KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
Artikel 4 Leiding - Gas
Artikel 5 Waarde - Archeologie 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht Bouwwerken
Artikel 9 Overgangsrecht Gebruik
Artikel 10 Slotregel
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Tekst Waarde - Archeologie 2 En Waarde - Archeologie 3
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Een Bestemmingsplan
1.2 Aanleiding Voor Dit Bestemmingsplan
1.3 Begrenzing Van Het Plangebied
1.4 Vigerend Bestemmingsplan
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestemmingen
2.1 Bestemmingen
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Hoofdstuk 4 Omgevingstoets
4.1 Geluid
4.2 Luchtkwaliteit
4.3 Externe Veiligheid
4.4 Ecologie
4.5 Waterparagraaf
4.6 Bodemkwaliteit
4.7 Cultuurhistorische Waarden
4.8 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 5 Implementatie
5.1 Planning En Fasering
5.2 Economische Uitvoerbaarheid
5.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Qra Kromslootpark
Bijlage 2 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 3 Overlegreactie Brandweer Flevoland
Bijlage 4 Overlegreactie Waterschap Zuiderzeeland
Bijlage 5 Overlegreactie Rijkswaterstaat
Bijlage 6 Overlegreactie Provincie Flevoland

Aanpassingen Kromslootpark

Bestemmingsplan - gemeente Almere

Vastgesteld op 10-10-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Aanpassingen Kromslootpark van de gemeente Almere;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0034.BP1Q02-vg01 met de bijbehorende regels bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.6 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.7 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.8 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.9 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.10 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.11 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.12 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.13 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.14 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van activiteiten zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van bijvoorbeeld aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden, banken en toiletgebouwen;

1.15 kunstobject:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten;

1.16 kunstwerk:

bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.17 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;

1.18 natuur(lijke) waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen zowel afzonderlijk als in onderling verband;

1.19 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, apparatuur voor telecommunicatie en voorzieningen voor stadsverwarming;

1.20 peil:

  1. a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter hoogte van de hoofdingang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld;

1.21 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.22 straatmeubilair

kleinschalige bouwwerken ten behoeve van openbare (nuts)voorzieningen, zoals verkeergeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, prullenbakken, speeltoestellen en reclameobjecten, alsmede telefooncellen, abri's.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. natuurgebieden en de duurzame instandhouding daarvan;
  2. b. behoud, versterking en ontwikkeling van de aan de natuurgebieden eigen zijnde natuur(lijke) en landschappelijke waarden, in samenhang met de waterhuishouding;
  3. c. recreatief medegebruik:

met de daarbij behorende:

  1. d. waterhuishoudings- en nutsvoorzieningen;
  2. e. straatmeubilair;
  3. f. voet- en fietspaden;
  4. g. wandel- en fietsbruggen;
  5. h. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen:;
  6. i. overige functioneel met de bestemming 'Natuur' verbonden voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Het is verboden de gronden te gebruiken voor:
    1. 1. het opslaan van gerede en ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
    2. 2. het opslaan c.q. stallen van gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
    3. 3. het opslaan of opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen.
  2. b. Het bepaalde in lid 3.3 onder a. is niet van toepassing op:
    1. 1. het opslaan van stoffen die noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden en de daarbij behorende voorzieningen;
    2. 2. het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering en/of handhaving van de bestemming en aanduidingen.

Artikel 4 Leiding - Gas

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor ondergrondse leidingen voor het transport van gas, met de daarbij behorende belemmeringenstrook.

4.2 Bouwregels

Op de als 'Leiding - Gas' bestemde gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de doeleinden genoemd in lid 4.1 bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3.00 m.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te (doen) voeren:
    1. 1. het planten en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
    2. 2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    3. 3. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    4. 4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
    5. 5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
    6. 6. het aanleggen van leidingen anders dan de in lid 4.1 bedoelde leiding(en), en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    7. 7. het permanent opslaan van goederen.

Toelaatbaarheid

  1. b. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, kan worden verleend indien de veiligheid van de betrokken leiding(en) niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

Uitzonderingen

  1. c. Het in lid 4.4 onder a. van dit artikel vervatte verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden;
  1. 1. die reeds in uitvoering zijn op het moment van het van kracht worden van het plan;
  2. 2. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding(en) en de belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere daar voorkomende bestemming(en) betreffen;
  3. 3. die graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de ter plaatse te verwachten archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

  1. a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' bouwwerken te bouwen.
  2. b. Het in lid a bedoelde verbod is niet van toepassing op:
    1. 1. die delen van de gronden die reeds bebouwd zijn of zijn geweest met onderheide bouwwerken;
    2. 2. bouwwerken ten behoeve van de samenvallende bestemmingen met een oppervlakte kleiner dan 100 m².

5.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 5.2 bedoelde verbod voor bouwwerken ten behoeve van de samenvallende bestemmingen met een oppervlakte groter dan 100 m².
  2. b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a zal alleen worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, is vastgesteld dat:
    1. 1. De archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
    2. 2. Er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    3. 3. De archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad.
  3. c. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het doen van opgravingen; en/of
    2. 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; en/of
    3. 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
  4. d. De opgravingen en/of de te treffen maatregelen en/of de archeologische begeleiding dient c.q. dienen te voldoen aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie en aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en eisen.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1', zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ophogen van de bodem;
    2. 2. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingvergunning is vereist;
    3. 3. het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm ten opzichte van het maaiveld, waartoe ook gerekend wordt egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, woelen, mengen, diepploegen;
    4. 4. het rooien van bos of boomgaard waarbij de stobben worden verwijderd;
    5. 5. het beplanten en het aanleggen van bos of boomgaard;
    6. 6. het wijzigen van het waterpeil;
    7. 7. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    8. 8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie- of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    9. 9. het graven, verbreden en dempen van grachten, vijvers en andere wateren.
  2. b. Het verbod als bedoeld in lid 5.4 onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    1. 1. het normale onderhoud van de gronden betreffen;
    2. 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    3. 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
    4. 4. betrekking hebben op een oppervlakte kleiner dan 100 m²;
    5. 5. worden uitgevoerd in het kader van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
  3. c. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zal alleen worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, is vastgesteld dat:
    1. 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
    2. 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    3. 3. de archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad.
  4. d. Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden gekoppeld:
    1. 1. de verplichting tot het doen van opgravingen; en/of
    2. 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; en/of
    3. 3. de verplichting de uitvoering van het werk c.q. de werkzaamheid te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
  5. e. De opgravingen en/of de te treffen maatregelen en/of de archeologische begeleiding dient c.q. dienen te voldoen aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie en aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en eisen.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat:

