KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bos
Artikel 4 Centrum-1
Artikel 5 Centrum-2
Artikel 6 Centrum-3
Artikel 7 Gemengd-1
Artikel 8 Gemengd-2
Artikel 9 Gemengd-3
Artikel 10 Groen
Artikel 11 Maatschappelijk
Artikel 12 Sport
Artikel 13 Tuin
Artikel 14 Verkeer
Artikel 15 Verkeer-verblijfsgebied
Artikel 16 Water
Artikel 17 Wonen-1
Artikel 18 Wonen-2
Artikel 19 Leiding-hoogspanningsverbinding
Artikel 20 Waarde-archeologie 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 21 Verwijzing Naar Wettelijke Regelingen
Artikel 22 Antidubbeltelregel
Artikel 23 Algemene Bouwregels
Artikel 24 Algemene Gebruiksregels
Artikel 25 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 26 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 27 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 28 Overgangsrecht Bouwwerken
Artikel 29 Overgangsrecht Gebruik
Artikel 30 Slotbepaling
Bijlagen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
1.2 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Begrenzing Plangebied En Vigerende Bestemmingsplannen
2.1 Begrenzing
2.2 Vigerende Bestemmingsplannen
Hoofdstuk 3 Karakteristieken Plangebied
3.1 Algemeen
3.2 Wonen, Werken En Voorzieningen
3.3 Verkeer
3.4 Ecologie
3.5 Milieu-aspecten
3.6 Cultuurhistorische Waarden
3.7 Bodem En Watersysteem
3.8 Kabels En Leidingen C.a.
3.9 Externe Veiligheid
Hoofdstuk 4 Relevante Beleidskaders
4.1 Rijk
4.2 Provincie En Regio
4.3 Gemeente
Hoofdstuk 5 Toekomstige Ontwikkelingen
5.1 Ruimtelijk Concept
5.2 Wonen, Werken En Voorzieningen
5.3 Verkeer
5.4 Ecologie
5.5 Milieu-aspecten
5.6 Cultuurhistorische Waarden
5.7 Bodem En Watersysteem
5.8 Kabels En Leidingen C.a.
5.9 Externe Veiligheid
Hoofdstuk 6 Implementatie
6.1 Bestemmingsregeling
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
6.3 Inspraak En Overleg
6.4 Van Ontwerp Naar Vaststelling
Bijlagen
Bijlage 1 Advies Waterschap Zuiderzeeland
Bijlage 2 Vigerende Hogere Grenswaarden Geluid
Bijlage 3 Luchtkwaliteit (Berekeningen)
Bijlage 4 Externe Veiligheid
Bijlage 5 Ev Risicoberekeningen Bestaande Situatie
Bijlage 6 Ev Risicoberekeningen Nieuwe Situatie
Bijlage 7 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 8 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 9 Reactienota Zienswijzen Op Ontwerp Bestemmingsplan

Film-, Park-, Dans-, Verzetswijk en Lumièrepark

Bestemmingsplan - gemeente Almere

Onherroepelijk op 01-08-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Film-, Park-, Dans-, Verzetswijk en Lumièrepark' van de gemeente Almere.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01.

1.3 aan- en uitbouw

een aan het hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan-huis-verbonden beroep

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbijbehorende bebouwing worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 ambachtelijk bedrijf

bedrijf waarbij het accent ligt op het in handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsmede het verkopen en/of leveren van goederen, die verband houden met het ambacht als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming.

1.8 archeologisch waardevol terrein

terrein met behoudenswaardige oudheidkundige resten van (inter)nationaal belang.

1.9 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingspercentage

een op de kaart ingeschreven percentage dat aangeeft hoeveel van het bestemmingsvlak of van het bouwvlak ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen.

1.12 bedrijf

onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.13 bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten met een kleinschalig karakter, die in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende erfbebouwing worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.14 bedrijfswoning

een (gedeelte van een) gebouw, dat kennelijk slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) één persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming en het feitelijk gebruik van het gebouw of het terrein.

1.15 beperkt kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Staatsblad 2004, nr. 250) een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.

1.16 bestaand

  1. a. bij bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp;
  2. b. bij gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod.

1.17 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.20 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.21 bouwmarkt

een al dan niet geheel overdekt detailhandelsbedrijf, waarop een volledig of nagenoeg volledig assortiment aan bouw- en doe-het-zelfproducten uit voorraad wordt aangeboden.

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.24 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van kelders, onderbouwen en zolders, mits de hoogte ergens minimaal 1.50 m bedraagt.

1.25 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.27 brutovloeroppervlak (bvo)

de gezamenlijke vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, winkels, horeca en andere bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnruimte en overige dienstruimten.

1.28 bijgebouw

een vrijstaand, afzonderlijk van het hoofdgebouw, in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden, op hetzelfde bouwperceel gelegen gebouw

1.29 café

een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.

1.30 cafetaria/afhaalrestaurant

een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet alcoholische dranken.

1.31 cultuur en ontspanning (leisure)

diverse gebouwde en niet-gebouwde voorzieningen gericht op ontspanning en vrijetijdsbesteding waaronder sportvoorzieningen zoals een sporthal of bowlingcentrum en culturele voorzieningen zoals een dansschool, muziekschool, filmhuis en bioscoop, één en ander met uitzondering van seksinrichtingen en detailhandelsbedrijven.

1.32 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt bij dat bouwwerk of gebied.

1.33 dansschool

een inrichting waar één of meer voorzieningen aanwezig zijn voor het in besloten ruimte dansen en het geven van dansonderricht, zonder verhuur van zalen en/of regulier gebruik ten behoeve van het geven van feesten en niet bij het dansonderricht behorende muziek- en dansevenementen.

1.34 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.

1.35 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks al dan niet via een baliefunctie te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé.

1.36 discotheek of bar-dancing

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen.

1.37 ecologische waarde

waarde betreffende de natuurlijke samenhang tussen organismen en hun milieu.

1.38 eigen terrein

een aaneengesloten stuk grond waarover door de gebruiker kan worden beschikt en waarbij het kan gaan om meerdere kadastrale percelen.

1.39 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en voor zover een bestemmingsplan van toepassing is de bestemming deze inrichting niet verbiedt.

1.40 erfbebouwing

aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, behorend bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.41 erker

een ondergeschikt op de begane grond gelegen uitbouw van één bouwlaag aan de (voor)gevel van het hoofdgebouw.

1.42 gebied met mogelijk archeologische waarde

gebied waar naar verwachting terreinen met behoudenswaardige oudheidkundige resten van (inter)nationaal belang voorkomen, maar waar deze nog niet zijn vastgesteld.

1.43 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.44 groothandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan bedrijven, wederverkopers en aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.45 hoofdgebouw

gebouw dat op een perceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.46 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.47 hotel

een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse waaronder tevens worden begrepen een pension, bed & breakfast, herberg e.d.

1.48 kantoor

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.49 kantoor- en praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, juridisch, kunstzinnig, medisch, paramedisch, therapeutisch of daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.50 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen ten behoeve van activiteiten zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van bijvoorbeeld aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken.

1.51 kleinschalige verblijfsrecreatie

verblijfsrecreatie door middel van kampeermiddelen bij wijze van minicamping of met gebruikmaking van pensions of kampeerboerderijen.

1.52 koffieshop

een horecabedrijf, dat als hoofddoel heeft het verstrekken van softdrugs en dranken voor gebruik ter plaatse.

1.53 kunstobject

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.

1.54 kunstwerk

bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.55 kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Staatsblad 2004, nr. 250) een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden.

1.56 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur.

1.57 maatschappelijke voorzieningen

(overheids)voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, onderwijs, kinderopvang en daarmee gelijk te stellen sectoren.

1.58 natuur(lijke) waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen zowel afzonderlijk als in onderling verband.

1.59 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, apparatuur voor telecommunicatie en voorzieningen voor stadsverwarming.

1.60 onderbouw

een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1.20 m boven peil is gelegen.

1.61 ondergeschikte detailhandel

detailhandel vanuit vestigingen/voorzieningen die als hoofdactiviteit geen detailhandel hebben en waarvan de detailhandelsfunctie aantoonbaar ondergeschikt en gelieerd is aan de hoofdfunctie, een en ander tot een maximum van 20% van de totale omzet en/of maximaal 20% van het totale bedrijfsvloeroppervlak met een maximum verkoopvloeroppervlak van 100 m2.

1.62 ondergeschikte horeca

een horecavoorziening binnen een andere hoofdbestemming of functie dan horeca, ten behoeve van en ondergeschikt aan die andere bestemming/ functie voor de consumptie van dranken en etenswaren, in oppervlakte maximaal 20% van het bedrijfsvloeroppervlak en/of maximaal 20% van de totale omzet.

1.63 peil

  1. a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter hoogte van de hoofdingang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld.

1.64 pension

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten.

1.65 permanente bewoning

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf.

1.66 permanente verblijfsrecreatie

verblijfsrecreatie door middel van kampeermiddelen, waarvan het ruimtegebruik een bestendig karakter draagt, waaronder wordt verstaan het innemen van een standplaats op hetzelfde terrein voor langer dan een zomerseizoen.

1.67 platte afdekking

een (min of meer) horizontaal vlak ter afdekking van een gebouw dat meer dan tweederde van het grondvlak van het gebouw beslaat.

1.68 pleziervaartuig

elk vaartuig dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt voor enige vorm van pleziervaart, waterrecreatie of watersport met uitzondering van een zeilplank.

1.69 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.70 prostitutie

het zich, tegen vergoeding, beschikbaar stellen voor seksuele handelingen.

1.71 reclameobjecten

bouwwerken, geen gebouwen zijnde, of onderdelen van bouwwerken ten behoeve van reclamedoeleinden, zoals aankondigingborden, mupi's (reclameborden), billboards, reclame aan lichtmasten, gevel- en lichtreclames en gebouwaanduidingen, tweevlaksborden.

1.72 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

1.73 recreatieve voorzieningen

gebouwde en niet-gebouwde voorzieningen gericht op ontspanning en vrijetijdsbesteding, met uitzondering van seksinrichtingen, detailhandelsbedrijven en horecabedrijven.

1.74 restaurant

een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van (alcoholische) dranken.

1.75 risicovolle inrichting

een inrichting als bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, zoals dat geldt ten tijde van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.

1.76 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke al dan niet besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, dan wel in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, seksclub, privé-huis, erotische massagesalon, raambordeel, of een combinatie daarvan.

1.77 seksshop

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen van erotische dan wel pornografische aard.

1.78 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.79 Staat van Horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.80 stacaravan

een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

1.81 straatmeubilair

kleinschalige bouwwerken ten behoeve van openbare (nuts)voorzieningen, zoals verkeergeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, prullenbakken, speeltoestellen en reclameobjecten, alsmede telefooncellen, abri's.

1.82 supermarkt

detailhandel met een verkoopvloeroppervlak van tenminste 400 m2 en een grote verscheidenheid aan artikelen, merendeels levens- en genotmiddelen, waarbij sprake is van zelfbediening door klanten.

1.83 tuinmeubilair

bouwwerken, geplaatst in de tuin of erf behorend bij een woning, zoals erfafscheidingen, pergola's, zonnewijzers, zandbakken, vlaggenmasten, barbecues e.d. en speeltoestellen zoals wipkippen, glijbanen, schommels.

1.84 verkoopvloeroppervlak (vvo)

de voor winkelend publiek toegankelijke verkoopruimte van een detailhandelsbedrijf, inclusief de etalages en de ruimte achter de toonbank en kassa's.

1.85 voetgangersgebied

een openbaar toegankelijk gebied dat permanent of gedurende bepaalde periode(n) exclusief toegankelijk is voor voetgangers en waar de aanwezigheid van (brom)fiets- en autoverkeer gedurende deze periode(n) ontbreekt of waar dit verkeer het gebied via een afgebakende rijloper met aangepaste snelheid mag passeren.

1.86 voorgevelrooilijn

binnen bestemming Wonen-1: de lijn die de grens vormt tussen de bestemming Tuin en de bestemming Wonen-1; voorzover de bestemming Wonen-1 aan de voorzijde direct grenst aan openbaar gebied, vormt die grens de voorgevelrooilijn;

binnen bestemming Wonen-2: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan bestaande hoofdgebouwen, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft. (Deze lijn zal soms samenvallen met de lijn die de grens vormt met de bestemming Tuin, maar vaak ook meer naar achteren liggen vanwege de variabele situering van de voorgevels van de vrijstaande hoofdgebouwen.)

1.87 watersportcentrum

centrum gericht op watersport, waterrrecreatie, toerisme en/of informatie, met inbegrip van daarmee verband houdende reparatie, verhuur, in- en verkoop (waaronder de uitstalling) van goederen en horecavoorzieningen.

1.88 werkruimte van een prostitutiebedrijf

het gedeelte van een prostitutiebedrijf waarin seksuele handelingen feitelijk worden verricht.

1.89 windmolen

een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.

1.90 winkel

een gebouw, dat een ruimte omvat welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor detailhandel.

1.91 winkelondersteunende horeca

een bedrijf, dat ondersteunend is aan en qua openingstijden in het algemeen vergelijkbaar is met detailhandelsvestigingen en in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken c.q. snel serveren van kleine maaltijden, broodjes, hapjes, ijs, gebak, koffie, thee, frisdranken en zwak alcoholische dranken.

1.92 winkelvloeroppervlakte (wvo)

oppervlakte van alle overdekte voor de consument vrij toegankelijke en zichtbare winkelruimte.

1.93 woning

een (gedeelte van een) gebouw, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden, dan wel voor een met een huishouden gelijk te stellen minder traditionele woonvorm.

1.94 woonschip

elk vaartuig of drijvend voorwerp, dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt als woning of recreatieverblijf.

1.95 zendmast

gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde, die zelfstandig dan wel in onderlinge samenhang bedoeld zijn voor het dragen en laten functioneren van zend- en/of ontvangstantennes.

1.96 zomerseizoen

de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.

1.97 zorgwoning

een zorggerelateerde woonvorm van beperkte omvang waarbij geen sprake is van (nagenoeg) zelfstandige bewoning, gehuisvest in één, dan wel maximaal 2 aaneengesloten reguliere woning(en).

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel (het hoogste punt/de nok van een lessenaarsdak wordt hier niet bedoeld).

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 afstanden

afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot erfafscheidingen, gemeten vanaf enig deel van het bouwwerk, waarbij duidelijk ondergeschikte bouwdelen, zoals waterafvoerpijpen en goten c.q. dakoverstekken tot maximaal 50 cm uit de gevel niet worden meegerekend.

2.7 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan het hart van de (wieken)as van de windturbine.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bos

3.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de plankaart aangewezen voor Bos zijn bestemd voor:

  1. a. bos met een recreatieve en natuurfunctie;
  2. b. voet- en fietspaden,
  3. c. waterpartijen met bijbehorende oevers en taluds, wateraanvoer en -afvoer, kunstwerken en kunstobjecten;
  4. d. nutsvoorzieningen;
  5. e. overige functioneel met de bestemming "Bos" verbonden voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende regels:

Op de in 3.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, waarbij zijn toegestaan:

  1. a. kunstwerken, waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
  2. b. masten, waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
  3. c. kunstobjecten, waarvan de oppervlakte maximaal 10 m2 en de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
  4. d. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de hoogte maximaal 3 m mag bedragen.

3.3 Specifieke gebruiksregel

  1. a. Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend de gronden te gebruiken voor:
    1. 1. het plaatsen of geplaatst houden van kampeer- of verblijfsmiddelen;
    2. 2. het opslaan van gerede en ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
    3. 3. het opslaan c.q. stallen van gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
    4. 4. het opslaan of opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
    5. 5. gebruik ten behoeve van parkeren.
  1. b. Het bepaalde in dit lid onder a. is niet van toepassing op:
    1. 1. het opslaan van stoffen die noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden en de daarbij behorende voorzieningen;
    2. 2. het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering en/of handhaving van de bestemming en aanduidingen.

Artikel 4 Centrum-1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de plankaart aangewezen voor Centrum-1 zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen;
  2. b. detailhandel, waaronder maximaal 1 supermarkt met een bruto vloeroppervlakte van maximaal 3200 m2 bvo, waarvan 2700 m2 bvo op de begane grond;
  3. c. kantoren;
  4. d. dienstverlening;
  5. e. cultuur en ontspanning;
  6. f. horeca tot en met categorie 2 van de Staat van horeca-activiteiten;
  7. g. opslag, herverpakking en/of verkoop van consumentenvuurwerk en theatervuurwerk tot maximaal 10.000 kg per vestiging/inrichting, indien de veiligheidsafstanden zoals bedoeld in art. 1.2 en 1.3 van Bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit worden aangehouden ten opzichte van een kwetsbaar object of geprojecteerd kwetsbaar object als bedoeld in het Vuurwerkbesluit en deze veiligheidsafstanden op het eigen terrein worden gerealiseerd;
  8. h. bijbehorende voorzieningen, zoals onsluitingswegen, erven, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, straatmeubilair, voet- en fietspaden, groenvoorzieningen en water;
  9. i. overige functioneel met de bestemming Centrum-1 verbonden voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende regels:

  1. a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
    1. 1. gebouwen;
    2. 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  2. b. ter plaatse van de aanduiding "maximum bebouwingspercentage" geldt het maximaal aangeven bebouwingspercentage;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding "maximale bouwhoogte" mag niet hoger worden gebouwd dan de aangegeven bouwhoogte;
  4. d. voor nutsvoorzieningen geldt een bouwhoogte van ten hoogste 3,5 m en een oppervlakte van maximaal 25 m2;
  5. e. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat zijn toegestaan:
    1. 1. speeltoestellen, waarvan de hoogte maximaal 5 m mag bedragen;
    2. 2. kunstobjecten, waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
    3. 3. straatmeubilair, waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
    4. 4. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes, waarvan de hoogte maximaal 15 m mag bedragen;
    5. 5. lichtmasten, waarvan de hoogte maximaal 9 m mag bedragen;
    6. 6. masten ten behoeve van beveiliging, waarvan de hoogte maximaal 9 m mag bedragen;
    7. 7. vlaggenmasten, waarvan de hoogte maximaal 10 m mag bedragen;
    8. 8. erf- en terreinafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen;
    9. 9. overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, waarvan de hoogte maximaal 3 m mag bedragen.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen, uit oogpunt van:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder privacy, windhinder en schaduwwerking.

Artikel 5 Centrum-2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de plankaart aangewezen voor Centrum-2 zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen;
  2. b. detailhandel, waaronder maximaal 1 supermarkt met een bruto vloeroppervlakte van maximaal 1500 m2 bvo;
  3. c. dienstverlening;
  4. d. cultuur en ontspanning;
  5. e. horeca tot en met categorie 2a van de Staat van horeca-activiteiten;
  6. f. opslag, herverpakking en/of verkoop van consumentenvuurwerk en theatervuurwerk tot maximaal 10.000 kg per vestiging/inrichting, indien de veiligheidsafstanden zoals bedoeld in art. 1.2 en 1.3 van Bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit worden aangehouden ten opzichte van een kwetsbaar object of geprojecteerd kwetsbaar object als bedoeld in het Vuurwerkbesluit en deze veiligheidsafstanden op het eigen terrein worden gerealiseerd;
  7. g. bijbehorende voorzieningen, zoals ontsluitingswegen, erven, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, straatmeubilair, voet- en fietspaden, groenvoorzieningen en water;
  8. h. overige functioneel met de bestemming Centrum-2 verbonden voorzieningen.

5.2 bouwregels

Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende regels:

  1. a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
    1. 1. gebouwen;
    2. 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  2. b. ter plaatse van de aanduiding "maximum bebouwingspercentage" geldt het maximaal aangeven bebouwingspercentage;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding "maximale bouwhoogte" mag niet hoger worden gebouwd dan de aangegeven bouwhoogte;
  4. d. voor nutsvoorzieningen geldt een bouwhoogte van ten hoogste 3,5 m en een oppervlakte van maximaal 25 m2;
  5. e. voor bouwwerken geen gebouwen zijn de geldt dat zijn toegestaan:
    1. 1. speeltoestellen, waarvan de hoogte maximaal 5 m mag bedragen;
    2. 2. kunstobjecten, waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
    3. 3. straatmeubilair, waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
    4. 4. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes, waarvan de hoogte maximaal 15 m mag bedragen;
    5. 5. lichtmasten, waarvan de hoogte maximaal 9 m mag bedragen;
    6. 6. masten ten behoeve van beveiliging, waarvan de hoogte maximaal 9 m mag bedragen;
    7. 7. vlaggenmasten, waarvan de hoogte maximaal 9 m mag bedragen;
    8. 8. erf- en terreinafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen;
    9. 9. overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, waarvan de hoogte maximaal 3 m mag bedragen.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen, uit oogpunt van:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder privacy, windhinder en schaduwwerking.

Artikel 6 Centrum-3

6.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de plankaart aangewezen voor Centrum-3 zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen;
  2. b. detailhandel;
  3. c. dienstverlening;
  4. d. cultuur en ontspanning;
  5. e. horeca tot en met categorie 1 van de Staat van horeca-activiteiten;
  6. f. het wonen, uitsluitend gestapeld boven de voorzieningen bedoeld onder a tot en met e, al dan niet in combinatie met ruimte voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
  7. g. bijbehorende voorzieningen, zoals onsluitingswegen, erven, parkeervoorzieningen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen, voet- en fietspaden, groen en water;
  8. h. overige functioneel met de bestemming Centrum-3 verbonden voorzieningen.

6.2 bouwregels

Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
    1. 1. gebouwen;
    2. 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  2. b. ter plaatse van de aanduiding "maximum bebouwingspercentage" geldt het maximaal aangeven bebouwingspercentage;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding "maximale bouwhoogte" mag niet hoger worden gebouwd dan de aangegeven bouwhoogte;
  4. d. voor nutsvoorzieningen geldt een bouwhoogte van ten hoogste 3,5 m en een oppervlakte van maximaal 25 m2;
  5. e. voor bouwwerken geen gebouwen zijn de geldt dat zijn toegestaan:
    1. 1. speeltoestellen, waarvan de hoogte maximaal 5 m mag bedragen;
    2. 2. kunstobjecten, waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
    3. 3. straatmeubilair, waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
    4. 4. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes, waarvan de hoogte maximaal 15 m mag bedragen;
    5. 5. lichtmasten, waarvan de hoogte maximaal 9 m mag bedragen;
    6. 6. masten ten behoeve van beveiliging, waarvan de hoogte maximaal 9 m mag bedragen;
    7. 7. vlaggenmasten, waarvan de hoogte maximaal 9 m mag bedragen;
    8. 8. erf- en terreinafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen;
    9. 9. overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, waarvan de hoogte maximaal 3 m mag bedragen.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen, uit oogpunt van:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder privacy, windhinder en schaduwwerking.

6.4 Specifieke gebruiksbepaling

Het gebruik van ruimten in het hoofdgebouw en erfbebouwing ten behoeve van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. tot 50% van het gezamenlijke vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en erfbebouwing mag voor een aan-huis-verbonden beroep en/ of bedrijfsmatige activiteiten aan huis worden gebruikt;
  2. b. het gebruik leidt niet tot ernstige hinder voor het woonmilieu c.q. doet afbreuk aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
  3. c. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer;
  4. d. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  5. e. er wordt geen horeca uitgeoefend met uitzondering van ruimten voor bed&breakfast;
  6. f. er wordt geen detailhandel uitgeoefend met uitzondering van ondergeschikte detailhandel;
  7. g. het beroep of de activiteit wordt door de bewoner uitgeoefend; er is maximaal één extra fte in dienstverband toegestaan;
  8. h. een kinderdagverblijf, catering, seksinrichting en munitie -en vuurwerkopslag zijn niet toegestaan.

Artikel 7 Gemengd-1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de plankaart aangewezen voor Gemengd-1 zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en bedrijven tot ten hoogste categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten of naar aard en invloed op de omgeving hiermee gelijk te stellen bedrijven;
  2. b. detailhandel;
  3. c. horeca, tot en met categorie 1 b van de staat van Horeca-activiteiten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "horeca";
  4. d. het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding "onderdoorgang" tevens voor "Verkeer-Verblijfsgebied";

met de daarbij behorende:

  1. f. erven, groenvoorzieningen en water, parkeervoorzieningen, toegangspaden, in- en uitritten en overige functioneel met de bestemming Gemengd-1 verbonden voorzieningen;

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende regels:

Ten aanzien van gebouwen (hoofdgebouwen en erfbebouwing):

  1. a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
    1. 1. hoofdgebouwen;
    2. 2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
    3. 3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding "onderdoorgang" is uitsluitend bebouwing toegestaan in de vorm van een overbouwing, waarbij een vrije doorganghoogte van minimaal 2,5 m aangehouden dient te worden.

Ten aanzien van hoofdgebouwen:

  1. c. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat de op het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestaande en het gehele bouwblok kenmerkende voorgevelritme (waaronder teruggelegen bouwdelen, nissen en overkapte bouwdelen) wordt gehandhaafd;
  2. d. de op het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestaande bouwhoogten, nok- en/of goothoogten, voor zover deze de architectonische hoofdvorm bepalen, dienen te worden gehandhaafd, met dien verstande dat:
    1. 1. dakkapellen aan de voorkant (straatzijde) conform de Welstandsnota zijn toegestaan;
    2. 2. overige dakkapellen voor zover vergunningvrij zijn toegestaan;
  3. e. Het bouwvlak mag worden overschreden door tot het hoofdgebouw behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's, overstekken en afdaken en andere ondergeschikte delen van gebouwen, een en ander tot maximaal 1,5 meter, gemeten vanuit de voor-, zij- of achtergevel (voorzover erfbebouwing niet is toegestaan), zoals deze is vergund bij eerste oplevering van het betreffende hoofdgebouw.

Ten aanzien van erfbebouwing:

  1. f. per bouwperceel - exclusief de gronden met de bestemming "Tuin" en de gronden gelegen binnen het bouwvlak - mag ten hoogste 50 % van het oppervlak worden bebouwd met erfbebouwing, tot een maximum van 60 m2, met dien verstande dat:
    1. 1. in ieder geval 20 m2 is toegestaan;
    2. 2. als bedoelde gronden meer dan 600 m2 bedragen, een maximum geldt van 10%;
    3. 3. erfbebouwing op grotere afstand dan 4 m vanaf de oorspronkelijke achtergevel of zijgevel (bij hoeksituaties) van het hoofdgebouw ook functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
  2. g. de afstand van erfbebouwing tot de voorgevelrooilijn bedraagt minimaal 1 m;
  3. h. de bouwhoogte van erfbebouwing tot 4 meter vanaf de oorspronkelijke achtergevel of zijgevel (bij hoeksituaties) van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 0,30 m boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, kelders en onderbouwen daaronder niet begrepen, een en ander tot een maximum hoogte van 4 m;
  4. i. de bouwhoogte van erfbebouwing op grotere afstand dan 4 vanaf de oorspronkelijke achtergevel of zijgevel (bij hoeksituaties) van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 3 m;
  5. j. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag ten hoogste bedragen:
    1. 1. van erf- en terreinafscheidingen: 2 m;
    2. 2. een reclame-uiting ten behoeve van een bedrijf, aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis, waarvan de hoogte maximaal 1,5 m en de oppervlakte maximaal 0,5 m2 mag bedragen;
    3. 3. tuinmeubilair, waarvan de hoogte maximaal 3 m mag bedragen;
    4. 4. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m

7.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Afwijken voor uitbreiding hoofdgebouw

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 sub c en d, ten behoeve van uitbreidingen van het hoofdgebouw binnen het bouwvlak, mits:

  1. 1. de uitbreiding geen onevenredige afbreuk doet aan de bestaande stedenbouwkundige karakteristiek;
  2. 2. de uitbreiding de aanwezige privacy van aangrenzende percelen voldoende waarborgt;
  3. 3. de uitbreiding geen onevenredige toename van schaduwwerking voor aansluitende of tegenover gelegen percelen of onevenredige vermindering van uitzicht vanuit aangrenzende of tegenover gelegen woningen oplevert;
  4. 4. met de uitbreiding de ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestaande bouwhoogte, nok- en/of bouwhoogte voor ieder deel van het hoofdgebouw met niet meer dan 3 meter wordt verhoogd;
  5. 5. de op de plankaart voor het betreffende bouwblok (of deel daarvan) aangegeven bouwhoogte niet wordt overschreden;
  6. 6. de geluidsbelasting op de gevel als gevolg van weg- en railverkeer niet meer bedraagt dan de geldende voorkeursgrenswaarden voor geluidsgevoelige objecten volgens de Wet geluidhinder dan wel een conform deze wet reeds op basis van het voorgaande bestemmingsplan verleende hogere grenswaarde,

met dien verstande dat deze afwijkingsbevoegdheid ook in combinatie met de afwijkingsbevoegdheid onder c mag worden toegepast.

  1. b. Afwijken van maximale bouwhoogte op plankaart

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 sub c en d, ten behoeve van uitbreidingen van het hoofdgebouw (inclusief aan - en uitbouwen) binnen het bouwvlak, waarbij de op de plankaart aangegeven maximale bouwhoogte wordt overschreden, mits:

  1. 1. de uitbreiding geen onevenredige afbreuk doet aan de bestaande stedenbouwkundige karakteristiek;
  2. 2. de uitbreiding de aanwezige privacy van aangrenzende percelen voldoende waarborgt;
  3. 3. de uitbreiding geen onevenredige toename van schaduwwerking voor aansluitende of tegenover gelegen percelen oplevert;
  4. 4. met de uitbreiding de ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestaande bouwhoogte, nok- en/of goothoogte voor ieder deel van het hoofdgebouw met niet meer dan 3 meter wordt verhoogd;
  5. 5. de geluidsbelasting op de gevel als gevolg van weg- en railverkeer niet meer bedraagt dan de geldende voorkeursgrenswaarden voor geluidsgevoelige objecten volgens de Wet geluidhinder dan wel een conform deze wet reeds op basis van het voorgaande bestemmingsplan verleende hogere grenswaarde,

met dien verstande dat deze afwijkingsbevoegdheid ook in combinatie met de afwijkingsbevoegdheid onder c mag worden toegepast.

  1. c. Afwijken voor uitbreiding zijgevel hoofdgebouw

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 sub c, ten behoeve van het uitbreiden van het hoofdgebouw buiten het bouwvlak in zijwaartse richting, mits:

  1. 1. de uitbreiding geen onevenredige afbreuk doet aan de bestaande stedenbouwkundige karakteristiek;
  2. 2. de uitbreiding de aanwezige privacy van aangrenzende percelen voldoende waarborgt;
  3. 3. de uitbreiding geen onevenredige toename van schaduwwerking voor aansluitende of tegenover gelegen percelen oplevert;
  4. 4. de op de plankaart voor het betreffende bouwblok (of deel daarvan) aangegeven bouwhoogte niet wordt overschreden, met dien verstande dat deze ontheffingsbevoegdheid ook in combinatie met de ontheffingsbevoegdheid onder b mag worden toegepast;
  5. 5. de uitbreiding voorts uitsluitend is toegestaan:
    1. a. op tenminste 1 meter achter het verlengde van de bestaande voorgevel;
    2. b. tot maximaal 4 m gemeten vanuit de oorspronkelijke zijgevel;
    3. c. tot aan het verlengde van de achtergevel;
  6. 6. geluidsbelasting op de gevel als gevolg van weg- en railverkeer niet meer bedraagt dan de geldende voorkeursgrenswaarden voor geluidsgevoelige objecten volgens de Wet geluidhinder dan wel een conform deze wet reeds op basis van het voorgaande bestemmingsplan verleende hogere grenswaarde.
  1. d. Afwijken voor realisering dakterras

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 sub h, ten behoeve van realisering van een dakterras op aan het hoofdgebouw gebouwde erfbebouwing, mits:

  1. 1. de realisering van het dakterras de aanwezige privacy van aangrenzende percelen voldoende waarborgt;
  2. 2. realisering van het dakterras geen onevenredige toename van schaduwwerking voor aansluitende of tegenover gelegen percelen oplevert;
  3. 3. een afschermende constructie van het dakterras in ieder geval niet hoger mag zijn dan 1.80 m, gemeten vanaf het dak van de erfbebouwing.
  1. e. Afwijken voor bouwhoogte erfbebouwing

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 ten aanzien van de maximale bouwhoogte van erfbebouwing, mits:

  1. 1. de maximale bouwhoogte niet meer dan 5,5 m mag bedragen en tevens niet hoger mag zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  2. 2. bij afwijking van lid 2 sub i de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;
  3. 3. de afwijking de aanwezige privacy van aangrenzende percelen voldoende waarborgt;
  4. 4. de afwijking geen onevenredige toename van schaduwwerking voor aansluitende of tegenover gelegen percelen oplevert;
  5. 5. de afwijking geen onevenredige afbreuk doet aan de bestaande stedenbouwkundige karakteristiek.

7.4 Ontheffing Staat van bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 1 teneinde bedrijven toe te laten die voorkomen in één categorie hoger dan algemeen toelaatbaar, indien en voorzover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

7.5 Afwijken Staat van Horeca-activiteten

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 1 teneinde horecabedrijven toe te laten die voorkomen in één categorie hoger dan algemeen toelaatbaar, indien en voorzover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten;
  2. b. lid 1 teneinde horecabedrijven toe te laten die niet in de Staat van Horeca-activiteiten zijn genoemd, indien en voorzover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten.

7.6 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik van ruimten in het hoofdgebouw en erfbebouwing ten behoeve van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. tot 50% van het gezamenlijke vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en erfbebouwing mag voor een aan-huis-verbonden beroep en/ of bedrijfsmatige activiteiten aan huis worden gebruikt;
  2. b. het gebruik leidt niet tot ernstige hinder voor het woonmilieu c.q. doet afbreuk aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
  3. c. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer;
  4. d. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  5. e. er wordt geen horeca uitgeoefend met uitzondering van ruimten voor bed&breakfast;
  6. f. er wordt geen detailhandel uitgeoefend met uitzondering van ondergeschikte detailhandel;
  7. g. het beroep of de activiteit wordt door de bewoner uitgeoefend; er is maximaal één extra fte in dienstverband toegestaan;
  8. h. een kinderdagverblijf, catering, seksinrichting en munitie -en vuurwerkopslag zijn niet toegestaan.

Artikel 8 Gemengd-2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de plankaart aangewezen voor Gemengd-2 zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen;
  2. b. het wonen, uitsluitend in gestapelde vorm, al dan niet in combinatie met ruimte voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding "detailhandel" tevens voor een rijwiel-fietsenspeciaalzaak op de begane grond;
  4. d. bijbehorende voorzieningen, zoals onsluitingswegen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, voet- en fietspaden, groen en water;
  5. e. overige functioneel met de bestemming Gemengd-2 verbonden voorzieningen.

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
    1. 1. gebouwen;
    2. 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  2. b. ter plaatse van de aanduiding "maximum bebouwingspercentage" geldt de voor het betreffende bestemmingsvlak maximaal aangeven bebouwingspercentage;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding "maximale bouwhoogte" mag niet hoger worden gebouwd dan de voor het betreffende bestemmingsvlak aangegeven bouwhoogte;
  4. d. voor nutsvoorzieningen geldt een bouwhoogte van ten hoogste 3,5 m en een oppervlakte van maximaal 25 m2;
  5. e. voor bouwwerken geen gebouwen zijn de geldt dat zijn toegestaan:
    1. 1. speeltoestellen, waarvan de hoogte maximaal 5 m mag bedragen;
    2. 2. kunstobjecten, waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
    3. 3. straatmeubilair, waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
    4. 4. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes, waarvan de hoogte maximaal 15 m mag bedragen;
    5. 5. lichtmasten, waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
    6. 6. masten ten behoeve van beveiliging, waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
    7. 7. vlaggenmasten, waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
    8. 8. erf- en terreinafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen;
    9. 9. overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, waarvan de hoogte maximaal 3 m mag bedragen.

Voor het bebouwen van erven bij woningen gelden de volgende regels:

  1. f. per bouwperceel mag ten hoogste 50 % van de gronden worden bebouwd met erfbebouwing en overkappingen, tot een maximum van 60 m2, met dien verstande dat in ieder geval 20 m2 is toegestaan;
  2. g. de diepte van aan de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw gebouwde erfbebouwing mag niet meer dan 4 m bedragen;
  3. h. de bouwhoogte van aan de achtergevel van het hoofdgebouw gebouwde erfbebouwing mag niet meer bedragen dan 0,30 m boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, kelders en onderbouwen daaronder niet begrepen, een en ander tot een maximum van 4 m;
  4. i. de bouwhoogte van vrijstaande erfbebouwing en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  5. j. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag ten hoogste bedragen:
    1. 1. van erf- en terreinafscheidingen: 2 m;
    2. 2. tuinmeubilair, waarvan de hoogte maximaal 3 m mag bedragen;
    3. 3. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m.

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen, uit oogpunt van:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder privacy, windhinder en schaduwwerking.

8.4 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik van ruimten in het hoofdgebouw en erfbebouwing ten behoeve van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. tot 50% van het gezamenlijke vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en erfbebouwing mag voor een aan-huis-verbonden beroep en/ of bedrijfsmatige activiteiten aan huis worden gebruikt;
  2. b. het gebruik leidt niet tot ernstige hinder voor het woonmilieu c.q. doet afbreuk aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
  3. c. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer;
  4. d. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  5. e. er wordt geen horeca uitgeoefend met uitzondering van ruimten voor bed&breakfast;
  6. f. er wordt geen detailhandel uitgeoefend met uitzondering van ondergeschikte detailhandel;
  7. g. het beroep of de activiteit wordt door de bewoner uitgeoefend; er is maximaal één extra fte in dienstverband toegestaan;
  8. h. een kinderdagverblijf, catering, seksinrichting en munitie -en vuurwerkopslag zijn niet toegestaan.

Artikel 9 Gemengd-3

9.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de plankaart aangewezen voor Gemengd-3 zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren;
  2. b. dienstverlening;
  3. c. maatschappelijke voorzieningen;
  4. d. bijbehorende voorzieningen, zoals ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, voet- en fietspaden, groen en water;
  5. e. overige functioneel met de bestemming Gemengd-3 verbonden voorzieningen;

9.2 bouwregels

Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
    1. 1. gebouwen;
    2. 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding "maximum bebouwingspercentage" geldt het voor het betreffende bestemmingsvlak maximaal aangeven bebouwingspercentage;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding "maximale bouwhoogte" mag niet hoger worden gebouwd dan de voor het betreffende bestemmingsvlak aangegeven bouwhoogte;
  4. d. voor nutsvoorzieningen geldt een bouwhoogte van ten hoogste 3,5 m en een oppervlakte van maximaal 25 m2;
  5. e. voor bouwwerken geen gebouwen zijn de geldt dat zijn toegestaan:
    1. 1. speeltoestellen, waarvan de hoogte maximaal 5 m mag bedragen;
    2. 2. kunstobjecten, waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
    3. 3. straatmeubilair, waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
    4. 4. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes, waarvan de hoogte maximaal 15 m mag bedragen;
    5. 5. lichtmasten, waarvan de hoogte maximaal 9 m mag bedragen;
    6. 6. masten ten behoeve van beveiliging, waarvan de hoogte maximaal 9 m mag bedragen;
    7. 7. vlaggenmasten, waarvan de hoogte maximaal 9 m mag bedragen;
    8. 8. erf- en terreinafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen;
    9. 9. overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, waarvan de hoogte maximaal 3 m mag bedragen;

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen, uit oogpunt van:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder privacy, windhinder en schaduwwerking.

Artikel 10 Groen

10.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de plankaart aangewezen voor Groen zijn bestemd voor:

  1. a. beplantingen, gazon, water, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, verhardingen, bermen en bermsloten, oevers en taluds;
  2. b. jongerenontmoetingsplaatsen;
  3. c. kunstobjecten, voorzieningen ten behoeve van de (ondergrondse) afvalinzameling, nutsvoorzieningen, kunstwerken en geluidswerende voorzieningen;
  4. d. in het Lumièrepark aan de zijde van het Weerwater tevens stranden, ligweiden met bijbehorende sanitaire voorzieningen;
  5. e. in het Lumièrepark kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  6. f. overige functioneel met de bestemming Groen verbonden voorzieningen;

10.2 bouwregels

Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende regels:

  1. a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
    1. 1. gebouwen, uitsluitend ten behoeve van de onder lid 1 genoemde nutsvoorzieningen en sanitaire voorzieningen;
    2. 2. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
  2. b. voor sanitaire voorzieningen geldt een bouwhoogte van ten hoogste 3 m en een oppervlakte van maximaal 25 m2;
  3. c. voor nutsvoorzieningen geldt een bouwhoogte van ten hoogste 3,5 m en een oppervlakte van maximaal 25 m2,tenzij op de plankaart ter plaatse van de aanduiding "nutsvoorziening" andere maten zijn aangeven;
  4. d. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat zijn toegestaan:
    1. 1. speeltoestellen, waarvan de hoogte maximaal 5 m mag bedragen;
    2. 2. kunstobjecten, waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
    3. 3. kunstwerken, waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
    4. 4. straatmeubilair, waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
    5. 5. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes, waarvan de hoogte maximaal 15 m mag bedragen;
    6. 6. lichtmasten, waarvan de hoogte maximaal 9 m mag bedragen;
    7. 7. masten ten behoeve van beveiliging, waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
    8. 8. vlaggenmasten, waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
    9. 9. erf- en terreinafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen;
    10. 10. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de hoogte maximaal 3 m mag bedragen.

10.3 Afwijken voor kunstwerken

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 voor kunstwerken, zoals een brug, waarbij een bouwhoogte is toegestaan tot maximaal 20 m, mits het bouwwerk uit stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar is.

10.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 2 voor een gebouw en voor overkappingen voor een jongerenontmoetingsplaats met in achtneming van de volgende regels:

  1. a. de bouwhoogte van het gebouw of een overkapping mag ten hoogste 3,5 m bedragen;
  2. b. de oppervlakte van het gebouw of een overkapping mag ten hoogste 15 m² bedragen;
  3. c. het gebouw en/of de overkapping(en) moeten minimaal 50 m van woonbebouwing worden gerealiseerd;
  4. d. binnen een jop zijn maximaal één gebouw en maximaal 3 overkappingen toegestaan;
  5. e. de plaats moet uit oogpunt van sociale veiligheid een open karakter hebben;

10.5 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend de gronden te gebruiken voor:
    1. 1. het plaatsen of geplaatst houden van kampeer- en verblijfsmiddelen;
    2. 2. het opslaan van gerede en ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
    3. 3. het opslaan c.q. stallen van gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
    4. 4. het opslaan of opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
    5. 5. gebruik ten behoeve van parkeren.
  1. b. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op:
    1. 1. het opslaan van stoffen die noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden en de daarbij behorende voorzieningen;
    2. 2. het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering en/of handhaving van de bestemming en aanduidingen.

