nieuwe watergangen/partijen. Het water moet indien mogelijk vertraagd afvoeren op de bestaande hoofdwatergangen door het plangebied.
Voor het gehele Europapark is reeds gekeken wat de mogelijkheden zijn voor watercompensatie. Hieruit komt naar voren dat er binnen het gehele gebied niet voldaan kan worden aan de eisen in verband met ruimte. In overleg met het waterschap is afgesproken dat de compensatie via de waterbergingsbank elders wordt gerealiseerd.
In de verdere uitwerking van het betreffende plangebied moet duidelijk worden hoe de compensatie van de toename van verhard oppervlak gerealiseerd wordt.
Een ander nadeel van de verdere verstedelijking is dat geen regenwater in de bodem verdwijnt. Door de hiermee gepaard gaande grondwaterstandsdaling kan een verdroging van de ondergrond optreden. Dit is voor met name de bomen en het overige groen nadelig. Door de toepassing van bijvoorbeeld infiltratievoorzieningen en waterdoorlatende bestrating wordt water geïnfiltreerd. Door toepassing van deze systemen kan ook water geborgen worden. De plaatselijke grondslag moet duidelijk maken of deze toepassingen gebruikt kunnen worden.
De aanleg van een vegetatiedak/groene daken kan, afhankelijk van de uitvoering, een bijdrage leveren aan het vertraagd afvoeren van regenwater. Het vegetatiedak gebruikt water voor de groei van de beplanting, het bergt enig water en, afhankelijk van de uitvoering, voert het vervolgens vertraagd af. Ecologisch gezien biedt dit ook de nodige voordelen, omdat er meer ruimte en ontwikkelingskansen zijn voor insecten, vogels en andere flora en fauna.
Bodem
De drooglegging is de afstand van het oppervlaktewaterpeil tot aan de bovenzijde van het maaiveld. De ontwateringsdiepte is de afstand van de grondwaterstand tot aan het maaiveld. Het verschil tussen de drooglegging en de ontwateringsdiepte wordt veroorzaakt door de opbolling van het grondwater tussen de watergangen. De ontwateringsdiepte moet bij wegen en bomen minimaal 1,00 meter zijn en bij gebouwen moet dit minimaal 0,20 meter zijn beneden de afdekking van de bodem van de kruipruimte. Bij kruipruimteloos bouwen moet deze afstand minimaal 0.20 meter beneden de fundering zijn.
In het gebied staan geen peilbuizen die de grondwaterstand meten. In het verleden werd er wel grondwateroverlast ervaren bij het kantoorverzamelgebouw naast het plangebied. Door de nieuwe structuur kan gesteld worden dat de situatie is verbeterd.
Voor de bestaande wegenstructuur worden de eisen voor drooglegging en ontwatering wel gehaald. De as van de Helperpark ligt gemiddeld op ongeveer NAP+2.10 meter. Richting de Duinkerkenstraat daalt het maaiveld naar gemiddeld NAP+1.60 meter. Er is drainage aangelegd.
Van de terreinen zijn momenteel geen hoogtes bekend. Dit is door allerlei bouwactiviteiten ook steeds verschillend. Het voormalige trainingsveld ligt op circa NAP+2.80 meter, een stuk hoger dan de directe omgeving.
Riolering
Het plangebied kan aansluiten op het gescheiden stelsel in de Helperpark. Vuilwater en hemelwater dienen gescheiden van elkaar afgevoerd te worden.
Voor het afvalwater is voor het westelijke bouwblok een aansluitpunt voor dwa (droogweerafvoerstelsel) gerealiseerd vlak bij het aanwezige kantoorverzamelgebouw. Het oostelijke bouwblok kan aansluiten op de riolering van de Duinkerkenstraat/Helperpark.
Het hemelwater kan zoveel mogelijk rechtstreeks naar de omringende watergangen afvoeren.
Bouwmaterialen
Bij de bouw van de gebouwen mogen geen materialen gebruikt worden die milieuverontreinigend zijn zoals lood, zink en koper. Ook bepaalde bitumen en behandeld hout logen milieugevaarlijke stoffen uit welke via het regenwater in het oppervlaktewater terecht kunnen komen.
Het toepassen van vegetatiedaken is een prima middel om regenwater vast te houden en vertraagd af te voeren. De vegetatie neemt vocht op, bergt water en gebruikt op die manier water. Tevens verdampt het water door zon en wind. Bij hevige neerslag zal het water minder snel tot afstroming komen. Ook dit kan een bijdrage leveren in de compensatie van de toename van het verhard en bebouwd oppervlak. Daarnaast isoleren de groene daken in de zomer. Door het verdampingsproces in de grondlaag wordt voorkomen dat het dak te veel opwarmt. Op deze wijze kan bespaard worden op energieverbruikende voorzieningen zoals airco's en dergelijke.
Conclusie
Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
3.5 Milieu
3.5.1 Geluid
Onderzoek
Het bestemmingsplan maakt voor een deel de bouw van geluidsgevoelige gebouwen en verblijfsruimten mogelijk. Het plangebied ligt in de nabijheid van bedrijven, spoorwegen en wegen. Onderzoek is uitgevoerd naar de mate van verstoring die deze omgevingseigen geluidsbronnen geven in het plangebied. Voor de resultaten wordt verwezen naar het 'Akoestisch onderzoek Industrie / Spoor / Wegverkeer Europapark, herziening 2015', Adviesbureau WMA, d.d. 16 oktober 2016, en naar het 'Aanvullend Akoestisch onderzoek Europapark herziening 2015', Adviesbureau WMA, d.d. 26 februari 2016.
Industrieterrein Zuidoost
Het industrieterrein Zuidoost is gezoneerd op grond van de Wet geluidhinder. Het plangebied ligt in zijn geheel binnen de geluidzone van dit industrieterrein. In het zuidelijk deel van het industrieterrein is de meer zware industrie gevestigd. Binnen dit gebied mogen zich deels ook 'grote lawaaimakers' vestigen, maar ook in andere delen komen bedrijven voor die het nodige geluid kunnen produceren.
Uit het onderzoek is gebleken dat de verschillende bedrijven op het industrieterrein Zuidoost een vrij hoge geluidsbelasting kunnen veroorzaken in het plangebied. Met name het nabijgelegen afvalverwerkingsbedrijf SITA is van invloed. In het onderzoek is uitgegaan van de vergunde rechten voor de verschillende bedrijven. Bepaalde activiteiten vinden niet dagelijks plaats.Voor de beoordeling van de geluidssituatie wordt daar echter wel rekening mee gehouden.
Daarnaast wordt ook rekening gehouden met de planologisch gereserveerde geluidsruimte. De werkwijze die daarbij wordt gevolgd is dat wordt uitgegaan van het door de gemeente gehanteerde zonebeheermodel. Hierin zijn bijna alle geluidsrelevante bedrijven opgenomen. Vervolgens worden de hogere waarden bepaald, waarbij wordt uitgegaan van een hogere geluidsbelasting dan berekend met het zonemodel. Meestal, en zo ook in dit geval, wordt de maximaal mogelijke geluidwaarde op grond van de Wet geluidhinder vastgesteld. Dit is voor woningbouw 55 dB(A) en voor onderwijsgebouwen 60 dB(A). Hierdoor blijft er geluidsruimte over voor toekomstige bedrijfsvestigingen en/of uitbreidingen.
Naar aanleiding van een zienswijze van Gedeputeerde Staten is nader onderzoek verricht naar de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein Zuidoost waarbij naast de vergunde geluidsrechten van de gevestigde bedrijven ook rekening is gehouden met gereserveerde (en planologisch reeds vastgelegde) geluidsruimte op het industrieterrein. Hierbij zijn extra kavelbronnen toegevoegd voor de berekening van de geluidsbelasting voor de gereserveerde ruimte. Verwezen wordt naar het 'Aanvullend Akoestisch onderzoek Europapark herziening 2015', Adviesbureau WMA, d.d. 26 februari 2016.
Hieronder wordt nader ingegaan op de resultaten van de onderzoeken.
Alleerst blijkt uit het akoestisch onderzoek dat de geluidsbelasting in een deel van het plangebied hoger is dan 60 dB(A) en boven de maximale grenswaarde uitkomt. De geluidsbelasting in het gehele plangebied komt ruim boven de voorkeurswaarde van 50 dB(A) uit. Verwezen wordt naar onderstaande afbeelding.
Geluidsbelasting industrieterrein Zuidoost
De uitgevoerde berekeningen tonen verder aan dat in het grootste deel van het gebied, waar de onderwijsfunctie is voorzien, de geluidsbelasting meer dan 55 dB(A) bedraagt, maar dat de maximale grenswaarde van 60 dB(A) niet wordt overschreden.
Uit het nader onderzoek komt naar voren dat er bij toevoeging van extra kavelbronnen maar een beperkte geluidstoename van de geluidsbelasting binnen het plangebied plaatsvindt van 0,02 dB tot maximaal 0,24 dB. Het nabijgelegen bedrijf SITA is de meest dominante geluidsbron voor het plangebied. De geluidsbijdrage van SITA op het plangebied is vrij hoog. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door één bron (een houtshredder). De andere bedrijven op het industrieterrein en de kavelbronnen zijn verder weg gelegen en geven daardoor slechts een beperkte verhoging van het geluidsniveau. Bij vaststelling van een maximale grenswaarde van 60 dB(A) blijft nog geluidsruimte over voor uitbreidingsmogelijkheden op het industrieterrein.
Op basis van deze onderzoeksresultaten hebben burgemeester en wethouders bij besluit van 2 maart 2016, nummer 5566555, hogere waarden vastgesteld. Deze bedragen voor industrielawaai 60 dB(A) voor de toegestane onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleegtehuizen en 55 dB(A) voor de overige toegestane geluidsgevoelige functies. Door het treffen van maatregelen aan de gevel kan worden bereikt dat de maximaal toegestane binnenwaarde niet wordt overschreden. Met het oog hierop stelt artikel 3.3 van het Bouwbesluit eisen waaraan de gevelwering moet voldoen.
Spoorweg
Uit het onderzoek is gebleken dat het spoorwegverkeer een geluidsbelasting veroorzaakt van maximaal 61 dB op de grens van het bouwvlak. Dit is boven de voorkeurswaarde maar de geluidsbelasting blijft beneden de maximale grenswaarde van 68 dB. Met het oog hierop hebben burgemeester en wethouders op 2 maart 2016 hogere waarden vastgesteld. Door isolatie van de gevel kan een aanvaardbaar binnenklimaat worden gerealiseerd.
Wegen
Uit het onderzoek is gebleken dat het wegverkeer een geluidsbelasting veroorzaakt van maximaal 59 dB op de grens van het bouwvlak. De geluidbelasting komt boven de voorkeurswaarde van 48 dB uit maar blijft beneden de maximale grenswaarde van 63 dB. Met het oog hierop hebben burgemeester en wethouders op 2 maart 2016 hogere waarden vastgesteld. Door isolatie van de gevel kan een aanvaardbaar binnenklimaat worden gerealiseerd.
Cumulatie van geluid
Er is onderzoek uitgevoerd naar de cumulatie van geluid vanwege wegverkeers-, spoorweg- en industrielawaai. Voor cumulatie van geluid bestaan geen wettelijke grenswaarden. Het bevoegd gezag moet zelf beoordelen of de cumulatie leidt tot een onaanvaardbare geluidsbelasting. Hier wordt in het onderstaande nader op ingegaan.
Uit het onderzoek is gebleken dat in het grootste deel van het plangebied industrielawaai de dominante geluidsbron is. Aan de noordkant is industrielawaai verreweg het hoogste en aan de zuidkant nabij het Helperpark het wegverkeerslawaai. Uit het onderzoek is gebleken dat het geluidsniveau na optelling 0,4 dB tot 4 dB stijgt. Daar waar hoge geluidsniveaus heersen vanwege industrielawaai stijgt het geluidsniveau vanwege wegverkeer of spoorwegverkeer nauwelijks.
In het onderzoek is uitgegaan van gemiddelde geluidsbelastingen. Het gemiddelde geluidsniveau stijgt als gevolg van cumulatie. Opgemerkt wordt dat geluidveroorzakende activiteiten niet altijd gelijktijdig zullen plaatsvinden. Er is bijvoorbeeld van uitgegaan dat alle bedrijven tegelijkertijd gebruik maken van hun vergunde geluidsproductierechten. In de praktijk zullen de bedrijfsactiviteiten variëren gedurende een maand, week en dag en daarmee ook de geluidsniveaus. Er zijn bedrijven die tijdelijk relatief veel geluidsuitstraling hebben als gevolg van het gebruik van puinbrekers, schreddermachines en schrootbehandeling. Voor het treinverkeer is er ook sprake van sterk wisselende geluidsniveaus.
Daarnaast is voor elk bouwvlak gerekend met de maximale geluidsbelasting per bronsoort. In de praktijk zal een dergelijke combinatie van hoge geluidsbelastingen zich nauwelijks voordoen omdat er afscherming per bron ontstaat zodra er gebouwen worden gerealiseerd. De gecumuleerde waarden in het aanvullend akoestisch onderzoek (bijlage 9) zijn daardoor worst-case en geven een wat geflatteerd beeld.
Conform artikel 110f van de Wet geluidhinder zal bij het treffen van gevelmaatregelen rekening worden gehouden met de gecumuleerde geluidsbelasting. In het aanvullend akoestisch onderzoek is voor de berekende cumulatieve geluidsbelasting de benodigde gevelwering aangegeven om de maximale binnenwaarde te halen (verwezen wordt naar de tabel in bijlage 9).