  1. a. De bestemming 'Waarde - Archeologie 1' wordt verwijderd, indien er op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie geen archeologische waarden zijn vastgesteld;
  2. b. De bestemming 'Waarde - Archeologie 1' wordt gewijzigd in de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' en/of 'Waarde - Archeologie 3', als opgenomen in Bijlage 1 voor gronden waar door middel van archeologisch onderzoek dat voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie een of meer archeologisch waardevolle terreinen zijn vastgesteld.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Afwijking

Met een omgevingsvergunning kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 terzake reeds kan worden afgeweken - worden afgeweken van de regels van het plan voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen niet zijnde bestemmingsgrenzen, voorzover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen;
  3. c. het oprichten van ondergrondse pompgemalen ten behoeve van riooltransportleidingen.

7.2 Voorwaarden voor de afwijking

Er wordt niet afgeweken van de regels van het plan:, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht Bouwwerken

8.1 Overgangsrecht

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan:, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

8.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

8.3 Uitzondering

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 9 Overgangsrecht Gebruik

9.1 Overgangsrecht

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

9.2 Ander strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

9.3 Onderbreken gebruik onder overgangsrecht

Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

9.4 Uitzondering

Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het

bestemmingsplanAanpassingen Kromslootpark

van de gemeente Almere.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Almere dd.

De griffier De voorzitter

Bijlagen Bij De Regels

Bijlage 1 Tekst Waarde - Archeologie 2 En Waarde - Archeologie 3

Artikel 11 Waarde - Archeologie - 2

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde-Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de aanwezige archeologische waarden in het aangrenzende gebied met de bestemming “Waarde – Archeologie 3”.

11.2 Bouwregels

Op de in lid 11.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de in dat lid genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor aanvullend definitief archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Ten behoeve van samenvallende bestemmingen mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

11.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 11.2 bedoelde verbod voor bouwwerken ten behoeve van de samenvallende bestemmingen.
  2. b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a zal alleen worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, is vastgesteld dat:
    1. 1. De archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
    2. 2. De archeologische waarden hierdoor niet worden geschaad.
  3. c. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. 1. De verplichting tot het doen van opgravingen; en/of
    2. 2. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; en/of
    3. 3. De verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
  4. d. De opgravingen en/of de te treffen maatregelen en/of de archeologische begeleiding dient c.q. dienen te voldoen aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie en aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en eisen.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 2', zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. Het ophogen van de bodem;
    2. 2. Het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingvergunning is vereist;
    3. 3. Het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm ten opzichte van het maaiveld, waartoe ook gerekend wordt egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, woelen, mengen, diepploegen;
    4. 4. Het rooien van bos of boomgaard waarbij de stobben worden verwijderd;
    5. 5. Het beplanten en het aanleggen van bos of boomgaard;
    6. 6. Het wijzigen van het waterpeil;
    7. 7. Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    8. 8. Het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie- of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    9. 9. Het graven, verbreden en dempen van grachten, vijvers en andere wateren;
  2. b. Het verbod als bedoeld in lid 11.4 onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
  3. c. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zal alleen worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, is vastgesteld dat:
    1. 1. De archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
    2. 2. De archeologische waarden hierdoor niet worden geschaad.
  4. d. Aan de vergunning kunnen de volgende voorwaarden worden gekoppeld:
    1. 1. de verplichting tot het doen van opgravingen; en/of
    2. 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; en/of
    3. 3. de verplichting de uitvoering van het werk c.q. de werkzaamheid te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
  5. e. De opgravingen en/of de te treffen maatregelen en/of de archeologische begeleiding dient c.q. dienen te voldoen aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie en aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en eisen.

11.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde-Archeologie 2' wordt verwijderd, indien het archeologisch waardevol terrein conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie voldoende is onderzocht door middel van een archeologische opgraving of begeleiding en de eventuele bodemvondsten elders zijn onder gebracht.

Artikel 12 Waarde - Archeologie - 3

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor de bescherming van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden.

12.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 12.1 genoemde bestemming en ten behoeve van samenvallende bestemmingen geen bouwwerken worden gebouwd.

12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3', zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. Het ophogen van de bodem;
    2. 2. Het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingvergunning is vereist;
    3. 3. Het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm ten opzichte van het maaiveld, waartoe ook gerekend wordt egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, woelen, mengen, diepploegen;
    4. 4. Het rooien van bos of boomgaard waarbij de stobben worden verwijderd;
    5. 5. Het beplanten en het aanleggen van bos of boomgaard;
    6. 6. Het wijzigen van het waterpeil;
    7. 7. Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    8. 8. Het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie- of andere leidingen;
    9. 9. Het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  2. b. Het verbod als bedoeld in lid 12.3 onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
  3. c. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zal alleen worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, is vastgesteld dat de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld.
  4. d. Aan de vergunning kunnen de volgende voorwaarden worden gekoppeld:
    1. 1. de verplichting tot het doen van opgravingen; en/of
    2. 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; en/of
    3. 3. de verplichting de uitvoering van het werk c.q. de werkzaamheid te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
  5. e. De opgravingen en/of de te treffen maatregelen en/of de archeologische begeleiding dient c.q. dienen te voldoen aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie en aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en eisen.

12.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' wordt verwijderd, indien het archeologisch waardevol terrein conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie voldoende is onderzocht door middel van een archeologische opgraving of begeleiding en de eventuele bodemvondsten elders zijn onder gebracht.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Een Bestemmingsplan

Een bestemmingsplan regelt de bestemming en het gebruik van de gronden voor een bepaald gebied. Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding (voorheen plankaart) en de planregels vormen tezamen het juridische plan. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De plantoelichting heeft geen rechtskracht.

Een bestemmingsplan wordt tijdens de verschillende procedurestappen langs elektronische (digitale) en analoge weg beschikbaar gesteld. Wanneer de inhoud van het digitale en analoge bestemmingsplan verschillend zijn, is de eerstbedoelde inhoud beslissend.