10.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.5 sub a onder 5 voor het geschikt maken van direct langs buurt- of ontsluitingswegen gelegen gronden ten behoeve van parkeren, mits:

  1. a. de uitbreiding van de parkeergelegenheid plaatsvindt conform het actuele gemeentelijke parkeerbeleid;
  2. b. uit onderzoek is gebleken dat sprake is van een dringend duurzaam tekort aan parkeerplaatsen in de betreffende buurt en/of wijk;
  3. c. de aanleg van extra parkeerstroken geen onevenredige afbreuk doet aan de kwaliteit van de woonomgeving, het ter plaatse aanwezige groen en/of de aanwezige groen- en waterstructuur;
  4. d. aanleg van extra parkeerstroken geen onevenredige afbreuk doet aan de verkeersveiligheid ter plaatse.

10.7 Wijzigingsbevoegdheden

  1. a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming op één van de twee locaties binnen het Lumièrepark, aangeduid als Wro-wijzigingsgebied 2 en Wro-wijzigingsgebied 3, te wijzigen door de gronden tevens te bestemmen voor horeca, respectievelijk horeca en recreatie met dien verstande dat:
    1. 1. slechts één horecavestiging is toegestaan, behorend tot categorie 1a of 1b van de bij de planregels behorende "Staat van horeca-activiteiten", zijnde een theehuis of restaurant (geen hotel) of qua ruimtelijke uitstraling in een stadspark hiermee te vergelijken horecavariant, met bijbehorende parkeerruimte, uitsluitend voor bevoorrading alsmede maximaal 4 parkeerplekken ten behoeve van de exploitant en de eventuele dienstwoning;
    2. 2. ten behoeve van de horecavestiging maximaal 1 inpandige dienstwoning is toegestaan, mits de noodzaak uit oogpunt van de bedrijfsvoering hiervoor is aangetoond, deze in oppervlakte maximaal 200 m2 bvo mag bedragen en in ieder geval zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is en blijft aan de horecafunctie;
    3. 3. de bruto vloeroppervlakte van de accommodatie in totaal niet meer bedraagt dan 600 m2 bvo en de bouwhoogte niet meer bedraagt dat 7 m, met dien verstande dat het horecadeel binnen wijzigingsgebied 2 maximaal 500 m2 en binnen wijzigingsgebied 3 maximaal 350 m2 mag bedragen;
    4. 4. binnen wijzigingsgebied 3 tevens kleinschalige waterrecreatie en/of botenverhuur mogelijk is, voor het gebruik waarvan maximaal 300 m2 bvo is toegestaan;
    5. 5. de wegontsluiting ten behoeve de horecavoorziening uitsluitend rechtstreeks langs het Weerwater via de brug richting stadscentrum mag worden gerealiseerd.
  1. b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming, voorzover aangeduid als Wro-wijzigingsgebied 5, te wijzigen in de bestemming Gemengd-2 en/of horeca, met dien verstande dat:
    1. 1. uitsluitend binnen het aangeven bouwvlak mag worden gebouwd, waarbij als maximaal bebouwingspercentage 70 % geldt;
    2. 2. uitsluitend horeca, behorend tot categorie 1a of 1b van de bij de planregels behorende "Staat van horeca-activiteiten" is toegestaan, zijnde een theehuis, lunchroom of restaurant (geen hotel) of een qua ruimtelijke uitstraling in een buurtpark aan het water hiermee te vergelijken horecavariant;
    3. 3. de bruto vloeroppervlakte van de horecavesting maximaal 250 m2 bedraagt;
    4. 4. indien alleen een horecavestiging wordt gebouwd, de maximale bouwhoogte 6 meter bedraagt;
    5. 5. indien woningen en/of maatschappelijke voorzieningen worden gerealiseerd, al dan niet boven een horecavestiging, de maximale bouwhoogte 12 m bedraagt;
    6. 6. ter plaatse van de aanduiding 'terras' ten behoeve van de horecavestiging een terras is toegestaan;
    7. 7. de bestemmingswijziging geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    8. 8. ten behoeve van de te realiseren bestemming(en) binnen het aangegeven bouwvlak kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Wijzigingsbevoegdheid additionele gronduitgifte

  1. c. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Groen te wijzigen in de bestemming Wonen-1, Wonen-2 of Tuin, indien in het kader van een verzoek om additionele gronduitgifte positief is beslist. Door de wijziging mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen.

Artikel 11 Maatschappelijk

11.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de plankaart aangewezen voor Maatschappelijk zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding "detailhandel" tevens voor een apotheek;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding "kantoor" tevens voor kantoren, met dien verstande dat een maximum van in totaaal 1000 m2 bvo is toegestaan;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding "wonen" tevens voor begeleid wonen in een woonzorgcomplex;
  5. e. bijbehorende voorzieningen, zoals onsluitingswegen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, voet- en fietspaden, groen en water;
  6. f. overige functioneel met de bestemming Maatschappelijk verbonden voorzieningen;
  7. g. openbare speelterreinen.

11.2 bouwregels

Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
    1. 1. gebouwen;
    2. 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  2. b. ter plaatse van de aanduiding "maximum bebouwingspercentage" geldt het voor het betreffende bestemmingsvlak maximaal aangeven bebouwingspercentage;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding "zonder gebouwen" mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding "maximale bouwhoogte" mag niet hoger worden gebouwd dan de voor het betreffende bestemmingsvlak aangegeven bouwhoogte;
  5. e. voor nutsvoorzieningen geldt een bouwhoogte van ten hoogste 3,5 m en een oppervlakte van maximaal 25 m2;
  6. f. voor bouwwerken geen gebouwen zijn de geldt dat zijn toegestaan:
    1. 1. speeltoestellen, waarvan de hoogte maximaal 5 m mag bedragen;
    2. 2. kunstobjecten, waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
    3. 3. straatmeubilair, waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
    4. 4. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes, waarvan de hoogte maximaal 15 m mag bedragen;
    5. 5. lichtmasten, waarvan de hoogte maximaal 9 m mag bedragen;
    6. 6. masten ten behoeve van beveiliging, waarvan de hoogte maximaal 9 m mag bedragen;
    7. 7. vlaggenmasten, waarvan de hoogte maximaal 9 m mag bedragen;
    8. 8. erf- en terreinafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen;
    9. 9. overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, waarvan de hoogte maximaal 3 m mag bedragen.

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen, uit oogpunt van:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder privacy, windhinder en schaduwwerking.

Artikel 12 Sport

12.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de plankaart aangewezen voor Sport zijn bestemd voor:

  1. a. sportieve en recreatieve voorzieningen, waaronder sportvelden en clubgebouwen;
  2. b. één bedrijfwoning ten behoeve van de onder sub a genoemde voorzieningen;
  3. c. bijbehorende voorzieningen, zoals ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, voet- en fietspaden, groen en water;
  4. d. overige functioneel met de bestemming "Sport" verbonden voorzieningen.

12.2 bouwregels

Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende regels:

  1. a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
    1. 1. gebouwen;
    2. 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  2. b. ter plaatse van de aanduiding "maximum bebouwingspercentage" geldt het voor het betreffende bouwvlak maximaal aangeven bebouwingspercentage;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding "maximale bouwhoogte" mag niet hoger worden gebouwd dan de voor het betreffende bouwvlak aangegeven bouwhoogte;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding "zonder gebouwen" mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd;
  5. e. voor bouwwerken geen gebouwen zijn de geldt dat zijn toegestaan:
    1. 1. speeltoestellen, waarvan de hoogte maximaal 5 m mag bedragen;
    2. 2. kunstobjecten, waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
    3. 3. straatmeubilair, waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
    4. 4. lichtmasten ten behoeve van sport, waarvan de hoogte maximaal 18 m mag bedragen;
    5. 5. tribunes langs sportvelden, waarvan de hoogte maximaal 6 meter mag bedragen;
    6. 6. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes, waarvan de hoogte maximaal 15 m mag bedragen;
    7. 7. masten ten behoeve van beveiliging, waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
    8. 8. vlaggenmasten, waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
    9. 9. erf- en terreinafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen;
    10. 10. overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, waarvan de hoogte maximaal 3 m mag bedragen.

Artikel 13 Tuin

13.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de plankaart aangewezen voor Tuin zijn bestemd voor:

  1. a. voortuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. b. de daarbij behorende verhardingen, waaronder die ten behoeve van parkeergelegenheid, toegangspaden, in- en uitritten;
  3. c. overige functioneel met de bestemming "Tuin" verbonden voorzieningen.

13.2 bouwregels

Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende regels:

  1. a. vanuit de aangrenzende woonbestemming (of in voorkomende gevallen Gemend-1) mag de bestemmingsgrens/bouwgrens worden overschreden door tot de binnen die bestemming toegestane hoofdgebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's, overstekken en afdaken en andere ondergeschikte delen van gebouwen, een en ander tot maximaal 1,5 meter, gemeten vanuit de voor- of zijgevel, zoals deze is vergund bij eerste oplevering van het betreffende hoofdgebouw;
  2. b. voor stoepen, stoeptreden, galerijen, hellingbanen, funderingen en overstekken is de overschrijding, bedoeld onder a over de volledige gevelbreedte toegestaan: voor de overige van de onder sublid a genoemde gebouwdelen geldt een maximum van 50 % van de gevelbreedte;
  3. c. op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming voorts uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, te weten:
    1. 1. erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 1 m mag bedragen;
    2. 2. tuinmeubilair, waarvan de hoogte maximaal 3 m mag bedragen;
    3. 3. een reclame-uiting ten behoeve van een bedrijf, aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis, waarvan de hoogte maximaal 1,5 m en de oppervlakte maximaal 0,5 m2 mag bedragen;
    4. 4. vlaggenmasten, waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
    5. 5. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de hoogte maximaal 3 m mag bedragen;

Artikel 14 Verkeer

14.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de plankaart aangewezen voor Verkeer zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, busbanen, fiets- en voetpaden;
  2. b. parkeerplaatsen, haltevoorzieningen, bermen, geluidswerende voorzieningen en beplantingen;
  3. c. overige functioneel met de bestemming "Verkeer" verbonden voorzieningen;

14.2 bouwregels

Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende regels:

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, waarbij zijn toegestaan:

  1. a. lichtmasten, bewegwijzeringsportalen en verkeerslichten, waarvan de hoogte maximaal 9 m mag bedragen;
  2. b. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, waarvan de hoogte maximaal 15 m mag bedragen;
  3. c. straatmeubilair, waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
  4. d. kunstobjecten, waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
  5. e. kunstwerken, waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
  6. f. speeltoestellen, waarvan de hoogte maximaal 5 m mag bedragen;
  7. g. erf- en terreinafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen;
  8. h. overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, waarvan de hoogte maximaal 3 m mag bedragen.

14.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 voor een kunstwerk, zoals een brug, waarbij een bouwhoogte is toegestaan tot maximaal 20 m, mits het bouwwerk uit stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar is.

Artikel 15 Verkeer-verblijfsgebied

15.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de plankaart aangewezen voor Verkeer-Verblijfsgebied zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met een functie voor verblijf en verplaatsing, bepaald door en gericht op de aangrenzende bestemmingen;
  2. b. fiets- en voetpaden;
  3. c. groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en water
  4. d. parkeerplaatsen, fietsenstallingen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, kunstobjecten, nutsvoorzieningen, jongeren-ontmoetingsplaatsen, kunstwerken en geluidswerende voorzieningen;
  5. e. overige functioneel met de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" verbonden voorzieningen;

15.2 bouwregels

Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende regels:

  1. a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
    1. 1. nutsgebouwen;
    2. 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. b. de hoogte van nutsgebouwen mag ten hoogste 3,5 m bedragen, tenzij op de plankaart een andere bouw- of goothoogte is aangegeven;
  3. c. de oppervlakte van nutsgebouwen mag ten hoogste 25 m2 bedragen;
  4. d. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat zijn toegestaan:
    1. 1. een overkapping ter plaatse van de aanduiding "overkapping";
    2. 2. lichtmasten, bewegwijzeringsportalen en verkeerslichten, waarvan de hoogte maximaal 9 m mag bedragen;
    3. 3. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, waarvan de hoogte maximaal 15 m mag bedragen;
    4. 4. masten ten behoeve van beveiliging, waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
    5. 5. vlaggenmasten, waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
    6. 6. straatmeubilair, waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
    7. 7. kunstobjecten, waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
    8. 8. kunstwerken, waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
    9. 9. speeltoestellen, waarvan de hoogte maximaal 5 m mag bedragen;
    10. 10. erf- en terreinafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen;
    11. 11. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de hoogte maximaal 3 m mag bedragen.

15.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Afwijken voor nutsgebouwen

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 voor een nutsgebouw tot ten hoogste 5 meter hoog en met een oppervlakte tot ten hoogste 50 m2, mits het gebouw uit stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig oogpunt als ook uit oogpunt van het woongenot in de directe woonomgeving aanvaardbaar is.

  1. b. Afwijken voor kunstwerken

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 voor een kunstwerk, zoals een brug, waarbij een bouwhoogte is toegestaan tot maximaal 20 m, mits het bouwwerk uit stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar is.

  1. c. Afwijken voor jongerenontmoetingsplaatsen

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 voor een gebouw en/of overkappingen voor een jongerenontmoetingsplaats met in achtneming van de volgende regels:

  1. a. de bouwhoogte van het gebouw of een overkapping mag ten hoogste 3,5 m bedragen;
  2. b. de oppervlakte van het gebouw of een overkapping mag ten hoogste 15 m² bedragen;
  3. c. het gebouw en/of de overkapping(en) moeten minimaal 50 m van woonbebouwing worden gerealiseerd;
  4. d. binnen een jop zijn maximaal één gebouw en maximaal 3 overkappingen toegestaan;
  5. e. de plaats moet uit oogpunt van sociale veiligheid een open karakter hebben;

15.4 Wijzigingsbevoegdheid additionele gronduitgifte

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied te wijzigen in de bestemming Wonen-1, Wonen-2 of Tuin, indien in het kader van een verzoek om additionele gronduitgifte positief is beslist. Door de wijziging mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen.

Artikel 16 Water

16.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de plankaart aangewezen voor Water zijn bestemd voor:

  1. a. water ten behoeve van waterberging, waterpartijen met bijbehorende oevers en taluds, strand, wateraanvoer en -afvoer;
  2. b. vervoer over water, recreatie en pleziervaart, kunstwerken, kunstobjecten en bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen;
  3. c. overige functioneel met de bestemming "Water" verbonden voorzieningen;

16.2 bouwregels

Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende regels:

  1. a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd: bouwwerken bouwwerken geen gebouwen zijnde, waarbij zijn toegestaan:
    1. 1. keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen en bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
    2. 2. aanlegsteigers, waarvan de hoogte maximaal 1 m, de breedte maximaal 2 m en de oppervlakte maximaal 15 m2 mag bedragen;
    3. 3. kunstobjecten, waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
    4. 4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de hoogte maximaal 3 m mag bedragen.
  2. b. binnen de aanduiding "veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen" mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd;
  3. c. indien toepassing wordt geven aan de wijzigingsbevoegdheid in artikel 10 lid 7 onder b voor vestiging van een horecabedrijf, kan ter plaatse van de aanduiding 'terras' boven het water een terras worden gebouwd, waarvan de hoogte maximaal 1 m mag bedragen en waarop balustrades tot maximaal 1.20 m, gerekend van de bovenkant van het terras mogen worden aangebracht.

16.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 voor een kunstwerk, zoals een brug, waarbij een bouwhoogte is toegestaan tot maximaal 20 m, mits het bouwwerk uit stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar is.

16.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming, aangeduid als Wro-wijzigingsgebied 3 (en mits geen toepassing is gegeven aan deze bevoegdheid voor Wro-wijzigingsgebied 2 in artikel 10), te wijzigen door de gronden tevens te bestemmen horeca en recreatie met dien verstande dat:

  1. a. slechts één horecavestiging is toegestaan, behorend tot categorie 1a of 1b van de bij de planregels behorende "Staat van horeca-activiteiten", zijnde een theehuis of restaurant (geen hotel) of qua ruimtelijke uitstraling in een stadspark hiermee te vergelijken horecavariant, met bijbehorende parkeerruimte, uitsluitend voor bevoorrading alsmede maximaal 4 parkeerplekken ten behoeve van de exploitant en de eventuele dienstwoning;
  2. b. ten behoeve van de horecavestiging maximaal 1 inpandige dienstwoning is toegestaan, mits de noodzaak uit oogpunt van de bedrijfsvoering hiervoor is aangetoond, deze in oppervlakte maximaal 200 m2 bvo mag bedragen en in ieder geval zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is en blijft aan de horecafunctie;
  3. c. de bruto vloeroppervlakte van de accommodatie in totaal niet meer bedraagt dan 600 m2 bvo en de bouwhoogte niet meer bedraagt dat 7 m, met dien verstande dat het horecadeel binnen dit wijzigingsgebied maximaal 350 m2 mag bedragen;
  4. d. binnen dit wijzigingsgebied tevens kleinschalige waterrecreatie en/of botenverhuur mogelijk is, voor het gebruik waarvan maximaal 300 m2 bvo is toegestaan;
  5. e. de wegontsluiting ten behoeve de horecavoorziening uitsluitend rechtstreeks langs het Weerwater via de brug richting stadscentrum mag worden gerealiseerd.

Artikel 17 Wonen-1

17.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de plankaart aangewezen voor Wonen-1 zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding "gemengd" tevens voor dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en bedrijven tot ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten of naar aard en invloed op de omgeving hiermee gelijk te stellen bedrijven, alsmede horeca I en detailhandel, uitsluitend op de begane grond;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding "maatschappelijk" tevens voor maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend op de begane grond;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding "horeca" tevens voor horeca 1, uitsluitend op de begane grond;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding "garage" uitsluitend voor bij het wonen behorende garages en/of bergingen;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding "onderdoorgang" tevens voor Verkeer-Verblijfsgebied;

met de daarbij behorende:

  1. g. erven;
  2. h. groenvoorzieningen en water;
  3. i. parkeervoorzieningen;
  4. j. toegangspaden, in- en uitritten;
  5. k. overige functioneel met het wonen verbonden voorzieningen;

17.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende regels:

Ten aanzien van gebouwen (hoofdgebouwen en erfbebouwing):

  1. a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
    1. 1. hoofdgebouwen;
    2. 2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
    3. 3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding "onderdoorgang" is uitsluitend bebouwing toegestaan in de vorm van een overbouwing;

Ten aanzien van hoofdgebouwen:

  1. c. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat de op het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestaande en het gehele bouwblok kenmerkende voorgevelritme (waaronder teruggelegen bouwdelen, nissen en overkapte bouwdelen) wordt gehandhaafd;
  2. d. de op het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestaande bouwhoogten, nok- en/of goothoogten, voorzover deze de architectonische hoofdvorm bepalen, dienen te worden gehandhaafd, met dien verstande dat:
    1. 1. dakkapellen aan de voorkant (straatzijde) conform de Welstandsnota zijn toegestaan;
    2. 2. overige dakkapellen voor zover vergunningvrij zijn toegestaan;
  3. e. Het bouwvlak mag worden overschreden door tot het hoofdgebouw behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's, overstekken en afdaken en andere ondergeschikte delen van gebouwen, een en ander tot maximaal 1,5 meter, gemeten vanuit de voor-, zij- of achtergevel (voorzover erfbebouwing niet is toegestaan), zoals deze is vergund bij eerste oplevering van het betreffende hoofdgebouw.

Ten aanzien van erfbebouwing:

  1. f. per bouwperceel - exclusief de gronden met de bestemming "Tuin" en de gronden gelegen binnen het bouwvlak - mag ten hoogste 50 % van het oppervlak worden bebouwd met erfbebouwing, tot een maximum van 60 m2, met dien verstande dat:
    1. 1. in ieder geval 20 m2 is toegestaan;
    2. 2. als bedoelde gronden meer dan 600 m2 bedragen, een maximum geldt van 10%;
    3. 3. erfbebouwing op grotere afstand dan 4 m vanaf de oorspronkelijke achtergevel of zijgevel (bij hoeksituaties) van het hoofdgebouw ook functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
  2. g. de afstand van erfbebouwing tot de voorgevelrooilijn bedraagt minimaal 1 m;
  3. h. de bouwhoogte van erfbebouwing tot 4 meter vanaf de oorspronkelijke achtergevel of zijgevel (bij hoeksituaties) van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 0,30 m boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, kelders en onderbouwen daaronder niet begrepen, een en ander tot een maximum hoogte van 4 m;
  4. i. de bouwhoogte van erfbebouwing op grotere afstand dan 4 vanaf de oorspronkelijke achtergevel of zijgevel (bij hoeksituaties) van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 3 m;

Ten aanzien van bouwwerken geen gebouwen zijnde:

  1. j. voor bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, geldt dat zijn toegestaan:
    1. 1. erf- en terreinafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2 m mag bedragen;
    2. 2. erf- en terreinafscheidingen, welke integraal onderdeel uitmaken van een oorspronkelijk architectonische ontwerp van een project, waarvan de hoogte maximaal 3 m mag bedragen;
    3. 3. tuinmeubilair, waarvan de hoogte maximaal 3 m mag bedragen;
    4. 4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de hoogte maximaal 3 m mag bedragen.

17.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Afwijken voor uitbreiding hoofdgebouw

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 sub c en d, ten behoeve van uitbreidingen van het hoofdgebouw (inclusief aan - en uitbouwen) binnen het bouwvlak, mits:

  1. 1. de uitbreiding geen onevenredige afbreuk doet aan de bestaande stedenbouwkundige karakteristiek;
  2. 2. de uitbreiding de aanwezige privacy van aangrenzende percelen voldoende waarborgt;
  3. 3. de uitbreiding geen onevenredige toename van schaduwwerking voor aansluitende of tegenover gelegen percelen oplevert;
  4. 4. met de uitbreiding de ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestaande bouwhoogte, nok- en/of goothoogte voor ieder deel van het hoofdgebouw met niet meer dan 3 meter wordt verhoogd;
  5. 5. de op de plankaart voor het betreffende bouwvlak (of deel daarvan) aangegeven maximale bouwhoogte niet wordt overschreden;
  6. 6. de geluidsbelasting op de gevel als gevolg van weg- en railverkeer niet meer bedraagt dan de geldende voorkeursgrenswaarden voor geluidsgevoelige objecten volgens de Wet geluidhinder dan wel een conform deze wet reeds op basis van het voorgaande bestemmingsplan verleende hogere grenswaarde,

met dien verstande dat deze afwijkingsbevoegdheid ook in combinatie met de afwijkingsbevoegdheid onder c mag worden toegepast.

  1. b. Afwijken van maximale bouwhoogte op de plankaart

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 sub c en d, ten behoeve van uitbreidingen van het hoofdgebouw (inclusief aan - en uitbouwen) binnen het bouwvlak, waarbij de op de plankaart aangegeven maximale bouwhoogte wordt overschreden, mits:

  1. 1. de uitbreiding geen onevenredige afbreuk doet aan de bestaande stedenbouwkundige karakteristiek;
  2. 2. de uitbreiding de aanwezige privacy van aangrenzende percelen voldoende waarborgt;
  3. 3. de uitbreiding geen onevenredige toename van schaduwwerking voor aansluitende of tegenover gelegen percelen oplevert;
  4. 4. met de uitbreiding de ten tijde van die inwerkingtreding bestaande bouwhoogte, nok- en/of goothoogte voor ieder deel van het hoofdgebouw met niet meer dan 3 meter wordt verhoogd;
  5. 5. de geluidsbelasting op de gevel als gevolg van weg- en railverkeer niet meer bedraagt dan de geldende voorkeursgrenswaarden voor geluidsgevoelige objecten volgens de Wet geluidhinder dan wel een conform deze wet reeds op basis van het voorgaande bestemmingsplan verleende hogere grenswaarde,

met dien verstande dat deze afwijkingsbevoegdheid ook in combinatie met de afwijkingsbevoegdheid onder c mag worden toegepast.

  1. c. Afwijken voor uitbreiding zijgevel hoofdgebouw

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 sub c, ten behoeve van het uitbreiden van het hoofdgebouw buiten het bouwvlak in zijwaartse richting, mits:

  1. 1. de uitbreiding geen onevenredige afbreuk doet aan de bestaande stedenbouwkundige karakteristiek;
  2. 2. de uitbreiding de aanwezige privacy van aangrenzende percelen voldoende waarborgt;
  3. 3. de uitbreiding geen onevenredige toename van schaduwwerking voor aansluitende of tegenover gelegen percelen oplevert;
  4. 4. de op de plankaart voor het betreffende bouwvlak (of deel daarvan) aangegeven bouwhoogte niet wordt overschreden, met dien verstande dat deze ontheffingsbevoegdheid ook in combinatie met de ontheffingsbevoegdheid onder b mag worden toegepast;
  5. 5. de uitbreiding voorts uitsluitend is toegestaan:
    1. a. op tenminste 1 meter achter het verlengde van de bestaande voorgevel;
    2. b. tot maximaal 4 m gemeten vanuit de oorspronkelijke zijgevel;
    3. c. tot aan het verlengde van de achtergevel;
  6. 6. geluidsbelasting op de gevel als gevolg van weg- en railverkeer niet meer bedraagt dan de geldende voorkeursgrenswaarden voor geluidsgevoelige objecten volgens de Wet geluidhinder dan wel een conform deze wet reeds op basis van het voorgaande bestemmingsplan verleende hogere grenswaarde.
  1. d. Afwijken voor realisering dakterras

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 sub h, ten behoeve van realisering van een dakterras op aan het hoofdgebouw gebouwde erfbebouwing, mits:

  1. 1. de realisering van het dakterras de aanwezige privacy van aangrenzende of tegenover gelegen percelen voldoende waarborgt;
  2. 2. realisering van het dakterras geen onevenredige toename van schaduwwerking voor aangrenzende of tegenover gelegen percelen oplevert;
  3. 3. een afschermende constructie van het dakterras in ieder geval niet hoger mag zijn dan 1.80 m, gemeten vanaf het dak van de erfbebouwing.
  1. e. Afwijken voor bouwhoogte erfbebouwing

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 ten aanzien van de maximale bouwhoogte van erfbebouwing, mits:

  1. 1. de maximale bouwhoogte niet meer dan 5,5 m mag bedragen en tevens niet hoger mag zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  2. 2. bij afwijking van lid 2 sub i de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;
  3. 3. de afwijking de aanwezige privacy van aangrenzende percelen voldoende waarborgt;
  4. 4. de afwijking geen onevenredige toename van schaduwwerking voor aansluitende of tegenover gelegen percelen oplevert;
  5. 5. de afwijking geen onevenredige afbreuk doet aan de bestaande stedenbouwkundige karakteristiek.

17.4 Ontheffing Staat van bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 1 teneinde bedrijven toe te laten die voorkomen in één categorie hoger dan algemeen toelaatbaar, indien en voorzover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

17.5 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik van ruimten in het hoofdgebouw en erfbebouwing ten behoeve van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. tot 50% van het gezamenlijke vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en erfbebouwing mag voor een aan-huis-verbonden beroep en/ of bedrijfsmatige activiteiten aan huis worden gebruikt;
  2. b. het gebruik leidt niet tot ernstige hinder voor het woonmilieu c.q. doet afbreuk aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
  3. c. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer;
  4. d. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  5. e. er wordt geen horeca uitgeoefend met uitzondering van ruimten voor bed&breakfast;
  6. f. er wordt geen detailhandel uitgeoefend met uitzondering van ondergeschikte detailhandel;
  7. g. het beroep of de activiteit wordt door de bewoner uitgeoefend; er is maximaal één extra fte in dienstverband toegestaan;
  8. h. een kinderdagverblijf, catering, seksinrichting en munitie -en vuurwerkopslag zijn niet toegestaan.

17.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming, voor zover aangeduid als Wro-wijzigingsgebied 1, te wijzigen in de bestemming Gemengd-1, mits kan worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. ten behoeve van het bedrijf of de voorziening kan worden gezorgd voor voldoende parkeergelegenheid;
  2. b. de bestemmingswijziging heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer;
  3. c. per wijk-/buurtcentrum mogen maximaal 10 percelen, gelegen binnen de betreffende wijzigingszones, worden gewijzigd;
  4. d. de oppervlakte per bedrijfsvestiging of voorziening mag niet meer bedragen dan 150 m2 b.v.o.

Artikel 18 Wonen-2

18.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de plankaart aangewezen voor Wonen-2 zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding "zorgwoning" tevens voor het gebruik als zorgwoning;
  3. c. bij het wonen behorende erven;
  4. d. groenvoorzieningen en water;
  5. e. parkeervoorzieningen;
  6. f. toegangspaden, in- en uitritten;
  7. g. overige functioneel met het wonen verbonden voorzieningen.

18.2 bouwregels

Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende regels:

Ten aanzien van gebouwen (hoofdgebouwen en erfbebouwing):

  1. a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
    1. 1. hoofdgebouwen;
    2. 2. erfbebouwing;
    3. 3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  2. b. per bouwperceel mag ten hoogste 50% van de gronden worden bebouwd met gebouwen en overkappingen, met dien verstande dat een maximum van 60 m2 aan erfbebouwing is toegestaan en in geval het bouwperceel groter is dan 600 m2, tot 10 % daarvan;

Ten aanzien van hoofdgebouwen:

  1. c. per bouwperceel is één hoofdgebouw toegestaan;
  2. d. ter plaatse van de aanduiding "maximale bouwhoogte" mag de aangegeven bouwhoogte voor hoofdgebouwen niet worden overschreden;
  3. e. hoofdgebouwen dienen vrijstaand en achter de voorgevelrooilijn te worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. 1. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijerfscheiding aan beide zijden niet minder mag bedragen dan 2,5 m;
    2. 2. de afstand van het hoofdgebouw tot de achtererfscheiding niet minder mag bedragen dan 5 m;
    3. 3. ter plaatse van de aanduiding "twee-aaneen" twee hoofdgebouwen in de zijerfscheiding aanéén mogen worden gebouwd;

Ten aanzien van erfbebouwing:

  1. f. aan het hoofdgebouw gebouwde erfbebouwing mag tot op 2,5 m van de zij- en achtererfscheiding en aan één zijde, over een lengte van maximaal 10 m, tot in de zijerfscheiding worden gebouwd;
  2. g. de goot- c.q. boeiboordhoogte van aan het hoofdgebouw gebouwde erfbebouwing bedraagt maximaal 0,30 m boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, kelders en onderbouwen niet daaronder begrepen, een en ander tot een maximale hoogte van 4 meter; in geval van een kap mag de bouwhoogte maximaal 5,5 m bedragen;
  3. h. in afwijking van de onder g. bepaalde maximale bouwhoogte zijn op aan het hoofdgebouw gebouwde erfbebouwing tot op ten minste 2,5 m van de erfgrens dakterrassen toegestaan, waarvan de afschermende constructie niet hoger mag zijn dan 1.80 m, gemeten vanaf het dak van de erfbebouwing;
  4. i. de afstand van erfbebouwing tot de voorgevelrooilijn bedraagt minimaal 1 m;
  5. j. de goot- c.q. boeiboordhoogte van vrijstaande erfbebouwing mag niet meer bedragen dan 3 m en - in geval van een kap - de bouwhoogte niet meer dan 5,5 m;

Ten aanzien van bouwwerken geen gebouwen zijnde:

  1. k. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag ten hoogste bedragen:
    1. 1. van erf- en terreinafscheidingen: voor de voorgevelrooilijn 1 m, achter deze lijn 2 m;
    2. 2. tuinmeubilair, waarvan de hoogte maximaal 3 m mag bedragen;
    3. 3. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m.

18.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 2 sub d. voor het, in afwijking van de op de plankaart aangegeven maximale bouwhoogte, het hoofdgebouw tot maximaal 10 meter hoog te bouwen, mits:

  1. a. de grotere bouwhoogte geen onevenredige afbreuk doet aan het woongenot van naburige percelen, uit oogpunt schaduwwerking, vermindering van uitzicht en/of privacy;
  2. b. de geluidsbelasting op de gevel als gevolg van weg- en railverkeer niet meer bedraagt dan de geldende voorkeursgrenswaarden voor geluidsgevoelige objecten volgens de Wet geluidhinder dan wel een conform deze wet reeds op basis van het voorgaande bestemmingsplan verleende hogere grenswaarde.

18.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan initiatieven tot uitbreiding van hoofdgebouwen en/of aan- en uitbouwen, uit oogpunt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder privacy en schaduwwerking.

18.5 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik van ruimten in het hoofdgebouw en erfbebouwing ten behoeve van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. tot 50% van het gezamenlijke vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en erfbebouwing mag voor een aan-huis-verbonden beroep en/of bedrijfsmatige activiteiten aan huis worden gebruikt;
  2. b. het gebruik leidt niet tot ernstige hinder voor het woonmilieu c.q. doet afbreuk aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
  3. c. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer;
  4. d. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  5. e. er wordt geen horeca uitgeoefend met uitzondering van ruimten voor bed&breakfast;
  6. f. er wordt geen detailhandel uitgeoefend met uitzondering van ondergeschikte detailhandel;
  7. g. het beroep of de activiteit wordt door de bewoner uitgeoefend; er is maximaal één extra fte in dienstverband toegestaan;
  8. h. een kinderdagverblijf, catering, seksinrichting en munitie -en vuurwerkopslag zijn niet toegestaan.

Artikel 19 Leiding-hoogspanningsverbinding

19.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de plankaart aangewezen voor Leiding-Hoogspanningsverbinding zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het transport van electriciteit door een bovengrondse hoogspanningsleiding van 380 Kv (kilovolt) met aan weerszijden een veiligheidszone van 37,5 m, gemeten vanuit het hart van de leiding.

19.2 bouwregels

  1. a. Op de als Leiding-Hoogspanningsverbinding bestemde gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de doeleinden in lid 1 gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m, met dien verstande dat de hoogte van de hoogspanningsmasten niet meer dan 36 m mag bedragen.
  2. b. Bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen zijn op deze gronden slechts toelaatbaar, indien en voorzover de belangen van de leiding(en) hierdoor niet onevenredig worden geschaad.
  3. c. Alvorens omtrent het verlenen van een bouwwvergunning ten behoeve van de samenvallende bestemmingen te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de beheerder van de hoogspanningsverbinding omtrent de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteit de belangen van de hoogspanningsverbinding worden geschaad en eventueel daaraan te stellen voorwaarden.

19.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat deze dubbelbestemming van de plankaart wordt verwijderd en de hierop betrekking hebbende regels worden geschrapt, indien het leidingtransport voor hoogspanning ter plaatse wordt beëindigd.

Artikel 20 Waarde-archeologie 1

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde-Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de ter plaatse te verwachten archeologische waarden.

20.2 Bouwregels

  1. a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde-Archeologie 1' bouwwerken te bouwen waarbij grondroering plaatsvindt.
  2. b. Het in lid a bedoelde verbod is niet van toepassing op bouwwerken ten behoeve van de samenvallende bestemmingen met een oppervlakte kleiner dan 100 m².

20.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 20.2bedoelde verbod voor bouwwerken ten behoeve van de samenvallende bestemmingen met een oppervlakte groter dan 100 m².
  2. b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a zal alleen worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, is vastgesteld dat:
    1. 1. De archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
    2. 2. Er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    3. 3. De archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad.
  1. c. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het doen van opgravingen; en/of
    2. 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; en/of
    3. 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
  1. d. De opgravingen en/of de te treffen maatregelen en/of de archeologische begeleiding dient c.q. dienen te voldoen aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie en aan door burgemeester en wethouders bij de ontheffing te stellen kwalificaties en eisen.

20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde-Archeologie 1', zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. Het ophogen van de bodem;
    2. 2. Het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingvergunning is vereist;
    3. 3. Het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm ten opzichte van het maaiveld, waartoe ook gerekend wordt egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, woelen, mengen, diepploegen;
    4. 4. Het rooien van bos of boomgaard waarbij de stobben worden verwijderd;
    5. 5. Het beplanten en het aanleggen van bos of boomgaard;
    6. 6. Het wijzigen van het waterpeil;
    7. 7. Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    8. 8. Het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie- of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    9. 9. Het graven, verbreden en dempen van grachten, vijvers en andere wateren.
  1. b. Het verbod als bedoeld in lid 20.4 onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    1. 1. Het normale onderhoud van de gronden betreffen;
    2. 2. Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    3. 3. Mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
    4. 4. Betrekking hebben op een oppervlakte kleiner dan 100 m²;
    5. 5. worden uitgevoerd in het kader van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
  1. c. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zal alleen worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, is vastgesteld dat:
    1. 1. De archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
    2. 2. Er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    3. 3. De archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad.
  1. d. Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden gekoppeld:
    1. 1. de verplichting tot het doen van opgravingen; en/of
    2. 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; en/of
    3. 3. de verplichting de uitvoering van het werk c.q. de werkzaamheid te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
  1. e. De opgravingen en/of de te treffen maatregelen en/of de archeologische begeleiding dient c.q. dienen te voldoen aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie en aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en eisen.

20.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat:

  1. a. De bestemming 'Waarde-Archeologie 1' wordt verwijderd, indien er op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie geen archeologische waarden zijn vastgesteld;
  2. b. De bestemming 'Waarde-Archeologie 1' wordt veranderd in de bestemming 'Waarde-Archeologie 2' en/of 'Waarde-Archeologie', voor gronden waar door middel van archeologisch onderzoek dat voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie een of meer archeologisch waardevolle terreinen zijn vastgesteld.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 21 Verwijzing Naar Wettelijke Regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de planregels van dit bestemmingsplan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan.

Artikel 22 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 23 Algemene Bouwregels

De geluidsbelasting vanwege het wegverkeer en/of railverkeer van gebouwen met geluidgevoelige functies mag niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarden voor geluidsgevoelige objecten volgens de Wet geluidhinder dan wel een conform deze wet reeds op basis van het voorgaande bestemmingsplan verleende hogere grenswaarde.

Artikel 24 Algemene Gebruiksregels

24.1 specifiek strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de in dit plan begrepen gronden en zich daarop bevindende bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen en daaraan verwante detailhandel.

Artikel 25 Algemene Aanduidingsregels

25.1 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen

  1. a. Ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen" mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd;
  2. b. tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen" in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object, vanaf het moment dat het vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn een aanvang heeft genomen;
  3. c. burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat de aanduiding "veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen" van de plankaart wordt verwijderd en de hierop betrekking hebbende regels worden geschrapt, indien het transport van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn definitief is beëindigd.

25.2 Veiligheidszone - leiding

  1. a. Ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone - leiding" (indicatieve zone) zijn geen nieuwe woningen (anders dan vervanging van bestaande), scholen, crèches of kinderopvangplaatsen toegestaan;
  2. b. tot een strijdig gebruik met de bestemming wordt ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone - leiding" in ieder geval gerekend het - anders dan op het moment van inwerkingtreding van dit plan reeds bestaand - gebruik van gronden en bouwwerken die strekken tot langdurig verblijf van kinderen jonger dan 16 jaar, zoals woningen, scholen, creches en kinderopvang;
  3. c. burgemeester en wethouders zijn bevoegd de begrenzing van de "veiligheidszone - leiding" te wijzigen, indien een specifieke zone is vastgesteld waarbuiten geen jaargemiddelde magneetvelden van meer dan 0,4 µT voorkomen;
  4. d. burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat de "veiligheidszone - leiding" van de plankaart wordt verwijderd en de hierop betrekking hebbende regels worden geschrapt, indien het leidingtransport voor hoogspanning ter plaatse is beëindigd.

Artikel 26 Algemene Afwijkingsregels

26.1 Afwijking

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen - tenzij op grond van hoofdstuk II terzake reeds reeds kan worden afgeweken - afwijken van de regels van het plan voor:
    1. 1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
    2. 2. overschrijding van bouwgrenzen niet zijnde bestemmingsgrenzen, voorzover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3.00 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
    3. 3. de bouw van reclameobjecten met inbegrip van aankondigingsborden, reclamemasten, gevel- en lichtreclames en gebouwaanduidingen met dien verstande dat, de reclameobjecten geen onevenredige afbreuk doen aan de ruimtelijke situatie en de beeldkwaliteit ter plaatse.
  2. b. afwijking als bedoeld onder a. wordt niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 27 Algemene Wijzigingsregels

27.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van de bestemmingsgrenzen, voorzover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van de bestemming of bouwwerken dan wel voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

27.2 Wijziging Staat van horeca-activiteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de Staat van Horeca-activiteiten te wijzigen teneinde horecabedrijven toe te laten die niet in de Staat van Horeca-activiteiten zijn genoemd, indien en voorzover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met bedrijven zoals genoemd in de toegelaten categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten.

27.3 Wijziging Staat van bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten te wijzigen in die zin dat de categorie-indeling van bedrijven kan worden gewijzigd, indien en voor zover een wijziging van de milieubelasting van de desbetreffende typen van bedrijven daartoe aanleiding geeft.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 28 Overgangsrecht Bouwwerken

28.1 Overgangsrecht

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

28.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

28.3 Uitzondering

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 29 Overgangsrecht Gebruik

29.1 Overgangsrecht

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

29.2 Ander strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

29.3 Onderbreken gebruik onder overgangsrecht

Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

29.4 Uitzondering

Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 30 Slotbepaling

Dit plan kan worden aangehaald onder de naam Film-, Park-, Dans-, Verzetswijk en Lumièrepark.