Daarnaast zal voor het geluidsspectrum het meest ongunstige frequentiespectrum van de optredende lawaaisoorten worden gehanteerd voor benodigde geluidwering van de gevels. Dit betreft wegverkeerslawaai dat een hoger geluidsniveau geeft in de lagere frequenties. Deze lagere tonen zijn lastiger te isoleren dan de hogere tonen.
Conclusie
De geluidsbelasting als gevolg van het gezoneerde industrieterrein Zuidoost ligt in het gehele plangebied boven de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) en in een deel van het plangebied boven de maximale grenswaarde van 55 dB(A), respectievelijk 60 dB(A). De geluidsbelasting veroorzaakt door spoorwegverkeer ligt boven de voorkeursgrenswaarde, maar blijft beneden de maximale grenswaarde van 68 dB. De geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer komt eveneens boven de voorkeursgrenswaarde uit, maar blijft beneden de maximale grenswaarde van 63 dB. De cumulatie van de verschillende geluidsniveaus leidt niet tot een onaanvaardbare geluidsbelasting. In verband met de overschrijding van de voorkeursgrenswaarden hebben burgemeester en wethouders bij besluit van 2 maart 2016, nummer 5566555, hogere waarden vastgesteld. Daarmee wordt aan de Wet geluidhinder voldaan. Geconcludeerd kan worden dat de akoestische situatie geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan.
3.5.2 Hinder van inrichtingen
Als gevolg van de geplande activiteiten binnen het plangebied zal de hinder voor de bestaande en toekomstige woonomgeving beperkt zijn. De bestaande woningen aan de Helperzoom en de woontorens Stoker en Brander liggen op een ruime afstand (180 en 100 meter). Naast de Mediacentrale, achter het voormalige administratiekantoor, zijn wel woningen op korte afstand gepland maar door het treffen van maatregelen kan de hinder voor de toekomstige bewoners worden beperkt. Bij het verlenen van de omgevingsvergunning wordt dit nader onderzocht.
Het Europapark kenmerkt zich door een mix van wonen en werken. Vanwege de bestaande omgevingseigen bronnen zoals het bedrijventerrein, het Euroborgcomplex met daarin het voetbalstadion, horeca, een fitnesscentrum, een bioscoop en detailhandel, de spoorweg en het wegverkeer heerst er reeds een verhoogd omgevingsgeluid. Ten opzichte van het bestaande omgevingsgeluid zullen de nieuwe activiteiten waarschijnlijk weinig opvallen.
De geluidsuitstraling vanuit het sportcentrum kan voldoende worden beperkt via isolatie van de gevel van het gebouw. De activiteiten op de buitenterreinen, zoals sportvelden en een parkeerterrein, kunnen op voldoende afstand van de woningen worden gepland om overlast te voorkomen.
Aan- en afvoer van verkeer naar het plangebied vindt plaats via het Helperpark en de Duinkerkenstraat. Ten opzichte van het reeds aanwezige verkeer is deze extra verkeersbelasting beperkt. Bovendien wordt bij de bouw van woningen op het Europapark langs de aan- en afvoerroutes door de gevelisolatie reeds rekening gehouden met de toekomstige verkeersbelasting.
In de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG worden richtaftstanden voor sporthallen en veldsportcomplexen met verlichting gehanteerd van 50 meter en voor scholen van 30 meter. De richtafstandenlijst in de handreiking gaat uit van het omgevingstype rustige woonwijk. Volgens de handreiking kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd in dien sprake is van het omgevingstype gemengd gebied. Het plangebied en omgeving kunnen worden beschouwd als gemengd gebied. Dit betekent dat de maximale afstand tot de dichtstbijzijnde woning / milieugevoelige functie 30 meter, respectievelijk 10 meter bedraagt.
De nieuwe activiteiten vallen onder het Activiteitenbesluit. Hierin worden normen gesteld aan de milieubelasting als gevolg van bedrijfsmatige activiteiten. Het gaat daarbij om regels voor het voorkomen of beperken van bijvoorbeeld geluidhinder. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het sportcomplex zal detailonderzoek plaatsvinden naar de geluidsbronnen en de benodigde maatregelen om aan de wettelijke geluidsnormen te voldoen. Hiermee is voldoende geborgd dat er een acceptabel woon- en leefklimaat zal heersen in de nabijheid van het plangebied.
Conclusie
Gezien de grote afstand van de bestaande woningen aan de Helperzoom en Stoker en Brander en het reeds heersende omgevingsgeluid kan redelijkerwijs worden aangenomen dat er weinig hinder zal optreden. Op grond van de mogelijkheden om geluidhinder te beperken en de wettelijke regels om overlast te voorkomen vormt de geplande woningbouw achter het administratiegebouw nabij het plangebied geen belemmering voor vaststelling van het plan.
3.5.3 Luchtkwaliteit
Beoordelingskader
De Wet luchtkwaliteit (de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen)) geeft het kwaliteitsniveau aan, waaraan de buitenlucht moet voldoen om ongewenste effecten van luchtverontreiniging op de gezondheid van mensen te voorkomen. In deze wet zijn luchtkwaliteitsnormen vastgelegd voor onder meer stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).
Bij de uitoefening van een bestuursbevoegdheid, zoals de vaststelling van een bestemmingsplan, moet het bevoegde bestuursorgaan aannemelijk maken dat aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project draagt ‘niet in betekenende mate' bij aan de concentratie van een stof;
- een project is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), in een regionaal programma van maatregelen of is hiermee niet in strijd.
Wanneer dat het geval is vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Onderzoek
Door de gemeente Groningen is onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit. Hieruit blijkt kort samengevat dat in de gemeente Groningen geen wettelijke luchtkwaliteitsnormen worden overschreden. De luchtkwaliteit in Groningen wordt in grote mate bepaald door de achtergrondconcentraties (= de luchtverontreiniging die van elders komt aanwaaien). Vanwege het stedelijke verkeer is de luchtkwaliteit in de stad slechter dan in de rest van de provincie maar veel beter dan in de Randstad. Overigens zullen naar verwachting de concentraties van de meeste stoffen in de lucht dalen als gevolg van Europese en landelijke beleidsmaatregelen, zoals bijvoorbeeld vanwege verscherpte emissie-eisen aan motorvoertuigen. Zelfs als er rekening wordt gehouden met extra verkeer nemen de concentraties van de meeste stoffen hierdoor af ten opzichte van de huidige situatie. Voor de resultaten van het onderzoek wordt verder verwezen naar het 'Verslag luchtkwaliteit 2011 gemeente Groningen', dat met de bijbehorende luchtkwaliteitskaart op 29 januari 2013 is vastgesteld en beschikbaar is op de webpagina van de gemeente Groningen (link: gemeente.groningen.nl/luchtkwaliteit/luchtkwaliteit-in-groningen).
Conclusie
Op basis van het onderzoek kan worden aangenomen dat er binnen het plangebied geen normoverschrijdingen zullen voorkomen. De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
3.5.4 Externe veiligheid
Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van productie, gebruik, opslag of transport van gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven), transportroutes of buisleidingen. Hierop is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is dit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor transportroutes het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor hogedruk aardgastransportleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Voor transportroutes zijn daarnaast nog van belang de Wet Basisnet (Wet van 10 juli 2013 tot wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en enige andere wetten in verband met de totstandkoming van een basisnet) en de Regeling basisnet.
Het aspect externe veiligheid is voor het voorliggende bestemmingsplan beoordeeld door de Omgevingsdienst Groningen. Daarbij heeft de omgevingsdienst advies ingewonnen van de Veiligheidsregio Groningen. Dit advies is verwerkt in de verantwoording van het groepsrisico.
Inventarisatie risicobronnen
Risicovolle inrichtingen
Binnen/nabij het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen.
Transportroutes
Uit een door de Omgevingsdienst Groningen uitgevoerde inventarisatie blijkt dat zich in of in de omgeving van het plangebied een drietal transportroutes bevinden, de Rijksweg A7, de spoorlijn
Onnen - Sauwerd, het Van Starkenborghkanaal en het Eemskanaal.
Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn alleen de Rijksweg A7 en de spoorlijn Onnen - Sauwerd relevant.
Het Van Starkenborghkanaal en het Eemskanaal hebben door hun afstand geen invloed op het plangebied.
Traject | Maatgevende stof | Invloedsgebied (m) | Afstand tot locatie in m |
Rijksweg A7 | GF3 | 355 | Circa 300 |
Onnen - Sauwerd | B3 | 4000 | Circa 45 |
Van Starkenborghkanaal | GT3 | 1070 | Circa 2400 |
Eemskanaal | GT3 | 1070 | Circa 2100 |
Risicobronnen
Buisleidingen
In en in de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen waarvan het invloedsgebied over het plangebied valt.
Kader
Voor de te beschouwen risicobron zijn met name relevant het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regling basisnet.
Volgens het Bevt neemt het bevoegd gezag bij het vaststellen van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een transportroute, niet zijnde een basisnetroute, neemt het bevoegd gezag ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten de grenswaarde 10-6 per jaar in acht en houdt ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten rekening met de richtwaarde 10-6 per jaar. Dit is de norm voor het plaatsgebonden risico (PR).
Daarnaast kent het Bevt een verantwoordingsplicht. Dit houdt onder meer in dat wanneer het bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk binnen 200 meter van een transportroute gelegen is, in de toelichting van een bestemmingsplan moet worden ingegaan op het groepsrisico. Bovendien moet, wanneer het bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat ligt binnen een in de Regeling basisnet aangewezen plasbrandaandachtsgebied, het toelaten van nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten worden verantwoord. Als plasbrandaandachtsgebied geldt in dit geval een zone van 30 meter gemeten vanaf de buitenste spoorstaven van de spoorbundel voor het doorgaand verkeer.
De spoorlijn Onnen - Sauwerd maakt deel uit van het Basisnet Spoor (bijlage II van de Regeling basisnet).
Beoordeling
Plaatsgebonden risico
De spoorlijn Onnen - Sauwerd heeft ter hoogte van het plangebied een PR 10-6 contour(plaatsgebonden risicocontour) van 11 meter. De plaatsgebonden risicocontour van de spoorlijn
Onnen - Sauwerd reikt niet tot het plangebied. Daarmee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico.
De Rijksweg A7 heeft volgens het landelijke basisnet geen plaatsgebonden risico.
Groepsrisico
Rijksweg A7
Voor de A7 is een berekening van het groepsrisico gemaakt. Uit het resultaat van de berekening komt naar voren dat in de huidige situatie het groepsrisico onder de oriënterende waarde ligt en dat ook met invulling van het Europapark met het sportcentrum de oriënterende waarde niet wordt overschreden.
Spoorlijn Onnen - Sauwerd
Voor de spoorlijn Onnen - Sauwer is eveneens het groepsrisico berekend. Het resultaat van deze berekening is dat in de huidige situatie de oriënterende waarde niet wordt overschreden en dat ook in de situatie met sportcentrum het groepsrisico onder de oriënterende waarde uitkomt maar wel een zeer marginale verhoging laat zien ten opzichte van de huidige situatie.
Plasbrandaandachtsgebied
In de Regeling basisnet is voor de rijksweg A7 opgenomen dat voor het weggedeelte nabij het plangebied geen plasbrandaandachtsgebied geldt. Hierdoor is dit aspect niet relevant.
In de Regeling basisnet is voor de spoorlijn Onnen - Sauwerd aangegeven dat hier een plasbrandaandachtsgebied aanwezig is. De afstand van het plangebied tot de spoorlijn Onnen - Sauwerd is ongeveer 45 meter. Het plangebied ligt dus buiten het plasbrandaandachtsgebied en hierdoor is dit aspect niet relevant.
Verantwoording groepsrisico
Dichtheid personen
Het plangebied bestaat voornamelijk uit de bestemming 'Gemengd'. In de naaste omgeving van het plangebied komen onder andere de bestemmingen 'Gemengd', 'Groen', 'Wonen' en 'Maatschappelijk' voor. De personendichtheid is hoog te noemen.
Omvang groepsrisico
Het berekende groepsrisico voor de Rijksweg A7 ligt in beide situaties, zonder en met het sportcentrum, onder de oriëntatiewaarde.
Het groepsrisico voor de spoorlijn Onnen - Sauwerd ligt in de situatie zonder sportcentrum onder de oriëntatiewaarde. In de situatie met sportcentrum neemt het berekende groepsrisico zeer marginaal toe maar is deze nog steeds lager dan de oriëntatiewaarde.
Maatregelen ter beperking van het groepsrisico
Bronmaatregelen gericht op verlaging van het groepsrisico zijn in het kader van het onderhavige bestemmingsplan niet mogelijk.
Mogelijkheden voor ontwikkelingen met lager groepsrisico
Er zijn mogelijkheden waardoor het groepsrisico niet of in beperktere mate toeneemt, zoals het situeren van een nieuwe ontwikkeling op een grotere afstand van de risicobronnen of het realiseren van functies met een minder grote personendichtheid. Bij de planvorming is externe veiligheid beschouwd, evenals andere ruimtelijke afwegingskaders. Hierdoor kan worden gesteld dat in redelijkheid sprake is van een optimale situatie. Een beschouwing van andere mogelijkheden is derhalve niet aan de orde.
Bestrijdbaarheid
Bij bestrijdbaarheid gaat het zowel om de voorbereiding op de bestrijding van, als de beperking van de omvang van een ramp of een zwaar ongeval. Om de gevolgen zoveel mogelijk te beperken, is het van belang dat de hulpverleningsdiensten niet worden belemmerd in de uitvoering van hun hulpverlenende taken. Om de bestrijdbaarheid goed te kunnen beoordelen is gekeken naar:
- effecten van een ongeval met gevaarlijke stoffen;
- bereikbaarheid van het plangebied en de risicobron;
- bluswatervoorzieningen binnen het plangebied en in de omgeving.