1.2 Aanleiding Voor Dit Bestemmingsplan

Op 21 maart 2011 heeft de minister van V&W het Tracébesluit weguitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere (TB) vastgesteld. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 4 januari 2012 de beroepen tegen het TB ongegrond verklaard.

Onderdeel van het TB is de uitbreiding van de A6 ter hoogte van het Kromslootpark in Almere. Als gevolg van de weguitbreiding komt een hogedrukaardgastransportleiding onder de beoogde (uitbreiding van de) weg te liggen. Ook wordt een doorgaande fietsverbinding en een watergang onderbroken. De gasleiding, de fietsverbinding en de watergang moeten daarom verplaatst worden.

Voor de gasleiding is een tracé parallel aan de toekomstige A6 beoogd. Deze gronden zijn buiten het bestemmingsplan voor de verbreding van de A6 gehouden. Om de verlegging van de gasleiding mogelijk te maken, moet een nieuwe regeling voor het toekomstige tracé mogelijk gemaakt worden. In onderhavig plan is alleen dat gedeelte van het tracé opgenomen dat verplaatst wordt. Ook biedt de opgenomen dubbelbestemming in de toekomst bescherming voor de gasleiding, aangezien er aan bepaalde werkzaamheden een vergunningplicht is gekoppeld.

Met dit bestemmingsplan worden twee fietspaden mogelijk gemaakt. Het eerste fietspad verbindt Almere-Haven met Almere-Stad. Hiervoor wordt een verbinding gemaakt tussen globaal de Havendreef onder de A6 door naar de Transistorstraat. Een deel van het fietspad is al aanwezig. Voor deze fietsverbinding moet een kunstwerk in de A6 aangelegd worden. Dit kunstwerk is in het Tracébesluit weguitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere (TB) voor de weguitbreiding opgenomen en geregeld in het bestemmingsplan voor de A6. Dit bestemmingsplan maakt dus alleen het ontbrekende stuk fietspad mogelijk. Dit is globaal het blauwe gedeelte in figuur 1. De groene gedeelten zijn de reeds bestaande paden en het gedeelte dat in TB voor de weguitbreiding van de A6 ligt. Hiervoor wordt een apart bestemmingsplan vastgesteld.

Daarnaast wordt een nieuw fietspad door het Kromslootpark mogelijk gemaakt. Door de weguitbreiding van de A6 moet de huidige fietsverbinding verlegd worden. Het fietspad zal daarom een stuk zuidelijker komen te liggen. De precieze ligging en vorm zijn momenteel nog niet bekend. Het fietspad sluit weer aan op het reeds bestaande fietspad, dat richting het Zilverstrand loopt. Ook wordt er een fietsverbinding tussen het Kromslootpark en Almere Poort gerealiseerd. Het kunstwerk dat hier voor benodigd is, is opgenomen in het TB en het daarbij behorende bestemmingsplan. Globaal is het te verleggen fietspad als paarse lijn in figuur 1 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1Q02-vg01_0001.png"

Figuur 1: Ligging bestaande en nieuwe fietspaden in het Kromslootpark.

1.3 Begrenzing Van Het Plangebied

Het bestemmingsplan is afgestemd op het mogelijk maken van de twee fietspaden enerzijds en de gasleiding anderzijds. De ligging van de gasleiding en de fietsverbinding tussen Almere en Almere-Haven zijn bekend. De plangrens is op 15 meter buiten het fietspad gelegd. Hierdoor is een groot gebied aangegeven, waarbinnen het fietspad gerealiseerd kan worden. Zo is er enerzijds ruimte om het fietspad, indien nodig, enigszins op te schuiven. In figuur 2 is in paars de begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1Q02-vg01_0002.png"

Figuur 2: De globale begrenzing van het plangebied

1.4 Vigerend Bestemmingsplan

Met het nieuwe bestemmingsplan wordt het geldende bestemmingsplan voor de desbetreffende gronden (deels) vervangen. Het gaat om het bestemmingsplan Kromslootpark (BP1Q01). Dit bestemmingsplan is de eerste partiële herziening van dit bestemmingsplan.

In het geldende bestemmingsplan heeft het gebied een recreatieve bestemming met een aantal bouwmogelijkheden. Omdat het Kromslootpark inmiddels aangewezen is als EHS, krijgt het onderhavige plangebied een natuurbestemming. Het ligt voor de hand dat in de toekomst het hele Kromslootpark deze bestemming krijgt. Echter, door de tijdsdruk en de nog te ontwikkelen plannen voor de rest van het Kromslootpark, is besloten alleen onderhavig deelgebied te herzien. De in het geldende bestemmingsplan opgenomen bouwmogelijkheden komen te vervallen. Deze bouwmogelijkheden komen, gezien de inrichting van het gebied, te vervallen.

1.5 Leeswijzer

Om de digitale raadpleegbaarheid van het bestemmingsplan te vergroten, is de toelichting opgezet rondom de in het plan gebruikte Bestemmingen. Deze worden beschreven in hoofdstuk 2. Vanuit dit hoofdstuk worden koppelingen gemaakt naar het achterliggende beleid (hoofdstuk 3) en de Omgevingstoets (hoofdstuk 4). In het hoofdstuk Implementatie (hoofdstuk 5) wordt ingegaan op de uitvoerbaarheidsaspecten van het plan.

Hoofdstuk 2 Bestemmingen

In dit hoofdstuk staan de bestemmingen omschreven en worden de planuitgangspunten voor de bestemmingen benoemd. Als de uitgangspunten voortkomen uit een beleidsuitspraak of een onderzoek uit de omgevingstoets staat naar deze betreffende informatie een link opgenomen.

2.1 Bestemmingen

Het bestemmingsplan biedt een planologisch kader waarmee de beoogde ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt. Deze worden in het kader van de weguitbreiding van de A6 uitgevoerd. In figuur 3 is de oude en nieuwe situatie ter hoogte van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1Q02-vg01_0003.png"

Figuur 3. Oude en nieuwe situatie knooppunt Almere Centrum-west

In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de onderstaande bestemmingen.

Natuur

Functionele mogelijkheden

Voor het gehele plangebied is de bestemming 'Natuur' gehanteerd. Deze gronden maken namelijk deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. Op basis van het provinciale en gemeentelijke beleid (zie ook Hoofdstuk 3 Beleidskader) heeft het gebied daarom de bestemming Natuur. Dit omdat het gebied gebruikt en beheerd wordt met als primair doel de bestaande natuurlijk waarden te beschermen en, waar mogelijk, te versterken.