Bijlagen

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

SBI-code/
Bedrijfs(sub)groep of activiteit
categorie maatgevende milieuaspecten1) continu factor2)
01 LANDBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. DE LANDBOUW
01.1 Akker- en tuinbouw
01.12 Tuinbouw
- champignonkwekerijen (algemeen) 2 G/Gr/R C
- bloembollendroog- en prepareerbedrijven 2 G/Gr/S C
01.4 Dienstverlening t.b.v. de landbouw
- idem, indien het bedrijfsoppervlak minder dan 2.500 m² bedraagt 3.1 G -
- idem, indien het bedrijfsoppervlak minder dan 500 m² bedraagt 2 G -
- indien opslag bestrijdingsmiddelen: zie SBI-code 51.55
- KI-stations 3.1 G/Gr -
- plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven 1 - -

15 VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN
15.1 Slachterijen en vleesverwerking
- idem, indien het bedrijfsoppervlak minder dan 1.000 m² bedraagt 3.1 G/Gr C
- idem, indien het bedrijfsoppervlak minder dan 200 m² bedraagt 2 G/Gr -
- vervaardiging van snacks met een bedrijfsoppervlak van minder dan 2.000 m² en vervaardiging van kant-en-klaar-maaltijden 3.1 G/Gr -
15.2 Visverwerking
- indien het bedrijfsoppervlak minder dan 300 m² bedraagt 3.1 Gr -
15.3 Groente- en fruitverwerking
- indien vervaardiging van snacks met een bedrijfsoppervlak van minder dan 2.000 m² 3.1 G/Gr -
15.4 Vervaardiging van plantaardige en dierlijke oliën en vetten
15.5 Vervaardiging van zuivelproducten
15.51 Vervaardiging van zuivelproducten
15.52 Bereiding van consumptie-ijs
- indien het bedrijfsoppervlak minder dan 200 m² bedraagt 2 G -
15.6 Vervaardiging van meel
- indien het bedrijfsoppervlak minder dan 1.000 m² bedraagt 3.1 G C
15.8 Vervaardiging van overige voedingsmiddelen
15.81/ Brood, beschuit, banket, koek en biscuit
- indien de verwerkingscapaciteit minder dan 2.500 kg meel/week bedraagt 2 G/Gr C
15.83 Suiker
15.84 Verwerking van cacaobonen en vervaardiging van chocolade en suikerwerk
- idem, met een maximaal oppervlak van de bedrijfsbebouwing van 200 m² 2 Gr -
- idem, indien met een maximaal oppervlak van de bedrijfsbebouwing van 200 m² 2 Gr -
15.85 Deegwaren 3.1 Gr -
15.86 Overige voedingsmiddelen
15.9 Vervaardiging van dranken
15.92 Vervaardiging van ethylalcohol door gisting
15.93/ Vervaardiging van overige alcoholische dranken 15.94/ (exclusief bier) 2 G C
17 VERVAARDIGING VAN TEXTIEL
17.1/ Bewerken en spinnen van textielvezels en weven van tex-
17.2 tiel
17.3 Textielveredeling 3.1 G/Gr -
17.4/ Vervaardiging van textielwaren
17.5 - algemeen 3.1 G -
17.6/ Vervaardiging van gehaakte en gebreide stoffen en
17.7 artikelen
3.1 G -

18 VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT
18.1 Vervaardiging van kleding van leer 3.1 G -
18.2 Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. leer) 2 G -
18.3 Bereiden, verven en vervaardigen van (artikelen van) bont 3.1 Gr -

19 VERVAARDIGING VAN LEER EN LEDERWAREN (EXCL. KLEDING)
19.2 Vervaardiging van lederwaren (excl. kleding en schoeisel) 3.1 Gr -
19.3 Vervaardiging van schoeisel 3.1 G/Gr -
20 HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING VAN ARTIKELEN VAN HOUT, KURK, RIET EN VLECHTWERK (EXCL. MEUBELS)
20.1 Primaire houtbewerking
- houtverduurzaming met zoutoplossingen 3.1 G -
20.5 Vervaardiging van overige artikelen van hout, kurk, riet en vlechtwerk
- kurkwaren, riet en vlechtwerk 2 G/S -

21 VERVAARDIGING VAN PAPIER, KARTON EN PAPIER- EN KARTONWAREN
21.1 Vervaardiging van pulp, papier en karton
- papier en karton algemeen 3.1 G/Gr/S -
21.2 Vervaardiging van papier- en kartonwaren

22 UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE VAN OPGENOMEN MEDIA
22.1 Uitgeverijen 1 G -
22.2 Drukkerijen en aanverwante activiteiten
- offset-drukkerijen zonder rotatiepersen, hoogdrukkerijen, kopieerinrichtingen en vlakdrukkerijen n.e.g.4) 2 G/Gr C
- chemigrafische en fotolithografische bedrijven, zeefdrukkerijen, drukkerijen n.e.g.4) en grafische afwerkingsbedrijven (binderij e.d.) 2 G/Gr -
- loonzetterijen 2 Gr -
Reproductie van opgenomen media
1 G/Gr -

24 VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUCTEN
24.1/ Vervaardiging van basischemicaliën en farmaceutische
24.4 producten
- formulering en afvullen geneesmiddelen 3.1 G/R -
- verbandmiddelen 2 G -
24.6 Vervaardiging van overige chemische producten
- chemische kantoorbenodigdheden 3.1 G/Gr/R -

25 VERVAARDIGING VAN PRODUCTEN VAN RUBBER EN KUNSTSTOF
25.1 Vervaardiging van producten van rubber
- idem, indien het bedrijfsoppervlak kleiner is dan 100 m² 3.1 Gr -
25.2 Vervaardiging van producten van kunststof
- productie van verpakkingsmateriaal en assemblage van kunststofbouwmaterialen 3.1 G/Gr/R -

26 VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUCTEN
26.1 Vervaardiging van glas en glaswerk
- glasbewerking 3.1 G/S -
- glas-in-lood-zetterijen 2 G -
26.2/ Vervaardiging van keramische producten
- indien het motorisch vermogen van de elektrische ovens totaal minder dan 40 kW bedraagt 3.1 S -
26.6 Vervaardiging van producten van beton, cement en gips
26.61/ Producten van beton (incl. stortklare beton), kalk- 26.62/ zandsteen, cement en gips
26.65 Producten van vezelcement
26.7 Natuursteenbewerking
- indien het bedrijfsoppervlak minder dan 2.000 m² bedraagt 3.1 G/S -
26.8 Vervaardiging van overige niet-metaalhoudende minerale producten
26.81 Schuur-, slijp- en polijstmiddelen 3.1 G/S -
26.82 Overige niet-metaalhoudende minerale producten

29 VERVAARDIGING VAN MACHINES EN APPARATEN
- reparatie van machines en apparaten 3.1 G -

30 VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS
3.1*3) G -

31 VERVAARDIGING VAN OVERIGE ELEKTRISCHE MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDHEDEN
31.6 Vervaardiging van overige elektrotechnische benodigdheden n.e.g.4) 3.1 G -

32 VERVAARDIGING VAN AUDIO-, VIDEO- EN TELECOMMUNICATIE-APPARATUUR EN
-BENODIGDHEDEN


3.1 G/Gr -
33 VERVAARDIGING VAN MEDISCHE APPARATEN/INSTRUMENTEN, ORTHOPEDISCHE ARTIKELEN E.D., PRECISIE- EN OPTISCHE INSTRUMENTEN EN UURWERKEN

2 G/Gr -
34 VERVAARDIGING VAN AUTO'S, AANHANGWAGENS EN OPLEGGERS

35 VERVAARDIGING VAN TRANSPORTMIDDELEN (EXCL. AUTO'S, AANHANGWAGENS EN OPLEGGERS)
35.1 Scheepsbouw en scheepsreparatie
- houten schepen 3.1 G/S -

36 VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.4)
36.1 Vervaardiging van meubels
- rietmeubels en matrassen 3.1 G/Gr/R/S -
- meubelstoffeerderijen 1 - -
- overige meubels 2 G/Gr/R -
36.2 Vervaardiging van sieraden e.d. 2 Gr -
36.3 Vervaardiging van muziekinstrumenten 2 G/Gr -
36.4/ Vervaardiging van spellen, speelgoed- en sportartikelen
36.5
3.1 G -
36.6 Vervaardiging van overige goederen n.e.g.4)
- sociale werkplaatsen 3.1*3) Gr -
- vervaardiging van overige goederen n.e.g.4) 3.1 G/Gr -

37 VOORBEREIDING TOT RECYCLING
37.1 Voorbereiding tot recycling van metaalafval
- indien het opslagterrein kleiner is dan 1.000 m² 3.1 G/R/S -

45 BOUWNIJVERHEID
45.1/ Bouwrijp maken van terreinen/
45.2 Burgerlijke en utiliteitsbouw; grond-, water- en wegenbouw (excl. grondverzet)
- burgerlijke en utiliteitsbouw algemeen (aannemingsbedrijven), gemeentewerf 3.1 G/R/S -
- idem, indien het bedrijfsoppervlak minder dan 1.000 m² bedraagt 2 G/S -
- idem, indien het bedrijfsoppervlak minder dan 5.000 m² bedraagt 3.1 G/S -
- idem, indien het bedrijfsoppervlak minder dan 1.000 m² bedraagt 2 G/S -
45.3 Bouwinstallatie
- loodgieters- en fitterswerk, installatie van centrale verwarmings- en luchtbehandelingsapparatuur en sanitair, isolatiewerkzaamheden 2 G/R -
- indien met spuiterij 3.1 G/Gr/R -
- elektrotechnische installatie 2 G/R -
45.4 Afwerken van gebouwen
- schilderen, glaszetten, afwerken van vloeren en wanden, stukadoren en overige afwerking 3.1 G/Gr/R/S -
- idem, indien het bedrijfsoppervlak minder dan 1.000 m² bedraagt 2 G/Gr/R/S -
- woningstoffeerderijen 1 - -
45.5 Verhuur van bouw- en sloopmachines met bedienend personeel
- indien het bedrijfsoppervlak minder dan 2.500 m² bedraagt 3.1 G/V C

50 HANDEL IN EN REPARATIE VAN AUTO'S EN MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS
50.1/ Handel in en reparatie van auto's
- overige groothandel 3.1 G -
- idem, indien het bedrijfsoppervlak minder dan 2.000 m² bedraagt 2 G -
- detailhandel in auto's 2 G -
- detailhandel in vrachtauto's 3.1 G/Gr -
- autoreparatiebedrijven algemeen 2 G/R -
- reparatie van vrachtwagens 3.1 G/Gr -
- autoplaatwerkerijen 3.2 G -
- autospuit- en tectyleerinrichtingen 3.1 Gr -
- autobeklederijen 1 - -
- autowasserijen 2 G -
50.3 Handel in auto-onderdelen en -accessoires
- groothandel 3.1 G -
- idem, indien het oppervlak minder dan 2.000 m² bedraagt 2 G -
50.4 Handel in en reparatie van motorfietsen en onderdelen en accessoires
- groothandel 3.1 G -
- idem, indien het oppervlak minder dan 2.000 m² bedraagt 2 G -
- detailhandel 2 G -
- reparatie 2 G -


50.5 Benzineservicestations
- algemeen 3.1 G/Gr/R -
- indien het bedrijfsoppervlak minder dan 200 m² bedraagt 2 G/Gr/R -

51 GROOTHANDEL (OP- EN OVERSLAG VAN GOEDEREN ZONDER VERWERKING, EXCL. AUTO'S EN MOTORFIETSEN) Voor op- en overslagbedrijven met eigen vervoersactiviteiten: zie SBI-code 60.2
51.2 Groothandel in landbouwproducten en levende dieren
51.21/ Akkerbouwproducten en veevoeders,
51.22 bloemen en planten -
- algemeen 2 G/Gr/R/S -
51.24 Huiden, vellen en leder 3.1 Gr -
51.25 Ruwe tabak, groenten, fruit en consumptieaardappelen 2 G/Gr/R/S -
51.3 Groothandel in voedings- en genotmiddelen 2 G/Gr/R -
51.4 Groothandel in overige consumentenartikelen
- overige 3.1 G -
- idem, indien het bedrijfsoppervlak minder dan 2.000 m² bedraagt 2 G -
51.5 Groothandel in intermediaire goederen (excl. agrarische), afval en schroot
51.51 Brandstoffen en andere minerale olieproducten
- vloeibare brandstoffen
. ondergrondse opslag met een capaciteit van minder dan 1.000 m3 2 Gr -
. bovengrondse opslag van vloeistoffen behorend tot de K3-klasse met een capaciteit van minder dan 1.000 m3 3.1 R -
- gasvormige brandstoffen:
. idem, met een capaciteit tot 10 m3 2 R -
51.53 Hout en bouwmaterialen
- algemeen 3.1 G -
- indien het bedrijfsoppervlak minder dan 200 m² bedraagt 2 G -
51.54 IJzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur
- algemeen 3.1 G -
- indien het bedrijfsoppervlak minder dan 2.000 m² bedraagt 2 G -
51.55 Chemische producten
- opslag van niet-reactieve gassen (incl. zuurstof), gekoeld 3.1 R -
- bestrijdingsmiddelen
. indien de oppervlakte van de opslagruimte minder dan 600 m² bedraagt en een automatische gasblusinstallatie wordt toegepast 3.1 R -
. indien de opslagcapaciteit minder dan 10 ton bedraagt 2 R -
- kunstmeststoffen 3.1 R/S -
- rubber 3.1 G/Gr -
51.56 Overige intermediaire goederen
- textielgrondstoffen en -halffabrikaten 3.1 Gr -
- papier en karton 3.1 G/R -
- indien het bedrijfsoppervlak minder dan 2.000 m² bedraagt 2 G -
- overige 2 G -
51.57 Afval en schroot
- idem, indien het opslagterrein kleiner is dan 1.000 m² 3.1 G -
- overige 3.1 G/R -
- idem, indien het bedrijfsoppervlak minder dan 2.000 m² bedraagt 2 G -
51.6 Groothandel in machines, apparaten en toebehoren
- overige 3.1 G -
- idem, indien het bedrijfsoppervlak minder dan 2.000 m² bedraagt 2 G -
51.7 Overige gespecialiseerde groothandel en groothandel met algemeen assortiment
- algemeen 3.1 G -
- indien het bedrijfsoppervlak minder dan 2.000 m² bedraagt 2 G -

52 DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN
52.7 Reparatie t.b.v. particulieren
- rijwielreparatie 2 G -
- overige (o.a. elektrische huishoudelijke apparatuur, schoenen) 1 - -

60 VERVOER OVER LAND
60.2 Vervoer over de weg
- idem, indien stalling van vrachtauto's en toerwagens in een gesloten gebouw en indien het bedrijfsoppervlak minder dan 5.000 m² bedraagt 3.1 G C
- idem, indien het bedrijfsoppervlak minder dan 1.000 m² bedraagt 3.1 G C
- idem, indien schoonmaken tanks: zie SBI-code 74.7
- taxibedrijven 3.1 G C
- idem, indien het bedrijfsoppervlak minder dan 1.000 m² bedraagt 2 - C
63 DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER
63.1 Laad-, los- en overslagactiviteiten en opslag
- overige op- en overslag: zie SBI-code 51
63.2 Overige dienstverlening t.b.v. het vervoer n.e.g.4)
- stalling algemeen 3.1 G/R C
- caravan- en fietsenstalling 2 G C

64 POST EN TELECOMMUNICATIE
64.12 Koeriersdiensten
- algemeen 3.1 G C
- indien het bedrijfsoppervlak minder dan 1.000 m² bedraagt 2 - C

71 VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES EN OVERIGE ROERENDE GOEDEREN
71.1 Autoverhuur 2 G -
71.2 Verhuur van overige transportmiddelen 3.1 G C
71.3 Verhuur van machines en werktuigen
71.31/ Landbouw-, bosbouw- en bouwmachines en -werk-
71.32 tuigen
3.1 G C
71.33 Kantoormachines en computers 2 G -
71.34 Overige machines en werktuigen n.e.g.4) 3.1 G C
71.4 Verhuur van overige roerende goederen
- algemeen 3.1 G -
- indien het bedrijfsoppervlak minder dan 2.000 m² bedraagt 2 G -

72 COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIEBUREAUS E.D.
72.5 Onderhoud en reparatie van computers en kantoormachines 1 G -

73 SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK
73.1 Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk 2 G/Gr/R -

74 OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING
74.4 Reclamebureaus e.d.: reclameverspreiding, reclameverlichting, reclameschilders, standbouw 3.1*3) G -
74.7 Reiniging van gebouwen en transportmiddelen e.d.
- reiniging van gebouwen en installaties van gebouwen (glazenwasserijen, kantoorreiniging, schoorsteenvegers, cv-ketelreiniging e.d.) 3.1 Gr/R -
74.8 Overige zakelijke dienstverlening
- foto-ontwikkelcentrale 2 G -
- loonpakkerij 3.1 G -
90 MILIEUDIENSTVERLENING
- afvalwaterinzameling en -behandeling
. rioolgemalen 2 Gr C
- afvalinzameling
. algemeen 3.1 G/S -
- afvalbehandeling (voor op- en overslag van afvalstoffen zie SBI-code 51)
. verwerking fotochemisch en galvano-afval 2 G -
- verwerking van dierlijk afval: zie SBI-code 15.1

93 OVERIGE DIENSTVERLENING
93.01 Reinigen van kleding en textiel
- wasserijen en linnenverhuur 3.1 G/Gr C
- tapijtreiniging 3.1 G -
- chemische wasserijen en ververijen 2 G/Gr/R -
- wasverzendinrichtingen 2 G -
- wassalons, wasserettes 1 - -

Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten

Categorie I "lichte horeca"

Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden:

1a. Aan de detailhandelsfunctie verwante horeca

- automatiek;

- broodjeszaak;

- cafetaria;

- croissanterie;

- koffiebar;

- lunchroom;

- ijssalon;

- snackbar;

- tearoom;

- traiteur.

1b. Overige lichte horeca

- bistro;

- restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice);

- hotel.

1c. - restaurant met bezorg- en/of afhaalservice tot 250 m² bvo.

Categorie 2 "middelzware horeca"

2a. Bedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en/of daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken:

- bar;

- bierhuis;

- biljartcentrum;

- café;

- proeflokaal;

- shoarma/grillroom;

- zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).

2b. Bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking

- bedrijven genoemd onder 1a, 1b en 1c met een bedrijfsoppervlak van meer dan 250 m² bvo;

Categorie 3 "zware horeca"

Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en/of grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen:

- dancing;

- discotheek;

- nachtclub;

  • III. partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Voorliggend bestemmingsplan vormt de integrale herziening van de bestemmingsplannen voor de woongebieden Filmwijk, Parkwijk, Danswijk, Verzetswijk en het Lumièrepark. In het kader van het in 2006 opgestarte meerjarenprogramma bestemmingsplannen van Almere is het streven erop gericht het bestaande onoverzichtelijke bestand van meer dan 150 bestemmingsplannen terug te brengen tot uiteindelijk zo'n 40 plangebieden. Het onderhavige plangebied omvat in dit licht een relatief groot gebied, in feite Almere Stad Oost tot aan de Hoge Vaart, voor zover gelegen ten zuiden van de Flevospoorlijn (noordgrens Filmwijk) en aansluitend de Vrijheidsdreef (noordgrens Verzetswijk) en met uitzondering van bedrijventerrein Veluwsekant.

Doelstelling is te komen tot een integraal en dus overzichtelijk alsmede een op de actuele situatie toegesneden en juridisch handhaafbaar bestemmingsplan voor genoemde woonwijken en de aanwezige parkgebieden en voorzieningen. Waar mogelijk wordt ingespeeld op de opgaven en programma's neergelegd in Ruimtelijke visie Almere Stad en het hierop gebaseerde Programmaplan Almere Stad (vastgesteld in 2006 respectievelijk 2007).


Het instrument 'bestemmingsplan', gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening (Wro), regelt de bestemmingen en het gebruik van de gronden voor het betreffende gebied. Het bestemmingsplan bestaat uit een plankaart, planregels en een toelichting. De plankaart en planvoorschriften vormen tezamen het juridische plan. De plantoelichting heeft geen rechtskracht. De planregels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen.


De juridische basis voor de ontwikkeling van Almere Stad Oost werd in eerste instantie gelegd met het plan Stad Oost uit 1983 (zie hoofdstuk 2). Met de latere structuurvisie Stad Oost (1988) is de stedenbouwkundige hoofdopzet op een aantal punten aangepast. Vervolgens zijn de woonwijken vanaf begin jaren '90 van de vorige eeuw gefaseerd tot ontwikkeling gebracht met de bestemmingsplannen en uitwerkingsplannen, welke in hoofdstuk 2 zijn opgesomd. Sommige wijkdelen zijn niet uitgewerkt, maar met ontheffingsprocedures (artikel 19 WRO, oud) gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0001.jpg"

Ligging plangebied in Almere.

1.2 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de begrenzing van het plangebied en op de vigerende bestemmingsplannen. In hoofdstuk 3 worden de karakteristieken van het plangebied beschreven. De relevante beleidskaders staan centraal in hoofdstuk 4. De voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen en bijbehorende facetten worden behandeld in hoofdstuk 5. In het zesde en laatste hoofdstuk wordt ingegaan op de planning en fasering, de bestemmingsregeling, de economische uitvoerbaarheid en op de inspraak en het ambtelijk overleg. De watertoets en de ten behoeve van het bestemmingsplan verrichte onderzoeken zijn als bijlage opgenomen.

Het juridische bestemmingsplan wordt gevormd door de plankaart (meerdere kaartbladen) en de planregels.

Hoofdstuk 2 Begrenzing Plangebied En Vigerende Bestemmingsplannen

2.1 Begrenzing

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0002.png"

Bovenstaande luchtfoto geeft het plangebied weer. Het plangebied wordt begrensd door:

  • I. de Flevospoorlijn en de Vrijheidsdreef aan de noordzijde;
  • II. de Hoge Vaart aan de oostzijde;
  • III. de watergang welke de grens vormt met het bedrijventerrein Veluwsekant aan de zuidzijde;
  • IV. het Weerwater en het stadscentrum aan de westzijde, met dien verstande dat het Lumièrepark binnen het plangebied valt en de plangrens verder doorloopt via de Stadswetering tot aan de Cinemadreef, vervolgens langs de noordzijde Cinemadreef tot aan de Ch. Chaplinweg verder gaat en tenslotte langs de westzijde van laatstgenoemde weg doorloopt tot aan de Flevolijn.


De Flevolijn vormt noordelijk van de Filmwijk een duidelijke, door de ligging op een taluud ook visuele barrière. De Vrijheidsdreef vormt aan de noordzijde van de Verzetswijk een heldere afbakening. Uiteraard zijn er verschillende onderdoorgangen voor auto, openbaar vervoer en langzaam verkeer naar de werk-, groen-, en woongebieden, zoals Randstad, Hannie Schaftpark en Waterwijk, aan de noordzijde van het plangebied.

Echter om de totstandkoming van bestemmingsplannen hanteerbaar te houden en niet te lang te laten duren, is er voor gekozen niet geheel Almere Stad Oost in één plan op te nemen. Mede om laatstgenoemde reden is de Hoge Vaart als oostgrens aangehouden. De achterliggende wijk Tussen de Vaarten, welke pas eind jaren negentig en deels nog pas recent is gerealiseerd, komt in een later stadium voor herziening in aanmerking.

Voor het bedrijventerrein Veluwsekant geldt dat in het kader van de meerjarenplanning bestemmingsplannen (zie paragraaf 1.1) in principe is besloten de grotere bedrijventerreinen in afzonderlijke bestemmingsplannen onder te brengen.

Het Weerwater is in groter verband van betekenis voor Almere. De toekomstige betekenis en gebruiksmogelijkheden van het Weerwater voltrekt zich in hoofdzaak buiten het kader van dit plan. Slechts de oevers tot zo'n vijf meter in het water aan de oostkant (met name de oever langs de Filmwijk), alsmede een iets groter gedeelte van het water grenzend aan het Lumièrepark is meegenomen. Dit ten behoeve van het (recreatieve) gebruik en eventuele beheersmatige aanpassingen in dat kader gedurende de planperiode. De plangrens langs het Lumièrepark is goeddeels overgenomen van het vigerende bestemmingsplan Lumièrepark. Dit plan, nog van recente datum, maar deels vernietigd door de Raad van State, wordt nu betrokken in de herziening van onderhavig bestemmingsplan.

De westgrens tussen Lumièrepark en de Flevolijn is hoofdzakelijk bepaald door de ontwikkelingen van het stadscentrum. De uitbreiding van het ziekenhuis (via artikel 19 WRO), de uitbreidingsmogelijkheden op de zogenoemde Oostkavels, als mede de reservering voor centrumfuncties in deelgebied 2F7, gelegen ten noorden van de Cinemadreef hebben hier geleid tot de gekozen plangrens.

Voor zover plangrenzen worden gevormd door watergangen (sloten, vaarten), wordt het midden van die watergang als plangrens aangehouden. De Vrijheidsdreef is inclusief berm noordzijde in het plangebied meegenomen.

2.2 Vigerende Bestemmingsplannen

Hieronder volgt een overzicht van de vigerende bestemmingsplannen welke (geheel of in een enkel geval gedeeltelijk) worden herzien met dit bestemmingsplan. Van de bestemmingsplannen zijn datum van vaststelling en goedkeuring aangegeven. UP staat voor uitwerkingsplan. Voorzover uitwerkingsplannen niet de goedkeuring behoefden ingevolge het goedkeuringsbesluit inzake het 'moederplan' is in het overzicht alleen de datum van het bestuit van B&W vermeld.

Bestemmingsplan Vastgesteld door raad of B&W Goedgekeurd door GS
2K Filmwijk
UP Filmwijk 2K1
UP Filmwijk 2K2
UP Filmwijk 2K3.b

UP Filmwijk 2K3,4 en 5-oost
Herziening UP Filmwijk2K3,4 en 5-oost
UP Filmwijk 2K4 c t/m g
UP Filmwijk 2K 5b en c
UP Filmwijk 2K6 en 7
Bushalte Filmwijk
Centrale zone Filmwijk
UP 2F4 (uitwerking van Stad Oost)
NWR-Bouwrai 92
NWR-Bouwrai (partiële herziening)
Stad Oost (Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders)
23-02-1995
15-08-1995
15-08-1995
23-03-1999

15-08-1995

27-02-1996

13-08-1996
15-08-1995
28-10-1997
17-04-1997
15-04-1999
2-07-1991

21-05-1992
16-12-1993

17-08-1983
24-04-1995
-
-
1 juni 1999 (gedeeltelijk) en 24 juli 2000 (RvS)
-

-

-
-
-
11-09-1997
21-07-1999
24-10-1991

7-09-1992
25-02-1994

23-11-1983 (door de minister van Verkeer en Waterstaat)
Parkwijk
Centrale zone Parkwijk
Centrale zone Parkwijk, partiële herziening
UP Parkwijk 2R1
UP Parkwijk 2R2-Oost
UP Parkwijk 2R2-West
UP Parkwijk 2R3-Noord
UP Parkwijk 2R3-Zuid
Parkwijk Zuid
15-07-1993
28-04-1994
12-03-1998

19-10-1993
27-07-1994
04-01-1994
21-01-1994
30-11-1993
10-10-1996
18 oktober 1993
27 juni 1994
28-10-1998

-
-
-
-
-
23-10-1996
Danswijk
10-06-1996
23-09-1996
Verzetswijk
UP 2H1
UP 2H2
UP 2H4
UP 2H5
UP 2H7
UP 2H9 (uitwerking van Stad Oost)
15-07-1993
15-02-1994
21-02-1995
15-03-1994
12-07-1994
30-11-1993
13-10-1992
26-10-1993
-
-
-
-
-
30-11-1992
Lumièrepark 1-07-2004 1 februari 2005; gedeeltelijk vernietigd door RvS d.d. 18 januari 2006

De vigerende bestemmingsplannen vormen voor het nieuwe plangebied een onoverzichtelijke lappendeken. Merendeels betreft het plannen uit medio jaren '90. Over met name de plangebieden 2K Filmwijk en Verzetswijk (2H) en zijn een aantal uitwerkingsplannen gelegd. Voor het noordelijk deel van de Filmwijk geldt deels nog het plan stad Oost uit 1983. Voorts is het plangebied deels ook met artikel 19 WRO tot stand gebracht.

Hoofdstuk 3 Karakteristieken Plangebied

3.1 Algemeen

3.1.1 Historie

De geschiedenis voor dit oostelijke deel van Almere Stad begint in Filmwijk Midden in de jaren tachtig. Amsterdam had zich aangediend als stad voor de Olympische Spelen van 1992. Globaal gezien heeft Filmwijk Midden nog veel overeenkomst met het oorspronkelijke plan voor het hier bedachte Olympische dorp!

De ontwikkeling van de wijk begon aan de westkant, aansluitend aan het toekomstige stadshart. Dit eerste deel is als de buitenexpositie, onderdeel van de NWR Bouwrai 1992, zeer bekend geworden. Architecten en bouwondernemingen konden hier hun visie op de toekomst exposeren met als motto 'grensverleggend bouwen'. De bijzondere architectuur werd stedenbouwkundig geaccentueerd door het toepassen van een sterke geometrische vorm: de (halve) cirkel. Het project trekt nog steeds veel belangstelling. Aan de zuidwestflank van de NWR BouwRAI grenst het Lumièrepark, dat toen reeds als bos- en groengebied was aangelegd, maar nog niet als park was ingericht. Nu heeft het Lumièrepark zich ontwikkeld tot een volwaardig park, maar mist een goede verbinding / aanhechting op het naastgelegen stadscentrum. Het zwemstrand aan de zuidzijde is een groot succes.

In Almere Stad Oost heeft de busbaan een belangrijker functie in het stadsbeeld gekregen; niet meer verborgen maar als echte laan in de wijk, geflankeerd door bomenrijen. In de Danswijk is de busbaan en de gracht als een centraal motief van het plan opgenomen.

In de "Structuurvisie Almere Stad oost" wordt een langgerekte groene middenzone geïntroduceerd, waarin ook de hoofdontsluiting voor de auto werd opgenomen. Voor deze lange groene zone langs de Veluwedreef stond de inrichting van landgoed Drienerloo met veel groen model. De gebouwen in de centrale groenstrook liggen willekeurig en scheef als contrast met de aanliggende woonwijken. Dit geldt ook voor de woningen die in deze groenstrook op het meest zuidelijke deel terecht zijn gekomen, ze liggen schots en scheef.

De ontwikkeling van het plangebied begon met de bouw van Filmwijk Noord. Daarna kwamen achtereenvolgens Verzetswijk, Parkwijk Noord, Filmwijk Zuid, Parkwijk Zuid en Danswijk tot stand.

3.1.2 Ruimtelijke dragers

Het onderhavige plangebied is onderdeel van het zuidoost kwadrant van Almere Stad, gelegen tussen het Weerwater en de Hoge Vaart enerzijds en tussen het Hannie Schaftpark / het Bos der Onverzettelijken en de Veluwsekant anderzijds, een gebied van ca 2 km bij ca 2,5 km. De "Structuurvisie Almere-Stad-Oost" uit 1988 vormde uitgangspunt voor ontwikkeling van dit gebied.


Hoofdstructuur

Kenmerkend voor die hoofdstructuur is de sterke geleding van het gebied, die tot uitdrukking komt in een aantal langgerekte noordzuid gerichte zones: drie grotendeels groene zones en twee bredere bebouwde zones. Basis hiervoor is de onderliggende orthogonale polderstructuur, zoals de noordzuidlopende Hoge Vaart en de oostwestlopende hoogspanningszone. De bebouwde zones zijn ongeveer 800 meter breed, de centraal gelegen voornamelijk onbebouwde zone ca 350 meter. De beide flanken worden gevormd door open zones, in het oosten de Hoge Vaart en in het westen het Lumièrepark en het Weerwater.

In de centrale zone ligt de hoofd auto-ontsluiting van het plangebied, de Veluwedreef, die tevens het oostelijk deel van het centrum van Almere Stad bereikbaar maakt. In het zuidelijke deel van deze centrale zone ligt de Veluwedreef aan de oostkant en halverwege, voor de hoogspanningszone, slingert de Veluwedreef naar de westkant van de centrale zone.

De beide bebouwde zones bestaan voornamelijk uit woonbebouwing met enkele bijbehorende voorzieningen, zoals scholen en winkels.

De centrale zone is opgebouwd uit een open, groene parkruimte, waarin bebouwing is opgenomen. Aan de uiteinden, in het noorden en in het zuiden, intensiever bebouwd met vrijstaande woonbebouwing en in het midden extensiever bebouwd met (semi-)openbare gebouwen en voorzieningen. Midden in de centrale zone bevindt zich geen bebouwing. Het noordelijke deel staat bekend onder de naam Ebenezer Howardpark en het zuidelijke deel onder de naam Laterna Magikapark.

De figuur hierna geeft een verbeelding van de hoofdstructuur met de 'rode' en 'groene' zones.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0003.jpg"

hoofdstructuur

De bebouwingsstructuur van de woongebieden

Het plangebied is overeenkomstig boven geschreven hoofdstructuur onder te verdelen in een aantal plandelen met een onderscheiden bebouwingsstructuur ofwel verkavelingsrichtingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0004.jpg"

verkavelingsrichtingen

Filmwijk vormt de westelijke bebouwde zone en is ca 600 meter breed en 2.500 meter lang. In het midden ligt over de gehele lengte de busbaan, met drie haltes. Filmwijk heeft een oostwest-oriëntatie in de verkaveling van de bouwblokken, met uitzondering van het noordelijke deel, aansluitend aan het centrum. Daar wordt de hoofdrichting van het centrum overgenomen en vervolgens via een halve cirkel, waarin de NWR BouwRAI 1992 is gerealiseerd, omgebogen naar de oostwest verkaveling. Het zuidelijke deel, langs het Weerwater heeft daarmee een overzichtelijk stratenpatroon. Lange, licht gebogen straten uitkomend op het Weerwater met aan het Weerwater een 9-tal stadsvilla's, ca 6 bouwlagen, als zoom langs de oever. Op een markante plek, daar waar het water naar binnenkomt en het Lumièrepark eindigt met het Lumièrestrand, staat een hoogbouwflat bestaande uit 18 bouwlagen.

Verzetswijk, Parkwijk en Danswijk vormen de oostelijke bebouwde zone. Deze is ca 800 meter breed en 2.500 meter lang met in het midden over de gehele lengte de busbaan met een viertal haltes. Als onderdeel van de hoofdopzet vormen ze één geheel, maar worden in de dwarsrichting, oost-west, doorsneden door een aantal infrastructuurlijnen. Van noord naar zuid zijn dat achtereenvolgens de spoorlijn met station Parkwijk, de hoogspanningszone en de Hagevoortdreef, die het oostelijk gelegen Tussen de Vaarten ontsluit.

Verzetswijk is opgebouwd uit een vijftal deelgebieden, die ieder hun eigen specifieke verkavelingopzet hebben. Het westelijke deel bestaat uit vrije kavels in een losse opzet en sluit eigenlijk de centrale middenzone af ten noorden van de spoorlijn. De vier overige delen van Verzetswijk vormen vier kwadranten van laagbouwwoningen, ieder verschillend verkaveld. Nabij het station ligt een strook met een zestal middelhoge (7 bouwlagen) woonblokken als een accent centraal in de wijk. Aan de westkant geflankeerd met een vijftal losse kantoorvilla's in 4 bouwlagen langs de spoorlijn.

Parkwijk ligt aan de zuidkant van de spoorlijn en ligt op een draaipunt van de twee hoofdrichtingen, die van het stadscentrum en die van de hoofdrichting van Stad-Oost. De Parkwijklaan vormt als het ware de navelstreng die de wijk met het stadscentrum verbindt. Aansluitend aan het station ligt een bouwstrook, waarin het wijkcentrum, aan een parkachtige ruimte rondom de gracht. Een zestal middelhoge woonblokken aan de westkant en een viertal aan de oostkant in een transparante setting liggen ter weerszijden van de gracht. Op die manier worden Verzetswijk en Parkwijk ruimtelijk aan elkaar verbonden en krijgt het centrum van Parkwijk een groen karakter overeenkomstig de naam van het gebied. Aan het eind van de gracht ter afsluiting van de centrumstrook, ligt aan de zuidkant het zorgcentrum Polderburen. Het zuidelijk deel van Parkwijk, tussen hoogspanning en Hagevoortdreef, is als een geheel met Danswijk ontworpen.

Danswijk is binnen de 'strakke' structuur van Stad-Oost ontworpen, maar door de busbaan, de gracht en een fietsroute midden in het gebied aan elkaar te koppelen en er een slingerend verloop aan te geven is een verbijzondering aangebracht. Bovendien is dit centrale deel verlaagd aangelegd. Deze vallei is binnen Danswijk een ruimtelijk structurerend element waaraan dan ook de voorzieningen, school en supermarkt, zijn gekoppeld.

De voorzieningen

In het plangebied is een aantal voorzieningen opgenomen, zowel in de woongebieden als in de parkgebieden. Nabij station Parkwijk is een buurtwinkelcentrum aanwezig met een supermarkt en een aantal kleinere winkels, horeca en andere voorzieningen, zoals een buurthuis, een school en een kerk. In de zuidelijke delen van Filmwijk en Danswijk zijn ook buurtcentra aanwezig. In de centrale zone liggen voorzieningen op stad- en wijkniveau, zoals twee scholengemeenschappen, een tennispark, een kerk, een zorginstelling ('de Meergaard') en een telefooncentrale.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0005.jpg"

Groen- en waterstructuur

De groene zones

Het Lumièrepark wordt aan drie zijden begrensd door water en vormt zo als het ware een schiereiland langs de oever van het Weerwater. Haar grootste kwaliteit haalt het park uit de ligging in de nabijheid van het stadscentrum. Aan de oostzijde grenst het park aan Filmwijk met op de grens een kenmerkende vierrijige lindelaan, waarin een fietsroute is opgenomen. Deze laan buigt in het noorden af naar het stadscentrum en vormt als zodanig één van de belangrijkste structuurdragers van het park, als het ware de ruggengraat. In het park is een aantal deelgebieden te onderscheiden: de grote open parkruimte rondom de uitzichtheuvel, de meer besloten ruimte ten zuiden van de hoogspanningszone, het natuureiland, waar natuurlijke processen zo weinig mogelijk gestoord worden en tenslotte de landtong, waarop het drukgebruikte strand ligt.


Het Ebenezer Howardpark en het Laterna Magikapark vormen de centrale zone. Hierbij stond een campusachtige setting voor ogen. Veel groen en een bomenweide met daarin losse gebouwen. De geluidswal langs de Veluwedreef is daarbij voorzien van een zo dicht mogelijke bosbeplanting, terwijl de zijde aan de woonwijk middels een bomenraster een soort van vitrage vormt tussen de losse bebouwing in de centrale open ruimte en de wijk.

In het noordelijke Ebenezer Howardpark ligt de Veluwedreef aan de westzijde van het gebied, zodat het park aansluit bij de woonwijk Parkwijk en als uitloop functioneert. In dit deel, dat overigens niet of nauwelijks als park wordt beleefd, liggen diverse gebouwen met verschillende functies. Deze gebouwen staan in een losse setting in het groen, als het ware als strooigoed neergevleid. Ieder gebouw met een eigen richting en bouwhoogte, waarbij de markante hoogbouw van de woontoren, ca 45 meter, opvallend is.

Het Laterna Magikapark vormt het zuidelijke deel van de centrale zone en ook hier ligt als strooigoed een aantal gebouwen, zoals scholen en andere voorzieningen, waaronder een tennispark. Het open parkgedeelte dient als uitloopgebied voor de aangrenzende wijken Filmwijk en in mindere mate ook voor Danswijk, hoewel de Veluwedreef, hier oostelijk in de centrale zone gelegen, tussen ligt. In het zuiden, tegen Veluwsekant aan, ligt als een enclave een woongebied met twee woonhoven in laagbouw, de Bert Haanstrahof en de Ed van der Elskenhof.

De "oevers van de Hoge Vaart" vormen de oostelijke rand van het onderhavige plangebied en hebben een bescheiden rol als uitloopgebied, maar zijn wel karakteristiek als onderdeel van de hoofdstructuur van Almere-Stad-Oost.


Overige groen- en waterstructuur

De groen- en waterstructuur zijn belangrijke dragers voor de ruimtelijke structuur in algemene zin van het plangebied. Zowel in de eerder beschreven hoofdlijnen als in de op bouw van de onderliggende plandelen, cq woonwijken. Te onderscheiden is een aantal aspecten:

  1. 1. als centrale landschappelijke drager, de verbinding tussen het Bos der Onverzettelijken ten noorden en het Stadsbos Almeerderhout ten zuiden van het plangebied.
  2. 2. als een groene laag in de geleding van de plandelen, waardoor samenhang ontstaat in een vlakken- en lijnenspel door de plandelen heen.
  3. 3. als plekken in de openbare ruimte, waarin functies en karakteristieke kenmerken bij elkaar komen.
  4. 4. als groene pitten in de plandelen die de voorzieningenstructuur en de buurtplantsoenen ondersteunt.
  5. 5. als verbindende, landschappelijke waterlaag in de waterstructuur van grachten door de diverse plandelen heen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0006.jpg"

3.1.3 Welstand

Het huidige welstandsbeleid is vastgelegd in de Welstandsnota voor Almere. Deze is in 2007 integraal herzien en vastgesteld. In de nota wordt een viertal welstandsniveaus beschreven: welstandsvrij, basistoets, basistoets plus en uitgebreid.
Het onderhavige plangebied valt vrijwel geheel binnen de criteria van de basistoets. Ook de noordelijk in de Filmwijk gelegen NWR Bouw RAI 1992 maakt hier integraal deel van uit. De zones langs de hoofdinfrastructuur zoals de spoorlijn, de Veluwedreef, de Cinemadreef, de Vrijheidsdreef en de Hagevoortdreef vallen onder het basistoets plus regime.

Voor de basistoets is een aantal criteria opgesteld, dat gerelateerd is aan het type van de bebouwing, de zogenoemde genrecriteria. Er wordt vooral gekeken of de "nieuwbouw" past in de directe omgeving. De basis plustoets voor de infrastructuur kijkt vooral naar representativiteit van de bebouwing naar de infrastructuur toe.

3.2 Wonen, Werken En Voorzieningen

3.2.1 Wonen

De wijken Filmwijk, Parkwijk, Danswijk en Verzetswijk zijn gebouwd in de periode 1992-1998. In totaal zijn er ca. 9.800 woningen gerealiseerd en wonen er ruim 28.000 mensen. De woningvoorraad bestaat voor tweederde deel uit koopwoningen, ruim driekwart is een eengezinswoning en 80% bestaat uit 3- en 4-kamerwoningen. De woningen zijn er iets groter dan gemiddeld in Almere.

De bewoners van de wijken zijn van gemiddelde leeftijd (33 jaar). In Danswijk ligt de leeftijd iets lager (28 jaar). De inkomens zijn wat hoger dan gemiddeld in Almere. Nu er al enkele jaren nauwelijks meer nieuwbouw plaatsvindt, groeit het inwonertal van de wijken niet veel meer. Voor de nabije toekomst mag worden verwacht dat het inwonertal zal stabiliseren en later wat zal afnemen. De bewoners waarderen hun eigen wijk en woonomgeving positief, hoger dan gemiddeld in Almere. Vooral Filmwijk en Parkwijk zijn populair bij Almeerders die op zoek zijn naar een andere w oning. Verzetswijk wordt ook positief gewaardeerd, maar deze wijk omvat een groot aandeel woningen in het hogere segment. Danswijk is vooral in trek bij starters.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0007.jpg"

Woningvoorraad in Filmwijk, Danswijk, Parkwijk en Verzetswijk, 2006

huur koop totaal %koop egw mgw %egw
202 Fimwijk 1.462 2.712 4.174 65% 3.027 1.147 73%
203 Danswijk 557 1.565 2.122 74% 1.757 365 83%
204 Parkwijk 887 1.257 2.144 59% 1.737 407 81%
205 Verzetswijk 397 977 1.374 71% 1.114 260 81%
Gehele
plangebied 3.303 6.511 9.814 66% 7.635 2.179 78%
Almere totaal 25.279 45.086 70.365 64% 54.743 15.622 78%

Woningvoorraad naar type woning en woninggrootte, 2006

soort woning huur koop totaal percen-tage grootte Almere
rijenwoning 1.399 4.811 6.210 63% 108,7 m2 103,8m2
geschakelde woningen 142 636 778 8% 129,8 m2 122,7 m2
(half) vrijstaande woningen 6 640 646 7% 142,1 m2 146,6 m2
appartementen 1.756 423 2.179 22% 73,1 m2 74,7 m2
overige woningen 1 1
alle woningen 3.303 6.511 9.814 103,9 m2 101,0 m2

A. Filmwijk

De wijk bestaat uit twee delen, Filmwijk en Filmwijk-zuid. Deze zijn afzonderlijk van elkaar gebouwd, Filmwijk in de jaren 1992-1994 en Filmwijk-zuid in 1995-1997. In totaal zijn er ca. 4.250 woningen gebouwd en de wijk heeft bijna 11.000 inwoners. De bewoners zijn voor de meeste voorzieningen aangewezen op het nabijgelegen stadscentrum. Voor dagelijkse levensbehoeften is er een supermarkt in het zuidelijk deel van de wijk (aan het Walt Disneyplantsoen).