Effecten
Het plangebied is beoordeeld op de effecten die hier kunnen optreden in geval van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hierbij is gekeken welke stoffen dan wel stofcategorieën een gevaar opleveren en tot op welke afstand effecten kunnen optreden. Hieruit blijkt het volgende:
- Bij een ongeval met gevaarlijke stoffen zijn op het spoortracé Onnen-Groningen drie ongevalscenario's mogelijk, namelijk:
- 1. een plasbrand,
- 2. een explosie (BLEVE ) en/of
- 3. het vrijkomen van een toxische wolk.
Ad 1: Uit referentiescenario's blijkt dat bij een plasbrand op het spoor de 100% letaliteitsgrens op 25 meter en de 1% letaliteitsgrens op 45 meter ligt. Bij een plasbrand op de weg is dit respectievelijk 35 meter (100 %) en 60 meter (1%). .
Ad 2: Voor een explosie op het spoor bedraagt de 100% letaliteitsgrens 140 meter en de 1% letaliteitsgrens 330 meter. Bij een explosie op de weg is dit respectievelijk 90 meter (100%) en 230 meter (1%).
Ad 3: Bij een toxische wolk ligt de 100% letaliteitsgrens op 400 meter en de 1% letaliteitsgrens op 1.250 meter.
- De spoorlijn Onnen-Groningen ligt tegen het plangebied aan. Hierdoor zijn in het plangebied dodelijke effecten van alle drie ongevalscenario's mogelijk.
Bereikbaarheid
Het plangebied is beoordeeld op de bereikbaarheid voor de hulpdiensten. Om te bepalen of de hulpdiensten tijdens een ramp of een zwaar ongeval voldoende snel kunnen optreden, is de opkomsttijd beoordeeld. Om te bepalen of het plangebied bovenwinds (met de windrichting mee) kan worden benaderd, is de tweezijdige bereikbaarheid beoordeeld. Hieruit blijkt het volgende:
Het plangebied zelf is goed tweezijdig bereikbaar en de risicobron is in voldoende mate bereikbaar voor de hulpdiensten. De opkomsttijd vormt geen probleem. Ook bij een calamiteit op het spoortracé blijft de bereikbaarheid van het plangebied redelijk.
Samenvattend geeft het aspect bereikbaarheid geen aanleiding tot het treffen van maatregelen.
Bluswatervoorzieningen
Het plangebied is beoordeeld op de aanwezigheid en de beschikbaarheid van bluswatervoorzieningen. Om te bepalen of de brandweer snel kan beschikken over voldoende bluswater, is de beschikbaarheid van zowel primaire bluswatervoorzieningen (brandkranen) als secundaire (open water) beoordeeld. Hieruit blijkt het volgende:
Plangebied
- Langs het plangebied bevinden zich ter hoogte van de Duinkerkenstraat en het Helperpark diverse ondergrondse brandkranen.
- Daarnaast ligt op overbrugbare afstand aan de noordzijde van het plangebied het Oude Winschoterdiep. Dit kanaal kan gebruikt worden als secundaire bluswatervoorziening.
Risicobron
Langs het spoortracé zijn bluswatervoorzieningen in mindere mate beschikbaar. Dit betekent dat voor het bestrijden van grote incidenten groot watertransport benodigd is. Hiervoor geldt een opkomst- en opbouwtijd van minimaal een half uur. Hierdoor is een calamiteit met gevaarlijke stoffen mogelijk niet snel en effectief te beheersen. Dit leidt tot een verhoogde kans op slachtoffers. Maatregelen om de bestrijdbaarheid langs het spoortracé buiten het plangebied te verbeteren vallen echter niet binnen de strekking van het voorliggende plan.
Samenvattend geeft het aspect bluswatervoorzieningen geen aanleiding tot het treffen van maatregelen.
Zelfredzaamheid
Het plangebied is beoordeeld op de mate van zelfredzaamheid van personen. Hierbij is het fysieke vermogen beoordeeld, zoals geestelijke en/of lichamelijke beperkingen van groepen personen. Hieruit blijkt het volgende:
Het plan voorziet niet in de realisatie van objecten waarbij sprake is van langdurig verblijf van groepen verminderd zelfredzame personen (zoals kleine kinderen, zieken en ouderen). Doel van het plan is de realisatie van een sportaccommodatie voor een onderwijsinstelling. De toekomstige gebruikers van het plangebied vormen een gemiddelde bevolkingsgroep uit de samenleving, die over het algemeen als zelfredzaam wordt beschouwd.
Samenvattend geeft het aspect zelfredzaam vermogen geen aanleiding tot het treffen van maatregelen.
Ontvluchtingsmogelijkheden
Het plangebied is beoordeeld op de mogelijkheden voor ontvluchten van het mogelijke rampgebied. Hierbij zijn de vluchtmogelijkheden loodrecht van de risicobron beoordeeld. Hieruit blijkt het volgende:
Zijdelings kan zowel via het Helperpark als de Duinkerkenstraat het plangebied worden verlaten. Daarnaast ligt middenin het plangebied een ontsluiting richting Gideonweg. Hierdoor biedt het plangebied voldoende mogelijkheden voor ontvluchting loodrecht van de risicobron.
Samenvattend geeft het aspect ontvluchtingsmogelijkheden geen aanleiding tot het treffen van maatregelen.
Alarmeringsmogelijkheden
Het plangebied is beoordeeld op de mogelijkheden voor alarmering. Hieruit blijkt dat het plangebied deels in het sirenebereik van het bestaande Waarschuwing en Alarmering Systeem (WAS) ligt. Hierdoor is een snelle alarmering mogelijk. Dit systeem wordt overigens in 2017 afgeschat. Daarnaast bestaat NL-Alert. Hiermee kan de overheid mensen in het rampgebied en in de directe omgeving van een (dreigende) noodsituatie met een tekstbericht informeren via de eigen mobiele telefoon. Hierdoor is een snelle alarmering in het plangebied mogelijk.
Ten aanzien van het aspect zelfredzaamheid adviseert de veiligheidsregio om de bevolking bij een ramp niet alleen via het bestaande WAS maar ook op een andere wijze te alarmeren (radio, NL-Alert, televisie, geluidswagen, enzovoorts).
Conclusie
In en nabij het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen en risicovolle transportleidingen gelegen waarvan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico een knelpunt oplevert voor het aspect externe veiligheid.
Wel is nabij het plangebied de spoorlijn Onnen - Sauwerd gelegen. De 10-6 contour(plaatsgebonden risicocontour) en het plasbrandaandachtsgebied van de spoorlijn Onnen - Sauwerd reiken niet tot het plangebied. Het plangebied Europapark is wel gelegen binnen het invloedsgebied van het spoor en binnen de 200 meter zone, waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico dient plaatst te vinden.
De conclusie van de Veiligheidsregio Groningen voor het aspect bestrijdbaarheid is dat het plangebied goed bereikbaar is en dat rondom het plangebied voldoende primaire bluswatervoorzieningen aanwezig zijn. Voor het aspect zelfredzaamheid concludeert de veiligheidsregio dat in het plangebied geen objecten worden gerealiseerd voor langdurig verblijf van verminderd zelfredzame personen en dat de mogelijkheden tot ontvluchting voldoende zijn. Er hoeven dan ook geen maatregelen te worden getroffen.
Samenvattend levert het aspect externe veiligheid geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
3.5.5 Bodem
Inleiding
Voor het voorliggende bestemmingsplan is een inventarisatie uitgevoerd naar de aanwezigheid van gegevens over de bodemkwaliteit bij de gemeente Groningen. Daarvoor zijn de volgende aspecten beoordeeld:
- de locaties die verdacht zijn van (ernstige) bodemverontreiniging;
- de aanwezigheid van (ernstige) bodemverontreinigingen;
- de locaties waar na sanering een zorgmaatregel van kracht is en mogelijke gebruiksbeperkingen liggen en
- de diffuse bodemkwaliteit zoals vastgesteld in de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart.
De inventarisatie heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2015. De inventarisatie is gebaseerd op de op dat moment bij de gemeente beschikbare gegevens. Dagelijks worden gegevens aangeleverd en bijgewerkt. Deze worden verwerkt in de bodeminformatiekaart. Voor de actuele situatie of voor informatie over individuele locaties wordt daarom verwezen naar deze kaart op gemeente.groningen.nl/bodem/bodemverontreiniging (link: http://fleximap.groningen.nl/gnmaps/bodeminformatie).
Inventarisatie bodemkwaliteitsgegevens
De uitgevoerde inventarisatie
Voor de inventarisatie van de bodemkwaliteitsgegevens is gebruik gemaakt van de informatie zoals opgeslagen in het bodeminformatiesysteem (BIS) van de gemeente Groningen. In het BIS zijn in ieder geval die locaties opgenomen:
- die verdacht zijn van een geval van (ernstige) bodemverontreiniging;
- waar sprake is van een geval van (ernstige) bodemverontreiniging:
- historisch geval: ontstaan voor 1987;
- nieuwe bodemverontreiniging: ontstaan na 1987;
- waar een bodemsanering is uitgevoerd en waar eventuele nazorgmaatregelen of gebruiksbeperkingen van kracht zijn.
Het verrichten van bodemonderzoeken en het uitvoeren van eventuele saneringswerkzaamheden is een verantwoordelijkheid van de veroorzaker, de eigenaar en/of een belanghebbende. Voor de locaties die verdacht zijn van een geval van (ernstige) bodemverontreiniging is een bodemonderzoek bij de aanvraag van een omgevingsvergunning in ieder geval noodzakelijk. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de gemeentelijke bouwverordening regelen in welke gevallen de aanvraag van een vergunning vergezeld dient te gaan van een bodemonderzoek.
Daarnaast geldt voor nieuwe bodemverontreiniging, ontstaan na 1987, een ander regiem. Op deze gevallen is de zorgplicht van toepassing. Dit betekent dat nieuwe bodemverontreiniging altijd zoveel mogelijk ongedaan gemaakt moet worden, ongeacht hoe ernstig de bodemverontreiniging is.
Verdachte locaties
Uit de uitgevoerde inventarisatie blijkt dat binnen het plangebied een locatie aanwezig is die verdacht is van een geval van (ernstige) bodemverontreiniging. De verdachtmaking kan het gevolg zijn van bodembedreigende activiteiten die in het verleden hebben plaatsgevonden. Het kan ook zijn dat in een eerder bodemonderzoek is vastgesteld dat er bodemverontreiniging aanwezig is waarvan het vermoeden bestaat dat bij nader onderzoek vastgesteld wordt dat het om een geval van ernstige bodemverontreiniging gaat.
De verdachte locatie binnen het plangebied is voornamelijk gerelateerd aan (voormalig) bedrijfsterrein.
Ernstige bodemverontreinigingen en saneringen
Bij een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft ernstig verminderd. Een bodemsanering is dan nodig om de locatie weer geschikt te maken voor het beoogde gebruik.
Binnen het plangebied is een locatie bekend waar een geval van ernstige bodemverontreiniging is vastgesteld. De locatie en de gebruiksbeperkingen zijn opgenomen onderstaande tabel.
Locatie code | Locatie naam | Beoordeling verontreiniging | Sanering uitgevoerd* | Zorg na sanering |
GR001400129 | Winschoterdiep 50 - 52, Helpmancomplex | Urgent, sanering binnen 4 jaar | In uitvoering | 1,3 |
locaties met een ernstige bodemverontreiniging en saneringen
Zorgmaatregelen en gebruiksbeperkingen na sanering 1. bestemmingswijzigingen melden bij bevoegd gezag Wbb 2. leeflaag in stand houden 3. verharding in stand houden 4. monitoring grondwater 5. verbod graafactiviteiten 6. grondwateronttrekkingsysteem aanwezig 7. verbod op bouwwerkzaamheden * Bij functiewijzigingen zal nagegaan moeten worden of de sanering voldoende uitgevoerd is voor het beoogde gebruik. |
Zoals aangegeven is het verrichten van bodemonderzoeken en het uitvoeren van eventuele saneringswerkzaamheden een verantwoordelijkheid van de veroorzaker, de eigenaar en/of een belanghebbende. De gemeente ziet er daarbij op toe dat de sanering op de juiste manier wordt uitgevoerd.
Voor de locatie die verdacht is van een geval van (ernstige) bodemverontreiniging is een bodemonderzoek bij de aanvraag van een omgevingsvergunning in ieder geval noodzakelijk.
Bodemkwaliteitskaart
In de loop van de tijd zijn op allerlei manieren puinhoudend materiaal, kooldeeltjes en ander afval in de bodem terechtgekomen. Bewoning, bedrijvigheid en ook neerslag van luchtverontreiniging heeft op vele plaatsen de bodem belast. Dit heeft mogelijk geleid tot diffuse, niet tot een bron ter herleiden, bodemverontreiniging.
De gemeente Groningen heeft voor haar gehele grondgebied een bodemkwaliteitskaart opgesteld. Deze bodemkwaliteitskaart geeft inzicht in de diffuse bodemkwaliteit.
Uit de bodemkwaliteitskaart blijkt dat de verwachte gemiddelde kwaliteit van het plangebied voor de bovengrond (0,0 - 0,5 meter onder het maaiveld), hoger is dan de achtergrondwaarde en lager dan de maximale waarde wonen. De verwachte gemiddelde kwaliteit van het plangebied voor de ondergrond (0,5 - 2 meter onder het maaiveld) overschrijden voor geen van de parameters de achtergrondwaarde waarbij de rekenregels van toepassing zijn (bodemnormering Besluit bodemkwaliteit).