In het geldende bestemmingsplan heeft het gehele Kromslootpark een recreatieve bestemming. Omdat het recreatieve gebruik, bijvoorbeeld in de vorm van wegen een paden, nog steeds een belangrijke functie is in het Kromslootpark, is recreatief medegebruik toegestaan. Door het mogelijk maken van wegen en paden kan het fietspad, dat in het kader van de verbreding van de A6 verlegd moet worden, ook daadwerkelijk verlegd worden. Deze recreatie functie, bijvoorbeeld de voet- en fietspaden, zijn goed verenigbaar met de bestemming. Op die manier blijft de natuurfunctie van het Kromslootpark zo veel mogelijk behouden.

Bebouwing

Het bouwen van gebouwen is in principe niet toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel overal mogelijk. In deze bestemming gaat het om erf- en terreinafscheidingen, palen en masten en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Deze bouwwerken mogen maximaal 4,00 meter hoog zijn. Deze kunnen dienen voor de veiligheid van de gebruikers van de gronden.

Daarnaast geldt dat als bouwwerken, geen gebouwen zijnde, een oppervlakte van 1 m² of kleiner hebben, deze tot 10,00 meter hoog gebouwd mogen worden. Hierdoor is de natuurfunctie binnen deze bestemming zoveel mogelijk beschermd.

Naast de bovengenoemde zaken mogen er ook fietsbruggen gebouwd worden binnen de bestemming. Hiervoor geldt een maximale bouwhoogte van 5,00 meter. Er zijn voor een fietsbrug geen restricties ten aanzien van de maximale oppervlakte.

Achtergrondinformatie

  • 1.4 Vigerend bestemmingsplan
  • 3 Beleidskader
  • 4.4 Ecologie

Leiding - Gas

Functionele mogelijkheden

Ter bescherming van de aardgastransportleidingen in het plangebied is een dubbelbestemming 'Leiding -Gas' opgenomen. De dubbelbestemming ligt op 4 meter aan weerszijden van de leiding. De regeling voorziet in de aanwezigheid van deze functie en in de bescherming ervan door middel van een veiligheidszone op de kaart. Er is een vergunningenstelsel opgenomen dat de buisleidingen beschermt. Voor werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de leidingen, is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. Voor aanleg- en graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd. De aanleg van de leiding is vrijgesteld van een vergunningplicht.

Bebouwing

Om de leiding te beschermen tegen graafschade en het beheer van de leiding veilig te stellen, mogen ter plaatse van deze dubbelbestemming geen gebouwen uit de hoofdbestemmingen worden gebouwd. Alleen gebouwen ten behoeve van de leiding zijn toegestaan. Gebouwen zijn niet toegestaan. Hierdoor wordt enerzijds de buisleiding zelf beschermd en anderzijds voorkomt dit dat er mogelijk concentraties personen direct op een gasleiding kunnen voorkomen. Dit is in het kader van de externe veiligheid ongewenst.

Achtergrondinformatie

4.3 Externe veiligheid

Waarde - Archeologie 1

Functionele mogelijkheden

Ter plaatse van de gronden waar sprake is van een archeologische verwachtingswaarde is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' opgenomen. Deze gronden bevatten dus mogelijk archeologische waarden. Hiernaast zijn natuurlijk ook de functies van de samenvallende enkelbestemming(en) van toepassing.

In de regeling zijn voorwaarden gesteld aan het bouwen van bouwwerken en het uitvoeren van werkzaamheden. Deze activiteiten kunnen namelijk schade toebrengen aan eventueel aanwezige archeologische resten in de grond. Voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 100 m² en een diepte van meer dan 50 cm is een omgevingsvergunning vereist, die alleen verleend wordt indien door middel van een archeologisch onderzoeksrapport aangetoond is dat er geen sprake is van archeologische waarden in de betreffende gronden.

Bebouwing

Het is verboden op deze gronden bouwwerken op te richten, met uitzondering van bouwwerken met een oppervlakte van 100 m² of kleiner ten dienste van samenvallende bestemmingen, en onderheide, reeds bebouwde gronden. Wil men bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² bouwen dan kan afwijking verleend worden, mits door middel van een archeologisch onderzoeksrapport aangetoond wordt dat er geen sprake is van archeologische waarden in de betreffende gronden.

Achtergrondinformatie

4.7 Cultuurhistorische waarden

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het relevante Rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid behandeld. Alleen de relevante beleidsstukken worden besproken.

Rijksbeleid

Het tracébesluit Schiphol Amsterdam Almere vindt haar grondslag in de Nota Mobiliteit (2005). Om ruimte te bieden aan economische ontwikkeling kiest het kabinet er in deze nota voor om de mobiliteit te laten groeien, binnen de wettelijke kaders voor veiligheid en leefomgeving. Eén van de maatregelen uit de nota is het vergroten van de wegencapaciteit in de corridor Schiphol-Amsterdam-Almere. Tot 2020 zal het autoverkeer op de A6, A1 en A9 groeien met 50 tot 60%. Zonder aanpassing van de wegcapaciteit zal het aantal verkeersknelpunten toenemen. Het geplande wegenproject is daarom opgenomen in achtereenvolgens het Noordvleugelprogramma en sinds 2007 in het programma Randstad Urgent. In het Omgevingsplan Flevoland (2006) is ruimte gereserveerd voor de beoogde verbreding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1Q02-vg01_0004.png"

Figuur 4: Planfiguur uit de Nota Mobiliteit (uitsnede)

Provinciaal beleid

In het Omgevingsplan Flevoland 2006 is het beleid gericht op een evenwichtige groei van Flevoland. De provincie zet daarbij in op ontwikkeling en kwaliteit, deze benadering sluit aan op het rijksbeleid. Ontwikkelingen staan niet los van elkaar, de provincie heeft dit verbeeld in een stedelijk en een groen-blauwe hoofdstructuur.