Het aandeel koopwoningen in Filmwijk ligt op 65%, en is ongeveer gelijk aan het gemiddelde in Almere (64%). Het aandeel eengezinswoningen bedraagt 72%. Dit is veel minder dan het gemiddelde (78%). Vooral tegen het stadscentrum aan zijn veel appartementen gebouwd. Driekwart van de woningvoorraad bestaat uit 3- en 4-kamerwoningen. De woningen in Filmwijk zijn iets groter en de koopwoningen ook duurder dan gemiddeld. De woningvoorraad in Filmwijk vertoont een typisch Almeers beeld: kleinere huurwoningen en grotere koopwoningen. Woningen met meer dan 5 kamers zijn er vrijwel niet. Ten opzichte van heel Almere zijn de huurwoningen in Filmwijk iets kleiner dan gemiddeld, en de koopwoningen iets groter dan gemiddeld. Ook typisch Almeers is de samenstelling van de huurwoningvoorraad. Over het algemeen zijn huurwoningen flats, en zijn koopwoningen eengezinswoningen. Oorspronkelijk telde de Filmwijk 60% koopwoningen. Door de omzetting van huur naar koop is dat inmiddels 65% geworden.

Het aandeel gezinnen met kinderen bedraagt 46%, het aandeel paren zonder kinderen 21% en het aandeel alleenstaanden 33%. Het aantal gezinnen met en zonder kinderen neemt af, het aantal eenoudergezinnen en alleenstaanden neemt toe. Bewoners van Filmwijk zijn van gemiddelde leeftijd (33 jaar). De gemiddelde leeftijd is in de afgelopen jaren toegenomen. De bewoners zijn tevreden over hun wijk. Behalve de woning worden sociale kwaliteit, gehechtheid aan de buurt, betrokkenheid bij de buren, weinig verkeersoverlast en aanwezigheid van voorzieningen bovengemiddeld gewaardeerd. Het gebrek aan parkeerplaatsen in de wijk wordt het meest als minpunt genoemd. Filmwijk is populair onder bewoners van andere wijken die willen verhuizen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0008.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0009.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0010.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0011.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0012.jpg"

B. Parkwijk

De woningen in Parkwijk zijn gebouwd in drie fasen, het noordelijke deel in 1994-1995, het zuidelijke deel in 1997-1998 en de woningen aan de Boomgaardweg in 2001 en 2002. De hoogspanningsleiding vormt de afscheiding tussen de eerste twee bouwfasen. In Parkwijk zijn in totaal ca. 2.150 woningen gebouwd en de wijk telt bijna 6.000 inwoners.

Het aandeel koopwoningen in de wijk is 59%, en ligt daarmee lager dan het gemiddelde in Almere (64%). Het aandeel eengezinswoningen is met 81% meer dan het gemiddelde (78%). In het zuidelijk deel ligt de nadruk heel sterk op koopwoningen, in het noordelijk deel zijn meer huurwoningen. De woningvoorraad bestaat voor 80% uit 3- en 4-kamerwoningen. De woningen zijn flink groter dan gemiddeld in Almere.

Parkwijk is een typische wijk voor gezinnen met kinderen. Het aandeel daarvan is beduidend hoger dan gemiddeld, en het aandeel alleenstaanden is juist beduidend lager. De helft van de huishoudens heeft kinderen, 22% zijn paren zonder kinderen en 28 % is alleenstaand. Het aandeel huishoudens met kinderen neemt toe en het aandeel alleenstaanden blijft gelijk. Daarom is ook de gemiddelde woningbezetting hoger dan gemiddeld. De bewoners van Parkwijk zijn iets ouder (34 jaar) dan gemiddeld in Almere. Het oordeel van de bewoners over de wijk is positief. De woning wordt bovengemiddeld gewaardeerd. Tenslotte is Parkwijk populair onder bewoners van andere wijken die willen verhuizen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0013.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0014.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0015.jpg"

C. Danswijk

Danswijk is gebouwd in twee jaar tijd, in 1997 en 1998. Er zijn ca. 2.100 woningen gebouwd en er wonen ca. 5.900 mensen. Het aandeel koopwoningen in de wijk is 74%, duidelijk hoger dan gemiddeld (64%). Oorspronkelijk telde de Danswijk 66% koopwoningen, na verkoop van bijna 100 huurwoningen is dat nu 74%. Ondanks dat er veel kleinere koopprojecten in de wijk zijn, heeft dit toch een grote eenvormigheid opgeleverd. Het aandeel eengezinswoningen is 83%, ruim meer dan het gemiddelde (78%). De woningvoorraad bestaat voor 90% uit 3- en 4-kamerwoningen. Bijna 80% is een rijenwoning; koopappartementen en vrijstaande woningen zijn er niet gebouwd. De woningen in Danswijk zijn kleiner dan gemiddeld en de koopwoningen zijn er wat goedkoper.

Ook Danswijk is een wijk voor gezinnen met kinderen (54%). Het aandeel huishoudens met kinderen is in de afgelopen jaren toegenomen. Het aandeel alleenstaanden is met 28% stabiel gebleven en het aandeel paren zonder kinderen is gedaald. De bewoners van Danswijk zijn jonger (28 jaar) dan gemiddeld (33 jaar). Ze zijn tevreden over hun woning, maar de waardering voor de woonomgeving ligt onder het gemiddelde en de gehechtheid aan de buurt is gering. Bewoners hebben een relatief grote verhuiswens. De wijk heeft vooral aantrekkingskracht onder starters.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0016.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0017.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0018.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0019.jpg"

D. Verzetswijk

De Verzetswijk is gebouwd in de periode 1993-1996. Als laatste werden in 1996 de zeven flatgebouwen langs de busbaan, aan de noordzijde van station Parkwijk, opgeleverd. De wijk bestaat uit bijna 1.400 woningen en telt ca. 3.800 inwoners. Aan de randen van de wijk vinden we gebieden met duurdere (particuliere) woningbouw. Bij het wijkcentrum Parkwijk staan vooral huurappartementen. Aan de overzijde van de Vrijheidsdreef ligt het Hannie Schaftpark. Voor de dagelijkse boodschappen is Verzetswijk aangewezen op het wijkcentrum Parkwijk. De wijk telt 71% koopwoningen, het gemiddelde voor de hele stad is 64%. Het aandeel eengezinswoningen is 81%. De woningvoorraad bestaat voor 83% uit 3- en 4-kamerwoningen. En hoewel het aandeel vrijstaande woningen met 10% hoog is, bestaat ook hier 2/3 deel van de voorraad uit rijenwoningen. De woningen in Verzetswijk zijn groter en de koopwoningen zijn duurder dan gemiddeld. De voorraad koopwoningen van Verzetswijk kent maar een beperkt aantal typen. Het middensegment ontbreekt vrijwel geheel evenals koopappartementen. Tweederde van de huurwoningen in de wijk zijn appartementen.

Het aantal inwoners van Verzetswijk is al enige jaren stabiel, en zal in de komende jaren waarschijnlijk iets afnemen. De helft van de huishoudens bestaat uit gezinnen met kinderen. Het aandeel alleenstaanden neemt toe. De bewoners van Verzetswijk zijn gemiddeld 33 jaar. Ze waarderen hun woning en woonomgeving zeer positief, maar ze zijn niet zo gehecht aan hun buurt. Verzetswijk is niet zo populair bij bewoners van andere wijken die willen verhuizen. Dit komt waarschijnlijk omdat de wijk is opgebouwd uit woningen uit het hogere segment die relatief wat duurder zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0020.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0021.jpg"

3.2.2 Werken

In het plangebied zijn ca. 1.050 bedrijven en instellingen gevestigd met ca. 3.600 arbeidsplaatsen. De meeste bedrijven zijn klein van omvang en aan huis gevestigd. Deels kan sprake zijn van inschrijvingen van bedrijven die buiten het plangebied actief zijn. Een groot deel van de werkgelegenheid vinden we in de sectoren onderwijs, gezondheids- en welzijnszorg, detailhandel, horeca en zakelijke dienstverlening. Aan de noordzijde van station Parkwijk ligt een kantorenlocatie van beperkte omvang. Verder zijn er in het plangebied geen bedrijvenlocaties, maar grenzen Filmwijk en Danswijk aan de zuidzijde aan de bedrijventerreinen Veluwsekant-West en -Oost. De detailhandel, het onderwijs en de gezondheids- en zorginstellingen zijn vooral gevestigd in de buurtcentra van Parkwijk, Danswijk en Filmwijk en in de voorzieningenclusters langs de Veluwedreef en in de zone langs de gracht in Parkwijk en Danswijk.

Het aantal vestigingen en arbeidsplaatsen in Filmwijk, Verzetswijk, Parkwijk en Danswijk

Aantal vestigingen Aantal full-time arbeidsplaatsen Aantal part-time arbeidsplaatsen
Filmwijk 466 758 291
Verzetswijk 150 556 87
Parkwijk 258 1.155 402
Danswijk 181 226 85
Totaal 1.055 2.695 865

Bron: Lisa, provincie Flevoland, 2005

Langs de Cinemadreef zijn bedrijven en voorzieningen gevestigd in kleinschalige bedrijfsruimten in de plint. Deze weg heeft als toegangsweg naar het stadscentrum een parallelstructuur aan weerszijden met parkeergelegenheid en ruimte voor voorzieningen en kleine bedrijven in de plint. Er zijn o.a. enkele kinderdagverblijven gevestigd, horeca (m.n. afhaal), een dierenartsenpraktijk en enkele makelaars. Verspreid in de wijk bevinden zich voorts een aantal bedrijfsruimten, meestal gelegen langs buurtontsluitingswegen op hoeken van straten.

3.2.3 Voorzieningen

Detailhandel en horeca

De winkelvoorzieningen in het plangebied zijn vooral gelegen in drie buurtwinkelcentra, te weten:

  1. a. Buurtwinkelcentrum Danswijk, Salsastraat: solitaire supermarkt (900 m2 wvo), met aan Danslaan en Salsastraat enkele kleinschalige bedrijfspanden (o.m. videotheek, bloemenwinkel, dierenwinkel, kapper, dierenarts). Tevens is er in het centrumgebied een basisschool en een kinderdagverblijf gevestigd.
  2. b. Buurtwinkelcentrum Filmwijk, Walt Disney Plantsoen: solitaire supermarkt (900 m2 wvo) met een Italiaans restaurant, een biljard en een slijterij. In bedrijfsruimten in de directe omgeving zijn o.a. horeca en een kapper gevestigd. Verder liggen er in het centrumgebied een basisschool, een kinderdagverblijf en een buurthuis.
  3. c. Wijkwinkelcentrum Parkwijk, bij station Parkwijk aan Haagbeukweg/Watercipresstraat: klein wijkwinkelcentrum met een supermarkt (ca 2.200 m2 wvo) en o.a. een drogist, slijter, boekhandel, postagentschap, snackbar, café en Chinees restaurant. In het centrumgebied liggen ook een buurthuis, twee kerken, een basisschool, een kinderdagverblijf en een gezondheidscentrum. In bedrijfspanden in de omgeving is o.a. horeca, een fysiotherapeut en een kinderdagverblijf gevestigd. De winkelvoorzieningen hebben een verzorgende functie voor Parkwijk en Verzetwijk.

De detailhandel is gericht op dagelijkse artikelen met een verzorgende functie voor Verzetswijk, Parkwijk, Danswijk en Filmwijk.

In het kader van de 3-jarige pilot "Detailhandel aan huis" is in 2006 o.m. Parkwijk aangewezen als pilotgebied waar onder voorwaarden een winkel aan huis gevestigd mag worden. Randvoorwaarde is o.m. dat de winkel max. 25 m2 wvo mag zijn. Verder is er een vrijstellingsprocedure nodig. Vooralsnog wordt er nog niet veel gebruik gemaakt van deze mogelijkheid tot vestiging.

De horeca in het plangebied is voornamelijk buurt- en wijkgericht op Verzetswijk, Parkwijk, Danswijk en Filmwijk. Er komen 29 vestigingen voor, bestaande uit vooral snackbars, afhaalpizzeria's, een enkel café en enkele restaurants. De horeca is gevestigd in de buurtwinkelcentra, aan de Cinemadreef en in bedrijfsruimten langs buurtontsluitingswegen.

Onderwijsvoorzieningen

Primair onderwijs

In Filmwijk zijn in totaal drie basisscholen aanwezig. De Polygoon, de Caleidoscoop en een dependance van de Montesorischool Stad. De dependance van de Montessorischool is gevestigd in een noodgebouw bij de Polygoon aan de Hollywoodlaan. De Caleidoscoop maakt gebruik van een permanent gebouw en een aantal noodlokalen aan het Walt Disneyplantsoen.

Aan de Simon van Collemlaan is een school voor speciaal basisonderwijs gevestigd.

Parkwijk heeft zes basisscholen. De Olijfboom, het Zonnewiel, De Hasselbraam, de Waterspiegel en de gezamenlijk gehuisveste Kraanvogel en Pirouette. Bij de Olijfboom, het Zonnewiel en de Hasselbraam staan (semi) permanente noodlokalen. De basisscholen hebben tevens een verzorgingsfunctie voor Verzetswijk.

Danswijk heeft een basisschool, de Zevensprong, aan de Danslaan. Daarnaast zijn er dependances gehuisvest van de Kraanvogel en de Pirouette, waarvan de hoofdvestiging in Parkwijk staat. Een deel van de leerlingen wordt opgevangen in een noodschool.

Bij de Meregaard (Parkwijk), het centrum voor geestelijke gezondheidszorg, is een schoolgebouw voor speciaal basisonderwijs aanwezig.


Voortgezet onderwijs

Binnen het plangebied bevinden zich twee scholen voor voortgezet onderwijs, Helen Parkhurst en het Baken Park Lyceum. Deze scholen hebben een verzorgingsgebied dat de wijk en het stadsdeel overstijgt. Het Baken Park Lyceum heeft op eigen terrein een aantal noodlokalen om de leerlingenpiek op te vangen. Met de komst van het Baken Trinitas Gymnasium op Annapark (Stad West) in 2006 wordt nu in voldoende mate in de ruimtebehoefte voorzien.

De Meregaard versterkt de onderwijsfaciliteiten in Almere en is in 2008 gestart met de realisatie van een school voor voortgezet speciaal onderwijs voor langdurig zieke kinderen. De school heeft een omvang van 1.000 m² bvo en een gymlokaal van 800 m².

Overige voorzieningen

Peuterspeelzalen

In het plangebied zijn zes peuterspeelzalen. Drie in Filmwijk en de andere drie zijn verdeeld over Parkwijk, Danswijk en Verzetswijk.


Kinderopvang

In het plangebied zijn diverse vestigingen voor opvang aanwezig voor kinderen in de leeftijd van 0-12 jaar. Filmwijk heeft zeven vestigingen. Parkwijk heeft er vier en Danswijk één (UK).


Zorg, welzijn en cultuur

De gezondheidszorg in het gebied is geconcentreerd op twee punten: gezondheidscentrum Filmwijk en gezondheidscentrum Parkwijk. Deze centra van zorggroep Almere bieden een compleet pakket eerstelijnszorg. Op beide locaties is ook een apotheek aanwezig.

Daarnaast is er eerstelijnszorg, bijvoorbeeld tandarts of fysiotherapie, gevestigd in zelfstandige bedrijfsruimten of als beroep aan huis. In Parkwijk bevindt zich een centrum voor verpleeghuiszorg, Polderburen. Het centrum heeft 130 bewoners. Aan de Boomgaardweg is Meregaard, het centrum voor geestelijke gezondheidszorg, gevestigd. Het centrum breidt, zoals boven reeds vermeld, uit met onderwijsactiviteiten.

Aan de Bunuellaan, nabij het Laterna Magikapark is Parkhuys gevestigd, een psychosociaal inloop- en begeleidingscentrum voor chronisch zieken.


Ontmoetingsruimte

In Filmwijk en in Parkwijk is een buurtontmoetingsruimte aanwezig. Deze worden beheerd door Welzijnsstichting de Schoor. Uit onderzoek is gebleken dat in Danswijk een ontmoetingsruimte voor de buurt wordt gemist. Inmiddels is een ruimte aan de Salsastraat in gebruik genomen, die mede als ontmoetingsplek door de buurt gebruikt kan worden.

In Verzetswijk en Danswijk zijn specifieke jongerenontmoetingsplekken (JOP) ingericht.

In de openbare ruimte zijn speelplekken voor de jeugd tot 12 jaar. Met het ouder worden van deze groep neemt ook de behoefte aan speelvoorzieningen voor kinderen van 12 jaar en ouder toe.

Sport en recreatie

In het plangebied zijn diverse sportvoorzieningen aanwezig. In Filmwijk ligt een tenniscomplex, bestaande uit tien banen.

In Parkwijk ligt een grote sporthal, de Parkonhal. In Filmwijk, Parkwijk en Danswijk zijn gymnastieklokalen aanwezig, voornamelijk gekoppeld aan het (basis)onderwijs. Veelal betreft het inpandige gymnastieklokalen.

Recreatieve betekenis hebben de parken in het plangebied en dan vooral het Lumièrepark, dat aan het Weerwater is gelegen met aan de zuidzijde een strandje.


Religieuze instellingen

In het plangebied bevinden zich aan de Simon van Collemstraat en aan de Parkwijklaan een drietal kerken.

3.3 Verkeer

Autoverkeer

Ontsluiting

  • I. stroomwegen (A6, A27, Hogering/Buitenring/Tussenring/Waterlandseweg) = verkeersader
  • II. gebiedsontsluitingswegen (dreven) = verkeersader
  • III. erftoegangswegen (buurtwegen/woonstraten) = verblijfsgebied.


Door het plangebied lopen een paar belangrijke gebiedsontsluitingswegen te weten Veluwedreef, Cinemadreef, Hagevoortdreef en Vrijheidsdreef. De Veluwedreef en Cinemadreef verzorgen de verbinding tussen het centrumgebied van Almere-Stad en de A6. De Hagevoortdreef verbindt de Tussenring met de Veluwedreef en de Vrijheidsdreef ontsluit de Verzetwijk richting het centrum.

De Veluwedreef is met zijn 2x2 rijstroken de zwaarst belaste dreef in Almere. Vanaf de dreef worden Danswijk, Filmwijk en Parkwijk via een 9-tal kruispunten ontsloten.

Momenteel kenmerkt de Veluwedreef zich als een weg met in de spits problemen in de verkeersafwikkeling. In kader van de drevenstudie zijn voorstellen geformuleerd om de doorstroming te verbeteren. Dit betekent in veel gevallen dat er rechtsaf vakken aan de weg toegevoegd worden. Op termijn moet rekening worden gehouden met een verbreding van de Veluwedreef naar 2x3 rijstroken.

De Hagevoortdreef heeft nu bij de aansluiting met de Veluwedreef en met de Tussenring problemen in de verkeersafwikkeling. Ook hier zullen extra rijstroken moeten worden gemaakt om het verkeer beter te kunnen afwikkelen.

De Cinemadreef kent vooral nabij het centrum problemen met de verkeersafwikkeling. Uit oogpunt van verkeersveiligheid scoren de afslagen naar de woonwijken relatief slecht. Door de hoge verkeersdruk op de dreef zelf neemt het invoegend verkeer te veel risico.

De Vrijheidsdreef wordt momenteel vaak gebruik als alternatief voor de Veluwedreef tijdens de spitsperiode. Hierdoor is de verkeersdruk op deze dreef hoger dan aanvankelijk gepland. De verkeersafwikkeling is sterk verbeterd door het reconstrueren van de rotonde Veluwedreef-Vrijheidsdreef-Randstaddreef tot turborotonde en door de kruispunten Vrijheidsdreef-Marathonlaan -FransHalsstraat en Vrijheidsdreef -Radio Oranjelaan om te bouwen tot rotondes.

Door de afslagen vanaf de dreven hebben de verblijfsgebieden een fijnmazig net van buurtwegen, veelal uitgevoerd als ruime lanen.

De Verzetswijk is via twee buurtstraten aangetakt op de Vrijheidsdreef, te weten de Radio Oranjelaan en de Verzetslaan, welke intern met elkaar zijn verbonden.

Parkwijk wordt via de Parkwijklaan ontsloten, deze weg ligt in het verlengde van de Cinemadreef en loopt via een ruime boog door de wijk om vervolgens aan te sluiten op de Hagevoortdreef. Halverwege sluit de Pereboomweg de Parkwijklaan kort naar de Veluwedreef. De Haagbeukweg verbindt de wijk aan de noordzijde met Verzetswijk en aan de zuidzijde via de Fruitweg met de Hagevoortdreef.

Danswijk is in 3 delen verdeeld met ieder een centrale ontsluitingsweg te weten de Danslaan, Folkloreweg en Isadora Duncanweg. Intern zijn deze wegen doorgekoppeld.

Filmwijk kenmerkt zich door een sterk versnipperde ontsluitingsstructuur. Ten noorden van de Cinemadreef ligt een deel dat via de Charlie Chaplinweg wordt ontsloten op de Cinemadreef en onder het spoor door op de Randstaddreef.Ten zuiden van de Cinemadreef ligt het Bouwrai deel welke via twee aansluitingen is aangetakt op de Cinemadreef. Dit deel is ook nog vanaf de Veluwedreef via de David Nivenweg en de Romy Schneiderweg ontsloten. Het middendeel dat veelal uit vrijstaande woningen bestaat is ontsloten via de Romy Schneiderweg, Joris Ivenslaan en Bunuellaan. Het zuidelijk deel van de wijk kan via de Bunuellaan, J. Tatilaan en Hitchcocklaan naar de Veluwedreef rijden.

Het Lumièrepark kenmerkt zich door het ontbreken van een auto-ontsluiting. Momenteel is het gebied alleen per fiets of te voet ontsloten.

Het Laterna Magikapark wordt juist door haar ligging tussen Filmwijk en Parkwijk/Danswijk door vele buurtwegen doorsneden, zijnde de afslagen vanaf de Veluwedreef. Aan deze wegen worden de vele voorzieningen in het Laterna Magikapark ontsloten.

Snelheid

In Almere kennen de verblijfsgebieden, passend binnen duurzaam-veilig, een maximum snelheid van 30 km/h. Op de gebiedsontsluitingswegen bedraagt de maximum snelheid 50 km/h. Zo ook in dit bestemmingsplangebied, op de dreven geldt een maximumsnelheid van 50 km/u en in de woonwijken geldt 30 km/u. Door het ruime profiel (rijbaan 5.5 m en asfalt) van lanen wordt op deze wegen over het algemeen iets harder gereden dan de voorgeschreven 30 km/u. Dit geldt ook van de stukken weg die door het Lanterna Magikpark lopen. In de overige straten komt het gebruik overeen met het regiem.

Parkeren

De vier wijken bestaan voor het merendeel uit woongebieden met grond gebonden woningen. Hierdoor gebeurt het parkeren op de openbare weg of op eigen erf. De algemene parkeernorm voor de woongebieden bedraagt nu nog 1.25 pp per woning bij parkeren op de openbare weg. Indien er op eigen erf geparkeerd moet worden geldt er voor het openbaar gebied een parkeernorm van 0.5 pp per woning.

In Filmwijk staan langs het Weerwater een aantal woontorens waarbij collectieve parkeerterreinen liggen. In Parkwijk staat aan het begin van de Parkwijklaan een hoge woontoren met daaronder een private parkeergarage. Door de ruime opzet van de wijken is er voldoende openbare ruimte om eventuele parkeerdruk op te vangen. Uitzondering hierop zijn delen van Danswijk.

Openbaar vervoer

Midden door de vier woonwijken loopt het vrije busbaansysteem in een lusvorm, welke de wijken verbindt met de rest van de stad. Iedere 10 minuten rijdt hier een bus. Door de centrale ligging van de busbaan liggen alle woningen binnen een straal van 400 meter loopafstand tot een bushalte. Met 10 haltes heeft het gebied een optimale dekking.

In 2007 zijn twee nieuwe stukken busbaan aan het net toegevoegd. De busbaan in Danswijk is via de Kraanvogelbrug gekoppeld met de busbaan in Tussen de Vaarten. De busbaan door Filmwijk heeft een rechtstreekse verbinding gekregen met het busstation 't Oor via de zuidoever Weerwater.

Aan de noordzijde van Parkwijk ligt het NS-station Parkwijk waar 4x per uur in beide richtingen een trein stopt richting respectievelijk Amsterdam en Lelystad. Noord-Filmwijk ligt tevens op loopafstand van het Centraal Station.

Langzaam verkeer

Fietser

Door het gebied lopen diverse belangrijke doorgaande fietsroutes.

Zo loopt langs het weerwater in Filmwijk, het Fongerspad, een doorstroomas naar Almere-Haven. Aan de noordzijde van het gebied loopt het Spoorbaanpad als doorstroomas naar Almere-Buiten. Langs de busbanen en Veluwedreef liggen ook belangrijke doorgaande fietspaden vanuit de wijk naar het centrum van de stad.

De Veluwedreef wordt op 10 plekken gekruist door een fietstunnel en de Cinemadreef op 4 plekken. Aan de Oostrand van Parkwijk en Danswijk verbinden 4 fietsbruggen over de Hoge Vaart het gebied met de wijk Tussen de Vaarten.

Collectieve openbare fietsenstallingen zijn in het gebied gesitueerd nabij het station Parkwijk en bij de winkelcentra aan de Haagbeukweg, Walt Disneypalntsoen, en Salsastraat. In het Lumièrepark is nabij het Lumièrestrand eveneens een fietsstalling gemaakt in de vorm van aanleunrekken. Deze worden met goed strandweer uitgebreid gebruikt. Er is sprake van tekort aan capaciteit tijdens deze momenten.


Voetganger

Doordat het voornamelijk woongebieden zijn liggen in alle woonstraten trottoirs gekoppeld aan de rijwegen. Alleen bij de vrijstaande woningen zijn delen waar geen aparte trottoirs zijn aangelegd. Hier loopt de voetganger deels over de rijbaan.

Het Lumièrepark is ingericht als wandelpark met brede wandelpaden.

Het Laterna Magikapark is minder als wandelpark ingericht. Voetgangers maken daardoor vaak gebruik van de fietspaden die door het park lopen.

Op de facetkaart hierna is het netwerk van de diverse verkeerscategorieën weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0022.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0023.png"

3.4 Ecologie

3.4.1 Algemeen

Groen

In de omgeving van het plangebied zijn verschillende vormen van groen te vinden. Het Hannie Schaftpark / Bos der Onverzettelijken sluit aan de noordzijde aan op het plangebied. Binnen het gebied zelf ligt aan de westzijde het Lumièrepark en centraal in het gebied het Ebenezer Howardpark en het Laterna Magikapark die de Veluwedreef flankeren. In het Structuurplan Almere 2010 is het Lumièrepark onder de stadsparken geschaard en het Ebenezer Howardpark en het Laterna Magikapark bij de wijk- en buurtparken. Het overige groen binnen het plan wordt gevormd door buurtplantsoenen, tuinen en laanbeplantingen.


Boswet

Het gehele gebied ligt buiten de bebouwde komgrens van de Boswet. Dit betekent dat de Boswet op het hele gebied van toepassing is. De Boswet heeft tot doel het areaal aan bos in Nederland in stand te houden. In de Boswet (juli 1961) zijn het begrip 'bos' en de verplichtingen ten aanzien van velling en herplant omschreven. Voor het vellen van bepaalde bomen geldt op basis van de Boswet een plicht tot kennisgeving. In Almere betreft dit al het bos gesitueerd buiten de bebouwde kom welke op basis van de Boswet is vastgesteld. Voor Almere is in 1987 de bebouwde komgrens inzake Boswet vastgesteld. Voor bospercelen die buiten de bebouwde komgrens Boswet vallen vormt herplant binnen drie jaar na kap het uitgangspunt. Als herplant niet ter plaatse kan plaatsvinden, maar elders zal gebeuren op gronden waar voorheen geen houtopstanden stonden, is sprake van compensatie.

3.4.2 Natuur

Ecologische structuur

Op navolgend kaartje is de bestaande situatie weergegeven van de ecologische structuur van Almere.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0024.png"

In het plangebied liggen geen structuren die onderdeel uitmaken van de (provinciale) ecologische hoofdstructuur. Op lokaal niveau is de groenblauwe invulling vastgelegd in het Ecologisch Masterplan Almere (2006). In het plangebied zijn het Lumièrepark en de parken langs de Veluwedreef (het Ebenezer Howardpark en het Magika Laternapark) onderdeel van deze structuur. Ook zijn (de oevers van) het Weerwater en de Hoge Vaart belangrijk om de kwaliteit van het bestaande groen en blauw af te stemmen op de ontwikkelingen van de stad. Verder hebben de oevers van de wateren in het Lumièrepark en een aantal plassen in het Laterna Magikapark een natuurvriendelijke inrichting.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in of in de nabijheid van een natuurgebied dat op basis van de Natuurbeschermingswet wettelijke bescherming geniet.

Soortbescherming

Per 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. De Flora- en faunawet (een kaderwet) vervangt een aantal bestaande wetten op het gebied van in het wild levende flora en fauna. De wet heeft tot doel de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling te waarborgen van een zo groot mogelijke verscheidenheid aan in het wild levende plant- en diersoorten als functionele elementen van het ecosysteem waarvan zij deel uitmaken. De bescherming bestaat met name uit de volgende verboden:

  • het verbod om beschermde dieren opzettelijk te verontrusten;
  • het verbod tot het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van nesten, holen, etc.;
  • het verbod tot het verwijderen van beschermde planten van hun groeiplaats.

Er kan voor de verbodsregels een ontheffing worden aangevraagd voor de in het gebied voorkomende beschermde soorten.

Bepaalde algemeen voorkomende soorten vallen onder de vrijstellingsregeling die geformuleerd is in een AMvB, van kracht sinds februari 2005. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd.

Om te kunnen bepalen of er in het plangebied beschermde soorten aanwezig zijn, is veldonderzoek nodig. Het onderzoek moet plaatsvinden in de periode van april tot en met september. De inventarisatie mag niet ouder zijn dan drie tot vijf jaar.
In 2005 is een deel van de stad, waaronder het gehele plangebied, geïnventariseerd op beschermde planten en dieren. Hierbij zijn beschermde planten (Gewone dotterbloem, Wilde marjolein, Lange ereprijs, Grote kaardenbol, Grasklokje, Akkerklokje, Prachtklokje, Ruig klokje, Zwanenbloem, Brede wespenorchis, Rietorchis), amfibieën (Bruine kikker, Meerkikker, Bastaardkikker, groene kikkercomplex) en zoogdieren (Egel, Mol, Konijn) aangetroffen. Bij een vleermuizeninventarisatie in de provincie Flevoland (van 2005-2007) zijn er in het plangebied geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen, maar enkele foeragerende exemplaren van de Gewone dwergvleermuis en net buiten het plangebied de Laatvlieger. Verder komen er in het gebied broedvogels voor.

Een deel van de aangetroffen beschermde planten, vogels en vleermuizen vallen niet onder de vrijstellingsregeling uit de AMvB. Op twee na groeien waarschijnlijk alle aangetroffen beschermde planten in meer of mindere mate als gevolg van menselijk ingrijpen in Almere. Alleen het voorkomen van de orchideeën is spontaan te noemen. Voor vogels geldt dat ze niet mogen worden verstoord tijdens het broedseizoen. Daarnaast mogen de nesten van vogels met een vaste rust- en verblijfplaats (vnl. Ekster en Grote bonte specht) niet worden verwijderd.

3.5 Milieu-aspecten

3.5.1 Afval

Het huisafval wordt in Filmwijk, Danswijk, Parkwijk en Verzetswijk 1 keer per week via duobakken door vuilniswagens ingezameld. In de wijken zijn er ook een aantal Ondergrondse Inzamel Depots (OID), waar bewoners gft-afval, glas en restafval kunnen brengen. Verder zijn er inzameldepots voor textiel en schoenen. De inzameldepots worden op vaste tijden geleegd of als ze vol zijn. Voor bedrijven wordt afvalinzameling geleverd, die aansluit bij de behoefte van het bedrijf.

3.5.2 Geluid

De voornaamste bronnen van geluid in het plangebied zijn het wegverkeer (inclusief busbanen) en railverkeer (Flevolijn). Ten tijde van het oorspronkelijke bestemmingsplan heeft er een toetsing aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder plaatsgevonden. De voorkeursgrenswaarde voor woningen bedraagt bij wegverkeerslawaai 48 dB Lden. Bij railverkeerslawaai geldt 55 dB Lden voor woningen en voor scholen geldt 53 dB Lden als voorkeursgrenswaarde.

In het kader van de vigerende bestemmingsplannen zijn er langs de Veluwedreef en Hagevoortdreef geluidwallen en geluidschermen (ter plaatse van enkele viaducten) aangelegd. De Rijksweg is van stil asfalt (ZOAB) voorzien.

Ondanks deze maatregelen kon ten tijde van het toenmalige bestemmingsplan niet overal aan de voorkeursgrenswaarde worden voldaan. Voor een aantal woningen is een procedure hogere waarde doorlopen. De volgende hogere waarden zijn door Gedeputeerde Staten afgegeven:

  • Wegverkeer tot 55dB(A)* voor de woningen aan de zuidzijde van de Cinemadreef. Een beschikking "Verklaring van geen bezwaar is op 01-01-1993 door Gedeputeerde Staten van Flevoland" voor genoemde woonbestemming afgegeven;
  • Wegverkeer tot 52dB(A)* voor de woningen aan de noordzijde van de Cinemadreef. Verklaring geen bezwaar door GS afgegeven op 01-01-1992;
  • Wegverkeer tot 56dB(A)* voor de woningen op de hoek van de Veluwedreef en de Cinemadreef. Verklaring geen bezwaar door GS afgegeven op 01-01-1992;
  • Railverkeer tot 63dB(A)* voor de woningen in Verzetswijk ten noorden van het spoor. Verklaring geen bezwaar door GS afgegeven op 08-12-1992;
  • Railverkeer tot 64dB(A)* voor de woningen in Filmwijk ten zuiden van het spoor. Verklaring geen bezwaar door GS afgegeven op 01-01-1992;
  • Railverkeer tot 64dB(A)* voor de woningen in Parkwijk ten zuiden van het spoor. Verklaring geen bezwaar door GS afgegeven op 17-06-1993;
  • Wegverkeer tot 51dB(A)* voor de woningen langs buurtweg G in Filmwijk. Verklaring geen bezwaar door GS afgegeven op 01-03-1994;
  • Wegverkeer tot 55dB(A)* voor circa 130 woningen nabij de Rijksweg A6 in Filmwijk-zuid. Verklaring geen bezwaar door GS afgegeven op 20-12-1994;
  • Wegverkeer variërend van 51 tot 54dB(A)* voor de woningen in Danswijk langs de Veluwedreef en Hagevoortdreef. Verklaring geen bezwaar door GS afgegeven op 15-05-1996.
  • Wegverkeer tot 55 dB(A)* voor woningen langs beide buurtontsluitingswegen. Verklaring van geen bezwaar door GS afgegeven op 27-04-1993.


*) De tot nu toe verleende hogere waarden zijn uitgedrukt in Laeq dB(A). Sinds 1-1-2007 is de nieuwe Europese dosismaat Lden dB ingevoerd. Afgesproken is dat de waarde in Lden dB gelijk is aan de waarde in Leaq dB(A) minus 2.

De vermelde beschikkingen zijn overgenomen uit de desbetreffende bestemmingsplannen. Het zijn de bestaande rechten die rusten op de functies waar deze voor gelden. De 'verklaring van geen bezwaar' destijds houdt in dat alle woningen die gerealiseerd zijn op grond van het desbetreffende plan deze rechten behouden. Bij bijvoorbeeld reconstructies van wegen dient hier rekening mee te worden gehouden. Nieuwe woningen of andere geluidgevoelige objecten, zoals scholen, mogelijk volgens dit opvolgende bestemmingsplan dienen te voldoen aan de huidige normen van de Wet geluidhinder. In bijlage 2 Vigerende hogere grenswaarden geluid bij deze plantoelichting zijn de betreffende besluiten opgenomen.

3.5.3 Lucht

Op 15 november 2007 zijn de nieuwe Europese luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5 "Luchtkwaliteitseisen"). Dat betekent dat de overheid wettelijk verplicht is dit aspect te beschouwen bij het uitoefenen van een bestuurlijke bevoegdheid. Tevens legt het Rijk een grote nadruk op het principe van goede ruimtelijke ordening. Het bestuursorgaan zal bij elke situatie moeten beoordelen of het aanvaardbaar is om een project /bedrijf op een bepaalde locatie te realiseren. Luchtkwaliteit is daarbij één van de aspecten waarmee de leefbaarheid van een gebied gekarakteriseerd kan worden.

Projecten die gestart zijn voordat de nieuwe 'Wet Luchtkwaliteit' in werking trad (15-11-2007), vallen onder een speciaal overgangsrecht. Uitgangspunt is dat deze projecten op grond van het oude recht, het Besluit Luchtkwaliteit 2005, worden afgerond. Bepalend hierbij is de datum van vaststelling van het (ontwerp)besluit.

Toetsingsregels (inhoudelijk)

Het doel van hoofdstuk 5 van de Wm is het beschermen van het milieu tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging. De parameters die van belang zijn in Almere zijn met name stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10):

Stof Daggemiddelde
(µg/m3)
Jaargemiddelde (µg/m3) Datum in werking
(na derogatie EU)
Achtergrondconc. 2010 Almere (µg/m3)
NO2 - 40 1-1-2015 <25
PM10 50
(mag 35 keer/jaar overschreden worden)
40 1-1-2011 <24

Bron: Planbureau voor de Leefomgeving

Tevens is in hoofdstuk 5 van de Wm geregeld dat in sommige gevallen de toetsing aan de luchtkwaliteitseisen niet meer hoeft te geschieden. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  1. 1. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  2. 2. een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  3. 3. een project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging
  4. 4. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen;


Met de wijziging van de Wet milieubeheer zijn de volgende besluiten en regelingen van kracht:

  • Besluit & Regeling “Niet in betekenende mate” (NIBM);
  • Regeling “Beoordeling luchtkwaliteit 2007” (RBL), gew. Dec. 2008, mrt '09;
  • Regeling “Projectsaldering luchtkwaliteit 2007”;
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Naast de Wet milieubeheer (Wm) geldt ook de Wet Ruimtelijke Ordening (WRO). De koppeling WRO en luchtkwaliteit wordt via het aspect “goede ruimtelijke ordening” vorm gegeven. De onderbouwing hiervan kan op basis van vier aspecten geschieden:

  1. 1. Beschrijven van het blootstellingrisico (hoeveel mensen en in welke mate);
  2. 2. Scheiden: in hoeverre is milieuzonering toepasbaar;
  3. 3. Voorkomen van voorzienbare hinder;
  4. 4. Beschermen: 'meest kwetsbare groep op de minst vervuilde plek'.

Almere is een van de gemeenten die vallen onder het NSL


Beoordeling vigerende situatie

Ten tijde van het vaststellen van de vigerende bestemmingsplannen en uitwerkingsplannen, is niet getoetst aan het aspect luchtkwaliteit. In de zones van de wegen (inclusief busbanen) binnen het gehele plangebied zijn geen grenswaarde-overschrijdingen. (Zie de berekening 2010 in de bijlage luchtkwaliteit.) Dit komt mede door de lage achtergrondconcentraties in Almere. Dit geldt tevens voor de Rijksweg die zich buiten het plangebied bevindt (> 380 meter).

3.6 Cultuurhistorische Waarden

Stedenbouwkundige waarden

In het plangebied is een aantal 'bijzondere' gebieden en/of complexen waar te nemen, die anders dan de reguliere gebieden, in de toekomst een waardevolle rol kunnen spelen als elementen in de bebouwde omgeving. Te denken valt dan aan het gebied van de NWR Bouw RAI 1992 in Filmwijk en het Zorgcentrum Polderburen in Parkwijk.

De NWR Bouw RAI 1992 is het begin geweest van de ontwikkeling van Stad Oost en is op een bijzondere manier tot stand gekomen. Het resultaat is niet alleen een gebied met een 'hoogstaand' architectuurgehalte maar ook een gebied waar bewoners met meer dan gemiddeld Almeerse tevredenheid wonen en zeer gehecht zijn aan hun wijk.

De buitenexpositie van de NWR Bouw RAI 1990 in Muziekwijk was een doorslaand succes, hetgeen tot een vervolg leidde in 1992 in de Filmwijk. Het bijzondere aan de wijk is dat opdrachtgevers en architecten aan de slag gingen zonder een stedenbouwkundige setting te kennen. Pas nadat de ontwerpen van de woningen, met als thema 'grensverleggend bouwen', bekend waren, zijn ze in het stedenbouwkundige plan ingepast. Dat stedenbouwkundige plan bestaat uit de (bekende) halve cirkel die enerzijds symbool staat voor de oude vestingstad en anderzijds voor de nieuwe openbaar vervoerstad: de bolle buitenrand, waar de hogere bebouwing is gelegen, verwijst naar de vestingmuur en het middelpunt, waar bushalte en gezondheidscentrum verwijzen naar het collectieve centrum, waar waag, kerk en kroeg stonden in de oude vestingstad. Door deze strenge geometrische vorm van het stedenbouwkundige plan wordt de grote diversiteit aan gebouwen tot een samenhangend geheel gesmeed. In de ontwikkeling van Almere kan dit gebied daarom als een historische stap gezien worden.

Het Zorgcentrum Polderburen is een interessant project in de ontwikkeling van de zorg in Almere. Een omvangrijk project, midden in het woongebied, nabij een buurtcentrum, met een eigen architectuur en plattegrond, waarin een grote gemeenschappelijke patio centraal in het complex is opgenomen. Aan de buitenzijde zijn rondom het gebouw de privé buitenruimtes geprojecteerd. En dit alles in een aansprekende architectuur.