De bodemkwaliteitskaart is onderdeel van de “Nota Bodembeheer: Beleidsregels voor de toepassing van grond en baggerspecie op landbodem” (zie voor meer informatie www.groningen.nl). De kaart is volgens de regels uit het Besluit Bodemkwaliteit opgesteld.
Conclusie
Binnen het plangebied is een locatie bekend waar een geval van ernstige bodemverontreiniging is vastgesteld. Voor deze locatie is een bodemonderzoek bij de aanvraag van een omgevingsvergunning noodzakelijk. De bodemverontreiniging staat niet op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg.
3.6 Kabels En Leidingen
Ondergrondse hoogspanningsleiding
In het plangebied kom een ondergrondse hoogspanningsleiding voor, onderdeel van de 110 kV-lijn
Groningen Hunze – Gasselte Kraanlanden. Deze leiding is in beheer bij TenneT.
Deze ondergrondse hoogspanningsleiding heeft een belemmerde strook met een breedte van 3 meter gemeten vanaf de buitenste kabels. In deze strook mag in principe niet worden gebouwd (anders dan ten dienste van de leiding) en dienen ingrepen in de bodem die van invloed zijn op het veilig en doelmatig functioneren van de leiding te worden voorkomen. Met het oog hierop is de leiding in het bestemmingsplan met een dubbelbestemming opgenomen.
Naast de bescherming van de leiding moet rekening worden gehouden met de magneetvelden rondom hoogspanningslijnen. Hierop wordt verder ingegaan in paragraaf 3.7.
Hogedrukgasleiding
De in het plangebied voorkomende hogedrukgasleiding (leidingbeheerder Gasunie) is in het voorjaar van 2015 verwijderd.
Conclusie
De aanwezige ondergrondse infrastructuur vormt uit een oogpunt van beheer geen beletsel voor het stemmingsplan.
3.7 Magneetvelden
Met betrekking tot de lange termijneffecten van langdurig verblijf binnen magnetische velden van hoogspanningsleidingen is op rijksniveau beleid ontwikkeld. Dit beleid is gebaseerd op het Europese voorzorgsbeginsel. Dit beleid is verder uitgewerkt in de brief van de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 3 oktober 2005, kenmerk SAS/2005183118 (Advies met betrekking tot hoogspanningslijnen). Volgens deze brief bestaat er mogelijk een statistisch significant verband tussen het optreden van leukemie bij kinderen en langdurig verblijf in de magnetische velden van bovengrondse hoogspanningslijnen. Op basis hiervan adviseert de staatssecretaris om bij de vaststelling van streek- en bestemmingsplannen en van de tracés van bovengrondse hoogspanningslijnen, dan wel bij wijzigingen in bestaande plannen of van bestaande hoogspanningslijnen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0.4 microtesla (de magneetveldzone). Indien het nieuwe bestemmingsplan (of een bestaand plan dat wordt gewijzigd) de specifieke magneetveldzone overlapt, adviseert de staatssecretaris om daarin geen of zo weinig mogelijk gevoelige bestemmingen te situeren.
Dit advies is door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bij brief van 4 november 2008, kenmerk DGM\2008105664, bevestigd en verduidelijkt. Volgens die brief worden onder 'gevoelige bestemmingen' verstaan: woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen. Tevens worden hiertoe gerekend de bijbehorende erven.
Met het oog hierop is bij de voorbereiding van het bestemmingsplan 'Europapark 2013' onderzoek gedaan naar de in het plangebied aanwezige hoogspanningscomponenten en de hierdoor veroorzaakte magneetvelden. Verwezen wordt naar het rapport 'Magneetvelden hoogspanningscomponenten Europapark te Groningen', Petersburg Consultants B.V., d.d. 25 juli 2012.
Ten behoeve van het voorliggende bestemmingsplan is door Petersburg Consultants B.V. nader onderzoek gedaan naar de magneetveldsterkte van de in het plangebied aanwezige ondergrondse hoogspanningsleiding. De aanleiding hiervoor vormt de bouw van het nieuwe sportcentrum. Dit gebouw is gepland op de kavel naast de ondergrondse hoogspanningsleiding. Een deel van dit gebouw zal door Noorderpoort worden gebruikt voor het geven van onderwijs. Het nieuwe onderzoek is uitgevoerd op basis van door netbeheerder TenneT verstrekte en gevalideerde gegevens. Uit dit onderzoek blijkt dat de 0,4 microtesla-contour op 7 meter uit het hart van het ondergrondse leidingtracé ligt. Verwezen wordt naar het rapport 'Magneetveldberekening Europapark Groningen', Petersburg Consultants B.V, d.d.29 oktober 2015.
Binnen de 0,4 microtesla-contouren zijn in het bestemmingsplan, conform het voorzorgsbeginsel en het daarop gebaseerde beleidsadvies van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, 'gevoelige bestemmingen' uitgesloten.
Conclusie
De magneetveldzone rondom de in het plangebied aanwezige ondergrondse hoogspanningsleiding vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Juridische Toelichting
4.1 Algemeen
4.1.1 Inleiding
Door middel van het voorliggende bestemmingsplan wordt het bestemmingsplan 'Europapark', vastgesteld op 25 september 2013, gedeeltelijk herzien. Deze herziening betreft een gedeelte van de uit te werken bestemming 'Gemengd - 4'. Zoals in hoofdstuk 1 werd opgemerkt is de gewenste uitwerking binnen de uitwerkingsregels niet geheel mogelijk. Daarom is gekozen voor een bestemmingsplan op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het gedeelte van de bestemming 'Gemengd - 4' ten zuiden van de aansluiting Helperpark-Duinkerkenstraat is buiten het plan gelaten. De visie op de ontwikkeling(smogelijkheden) van deze locatie is nog onvoldoende uitgekristalliseerd.
4.1.2 Planopzet
Het voorliggende plan is een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Hiermee kunnen met direct recht omgevingsvergunningen worden verleend. De gekozen bestemmingen en de daarbij behorende regels geven helder aan welke functies op welke plaats zijn toegestaan.
Dit bestemmingsplan is gemaakt conform SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) en het standaard-bestemmingsplan van de gemeente Groningen. Daarin zijn de regels gestandaardiseerd. De bestemmingsregels zijn opgemaakt in een vaste indeling en bevatten in principe voor elke bestemming achtereenvolgens: een bestemmingsomschrijving, bouwregels, nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en waar nodig een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Het bestemmingsplan is gedigitaliseerd. Het wordt langs elektronische weg beschikbaar gesteld op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. en is tevens raadpleegbaar op de gemeentelijke website gemeente.groningen.nl/bestemmingsplan.
De analoge (papieren) verbeelding bestaat uit één kaartblad met schaal 1 : 1000. Deze verbeelding is getekend conform de PRABPK 2012 (Praktijkrichtlijn Analoge Bestemmingsplankaart).
4.2 Geldende Bestemmingsplannen En Overige Regelingen
In het plangebied vigeert momenteel het onderstaande bestemmingsplan. Dit wordt gedeeltelijk door het voorliggend bestemmingsplan vervangen.
Bestemmingsplan | Vastgesteld door de gemeenteraad | ||
Europapark 2013 | 25 september 2013 |
4.3 Toelichting Op De Regels
4.3.1 Artikelsgewijze toelichting
Inleidende regels
De artikelen 1 tot en met 3 bevatten achtereenvolgens de in het plan gebruikte begrippen en hun definitie, de wijze waarop moet worden gemeten en de manier van omgaan met uitmetingsverschillen.
Artikel 4 Gemengd
Het plangebied heef hoofdzakelijk de bestemming 'Gemengd'. Deze bestemming is vrijwel een-op-een overgenomen uit het geldende bestemmingsplan. Volgens deze bestemming zijn onder andere toegestaan: bedrijven (categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten), kantoren, zakelijke en maatschappelijke dienstverlening, sport, cultuur en ontspanning en ondergeschikte horeca. Onder de functie maatschappelijke dienstverlening valt, zoals uit de begripsomschrijving in artikel 1 volgt, onder meer onderwijs en sport. De bouw van het sportcentrum wordt daarmee mogelijk gemaakt.
Zoals uit paragraaf 3.4.1 en het akoestisch onderzoek blijkt ondervindt een groot deel van het plangebied een aanzienlijke geluidsbelasting vanwege omliggende bedrijven. De voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai en in beperktere mate voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai wordt ter plaatse van de geprojecteerde bebouwing overschreden. Dit betekent dat geluidsgevoelige objecten alleen kunnen worden toegelaten wanneer daarvoor een hogere grenswaarde is vastgesteld.
Geluidsgevoelige objecten zijn: woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en elk ander gebouw waar gedurende een langere periode van de dag mensen verblijven (zie artikel 1.23). Woningen zijn binnen de bestemming 'Gemengd' niet toegestaan. De functie maatschappelijke dienstverlening laat wel ruimte voor een 'ander geluidsgevoelig gebouw'. Daaronder worden verstaan: een onderwijsgebouw, een ziekenhuis, een verpleeghuis, een verzorgingstehuis, een psychiatrische inrichting en een kinderdagverblijf (artikel 1.2 Besluit geluidhinder).
De hogere waarde die voor deze geluidsgevoelige gebouwen kan worden vastgesteld bedraagt voor onderwijsgebouwen, ziekenhuizen of verpleeghuizen maximaal 60 dB(A) en voor de overige gebouwen maximaal 55 dB(A). Met het oog hierop is in de planregels opgenomen dat van de functie maatschappelijke dienstverlening zijn uitgezonderd:
- 1. onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd uitgesloten - 1';
- 2. overige geluidsgevoelige objecten ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van gemengd uitgesloten - 1' en 'specifieke vorm van gemengd uitgesloten - 2.
De gebiedsaanduiding 'specifieke vorm van gemengd uitgesloten - 1' omvat de 60 dB(A)-geluidzone, de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd uitgesloten - 2' de 55 dB(A)-geluidzone.
De planregels bevatten een afwijkingsbevoegdheid om geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidszones mogelijk te maken. De behoefte hieraan kan zich met name voordoen wanneer de gevelbelasting van een geluidsgevoelig object door afscherming door geluidongevoelige gebouwen kan worden gereduceerd tot maximaal de voorkeursgrenswaarde. Wanneer dat door afscherming niet mogelijk is en voor de betreffende locatie bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen hogere waarde is vastgesteld, kan eventueel worden gekozen voor de toepassing van dove gevels. Artikel 4.6, onder c, faciliteert deze oplossingen. Om blootstelling aan een al te hoge geluidsbelasting te voorkomen is ervoor gekozen om de afwijkingsbevoegdheid voor gebouwen met een medische of zorgfunctie en voor kinderdagverblijven te beperken tot het gebied met de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd uitgesloten - 2' (de 55 dB(A)-zone).
Artikel 5 Groen
De bestemming 'Groen' heeft betrekking op de in te richten parkzone langs het Oude Winschoterdiep en de ecologische verbindingszone westelijk van het voormalige stamspoor. De parkzone moet tevens mogelijkheden bieden voor sport en (sportieve) recreatie. Hiermee is in de bestemmingsomschrijving rekening gehouden.
Artikel 6 Verkeer
De bestemming 'Verkeer' omvat het gedeelte van het Helperpark, dat is aangelegd op het voormalige stamspoor.
Artikel 7 Leiding - Hoogspanning
De in het plangebied voorkomende ondergrondse hoogspanningsleiding is geregeld door middel van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning'. Binnen deze dubbelbestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de leiding zijn toegestaan. De bouwhoogte van deze bouwwerken mag ten hoogste 3 meter bedragen. Burgemeester en wethouders kunnen via een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid, na overleg met leidingbeheerder, bouwwerken ten dienste van de onderliggende bestemmingen toestaan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de hoogspanningsleiding. Voor het uitvoeren van bepaalde werken of werkzaamheden, zoals het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen en het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen is een omgevingsvergunning - aanlegactiviteit voorgeschreven.
Voor de begrenzing van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' is uitgegaan van de belemmeringenstrook. Naast de belemmeringenstrook dient in het bestemmingsplan rekening te worden gehouden met de magneetveldzone. Hieraan is gevolg gegeven door de magneetveldzone op de verbeelding op te nemen met een gebiedsaanduiding en gevoelige bestemmingen in de nabijheid van de ondergrondse hoogspanningsleiding uit te sluiten. Verwezen wordt naar de toelichting op artikel 11 en naar paragraaf 3.7.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 2
Aan het hele plangebied is in verband met de daar voorkomende archeologische verwachtingswaarde (verwezen wordt naar paragraaf 3.1) de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' toegekend. In de dubbelbestemming zijn bouwregels en regels omtrent het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen, die in geval van ingrepen in de bodem deze waarde c.q. het belang van archeologisch onderzoek veiligstellen.
Artikel 9 Waterstaat - Waterkering
Met het oog op de waterkerende functie van de kade van het Oude Winschoterdiep is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' toegekend. Ter bescherming van deze functie zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeven van waterkering toegestaan. Burgemeester en wethouders kunnen hiervan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeven van de bouw van bouwwerken ten dienste van de onderliggende bestemmingen, mits geen onevenredig afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de waterkering en voorafgaand overleg met de waterbeheerder heeft plaatsgevonden.