Voor het deel van de EHS dat niet onder de Natura 2000 bescherming valt, maakt de provincie verweving met saldering op gebiedsniveau mogelijk. Binnen een gebied is een (gedeeltelijke) herbegrenzing van de EHS mogelijk. Uitgangspunt is in alle gevallen dat de omvang van de EHS minimaal gelijk blijft en dat er een kwalitatieve verbetering van de natuurwaarden optreedt (bijvoorbeeld door verbetering van de milieukwaliteit). Ten behoeve van de gewenste robuustheid wordt voor kwantitatieve opgaven vooral gezocht naar locaties die grenzen aan de bestaande EHS en die versnippering van de EHS kunnen voorkomen of oplossen.

Ten aanzien van recreatie zet de provincie in op reactieve uitloopgebieden. Iedere kern hoort volgens de provincie voldoende recreatief uitloopgebied te hebben, zowel in kwalitatief als kwantitatief opzicht. Een dergelijk gebied bestaat uit een groene of blauwe rand langs de kern. Het biedt ruimte aan uiteenlopende intensieve en extensieve recreatiefuncties, maar ook voor andere functies, zoals gebruiksnatuur, stadslandbouw of kleinschalig wonen. Het uitloopgebied moet voor fietsers en wandelaars goed bereikbaar zijn en aantrekkelijk en afwisselend zijn ingericht.

Dit bestemmingsplan past binnen het provinciale beleid. Er is geen sprake van afname van EHS door de realisatie van het fietspad en de gasleiding. In het kader van de verbreding van de A6 wordt verloren EHS gecompenseerd. De nieuwe fietspaden dragen bij aan het uitloopgebied van Almere.

Hoofdstuk 4 Omgevingstoets

Om te kunnen aantonen dat een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan worden bekeken of de ontwikkelingen binnen het plan voldoen aan de regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water. In dit hoofdstuk wordt getoetst aan de omgevingsaspecten geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, ecologie, water, cultuurhistorie en kabels en leidingen.

4.1 Geluid

Toetsingskader en beleid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Toetsing en conclusie

Met dit bestemmingsplan worden geen geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Ook zorgt dit bestemmingsplan niet voor een veranderde akoestische situatie voor de omliggende omgeving. Het bestemmingsplan is op dit punt uitvoerbaar.

4.2 Luchtkwaliteit

Toetsingskader en beleid

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. De wet is enerzijds gericht op het voorkomen van negatieve effecten voor de volksgezondheid. Anderzijds biedt de wet mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Om bovenstaande doelen te behalen, voorziet de Wet milieubeheer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling indien:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • of een project “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Met dit bestemmingsplan worden geen projecten mogelijk gemaakt die in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Er zijn in de gemeente Almere geen knelpunten bekend ten aanzien van de luchtkwaliteit. Het bestemmingsplan is op dit punt uitvoerbaar.

4.3 Externe Veiligheid

Toetsingskader en beleid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De uitgangspunten voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende pijlers: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als richtwaarde. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de GR-contour moet een bestuurlijke verantwoording plaatsvinden. Dit geldt wanneer dit bestemmingsplan een (beperkt) kwetsbaar object binnen het invloedsgebied van een risicobron (inrichting of transportas) mogelijk maakt. De verantwoording bevat de volgende elementen:

  • de personendichtheid;
  • de hoogte van het groepsrisico;
  • maatregelen ter beperking van het groepsrisico;
  • de voor- en nadelen van alternatieve locaties;
  • de mogelijkheden voor bestrijding van calamiteiten;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Risicovolle inrichtingen

In de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig waar in het bestemmingsplan rekening mee moet worden gehouden.

Routes voor vervoer van gevaarlijke stoffen

Wel betreft de A6 een route waar gevaarlijke stoffen vervoerd worden. Door het verleggen van het fietspad neemt het groepsrisico niet significant toe. Dit is geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Buisleidingen

In onderhavig geval wordt de verplaatsing van een gasleiding van de Gasunie mogelijk gemaakt. De beoogde ligging is op de verbeelding weergegeven. Aangezien de leiding een maximale werkdruk heeft van 40 bar, is een belemmeringstrook van 4 meter opgenomen. Binnen deze strook is aan een aantal werkzaamheden een vergunningsplicht gekoppeld. Zie hiervoor ook de toelichting op de dubbelbestemming Leiding - Gas.

Naar de gevolgen voor het plaatsgebonden en groepsrisico is onderzoek gedaan door Kema Nederland BV. Uit dit onderzoek blijkt dat binnen het invloedsgebied geen personen wonen en dat langs het tracé geen risicoverhogende objecten aanwezig zijn. De gastransportleiding voldoet aan de door de Nederlandse overheid in het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen gestelde voorwaarden. Het plaatsgebonden risico blijft zowel in de toekomstige situatie als in de huidige situatie onder het gestelde niveau en tevens wordt voldaan aan de voorwaarde dat zich geen kwetsbare objecten binnen deze contour bevinden. Het groepsrisico blijft eveneens binnen de gestelde waarden, hierdoor is er conform het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen geen sprake van groepsrisico.

Reactie Veiligheidsregio

Ten aanzien van de bestrijdbaarheid van calamiteiten, de mogelijkheden van het voorkomen en beperken van ongevallen en de zelfredzaamheidsmogelijkheden van personen is de veiligheidsregio om advies gevraagd. De Brandweer Flevoland heeft op 5 december 2012 een advies uitgebracht, zie onderstaand:

De risicobronnen rijksweg A6 en de gasleiding hebben invloed op het plangebied, echter de natuurbestemming van het plangebied maakt het niet nodig om nadere maatregelen te adviseren.

Realisatie van dit bestemmingsplan heeft geen invloed op de toename van het groepsrisico ten gevolge van de buisleiding. Er is geen noodzaak tot ruimtelijke maatregelen om het groepsrisico te beperken en/of de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te verhogen. Het groepsrisico is maatschappelijk aanvaardbaar. Dit binnen het vaste gegeven, dat een buisleidingincident op de voor dit plangebied relevante buisleidingstrook nu eenmaal kan optreden. Echter, de kans hierop is klein en de effecten zijn beheersbaar.

4.4 Ecologie

Toetsingskader en beleid

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS).

Indien er sprake is van aantasting van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten moeten maatregelen worden getroffen om de effecten van het plan zo veel mogelijk te voorkomen (mitigeren). Wanneer nadelige effecten na deze stap nog niet (volledig) teniet zijn gedaan, moet het resterende nadelige effect worden gecompenseerd.