Geografische waarden

Andere elementen van cultuurhistorische waarde zijn aan de randen net buiten het plan gelegen: het Weerwater en de Hoge Vaart. Het Weerwater is als zandwinput gegraven ten behoeve van de eerste zandopspuitingen van Almere Stad en is door zijn centrale ligging in Almere een beeldbepalende factor in het stedelijke gebied. De Hoge Vaart is bij de ontginning van Zuidelijk Flevoland gegraven ter ontwatering van het zuidelijk deel van die polder en is in het huidige stadsbeeld een ruimtelijke drager van de landschappelijke hoofdstructuur van het stedelijke gebied.

Archeologische waarden

In het plangebied zijn nog geen archeologische waarden bekend, omdat de ondergrond nog nooit is onderzocht op deze waarden. Archeologische waarden worden echter wel verwacht op grond van de aanwezigheid van hogere (bewoonbare) delen van het Pleistocene dekzandgebied. De verwachte archeologische waarden zijn aangegeven op de Archeologische Beleidskaart Almere (zie hieronder). In de Archeologie-verordening worden regels gegeven die het bestuur hanteert in de omgang met bekende en verwachte archeologische waarden die zijn aangegeven op de Archeologische Beleidskaart.

In het gehele grondgebied van Almere zijn tot april 2008 in totaal 155 steentijdvindplaatsen aangetroffen, waarvan er zeker 29 als behoudenswaardig aangemerkt zijn. Deze vindplaatsen dateren van ca. 10.500 voor Christus tot ca. 3.500 voor Christus.

Binnen de gemeente Almere bevinden zich 15 beschermde archeologische rijksmonumenten. Dit betreft vier vindplaatsen uit de Steentijd en elf scheepswrakken, de laatsten daterend van de vroege vijftiende eeuw tot eind 19e eeuw. De overige zes scheepswrakken zijn of worden planologisch beschermd. In het plangebied Stad Oost zijn geen bekende, (beschermde) vindplaatsen van scheepswrakken bekend. Net buiten het plangebied, ten zuidoosten van de Danswijk is de aanwezigheid van een wettelijk beschermd scheepswrak bekend (monumentnummer 12406; wrak 69, locatie Rijksweg A6/ Hoge Vaart).

Een lastig aspect van de archeologie is dat de meeste archeologische vindplaatsen nog niet ontdekt zijn, maar ergens in de ondergrond verborgen liggen. Om vast te stellen waar vindplaatsen zijn en of deze al dan niet behoudenswaardig zijn, is inventariserend archeologisch vooronderzoek nodig. Dit inventariserende onderzoek bestaat uit bureauonderzoek en veldwerk. Als regel geldt dat inventariserend archeologisch vooronderzoek in de Selectiegebieden, die zijn aangeduid op de Archeologische Kaart Almere (ABA) verplicht is waar plannen met bodemingrepen worden voorgenomen. Dus daar waar bijvoorbeeld gebouwd, geheid, gegraven, opgehoogd, geplaveid of ontwaterd gaat worden. Vooronderzoek is daarentegen niet verplicht buiten de Selectiegebieden en in delen van een plangebied waar de bestaande inrichting ongewijzigd gehandhaafd wordt, bijvoorbeeld een groenstrook die in de nieuwe inrichting behouden blijft. Inventariserend vooronderzoek is verder niet nodig als:

  • het projecten betreft met een oppervlakte kleiner dan 100 m2 in selectiegebieden;
  • het bodemingrepen betreft die niet dieper gaan dan 50 cm beneden het maaiveld;
  • het gaat om situaties waarvoor het college van burgemeester en wethouders nadere regels inzake (mogelijke) archeologische waarden heeft vastgesteld.

3.7 Bodem En Watersysteem

3.7.1 Bodem

Oorspronkelijk bestaat de bodem van het bestemmingsplangebied uit holocene klei-, zavel- en veenlagen, gelegen op een pleistoceen zandpakket. Historisch gezien is er geen reden om te veronderstellen dat er verontreinigingen in het gebied aanwezig zijn. Dit wordt mede bevestigd door de in dit gebied uitgevoerde verkennende bodemonderzoeken. Deze onderzoeken zijn opgenomen in het bodeminformatiesysteem NAZCA van de gemeente Almere.

In al deze onderzoeken zijn geen noemenswaardige verhogingen aangetroffen. Slechts plaatselijk lichte overschrijdingen die geen bezwaar geven voor de huidige of voorgenomen bestemming. Voor afvoer van grond moet rekening worden gehouden dat deze niet geheel vrij is van verhoogde gehalten en derhalve als categorie 1 kan worden bestempeld. Grondverzet moet worden afgestemd met het Bevoegd Gezag (gemeente Almere).

Bodemopbouw en maaiveldligging.

Het maaiveld ligt op ca. 3.5/4.0 m- NAP. Met name het Lumierepark is lager gelegen. De bodem bestaat uit lichte klei. Deze klei behoort tot de holocene deklaag, die op de pleistocene zandlagen (het watervoerende pakket) is gelegen. De begindiepte van het pleistoceen is weergegeven in de onderstaande kaart. Het stedelijk gebied is integraal opgehoogd met 1m zand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0025.jpg"

Diepte t.o.v. NAP
4 - 6
6 - 7
7 - 8
8 - 9
9 - 10
10 - 12
> 12

De bodem in het gehele gebied van Almere zal naar verwachting nog verder dalen. Deze daling wordt met name veroorzaakt door de verdere rijping van klei en oxydatie van veen. De verwachting is dat tot 2050 in dit gebied de bodem nog ongeveer 30 tot 35 cm gedaald is.

De bodem in het gehele gebied van Almere zal naar verwachting nog verder dalen. Deze daling wordt met name veroorzaakt door de verdere rijping van klei en oxydatie van veen. De verwachting is dat tot 2050 in dit gebied de bodem nog ongeveer 30 tot 35 cm gedaald is.

3.7.2 Waterhuishouding

Watertoets

Ruimte maken voor water in plaats van ruimte onttrekken aan water. Dat is de kern van het waterbeleid voor de 21e eeuw. De watertoets is een van de instrumenten om dit te bereiken. Het doel van de watertoets is waarborgen dat bij dit plan de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen.

In het kader van deze verplichte watertoets is de beslisboom uit het Waterkader van Waterschap Zuiderzeeland gevolgd. Op basis hiervan is gebleken dat het voorliggende plan de reguliere procedure gevolgd dient te worden. Deze waterparagraaf is de resultante van dit proces en opgesteld aan de hand van het Waterkader, het vooroverleg en het pre-wateradvies (als bijlage toegevoegd) van Waterschap Zuiderzeeland.

Watersysteem algemeen

Het watersysteem in het plangebied is een onderdeel van het watersysteem van Almere-Stad.

Aspecten van zowel oppervlaktewater als geohydrologie hebben een belangrijke rol gespeeld bij het waterhuishoudkundig ontwerp van het watersysteem van Almere-Stad. Naast het ontwerp van het grachtenstelsel binnen het stedelijke gebied speelde het vraagstuk hoe de aansluiting van het stedelijk water op de Hoge Vaart tot stand diende te komen. Er wordt hier een beschrijving gegeven van het watersysteem, als onderdeel van het watersysteem van Almere-Stad en het watersysteem van de Hoge Vaart en de waterketen.

Het gerealiseerde watersysteem is met de richtlijnen/criteria tot stand gekomen die toen golden. Hier wordt aangegeven of dit watersysteem "Wb21 (Waterbeheer 21e eeuw)- en KRW(Kaderrichtlijn Water) proof" is.

Grondwatersysteem


Kwel

Stijghoogtenverschillen tussen het watervoerende, pleistocene, pakket en het freatische grondwater veroorzaken in het gebied doorgaans een overdruk in het watervoerende pakket. Er kan met name op plekken waar de weerstand van de holocene deklaag minder is kwel ontstaan.

Door het graven van de Hoge Vaart, het Weerwater en overige waterpartijen is de holocene laag verstoord, waardoor de kwel aanzienlijk hoger ligt dan in de overige delen van het plangebied.


Grondwaterkwaliteit

De kwaliteit van het kwellende water onder het Weerwater is redelijk tot goed.

Oppervlaktewatersysteem: Almere Stad

Het watersysteem in het plangebied maakt onderdeel uit van het watersysteem van geheel Almere-Stad. Het watersysteem van Almere-Stad (streefpeil = -5.50 NAP) is voor de afwatering afhankelijk van de Hoge Vaart en wordt middels het vijzelgemaal Leeghwater (3 m3/s) op de Hoge Vaart (streefpeil - 5.20 m NAP) uitgemalen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0026.jpg"

Bij het ontwerpen van het open water zijn voor Almere-Stad de volgende normen gehanteerd:

  1. 1. 7% open water
  2. 2. 0.4 a 0.5 m peil peiloverschrijding in de grachten bij een frequentie van 1 x per 10 jaar
  3. 3. De toelaatbare grachtafstanden lopen uiteen van 400 tot 1100 m
  4. 4. De stroomsnelheid in de watergangen bedraagt onder maatgevende omstandigheden maximaal 0.3 m/s
  5. 5. De maximale afvoer vanuit het stedelijk gebied is gesteld op 1.5 l/s/ha

Het plangebied bevat een aantal met elkaar verbonden waterpartijen met een ontwerpdiepte van minimaal 1.2 m. Deze grachten hebben een waterpeil van - 5.5 m -NAP. Het hele watersysteem van Almere- Stad is voor de afwatering afhankelijk van afvoer naar de Hoge Vaart. Door de toename van berging en vertraging van afstromend water in de wijken van Almere-Stad kan grotendeels worden voorkomen dat grote hoeveelheden water binnen een korte periode moeten worden uitgemalen. Door vertraging worden de overschotten verspreid, waardoor het gemaal Leeghwater voldoende capaciteit blijft houden en peilstijgingen kunnen worden voorkomen. Bij normale omstandigheden is het peil van Almere-Stad voldoende te beheersen met behulp van gemaal Leeghwater.

Oppervlaktewaterpeil

Het peil van -5.50 m NAP is vastgelegd in "Peilbesluit stedelijk gebied gemeente Almere". Het peil in de grachten en weerwater is naast de ontwateringsnormen ook bepaald door de noodzaak om bepaalde verkeersaders dieper te leggen.

Drooglegging

Gezien de grote drooglegging wordt voldoende afwateringsmogelijkheid van de drainage verkregen. De drooglegging moet zodanig zijn dat een piekbui in het gebied kan worden geborgen zonder dat er wateroverlast optreedt en tevens dat vastgestelde ontwateringsdiepten realiseerbaar zijn. Hoe hoger het oppervlaktewaterpeil echter kan worden ingesteld, des te meer de aanwezige kwel, die voedselrijk, brak en ijzerhoudend is en de waterkwaliteit negatief beïnvloed, teruggedrongen wordt.

Profielen

In het watersysteem kunnen de grachten worden onderscheiden in de hoofdvaarroute en overige grachten. De grachten in de hoofdvaarroute zijn 15 tot 25 m breed en hebben een ontwerpdiepte van 1.5 m. Bij deze grachten ligt conform het Waterplan Almere de nadruk op de recreatiefunctie.

De overige grachten zijn in het algemeen tot 15 m breed en hebben een ontwerpdiepte van 1.2 m . De sloten en greppels hebben als functie de afvoer van overtollige neerslag naar het grachtensysteem en hier ligt het accent op natuur.

Oeverinrichting

Het grootste deel van de oevers is voorzien van beschoeiing. Het aandeel natuurvriendelijke oevers is gering (ca. 7%).

Hoge verblijftijden

Door de ruime dimensionering van het watersysteem zijn de verblijftijden in het water met name in de zomer hoog.

Wateroverlast

Wateroverlast wordt met name in de parken langs de Veluwedreef en in Verzetswijk geconstateerd. Ook waren er in het verleden problemen met drainage in Danswijk, maar deze zijn verholpen.

Natte perioden

Uit de berekeningen uitgevoerd voor het Waterplan Almere, bleek dat bij extreme neerslag situaties (Westlandbui) peilstijgingen voorkomen van net boven de 0.5 m eens per 10 jaar. Voor de toekomst wordt echter verwacht dat de neerslag toeneemt, zowel in hoeveelheid als in intensiteit. Dit betekent dat er vaker hoge peilstijgingen zullen optreden , en dat het langer duurt voordat dit water is weggepompt. Uit berekeningen van een neerslagsituatie met een herhalingstijd van meer dan 100 jaar bleek dat de peilstijgingen aanzienlijk zijn, maar beperkt blijven tot onder het maaiveld en derhalve acceptabel zijn.

Droge perioden

In de praktijk zijn vanaf 1998 tot heden , in langdurige droge perioden, peildalingen gemeten tot 0.15 m. In toekomstige drogere perioden kan de uitzakking nog groter worden en kan het inlaten van water noodzakelijk zijn. Bij de voor de toekomst voorspelde grotere verdampingsoverschotten in de zomer zal het watertekort groter worden.

In het waterplan Almere is de maatregel opgenomen om te onderzoeken of water uit Almere-Haven is te gebruiken om naar Almere Stad te laten stromen.

Door de ruime dimensionering van het watersysteem zijn de verblijftijden in het water met name in de zomer hoog. Wanneer water van een matige kwaliteit lange tijd stilstaat kan overlast optreden in de vorm van stankoverlast, zuurstofloosheid, opeenhoping van drijfvuil, algengroei etc.


Waterkwaliteit oppervlaktewater

Het water is van een relatief goede kwaliteit en het doorzicht voldoet veelal aan de norm. De watergangen zijn in 2003/2004 gebaggerd. Hierdoor is de waterkwaliteit verbeterd. Ook het beheer conform het rietbeheerplan, het niet gebruiken van onkruidbestrijdingsmiddelen en het onderhoud van de uitstroombakken van het hemelwaterriool (zie onder waterketen), hebben een positief effect op de waterhuishouding.

Ecologie Weerwater

De vegetatie op de oevers is soortenarm; riet is (vrijwel) de enige soort die voorkomt. Door steile onderwatertaluds in combinatie met het feit dat circa 90 % van de oevers verhard is, is de vegetatie op en langs de oevers slecht ontwikkeld. De onvoldoende ontwikkeling van water- en oeverplanten vertaalt zich door in de macrofauna- en vissamenstelling. Macrofaunasoorten van kale bodems en vissoorten van open water overheersen. Waterplantenminnende soorten ontbreken nagenoeg.

Oppervlaktewatersysteem Hoge Vaart

Het watersysteem van Almere is voor de afwatering afhankelijk van de peilen in de Hoge Vaart. Het watersysteem in Oostelijk en Zuidelijk Flevoland is opgezet met 2 vaarten, de Hoge en Lage Vaart.

De Hoge Vaart vormt een verbinding tussen het Markermeer bij Almere en het Ketelmeer bij Ketelhaven. Daarnaast is de Hoge Vaart verbonden met de Hoge Dwarsvaart die uitkomt bij het Veluwemeer, waar water kan worden uitgemalen. Bij het ontwerp van de polders is uitgegaan van een gemiddelde afvoercapaciteit van 1.5 l/s/ha van deze watersystemen. Naast een hoofdfunctie voor het waterbeheer, de afwatering, heeft de Hoge Vaart een primaire rol voor de beroepsscheepvaart, een belangrijke natuurfunctie en een functie voor de recreatievaart.

De Hoge Vaart heeft een streefpeil van 5.2 m - NAP, vastgesteld in "Peilbesluit Hoge Vaart". De Hoge Vaart heeft een ontwerpdiepte van 3 m met een ontwerp bodembreedte van 16-30 m.

Waterkwaliteit Hoge Vaart

Het water in de Hoge Vaart is van een relatief goede kwaliteit en voldoet aan de normen voor stikstof en doorzicht Dit komt mede omdat de Hoge Vaart een deel van de zoete regionale kwel van de Veluwe afvangt. De kwel treedt voornamelijk op plekken waar de weerstand van de holocene deklaag door vergraven sterk verminderd is.

Ecologie Hoge Vaart

De vegetaties op de oevers zijn soortenarm ; riet is (vrijwel) de enige soort die voorkomt. Doordat de oevers beschoeid zijn met een damwand, is de vegetatie op en langs de oevers slecht ontwikkeld Er komen hier niet of nauwelijks waterplanten voor. Macrofaunasoorten van kale bodems en vissoorten van open water overheersen. Waterplantenminnende soorten ontbreken nagenoeg.

3.8 Kabels En Leidingen C.a.

Riolering

Er is in het plangebied een gescheiden stelsel, bestaande uit een hemelwaterriolering (HWA) en een vuilwaterriolering (DWA), aangelegd..

Hemelwaterriolering (HWA)

De ontwerp neerslag voor het hemelwaterriool, waarop ook de drainage is aangesloten, bedraagt 50 l/s/ha. Bij een gescheiden stelsel stroomt echter zowel het schone als het verontreinigde hemelwater af naar het oppervlaktewater.

Conform de huidige inzichten, het Waterbeheerplan van het waterschap, dient het verontreinigde hemelwater, dat afstroomt van drukke (met een intensiteit van meer dan 500 voertuigbewegingen per dag) wegen of van grote parkeerplaatsen (meer dan 50), eerst een lokale zuivering te passeren alvorens het uitstroomt in het oppervlaktewater.

Het hemelwater stroomt via uitstroombakken in het oppervlaktewater. Deze bakken vangen slib en daarmee verontreinigingen af. Van de drukke wegen in het plangebied is de Veluwedreef uitgerust met een verbeterd gescheiden stelsel. Dit betekent dat de eerste afvoer van gevallen neerslag, en daarmee de meeste verontreiniging wordt afgevoerd naar de AWZI.


Afvalwaterriolering (DWA)

Het vuilwater wordt via een stelsel van rioolgemalen en persleidingen afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI) op de Vaart .


Nutsvoorzieningen

Evenwijdig aan de busbaan-tracés ligt, zoals gebruikelijk in Almere, de hoofd-infrastructuur voor de nutsvoorzieningen voor het plangebied.

De wijken in het plangebied hebben stadsverwarming.

Hoogspanningslijn

Een bovengrondse hoogspanningslijn doorkruist dit gebied. Het is een 380 kV-lijn van het traject Diemen-Ens. Aan weerszijden van het hart van deze lijn geldt een zakelijk rechtzone van 36 m.

Daarnaast heeft deze bovengrondse hoogspanningslijn in verband met mogelijke gezondheidsrisico's een (actuele) magneetveldzone. Ter indicatie wordt uitgegaan van 2 x 140 m.

Straalverbindingen

Net buiten het plangebied loopt een straalpad van Hilversum-Toren naar Lelystad-Toren . Deze straalverbinding heeft een beschermde status. Deze straalverbinding heeft geen invloed op het plangebied. De overige straalverbindingen hebben geen beschermde status.

3.9 Externe Veiligheid

Algemeen


Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die burgers lopen vanwege gebruik, opslag en transport (weg, water, spoor en buisleidingen) van gevaarlijke stoffen zoals vuurwerk, LPG en benzine.

Om individuele burgers tegen de risico's van het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen te beschermen geldt er een wettelijk basisbeschermingsniveau. Deze is vervat in het plaatsgeboden risico (PR) waarbij als grenswaarde geldt dat de kans dat iemand op een bepaalde plek overlijdt door een ongeval met een gevaarlijke stof niet groter mag zijn dan één op de miljoen per jaar. Naast de bescherming van het individu geldt er een ook verantwoordingsplicht voor activiteiten met gevaarlijke
stoffen waarbij een groep mensen kan overlijden; het groepsrisico (GR). Per risicobron wordt een invloedsgebied vastgesteld waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden. Het groepsrisico kan ook gezien worden als een maat voor de maatschappelijke ontwrichting door een ongeval met een gevaarlijke stof.

Deze paragraaf bevat een inventarisatie van de bestaande ruimtelijke situatie. In de externe veiligheidsparagraaf van hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de nieuwe ruimtelijke situatie.


Inrichtingen


In het plangebied zijn geen risicovolle inrichting(en) (d.w.z. bedrijven waarop het Besluit externe veiligheid van toepassing is) gevestigd. Het plangebied ligt binnen het invloedgebied - gemeten vanaf de ondergrondse tank - van het buiten het plangebied gelegen LPG-tankstation aan de Strubbenweg. Binnen dit invloedsgebied liggen geen (geprojecteerde) kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten. Onder invloedgebied valt hier te verstaan een gebied waarin volgens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Het invloedsgebied begint bij de risicobron en eindigt bij de 1% letaliteitgrens (uitgezonderd LPG-tankstations, hiervoor geldt een invloedsgebied van 150 m.

Buiten het plangebied bij het restaurant aan de Palmpolstraat ligt een bovengrondse propaantank met een inhoud van 5 m3. Conform het Activiteitenbesluit dient m.b.t. de opstelplaats van de opslagtank, het vulpunt hiervan en de opstelplaats van de tankwagen een veiligheidsafstand van 20 m ten opzichte van buiten de inrichting gelegen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Hieraan wordt voldaan. Binnen deze veiligheidsafstand liggen geen (geprojecteerde) kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten. Genoemde afstand ligt ongeveer halverwege de watergang, welke de grens vormt met het plangebied (zie tweede figuur hierna).

Er zijn geen vuurwerkbedrijven en bedrijven die ontplofbare stoffen voor civiel gebruik opslaan (zoals bijvoorbeeld munitie) in het plangebied gevestigd.


afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0027.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0028.jpg"

Transport van gevaarlijke stoffen


Weg/water/buis

Op basis van provinciaal onderzoek in 2005 (Rapport 'Inventarisatie risico's transport gevaarlijke stoffen', in het kader van het PUEV-2, maart 2005, opgesteld door Bisschop & Partners B.V) kan worden geconstateerd, dat in de nabijheid van het plangebied geen wegen of vaarwegen liggen, waarover qua aard en omvang dermate transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, dat dit zal leiden tot aandachtpunten op het gebied van externe veiligheid.

In het plangebied liggen geen hoge druk aardgasbuisleidingen en/of buisleidingenstroken die voor externe veiligheid relevant zijn.


Spoor

Over het spoor vindt op dit moment geen transport van (gevaarlijke) goederen plaats.

Hoofdstuk 4 Relevante Beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het ruimtelijk relevante beleid voor de gemeente Almere met betekenis voor het plangebied. Naast het specifiek ruimtelijk beleid betreft dit ook ruimtelijk relevant facetbeleid, te beginnen met het rijksbeleid, vervolgens beleid van provicie en regio en tenslotte dat van de gemeente Almere.

Dit beleidskader vormt de basis voor eventuele ontwikkelingen in het plangebied en is een onderbouwing van de beleidskeuzes die zijn gemaakt.

4.1 Rijk

Nota Ruimte (2006)

De Nota Ruimte ('Ruimte voor ontwikkeling') geeft de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid aan voor de periode tot 2020. Het bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en schept ruimte voor ontwikkeling onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'.

  1. a. Het ruimtelijk beleid is gericht op:
  2. b. Het versterken van de economie (het oplossen van ruimtelijke knelpunten).
  3. c. Krachtige steden en een vitaal platteland (het bevorderen van leefbaarheid en economische vitaliteit in stad en land).
  4. d. Het waarborgen van waardevolle groengebieden (behouden en versterken van natuurlijke, landschappelijke en culturele waarden).
  5. e. Veiligheid (het voorkomen van rampen).


De steden moeten voldoen aan de eisen die bewoners, bedrijven, instellingen en bezoekers aan een stad stellen: veilig en aantrekkelijk. Het platteland vraagt om ruimte voor een meer functioneel gebruik. Tussen het bouwen in stedelijke gebieden en het bouwen in het landelijk gebied moet een balans gevonden worden, zonder te vervallen in starre beleidskaders. Het landelijk gebied moet niet vollopen met verstedelijking en de steden moeten aantrekkelijker worden voor inwoners met midden en hoge inkomens. Het kabinet wil voorkomen dat in de steden een te hoog aandeel van mensen met lage inkomens ontstaat. Er is vooral vraag naar centrumstedelijke milieus, groenstedelijke milieus en meer ruimte in en om de woning. Planologische bescherming wordt alleen nog voorgeschreven voor natuurgebieden (ecologische hoofdstructuur en gebieden die vallen onder de Natuurbeschermingswet). Niet langer hoeft elke gemeente met voorstellen te komen voor rode contouren. 'Ruimte voor ontwikkeling' is niet alleen de titel van de Nota Ruimte, maar is ook het uitgangspunt van het nieuwe ruimtelijk beleid: het Rijk geeft meer ruimte aan medeoverheden, maatschappelijke organisaties, marktpartijen en bewoners.


Mensen Wensen Wonen in de 21e eeuw (2000)

Het Rijk heeft beleid voor wonen neergelegd in de nota 'Mensen Wensen Wonen in de 21e eeuw'. Deze nota heeft een brede discussie in gang gezet over de toekomst van het wonen in ons land. Daarbij is ingezet op meer keuzevrijheid en zeggenschap, vitaliteit van de woonwijk en herstructurering van de bestaande woningvoorraad. Speerpunten zijn hierbij het vergroten van zeggenschap over woning en woonomgeving, het scheppen van kansen voor mensen in kwetsbare groepen, het bevorderen van wonen en zorg op maat en het verbeteren van het stedelijk woonklimaat.

De brede maatschappelijke discussie over de nota 'Mensen Wensen Wonen in de 21e eeuw' heeft geleid tot het Nationaal Akkoord Wonen 2001-2005 met afspraken tussen het ministerie van VROM en ondermeer provincies en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten over:

  1. a. Nieuwbouw: meer variatie en kwaliteit in het aanbod van woningen in nieuwbouwwijken en in de bestaande stad.
  2. b. Stedelijke vernieuwing: transformatie van met name de vroeg naoorlogse wijken en buurten als grote opgave voor de komende jaren.
  3. c. Verkoop huurwoningen: met het oog op een gevarieerde opbouw van wijken en de grote vraag (van huurders) naar koopwoningen, is een forse investering nodig van de verkoop van huurwoningen.
  4. d. Wonen en zorg op maat: het tempo bij het ontwikkelen van combinaties van wonen en zorg moet omhoog.
  5. e. Energiebesparing: vooral bij bestaande woningen zijn extra maatregelen nodig om de doelstellingen op het gebied van energiebesparing te halen.
  6. f. Hiermee zijn de uitgangspunten vastgelegd waarmee het Rijk het overleg is ingegaan met de regio's. Het Rijk maakt per stadsgewest verstedelijkingsafspraken voor de periode tot 2010


Nota Ruimtelijk Economisch Beleid (1999)

De Nota Ruimtelijk Economisch Beleid (NREB) bevat een analyse van de ruimtelijk-economische dynamiek en het ruimtelijk-economische beleid. Dat beleid kent twee pijlers: het ruimtelijk-economische netwerk versterken en de economische potenties in de regio's benutten. Het instrumentarium spitst zich toe op regionaal-economische structuurversterking, bedrijventerreinen, ondernemingsklimaat, marktwerking, kennis en samenwerking. Speciale aandacht krijgen het Noorden en de grote steden. Daarnaast bevat de NREB economische bouwstenen voor de ruimtelijke nota's.

In 2000 is de nota nader uitgewerkt in plannen en voorstellen (Actieplan Ruimtelijk Economisch Beleid). Het actieplan onderscheidt vier uitdagingen: versterking van het ruimtelijk-economisch netwerk, economische potenties van de regio's benutten, versterking van de stedelijke economie en versterking van de economie van het Noorden. Het bieden van voldoende ruimte voor economische activiteiten, het verbeteren van de bereikbaarheid en het versterken van de mainports zijn zaken die moeten bijdragen aan de versterking van de ruimtelijk-economische netwerken.


Nota Mobiliteit (2004)

De Nota Mobiliteit geeft de nationale visie op het verkeers- en vervoersbeleid weer tot 2020. Goede bereikbaarheid is een voorwaarde voor de sociale en economische ontwikkeling in Nederland. Op haar beurt creëert die ontwikkeling weer nieuwe mobiliteit. Hoofddoel van de Nota Mobiliteit is daarom de verbetering van de betrouwbaarheid van het verkeerssysteem (weg, water, spoor, lucht) van deur tot deur binnen de maatschappelijke randvoorwaarden op het gebied van de veiligheid en de kwaliteit van de leefomgeving. Mobiliteit mag, maar niet altijd en overal. Mensen moeten mobiel kunnen zijn om maatschappelijk te kunnen participeren.

De Nota Mobiliteit heeft als doel het bieden van een doelmatig, veilig en duurzaam functionerend verkeers- en vervoerssysteem. De kwaliteit voor de individuele gebruiker staat daarbij in een goede verhouding staat tot de kwaliteit voor de samenleving als geheel. Op het gebied van verkeersveiligheid is voor 2010 een reductie van het aantal verkeersdoden en ziekenhuisgewonden met 25% ten opzichte van het huidige niveau als doelstelling opgenomen. De veiligheid op spoor en water moet op het huidige hoge niveau blijven. Dit geldt ook voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Aandachtspunten zijn ondermeer de visie op mobiliteit en transport, het bereikbaarheidsvraagstuk, de raakpunten met de ruimtelijke ordening en het mobiliteitsmanagement (o.a. locatiebeleid, vervoermanagement, fietsbeleid, transportpreventie en -efficiëntie en stedelijke distributie).


Nota Natuur, Bos en Landschap in de 21e eeuw (2000)

De Nota Natuur, Bos en Landschap in de 21e eeuw (Natuur voor mensen, mensen voor natuur) schetst het beleidskader voor natuur, bos, landschap en biodiversiteit voor de periode tot 2010. Natuur en landschap moeten een essentiële bijdrage leveren aan een leefbare en duurzame samenleving. De nota vormt samen met de nota Voedsel en Groen het beleidskader voor het landelijk gebied en is een bouwsteen voor de Nota Ruimte, het Tweede Structuurschema Groene Ruimte en het Vierde Nationaal Milieubeleidsplan.

De nota heeft een aantal motieven. Ten eerste een mooi land om te wonen en te werken (beleefbaarheid). Ten tweede een goede bescherming van planten, dieren en karakteristieke gebieden (diversiteit). En tot slot een duurzaam gebruik van essentiële voorraden als water, ruimte en biodiversiteit (bruikbaarheid). De hoofddoelstelling voor het natuurbeleid is: behoud, herstel, ontwikkeling en duurzaam gebruik van natuur en landschap als essentiële bijdrage aan een leefbare en duurzame samenleving. Deze hoofddoelstelling moet gelezen worden in een internationale context en nadrukkelijk gezien worden als een culturele opgave. Het gaat om natuur en landschap voor en door mensen. Dit komt in essentie neer op:

  1. a. Het realiseren van de ecologische hoofdstructuur (EHS) en het op onderdelen versterken hiervan met een accent op 'natte onderdelen' en op verbetering van de ruimtelijke samenhang en de milieukwaliteit.
  2. b. Het versterken van de landschappelijke identiteit en kwaliteit en het voortzetten/uitbouwen van het beleid met betrekking tot groen rondom de stad met het oog op meervoudig ruimtegebruik en ontwikkelingsgerichte landschapsaanpak.
  3. c. Het inzetten op behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit, zowel nationaal als internationaal.


Nationaal Milieubeleidsplan 4 (2001)

Het toepassen van duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen bij het bouwen van woningen en bedrijven is één van de strategieën die zijn genoemd in het Nationaal Milieubeleidsplan.


Nota Belvedère (1999)

In de Nota Belvedère geeft het Rijk te kennen dat de cultuurhistorische identiteit van gebieden sterker richtinggevend moet worden voor de ruimtelijke inrichting. Het Rijk streeft naar ontwikkelingsgericht inzetten van bestaande cultuurhistorische kwaliteiten, waarbij vervlechting van cultuurhistorie in het ruimtelijke ordeningsbeleid uitgangspunt vormt. In de ruimtelijke inrichting dienen de cultuurhistorische waarden niet alleen herkenbaar te blijven, maar ook te worden versterkt. De doelstellingen zijn:

  1. a. Het erkennen en herkenbaar houden van cultuurhistorische identiteit.
  2. b. Het versterken en benutten van de kwaliteit van cultuurhistorisch waardevolle gebieden.
  3. c. Het scheppen van voorwaarden voor initiatieven van derden.
  4. d. Het verspreiden van kennis, het toegankelijk maken en het stimuleren van inspiratie voor inrichting en ontwerp.
  5. e. Het verbeteren van de samenwerking tussen overheden en derden.
  6. f. Het beter gebruik maken van bestaand instrumentarium.


Vierde Nota Waterhuishouding (1998)

De Vierde Nota Waterhuishouding is erop gericht duurzame en veilige watersystemen in stand te houden of tot stand te brengen. De nota vormt de basis voor de watertoets die het Besluit op de ruimtelijke ordening voor alle ruimtelijke plannen voorschrijft. In de nota merkt het stedelijk watersysteem als belangrijke drager voor stadslandschappen aan. Hierbij worden aan het stedelijk watersysteem ecologische, landschappelijke en recreatieve waarden toegekend die de basis moeten vormen voor een hoogwaardig woon-, werk- en leefklimaat in de bebouwde kom en de directe leefomgeving. Met betrekking tot de stedelijke watersystemen gaat het om de volgende doelstellingen:

  1. a. Het verbinden van het netwerk van watersystemen met het groene netwerk ter verkrijging van ecologische verbindingen tussen stad en omliggend gebied.
  2. b. Het minimaliseren van verontreinigingen zoals overstorten en diffuse verontreinigingen ter verkrijging van een goede kwaliteit van water en waterbodem.
  3. c. Het neerslagwater niet meer direct afvoeren, maar vasthouden in het oppervlaktewater, infiltreren in de bodem en/of gebruiken voor specifieke doeleinden.
  4. d. Het zo veel mogelijk gesloten houden van waterkringlopen.


Tegelijk met de Vierde Nota Waterhuishouding kondigde de regering de instelling van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw aan. Deze had als taak een advies uit te brengen over de organisatie en inrichting van het waterbeheer in de 21e eeuw. Het advies van de commissie is als beleid overgenomen. Met als speerpunten: meer aandacht voor water (de watertoets, tijdig overleg tussen gemeente en waterschap); geen waterproblemen afwentelen op andere gebieden; de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen en dan pas afvoeren'; en tot slot ruimte voor waterberging.


Waterbeleid 21e eeuw (2000)

De nota Waterbeleid in de 21e eeuw, 'Anders omgaan met water', verwoordt het standpunt van het kabinet over het waterbeleid voor de 21e eeuw. De veiligheid moet worden gewaarborgd en de kans op overstromingen mag niet toenemen. Wateroverlast moet worden teruggedrongen. Meer ruimte voor water naast technische maatregelen en taakstellende afspraken tussen verschillende overheden zijn essentieel voor het slagen van dit beleid. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW), dat op 2 juli 2003 is ondertekend, zijn tussen de verschillen de bestuursniveaus afspraken gemaakt voor de implementatie van WB21. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en daarna op orde te houden.

4.2 Provincie En Regio

Provinciaal omgevingsplan (2006)

In het Omgevingsplan is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het is een samenbundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan, Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Het Omgevingsplan bevat tevens de hoofdlijnen van het economische, sociale en culturele beleid.

Het belangrijkste doel van de provincie is het creëren van een goede woon-,werk- en leefomgeving in heel Flevoland. De verstedelijking moet ingepast worden in een hoogwaardige landelijke omgeving en moet passen bij de gerealiseerde en geplande infrastructuur. De creatie van aantrekkelijke woongebieden in een groen-blauwe omgeving maakt Flevoland concurrerend met andere gebieden. Zo is niet alleen sprake van overloop uit de drukke en dure Randstad naar een ruimer en goedkoper Flevoland, maar kiezen mensen bewust voor het attractieve woonmilieu van Flevoland.

Op regionale schaal moet worden voorzien in behoeften aan gevarieerde huisvesting, werkgelegenheid en het sociaal-cultureel voorzieningenniveau. Daarbij hoort onder meer het benutten van de ligging aan het water van Lelystad en Almere voor daaraan gerelateerde woonmilieus, werkgelegenheid en recreatie. Nieuwe bebouwing zal gebundeld worden in of aansluitend aan het bestaande bebouwde gebied.

Zuidelijk Flevoland, en dan vooral de stad Almere, is onderdeel van het stedelijk netwerk van de Noordvleugel van Randstad Holland. Dit gebied zal ruimte bieden aan functies vanuit de Randstad. Almere heeft een bijzondere relatie met Amsterdam. In het kader van het zogenaamde Noordvleugelprogramma wordt ingegaan op de ontwikkeling van de verstedelijking aan de westzijde van Almere in combinatie met verbetering van de bereikbaarheid. Daarnaast komt ook verstedelijking aan de oostzijde aan de orde. Hiermee kunnen groene woonmilieus voor de Noordvleugel worden gerealiseerd, wordt de samenhang met het economisch kerngebied van de regio Utrecht versterkt en wordt de meerzijdige ontsluiting verder vormgegeven. De groeitaakstelling van Almere moet worden gecombineerd met ecologische functies, bijvoorbeeld aan de westzijde bij het IJmeer en aan de noordoostzijde met de robuuste ecologische verbinding tussen Oostvaardersplassen en de Veluwe. Hier is ook een combinatie met waterberging, landelijk wonen en met toeristisch-recreatieve voorzieningen gewenst. Deze voorzieningen kunnen van (boven-) regionale betekenis zijn.

De provincie geeft ruimte voor doorgroei van de verstedelijking tot ongeveer 650.000 inwoners in 2030. Almere heeft in 2030 bijna 350.000 inwoners als tussen 2010-2030 70.000 woningen worden gebouwd. Het bij de doorgroei behorende provinciale groeitempo van gemiddeld 5.600 woningen per jaar hangt af van economische en demografische ontwikkelingen. Binnen de provincie zal tenminste gebouwd worden voor eigen behoefte met een jaarlijkse groei van het woningbestand van ruim 2.000. Daarmee wordt een inwonertal van maximaal 500.000 inwoners bereikt in 2030.

De provincie richt zich ook op de afstemming op hoofdlijnen tussen de verschillende woon- en werkmilieus. Ze speelt bij verstedelijking vooral een rol als het gaat om de stimulering van de economie en het bevorderen van de sociale kwaliteit. Bij de voorzieningen liggen accenten op jeugdzorg, cultuur en het hoger onderwijs. Voor de economische ontwikkeling liggen de accenten op innovatie, de internationalisering van het bedrijfsleven en het starters- en arbeidsmarktbeleid.

De provincie wil de ecologische hoofdstructuur versterken tot een robuust en gedifferentieerd systeem, dat karakteristiek is voor Flevoland. Op deze wijze ontstaat een duurzame en samenhangende structuur van natuurgebieden die veel kwaliteit biedt voor mens, plant en dier.

In het archeologiebeleid maakt de provincie een onderscheid in Provinciaal Archeologische en Aardkundige Kerngebieden (PArK'en), archeologische aandachtsgebieden en de Top-10 archeologische locaties. Deze acht de provincie van provinciaal belang. Archeologische aandachtsgebieden zijn gebieden met een relatief hoge dichtheid aan goed geconserveerde archeologische waarden. De inzet beperkt zich tot het opsporen en het planologisch beschermen, dan wel - indien niet anders mogelijk - opgraven van individuele archeologische waarden. Terreinen die op de landelijke Archeologische MonumentenKaart (AMK) staan vallen onder de aandachtsgebieden, met dien verstande dat ze in principe altijd planologische bescherming moeten krijgen. De Top-10 vertegenwoordigt een dwarsdoorsnede van de Flevolandse archeologie. De provincie vindt het van wezenlijk belang dat de Top-10 locaties behouden blijven. In de bescherming en instandhouding van individuele archeologische locaties geeft de provincie voorrang aan de Top-10 locaties.

In het Omgevingsplan 2006 is het binnendijkse grondgebied van Almere opgenomen als archeologisch aandachtsgebied. Archeologische aandachtsgebieden zijn gebieden met een relatief hoge dichtheid aan goed geconserveerde archeologische waarden. Zij omvatten delen van de prehistorische stroomgebieden van de Vecht, IJssel en Eem, waarin onder andere nederzettingen van de Swifterbantcultuur liggen. De inzet in archeologische aandachtsgebieden beperkt zich tot het opsporen en planologisch beschermen, dan wel -indien niet anders mogelijk- opgraven van individuele archeologische waarden.

Een strook dwars door Almere Hout en de vindplaatsen Zenit 1 en Zenit 2 in Almere Buiten behoren tot de Top 10 archeologische locaties van de provincie. In uitwerkingsgebieden is de kennis van de aanwezige waarden beperkt. De provincie wil voor deze gebieden verkennen of er aanleiding is om delen aan te wijzen als PArK).


Beleidsregel Locatiebeleid stedelijk gebied (2007)

Met deze beleidsregel willen Gedeputeerde Staten aangeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten zoals die in het Omgevingsplan Flevoland 2006 zijn geformuleerd met betrekking tot het locatiebeleid stedelijk gebied. Tevens zullen de criteria worden gebruikt bij de toetsing van gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Er zijn 7 provinciale locatietypen , die in de volgende categorieën zijn te onderscheiden: centrummilieus, gemengde woonwerkmilieus en specifieke werkmilieus.

Beleid Flevoland Archeologische Monumentenzorg (AMZ)

Het beleid voor de archeologische monumentenzorg van de provincie Flevoland sluit op hoofdlijnen aan op het nationaal beleid voor de AMZ. In haar Nota Archeologiebeleid stelt de provincie dat in rijksbeleid het accent te veel ligt op het behoud. De provincie wil meer aandacht voor archeologie als ruimtelijke kwaliteit en het gebruik ervan als een bouwsteen voor de inrichting van de ruimte. (Nota Archeologiebeleid: Provincie Flevoland, 7 juni 2001).

In het POP (Provinciaal Omgevingsplan Flevoland 2000-2004) is als essentieel element opgenomen dat in ruimtelijke planvorming rekening gehouden dient te worden met het archeologisch erfgoed en gestreefd moet worden naar behoud ter plaatse door middel van inpassing. Alleen in het uiterste geval, als behoud ter plaatse echt niet lukt, kan worden overgegaan tot archeologische opgravingen. Gemeentelijke plannen worden aan het POP getoetst.