Algemene regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Dit artikel bevat de anti-dubbeltelregel. De redactie is conform artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening. Deze bepaling is ervoor om te voorkomen dat dezelfde grond meer dan eens betrokken wordt in een omgevingsvergunningstoets en daarmee meer gebouwd kan worden dan is toegestaan.
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
Gezoneeerd industrieterrein
Het plangebied ligt geheel binnen de geluidzone van het gezoneerde industrieterrein Groningen Zuidoost (zie ook paragraaf 3.5.1) . In sublid 11.1.2 is bepaald dat binnen de aanduiding 'geluidzone - industrie' geen geluidgevoelige objecten mogen worden gebouwd, tenzij deze volgens de omschrijving van de ter plaatse aangegeven bestemming uitdrukkelijk zijn toegestaan.
Overigens kunnen burgemeester en wethouders hiervan door middel van een omgevingsvergunning onder voorwaarden afwijken. Verwezen wordt naar artikel 4, lid 4.6, onder c.
Magneetveldzone
Door het plangebied loopt een ondergrondse hoogspanningsleiding (zie ook paragraaf 3.6). Deze heeft naast een belemmeringenstrook (vastgelegd door middel van de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning) een magneetveldzone. Deze is op de verbeelding aangegeven met de gebiedsaanduiding 'magneetveldzone'. De grens van deze aanduiding wordt gevormd door de berekende 0,4 microteslacontouren. Eerder al is uiteengezet dat op grond van het rijksbeleid met betrekking tot hoogspanningslijnen, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, dient te worden vermeden dat bij nieuwe situaties gevoelige bestemmingen, waaronder scholen, binnen de 0,4 microteslacontour komen te liggen. Daarom is in sublid 27.2.2., onder a, bepaald dat binnen de aanduiding 'magneetveldzone' geen stralingsgevoelige objecten zijn toegestaan. Het begrip 'stralingsgevoelige objecten' is gedefinieerd in artikel 1, onder 1.54. Voor de inhoud van deze definitie is aangesloten bij het begrip 'gevoelige bestemming', zoals omschreven in de bijlage van de brief van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 4 november 2008, kenmerk DGM\2008105664.
Wat betreft het rijksbeleid met betrekking tot hoogspanningslijnen en de doorwerking ervan in het bestemmingsplan kan tevens worden verwezen naar paragraaf 3.7.
Artikel 12 Algemene bouwregels
Parkeren
In dit artikel is bepaald dat een omgevingsvergunning voor het bouwen of verbouwen van gebouwen slechts wordt verleend wanneer wordt voorzien in voldoende parkeer- en/of laad- en losgelegenheid voor de beoogde functie. Voor het stellen van een parkeernorm worden de beleidsregels voor parkeren gehanteerd die op het moment van aanvragen van de vergunning gelden. De verwijzing naar deze beleidsregels is toegestaan op grond van artikel 3.1.2, tweede lid, onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening. Zoals in paragraaf 2.2 is uiteengezet bestaat in het plangebied Europapark in afwijking van het algemene parkeerbeleid van de gemeente Groningen de keuzemogelijkheid parkeren hetzij op eigen terrein op te lossen, hetzij in een van de collectieve (gebouwde) parkeervoorzieningen in het gebied. Dit uitgangspunt is vertaald in lid 12.1, onder c, op grond waarvan bij recht kan worden afgeweken van de eis dat parkeren op eigen terrein moet worden geregeld. In zoverre vinden de beleidsregels geen toepassing.
Ruimte tussen bouwwerken
De bepalingen omtrent dit onderwerp zijn overgenomen uit de stedenbouwkundige voorschriften van de Groninger Bouwverordening 2012, die door het vervallen van artikel 8, vijfde lid, van de Woningwet als gevolg van de Reparatiewet BZK 2014 per 29 november 2014 hun werking hebben verloren.
Artikel 13 Algemene gebruiksregels
Dit artikel bevat een interpretatieve gebruiksbepaling. Het algemeen gebruiksverbod zelf is opgenomen in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening.
Artikel 14 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel bevat enkele afwijkingsregels, die op alle bestemmingen in het plangebied van toepassing zijn. Bedoeling van de bepaling is om relatief kleine afwijkingen van het bestemmingsplan toe te staan, zowel qua omvang als qua functie.
Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 15 Overgangsrecht
Dit artikel regelt het overgangsrecht. De redactie is conform de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Artikel 17 Slotregel
Dit artikel bevat de zogenaamde slotregel, die bedoeld is voor een eenduidige vastlegging van de naam van het bestemmingsplan.
4.3.2 Referentiekader nadere eisen- en afwijkingsbevoegdheid
Een aantal bepalingen geven het bevoegd gezag de bevoegdheid om nadere eisen te stellen of bij een omgevingsvergunning van de planregels af te wijken.
De nadere eisen kunnen betrekking hebben op de plaats en afmetingen van de bebouwing. In de planregels wordt een aantal criteria voor de uitoefening van de nadere eisen-bevoegdheid gesteld, te weten:
- a. de woonsituatie;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de milieusituatie;
- f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
De bevoegdheid om af te wijken is van toepassing op een aantal specifieke bouwregels en regels, die het gebruik in enge zin regelen. Voor zover aangegeven zijn ook hierbij bovengenoemde criteria van toepassing.
In het onderstaande wordt nader uiteengezet hoe deze criteria moeten worden gehanteerd.
De woonsituatie
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening gehouden te worden met het instandhouden c.q. tot stand brengen van een redelijke lichttoetreding, alsmede de aanwezigheid van voldoende privacy.
Het straat- en bebouwingsbeeld
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient te worden gestreefd naar het instandhouden c.q. tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat en bebouwingsbeeld. In het algemeen zal bij bebouwing worden gestreefd naar:
- een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
- een goede hoogte-breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is.
De verkeersveiligheid
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. tot stand brengen van een verkeersveilige situatie.
De sociale veiligheid
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient te worden voorkomen dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is.
De milieusituatie
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de milieuaspecten, zoals hinder voor omwonenden en verkeersaantrekkende werking.
De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed.
4.4 Crisis- En Herstelwet
Op dit bestemmingsplan is de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) van toepassing. Volgens bijlage II, onderdeel 15, kolom 1, van de Chw behoort namelijk tot de ruimtelijke en infrastructurele projecten als bedoeld in artikel 1.1, eerste en tweede lid, van deze wet het project Groningen Centrale Zone. In kolom 3 van onderdeel 15 van bijlage II van de wet wordt als vindplaats bladzijde 290 van het MIRT projectenboek 2009 genoemd. Op bladzijde 290 van het MIRT projectenboek 2009 wordt het begrip Centrale Zone als volgt verklaard: 'De Centrale Zone Groningen is het gebied tussen de binnenstad en Meerstad. In deze zone liggen onder andere de binnenstad, het stationsgebied, het UMCG/Bodenterrein, het Europapark en het Sontweggebied'.
Het hoofdstation en het omliggende gebied maken dus deel uit van de in de Chw bedoelde Centrale zone.
De toepasselijkheid van de Chw houdt onder meer in dat
- een beroep tegen het bestemmingsplan niet ontvankelijk is indien het beroepschrift niet de gronden van het beroep bevat (artikel 1.6, lid 2, Chw);
- de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak over het beroep doet binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn (artikel 1.6, lid 4, Chw);
- na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer kunnen worden aangevoerd (artikel 1.6a Chw).
Hoofdstuk 5 Participatie, Inspraak En Overleg
5.1 Participatie En Inspraak
Over het moederplan heeft op grond Algemene Inspraakverordening Groningen 2005 in de periode van 7 december 2012 tot en met 17 januari 2013 een schriftelijke inspraakprocedure plaatsgevonden. Mede omdat de voorliggende herziening geen wezenlijke wijzigingen in de bestemming van het daarvan deel uitmakende gebied met zich brengt, wordt het voorontwerp niet ter inspraak ter inzage gelegd en wordt volstaan met de zienswijzenprocedure op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening.
Wel heeft op 27 oktober 2015 een informatiebijeenkomst voor bewoners plaatsgevonden over de plannen voor het sportcentrum. Deze bijeenkomst is bijgewoond door circa 60 geïnteresseerden, die op de plannen een toelichting hebben ontvangen en konden reageren. Daarnaast is op 3 november 2015 een informatiebijenkomst voor ondernemers gehouden.
5.2 Overleg
In het kader van het overleg, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, is het
ontwerpbestemmingsplan gezonden aan:
- 1. de provincie Groningen;
- 2. waterschap Hunze en Aa's;
- 3. Veiligheidsregio Groningen;
- 4. N.V. Nederlandse Gasunie;
- 5. N.V. Waterbedrijf Groningen;
- 6. ProRail B.V.;
- 7. KPN Telecom;
- 8. Enexis B.V.;
- 9. Ziggo;
- 10. Tennet TSO B.V.
Dit heeft geleid tot een aantal schriftelijke reacties, die hieronder zijn samengevat en van commentaar voorzien.
Provincie Groningen
Hogere grenswaarden / dove gevel
Reactie
De provincie wijst erop dat voor zover hogere grenswaarden ingevolge de Wet geluidhinder nodig zijn, deze uiterlijk gelijktijdig met de vaststelling van het plan door de raad moeten worden vastgesteld.
Antwoord
Dit is de gemeente bekend.
Reactie
Opgemerkt wordt dat het moment van vaststelling ook geldt voor de in artikel 4.6 van het plan genoemde hogere grenswaarden.
Antwoord
Dit is de gemeente bekend.
Reactie
De provincie merkt op dat de realisering en instandhouding van de vereiste gevelwering in het bestemmingsplan dan wel via de voorwaarden bij de omgevingsvergunning dienen te worden geborgd.
Antwoord
Artikel 3.3 van het Bouwbesluit 2012 regelt dit.
Cumulatie van geluid
Reactie
De provincie merkt op dat blijkens het akoestisch onderzoek dat bij het bestemmingsplan is gevoegd Lcum-waarden kunnen optreden tot 66 dB. In het akoestisch onderzoek is aangegeven dat de waarden toelaatbaar zijn omdat de berekening een worst-casesituatie voorstelt die zich in de praktijk niet zal voordoen omdat er gebouwen worden gerealiseerd die een afschermende werking hebben. De provincie acht dit aannemelijk. In het plan wordt evenwel niets gezegd over de toelaatbaarheid van de gecumuleerde geluidsbelasting. Deze dient nog wel te worden gemotiveerd.
Antwoord
Er is nader onderzoek uitgevoerd naar de cumulatie van geluid vanwege wegverkeers-, spoorweg- en industrielawaai ('Aanvullend Akoestisch onderzoek Europapark herziening 2015', Adviesbureau WMA, d.d. 26 februari 2016). Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat de gecumuleerde geluidsbelasting niet zal leiden tot een onaanvaardbare geluidsbelasting. Verwezen wordt naar subparagraaf 3.5.1 en meer uitgebreid naar het aanvullend akoestisch onderzoek.
Gevelwering en cumulatie van geluid
Reactie
De provincie merkt op dat - als een woning of een ander geluidsgevoelig gebouw in meerdere geluidszones is gelegen - op grond van artikel 110f van de Wet geluidhinder onderzoek moet worden gedaan naar cumulatie en aangegeven moet worden op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij de te treffen maatregelen. In het plan is niet aangegeven hoe de relatie is tussen de geluidsbelasting per bronsoort, de gecumuleerde geluidsbelasting en de vereiste gevelwering. Dit dient naar de mening van de provincie nog te gebeuren.
Antwoord
In het nader akoestisch onderzoek is hieraan aandacht besteed. De resultaten hiervan zijn verwerkt in subparagraaf 3.5.1. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.
Berekening geluidsbelasting
Reactie
Er wordt op gewezen dat Gedeputeerde Staten met betrekking tot de berekening van de geluidsbelasting van het gezoneerde industrieterrein in relatie tot de zo nodig vast te stellen hogere grenswaarden voor geluidsgevoelige objecten binnen de zone van het industrieterrein bij brief van 11 december 2015 een zienswijze hebben ingediend.
Antwoord
Voor de beantwoording van deze reactie wordt verwezen wordt naar de zienswijzennota.
Waterschap Hunze en Aa's
Reactie
Het waterschap geeft aan dat in het plan de wateraspecten zijn opgenomen die voor dit plan van toepassing zijn. Verder heeft het waterschap geen opmerkingen.
Antwoord
Hiervan wordt kennis genomen.
Veiligheidsregio Groningen
Reactie
De veiligheidsregio merkt op dat het aspect externe veiligheid voor het voorliggende bestemmingsplan is beoordeeld door de Omgevingsdienst Groningen. De omgevingsdienst heeft daarbij advies ingewonnen van de veiligheidsregio. Dit advies is verwerkt in de externe veiligheidsparagraaf van het bestemmingsplan. Een volledige uitwerking van het aspect externe veiligheid staat in de externe veiligheidstoets in de bijlagenbundel bij het bestemmingsplan. Hierin is het advies van de veiligheidsregio overgenomen. Daarom is een nadere advisering door de veiligheidsregio niet nodig.
Antwoord
Hiervan wordt kennis genomen.
N.V. Nederlandse Gasunie
Reactie
De Gasunie heeft het plan getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid. Zij heeft ten aanzien van het plan geen opmerkingen.
Antwoord
Hiervan wordt kennis genomen.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid / Exploitatie
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het nieuwe sportcentrum is een gezamenlijk project van Noorderpoort en de gemeente Groningen en wordt gebouwd door de gemeente. De investeringslasten zullen door beide partijen worden gedragen. De gemeente draagt als eigenaar van het gebouw de exploitatielasten, die zullen worden gedekt uit huuropbrengsten van Noorderpoort en sportverenigingen en een gemeentelijke bijdrage.