In de EHS geldt het 'nee, tenzij' principe. Dit houdt in dat ingrepen waarbij de oppervlakte of de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS significant worden aangetast niet zijn toegestaan, tenzij er geen alternatieven zijn en er sprake is van een groot openbaar belang.

Soortenbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn zijn deze voorwaarden zeer streng. Ook hier geldt dat eerst moet worden gekeken naar mitigerende maatregelen.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt in het Kromslootpark. Het park maakt deel uit van de EHS. Met de aanleg van de fietspaden worden de wezenlijke kenmerken van het gebied niet aangetast. Uitgangspunt voor de aanleg van deze paden is behoud en, waar mogelijk, verbetering van de wezenlijke kenmerken van het EHS-gebied. De gasleiding wordt parallel aan de nieuwe A6 aangelegd. De leiding, die ondergronds ligt, tast de wezenlijke kenmerken van de EHS niet aan. De voorgenomen ontwikkeling heeft, gezien de aard en omvang, geen invloed op het Natura 2000-gebied IJsselmeer en Markermeer.

Soortenbescherming

Voor het gedeelte ten zuiden van de A6 is in 2009 een ecologisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2Ecologisch onderzoek). Het onderzoeksgebied strekt zich van het Zilverstrand via het Kromslootpark naar het Beginbos. Onderhavig plangebied betreft een klein gedeelte van het onderzochte gebied. Uit het onderzoek blijkt dat het hele gebied verschillende beschermde soorten bevat. Voor de verschillende soorten wordt het volgende geconcludeerd:

  • Voor de vastgestelde en verwachte aanwezige broedvogels dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor deze broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt ruwweg van maart tot en met juli.
  • In het hele onderzoeksgebied zijn daarnaast broedvogels aangetroffen waarvan de verblijfplaatsen jaarrond zijn beschermd. Het betreft de Buizerd en Boomvalk. Het territorium van de Buizerd bevindt zich net buiten onderhavig plangebied. Voor deze soort hoeft dus geen ontheffing aangevraagd te worden. Het nest van de Boomval wordt mogelijk wel bedreigd. Hiervoor zal een ontheffing worden aangevraagd, waarin passende compenserende en mitigerende maatregelen worden genomen.
  • In het plangebied zijn foeragerende vleermuizen aangetroffen. Mogelijk bevinden zich in het plangebied ook verblijfplaatsen. Indien werkzaamheden worden verricht aan bomen met potentie als verblijfplaats voor vleermuizen, dan dient hun aan- of afwezigheid vooraf onderzocht te worden. Indien vleermuizen op de bewuste locatie verblijven, dan dient een ontheffingsaanvraag te worden ingediend, waarin passende mitigerende en compenserende maatregelen worden beschreven.
  • Voor alle soorten geldt de zorgplicht. Bij werkzaamheden dienen dieren dan ook zoveel mogelijk de kans te krijgen om te vluchten.

Bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt met de conclusies van het ecologisch onderzoek rekening gehouden. Indien nodig, wordt een ontheffingsaanvraag ingediend. De verwachting is dat deze ontheffing verkregen kan worden. Aan de diverse gedragscodes voor het uitvoeren van werkzaamheden moet men zich bij de uitvoering van het project houden. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is hiermee voldoende aangetoond.

4.5 Waterparagraaf

Toetsingskader en beleid

Bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen moet een Watertoets worden uitgevoerd. De Watertoets is een procesmatig instrument dat er voor zorgt dat waterhuishoudkundige doelstellingen op een goede manier worden meegewogen in ruimtelijke besluitvorming. Een essentieel onderdeel van de Watertoets is vroegtijdige afstemming met de waterbeheerder(s) in het plangebied.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

In deze waterparagraaf wordt aangegeven hoe en op welke wijze gevolg is gegeven aan de Watertoets. Doel van de toets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen in beschouwing worden genomen bij dit ruimtelijke plan. Voor het goed doorlopen van deze Watertoets is de waterbeheerder, het waterschap Zuiderzeeland om advies gevraagd. Ook is het advies door het waterschap, gegeven in het kader van de TB Schiphol-Amsterdam-Almere, in deze paragraaf verwerkt.

Huidige situatie

Het water in het gebied heeft de functies 'Water voor natuur' en 'Natte ecologische verbinding' volgens het Omgevingsplan Flevoland en de functiekaart van het Waterbeheersplan van het Waterschap Zuiderzeeland. Het Waterplan Almere geeft voor het water de functies 'Water met nadruk op natuurfunctie' en 'Accent op natuurvriendelijke inrichting'.

Daarnaast is er een ecologische verbinding van het Kromslootpark noordwaarts onder de A6 door naar Almere Poort via Almere Noorderplassen West naar de Oostvaarderplassen geprojecteerd.

In het Waterplan Almere wordt aangegeven dat in het gebied een relatief grote (variërend tussen 2 tot meer dan 10 mm per dag) kwelstroom aanwezig is. In het Kromslootpark zijn grote waterpartijen met gestuwd peil aangelegd. Deze geven een tegendruk aan de genoemde kwelstroming. Deze waterpartijen, die ook op 3 plaatsen gevoed worden door “dijkse” kwel, wateren af op de Rechte Wetering.

De peilen in het gebied zijn vastgelegd in het Peilbesluit Almere (zie de onderstaande figuur). Het plangebied is gelegen in Peilvak AL5a (-3.15 NAP) en AL5b (-3.40 NAP). Het plangebied watert af op het peilvak AL6 (-4.8 NAP, het watersysteem van Almere Haven.

Het overige gebied, apart van de waterpartijen, wordt middels drainage ontwaterd. Dit water wordt via greppels en middels duikers onder de waterpartijen door, afgevoerd via stuwen op de Rechte wetering. Het gebied is verder zo ingericht dat binnen de waterpartijen 3 eilanden zijn ontstaan:

  • een westelijk eiland, deels niet voorzien van een detailontwatering en deels voorzien van greppels;
  • een midden eiland, voorzien van drainage;
  • een oostelijk eiland, zonder een detailontwatering;

Het water in het Kromslootpark kenmerkt zich als zoet, niet eutroof (uniek voor Almere) water met een goed doorzicht. Het zuurstofgehalte is doorgaans voldoende. De waterkwaliteit is vrij stabiel. De ecologische kwaliteit is voldoende tot goed.