Beleidsregel Archeologie en Ruimtelijke Ordening (2007)

Met deze beleidsregel willen Gedeputeerde Staten aangeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten zoals die in het Omgevingsplan Flevoland 2006 zijn geformuleerd met betrekking tot de archeologie. Tevens zullen de criteria worden gebruikt bij de toetsing van gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Het gaat om de volgende criteria:

  • Archeologische waarden en verwachtingen moeten gelokaliseerd, gewaardeerd en begrensd zijn;
  • Archeologisch onderzoek en de producten hiervan moeten voldoen aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);
  • Voor zover in het plangebied behoudenswaardige archeologische waarden en/of hoge archeologische verwachtingen liggen, mogen deze in principe niet als gevolg van de uitvoering van het ruimtelijk plan worden beschadigd of vernietigd. Met dien verstande dat een archeologische verwachting vervalt op het moment dat de archeologische waarden hierbinnen zijn gelokaliseerd en begrensd;
  • In bestemmingsplannen, projectbesluiten, wijzigings- en uitwerkingsplannnen moeten behoudenswaardige archeologische waarden en hoge archeologische verwachtingen zijn gekoppeld aan een bouwverbod en/of te zijn opgenomen in stelsels van aanlegvergunningen, waarbij ingrepen die de archeologische waarde of verwachting kunnen beschadigen, vernietigen of ontoegankelijk maken, vergunningplichtig moeten zijn.


Waterbeheerplan (2007-2011)

De Wet op de waterhuishouding verplicht waterbeheerders eens in de vier jaar een waterbeheerplan op te stellen. In dit plan geven zij aan hoe zij het rijks- en provinciebeleid op het gebied van water vertalen naar concrete doelen en maatregelen voor hun beheergebieden.

Momenteel is het Waterbeheerplan 2007-2011 van het Waterschap Zuiderzeeland van kracht.

Het Waterbeheerplan beschrijft welke doelen het waterschap zichzelf stelt en welke maatregelen worden genomen om die doelen te bereiken in de periode 2007-2011. Voor het waterschap is het Waterbeheerplan een belangrijk strategisch document dat een leidraad voor de organisatie is.

Waterschap Zuiderzeeland streeft ernaar om samen te werken aan integraal waterbeheer voor een veilige, kwalitatief goede en aantrekkelijke leefomgeving op een open en verantwoorde werkwijze. Deze missie is vertaald naar drie belangrijke doelen en vijf thema’s:

De drie thema zijn: veiligheid, voldoende water en schoon water. De vijf thema’s zijn stedelijk water, calamiteitenbestrijding, vergunning verlening en handhaving, communicatie en de belevingswaarde van water.

Veiligheid

Hoog water is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. De primaire keringen beschermen Flevoland tegen deze bedreiging. Het waterschap wil ook in de toekomst de veiligheid blijven waarborgen door zich voor te bereiden op sociale, ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen. De veiligheid van Flevoland tegen overstromingen wordt binnendijks ondersteund door een compartimenteringsdijk (de Knardijk). De buitendijkse gebieden worden door middel van regionale keringen beschermd tegen de dreiging van hoog water.

Voldoende water

Het Waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige klimaatveranderingen. Dit betekent dat het watersysteem zo is ingericht dat wateroverlast wordt voorkomen tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.

De andere kant van de verwachte klimaatveranderingen is dat ook extreem droge periodes vaker voor zullen komen. Het robuuste watersysteem dat het Waterschap nastreeft zal dan ook in staat moeten zijn om te anticiperen op watertekort tijdens extreme droogte. Daarbij is de feitelijke situatie van het watersysteem ook daadwerkelijk zoals in de legger is beschreven. Het beheer en onderhoud richt zich op het goed functioneren van het watersysteem, daarnaast is het ook afgestemd op het ter plekke gewenste ecologische functioneren van de watergang. Grondwaterbeheer (uitgezonderd drinkwaterwinning, grote industriële onttrekkingen van meer dan 500.000 m3 per jaar en koude-warmte opslag) ligt vanaf 2009 bij het Waterschap. De verschillende eisen die gebruiksfuncties stellen aan het peil, de voorraad en de kwaliteit van het grondwater zullen goed moeten worden afgestemd.

Schoon water

Goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden (structuurdiversiteit) voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied zijn noodzakelijk. Het Waterschap streeft naar een goede oppervlaktewaterkwaliteit waarbij de aanwezigheid van schadelijke stoffen in het water en de waterbodems geen probleem is. Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat water wordt verontreinigd. Door goed om te gaan met afvalwater zorgt het Waterschap ervoor dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan.

Waterkader (2007)

Het waterschap Zuiderzeeland heeft in januari 2007 in het rapport “Waterkader, hoe kom ik tot een wateradvies” een handreiking opgenomen om te komen tot de verplichte watertoets bij bestemmingsplannen. In de bijlage van dit bestemmingsplan is de watertoets opgenomen.

4.3 Gemeente

4.3.1 Duurzaamheid

Almere wil in 2030 de meest duurzame stad van Nederland zijn. In 2007 zijn op basis van de Cradle to cradle uitgangspunten zeven Almere Principles ontwikkeld. De principes dienen als leidraad bij de verdere ontwikkeling van de stad.

Almere kent een goede uitgangspositie om de schaalsprong vanuit duurzaamheids principes te benaderen. De keuze is ook niet los te zien van de historie van de stad. Almere is vanaf het begin bedacht en opgebouwd vanuit duurzaamheid. Dat bewijzen de blauwgroene structuur, het meerkernige stadsconcept, het gescheiden verkeerssysteem en de doordachte afvalstructuur. Omdat Almere daarnaast een jonge stad is, is de basiskwaliteit van gebouwen en omgeving hoog. Almere stelt duurzaamheideisen aan zowel de bestaande stad als aan de nieuw te bouwen stadsdelen. Het gaat niet alleen om de gebouwde omgeving, maar ook om de openbare ruimte, om beheer en om duurzame sociale en economische processen.

In bestemmingsplannen is duurzaamheid geen apart benoemd thema. Ruimtelijke oplossingen voor structurerende duurzaamheidsthema's zoals water, ecologie en verkeer worden in de betreffende delen uitgewerkt. Omdat een bestemmingsplan niet het meest geëigende middel is, worden niet tot weinig ruimtelijke thema's als energiebesparing, materiaalkeuze en gezondheidsaspecten hier niet in uitgewerkt. Deze aspecten krijgen in andere stadia van projectontwikkeling voldoende aandacht.

Almere Principles (2008)

De Almere Principles zijn bedoeld als een inspirerend richtsnoer voor iedereen die in de komende decennia betrokken is bij het doorontwerpen van Almere tot een duurzame stad. De Principles bestaan uit zeven uitgangspunten voor duurzame stedelijke ontwikkeling. De aanleiding voor het opstellen van de Almere Principles is de Schaalsprong, het doorgroeien naar een stad van 350.000 inwoners in 2030. De Principles zijn een beginselverklaring voor een ecologisch, sociaal en economisch duurzame toekomst van Almere. De zeven principles zijn:

  1. 1. Koester diversiteit.
  2. 2. Verbind plaats en context.
  3. 3. Combineer stad en natuur.
  4. 4. Anticipeer op verandering.
  5. 5. Blijf innoveren.
  6. 6. Ontwerp gezonde systemen.
  7. 7. Mensen maken de stad.

4.3.2 Ruimtelijke ontwikkeling

Structuurplan Almere 2010 (2003)

Dit Structuurplan geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Almere tot 2010 weer met een doorkijk tot 2030. Centraal staat de oorspronkelijke opgave van Almere als een volwaardige en evenwichtige stad met 250.000 inwoners. Het Structuurplan benoemt een aantal opgaven om te komen tot een kwaliteitsimpuls van de oorspronkelijke opgave. Er zijn negen opgaven die betrekking hebben op de verbetering van het raamwerk van groen en water, en van infrastructuur:

  1. a. Kwaliteitsverbetering groenstructuur.
  2. b. Betere benutting water.
  3. c. Inhaalslag externe bereikbaarheid.
  4. d. Verbetering interne bereikbaarheid.
  5. e. Verdere uitbreiding en verdieping voorzieningenaanbod.
  6. f. Meer verscheidenheid in woningen en woonmilieus.
  7. g. Actief beheer bestaand stedelijk gebied.
  8. h. Kwalitatieve werkgelegenheidsimpuls.
  9. i. Ruimte voor startende en groeiende ondernemingen.


Kaderplan Bestaande Stad (2004)

Het Kaderplan Bestaande Stad werkt de doelstellingen uit het Structuurplan Almere 2010 verder uit. De gemeente geeft hiermee haar visie op de gewenste ontwikkeling van de bestaande stad tot 2015. Een belangrijk motto is meer diversiteit in woonmilieus om daarmee eenzijdige woonwijken tegen te gaan. De 'beeldkwaliteit' van de stad is ook een speerpunt: door efficiënt met ruimte en gebouwen om te gaan, streeft de gemeente naar een aantrekkelijke mix van bebouwing, groen en water per wijk. Ook kleinschalige bedrijvigheid en voorzieningen moet de aantrekkelijkheid en levendigheid van de stad vergroten. Organisaties en inwoners moeten daarbij de ruimte hebben om eigen initiatieven te kunnen nemen. In de wijken wordt hieraan invulling gegeven door in de bestemmingsplannen meer ruimte te bieden tot het vestigen van kleinschalige bedrijvigheid en voorzieningen, bijvoorbeeld langs toegangswegen en direct rond buurtcentra. Ook de verruiming van 25% naar 50 % voor de mogelijkheid om een beroep of bedrijfsactiviteit aan huis uit te oefenen, draagt bij aan deze doelstelling.


Programmaplan Almere Stad (2007)

In het Programmaplan Almere Stad is de Stadsdeelvisie Almere Stad vertaald naar een gebiedsgericht programmaplan. De hoofddoelen en opgaven van het Programmaplan Almere Stad zijn:

  1. a. Een populair en bruisend stadscentrum (voorzieningen, functionaliteit en veiligheid).
  2. b. Het vergroten van de stedelijke dynamiek van Almere Stad (samenhang en identiteit).
  3. c. Het verbeteren van de leefbaarheid in aandachtswijk Stedenwijk (integrale wijkaanpak 2006 - 2009).
  4. d. De potentie van groen en blauw benutten (Weerwater en stadsparken).
  5. e. Het versterken van de vitaliteit woonwijken en bedrijventerreinen (leefbaarheid en voorzieningenstructuur).


Woonvisie "Almere 2.0 op weg naar 2030" (2009)

De WoonAgenda “Almere 2.0 - Op weg naar 2030” (2009) geeft het beleid van de gemeente ten aanzien van het wonen weer. De WoonAgenda wordt in het najaar van 2009 bestuurlijk vastgesteld.

Deze WoonAgenda zet in op vijf ambities / doelstellingen:

  1. 1. Almere wordt de proeftuin van cradle-to-cradle bouwen: duurzaamheid wordt (nog meer dan voorheen) een leidend principe bij de ontwikkeling en het beheer van de bestaande en de nieuwe stad. Het blauwgroene casco blijft een sturend element.
  2. 2. Almere wordt een gedifferentieerde stad: door toe- en invoeging van nieuwe woon- en werkmilieus wordt Almere een complete stad en wordt aantrekkelijk voor “nieuwe” doelgroepen (bijvoorbeeld studenten, creatievelingen en startende ondernemers).
  3. 3. Wonen is betaalbaar en toegankelijk voor iedereen: Almere blijft functioneren als een emancipatiemachine en biedt dus voldoende betaalbare woningen (koop en huur) aan, goed verspreid over de verschillende stadsdelen.
  4. 4. Almere is een zorgzame en leefbare stad: mensen de mogelijkheid bieden om zo lang mogelijk zelfstandig te wonen (voldoende aanpasbare woningen). Als dat niet meer lukt, zorgen voor voldoende, op de behoefte toegesneden woonzorgvoorzieningen.
  5. 5. De eindgebruiker staat centraal: mensen moeten directe zeggenschap krijgen over de bouw van hun eigen woning. Daarnaast moeten bewoners meer te zeggen krijgen over de woonomgeving. De gemeente Almere wil corporaties en beleggers nog meer bij de stad betrekken (zowel fysiek, sociaal-maatschappelijk als economisch).

Voorts wordt in de WoonAgenda het volgende gesteld: 'eigen initiatieven worden ook toegejuicht als het de bestaande woningvoorraad betreft. Almere wil bewoners stimuleren om meer te doen met hun eigen woning: aanpassen, uitbreiden, verbouwen.' Ook: 'De toekomstwaarde van een woning wordt mede bepaald door de flexibiliteit waarmee het gebouw zich kan aanpassen aan nieuwe behoeften. Daardoor kan de bewoner in wisselende omstandigheden er langer blijven wonen.' Dit pleit voor flexibiliteit in het bestemmingsplan, waardoor volop mogelijkheden ontstaan voor het aanpassen, uitbreiden en verbouwen van woningen.

Meerjarenplan Startershuisvesting (2004)

Het is de uitdrukkelijke wens van de gemeenteraad om kleine, zelfstandige en goedkope woningen voor jongeren te bouwen. De aanpak hiervan is beschreven in het meerjarenplan startershuisvesting. In 2004 zijn de eerste 200 (tijdelijke) starterswoningen in Almere Buiten, Stad en Haven opgeleverd. Met het meerjarenplan wil het college ervoor zorgen dat ook in de komende jaren starterswoningen worden gebouwd.

Kadernota Grondbeleid (2009)

Voor de periode 2009-2030 formuleert de gemeente Almere de volgende specifieke doelen van het grondbeleid:

  1. 1. Het faciliteren van de realisatie van de Almere Principles. Het grondbeleid moet bijdragen aan het realiseren van diversiteit, ecologisch gezonde systemen en de participatie van duurzame stakeholders en met name eindgebruikers en eindbeheerders vanaf de allereerste stadia.
  2. 2. Het bevorderen van ruimtelijke kwaliteit. Het grondbeleid moet de basis leggen voor ruimtelijke kwaliteit, aansluitend bij de dynamische vraag van huishoudens en bedrijven.
  3. 3. Het faciliteren van de stedelijke economie. Het grondbeleid dient een belangrijke bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de stedelijke economie door het creëren van ruimte voor een gedifferentieerde bedrijvigheid en werkgelegenheid in het kader van de stedelijke ontwikkeling en herstructurering.
  4. 4. Het inspelen op de Schaalsprong. Dat omvat de bouw van 60.000 woningen in twintig jaar (gemiddeld 3.000 woningen per jaar) en de realisatie van de accommodatie voor 100.000 banen (gemiddeld 5.000 banen per jaar). Het grondbeleid moet er dus voor zorgen dat er tijdig aantrekkelijke en gedifferentieerde locaties worden aangeboden die aansluiten op de dynamische vraag van huishoudens en bedrijven. Voorts moet het grondbeleid eraan bijdragen dat de gevolgen voor de Schaalsprong voor de gemeente positief zijn.
  5. 5. Het faciliteren van het programma voor de bestaande stad. Het gaat hierbij om het leveren van een bijdrage aan een gebiedsgerichte aanpak, gericht op een duurzame samenleving.
  6. 6. Het veiligstellen van de betaalbaarheid van sociale woningen en maatschappelijk vastgoed. Een essentiële component van de stedelijke dynamiek is dat substantiële delen van de huur- en de koopwoningvoorraad betaalbaar en financieel bereikbaar zijn en blijven voor huishoudens met een bescheiden inkomen. De betaalbaarheid van sociale huur- en koopwoningen en maatschappelijk vastgoed is een punt van aandacht, niet alleen in de investeringsfase maar ook in de beheersfase. Dit heeft ingrijpende gevolgen voor het functionele grondprijsbeleid en gronduitgiftebeleid.
  7. 7. Het faciliteren van particulier opdrachtgeverschap. Uit het vorige punt vloeit vooral dat het grondbeleid in een deel van de stedelijke ontwikkeling en herstructurering gunstige condities schept voor individueel en collectief particulier opdrachtgeverschap en mede-opdrachtgeverschap.
  8. 8. Het beheersen van de financiële risico's en het benutten van financiële kansen. Het grondbeleid gaat noodzakelijkerwijze gepaard met financiële risico's voor de gemeente, marktpartijen en huishoudens. Het grondbeleid dient er mede op gericht te zijn dat de financiële risico's voor de gemeente adequaat worden beheerst, en voorts dat kansen op positieve exploitatieresultaten worden benut.

Naast deze doelen heeft de gemeenteraad ingestemd met een repertoire aan beleidsinstrumenten, bestaande uit verwervingsbeleid, kostenverhaal, kostenverevening en grondprijs- uitgiftebeleid.

Welstandsnota Almere (2007)

De Welstandsnota Almere bevat de criteria waarmee bouwplannen worden getoetst aan 'redelijke eisen van welstand'. Dat wil zeggen of een bouwplan architectonisch past in een omgeving. Als een bouwplan niet aan de welstandseisen voldoet, mag er geen bouwvergunning worden afgegeven. In het kader van de welstandsbeoordeling heeft de gemeente vier typen welstandscriteria opgesteld:

  1. a. Loketcriteria: bouwwerken vallend onder de lichte bouwvergunningsprocedure. De loketcriteria worden namens B&W door een ambtenaar getoetst.
  2. b. Genrecriteria: toets door de welstandscommissie aan de hand van een onderverdeling in genres: soorten of typen woon- en werkgebouwen.
  3. c. Gebiedsspecifieke criteria: toets door de welstandscommissie en alleen van toepassing op een specifiek gebied.
  4. d. Algemene criteria: gericht op architectonisch ontwerp. Toets door welstandscommissie bij reguliere bouwvergunningsplichtige bouwplannen en indien bouwplan niet aan loketcriteria voldoet.


De Welstandsnota Almere onderscheid voor de verschillende gebieden in Almere vier welstandniveaus:

  1. a. Welstandsvrij.
  2. b. Basistoets: in Almere is dit geldend voor 80% van het gemeentelijk grondgebied. Uitgangspunt is een basiskwaliteit van bebouwing, openbare ruimte en buitengebieden.
  3. c. Basis plus toets: specifieke toets met extra criteria vanwege bijzondere ruimtelijke kenmerken, kwaliteit of ambitie.
  4. d. Uitgebreide welstandstoets, geldend voor de meeste openbare delen van de stad waar een hoog kwaliteits- en ambitieniveau geldt.

Nota Kleine Bouw (2009)

In deze nota worden kaders benoemd voor de uitbreiding van woningen, het gebruik van woningen voor beroepen en bedrijven aan huis, bouwwerken nabij woningen en bedrijven, de oprichting van antennemasten e.d. Als een bouwplan aan de voorwaarden uit de nota voldoet, dan wordt medewerking verleend aan een bouwaanvraag, ook als deze niet past in het bestemmingsplan. Voor nieuwe bestemmingsplannen is het uitgangspunt dat de regeling uit de Nota hierin wordt overgenomen. Deze kaders scheppen duidelijkheid voor inwoners en bedrijven.

Samengevat regelt de nota de volgende bouw- en gebruiksmogelijkheden:

  1. a. uitbreiding van of een bijgebouw bij woongebouwen;
  2. b. uitbreiding van of een bijgebouw bij niet-woongebouwen (bijvoorbeeld winkels, scholen, bedrijfsgebouwen);
  3. c. realiseren van gebouwen voor openbaar nut, openbaar vervoer of wegverkeer;
  4. d. oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (bijvoorbeeld schuttingen, kunstobjecten, overkappingen);
  5. e. realiseren van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie;
  6. f. regeling met betrekking tot aan-huis-gebonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in huis;
  7. g. oprichten van antenne-installaties.

4.3.3 Bereikbaarheid en mobiliteit

Beleidsplan Verkeersveiligheid (1997)

Het beleid inzake verkeersveiligheid is opgenomen in het Verkeersveiligheidsplan Gemeente Almere, Technische rapportage en in het Beleidsplan Verkeersveiligheid 1998-2003. In het beleidsplan wordt aangegeven vanuit welke visie en met welke doeleinden aan de verbetering van de verkeersveiligheid gewerkt gaat worden. De technische rapportage geldt als basis voor het Beleidsplan. Het bevat een inventarisatie van doel- en taakstellingen op zowel landelijk als provinciaal niveau en een inventarisatie en analyse van ongevalgegevens. Verder is er een toetsing van de huidige wegenstructuur opgenomen aan de uitgangspunten van het Duurzaam Veilig beleid. Tot slot worden maatregelen en activiteiten voor het terugdringen van de verkeersonveiligheid aangegeven op het gebied van infrastructuur, educatie, voorlichting, handhaving en organisatie. De hoofdlijnen van het beleid bestaan uit:

  1. a. Continueren van de gescheiden verkeersstelsels, scheiding van langzaam en autoverkeer en het vrije busbaanstelsel met zijn eigen beveiliging.
  2. b. Aanwijzen van de woon-/verblijfsgebieden tot 30 km/u-zones.
  3. c. De snelheidslimiet op de lokale dreven vasthouden op 50 km/u.
  4. d. Uitvoeren van een pakket aan maatregelen met name op de dreven, busbaankruisingen en fietsroutes om de veiligheid te verbeteren.
  5. e. Intensiveren van verkeerseducatie, -voorlichting en -handhaving.


Deze maatregelen vormen het uitgangspunt voor de bestemmingsregeling voor de verkeersstructuur in dit plangebeid.

In 2006 heeft een evaluatie van het beleidsplan plaats gevonden. Op basis daarvan is een verkeersveiligheidsmanifest opgesteld met als uitwerking het thema verbetering van de veiligheid rond basisscholen.


Verkeersveiligheid rond Basisscholen (2001)

De verkeersdrukte rond basisscholen door de auto's van de ouders/verzorgers is een algemeen probleem. Het brengt de veiligheid van de kinderen in gevaar. Het volgende is daarom besloten:

  1. a. De locatie van basisscholen in een vroeg stadium in de stedenbouwkundige plannen opnemen en daarbij de verkeerssituatie rond de school in de afweging nadrukkelijk meenemen. Dit geldt in het bijzonder voor zgn. educatieve steunpunten c.q. de brede school.
  2. b. Het 'Handboek ontwerpen voor kinderen' als uitgangspunt nemen bij het ontwerpen van de schoolomgeving.
  3. c. Verkeersproblemen rond bestaande basisscholen aanpakken in samenwerking met de school, ouders en omwonenden.


Fietsbeleidsplan 2000, "Pak de fiets" (2000)

Het fietsbeleidsplan Almere geeft aan welk (brom)fietsbeleid de gemeente Almere nastreeft. Het gaat om de volgende doelstellingen:

  1. a. Integrale aanpak om de fietsvoorzieningen op peil te brengen en te houden.
  2. b. Minimalisering van de verplaatsingsafstand door wonen, werken, winkelen, naar school gaan en recreëren zo dicht mogelijk bij elkaar te situeren.
  3. c. De reistijdverhouding auto-fiets zo gunstig mogelijk voor de fiets te laten zijn (fiets rechtstreeks en auto's om). Met betrekking tot de kostenverhouding geldt hetzelfde (parkeerkosten).
  4. d. Verbeteren van de combinatie fiets-openbaar vervoer, waardoor het openbaar vervoer op de langere afstand een beter alternatief voor de auto wordt.
  5. e. Verbetering van de kwaliteit van het fietspadennetwerk, onder meer door doorstroomassen, dus de meest intensief bereden routes, te onderscheiden en deze een extra kwaliteitsimpuls te geven.
  6. f. De verbindingen tussen de stadsdelen verbeteren, door onder meer de fietsroutes sociaal veiliger te maken.
  7. g. Goede, tegen diefstal beveiligde, fietsenstallingen bij de winkelcentra, de recreatievoorzieningen en de knooppunten van openbaar vervoer.
  8. h. Door communicatie het fietsen een beter imago te geven.

Doel van de gemeente is om het huidige gebruik van de fiets ten opzichte van andere middelen van vervoer, gelijk te houden.


Parkeerbeleidsplan (1999)

Het Parkeerbeleidsplan biedt gemeentebreed geldende richtlijnen bij het nemen van parkeermaatregelen. Dit geldt voor reguleringsmaatregelen in het stadscentrum, maar ook voor maatregelen in de bestaande stad en parkeervoorzieningen in plannen voor nieuw te ontwikkelen gebieden. De uitgangspunten van het beleid zijn:

  1. a. Een goede bereikbaarheid.
  2. b. Een aantrekkelijk stadscentrum.
  3. c. Voldoende veilige en goed bereikbare parkeermogelijkheden.

Momenteel is er een nieuwe parkeervisie in voorbereiding.


Parkeernormen voor woningen (2001)

De geldende parkeernormen voor woningen in Almere zijn in 2001 opnieuw tegen het licht gehouden. De in het verleden vastgestelde parkeernorm van 1,25 parkeerplaats per woning leek niet meer te voldoen (uit het Parkeerbeleidsplan van 1999). De nieuwe parkeernorm is vastgesteld op gemiddeld 1,5 parkeerplaats per nieuw te bouwen eengezinswoning.

Momenteel is er een nieuwe parkeervisie in voorbereiding.

4.3.4 Werk in de stad

Economisch Actieplan Almere, 'Groei in goede banen' (2007)

In het Economisch Actieplan zijn vier pijlers van het economisch beleid geformuleerd:

  1. a. Ontwikkeling van kansrijke marktsegmenten: actiever de markt benaderen gericht op bedrijven die de structuur van Almere versterken.
  2. b. Beter benutten van bestaande bedrijvigheid: actief relatiemanagement gericht op branches, belangrijke individuele bedrijven en op een ondernemersvriendelijk vestigingsklimaat.
  3. c. Kwaliteit van dienstverlening: bij nieuwe gebiedsontwikkeling en herziening van bestemmingsplannen doelgericht omgaan met bepalingen en in ondernemerscontacten transparant en facilitair zijn.
  4. d. Verbeteren van het vestigingsklimaat: voldoende aanbod hebben van aantrekkelijke vestigingslocaties voor de verschillende doelgroepen van bedrijvigheid. Hiertoe zal een ruimtelijke structuurvisie en een ontwikkelingsperspectief worden opgesteld voor bedrijfslocaties in Almere tot 2020/2030.


Werken in de Wijk (2005)

Het gemeentelijk beleid Werken in de Wijk geeft meer flexibiliteit ten aanzien van het hebben van een bedrijf aan huis. Bedrijfjes aan huis brengen meer levendigheid in de wijk. Het beleid steunt zo goed mogelijk gewenste en inpasbare initiatieven voor de uitoefening van een bedrijf aan huis. 50% van het oppervlak van een woning mag bedrijfsruimte van aan huis gebonden beroepen zijn. Wel onder voorwaarde dat de woning bewoond wordt door degene die er werkt. Voor nieuwe uitleggebieden (bouwfronten) zijn meer mogelijkheden. Zoals de plinten dubbel bestemmen voor wonen en werken.


Detailhandel in Almere, 'Ruimte en diversiteit in winkelgebieden 2005-2010' (2004)

De Nota Detailhandel in Almere bevat het beleid over de detailhandelstructuur in Almere en de ontwikkeling van de winkelgebieden tot 2010. De detailhandelstructuur bestaat uit een sterk stadshart, sterke stadsdeelcentra in Almere Haven, Almere Buiten en een nieuw te ontwikkelen stadsdeelcentrum in Almere Poort. In de wijken zijn wijk- en buurtwinkelcentra en is beperkt verspreide detailhandel mogelijk.

Belangrijke uitgangspunten zijn een evenwichtige structuur (balans in vraag en aanbod) en de vestiging van detailhandel in of aansluitend aan de bestaande winkelgebieden. De gemeente hecht aan het laten voortbestaan van buurtwinkelcentra, aan een supermarkt in de nabije omgeving. Buurtwinkelcentra dienen voldoende trekkracht te houden. In bestaande buurtwinkelcentra is het onder gestelde voorwaarden mogelijk om buurtsupermarkten uit te breiden tot 1300-1500 m² bvo.

In bestemmingsplannen wordt aan dit beleid uitvoering gegeven middels een globale bestemmingsregeling voor buurt- en wijkcentra, waarbij voor een supermarkt het maximaal toegestane oppervlak is opgenomen.

Momenteel wordt er gewerkt aan een nieuwe nota detailhandel.


Horecanota Almere (2000)

De Horecanota Almere bevat een overzicht van het bestaande gemeentelijk horecabeleid in 2000. Wat betreft het ruimtelijke beleid wordt ten behoeve van de bestemmingsplannen een uniforme omschrijving van drie gedefinieerde typen horeca gehanteerd: licht, middel en zware horeca. Dit is als Staat van Horeca-activiteiten opgenomen in bestemmingsplannen.

Het beleid maakt een indeling van gebieden waar horeca kan worden toegevoegd of verminderd. Het gaat om de woongebieden, centra, Poort, Hout, bedrijventerreinen, kantoorgebieden, buitengebied, stadscorridors en parken. Zo is in woongebieden solitaire horeca alleen toegestaan als er sprake is van een geschikte locatie. In de buurt- en wijkcentra is vestiging van lichte en middelzware horeca mogelijk.

Gemeentelijke visie op het vestigingsbeleid (GVV) (januari 2010)

Om Almere te ontwikkelen tot een complete stad met een eigen economisch identiteit én daarmee de concurrentiepositie van de Randstad te versterken, is meer werkgelegenheid nodig voor een evenwichtige woonwerkbalans. Deze visie beoogt de economische ontwikkeling te versterken, de mobiliteit te beheersen, de infrastructuur efficiënt te gebruiken en de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid te verbeteren. Hiermee kan Almere een gunstig vestigingsklimaat bieden voor bestaande en nieuwe bedrijven én haar inwoners voldoende, gevarieerde werkgelegenheid bieden. Hoofdpunten zijn:

  1. 1. Almere Principles zijn vertrekpunt voor de ontwikkeling van toekomstige vestigingslocaties. De Principles zijn geoperationaliseerd naar uitgangspunten voor de vestigingsvisie. Deze zijn vertaald naar onderdelen voor een uitvoeringsprogramma, welke praktisch kan worden gekoppeld aan de levenscyclus van vestigingslocaties (fase van ontwikkeling, realisatie, beheer, herstructurering).
  2. 2. programmering van vestigingslocaties gericht op voldoende (direct beschikbare, geplande en gereserveerde) voorraad. Voor het scheppen van 100.000 extra banen moeten verschillende typen vestigingslocaties worden aangeboden. Voor de lange termijn (2030) is 680 extra hectare voor bedrijventerreinen, 1 miljoen m2 extra kantoorvloeroppervlak en 250 hectare voor (grootschalige) voorzieningen gereserveerd.
  3. 3. formuleren van uitgangspunten voor duurzame gebiedsontwikkeling. In nota's van uitgangspunten worden condities en randvoorwaarden voor duurzaamheid op maat vastgesteld. Hierbij geldt: (1) richtinggevende terreinquotiënt voor industriële en logistieke bedrijven (35-50 arbeidsplaatsen/ha); (2) benutten van mogelijkheden voor duurzame ontwikkeling (inhoud, procesgang, financiering); (3) meer aandacht voor mogelijkheden van tijdelijke natuur op braakliggende terreinen; (4) actief parkmanagement; (5) programmering van de herstructureringsopgave, gericht op tijdig anticiperen op verminderde kwaliteit van vestigingslocaties.
  4. 4. faciliteren en stimuleren van functiemenging op vestigingslocaties. Uitgangspunt voor specifieke werkmilieus en binnenstedelijke bedrijventerreinen is dat bestaande bedrijven hiervan geen hinder in de bedrijfsvoering ondervinden. Functiemenging faciliteren en stimuleren door (1) hanteren van een kader en kaart voor functiemenging als basis voor nieuwe bestemmingsplannen; (2) in de bestaande stad én de ontwikkelingsgebieden ruimte bieden aan functiemenging (kleinschalige 'werkvlekken' of werkstrips bij entrees van woonwijken, of gebouwconcepten als bedrijfsverzamelgebouwen, kantorenvilla's en speciale woonwerk-woningen en woningen, etc.
  5. 5. behoud van werkgelegenheid op bedrijventerreinen als uitgangspunt voor herstructurering en het uitwerken van het beheer en de herstructureringsopgave. Voorkomen moet worden dat de aanzuigende werking van nieuwe locaties leidt tot achteruitgang en zelfs leegstand. Uitgangspunt bij herstructurering is dat de werkgelegenheid op de bestaande terreinen behouden blijft; deze vormt een belangrijke basis voor de opgave van 100.000 extra banen. Voornemens zijn: (1) stimuleren van (duurzame) beheervormen op bestaande terreinen. Basis is een vast te stellen gemeentelijk standaardpakket voor onderhoud en beheer per bedrijventerrein. Ondernemers kunnen gebruik maken van de Experimentenwet BedrijfsInvesteringsZones; (2) een kwaliteitskaart met bijbehorend programma voor vestigingslocaties, in aansluiting op de actualisering van gebiedsprogramma's; (3) uitwerken van de herstructureringsopgave, omdat op termijn zwaardere vormen van herstructurering (revitalisering en herprofilering) niet volledig zullen worden voorkómen.


De visie is vertaald in een overzicht van typen vestigingslocaties, waarin is aangegeven of, en zo ja onder welke voorwaarden, functies als detailhandel (regulier, pdv en gdv), kantoor, voorzieningen, wonen e.d. mogelijk zijn. Analoog aan de provinciale beleidsregel "locatiebeleid stedelijk gebied 2008" wordt onderscheid gemaakt in centrummilieus (grootstedelijk en overig), gemengde woon-werkmilieus (gemengd wonen-werken en binnenstedelijk) en specifieke werkmilieus (kantoren, voorzieningen, regulier bedrijventerrein en industrieterrein).

4.3.5 Groene stad

Waterplan Almere (2005)

Het Waterplan geeft aan welke rol het binnendijks water binnen de stad speelt en wat er nodig is om die rol te vervullen. Bij herstructurering van de bestaande stad of nieuwbouw, geeft de watervisie richting aan de omgang met water. Een belangrijk onderdeel van de watervisie is de waterfunctiekaart waarop drie functies zijn weergegeven: een natuurlijke, recreatieve of stedelijke functie. De functie bepaalt hoe het water moet worden ingericht, beheerd en onderhouden.

Gemeente en Waterschap dragen de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het water in de stad. Het Waterplan biedt een kader voor deze samenwerking. Het waterplan is opgesteld om zowel de huidige knelpunten in het watersysteem op te lossen als te anticiperen op toekomstige veranderingen en kansen.

Toetsingskader Bouwen in het Groen (2009)

Voor toekomstige initiatieven in het groen heeft de gemeenteraad besloten deze te beoordelen aan de hand van de volgende leidraad:

  1. a. Het blauwgroene karakter van Almere heeft een grote meerwaarde voor de stad: het bepaalt in hoge mate de kwaliteit van de leefomgeving, de attractiviteit van Almere als vestigingsplaats voor bedrijven, voorzieningen en hun werknemers en biedt ruimte aan maatschappelijke en culturele activiteiten;
  2. b. Er zijn vijf typen groengebieden met elk een "eigen regime" met betrekking tot initiatieven in groen:
    1. 1. Ecologische gebieden. In ecologische gebieden vinden geen 'rode' initiatieven plaats anders dan in bijzondere omstandigheden en uitsluitend ten behoeve van de functie 'natuur'. In alle overige groengebieden (2-5) geldt voor het 'bouwen in groen' dat maatwerk moet plaatsvinden en dat varieert per type groengebied.
    2. 2. Het groene raamwerk in en om de stadsdelen. In het Structuurplan Almere uit 1983 zijn in het groene raamwerk zogenaamde 'landschapsontwikkelingszones' opgenomen. Deze zones binnen de kernen zijn altijd bedoeld voor o.a. de "aanleg van later deels tot woon - en/of recreatieve gebied te bestemmen bosgebieden" en "realisering van woongebieden met op het karakter van de zones (water + verbindingen naar het buitengebied) afgestemde bebouwing". Totdat de nieuwe structuurvisie gereed is zal terughoudend worden omgegaan met nieuwe initiatieven en zal in voorkomende situaties zorgvuldig worden afgestemd op het structuurvisietraject. Bestaande of in voorbereiding zijnde initiatieven zoals genoemd in de Stadskaart Almere 2007 zullen conform uitgevoerd worden.Ook in de toekomst hebben de verbindingsstructuren in de stad een groen karakter.
    3. 3. Stadsparken. In stadsparken worden in principe geen 'rode' initiatieven gerealiseerd, anders dan voor punctuele voorzieningen (bijv. cultuur en vrije tijd) die het gebruik als stadspark ondersteunen. In parken vindt geen woningbouw plaats. De stadsparken zijn genoemd in de nota Almere Parkstad.
    4. 4. Sportparken. Sportparken brengen sport dichtbij mensen. In sportparken mogen voorzieningen worden gerealiseerd die de sportfunctie van het park versterken. Voor een aantal sportparken zijn in de Stadskaart Almere 2007 reeds (voorgenomen) projecten opgenomen. Deze projecten zullen conform uitgevoerd worden.
    5. 5. Groen in de wijk. Hierin kunnen 'rode' initiatieven een plaats krijgen, mits de meerwaarde daarvan voor de wijk, het stadsdeel of de stad kan worden onderbouwd. Op bovenwijks niveau gaat het om voorzieningen. De beoordeling van ontwikkelingen vindt plaats door de raad aan de hand van de volgende (onder 3.) genoemde criteria. In de Stadskaart Almere 2007 zijn enkele projecten benoemd binnen dit type groen (o.a. groenstrook langs Hoge Ring: Yoeri Egorovweg en restaurant Noorderplassen.)
  3. c. Ingrepen in het groen moeten altijd een reden hebben en behoeven dan ook altijd een specifieke onderbouwing. Besluitvorming omtrent bebouwing in groen is daarmee maatwerk op basis van criteria. Onder deze criteria vallen in ieder geval:
    1. 1. de toegevoegde waarde van een programma;
    2. 2. de passendheid van een programma op een locatie en de relatie met de wijk;
    3. 3. het belang van een voorziening voor het stadsdeel of de stad als geheel;
    4. 4. de wijze waarop het verdienend vermogen van de locatie mede ten goede komt aan de kwaliteit van het openbaar gebied;
    5. 5. de noodzaak van bereikbaarheid en (aanpassing van) infrastructuur;
    6. 6. de beschikbaarheid van alternatieve locaties (alternatieven afwegen).

Parkennota 'Almere Parkstad' (2003)

De Nota Almere Parkstad geeft de beleidslijn aan ten aanzien van de parken in Almere. De inzet is om de groengebieden in de periferie en de stadsparken van Almere ruimtelijk en programmatisch zo veel mogelijk van elkaar te laten verschillen. De stadsparken onderscheiden zich door hun intensieve en bijzondere programma. Aan de Zuidoever is in aansluiting op de al aanwezige recreatieve voorzieningen een serie vermaaksattracties gedacht, het Lumièrepark krijgt een cultureel programma en het Beatrixpark omvat verschillende parkattracties.

In het Vroege Vogelbos speelt natuur een belangrijke rol, in het Fanny Blankers Koenpark ligt de nadruk op sport. In de buurt- en wijkparken wordt een veel extensiever programma nagestreefd.

Gezien het grote belang dat de parken hebben voor het groene aanzien van Almere, wordt er in beginsel niet in de parken gebouwd. Er gelden enkele uitzonderingen; in de meeste gevallen betreft het hier de stadsparken (Zuidoever Weerwater, Lumièrepark, Beatrixpark, Vroege Vogelbos/Beginbos en het Fanny Blankers Koenpark) waar een intensivering van het programma juist wenselijk is. In alle uitzonderingsgevallen moet de bebouwing bijdragen aan een beter functioneren van de parken alsmede aan een verhoging van de ruimtelijke kwaliteit van het park en de omgeving.

Voor alle parken zijn inrichtingsschetsen gemaakt welke zijn opgenomen in deze Parkennota.

Ecologisch Masterplan (2005)

In het Ecologisch Masterplan is het beleid gericht op de natuur in Almere. In het Masterplan zijn de volgende uitgangspunten benoemd:

  1. 1. De aan water en moeras gebonden natuur wordt in oppervlak vergroot en in kwaliteit versterkt;
  2. 2. De kwaliteit van het bestaande blauw en groen wordt beter afgestemd op de ontwikkelingen van de stad en de wensen van haar bewoners. Voor toekomstige uitbreidingsgebieden wordt de blauwgroene ontwikkeling tijdig en gelijkwaardig aan nieuwe rode ontwikkelingen gekoppeld;
  3. 3. Het groen-blauwe casco wordt aangevuld met de drie ontbrekende schakels (ecologische slagaders);
  4. 4. De brongebieden voor de natuur in de stad worden kwalitatief versterkt en planologisch veilig gesteld. Een brongebied is een gebied van waaruit soorten naast gelegen gebieden bevolken; bijvoorbeeld. de Lepelaarplassen zijn brongebied van vele rietvogels voor de grachten en parken van de stad);
  5. 5. Op het niveau van de stadsdelen wordt een raamwerk aan leefgebieden gerealiseerd;
  6. 6. Door in te zetten op het omvormen van regulier beheer naar gedifferentieerd beheer wordt de natuurkwaliteit van het openbaar groen vergroot;
  7. 7. Initiatieven van bewoners om mee te doen aan het beheer van de directe woonomgeving, worden gefaciliteerd en gestimuleerd;
  8. 8. De betrokkenheid van alle leeftijdsgroepen bij de natuur van Almere wordt bevorderd.

Het beleid van het Ecologisch Masterplan wordt op integrale wijze benaderd, d.w.z. met oog voor landschappelijke, recreatieve en ruimtelijke ontwikkelingen. Het masterplan betreft de 2e fase in het beleidsproces om te komen tot een sectorale visie op de natuur van Almere. Met het plan zijn de uitgangspunten door de raad vastgesteld die vervolgens richtinggevend zouden worden voor het op te stellen kaderplan. De uitvoering van deze derde fase heeft niet plaatsgevonden.

4.3.6 Veiligheid

Veiligheid Gebouwde Omgeving (checklist veiligheid in ruimtelijke planvormingsproces) (2003)

In de Kader Integraal Veiligheidsbeleid 2002-2005 worden alle facetten van sociale, fysieke en externe veiligheid onderscheiden. Eén van de thema's is de gebouwde omgeving en veiligheid. In de kadernota is gesteld dat de start van veiligheid begint bij de ontwikkeling van de stad, waarbij aangegeven is dat het noodzakelijk is het aspect van veiligheid in de fase van planontwikkeling structureel aan de orde te laten komen. Hoewel veiligheid in het ruimtelijk planvormingsproces van Almere (structuurplan, ontwikkelingsplan, bestemmingsplan, verkavelingsplan, inrichtingsplan) altijd al een aandachtspunt is geweest (direct of indirect), ontbrak een duidelijke checklist die alle aspecten van veiligheid (gericht op de omgeving) omvatte. Een veiligheidschecklist voorkomt dat in het ruimtelijk planvormingsproces bepaalde veiligheidsaspecten over het hoofd worden gezien en maakt eenduidige behandeling van het aspect veiligheid mogelijk.