Voor alle uitgeefbare grond binnen het plangebied geldt dat deze is opgenomen in de grondexploitatie Europapark. Er is sprake van een budgettair neutrale gebiedsontwikkeling.
6.2 Grondexploitatie
Kostenverhaal vindt plaats via gronduitgifte en is daarmee 'anderszins verzekerd'. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
SBI-code | SBI-code 2008 | nr. | omschrijving | cat. | |
01 | 01 | - | landbouw en dienstverlening t.b.v. de landbouw | ||
014 | 016 | 4 | - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. <= 500 m² | 2 | |
014 | 016 | 3 | - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. > 500 m² | 3.1 | |
15 | 10, 11 | - | vervaardiging van voedingsmiddelen en dranken | ||
151 | 101, 102 | 0 | Slachterijen en overige vleesverwerking: | ||
151 | 101, 102 | 1 | - slachterijen en pluimveeslachterijen | 3.2 | |
151 | 101 | 3 | - bewerkingsinrichting van darmen en vleesafval | 4.2 | |
151 | 101 | 4 | - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. > 1000 m² | 3.2 | |
151 | 101 | 5 | - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 1000 m² | 3.1 | |
151 | 101 | 6 | - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 200 m² | 3.1 | |
151 | 101, 102 | 7 | - loonslachterijen | 3.1 | |
151 | 108 | 8 | - vervaardiging van snacks en vervaardiging van kant-en-klaar-maaltijden met p.o. < 2.000 m² | 3.1 | |
152 | 102 | 0 | Visverwerkingsbedrijven: | ||
152 | 102 | 2 | - conserveren | 4.1 | |
152 | 102 | 3 | - roken | 4.2 | |
152 | 102 | 4 | - verwerken anderszins: p.o.> 1000 m² | 4.2 | |
152 | 102 | 5 | - verwerken anderszins: p.o. <= 1000 m² | 3.2 | |
152 | 102 | 6 | - verwerken anderszins: p.o. <= 300 m² | 3.1 | |
1531 | 1031 | 0 | Aardappelprodukten fabrieken: | ||
1531 | 1031 | 1 | - vervaardiging van aardappelproducten | 4.2 | |
1531 | 1031 | 2 | - vervaardiging van snacks met p.o. < 2.000 m² | 3.1 | |
1532, 1533 | 1032, 1039 | 0 | Groente- en fruitconservenfabrieken: | ||
1532, 1533 | 1032, 1039 | 1 | - jam | 3.2 | |
1532, 1533 | 1032, 1039 | 2 | - groente algemeen | 3.2 | |
1532, 1533 | 1032, 1039 | 3 | - met koolsoorten | 3.2 | |
1532, 1533 | 1032, 1039 | 4 | - met drogerijen | 4.2 | |
1532, 1533 | 1032, 1039 | 5 | - met uienconservering (zoutinleggerij) | 4.2 | |
1541 | 104101 | 0 | Vervaardiging van ruwe plantaardige en dierlijke oliën en vetten: | ||
1541 | 104101 | 1 | - p.c. < 250.000 t/j | 4.1 | |
1541 | 104101 | 2 | - p.c. >= 250.000 t/j | 4.2 | Z |
1542 | 104102 | 0 | Raffinage van plantaardige en dierlijke oliën en vetten: | ||
1542 | 104102 | 1 | - p.c. < 250.000 t/j | 4.1 | |
1542 | 104102 | 2 | - p.c. >= 250.000 t/j | 4.2 | Z |
1543 | 1042 | 0 | Margarinefabrieken: | ||
1543 | 1042 | 1 | - p.c. < 250.000 t/j | 4.1 | |
1543 | 1042 | 2 | - p.c. >= 250.000 t/j | 4.2 | Z |
1551 | 1052 | 0 | Zuivelprodukten fabrieken: | ||
1551 | 1051 | 3 | - melkprodukten fabrieken v.c. < 55.000 t/j | 3.2 | |
1551 | 1051 | 4 | - melkprodukten fabrieken v.c. >= 55.000 t/j | 4.2 | Z |
1551 | 1051 | 5 | - overige zuivelprodukten fabrieken | 4.2 | |
1552 | 1052 | 1 | Consumptie-ijsfabrieken: p.o. > 200 m² | 3.2 | |
1552 | 1052 | 2 | - consumptie-ijsfabrieken: p.o. <= 200 m² | 2 | |
1561 | 1061 | 0 | Meelfabrieken: | ||
1561 | 1061 | 1 | - p.c. >= 500 t/u | 4.2 | Z |
1561 | 1061 | 2 | - p.c. < 500 t/u | 4.1 | |
1561 | 1061 | Grutterswarenfabrieken | 4.1 | ||
1562 | 1062 | 0 | Zetmeelfabrieken: | ||
1562 | 1062 | 1 | - p.c. < 10 t/u | 4.1 | |
1562 | 1062 | 2 | - p.c. >= 10 t/u | 4.2 | Z |
1571 | 1091 | 0 | Veevoerfabrieken: | ||
1571 | 1091 | 3 | - drogerijen (gras, pulp, groenvoeder, veevoeder) cap. < 10 t/u water | 4.2 | |
1571 | 1091 | 5 | - mengvoeder, p.c. < 100 t/u | 4.1 | |
1571 | 1091 | 6 | - mengvoeder, p.c. >= 100 t/u | 4.2 | Z |
1572 | 1092 | Vervaardiging van voer voor huisdieren | 4.1 | ||
1581 | 1071 | 0 | Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen: | ||
1581 | 1071 | 1 | - v.c. < 7500 kg meel/week, bij gebruik van charge-ovens | 2 | |
1581 | 1071 | 2 | - v.c. >= 7500 kg meel/week | 3.2 | |
1582 | 1072 | Banket, biscuit- en koekfabrieken | 3.2 | ||
1583 | 1081 | 0 | Suikerfabrieken: | ||
1583 | 1081 | 1 | - v.c. < 2.500 t/j | 5.1 | |
1583 | 1081 | 2 | - v.c. >= 2.500 t/j | 5.3 | Z |
1584 | 10821 | 0 | Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk: | ||
1584 | 10821 | 2 | - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 2.000 m² | 3.2 | |
1584 | 10821 | 4 | - Suikerwerkfabrieken met suiker branden | 4.2 | |
1584 | 10821 | 5 | - Suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. > 200 m² | 3.2 | |
1585 | 1073 | Deegwarenfabrieken | 3.1 | ||
1586 | 1083 | 0 | Koffiebranderijen en theepakkerijen: | ||
1586 | 1083 | 2 | - theepakkerijen | 3.2 | |
1587 | 108401 | Vervaardiging van azijn, specerijen en kruiden | 4.1 | ||
1589 | 1089 | Vervaardiging van overige voedingsmiddelen | 4.1 | ||
1589.1 | 1089 | Bakkerijgrondstoffenfabrieken | 4.1 | ||
1589.2 | 1089 | 0 | Soep- en soeparomafabrieken: | ||
1589.2 | 1089 | 1 | - zonder poederdrogen | 3.2 | |
1589.2 | 1089 | 2 | - met poederdrogen | 4.2 | |
1589.2 | 1089 | Bakmeel- en puddingpoederfabrieken | 4.1 | ||
1591 | 110101 | Destilleerderijen en likeurstokerijen | 4.2 | ||
1592 | 110102 | 0 | Vervaardiging van ethylalcohol door gisting: | ||
1592 | 110102 | 1 | - p.c. < 5.000 t/j | 4.1 | |
1592 | 110102 | 2 | - p.c. >= 5.000 t/j | 4.2 | |
1596 | 1105 | Bierbrouwerijen | 4.2 | ||
1597 | 1106 | Mouterijen | 4.2 | ||
1598 | 1107 | Mineraalwater- en frisdrankfabrieken | 3.2 | ||
16 | 12 | - | verwerking van tabak | ||
160 | 120 | Tabakverwerkende industrie | 4.1 | ||
17 | 13 | - | vervaardiging van textiel | ||
171 | 131 | Bewerken en spinnen van textielvezels | 3.2 | ||
172 | 132 | 0 | Weven van textiel: | ||
172 | 132 | 1 | - aantal weefgetouwen < 50 | 3.2 | |
172 | 132 | 2 | - aantal weefgetouwen >= 50 | 4.2 | Z |
173 | 133 | Textielveredelingsbedrijven | 3.1 | ||
174, 175 | 139 | Vervaardiging van textielwaren | 3.1 | ||
1751 | 1393 | Tapijt-, kokos- en vloermattenfabrieken | 4.1 | ||
176, 177 | 139, 143 | Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen | 3.1 | ||
18 | 14 | - | vervaardiging van kleding; bereiden en verven van bont | ||
181 | 141 | Vervaardiging kleding van leer | 3.1 | ||
183 | 142, 151 | Bereiden en verven van bont; vervaardiging van artikelen van bont | 3.1 | ||
19 | 15 | - | vervaardiging van leer en lederwaren (excl. kleding) | ||
191 | 151, 152 | Lederfabrieken | 4.2 | ||
192 | 151 | Lederwarenfabrieken (excl. kleding en schoeisel) | 3.1 | ||
193 | 152 | Schoenenfabrieken | 3.1 | ||
20 | 16 | - | houtindustrie en vervaardiging artikelen van hout, riet, kurk e.d. | ||
2010.1 | 16101 | Houtzagerijen | 3.2 | ||
2010.2 | 16102 | 0 | Houtconserveringsbedrijven: | ||
2010.2 | 16102 | 1 | - met creosootolie | 4.1 | |
2010.2 | 16102 | 2 | - met zoutoplossingen | 3.1 | |
202 | 1621 | Fineer- en plaatmaterialenfabrieken | 3.2 | ||
203, 204, 205 | 162 | 0 | Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout | 3.2 | |
203, 204, 205 | 162 | 1 | Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m2 | 3.1 | |
21 | 17 | - | vervaardiging van papier, karton en papier- en kartonwaren | ||
2111 | 1711 | Vervaardiging van pulp | 4.1 | ||
2112 | 1712 | 0 | Papier- en kartonfabrieken: | ||
2112 | 1712 | 1 | - p.c. < 3 t/u | 3.1 | |
2112 | 1712 | 2 | - p.c. 3 - 15 t/u | 4.1 | Z |
2112 | 1712 | 3 | - p.c. >= 15 t/u | 4.2 | Z |
212 | 172 | Papier- en kartonwarenfabrieken | 3.2 | ||
2121.2 | 17212 | 0 | Golfkartonfabrieken: | ||
2121.2 | 17212 | 1 | - p.c. < 3 t/u | 3.2 | |
2121.2 | 17212 | 2 | - p.c. >= 3 t/u | 4.1 | Z |
22 | 58 | - | uitgeverijen, drukkerijen en reproduktie van opgenomen media | ||
2221 | 1811 | Drukkerijen van dagbladen | 3.2 | ||
2222 | 1812 | Drukkerijen (vlak- en rotatie-diepdrukkerijen) | 3.2 | ||
23 | 19 | - | aardolie-/steenkoolverwerk. ind. | ||
2320.2 | 19202 | A | Smeeroliën- en vettenfabrieken | 3.2 | |
2320.2 | 19202 | B | Recyclingbedrijven voor afgewerkte olie | 4.2 | |
2320.2 | 19202 | C | Aardolieproduktenfabrieken n.e.g. | 4.2 | |
24 | 20 | - | vervaardiging van chemische produkten | ||
2411 | 2011 | 0 | Vervaardiging van industriële gassen: | ||
2412 | 2012 | Kleur- en verfstoffenfabrieken | 4.1 | ||
2413 | 2012 | 0 | Anorg. chemische grondstoffenfabrieken: | ||
2413 | 2012 | 1 | - niet vallend onder "post-Seveso-richtlijn" | 4.2 | |
2414.1 | 20141 | A0 | Organ. chemische grondstoffenfabrieken: | ||
2414.1 | 20141 | A1 | - niet vallend onder "post-Seveso-richtlijn" | 4.2 | |
2414.1 | 20141 | B0 | Methanolfabrieken: | ||
2414.1 | 20141 | B1 | - p.c. < 100.000 t/j | 4.1 | |
2414.1 | 20141 | B2 | - p.c. >= 100.000 t/j | 4.2 | Z |
2414.2 | 20149 | 0 | Vetzuren en alkanolenfabrieken (niet synth.): | ||
2414.2 | 20149 | 1 | - p.c. < 50.000 t/j | 4.2 | |
242 | 202 | 0 | Landbouwchemicaliënfabrieken: | ||
243 | 203 | Verf, lak en vernisfabrieken | 4.2 | ||
2441 | 2120 | 0 | Farmaceutische grondstoffenfabrieken: | ||
2441 | 2110 | 1 | - p.c. < 1.000 t/j | 4.2 | |
2442 | 2120 | 0 | Farmaceutische produktenfabrieken: | ||
2442 | 2120 | 1 | - formulering en afvullen geneesmiddelen | 3.1 | |
2451 | 2041 | Zeep-, was- en reinigingsmiddelenfabrieken | 4.2 | ||
2452 | 2042 | Parfumerie- en cosmeticafabrieken | 4.2 | ||
2462 | 2052 | 0 | Lijm- en plakmiddelenfabrieken: | ||
2462 | 2052 | 1 | - zonder dierlijke grondstoffen | 3.2 | |
2464 | 205902 | Fotochemische produktenfabrieken | 3.2 | ||
2466 | 205903 | A | Chemische kantoorbenodigdhedenfabrieken | 3.1 | |
2466 | 205903 | B | Overige chemische produktenfabrieken n.e.g. | 4.1 | |