De waterafvoer van de A6 vindt plaats via bermsloten, die op hun beurt ook afwateren op de Rechte Wetering.

Toekomstige situatie

Door de uitbreiding van de A6 en het knooppunt hierin, zal de huidige bermsloot en ook een klein deel van het wateroppervlak in het Kromslootpark worden gedempt (zie ook het Waterbeheerplan voor de inpassing van het TB).

Vanwege de huidige functie van het water en de daarbij behorende inrichting en kwaliteit is behoud van dit watersysteem als zodanig van belang. Conform het waterbeheerplan worden deze wateren en een stuwput verplaatst.

De bermsloot moet in ditzelfde peilvak (ALM6) blijven liggen. Dit heeft tot gevolg dat de peilgrens zal moeten opschuiven. Daarmee verschuift dus ook de grens met het peilvak ALM5b in zuidoostelijke richting. Het gedempte water in het Kromslootpark zelf, het huidige peilvak ALM5b, wordt gecompenseerd in het (nieuwe) peilvak ALM5b. Deze compensatie wordt middels een vergroting van de waterpartijen van het Kromslootpark tot stand gebracht.

In het gebied wordt ook een fietspad aangelegd. Het afstromende hemelwater van dit fietspad zal in het algemeen via een bodempassage tot afstroom komen. Daarnaast is in het gebied nauwelijks verharding aanwezig, en de al aanwezige waterpartijen leveren meer dan voldoende berging.

Er is dus geen wateropgave.

4.6 Bodemkwaliteit

Normstelling en beleid

De Wet bodembescherming vormt het wettelijke kader voor de bescherming van de bodem. Uitgangspunt is dat schone bodems schoon blijven en verontreinigingen worden gesaneerd. De toepassing van bouwstoffen en licht verontreinigde grond is geregeld in het Besluit bodemkwaliteit.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

De verwachting is dat de grond binnen het plangebied niet verontreinigd zal zijn. Afgevoerde grond wordt getoetst aan de regels van het Besluit bodemkwaliteit voordat deze elders wordt toegepast. Het bestemmingsplan wordt op dit punt uitvoerbaar geacht.

4.7 Cultuurhistorische Waarden

Normstelling en beleid

De gewijzigde Monumentenwet regelt de bescherming van archeologische waarden in de ondergrond. Grondgedachte is dat er wordt gestreefd naar het behoud van archeologische waarden ter plaatse (in situ). Indien dat niet mogelijk is, geldt een onderzoeksverplichting en waar nodig, opgraving van archeologische artefacten. Gemeenten mogen deze wettelijke verplichting uitwerken in een eigen archeologisch beleid. Volgens artikel 3.1.6 Bro moeten naast archeologische waarden nu ook bovengrondse cultuurhistorische waarden bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden meegewogen.

Historische-Geografische en (Steden)bouwkundige waarden

In het plangebied 'Aanpassing Kromslootpark' zijn geen beschermde monumenten of stads- of dorpsgezichten aangewezen. Er zijn bovendien geen waardevolle historisch-geografische of stedenbouwkundige structuren onderscheiden die in de toekomst een waardevolle rol zouden kunnen spelen als elementen in de bebouwde omgeving. Ook zijn er geen potentiële gebouwde of groene monumenten bekend.

Archeologische waarden

In de bodem van het plangebied kunnen zich archeologische resten uit de steentijd bevinden, specifiek de periode vanaf het einde van de Oude Steentijd tot en met de Midden Steentijd (10.000 - 4.900 v. Chr.). Ook zouden er scheepswrakken uit de Zuiderzeetijd aangetroffen kunnen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1Q02-vg01_0005.jpg"

Figuur 6: Uitsnede uit de Archeologische Beleidskaart Almere (ABA) van het plangebied

Op de Archeologische Beleidskaart Almere staat in het plangebied een vergunningplichtig gebied (een zgn. Selectiegebied). Bij grondroering moet hiervoor een omgevingsvergunning worden aangevraagd (behoudens enkele uitzonderingen).

Omgangsregels en verandering in inrichting

De archeologische waarden worden planologisch beschermd in dit bestemmingsplan. Uitgangspunt hierbij zijn de bestemmingsplanregels voor bestemming Archeologie (Artikel 5 en Bijlage 1). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen Waarde - Archeologie 1 (ter plaatse van te verwachten archeologische waarden), Waarde - Archeologie 2 (extra beschermingszone ter bescherming van de archeologische waarden die in Waarde Archeologie 3 gelegen zijn) en Waarde-Archeologie 3 (ter plaatse van aanwezige archeologische waarden). Totdat dit nieuwe bestemmingsplan is vastgesteld, geldt de archeologieverordening (2009).

Behalve resten uit de steentijd bevinden zich in Almere ook scheeps- en vliegtuigwrakken. Hoewel er geen enkel scheepswrak in het plangebied bekend is, moet in het geval van een toevalsvondst gehandeld worden conform de bepalingen van de Monumentenwet 1988, artikel 53 lid 1, en Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 5 jo. artikel 13. De vondst moet onmiddellijk bij de stadsarcheoloog worden gemeld. De stadsarcheoloog doet dan melding bij de minister van OCW.

4.8 Kabels En Leidingen

In verband met de uitbreiding van de A6 moet een leiding van de Gasunie verlegd worden. Het betreft het gedeelte tussen de Pampusweg/Poortdreef en de knoop met de Hogering. De leiding heeft een druk van 40 bar en een diameter van 457 mm.

Ter bescherming van de aardgastransportleiding, wordt ter plaatse van het nieuwe tracé een dubbelbestemming Leiding - Gas opgenomen. In een strook van 4 meter aan weerszijden van de leiding mogen geen gebouwen worden gebouwd of graafwerkzaamheden worden verricht zonder omgevingsvergunning.

Verder bevinden zich binnen het plangebied geen verbindingen, kabels of leidingen die een planologische bescherming behoeven. Het bestemmingsplan wordt op dit punt uitvoerbaar geacht.