De checklist omvat voor de aspecten sociale veiligheid, fysieke veiligheid en externe veiligheid een overzicht van aandachtspunten waarmee in het ruimtelijk planvormingsproces van Almere rekening gehouden moet worden. Bij de aandachtspunten wordt aangegeven op welke planfase het veiligheidspunt van toepassing is. Hierbij is een onderverdeling gemaakt in structuurplan, ontwikkelingsplan/bestemmingsplan, en verkavelingsplan/inrichtingsplan. De op ontwikkelingsplannen en bestemmingsplannen gerichte veiligheidspunten zijn ook van toepassing op ontheffingen van bestemmingsplannen en kunnen tevens gehanteerd worden voor herontwikkelingsplannen. De input voor de checklist is geleverd door de verschillende gemeentelijke diensten en Politie Flevoland.

De veiligheidspunten zijn van toepassing op het openbare en semi-openbaar gebied. Veiligheidspunten die betrekking hebben op het ontwerp van gebouwen vallen buiten de kaders van deze veiligheidschecklist (hiervoor geldt het Bouwbesluit).


Vuurwerknota 2005, ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit (2005)

De Vuurwerknota 2005 is de ruimtelijke implementatie van het Vuurwerkbesluit uit 2002. De regels hebben betrekking op vervoer, opslag, verkoop en gebruik van vuurwerk. De meeste regels zijn technisch van aard en komen in het vergunningverlenings- of meldingstraject tot uitvoering. Er zijn ook regels die in nieuwe bestemmingsplannen, herzieningen, wijzigingen en vrijstellingen in acht genomen moeten worden.

Almere is niet aangewezen als opslaggebied voor professioneel vuurwerk. Het beleid geeft aan dat vuurwerkopslag en -verkoop kan plaats vinden in winkelcentra en op bedrijventerreinen. Verkoop en opslag vindt niet plaats in woongebieden en kleine winkelcentra met woningen erboven.

4.3.7 Sociale structuur, onderwijs en cultuur

Locatiebeleid Kinderopvang (1999)

Het Locatiebeleid Kinderopvang bevat een ruimtelijk kader voor de vestiging van bedrijven en voorzieningen in de kinderopvang. Hierin staat dat kinderopvangvoorzieningen bij voorkeur in een woongebied worden gevestigd. Daartoe dienen in de planontwikkeling voldoende geschikte locaties voor dit doel gereserveerd te worden.

In woonwijken dient bij de ontwikkeling van woonwerkeenheden en zelfstandige bedrijfsruimten rekening gehouden te worden met kinderopvangvoorzieningen. Alle vestigingen voor kinderopvang moeten voldoen aan de eisen die in de Verordening Kinderopvang zijn gesteld. Bovendien moeten zij voldoen aan verkeer- en parkeereisen.


Sociale Structuurschets, 'Almere mensenwerk' (2004)

De kern van de Sociale Structuurschets vormen de begrippen sociale dynamiek, sociale diversiteit en sociale samenhang. Centraal in de ambitie staat de ontwikkeling naar meer stedelijkheid en het bieden van ruimte aan sociale diversiteit en sociale dynamiek. Dat betekent een trendbreuk met de eenzijdige suburbane ontwikkeling, die tot op heden plaatsvond. Almere wil ruimte bieden aan en aantrekkelijk zijn voor mensen met verschillende leefstijlen en leeftijden, inkomens van hoog tot laag en voor mensen vanuit verschillende herkomstlanden. Sociale binding van de huidige inwoners aan de stad is cruciaal voor een duurzame, evenwichtige ontwikkeling van de toekomstige stad. Op basis van de sociale analyse van Almere zijn de volgende zes sociale ambities geformuleerd:

  1. 1. meer jongeren in het straatbeeld;
  2. 2. oog voor ouderen;
  3. 3. meer stedelijkheid;
  4. 4. kleur in de stad;
  5. 5. aanpak “onvermijdelijke” stadsproblemen;
  6. 6. groeimarkt vrije tijd voor stad en regio.

Samenhangend jeugdbeleid "Jonge stad, stad voor jongeren en jeugd"(2005)

De notitie “Jonge stad, stad voor jeugd en jongeren” geeft in de vorm van 2 programma's, “jeugdvoorzieningen” en “zorg voor jeugd”, aan wat de doelstellingen zijn voor het samenhangend jeugdbeleid op het gebied van de maatschappelijke voorzieningen in de periode 2005-2009.

Een van de ruimtelijk relevante doelstellingen is het voldoende en tijdig opleveren van onderwijshuisvesting in multifunctionele accommodaties. Kern van de gedachte is dat een samenhangend voorzieningenniveau op buurtniveau rond de school moet worden georganiseerd. Sociaal cultureel werk, peuteropvang, buitenschoolse opvang kunnen in een gebouw of samengestelde complexen verzorgd worden.

Verder moet in de ruimtelijke planontwikkeling rekening gehouden worden met voldoende ruimte voor kinderopvang.

Inrichting schoolpleinen (1999)

Op 30 maart 1999 heeft het college van burgemeester en wethouders kennis genomen van de "Rapportage Werkgroep schoolpleinen". Mede op basis van deze rapportage heeft het college besloten dat schoolpleinen zowel een wijkvoorziening als een voorziening voor de school dienen te zijn. Tevens is een regeling getroffen met de schoolbesturen over de verdeling van de kosten voor aanleg en onderhoud van de schoolpleinen.

Voor het plangebied betekent dit dat schoolpleinen expliciet als "speelterrein" worden toegevoegd aan de bestemmingsomschrijving van de bestemming "Maatschappelijk".

Beleidsnota Onderwijs 2005-2010 (2005)

Met deze Beleidsnota Onderwijs zet de gemeente in op een basispakket van onderwijsvoorzieningen en een verbreding van het Almeerse onderwijsaanbod. De Brede School kan daarin een rol vervullen. De Brede School is een samenwerking tussen onderwijs en andere maatschappelijke functies. De mogelijkheid om daar op in te spelen, moet de gemeente bieden.

Cultuurnota 2009-2012 (2008)

Deze cultuurnota vloeit voort uit een integrale toekomstvisie op vrije tijd. De Visie Vrije Tijd (2008) geeft richting aan de ontwikkelingen in vrijetijdsbeleid tot 2020 en biedt een breder kader voor de langere termijn.

De Cultuurnota gaat uit van het versterken van cultuur in de stad op drie schaalniveau's: de eigen woonomgeving, het niveau van de stad en het (boven)regionale niveau.

  • Eigen woonomgeving: Het is wenselijk dat zoveel mogelijk Almeerders dichtbij huis aan culturele activiteiten kunnen deelnemen. Dit betekent dat er op wijkniveau – waar mogelijk gekoppeld aan (brede) scholen – laagdrempelige activiteiten moeten zijn die aansluiten bij de interesses en wensen van de bewoners ter plekke. Afhankelijk van de locatie en de bevolkingssamenstelling kan het voorzieningenpakket per wijk overigens variëren.
  • Stedelijk niveau: Naast het laagdrempelige aanbod op wijkniveau zal de stedelijke culturele infrastructuur verder versterkt worden. Het gaat hier in de eerste plaats om versterking van de bestaande stedelijke instellingen op bestuurlijk gebied, maar ook op het vlak van marketing en publieksbereik. In de tweede plaats gaat het over de uitbreiding van de culturele infrastructuur om zo een complete stad te worden.
  • (Boven)regionaal niveau: Bij de volwaardige stad die Almere wil worden, hoort een duidelijke identiteit. Een identiteit die aansluit bij de sterke kanten en wervend is naar huidige – maar vooral ook toekomstige – bewoners en bezoekers. De nabijheid van Amsterdam is een sterk punt dat benut kan worden, maar Almere kan niet zonder eigen iconen. Die iconen creëer je echter niet bewust, maar die ontstaan in de loop der tijd. Almere heeft als nieuwe stad de kans anders en innovatief te zijn. Dit betekent dat het vrijetijdsaanbod voor iedereen duidelijk maakt: dáárvoor moet je in Almere zijn. Dat betekent in de eerste plaats dat we meer instellingen van landelijke bekendheid in de stad willen hebben, die publiek van buiten Almere trekken.


Bovenstaande visie leidt tot de volgende hoofddoelstelling van het Almeerse cultuurbeleid 2009-2012:

Het realiseren van een zo volledig mogelijk cultuuraanbod dat past bij de omvang van de stad. Met dit aanbod dragen wij bij aan de hechte, leefbare samenleving en versterken we de identiteit van de stad.

Sportnota 2009-2012 (2008)

Het sportbeleid vloeit voort uit een integrale toekomstvisie op vrije tijd. De Visie Vrije Tijd (2008) geeft richting aan de ontwikkelingen in vrijetijdsbeleid tot 2020 en biedt een breder kader voor de langere termijn.

De sportnota gaat uit van het versterken van sport in de stad op drie schaalniveau's: de eigen woonomgeving, het stedelijke niveau en het (boven)regionale profilering.

  • De eigen woonomgeving: Het is wenselijk dat elke Almeerder dichtbij huis kan sporten. Dit houdt in dat er op wijkniveau - waar mogelijk gekoppeld aan (brede) scholen - laagdrempelige voorzieningen voor meervoudig gebruik aanwezig moeten zijn. Denk aan gymzalen, sportief ingerichte schoolpleinen, sportzalen en multifunctionele playgrounds. In de uitvoering moet worden gekeken hoe activiteiten kunnen worden gebundeld en versterkt. Afhankelijk van de locatie, bebouwing en bevolkingssamenstelling kan het voorzieningenpakket per wijk variëren. Combinatie met onderwijshuisvesting biedt interessante mogelijkheden.
  • Naast het laagdrempelige aanbod op wijkniveau kan en moet het stedelijke sportvoorzieningenniveau worden versterkt. Een bundeling van voorzieningen en partijen middels de realisering van sportclusters, verdeeld over de stad, heeft daarbij voorkeur. Deze sportclusters bestaan uit combinaties van bijvoorbeeld sportverenigingen, commerciële sportaanbieders, zorginstellingen, wellness, kantoren van sportbonden, kinderopvang en sport- en beweegopleidingen. Dergelijke sportclusters sluiten aan op trends als commercialisering en individualisering.
  • (Boven)regionale profilering: Een grote publiekstrekker op het gebied van cultuur, sport of recreatie staat de komende jaren hoog op de agenda. De precieze invulling is nog niet duidelijk, maar is in ieder geval op het gebied van vrije tijd. Almere heeft als nieuwe stad de kans anders en innovatief te zijn. Dit betekent dat het vrijetijdsaanbod voor iedereen duidelijk maakt: dáárvoor moet je in Almere zijn.

In het verlengde van bovenstaande visie luidt de hoofddoelstelling van het Almeerse sportbeleid 2009-2012 als volgt:

  • het stimuleren van de deelname aan sport- en bewegingsactiviteiten,
  • het bevorderen van een sterke organisatorische sportinfrastructuur en
  • het ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardig sportaanbod.

Archeologienota 2009 (2009)

Almere voert een actief Archeologisch Monumentenzorg (AMZ) beleid, gericht op

  1. 1. Het veiligstellen van de meest waardevolle vindplaatsen in de gemeente;
  2. 2. Het zoveel mogelijk integreren van deze locaties in de diverse inrichtingsplannen;
  3. 3. Het kenbaar en herkenbaar maken van de bijzondere geschiedenis van Almere aan het publiek.

De hoofdlijnen van het beleid inzake de archeologische monumentenzorg in Almere staan beschreven in de Archeologienota 2009. Op 18 juni 2009 heeft de raad de uitgangspunten van dit beleid vastgesteld, evenals de Archeologieverordening en de toelichting daarop. Dit beleid, de Archeologieverordening en toelichting zijn op 12 juli 2009 in werking getreden. De Archeologische Beleidskaart Almere (ABA) is als onderdeel van de door de raad vastgestelde beleidsuitgangspunten gelijktijdig in werking getreden.

Het beleid is een uitwerking van de Monumentenwet 1988.

De Archeologienota 2009 gaat in op het gemeentelijke selectiebeleid voor archeologie. Dit selectiebeleid richt zich in de eerste plaats op de zogenaamde selectiegebieden: gebieden die verwachtingsvol c.q. behoudenswaardig zijn. In de tweede plaats richt het beleid zich op het behoud van een representatief deel van behoudenswaardige vindplaatsen (scheepsresten en steentijdvindplaatsen). In de derde en laatste plaats richt het selectiebeleid zich op zorgvuldige omgang met toevalsvondsten. De selectiegebieden, behoudenswaardige vindplaatsen en gebieden die zijn vrijgesteld van archeologische verplichtingen zijn op de Archeologische Beleidskaart Almere aangegeven.

Voor selectiegebieden geldt een onderzoeksverplichting voorafgaand aan bodemverstorende werkzaamheden om zo eventuele behoudenswaardige vindplaatsen in kaart te brengen en deze vervolgens beleidsconform in te passen.

Om te zorgen dat het noodzakelijke onderzoek daadwerkelijk plaatsvindt worden selectiegebieden beschermd via het bestemmingsplan. In de Archeologieverordening (zie hieronder) is gesteld dat de onderzoeksplicht in selectiegebieden alleen geldt indien een plangebied voldoet aan de volgende twee condities:

  1. 1. Het plangebied waarin de voorgenomen bodemingreep zal plaatsvinden heeft een oppervlakte van 100 m2 of groter;
  2. 2. Het moet gaan om een bodemingreep dieper dan 50 cm beneden het maaiveld.

Voor gebieden die voldoen aan deze condities is een archeologievergunning vereist. Deze vergunning kan al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden als de werkzaamheden de archeologische waarden aantasten of risico´s daarop kunnen opleveren.

Indien in een selectiegebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen worden vastgesteld, geldt het volgende.

De omgang met behoudenswaardige archeologische vindplaatsen is geregeld in de Archeologieverordening en behelst behoud in situ, door middel van inpassing, inrichting, monitoring en beheer.

Voor de inpassing geldt dat op het terrein waarbinnen zich de kern van de vindplaats bevindt geen andere inrichting is toegestaan dan die het behoud, beheer, onderzoek en beleefbaarheid ten dienste staat. Om de kern van de vindplaats ligt een zogenaamde bufferzone. Deze bufferzone is onderdeel van de behoudenswaardige vindplaats. Voor de bufferzone geldt dat er, in bepaalde gevallen, wel kleinschalige ingrepen kunnen worden toegestaan, zolang deze ingrepen recht doen aan de archeologische betekenis van het terrein.

Voor behoudenswaardige archeologische vindplaatsen die wettelijk zijn beschermd geldt dat, bij ingrepen die de site kunnen verstoren of wijzigen, een monumentenvergunning van de minister is vereist op grond van artikel 11 van de Monumentenwet 1988.

Het is altijd mogelijk dat in de bodem niet ontdekte archeologische waarden bij toeval te voorschijn komen (de zogenaamde toevalsvondsten). In Almere zal het dan waarschijnlijk meestal gaan om scheepsresten of vliegtuigwrakken. Indien dergelijke resten buiten het kader van een officieel archeologisch (voor)onderzoek worden aangetroffen, geldt een meldingsplicht op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988. De meldingsplicht geldt voor heel Almere, dus ook voor gebieden buiten de selectiegebieden en buiten de behoudenswaardige vindplaatsen, evenals in gebieden waar het archeologische vooronderzoek is afgerond.

Nota Archeologische Monumentenzorg (2009)

De Nota Archeologische Monumentenzorg 2009 is het vervolg op voornoemde nota 'De Schatkamer van Almere'.

De Nota Archeologische Monumentenzorg 2009 bestaat uit twee delen: deel 1 over het Selectiebeleid archeologie 2008-2012 en deel 2 over het Programma Publiekbereik Archeologie. Bij de nota hoort de Archeologische Beleidskaart Almere 2009. Strekking van de nota is dat in de periode 2009-2012 het archeologiebeleid zich zal richten op intensiever archeologisch onderzoek binnen de selectiegebieden. Aldus hoopt men de afgelopen jaren ontstane tekorten aan behoudenswaardige vindplaatsen in te lopen. De onderzoeksplicht geldt alleen indien aan drie condities is voldaan:

  1. a. Het plangebied waarin de voorgenomen bodemingreep zal plaatsvinden heeft een oppervlakte van 100 m2 of groter en
  2. b. het plangebied betreft een terrein dat niet eerder bebouwd / overbouwd is geweest met bijvoorbeeld een weg of huizen en
  3. c. het moet gaan om een bodemingreep dieper dan 50 cm.

De inzet van beschikbare middelen zal gerichter geschieden door te focussen op gebieden waarin zich representatief te achten prehistorische landschappelijke zones bevinden. De verwachting is dat dit doorgaans de hogere delen van het prehistorisch dekzandlandschap betreffen. Door deze stringentere selectie wordt in een kleiner oppervlak van de gemeente archeologisch vooronderzoek uitgevoerd dan in de afgelopen jaren het geval is geweest. Projecten buiten de geselecteerde gebieden zijn wat archeologie betreft vergunningsvrij, behalve scheepswrakken. De selectiegebieden staan aangegeven op de Archeologische beleidskaart.


Archeologieverordening (2009)

In de Archeologieverordening is vastgelegd hoe het college omgaat met archeologisch waardevolle terreinen en voor welke terreinen een onderzoeksverplichting dan wel een vrijstelling hiervan geldt. Archeologisch waardevolle terreinen zijn gebieden waarbinnen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen vastgesteld zijn. De onderzoeksverplichting geldt voor gebieden waarbinnen behoudenswaardige archeologische waarden verwacht worden. Deze terreinen worden zgn. Selectiegebieden genoemd.

Beide typen terreinen zijn aangeduid op de digitaal te raadplegen 'Archeologische beleidskaart Almere' en worden beschermd door een aanlegvergunningstelsel. Binnen de genoemde gebieden zijn, op enkele uitzonderingen na, alle werkzaamheden / projecten archeologievergunningplichtig. De vergunning kan (al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden) worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden indien het project / het werk de archeologische waarden aantast of risico's daarvoor kan opleveren. Het beleid heeft tot doel de aangetroffen Steentijdvindplaatsen en scheepswrakken van voldoende kwaliteit te behouden in situ.

In de Archeologieverordening is dwingend opgenomen dat de waardevolle terreinen en selectiegebieden (als vermeld op de Archeologische Beleidskaart Almere) integraal in alle toekomstige ruimtelijke plannen en juridisch-planologische kaders moet worden overgenomen, met een met de verordening overeenkomende bescherming.

In bestemmingsplanvoorschriften is dit uitgewerkt in de dubbelbestemmingen "Waarde Archeologie 1" en "Waarde Archeologie 2". Terreinen van mogelijke archeologische waarden krijgen de bestemming "Archeologie 1" en Archeologisch waardevolle terreinen hebben de bestemming "Archeologie 2" en/ of "Archeologie 3".

In het onderhavige bestemmingsplan is alleen sprake van Waarde Archeologie 1. In voorkomend geval zou deze bestemming kunnen worden gewijzigd in categorie 2 0f 3.


'De (vrije) tijd van je leven!', Toekomstvisie Vrije Tijd Almere (2008)

De Toekomstvisie Vrije Tijd Almere geeft richting aan de ontwikkeling van een integraal vrijetijdsbeleid tot 2020, met doorkijkjes naar 2030. De visie heeft twee elkaar versterkende hoofddoelen. Het ene doel is het creëren van een hechte en leefbare samenleving. Het andere doel is het versterken van de identiteit van de stad. Dat laat zich vertalen in drie speerpunten:

  1. a. Het huis uit, de wijk in.
  2. b. Verbinden en versterken.
  3. c. Volwaardige stad in de regio.


Het niveau van de wijk en woonomgeving leent zich het beste om een hechte samenleving te bereiken. Het bevorderen van contact en ontmoeting zal in Almere de belangrijkste opgave zijn. Het verfraaien, verbeteren en verlevendigen van die omgeving is daarvoor een middel.

Als het gaat om de identiteit van de stad zijn de sleutelwoorden 'versterken' en 'verbinden'. Dit houdt in:

  1. a. Het aantrekkelijker maken van bestaande voorzieningen, stadsparken en natuurgebieden.
  2. b. Het realiseren van een netwerk voor wandelen, fietsen, skeeleren en varen.
  3. c. Daarnaast is op enkele punten een versterking van de stedelijke infrastructuur gewenst. Daarbij kunnen de kwaliteiten die de stad heeft verder worden uitgebouwd en benut. Vanuit een aantal thema's wordt een bovenregionale profilering voorgesteld die Almere op de kaart kan zetten.

4.3.8 Overig gemeentelijk beleid

Beleidslijn Gronduitgifte Tuinvergrotingen (2004)

Bij uitvoering van deze beleidslijn wordt uitgegaan van een gefaseerde wijkgerichte aanpak (uitgeefbare grond wordt per wijk vastgelegd op een uitgiftekaart). Uitgeefbare grond wordt verkocht tegen een marktconform tarief dan wel in bruikleen gegeven. Uitgeefbare grond waarin kabels en leidingen liggen of beeldbepalende bomen staan, of wanneer het reservegroen betreft, wordt uitsluitend in bruikleen gegeven. De resultaten van de wijkgerichte aanpak worden integraal verwerkt in de bestemmingsplannen.


Masten en Antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet (1999)

Naast het nationale en provinciale antennebeleid heeft de gemeente ook een eigen 'antennebeleid'. Dit beleid houdt in dat zendmasten niet in woonwijken en natuurgebieden mogen worden geplaatst. Wel is plaatsing mogelijk op bedrijventerreinen, sportparken en langs hoofdinfrastructuur.

Nota Prostitutiebeleid Almere (2000)
In deze nota Prostitutiebeleid Almere is vastgelegd waar welke vorm van prostitutie is toegestaan. Iedere vorm van prostitutie is uitgesloten in woonwijken. Onder bepaalde voorwaarden is prostitutie op bedrijventerreinen en in centrumgebieden toegestaan. Zo dient het woon- en leefklimaat niet onevenredig aangetast te worden. Vestiging op een bedrijventerrein is gebonden aan extra voorwaarden:

  1. a. Slechts één bedrijf per bedrijventerrein.
  2. b. De afstand tot een woon/werkunit op een bedrijventerrein is minimaal 50 meter.

Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2008 (2008)

Het Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2008 bevat de uitgangspunten en criteria die worden gehanteerd bij de behandeling van de (aanvragen voor) vestiging van koffieshops in Almere.

Binnen de gemeente Almere worden maximaal vier gedoogbeschikkingen afgegeven voor het exploiteren van een coffeeshop. Voor de stadskern Almere Stad maximaal twee, voor de stadskern Almere Haven maximaal één en voor de stadskern Almere Buiten maximaal één. Als dit maximum van vier is bereikt worden verdere aanvragen op grond daarvan afgewezen.

Een coffeeshop kan slechts gevestigd worden op een locatie met een horecabestemming. Een coffeeshop valt onder Categorie I “ lichte horeca”. Vestigingscriteria ten aanzien van de locatie zijn onder andere:

  • geen vestiging van coffeeshops in woonwijken;
  • situering ten opzichte van scholen: de loopafstand dient minimaal 250 meter te zijn tussen een school en een coffeeshop
  • dermate gesitueerd dat maatschappelijke controle en controle door controlerende instanties mogelijk is;
  • vestiging aan de rand van industrieterreinen is toegestaan, tenzij geen controle mogelijk is;
  • vestiging in het centrum is toegestaan.

Hoofdstuk 5 Toekomstige Ontwikkelingen

5.1 Ruimtelijk Concept

Inleiding

Op basis van hoofdstuk 3 is, met betrekking tot de ruimtelijke structuur van het onderhavige plangebied gekeken hoe actuele en toekomstige ontwikkelingen daarin een plaats kunnen krijgen. Er dient gezocht te worden naar ruimte en flexibiliteit in bebouwing en bestemming. Het beleid van de gemeente is immers gericht op enige verruiming van gebruiksmogelijkheden binnen woongebieden (functiemenging), het op peil houden van het voorzieningenniveau en vergroting van woonmilieudifferentiatie.

De hoofdopzet met verdeling in bebouwde en onbebouwde gebieden blijft uitgangspunt van de stedenbouwkundige structuur van het plangebied, conform de oorspronkelijke opzet volgens de Structuurvisie Almere-Stad Oost (april 1988).

De planvoorschriften bieden de nodige flexibiliteit, die het mogelijk maakt om binnen de (sub)centra het bouwvolume wat uit te breiden. Voorts is het mogelijk gemaakt op enkele van deze locaties woningen toe te voegen in de vorm van (gestapelde) woningbouw.

Binnen de centrale zone waren in het vorige bestemmingsplan nog beperkte ontwikkelingen mogelijk. In het onderhavige bestemmingsplan is de mogelijkheid tot verdichting van bebouwing in de vorm van uitbreiding(en) van (bestaande) voorzieningen nog wat verruimd. Bovendien voorziet het plan in de mogelijkheid binnen een deel van deze zone gestapelde woningen toe te voegen. Dit laatste kan tevens een gunstige invloed hebben op de sociale veiligheid van het gebied. Tegelijkertijd zullen de onbebouwde groene elementen en structuren binnen deze zone ook in het nieuwe bestemmingsplan gevrijwaard blijven van nieuwbouw.

De toekomstige ruimtelijke ontwikkelmogelijkheden zullen hierna per deelgebied nader worden toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0029.png"

De centrale (park-)zone

De centrale (park-)zone kent in het noordelijke deel, het Ebenezer Howardpark, een intensieve bebouwing, bestaande uit schoolgebouwen, instellingen en woongebouwen. Een wat meer stedelijke uitstraling is hier op zijn plaats en het is wellicht mogelijk hier enige verdichting tot stand te brengen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0030.png"

Het middendeel van de centrale (park-)zone daarentegen heeft en houdt een meer groen en open karakter. Als het ware vormt dit deel de centrale groene ruimte binnen de centrale zone voor het gehele omliggende woongebied. Hier zal geen verdere bebouwing plaats vinden.

Het zuidelijke deel van de centrale (park-)zone, het Laterna Magikapark, kent een verdeling in een bebouwd en een onbebouwd gedeelte en deze verdeling blijft ook bestaan. De diagonale lijn in het gebied is de grens tussen het open weide-achtige gebied tegen het woongebied aan en het gebied met voorzieningen langs de Veluwedreef. Naar aanleiding van ingediende zienswijzen op het ontwerp zijn bij gewijzigde vaststelling van dit bestemmingsplan de nieuwbouwmogelijkheden voor voorzieningen en/of woningbouw binnen de gebouwenclusters geschrapt. De in de planregels aangepaste bebouwingspercentages laten hier slechts ondergeschikte uitbreiding van bestaande vestigingen (bijvoorbeeld ten behoeve van een fietsenstalling) toe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0031.png"

Het westelijke groene deel, dat aansluit aan Filmwijk, blijft als groengebied gehandhaafd. Het plan laat hier geen bebouwing toe.

Het Lumièrepark

Aan de westflank van het onderhavige bestemmingsplangebied is het derde park gelegen, het Lumiérepark. Omdat dit park op een steenworp afstand van het stadscentrum ligt, zijn er in dit park op een inventieve wijze een aantal kleinschalige voorzieningen geprojecteerd.

Momenteel is het park ingericht als park aan de plas, het Weerwater. Er lopen paden doorheen, waarvandaan parkbezoekers van vergezichten over de plas kunnen genieten. Het park laat zich in drie delen ontleden. Het noordelijke deel als park, het middendeel als natuurbos en het zuidelijke deel als strand. In het noordelijke parkdeel bepalen door bosranden omzoomde weides met uitzichten op de plas en het nieuwe stadshart het beeld. Rondom het natuurbos is het water van het Weerwater naar binnen gehaald, zodat een eiland ontstaat. Het strand trekt op zomerse dagen honderden bezoekers.

Raad van State

De doelstelling om Lumièrepark te ontwikkelen als stadspark zat reeds opgenomen in het vigerende bestemmingsplan Lumièrepark. Dit plan is echter op 16 januari 2006 gedeeltelijk vernietigd door de Raad van State. Kern van die uitspraak vormde het gegeven dat het volledig benutten van de recreatieve mogelijkheden die het dit plan bood, zou kunnen leiden tot onevenredige parkeeroverlast in de aangrenzende delen van de Filmwijk. Recreatie Noord-Holland NV werd vervolgens gevraagd te adviseren omtrent de recreatieve ontwikkelingsmogelijkheden, daarbij rekening houdend met het voorgaande. Afgestapt is van het voornemen hier het thema cultuurpark te realiseren. Het gedachte amfitheater, het kunstpaviljoen en de ateliers zijn niet meer opgenomen. Ook de regels betreffende de omvang van kunstobjecten is aangepast. Wel is ook in het nieuwe plan op twee plekken lichte horeca mogelijk gemaakt via een wijzigingsbevoegdheid. De mogelijke locaties zijn evenwel meer in de noordwesthoek van het park geprojecteerd, dichtbij het stadscentrum.

Aldus is het nieuwe plan er op gericht het noordelijk deel van het park meer als stadspark te laten functioneren en meer allure mee te geven. Zo is er de wens om in het noordelijk deel langs het water een wandelboulevard aan te leggen. Voorts is aan de kop, dus direct nabij het stadscentrum, een plek te gereserveerd voor een kleinschalige horecavoorziening. Daarnaast is er een locatie voor lichte horeca opgenomen direct aan het water even ten noorden van de Tuschinskypier (schiereiland). Een waterrecreatieve activiteit, zoals bootjesverhuur en/of pendelvaart naar stadscentrum, kan ermee worden gecombineerd. Beide locaties zullen uitsluitend voor bevoorrading en personeel per auto bereikbaar zijn en ook alleen vanuit de richting stadscentrum. Bezoekersparkeren wordt nadrukkelijk niet in het park toegestaan. Dit parkeren zal worden opgelost binnen de oostkavels van het stadscentrum. Wijzigingen in de inrichting van het park, zoals de aanleg van een stadsstrand, een wandelboulevard langs het water, parkmeubilair, aanlegsteigers, e.d. zijn rechtstreeks mogelijk binnen de planvoorschriften.

Door genoemde bezoekerstrekkende horecavoorzieningen in dit deel van het park te projecteren, kan de auto-ontsluiting tbv bevoorrading en personeel via de kortste route richting stadscentrum worden gerealiseerd. Tevens zal het bezoekersparkeren geheel worden opgelost binnen de Oostkavels van het stadscentrum en dus buiten het park. Deze parkeeroplossing is meegenomen in het concept ontwikkelingsplan Oostkavels.

Met de gekozen oplossing is de verkeersaantrekkende werking van het park aanzienlijk verminderd en zal er mede gelet op de gekozen locaties voor horeca geen aanleiding meer zijn voor de eerder gevreesde grote parkeeroverlast in de woonbuurten aan de andere kant van het park.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0032.jpg"

De (sub-)centra

In de woongebieden is een drietal concentraties van voorzieningen te onderscheiden:

  • Wijkcentrum Parkwijk is zodanig volgebouwd, dat van enige uitbreiding, afgezien van een extra bouwlaag, geen sprake kan zijn. Het huidige beeld van deze karakteristieke licht gebogen bebouwingsstrook en de bestemming blijven dan ook gehandhaafd. Rondom het centrum wordt in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt een beperkt aantal woningen te verkleuren naar bedrijfsruimtes. Voor centrum Parkwijk is daarvoor langs de direct aangrenzende weg, de Haagbeukweg, een aantal woningen aangegeven. Daarbij dient er in de omgeving wel nadrukkelijk gekeken te worden naar mogelijkheden om enige extra parkeergelegenheid aan te leggen. Ook is het mogelijk gemaakt het aantal bedrijfsruimtes op hoeken van bouwblokken langs de Parkwijklaan te laten toenemen. Door deze gemengde bestemmingen toe te voegen kan er meer levendigheid in het woongebied Parkwijk ontstaan. Zie schets hieronder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0033.png"

  • Buurtcentrum Danswijk: Binnen de globale bestemmingsregeling van het vorige bestemmingsplan was nog enige uitbreiding van de bebouwing als ook uitwisseling van functies mogelijk. Ook rond dit subcentrum wordt de mogelijkheid geboden om een beperkt aantal woningen te verkleuren naar een bedrijfsruimte, langs Salsaweg en Danslaan, direct aangrenzend aan het subcentrum. Zie schets hieronder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0034.png"

  • Buurtcentrum FilmwijkZuid: Het stedenbouwkundig beeld blijft in de huidige opzet gehandhaafd, met dien verstande dat de maximale hoogte voor alle gebouwen op 10 meter wordt vastgesteld. De in het vorige plan reeds opgenomen reservering voor een horecavestiging op de kop, nabij het Weerwater, blijft gehandhaafd, maar niet meer direct aan het Weerwater. Mede naar aanleiding van de ingebrachte inspraakreacties en zienswijzen op het ontwerp is de bouwmogelijkheid in het vastgestelde bestemmingsplan zowel qua situering als qua maximale bouwhoogte binnen de begrenzing en maten gebracht van de voorgaande bestemmingsregeling voor de voorzieningenstrook. Boven (of in plaats van) de horeca (categorie 1a of 1b) kunnen woningen en/of maatschappelijke voorzieningen worden gerealiseerd, tot een maximale bouwhoogte van 12 meter. De betreffende nog open locatie ("de filmrol") heeft de bestemming 'Groen'. Voor een eventuele ontwikkeling is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Op of aan het water kan ten behoeve van de eventuele horecavestiging een terras worden gerealiseerd.

Voor het overige, reeds bebouwde deel van de voorzieningenstrook biedt de globale bestemmingsregeling nog enige inbreidingsruimte, waarbij deels ook woningbouw mogelijk is. De groenstrook aan de zuidkant wordt gehandhaafd en is nu ook als zodanig bestemd. Ook rond dit subcentrum wordt de mogelijkheid aangegeven een beperkt aantal woningen te verkleuren naar een bedrijfsruimte. Zie schets hieronder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0035.png"

Overige wijkvoorzieningen

  • In Filmwijk Noord neemt het Greta Garboplantsoen een prominente plek binnen het woongebied in. Deze locatie vormt het middelpunt van alle radiale straten komend vanuit het NWR-BouwRAI deel en ligt tevens op het snijpunt van twee busbanen met haltes vrijwel voor de deur. Het gezondheidscentrum annex apotheek ligt het meest westelijk. De basisschool 'de Polygoon' , het noodschoolgebouw en de peuterzaal completeren het subcentrum aan de oostzijde. Als buurtcentrum is de functie echter beperkt, vanwege het ontbreken van overige (commerciële) voorzieningen. Het onderhavige bestemmingsplan biedt weliswaar de mogelijkheid om op de kop van het terrein van de basisschool (op de locatie van de huidige peuterspeelzaal) nog een kleinschalige voorziening toe te voegen maar de in het ontwerpplan nog opgenomen woontoren (tot 20 meter hoog) is naar aanleiding van de ingediende zienswijzen uit het plan gehaald. Zie schets hieronder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0036.png"

De kantorenlocatie Verzetswijk: Op deze kantorenlocatie is nog een kavel beschikbaar voor een vijfde kantoorgebouw. De maximale bouwhoogte wordt voor de westelijke vier gebouwen op 15 meter, ca 4 bouwlagen, gesteld. Het maximale bebouwingspercentage voor het westelijke deel bedraagt 20%.Voor het centrale gebouw is de maximale bouwhoogte 18 meter. De mogelijke uitbreiding binnen deze locatie wordt voorgesteld in het overbouwen van het P+R-terrein tot een maximale hoogte van 18 meter met een kantoorgebouw. De planvoorschriften maken dit mogelijk. Zie schets hieronder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0037.png"

5.2 Wonen, Werken En Voorzieningen

5.2.1 Wonen

Woningbehoefte en differentiatie

Almere kent een woningtekort. Dit blijkt uit het meest recente woningmarktonderzoek (Dimensus, 2006). Een deel van dit tekort betreft de bestaande stad. Hier is meer woningbouw nodig om de bestaande milieus te differentiëren, en om starters, zorgbehoevenden en senioren beter te kunnen faciliteren. Het doorlopen van een wooncarrière binnen wijk en stadsdeel is nu lastig (WoonAgenda, 2009)

Zeker in Stad Oost is differentiatie van de voorraad wenselijk (Programmaplan Stad, 2006). “Over 10 jaar zin de woonwijken aantrekkelijk en gevarieerd [...] Het woningaanbod is verbreed” (Kaderplan Bestaande Stad, Stadsdeelvisie Stad Oost, 2004). Meer in het bijzonder is het nodig om de groeiende starters- en seniorendoelgroep in Stad Oost in de huidige woonomgeving te kunnen huisvesten. Met de huidige voorraad is dit lastig, want deze is vooral gericht op gezinnen. Hiermee is sprake van een onwenselijke situatie, want “we willen zowel de jongeren als de ouderen behouden in de wijk [...] We streven een natuurlijk verloop in de wijk na” (Kaderplan Bestaande Stad, Stadsdeelvisie Stad Oost, 2004).

Woningbouw is een middel om dit te bewerkstelligen. De ontwikkelmogelijkheden in het gebied zijn echter grotendeels beperkt: hoofdlijn van het plan is consoliderend.

Mogelijkheden in plangebied

Op kleine schaal zijn er mogelijkheden om woningbouw te ontwikkelen binnen de buurtcentra. Deze zullen worden verlevendigd. Potentiële locaties: omgeving van het Walt Disneyplantsoen (Filmwijk) en Winkelcentrum Danswijk. In het bestemmingsplan maken we kleinschalige appartementencomplexen mogelijk, primair voor senioren: met lift, goede buitenruimte, eventueel voorzieningen in de plint, diverse prijssegmenten). De senioren hebben dan voorzieningen in de nabijheid. Denk hierbij aan de winkels, bushalte en overige (zorg)voorzieningen.

Om de voorraad flexibeler te maken met het oog op een veranderende vraag wordt aanpassing, uitbreiding, optopping, en zelfs samenvoeging en splitsing mogelijk gemaakt.

5.2.2 Werken

Kantoren

Op de kantorenlocatie aan de noordzijde van station Parkwijk kunnen zich momenteel kantoren vestigen. Dit gebruik houdt in de uitoefening van hoofdzakelijk administratieve werkzaamheden. Vanwege de vraag naar ruimte voor maatschappelijke voorzieningen wordt deze bestemming uitgebreid met maatschappelijke doeleinden en dienstverlening. Hierdoor wordt het aanbieden en/of leveren van commerciële en/of maatschappelijke diensten mogelijk. Ook worden er dan maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Dit zijn (overheids)voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, onderwijs en daarmee gelijk te stellen sectoren. Uitgangspunt is dat parkeren op eigen terrein plaatsvindt. Voor wat betreft de maatschappelijke doeleinden worden geluidsgevoelige maatschappelijke functies uitgesloten vanwege de ligging langs de spoorlijn. Dit zijn voornamelijk voorzieningen op het gebied van onderwijs en volksgezondheid. Ook uit oogpunt van externe veiligheid gelden beperkingen voor gevoelige functies. De beperkingen zijn geregeld in de planvoorschriften en de nodige geluids- en veiligeheidszones zijn op de plankaart aangegeven.

Werken in de wijk

In Filmwijk, Verzetswijk, Parkwijk en Danswijk zijn bedrijven aan huis gevestigd. In het bestemmingsplan worden de mogelijkheden voor bedrijven aan huis verruimd conform het huidige beleid. Het uitgangspunt is dat bedrijven aan huis en beroepen aan huis kunnen worden gevestigd in de branches die in de Artikel 1 zijn omschreven. Het percentage bedrijfsruimte mag maximaal 50% van het oppervlak van de woning bedragen. Randvoorwaarden voor vestiging zijn in hoofdstuk 4 onder gemeentelijk beleid beschreven. Randvoorwaarde is onder meer dat de woning wordt bewoond door degene die er werkt en dat er geen verkeer- en parkeeroverlast wordt veroorzaakt.

De Nota kleine bouw (2009) bevat een - niet limitatief - overzicht van aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten die, met in achtneming van de criteria (gebruiksregels) in dit plan, aan huis kunnen worden uitgeoefend. Hieronder daarvan een weergave.

OMSCHRIJVING VOORWAARDEN / TOELICHTING
Vrije beroepen Vb. notaris, huisarts, tandarts, accountant
Uitgeverijen Kantoren
Grafische afwerking -
Reproductiebedrijven opgenomen media -
Vervaardiging van sieraden e.d. -
Reparatie t.b.v. particulieren Vb. fiets, maar reparatie van auto's en
motorfietsen vallen hier niet onder
Reisorganisaties -
Verzekeringsbedrijf/kantoor -
Verhuur van en handel in onroerend goed -
Computerservice- en informatietechnologiebureaus e.d. -
Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek -
Hoveniersbedrijven Bedoeld wordt een eenmanszaak die zijn
auto thuis parkeert, kantoor aan huis heeft
en eventueel een aantal spullen opslaat.
Het mag geen kwekerij zijn.
Meubel- en woningstoffeerderijen -
Cursussen -
Workshops -
Internetbedrijven Geen verkoop aan huis.
Kantoor algemeen -
Schoonheidsspecialisten, pedicures en manicures -
Bed & breakfast Het gaat om het laten gebruiken van
normale slaapkamers in een woning door
reizigers/ vakantiegangers, waarbij eventueel
ook ontbijt mogelijk is. Ten hoogste
zijn 5 gasten tegelijk mogelijk. Ook moet
de woning wel een woning blijven. Er mag
geen complete verbouwing plaatsvinden
tot een hotel. De eigenaar/ exploitant moet
er ook blijven wonen.
Gastouderschap, niet zijnde kinderdagverblijven Opvang binnen de eigen woning, geen
verbouwingen, geen professionele
organisatie.
Wassalons en wasserettes Geen wasmachines/ drogers, alleen
inzameling en afleveren van kleding.
Kappers -
Buiten de hierboven genoemde gevallen Activiteiten die naar aard en invloed op de
omgeving vergelijkbaar zijn met
bovengenoemde activiteiten.

Behalve bedrijven aan huis zijn er in de wijken ook kleinschalige bedrijfsruimten gevestigd. Deze bedrijfsruimten liggen veelal op goed bereikbare locaties, bijvoorbeeld op de hoeken van straten, van buurtontsluitingswegen. Ze zijn niet altijd aan een woning gekoppeld en hebben meestal een eigen ingang. In deze bedrijfsruimten kunnen voorzieningen en bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 worden gevestigd, die zijn opgenomen in de bij dit bestemmingsplan gevoegde bedrijvenlijst. Ook vestiging van detailhandel en horeca, opgenomen in categorie 1 uit de Staat van Horeca-activiteiten is op nader aangewezen plekken mogelijk. De bedrijfsruimten hebben een oppervlak van maximaal ca. 100 á 150 m2 bvo. In het bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt dat het aantal zelfstandige bedrijfsruimten kan toenemen. De betreffende locaties zijn hiertoe op de plankaart voorzien van de een gemengde bestemming, waarbinnen zowel wonen als werken is opgenomen. Het bestemmingsplan maakt het daarmee mogelijk dat een aantal locaties die nu nog woning zijn, (deels) kunnen omkleuren naar bedrijfsruimte.