247 | 2060 | Kunstmatige synthetische garen- en vezelfabrieken | 4.2 | ||
25 | 22 | - | vervaardiging van produkten van rubber en kunststof | ||
2511 | 221101 | Rubberbandenfabrieken | 4.2 | ||
2512 | 221102 | 0 | Loopvlakvernieuwingsbedrijven: | ||
2512 | 221102 | 1 | - vloeropp. < 100 m2 | 3.1 | |
2512 | 221102 | 2 | - vloeropp. >= 100 m2 | 4.1 | |
2513 | 2219 | Rubber-artikelenfabrieken | 3.2 | ||
252 | 222 | 0 | Kunststofverwerkende bedrijven: | ||
252 | 222 | 1 | - zonder fenolharsen | 4.1 | |
252 | 222 | 2 | - met fenolharsen | 4.2 | |
252 | 222 | 3 | - productie van verpakkingsmateriaal en assemblage van kunststofbouwmaterialen | 3.1 | |
26 | 23 | - | vervaardiging van glas, aardewerk, cement-, kalk- en gipsprodukten | ||
261 | 231 | 0 | Glasfabrieken: | ||
261 | 231 | 1 | - glas en glasprodukten, p.c. < 5.000 t/j | 3.2 | |
261 | 231 | 2 | - glas en glasprodukten, p.c. >= 5.000 t/j | 4.2 | Z |
261 | 231 | 3 | - glaswol en glasvezels, p.c.< 5.000 t/j | 4.2 | |
2615 | 231 | Glasbewerkingsbedrijven | 3.1 | ||
262, 263 | 232, 234 | 0 | Aardewerkfabrieken: | ||
262, 263 | 232, 234 | 2 | - vermogen elektrische ovens totaal >= 40 kW | 3.2 | |
264 | 233 | A | Baksteen en baksteenelementenfabrieken | 4.1 | |
264 | 233 | B | Dakpannenfabrieken | 4.1 | |
2651 | 2351 | 0 | Cementfabrieken: | ||
2652 | 235201 | 0 | Kalkfabrieken: | ||
2652 | 235201 | 1 | - p.c. < 100.000 t/j | 4.1 | |
2653 | 235202 | 0 | Gipsfabrieken: | ||
2653 | 235202 | 1 | - p.c. < 100.000 t/j | 4.1 | |
2661.1 | 23611 | 0 | Betonwarenfabrieken: | ||
2661.1 | 23611 | 1 | - zonder persen, triltafels en bekistingtrille | 4.1 | |
2661.1 | 23611 | 2 | - met persen, triltafels of bekistingtrillers, p.c. < 100 t/d | 4.2 | |
2661.2 | 23612 | 0 | Kalkzandsteenfabrieken: | ||
2661.2 | 23612 | 1 | - p.c. < 100.000 t/j | 3.2 | |
2661.2 | 23612 | 2 | - p.c. >= 100.000 t/j | 4.2 | Z |
2662 | 2362 | Mineraalgebonden bouwplatenfabrieken | 3.2 | ||
2663, 2664 | 2363, 2364 | 0 | Betonmortelcentrales: | ||
2663, 2664 | 2363, 2364 | 1 | - p.c. < 100 t/u | 3.2 | |
2663, 2664 | 2363, 2364 | 2 | - p.c. >= 100 t/u | 4.2 | Z |
2665, 2666 | 2365, 2369 | 0 | Vervaardiging van produkten van beton, (vezel)cement en gips: | ||
2665, 2666 | 2365, 2369 | 1 | - p.c. < 100 t/d | 3.2 | |
2665, 2666 | 2365, 2369 | 2 | - p.c. >= 100 t/d | 4.2 | Z |
267 | 237 | 0 | Natuursteenbewerkingsbedrijven: | ||
267 | 237 | 1 | - zonder breken, zeven en drogen: p.o. > 2.000 m² | 3.2 | |
267 | 237 | 2 | - zonder breken, zeven en drogen: p.o. <= 2.000 m² | 3.1 | |
267 | 237 | 3 | - met breken, zeven of drogen, v.c. < 100.000 t/j | 4.2 | |
2681 | 2391 | Slijp- en polijstmiddelen fabrieken | 3.1 | ||
2682 | 2399 | A0 | Bitumineuze materialenfabrieken: | ||
2682 | 2399 | A1 | - p.c. < 100 t/u | 4.2 | |
2682 | 2399 | B0 | Isolatiematerialenfabrieken (excl. glaswol): | ||
2682 | 2399 | B1 | - steenwol, p.c. >= 5.000 t/j | 4.2 | Z |
2682 | 2399 | B2 | - overige isolatiematerialen | 4.1 | |
2682 | 2399 | C | Minerale produktenfabrieken n.e.g. | 3.2 | |
2682 | 2399 | D0 | Asfaltcentrales: p.c.< 100 ton/uur | 4.1 | |
2682 | 2399 | D1 | - asfaltcentrales, p.c. >= 100 ton/uur | 4.2 | Z |
27 | 24 | - | vervaardiging van metalen | ||
272 | 241 | 0 | IJzeren- en stalenbuizenfabrieken: | ||
273 | 243 | 0 | Draadtrekkerijen, koudbandwalserijen en profielzetterijen: | ||
273 | 243 | 1 | - p.o. < 2.000 m2 | 4.2 | |
274 | 244 | A0 | Non-ferro-metaalfabrieken: | ||
274 | 244 | A1 | - p.c. < 1.000 t/j | 4.2 | |
274 | 244 | B0 | Non-ferro-metaalwalserijen, -trekkerijen e.d.: | ||
2751, 2752 | 2451, 2452 | 0 | IJzer- en staalgieterijen/ -smelterijen: | ||
2751, 2752 | 2451, 2452 | 1 | - p.c. < 4.000 t/j | 4.2 | |
2753, 2754 | 2453, 2454 | 0 | Non-ferro-metaalgieterijen/ -smelterijen: | ||
2753, 2754 | 2453, 2454 | 1 | - p.c. < 4.000 t/j | 4.2 | |
28 | 25, 31 | - | vervaard. en reparatie van produkten van metaal (excl. mach./transportmidd.) | ||
281 | 251, 331 | 0 | Constructiewerkplaatsen: | ||
281 | 251, 331 | 1 | - gesloten gebouw | 3.2 | |
281 | 251, 331 | 1a | - gesloten gebouw, p.o. < 200 m2 | 3.1 | |
281 | 251, 331 | 2 | - in open lucht, p.o. < 2.000 m2 | 4.1 | |
281 | 251, 331 | 3 | - in open lucht, p.o. >= 2.000 m2 | 4.2 | Z |
2821 | 2529, 3311 | 0 | Tank- en reservoirbouwbedrijven: | ||
2821 | 2529, 3311 | 1 | - p.o. < 2.000 m2 | 4.2 | |
2822, 2830 | 2521, 2530, 3311 | Vervaardiging van verwarmingsketels, radiatoren en stoomketels | 4.1 | ||
284 | 255, 331 | A | Stamp-, pers-, dieptrek- en forceerbedrijven | 4.1 | |
284 | 255, 331 | B | Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d. | 3.2 | |
284 | 255, 331 | B1 | Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d., p.o. < 200 m2 | 3.1 | |
2851 | 2561, 3311 | 0 | Metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven: | ||
2851 | 2561, 3311 | 1 | - algemeen | 3.2 | |
2851 | 2561, 3311 | 10 | - stralen | 4.1 | |
2851 | 2561, 3311 | 11 | - metaalharden | 3.2 | |
2851 | 2561, 3311 | 12 | - lakspuiten en moffelen | 3.2 | |
2851 | 2561, 3311 | 2 | - scoperen (opspuiten van zink) | 3.2 | |
2851 | 2561, 3311 | 3 | - thermisch verzinken | 3.2 | |
2851 | 2561, 3311 | 4 | - thermisch vertinnen | 3.2 | |
2851 | 2561, 3311 | 5 | - mechanische oppervlaktebehandeling (slijpen, polijsten) | 3.2 | |
2851 | 2561,3311 | 6 | - anodiseren, eloxeren | 3.2 | |
2851 | 2561, 3311 | 7 | - chemische oppervlaktebehandeling | 3.2 | |
2851 | 2561, 3311 | 8 | - emailleren | 3.2 | |
2851 | 2561, 3311 | 9 | - galvaniseren (vernikkelen, verchromen, verzinken, verkoperen ed) | 3.2 | |
2852 | 2562, 3311 | 1 | Overige metaalbewerkende industrie | 3.2 | |
2852 | 2562, 3311 | 2 | Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. <200m2 | 3.1 | |
287 | 259, 331 | A0 | Grofsmederijen, anker- en kettingfabrieken: | ||
287 | 259, 331 | A1 | - p.o. < 2.000 m2 | 4.1 | |
287 | 259, 331 | B | Overige metaalwarenfabrieken n.e.g. | 3.2 | |
287 | 259, 331 | B | Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. <200 m2 | 3.1 | |
29 | 27, 28, 33 | - | vervaardiging van machines en apparaten | ||
29 | 27, 28, 33 | 0 | Machine- en apparatenfabrieken incl. reparatie: | ||
29 | 27, 28, 33 | 1 | - p.o. < 2.000 m2 | 3.2 | |
29 | 27, 28, 33 | 2 | - p.o. >= 2.000 m2 | 4.1 | |
29 | 28, 33 | 3 | - met proefdraaien verbrandingsmotoren >= 1 MW | 4.2 | Z |
30 | 26, 28, 33 | - | vervaardiging van kantoormachines en computers | ||
30 | 26, 28, 33 | A | Kantoormachines- en computerfabrieken incl. reparatie | 2 | |
31 | 26, 27, 33 | - | vervaardiging van over. elektr. machines, apparaten en benodigdh. | ||
311 | 271, 331 | Elektromotoren- en generatorenfabrieken incl. reparatie | 4.1 | ||
312 | 271, 273 | Schakel- en installatiemateriaalfabrieken | 4.1 | ||
313 | 273 | Elektrische draad- en kabelfabrieken | 4.1 | ||
314 | 272 | Accumulatoren- en batterijenfabrieken | 3.2 | ||
315 | 274 | Lampenfabrieken | 4.2 | ||
32 | 26, 33 | - | vervaardiging van audio-, video-, telecom-apparaten en -benodigdh | ||
321 t/m 323 | 261, 263, 264, 331 | Vervaardiging van audio-, video- en telecom-apparatuur e.d. | 3.1 | ||
3210 | 2612 | Fabrieken voor gedrukte bedrading | 3.1 | ||
33 | 26, 32, 33 | - | vervaardiging van medische en optische apparaten en instrumenten | ||
33 | 26, 32, 33 | A | Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. incl. reparatie | 2 | |
34 | 29 | - | |||
34 | 29 | vervaardiging van auto's, aanhangwagens en opleggers | |||
341 | 291 | 0 | Autofabrieken en assemblagebedrijven | ||
341 | 291 | 1 | - p.o. < 10.000 m2 | 4.1 | |
341 | 291 | 2 | - p.o. >= 10.000 m2 | 4.2 | Z |
3420.1 | 29201 | Carrosseriefabrieken | 4.1 | ||
3420.2 | 29202 | Aanhangwagen- en opleggerfabrieken | 4.1 | ||
343 | 293 | Auto-onderdelenfabrieken | 3.2 | ||
35 | 30 | - | vervaardiging van transportmiddelen (excl. auto's, aanhangwagens) | ||
351 | 301, 3315 | 0 | Scheepsbouw- en reparatiebedrijven: | ||
351 | 301, 3315 | 1 | - houten schepen | 3.1 | |
351 | 301, 3315 | 2 | - kunststof schepen | 3.2 | |
351 | 301, 3315 | 3 | - metalen schepen < 25 m | 4.1 | |
352 | 302, 317 | 0 | Wagonbouw- en spoorwegwerkplaatsen: | ||
352 | 302, 317 | 1 | - algemeen | 3.2 | |
352 | 302, 317 | 2 | - met proefdraaien van verbrandingsmotoren >= 1 MW | 4.2 | Z |
353 | 303,3316 | 0 | Vliegtuigbouw en -reparatiebedrijven: | ||
353 | 303, 3316 | 1 | - zonder proefdraaien motoren | 4.1 | |
354 | 309 | Rijwiel- en motorrijwielfabrieken | 3.2 | ||
355 | 3099 | Transportmiddelenindustrie n.e.g. | 3.2 | ||
36 | 31 | - | vervaardiging van meubels en overige goederen n.e.g. | ||
361 | 310 | 1 | Meubelfabrieken | 3.2 | |
361 | 9524 | 2 | Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2 | 1 | |
362 | 321 | Fabricage van munten, sieraden e.d. | 2 | ||
363 | 322 | Muziekinstrumentenfabrieken | 2 | ||
364 | 323 | Sportartikelenfabrieken | 3.1 | ||
365 | 324 | Speelgoedartikelenfabrieken | 3.1 | ||
3663.1 | 32991 | Sociale werkvoorziening | 2 | ||
3663.2 | 32999 | Vervaardiging van overige goederen n.e.g. | 3.1 | ||
37 | 38 | - | |||
37 | 38 | - | voorbereiding tot recycling | ||
372 | 383202 | A0 | Puinbrekerijen en -malerijen: | ||
372 | 383202 | A1 | - v.c. < 100.000 t/j | 4.2 | |
372 | 383202 | B | Rubberregeneratiebedrijven | 4.2 | |
372 | 383202 | C | Afvalscheidingsinstallaties | 4.2 | |
40 | 35 | - | produktie en distrib. van stroom, aardgas, stoom en warm water | ||
40 | 35 | A0 | Elektriciteitsproduktiebedrijven (electrisch vermogen >= 50 MWe) | ||
40 | 35 | A1 | - kolengestookt (incl. meestook biomassa), thermisch vermogen > 75 MWth | 5.2 | Z |
40 | 35 | A2 | - oliegestookt, thermisch vermogen > 75 MWth | 5.1 | Z |