Zie ook: 4.3 Externe veiligheid

Hoofdstuk 5 Implementatie

5.1 Planning En Fasering

Het Tracébesluit Weguitbreiding Schiphol - Amsterdam - Almere wordt in een aantal deelprojecten uitgevoerd. Hiervan liggen twee deelprojecten op het grondgebied van de gemeente Almere. In Almere wordt begonnen met verbreding van de A6 tussen de Hollandse Brug en de Havendreef. De realisatie hiervan start begin 2014 en is in 2020 gereed. De verbreding van de A6 tussen de Havendreef en de Buitenring begint later. De realisatie van dit deel start in 2017 en is ook in 2020 gereed. In deze periode wordt de realisatie van de fietspaden en het verleggen van de gasleiding eveneens uitgevoerd.

5.2 Economische Uitvoerbaarheid

Het exploitatieplan

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken, planschade en kosten voor het opstellen van een bestemmingsplan.

In dit plan worden geen bouwplannen in de zin van het Bro mogelijk gemaakt. Hierdoor is de grondexploitatieregeling niet van toepassing is. Voor het bestemmingsplan hoeft daardoor geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

Economische uitvoerbaarheid

Het plan is een gevolg van een besluit van de rijksoverheid, het Tracébesluit SAA. Voor de uitvoering van het project is geld gereserveerd in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT). Over het vergoeden van de kosten zijn afspraken met Rijkswaterstaat gemaakt.

5.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Voorontwerpbestemmingsplan

Met dit bestemmingsplan wordt de realisatie en verplaatsing van een fietspad en het verleggen van een gasleiding mogelijk gemaakt. Deze activiteiten worden in het kader van de verbreding van de A6 uitgevoerd. Voor deze wegverbreding is een uitgebreide procedure gevoerd. Er is dan ook voor gekozen om geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen. Er is tijdens de voorbereiding (het informele traject van het voorontwerpbestemmingsplan) van het bestemmingsplan dan ook geen mogelijkheid om in te spreken. Wel zijn overlegpartners in de gelegenheid gesteld een overlegreactie in te dienen op het bestemmingsplan.

Overleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aan de volgende instanties toegezonden.

  1. 1. Brandweer Flevoland
  2. 2. Waterschap Zuiderzeeland
  3. 3. Rijkswaterstaat
  4. 4. Provincie Flevoland

Van de bovengenoemde overlegpartners is een reactie binnengekomen. Alle reacties zijn hieronder kort samengevat voorzien van een gemeentelijke reactie.

  1. 1. Brandweer Flevoland (Bijlage 3)

Het team kenniscentrum heeft het voorontwerp bestemmingsplan beoordeeld conform Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), artikel 13 lid 3 en adviseren geen nadere maatregelen.

De risicobronnen rijksweg A6 en de gasleiding hebben invloed op het plangebied, echter de natuurbestemming van het plangebied maakt dat de brandweer het niet nodig acht om nadere maatregelen te adviseren.

Reactie

De gemeente neemt deze reactie voor kennisgeving aan. De reactie leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

  1. 2. Waterschap Zuiderzeeland (Bijlage 4)

Het waterschap heeft nog niet eerder geadviseerd op dit plan. Als invulling wordt gegeven aan datgene wat in de overlegreactie staat vermeld, dan is de brief van het waterschap te beschouwen als positief wateradvies. Als gevolg van de verbreding van de A6 is verplaatsing van een fietspad, de watergang en een gasleiding nodig. Voor het verplaatsen van de watergang en aanpassing van de waterpartijen in het park is een vergunning in het kader van de Keur benodigd. Indien hieraan wordt voldaan geeft het waterschap een positief wateradvies.

Reactie

Er zal tijdig een vergunning worden aangevraagd. De reactie leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

  1. 3. Rijkswaterstaat (Bijlage 5)

Rijkswaterstaat vraag zich af of binnen de bestemming 'Natuur' fietsbruggen en andere bouwwerken conform het inrichtingsplan mogelijk zijn.

Reactie

Binnen de bestemming 'Natuur' zijn de genoemde bouwwerken mogelijk. Wel is ter verduidelijking in de regels opgenomen dat hieronder ook fietsbruggen vallen. Ook is een maximale bouwhoogte (en geen oppervlaktebeperking) opgenomen voor fietsbruggen. De reactie leidt wel tot aanpassing van het bestemmingsplan.

  1. 4. Provincie Flevoland (Bijlage 6)

Dit voorontwerpbestemmingsplan geeft vanuit provinciaal belang geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

Reactie

De gemeente neemt deze reactie voor kennisgeving aan. De reactie leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Ambtshalve aanpassingen

Door een wijziging in de ligging van het tracé voor de nieuwe gasleiding is de ligging van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' deels gewijzigd. Dit heeft geen gevolgen voor de omvang van het plangebied van het bestemmingsplan. Daarnaast is de inhoud van de regels van deze dubbelbestemming gewijzigd en aangesloten op de standaard van de Gasunie. Tijdens de fase van voorontwerp is een kwalitatieve risicoanalyse uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn verwerkt in de toelichting en het rapport is opgenomen als bijlage 1 bij de toelichting.

Zienswijzen op het ontwerp

Het bestemmingsplan is gedurende een periode van 6 weken als ontwerp ter inzage gelegd. Op het ontwerp kon iedereen schriftelijk of mondeling een zienswijze bij de gemeenteraad indienen. Er zijn tijdens de ter inzage legging (van 29 april tot en met 10 juni 2013) geen zienswijzen ingediend.

Procedurele gevolgen van de Crisis- en herstelwet

De Crisis- en herstelwet (CHW) is van toepassing op het project. Daarmee geeft de wetgever aan, dat zij tijdige uitvoering van dit project van groot (economisch) belang vindt. Voor de bestemmingsplanprocedure heeft de CHW een aantal bestuursrechtelijke gevolgen:

  1. 1. passeren gebreken: wanneer belanghebbenden niet worden geschaad door een bepaald gebrek, wordt het besluit in stand gelaten;
  2. 2. de Raad van State doet binnen 6 maanden na afloop van de beroepstermijn uitspraak;
  3. 3. na afloop van de beroepstermijn kunnen geen nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd;
  4. 4. er mag geen beroep worden ingesteld op onderdelen van het besluit die al in het Tracébesluit zijn vastgelegd. Dit besluit heeft immers al een beroepsprocedure doorlopen.

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Qra Kromslootpark

Bijlage 2 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 3 Overlegreactie Brandweer Flevoland

Bijlage 4 Overlegreactie Waterschap Zuiderzeeland

Bijlage 5 Overlegreactie Rijkswaterstaat

Bijlage 6 Overlegreactie Provincie Flevoland