40 | 35 | A3 | - gasgestookt (incl. bijstook biomassa), thermisch vermogen > 75 MWth,in | 5.1 | Z |
40 | 35 | B0 | bio-energieinstallaties electrisch vermogen < 50 MWe: | ||
40 | 35 | B1 | - covergisting, verbranding en vergassing van mest, slib, GFT en reststromen voedingsindustrie | 3.2 | |
40 | 35 | B2 | - vergisting, verbranding en vergassing van overige biomassa | 3.2 | |
40 | 35 | C0 | Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen: | ||
40 | 35 | C1 | - < 10 MVA | 2 | |
40 | 35 | C2 | - 10 - 100 MVA | 3.1 | |
40 | 35 | C3 | - 100 - 200 MVA | 3.2 | |
40 | 35 | C4 | - 200 - 1000 MVA | 4.2 | Z |
40 | 35 | D0 | Gasdistributiebedrijven: | ||
40 | 35 | D1 | - gascompressorstations vermogen < 100 MW | 4.2 | |
40 | 35 | D5 | - gasontvang- en -verdeelstations, cat. D | 3.1 | |
40 | 35 | E0 | Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt: | ||
40 | 35 | E1 | - stadsverwarming | 3.2 | |
41 | 36 | - | winning en ditributie van water | ||
41 | 36 | A0 | Waterwinning-/ bereiding- bedrijven: | ||
41 | 36 | A2 | - bereiding met chloorbleekloog e.d. en/of straling | 3.1 | |
41 | 36 | B0 | Waterdistributiebedrijven met pompvermogen: | ||
41 | 36 | B1 | - < 1 MW | 2 | |
41 | 36 | B2 | - 1 - 15 MW | 3.2 | |
41 | 36 | B3 | - >= 15 MW | 4.2 | |
45 | 41, 42, 43 | - | bouwnijverheid | ||
45 | 41, 42, 43 | 0 | Bouwbedrijven algemeen: b.o. > 2.000 m² | 3.2 | |
45 | 41, 42, 43 | 1 | - bouwbedrijven algemeen: b.o. <= 2.000 m² | 3.1 | |
45 | 41, 42, 43 | 2 | Aannemersbedrijven met werkplaats: b.o. > 1000 m² | 3.1 | |
45 | 41, 42, 43 | 3 | - aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1000 m² | 2 | |
50 | 45, 47 | - | handel/reparatie van auto's, motorfietsen; benzineservicestations | ||
501, 502, 504 | 451, 452, 454 | Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven | 2 | ||
501 | 451 | Groothandel in vrachtauto's (incl. import) | 3.2 | ||
5020.4 | 45204 | A | Autoplaatwerkerijen | 3.2 | |
5020.4 | 45204 | C | Autospuitinrichtingen | 3.1 | |
51 | 46 | - | |||
51 | 46 | - | groothandel en handelsbemiddeling | ||
5121 | 4621 | 0 | Grth in akkerbouwprodukten en veevoeders | 3.1 | |
5121 | 4621 | 1 | Grth in akkerbouwprodukten en veevoeders met een verwerkingscapaciteit van 500 ton/uur of meer | 4.2 | Z |
5122 | 4622 | Grth in bloemen en planten | 2 | ||
5123 | 4623 | Grth in levende dieren | 3.2 | ||
5124 | 4624 | Grth in huiden, vellen en leder | 3.1 | ||
5125, 5131 | 46217, 4631 | Grth in ruwe tabak, groenten, fruit en consumptie-aardappelen | 3.1 | ||
5132, 5133 | 4632, 4633 | Grth in vlees, vleeswaren, zuivelprodukten, eieren, spijsoliën | 3.1 | ||
5134 | 4634 | Grth in dranken | 2 | ||
5135 | 4635 | Grth in tabaksprodukten | 2 | ||
5136 | 4636 | Grth in suiker, chocolade en suikerwerk | 2 | ||
5137 | 4637 | Grth in koffie, thee, cacao en specerijen | 2 | ||
5138, 5139 | 4638, 4639 | Grth in overige voedings- en genotmiddelen | 2 | ||
514 | 464, 46733 | Grth in overige consumentenartikelen | 2 | ||
5148.7 | 46499 | 0 | Grth in vuurwerk en munitie: | ||
5148.7 | 46499 | 1 | - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton | 2 | |
5148.7 | 46499 | 2 | - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag 10 tot 50 ton | 3.1 | |
5148.7 | 46499 | 5 | - munitie | 2 | |
5151.1 | 46711 | 0 | Grth in vaste brandstoffen: | ||
5151.1 | 46711 | 1 | - klein, lokaal verzorgingsgebied | 3.1 | |
5151.2 | 46712 | 0 | Grth in vloeibare en gasvormige brandstoffen: | ||
5151.2 | 46712 | 1 | - vloeistoffen, o.c. < 100.000 m3 | 4.1 | |
5151.2 | 46712 | 3 | - tot vloeistof verdichte gassen | 4.2 | |
5151.3 | 46713 | Grth minerale olieprodukten (excl. brandstoffen) | 3.2 | ||
5152.1 | 46721 | 0 | Grth in metaalertsen: | ||
5152.1 | 46721 | 1 | - opslag opp. < 2.000 m2 | 4.2 | |
5152.2 /.3 | 46722, 46723 | Grth in metalen en -halffabrikaten | 3.2 | ||
5153 | 4673 | 0 | Grth in hout en bouwmaterialen: | ||
5153 | 4673 | 1 | - algemeen: b.o. > 2000 m² | 3.1 | |
5153 | 4673 | 2 | - algemeen: b.o. <= 2000 m² | 2 | |
5153.4 | 46735 | 4 | zand en grind: | ||
5153.4 | 46735 | 5 | - algemeen: b.o. > 200 m² | 3.2 | |
5153.4 | 46735 | 6 | - algemeen: b.o. <= 200 m² | 2 | |
5154 | 4674 | 0 | Grth in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur: | ||
5154 | 4674 | 1 | - algemeen: b.o. > 2.000 m² | 3.1 | |
5154 | 4674 | 2 | - algemeen: b.o. < = 2.000 m² | 2 | |
5155.1 | 46751 | Grth in chemische produkten | 3.2 | ||
5155.2 | 46752 | Grth in kunstmeststoffen | 2 | ||
5156 | 4676 | Grth in overige intermediaire goederen | 2 | ||
5157 | 4677 | 0 | Autosloperijen: b.o. > 1000 m² | 3.2 | |
5157 | 4677 | 1 | - autosloperijen: b.o. <= 1000 m² | 3.1 | |
5157.2/3 | 4677 | 0 | Overige groothandel in afval en schroot: b.o. > 1000 m² | 3.2 | |
5157.2/3 | 4677 | 1 | - overige groothandel in afval en schroot: b.o. <= 1000 m² | 3.1 | |
518 | 466 | 0 | Grth in machines en apparaten: | ||
518 | 466 | 1 | - machines voor de bouwnijverheid | 3.2 | |
518 | 466 | 2 | - overige | 3.1 | |
519 | 466, 469 | Overige grth (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d. | 2 | ||
60 | 49 | - | vervoer over land | ||
6021.1 | 493 | Bus-, tram- en metrostations en -remises | 3.2 | ||
6023 | 493 | Touringcarbedrijven | 3.2 | ||
6024 | 494 | 0 | Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): b.o. > 1000 m² | 3.2 | |
6024 | 494 | 1 | - Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks) b.o. <= 1000 m² | 3.1 | |
603 | 495 | Pomp- en compressorstations van pijpleidingen | 2 | ||
63 | 52 | - | dienstverlening t.b.v. het vervoer | ||
6311.1 | 52241 | 0 | Laad-, los- en overslagbedrijven t.b.v. zeeschepen: | ||
6311.1 | 52241 | 2 | - stukgoederen | 4.2 | |
6311.1 | 52241 | 7 | - tankercleaning | 4.2 | |
6311.2 | 52242 | 0 | Laad-, los- en overslagbedrijven t.b.v. binnenvaart: | ||
6311.2 | 52241 | 1 | - containers | 4.2 | |
6311.2 | 52242 | 10 | - tankercleaning | 4.2 | |
6311.2 | 52242 | 2 | - stukgoederen | 3.2 | |
6311.2 | 52242 | 3 | - ertsen, mineralen, e.d., opslagopp. < 2.000 m² | 4.2 | |
6311.2 | 52242 | 5 | - granen of meelsoorten , v.c. < 500 t/u | 4.2 | |
6311.2 | 52242 | 7 | - steenkool, opslagopp. < 2.000 m2 | 4.2 | |
6312 | 52102, 52109 | A | Distributiecentra, koelhuizen | 3.1 | |
6312 | 52109 | B | Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte) | 2 | |
6321 | 5221 | 2 | Stalling van vrachtwagens (met koelinstallaties) | 3.2 | |
64 | 53 | - | post en telecommunicatie | ||
641 | 531, 532 | Post- en koeriersdiensten | 2 | ||
642 | 61 | A | Telecommunicatiebedrijven | 1 | |
71 | 77 | - | verhuur van transportmiddelen, machines, andere roerende goederen | ||
711 | 7711 | Personenautoverhuurbedrijven | 2 | ||
712 | 7712, 7739 | Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (excl. personenauto's) | 3.1 | ||
713 | 773 | Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen | 3.1 | ||
714 | 772 | Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g. | 2 | ||
72 | 62 | - | computerservice- en informatietechnologie | ||
72 | 62 | A | Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. | 1 | |
72 | 58, 63 | B | Datacentra | 2 | |
73 | 72 | - | Speur- en ontwikkelingswerk | ||
731 | 721 | Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk | 2 | ||
74 | 63,69 t/m 71,73,74,77,78,80 t/m 82 | - | overige zakelijke dienstverlening | ||
747 | 812 | Reinigingsbedrijven voor gebouwen | 3.1 | ||
7481.3 | 74203 | Foto- en filmontwikkelcentrales | 2 | ||
7484.3 | 82991 | Veilingen voor landbouw- en visserijprodukten | 4.1 | ||
75 | 84 | - | openbaar bestuur, overheidsdiensten, sociale verzekeringen | ||
7525 | 8425 | Brandweerkazernes | 3.1 | ||
80 | 85 | - | onderwijs | ||
85 | 85.53 | Auto- en motorrijscholen | 2 | ||
90 | 37, 38, 39 | - | milieudienstverlening | ||
9001 | 3700 | A0 | RWZI's en gierverwerkingsinricht., met afdekking voorbezinktanks: | ||
9001 | 3700 | A1 | - < 100.000 i.e. | 4.1 | |
9001 | 3700 | A2 | - 100.000 - 300.000 i.e. | 4.2 | Z |
9001 | 3700 | B | rioolgemalen | 2 | |
9002.1 | 381 | A | Vuilophaal-, straatreinigingsbedrijven e.d. | 3.1 | |
9002.1 | 381 | B | Gemeentewerven (afval-inzameldepots) | 3.1 | |
9002.1 | 381 | C | Vuiloverslagstations | 4.2 | |
9002.2 | 382 | A0 | Afvalverwerkingsbedrijven: | ||
9002.2 | 382 | A2 | - kabelbranderijen | 3.2 | |
9002.2 | 382 | A4 | - pathogeen afvalverbranding (voor ziekenhuizen) | 3.1 | |
9002.2 | 382 | A5 | - oplosmiddelterugwinning | 3.2 | |
9002.2 | 382 | A6 | - afvalverbrandingsinrichtingen, thermisch vermogen > 75 MW | 4.2 | Z |
9002.2 | 382 | A7 | - verwerking fotochemisch en galvano-afval | 2 | |
9002.2 | 382 | B | Vuilstortplaatsen | 4.2 | |
9002.2 | 382 | C0 | Composteerbedrijven: | ||
9002.2 | 382 | C3 | - belucht v.c. < 20.000 ton/jr | 3.2 | |
9002.2 | 382 | C4 | - belucht v.c. > 20.000 ton/jr | 4.1 | |
9002.2 | 382 | C5 | - GFT in gesloten gebouw | 4.1 | |
92 | 59 | - | Cultuur, sport en recreatie | ||
921, 922 | 591, 592, 601, 602 | Studio's (film, TV, radio, geluid) | 2 | ||
93 | 96 | - | overige dienstverlening | ||
9301.1 | 96011 | A | Wasserijen en strijkinrichtingen | 3.1 | |
9301.1 | 96011 | B | Tapijtreinigingsbedrijven | 3.1 | |
9301.2 | 96012 | Chemische wasserijen en ververijen | 2 | ||
9301.3 | 96013 | A | Wasverzendinrichtingen | 2 | |
9303 | 9603 | 0 | Begrafenisondernemingen | 1 |
Verklaring gebruikte afkortingen - niet van toepassing of niet relevant < kleiner dan >= groter dan of gelijk aan cat. categorie e.d. en dergelijke kl. klasse n.e.g. niet elders genoemd o.c. opslagcapaciteit p.c. produktiecapaciteit p.o produktieoppervlak v.c. verwerkingscapaciteit | u. uur d. dag w. week j. jaar Z zoneringplichtig |