Ook op daartoe aangewezen locaties grenzend aan de buurtcentra wordt omkleuring naar bedrijfsruimten mogelijk gemaakt. Deze locaties hebben een woonbestemming, maar via een wijzigingsbevoegdheid is omkleuring mogelijk naar een gemengde bestemming. Rond elk buurtcentrum (Filmwijk Zuid, Danswijk en Parkwijk) is omkleuring van maximaal 10 woningen naar bedrijfsruimten toegestaan. Het oppervlak is maximaal ca. 100 á 150 m2 bvo per bedrijfsruimte. Ook in deze bedrijfsruimten is vestiging van voorzieningen en bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 mogelijk, die zijn opgenomen in de bij dit bestemmingsplan gevoegde bedrijvenlijst. Verder is vestiging van detailhandel en horeca, opgenomen in categorie 1 uit de Staat van Horeca-activiteiten, mogelijk (zie hierna).

Voor de Cinemadreef, een stadsboulevard in wording, is op de begane grond nu zowel aan noord- als zuidzijde bedrijfsvestiging mogelijk gemaakt.

5.2.3 Voorzieningen

Detailhandel en horeca

In hoofdstuk 3 is beschreven dat er in het plangebied buurtsteunpunten zijn gevestigd in Danswijk (Salsastraat) en Filmwijk (Walt Disneyplantsoen). Het winkelcentrum van Parkwijk heeft de omvang van een groot buurtwinkelcentrum of klein wijkwinkelcentrum. De huidige functie van deze buurtcentra wordt in het bestemmingsplan voorgezet. De uitgangspunten van beleid inzake de kenmerken van een buurt- en wijkwinkelcentrum zijn beschreven in hoofdstuk 4. Om buurtwinkelcentra in de bestaande gebieden voldoende trekkracht te bieden, kan een supermarkt onder een aantal randvoorwaarden (zie hoofdstuk 4) in omvang uitbreiden tot maximaal ca. 1.200 m2 wvo (d.w.z. maximaal ca 1.500 m2 bvo). In een wijkwinkelcentrum bedraagt de maximale omvang van een supermarkt ca. 1.500 m2 wvo (d.w.z. maximaal ca. 1.900 m2 bvo). Feit is evenwel dat de supermarkt in wijkwinkelcentrum Parkwijk aanzienlijk groter is en recent nog met ca 350 m2 wvo is uitgebreid op basis van het voorgaande bestemmingsplan. De in het onderhavige plan toegestane oppervlakte van 3200 m2 bvo gaat dus verder dan genoemd beleid, omdat de bestaande situatie hierin is vastgelegd (positief is bestemd).

Voor wijkwinkelcentra bij NS-stations wordt de mogelijkheid bezien om als aanvulling op de full-service formule een lager segment supermarkt (discount, prijsvechter) toe te voegen. Kijkend naar de ruimtelijke mogelijkheden bij NS-station Parkwijk zou een plek voor zo'n vestiging in de toekomst kunnen worden gevonden aan de noordzijde van het station. Op het moment van totstandkoming van dit bestemmingsplan is het beleid op dit punt echter nog niet nader uitgewerkt en zijn de marktontwikkelingen nog onvoldoende in beeld. In dit bestemmingsplan is met een tweede supermarkt dan ook geen rekening gehouden.

Voor Parkwijk geldt momenteel de 3-jarige pilot "Detailhandel aan Huis". Dit maakt de vestiging mogelijk van zeer kleinschalige winkels aan huis. De oppervlakte is daarbij beperkt tot maximaal 25 m2 wvo. De verdere randvoorwaarden, zoals geen verkeer- en parkeeroverlast veroorzaken, zijn in hoofdstuk 4 beschreven. De pilot wordt uitgevoerd om de vestigings- en huisvestingsmogelijkheden voor starters in de detailhandel te vergroten.

De vestigingslocaties voor horeca uit de bestaande bestemmingsplannen worden overgenomen in dit herziene bestemmingsplan. Daarbij is vestiging van lichte en middelzware horeca mogelijk in de buurtwinkelcentra. Dit is horeca opgenomen in categorie 1 en 2 uit de Staat van Horeca-activiteiten. Verder is er onder meer beperkte vestiging van horeca (categorie 1) mogelijk in bedrijfsruimten. De vestigingsmogelijkheden zijn eerder in deze paragraaf nader omschreven onder werken in de wijk. In de Horecanota is opgenomen dat bij herziening van een bestemmingsplan specifiek wordt aangegeven welke ruimten voor horeca worden bestemd. Per wijk wordt een maximum gesteld aan het totaal aantal te vestigen horecabedrijven in bedrijfsruimten. Voor Filmwijk zijn dat maximaal 6 horecavestigingen in maximaal 6 bedrijfsruimten en voor Verzetwijk, Parkwijk en Danswijk in iedere wijk maximaal 3 horecavestigingen in maximaal 3 bedrijfsruimten.

In het Lumiérepark zijn twee horecalocaties (categorie 1a of 1b) opgenomen, respectievelijk op de kop aan de noordzijde van het park dichtbij het stadscentrum en iets zuidelijker, direct aan het Weerwater. Het gaat hierbij om lichte horeca, bijv. in de vorm van een restaurant of theehuis. Logiesmogelijkheden en bezorg- en afhaalservice worden uitgesloten. De totale oppervlakte bedraagt maximaal ca. 600 m2 voor de meest noordelijke locatie, inclusief een eventuele dienstwoning. Voor de andere mogelijke horecavestiging aan de waterzijde (noordelijk van de Tuschinskypier) is de maximale oppervlakte (bvo) gesteld op 350 m2.Een combinatie met een water-recreatieve activiteit, zoals botenverhuur, is denkbaar. Dan kan in totaal maximaal 600 m2 bvo worden gerealiseerd. Bij vestiging van horeca worden deze locaties vanuit het stadscentrum voor de auto toegankelijk gemaakt ten behoeve van de bevoorrading, i.v.m. toegankelijkheid voor gehandicapten en voor de ondernemer. Voldoende parkeergelegenheid voor bezoekers is er op het parkeerterrein naast het Flevoziekenhuis. Ook in het op te stellen bestemmingsplan voor de Oostkavels, waarvan het parkeerterrein deel uitmaakt, wordt rekening gehouden met de nodige parkeergelegenheid voor deze horecavestiging(en) in het Lumiérepark. Parkeren in de aangrenzende woonbuurt zal worden tegengegaan door uitbreiding van de blauwe zone.

Ontwikkeling basisonderwijs

Op dit moment staan er binnen Filmwijk, Danswijk en Parkwijk een groot aantal noodscholen om de piek in het basisonderwijs op te vangen. De piek is geweest en het aantal leerlingen in het gebied gaat dalen. Het aantal leerlingen dat het basisonderwijs bezoekt in Filmwijk, Parkwijk, Danswijk en Verzetswijk zal de komende periode geleidelijk afnemen. Concreet betekent dit dat er op de diverse locaties waar basisscholen staan lokalen vrij komen die niet meer nodig zijn voor het onderwijs. De afname van het aantal leerlingen zal zo geleidelijk verlopen dat de komende tien jaar nog geen (nood)schoolgebouwen kunnen verdwijnen. Waar lokalen in permanente dan wel tijdelijke gebouwen vrij komen, worden deze veelal ingezet om pieken in andere aangrenzende gebieden op te vangen.

Vanaf september 2007 hebben de basisscholen een verplichting om de leerlingen voor- en na schoolse opvang aan te bieden. Deze opvang kan in de scholen plaatsvinden, in de vrijkomende lokalen, of op plekken elders in de wijk. Het vrijkomen van locaties is de komende tien jaar niet aan de orde.

De Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente heeft zeer recent op basis van de lange termijn leerling-prognose primair onderwijs 2011-2035, Parkwijk / Danswijk getoetst op de capaciteit versus de behoefte aan onderwijslokalen. Hierbij is geconstateerd dat per augustus 2012 de lokalen van de schoolwoningen aan de Mangostraat niet meer nodig zijn. Het huurcontract wat de gemeente heeft met de ontwikkelaar zal derhalve in 2012 worden beëindigd i.p.v. in 2015.

Ontwikkeling voortgezet onderwijs

Op stedelijk niveau is een prognose gemaakt van het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs tot 2030. De in paragraaf 3.2.3 genoemde scholen binnen het plangebied zullen zich op de bestaande locaties in het plangebied niet verder ontwikkelen. De toename van de leerlingstromen wordt opgevangen op andere locaties voor voortgezet onderwijs in de stad.


Dalende vraag naar peuterspeelzalen

Het aantal kinderen in de leeftijd van 2 tot 4 die een peuterspeelzaal bezoeken neemt af. Dit is niet alleen het gevolg van het dalende aantal kinderen in deze leeftijdsgroep binnen de wijken. Het aandeel kinderen dat een peuterspeelzaal bezoekt wordt kleiner. Naar de oorzaak hiervan is (nog) geen onderzoek gedaan, maar dit heeft waarschijnlijk te maken met het stijgende aandeel kinderen dat gebruikt maakt van kinderopvang. Als kinderen één of meer dagen de kinderopvang bezoeken, gaan zij doorgaans niet naar een peuterspeelzaal. De behoefte aan peuterspeelzalen zal verminderen. Een aantal locaties zal vervallen.


Uitbreiding kinderopvang

De vraag naar plekken in de kinderopvang 0-4 jaar hangt sterk samen met de economie en de werkgelegenheid. Met de invoering van de Wet Kinder Opvang in 2005/2006 behoorden de wachtlijsten voor kinderopvang tot het verleden. Met een aantrekkende economie en groei van het aantal banen kan de vraag naar het aantal plaatsen weer toenemen. Locaties voor kinderopvang blijken een sterk wijkoverstijgende functie te hebben. Het aantal kinderen in de leeftijdsgroep 0-4 neemt in Filmwijk, Verzetswijk, Danswijk en Parkwijk sterk af. Deze voorzieningen voor kinderopvang blijven echter kinderen trekken, bijvoorbeeld uit naburige jongere wijken, zoals Tussen de Vaarten.


Wonen-zorg-welzijn

Mensen met een hulpvraag (ouderen en gehandicapten) blijven tegenwoordig langer zelfstandig wonen. Dit betekent dat woningen aangepast moeten worden voor deze mensen en dat er ruimte moet zijn de realisatie van kleinschalige zorgvoorzieningen / servicepunten die aan deze woningen gekoppeld zijn. Op stedelijk niveau is een raming gemaakt van de behoefte aan zorgwoningen en bijbehorende voorzieningen. Deze is nog niet per stadsdeel (en wijken) uitgewerkt. Zeker is dat ook de bestaande stad in de groeiende vraag naar zorgwoningen en voorzieningen zal moeten voorzien. Dit kan deels gefaciliteerd worden in de bestaande woningvoorraad, door aanpassing of functiewijziging.

Behoefte aan ruimte voor initiatieven in de bestaande stad

Er is overal in de bestaande stad een grote behoefte aan ruimte om voorzieningen / vestigingen toe te kunnen voegen of uit te kunnen breiden.

Concreet speelt de uitbreiding van Meregaard, met o.a. onderwijsfaciliteiten. De uitbreiding vind plaats op de bestaande locatie, op het eigen terrein.

De planvoorschriften bieden middels gemengde bestemmingen voor de wijk- en buurtcentra als ook voor de overige clusters met in hoofdzaak maatschappelijke functies, voldoende vestigings- en uitbreidingsmogelijkheden. De nadruk ligt dus op verdichting binnen bestaande clusters. Realisering van goede parkeeroplossingen als ook behoud van voldoende en waar mogelijk verbetering van groen- en verblijfsvoorzieningen vormen daarbij steeds belangrijke uitgangspunten.

5.3 Verkeer

Autoverkeer

Ondanks het feit dat in de woonwijken de komende jaren verkeerskundig niet veel zal wijzingen, geldt dit niet voor het omliggende hoofdwegennet. Door de groei van het stadscentrum zal de verkeersdruk op de hoofdwegen sterk toenemen. Vooral de Veluwedreef en Cinemadreef zullen nog aanzienlijk drukker worden, zo is de verwachting. Aanvullende maatregelen zijn noodzakelijk om de doorstroming op deze wegen te garanderen. Te denken valt hierbij aan extra afslagvakken en extra verkeerslichten. Gevolg van deze ontwikkeling kan zijn dat de bereikbaarheid van de aanliggende woonwijken onder druk komt te staan. Voorts zal de milieuhinder verder toenemen.

Voor de Vrijheidsdreef is in 2007 een studie opgestart om te kijken naar de mogelijkheid om deze door te trekken naar Almere Buiten.


Openbaar vervoer


Het spoor zal de komende jaren onderwerp van studie zijn om te worden uitgebreid van 2 sporen naar 4 sporen. Verwacht wordt dat binnen de komende bestemmingsplantermijn hierover besluitvorming zal plaatsvinden. Voor de zone langs het spoor in Filmwijk en Parkwijk dient hiermee rekening te worden gehouden. Er zal geen bebouwing te dicht bij het spoor mogen worden geplaatst.

Voor wat betreft de stationsomgeving is er aanleiding in dit bestemmingsplan enige ruimte te bieden voor extra ontwikkelmogelijkheden.

In kader van de structuurvisie en de OV-Saal -studie zijn uitspraken te verwachten of en waar de toekomstige lightrail tussen Hout en het centrum van stad komt te lopen.

Voor wat betreft het overige OV-netwerk (de busbanen) zullen naar verwachting niet veel wijzigingen optreden. De busbaan langs het Karoenpad richting Tussen de Vaarten is in 2008 in gebruik genomen.

Langzaam verkeer

Ten aanzien van het LV-netwerk zal naar verwachting de komende jaren niet veel veranderen.

Parkeren

Parkeren in de woonwijken is momenteel deels nog genormeerd volgens de krappe parkeernorm van 1.25 pp per woning. Met het groeiende autobezit zal de druk op de openbare ruimte voor meer parkeergelegenheid toenemen. De ruimte voor bewonersparkeren zal blijvend moeten worden gezocht binnen de woongebieden, dus binnen de woon-, verblijfs- en verkeersbestemmingen.

Binnen de voorzieningenclusters en nabij NS-station Parkwijk zal bij toekomstige verdichting nadrukkelijker gekeken moeten worden naar oplossingen in de vorm van meervoudig ruimtegebruik. Inpandig of zelfs ondergronds parkeren is een veelal dure, maar ook meer duurzame oplossing, hetgeen past bij een sterk groeiende stad, waarin dit plangebied een centrale ligging kent, niet ver van het stadscentrum.

5.4 Ecologie

Groen

De belangrijkste dragers van groen in het plangebied zijn aan de westzijde het Lumièrepark en meer centraal het Ebenezer Howardpark/Laterna Magikapark. Deze parken zullen gedurende de planperiode hun groenfunctie grotendeels behouden en waar mogelijk wordt deze verbeterd.

Omdat het Lumièrepark op een steenworp afstand van het stadscentrum ligt, zijn er verschillende natuur- en recreatie-ondersteunende ontwikkelingen geprojecteerd. De kleinschaligheid van deze ontwikkelingen maakt dat zij het functioneren van het gebied ondersteunen.

Het middendeel van het Ebenezer Howardpark/Laterna Magikapark heeft een groen en open karakter. Dit deel vormt voor het omliggende woongebied de groene uitloopruimte voor de bewoners. Verder blijft de verdeling van bebouwd en onbebouwd gedeelte in de centrale zone bestaan.

Boswet

In het plangebied wordt geen bos gekapt voor de realisering van de bestemmingen die bij recht worden toegestaan en daarom is boscompensatie in het kader van de boswet niet aan de orde.

Natuur

In verband met het navolgende wordt ook op deze plaats verwezen naar het in paragraaf 3.4 reeds aangehaalde onderzoek naar Flora en Fauna in Almere Stad Oost (onderzoek uit 2005).

Ecologische structuur

De belangrijkste drager van de ecologie in het plangebied is het Lumièrepark. Dit plan maakt de ontwikkeling mogelijk van een horecavoorziening in het Lumièrepark. Doordat dit dicht tegen het stadscentrum komt en geen extra parkeergelegenheid voor bezoekers (alleen dus voor eigenaar en bevoorrading van de horecavoorziening), zal dit deel van de ecologische structuur haar functie behouden. Extra waarde kan aan de ecologische structuur in het algemeen gegeven worden door natuurvriendelijke oevers aan te leggen en in de beplanting gebruik te maken van inheemse soorten.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in of in de nabijheid van een natuurgebied dat op basis van de Natuurbeschermingswet wettelijke bescherming geniet. Er zijn dan ook geen effecten op deze gebieden.

Soortbescherming

In 2005 is een deel van de stad, waaronder het gehele plangebied, geïnventariseerd op beschermde planten en dieren. Hierbij zijn beschermde planten (Gewone dotterbloem, Wilde marjolein, Lange ereprijs, Grote kaardenbol, Grasklokje, Akkerklokje, Prachtklokje, Ruig klokje, Zwanenbloem, Brede wespenorchis, Rietorchis), amfibieën (Bruine kikker, Meerkikker, Bastaardkikker, groene kikkercomplex) en zoogdieren (Egel, Mol, Konijn) aangetroffen. Bij een vleermuizeninventarisatie in de provincie Flevoland (van 2005-2007) zijn er in het plangebied geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen, maar enkele foeragerende exemplaren van de Gewone dwergvleermuis en net buiten het plangebied de Laatvlieger. Verder komen er in het gebied broedvogels voor.
Een deel van de aangetroffen beschermde planten, vogels en vleermuizen vallen niet onder de vrijstellingsregeling uit de AMvB. Op de orchideeën na groeien waarschijnlijk alle aangetroffen beschermde planten in meer of mindere mate als gevolg van menselijk ingrijpen in Almere. Voor vogels geldt dat ze niet mogen worden verstoord tijdens het broedseizoen. Daarnaast mogen de nesten van vogels met een vaste rust- en verblijfplaats (vnl. Ekster en Grote bonte specht) niet worden verwijderd. Verder komen er vleermuizen voor in het plangebied. Vleermuizen zijn veel zwaarder beschermd, dus met name bij inbreidingsplannen moet hier rekening mee worden gehouden.

Voor de overige aangetroffen soorten uit het eerder genoemde onderzoek naar beschermde Flora en Fauna in het plangebied geldt de vrijstellingsregeling, zodat met betrekking tot deze soorten geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd in het kader van artikel 75 lid 4 van de Flora- en Faunawet.

5.5 Milieu-aspecten

5.5.1 Geluid

Er worden binnen het plangebied geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen voorzien voor de bouw van geluidgevoelige bestemmingen. Het betreft een zogenaamd consoliderend bestemmingsplan. Sommige voorzieningenlocaties zijn iets ruimer bestemd om herinrichting en kleine uitbreidingen van het programma mogelijk te maken. Bouwplannen binnen de wettelijke zone van een weg of spoorbaan dienen te worden getoetst aan de eisen uit de Wet geluidhinder. Voor de bestaande woningen, scholen en andere geluidsgevoelige functies geldt deze toetsplicht niet. Bij het onderhavige bestemmingsplan wordt er daarom alleen naar potentiële nieuwe ontwikkelingen gekeken. Voor die ontwikkelgebieden is onderzocht of er maatregelen getroffen moeten worden om overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde te voorkomen. Indien de voorkeursgrenswaarde op de rand van de ontwikkelgebieden de voorkeursgrenswaarde ver overschrijdt en het betreffende plan concreet is over de plek, hoogte, functie en aantallen geluidgevoelige gebouwen/woningen kan het volgen van een hogere grenswaarde procedure worden overwogen.

Busbanen worden gezien als normale autowegen. Wegen waarop een 30 km/h-regime van toepassing is en wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied, hebben op basis van artikel 74 van de Wgh geen geluidszone. Voor overige wegen gelden de volgende zones:

  • 200 m voor een weg bestaande uit één of twee rijstroken (stedelijk gebied)
  • 350 m voor een weg bestaande uit drie of meer rijstroken (stedelijk gebied)
  • 400 m voor een weg bestaande uit drie of vier rijstroken (buitenstedelijk gebied)
  • 600 m voor een weg bestaande uit vijf of meer rijstroken (buitenstedelijk gebied)


Langs een spoorweg bevindt zich een geluidszone waarvan de breedte ter hoogte van het plangebied (Almere CS - Lelystad) 500m bedraagt.


Toekomstige ontwikkelingen

In de toekomst zal de spoorbaan mogelijk worden verbreed en wordt wellicht een light-railverbinding aangelegd. De wegbeheerder (Prorail) moet hiervoor een procedure doorlopen ("wijziging of aanleg nieuwe spoorbaan" in het kader van het Besluit grenswaarden langs spoorwegen). Hierbij zal de geluidbelasting op de bestaande woningen worden onderzocht. De verbreding van de Flevolijn en/of de aanleg van een nieuwe light-railverbinding is nu nog niet zeker en de procedures zijn nog niet gestart. Derhalve is er nog geen akoestisch onderzoek uitgevoerd.

Binnen het bestemmingsplan wordt het ruimtelijk mogelijk gemaakt de Veluwedreef uit te breiden. Ten tijde van het uitvoeren van de werkzaamheden zal een besluit tot "reconstructie" moeten worden genomen. Bij het reconstructiebesluit hoort een akoestisch onderzoek waarin onderzocht zal worden welke aanvullende maatregelen nodig zijn de geluidbelasting op bestaande geluidgevoelige bestemmingen te beperken.


Wegverkeerslawaai


Busbanen

Een aantal potentiële ontwikkelgebieden is direct langs de busbanen gelegen. Nabij het Gretagarboplantsoen, het Walt Disneyplantsoen en langs de busbaan nabij de Boomgaardweg en de Watercipresstraat treden overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde op tot 3dB. Het toepassen van stilasfalt met een reductie van -3dB maakt dat geluidgevoelige ontwikkelingen zonder overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde mogelijk. Ter hoogte van Amandelhof treden net geen overschrijdingen op en is geen stilasfalt noodzakelijk.


Rijksweg

De meest nabij aan de rijksweg 6 gelegen ontwikkelgebieden (buurtcentra Filmwijk Zuid en Danswijk) zijn gelegen op meer dan 800 m. Dit is ver buiten de wettelijke zone (600 m) uit de Wet geluidhinder en er dan ook geen akoestisch onderzoek nodig. Voor de bestaande situatie binnen de geluidzone van de A6 (zie navolgende figuren) geldt dat voor nieuwe ontwikkelingen rekening zal moeten worden gehouden de bepalingen die zullen zijn opgenomen in het nog vast te stellen tracébesluit A6 (Schiphol-Amsterdam-Almere). Naar het zich laat aanzien zullen een flink aantal van de bestaande woningen binnen deze 600 m een hogere grenswaarde geluid krijgen. Het besluit daartoe zal onderdeel uitmaken van het tracébesluit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0038.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0039.jpg"

Dreven

Langs de Vrijheidsdreef, Hagevoortdreef en Veluwedreef zijn geluidwallen aanwezig. In de luwte hiervan is laagbouw gebouwd. Op grotere afstand van deze dreven neemt de bebouwingshoogte toe tot veelal drie bouwlagen. Op grotere hoogte zal de geluidbelasting de voorkeursgrenswaarde ver overschrijden. Op de Vrijheidsdreef is in 2007 is recent stilasfalt aangebracht. De overige dreven zijn voorzien van standaard glad asfalt. De gemeente Almere zal de dreven in het geval van groot onderhoud in de toekomst wel van stil asfalt gaan voorzien.

Op de rand van het beoogde ontwikkelgebied Verzetswijk treden - ondanks dat de Vrijdheidsdreef is voorzien van stil asfalt - overschrijdingen op variërend van enkele tot zelfs 10dB. Deze overschrijding wordt voornamelijk veroorzaakt omdat op grotere beoordelingshoogte "over" de wal heen wordt gekeken. Tevens is er sprake van een toename van het verkeer ten opzichte van de jaren '90 waarin de bestaande woningen in de wijk ontwikkeld zijn.

Langs de Hagevoortdreef zijn op de hogere bouwlagen overschrijdingen berekend binnen de ontwikkelgebieden aan de Cranberrylaan, Danslaan en de Mangostraat oplopend tot 10dB. Op de Hagevoortdreef is nog geen stil asfalt aanwezig. De overige ontwikkelgebieden liggen op ruime afstand van de Hagevoortdreef en ondervinden geen geluidbelasting die de voorkeursgrenswaarde overschrijdt.

De Cinemadreef is op circa 1m boven het lokale maaiveld aangelegd. Er zijn geen geluidwallen of schermen aanwezig en het wegdek bestaat uit standaard glad asfalt. Er zijn geen ontwikkelingen in de directe nabijheid van de Cinemadreef voorzien. De ontwikkelgebieden aan het Greta Garboplantsoen zijn gelegen op circa 195m. Vanwege de afschermende werking van de tussen de weg een het gebied gelegen gebouwen worden geen overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde berekend.

De Veluwedreef is de drukst bereden dreef van Almere. De toekomstige verkeersintensiteit bedraagt nabij de rijksweg circa 45.000 motorvoertuigen per dag. Ter hoogte van de voorzieningencluster rond het huidige uitvaartcentrum in het Laterna Magikapark en nabij het gebied rond de Meregaard bedraagt de verkeersintensiteit in de toekomst circa 30.000 mvt/dag. De geluidwallen langs de Veluwedreef variëren in hoogte tussen 1 en 2,5 m ten opzichte van de hoogte van het wegdek. Het wegdek ligt circa 1m boven het lokale maaiveld. Binnen het gehele Laterna Magikapark en rond de Meregaard treden in de toekomst overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde op. Langs de randen van de ontwikkelgebieden zijn de geluidbelastingen zeer hoog (+10dB). De ontwikkelmogelijkheden zijn beperkt tot laagbouw en locaties die verder van de dreef zijn gelegen. Ontwikkelingen van geluidongevoelige functie zijn wel mogelijk mits wordt voldaan aan de eisen uit het bouwbesluit ten aanzien van het maximale binnenniveau. In de figuren zijn de 48dB en 53dB geluidcontouren op 10m hoogte weergegeven.


Railverkeerslawaai


Flevospoorlijn

Voor spoorweglawaai geldt een voorkeursgrenswaarde van 55dB Lden (voor scholen 53 dB Lden).

In verband met de komst van de Hanzelijn tussen Lelystad en Zwolle neemt het aantal treinen in de toekomst sterk toe. Ook zal de Flevolijn waarschijnlijk voor goederenvervoer worden ingezet. Hierdoor neemt de geluidbelasting ten gevolge van de Flevolijn enorm toe. Momenteel wordt het Ontwerp Tracébesluit (OTB) voorbereid. In het kader van het TB zal voor de bestaande woningen onderzocht worden of er overschrijdingen van de normen plaatsvinden en of er maatregelen aan en langs het spoor noodzakelijk zijn. Wellicht zullen dan een flink aantal woningen een hogere grenswaarde geluid krijgen. Op dit moment zijn de geluidscontouren echter nog niet bekend. Eventuele nieuwe ontwikkelingen (bijvoorbeeld in de omgeving van station Parkwijk of binnen de noordelijke cluster van het Ebener Howardpark) zullen straks rekening moeten gaan houden met hetgeen bepaald wordt in het te nemen tracébesluit voor de Flevolijn.


Conclusie

Met name in de nabijheid van de Flevospoorlijn en langs de dreven zullen nieuwe ontwikkelingen te maken krijgen met grote overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde. Bestaande woningen en andere geluidgevoelige objecten (scholen e.d.) zullen deels een hogere grenswaarde krijgen in het kader van de tracébesluiten (A6 en Flevolijn). Nieuwe bouwplannen zullen moeten voldoen aan de voorkeursgrenswaarde geluid en indien een hogere grenswaarde noodzakelijk is, zal tevens een nieuwe Wro-procedure (partiële herziening bestemmingsplan, projectbesluit) moeten worden doorlopen. Voorts zullen - los van dit bestemmingsplan - de uitgangspunten van genoemde (nu nog in voorbereiding zijnde) tracébesluiten in acht genomen moeten worden bij nieuwe ontwikkelingen nabij de A6 en de Flevolijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0040.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0041.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0042.png"

5.5.2 Lucht

Binnen het plangebied wordt de mogelijkheid gecreëerd om een klein aantal nieuwe maatschappelijke voorzieningen, kantoren en woningen te plaatsen. Tevens voorziet het plan in de mogelijkheid tot het andere beperkte uitbreidingen en omkleuringen van functies. Op basis van de prognose van het verkeersmodel 2020 (waarin naast de autonome groei van verkeer ook de groei en de nieuwe ontwikkelingen van geheel Almere in verwerkt zijn - voor zover destijds bekend - is ter indicatie nagegaan wat de luchtkwaliteit binnen de planperiode zal zijn. Hiervoor is de Veluwedreef (als drukste hoofdweg) als case gehanteerd. Uit de berekeningen van de Verkeersmilieukaart (zie bijlage 3 Luchtkwaliteit (berekeningen)) blijkt dat de luchtkwaliteit niet zal verslechteren en dat er geen grenswaarde overschrijdingen te verwachten zijn tussen nu en 2020. Hierdoor kan op basis van de huidige inzichten worden gesteld dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt om nu de binnenplanse mogelijkheden (inbreidingsruimte) voor genoemde nieuwe ontwikkelingen op te nemen. Wel zal elk initiatief formeel getoetst moeten worden aan de wettelijke regels en toetsingskaders omdat deze alsmede de berekeningsgrondslagen om de luchtkwaliteit te bepalen, nog steeds aan veranderingen onderhevig zijn.


Aangezien nu niet bekend is welke ontwikkelingen precies zullen plaatsvinden, is het bij inbreidingssplannen van belang dat tevens het aspect lucht als onderdeel van een "goede ruimtelijke ordening" in acht moet worden genomen. Dit zal conform de vier randvoorwaarden zoals opgenomen in in dit bestemmingsplan moeten geschieden. Hiermee wordt geborgd dat bij elk initiatief verplicht moet worden nagegaan of de bestaande leefomgeving voldoende wordt beschermd vanwege de nieuwe ontwikkelingen. Voor nieuwe situaties is het van belang om planintern na te gaan of een adequaat leefmilieu - b.v. voor woonfuncties, onderwijsfuncties, zorg- of zorggerelateerde functies - wordt gecreëerd.


Conclusie

Op basis van de huidige inzichten en hierop gebaseerd de prognoses voor de komende 10 jaar, vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de binnen de planregels mogelijk gemaakte nieuwe ontwikkelingen (inbreidingen) in het plangebied.

5.6 Cultuurhistorische Waarden

Stedebouwkundige en geografische waarden

Ten aanzien van de in hoofdstuk 3 beschreven stedenbouwkundige en geografische waarden kan worden gesteld dat deze in stand gehouden zullen worden. Dit in hoofdzaak conserverend bestemmingsplan voorziet niet in zodanig ingrijpende veranderingen qua bouw- en gebruiksmogelijkheden, dat deze zouden kunnen leiden tot onevenredige aantasting van die waarden.

Archeologische waarden

Binnen het bestemmingsplangebied Stad Oost bevinden zich geen terreinen die op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK herziening 2005) zijn aangegeven. Het is nog steeds mogelijk dat zich in het plangebied onontdekte Steentijdvindplaatsen bevinden, voor zover zij al niet zijn verstoord/vernietigd bij de bouw en aanleg van de wijken in het plangebied.

Uit nauwkeurige vergelijking met gedetailleerde hoogtelijnenkaarten van de top van het dekzandoppervlak in het plangebied, blijkt dat het aantal locaties waar zich volgens de huidige stand van kennis vroegere woonplaatsen kunnen bevinden, aanzienlijk groter is dan men vroeger aannam. De aanwijzing van onderzoekplichtige zones (de zgn. Selectiegebieden) is daarom gebaseerd is op een gedetailleerdere hoogtelijnenkaart. De bolvormig afgeronde uitlopers van de hogere delen (op de Pleistocene hoogtekaart zijn dat de delen die 6-8 meter onder NAP gelegen zijn) zijn geselecteerd en aangeduid op de Archeologische Beleidskaart Almere als Selectiegebied (onderzoeksplichtig gebied).


Veranderingen in inrichting

Voordat bodemingrepen kunnen plaatsvinden in deze zones, dient archeologisch vooronderzoek te worden uitgevoerd en inzicht te worden verkregen in de aan-/afwezigheid van 'behoudenswaardige vindplaatsen van nationaal belang', en de gewenste omgang daarmee. Het onderzoek dient te voldoen aan wat daarover is vastgelegd in de Nota Archeologische Monumentenzorg 2009.

De onderzoeksplicht geldt alleen indien aan drie condities is voldaan:

  1. 1. Het gebied waarin de voorgenomen bodemingreep zal plaatsvinden heeft een oppervlakte van 100 m2 of groter zijn;
  2. 2. Het gebied betreft een terrein dat niet eerder bebouwd / overbouwd is geweest met bijvoorbeeld een weg of huizen;
  3. 3. Het moet gaan om een bodemingreep dieper dan 50 cm. Om die reden hebben geselecteerde delen van het plangebied een bestemmingswaarde gekregen van "Archeologie 1". Aan deze bestemming is een bouwverbod met ontheffingsmogelijkheid en een aanlegvergunningstelsel gekoppeld om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen.


De bestemming is tevens gekoppeld aan een stelsel van wijzigingsbevoegdheden teneinde een bestemmingswijziging mogelijk te maken op basis van de resultaten van het onderzoek. Voor gronden waar bij het onderzoek geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen zijn vastgesteld, kan de bestemming "archeologie 1" vervallen.

Van delen waar wel "behoudenswaardige archeologische vindplaatsen" zijn aangetroffen, moet de bestemming worden gewijzigd in "Archeologie 2" of "Archeologie 3". Aan deze bestemmingen is een aanlegvergunningen-stelsel gekoppeld ter bescherming van de archeologische waarden. Toetsingskader is het vigerend AMZ-beleid.

De bufferzones van voor behoud geselecteerde vindplaatsen hebben de bestemming "Archeologie 2" gekregen. De bestemming "Archeologie 3" is gereserveerd voor de kernen van voor behoud geselecteerde vindplaatsen en niet-wettelijk beschermde scheepswrakken.

Buiten het plangebied is de aanwezigheid bekend van scheepswrakken. Het is denkbaar dat er zich binnen het plangebied onder het maaiveld nog onbekende scheepswrakken bevinden. Men dient er dan ook rekening mee te houden dat scheepsresten aangetroffen kunnen worden bij het uitvoeren van grondwerkzaamheden. Een dergelijk aantreffen dient conform artikel 53 lid 1 van de Monumentenwet 1988 gemeld te worden aan de minister van OC en W (kan via de stadsarcheoloog van de gemeente) gemeld te worden.

Ter voorkoming van verdere beschadiging dienen de werkzaamheden ter plaatste gestaakt te worden. Na vaststelling van de waarde en het belang van de aangetroffen resten, zal besloten worden welke maatregelen nodig zijn.

5.7 Bodem En Watersysteem

Bodem

Zoals aangegeven paragraaf 3.7 zijn diverse locaties al onderzocht. Hieruit komt naar voren dat het niet te verwachten is verontreinigingen aan te treffen. De vastgestelde bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het voorgenomen gebruik.

Echter, ter plaatse van de te herontwikkelen locaties binnen het plangebied zijn grotendeels geen bodemonderzoeksgegevens bekend. Vooralsnog is er geen informatie bekend over mogelijke aanwezigheid van bodemverontreiniging in het gebied. Ter plaatse van de nieuwbouw- en herontwikkelingslocaties, paden en wegen zal onderzoek moeten worden uitgevoerd. Vooral de paden, wegen en parkeerplaatsen kunnen vanwege een mogelijk verontreinigde verhardinglaag (die de bodemkwaliteit negatief kan hebben beïnvloed) als aandachtslocaties worden beschouwd. Voorafgaande aan de nieuwbouwactiviteiten moet een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd worden conform de NEN 5740, zoals weergegeven in de Woningwet. Uit de bodemonderzoeken moet blijken of de locatie geschikt is voor het beoogde gebruik. Ten aanzien van de geldigheid van bodemonderzoeken wordt door de gemeente Almere een termijn aangehouden van twee jaar (met uitloop tot vijf jaar), tenzij een vermoeden bestaat van bodembedreigende activiteiten.

Indien er gebouwen gesloopt gaan worden kan de bodem door de sloop worden verontreinigd (asbest). Na de sloop moet daarom een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd in hoeverre de bodem is verontreinigd. Dit onderzoek kan worden gecombineerd met het onderzoek voor de nieuwbouw.

Tevens moeten paden en wegen die worden aangepast worden onderzocht. In dit onderzoek moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid tot hergebruik of verwerkingsmogelijkheid van de materialen.

Watersysteem

Beleid

Duurzaam stedelijk waterbeheer is een van de speerpunten van het waterbeleid. Naast de traditionele aspecten van het waterkwaliteit- en –kwantiteitbeheer wordt tegenwoordig tevens aandacht besteed aan “het waarborgen en ontwikkelen van esthetische, ecologische en recreatieve functies van het oppervlaktewater” (Provinciaal Omgevingsplan).

Mede in het licht van de verwachte klimaatverandering (nattere winters, drogere zomers, hevigere buien) wordt gestreefd naar robuuste veerkrachtige en meer zelfvoorzienende watersystemen. Waterkwaliteit- en kwantiteitsproblemen moeten in principe niet langer worden afgewenteld op omliggende gebieden, maar worden opgelost binnen het (peil)gebied zelf. In het In het Waterbeheerplan van het waterschap en in het Waterplan Almere wordt gepleit voor het zoveel mogelijk vasthouden en (tijdelijk) bergen van water en het minimaliseren van de water aan- en afvoer van en naar elders.

Om na te gaan of in het gebied door een toenemende verharding geen wateroverlast kan gaan ontstaan worden er regelmatig in overleg met het waterschap modelberekeningen gedaan. Wanneer op basis van deze berekening extra waterberging noodzakelijk is, zal conform het Waterkader worden gecompenseerd.

Toekomstige situatie

Het gebied bestaat voor een groot deel uit bebouwing, verhard oppervlak, met daar tussenin groen in de vorm van stadsparken. De waterstructuur zal in beginsel worden gehandhaafd, terwijl het aandeel aan verhard oppervlak mogelijk zal toenemen. Wanneer concreet invulling wordt gegeven aan het nieuwe waterbeleid (geen afwenteling, inzetten op vasthouden en bergen van water) betekent dit dat tevens extra waterberging moet worden gerealiseerd. Uit berekeningen naar de beschikbare bergingscapaciteit binnen het betreffende peilgebied (uitgevoerd in het kader van bovengenoemde studie) blijkt dat er voldoende berging aanwezig is. Dit is onder andere het gevolg van de beschikbare berging op de Leeghwaterplas en het Weerwater.

Ten gevolge van de klimaatverandering zullen in de toekomst meer hevige buien optreden. De fluctuaties van de waterstanden in de grachten zullen daardoor groter worden en vaker voorkomen. Voor wateroverlast in bebouwd gebied geldt de norm van 1 keer in de 100 jaar. Bij extreme regenbuien zal het waterniveau vaker dan nu het geval is boven de beschoeiing komen. Ondanks dat de peilstijgingen aanzienlijk zijn, blijven ze beperkt tot onder het maaiveld. Er treden geen daadwerkelijke problemen op.

Bij wijzigingen in de inrichting van het gebied zal aandacht worden besteed aan een duurzame omgang met water. Zo kan regenwater op verharde oppervlakten worden vastgehouden door het toepassen van waterdoorlatende verharding of worden opgevangen in de vorm van representatieve vijvers bij kantoorgebouwen of anderszins worden benut. Bij bepaalde vormen van doorlatende verharding vindt tevens zuivering van het water plaats.

Functies van water in het gebied

De Almeerse watergangen bieden nu doorgaans een saai en utilitair beeld. Door het aanbrengen van differentiatie in de ruimtelijke inrichting van de grachten en plassen wordt dit beeld verlevendigd. Grachten en plassen kunnen zo een meer eigen karakter krijgen. Het grootste deel van de oevers in de wijken zijn voorzien van beschoeiing en vormen zo een saai beeld. Door het maken van natuurvriendelijke oevers kan de eenvormigheid van de watergangen worden omgezet naar veelvormigheid en variatie. De oevers van de wateren in het Lumièrepark hebben een natuurvriendelijke inrichting en daardoor meer een eigen karakter en functie. Een deel van de watergangen in het plangebied zou een dergelijke inrichting kunnen krijgen met een afgestemd beheer en onderhoud. Dit met het oog op het toewerken naar een duurzaam waterbeheer en de Kaderrichtlijn Water (KRW). Met name de zone grenzend aan het Weerwater en delen van het Lumierepark bieden kansen voor een natuurvriendelijke inrichting.

Ook de grachten die de verbinding van het Weerwater met de Leeghwaterplas mogelijk maken, hebben een duidelijke functie. Hier ligt conform het Waterplan Almere, de nadruk op de waterbelevingsfunctie.

Het strand aan het Weerwater heeft een waterkwaliteit die moet voldoen aan de (strenge) zwemwaternorm en het heeft een sterke belevingsfunctie. De natuurfunctie heeft hier een ondergeschikte functie en is vooral decoratief door de open structuur aansluitend op de park- en verblijfsfuncties van de oevers aan het water.

Knelpunten en mogelijke oplossingen

Door de ruime dimensionering van het watersysteem zijn de verblijftijden in het water met name in de zomer hoog. Wanneer water van een matige kwaliteit lange tijd stilstaat kan overlast optreden in de vorm van stankoverlast, zuurstofloosheid, opeenhoping van drijfvuil, algengroei etc.

De waterkwaliteit van het Weerwater is goed te noemen en daardoor zou dit gebruikt kunnen worden om de waterkwaliteit in de grachten te verbeteren. Door stroming te creëren zou overlast door lange verblijftijden van water kunnen worden voorkomen. Stroming heeft een beperkende werking op algengroei en zorgt voor een gunstige zuurstofhuishouding.

Door de toename van verharding in Almere Stad is de snelheid waarmee hemelwater afstroomt groter geworden. Het modelonderzoek dat in 2005 in het kader van het Waterplan Almere is uitgevoerd, gaf al aan dat het peil zeer snel kon stijgen in de noordelijke grachten. Er bleek echter geen wateroverlast te kunnen ontstaan. Met een significante toename aan verharding, dient in overleg met het waterschap berekend te worden of dit nog steeds het geval is.

Het verruimen van de watergangen in het Laterna Magikapark is voor de toekomst een mogelijke maatregel om de berging in het watersysteem te vergroten. Het vervangen van duikers door bruggen is in dit park een goede maatregel om de kwaliteit te verbeteren. De doodlopende watergang ter hoogte van de Heinz Ruhmanstraat/Charles Boyer dient met een duiker verbonden te worden met een nabij gelegen watergang.

Het grootste deel van het afgevoerde regenwater is schoon genoeg om direct afgevoerd te kunnen worden naar de grachten. Daarbij komt dat een zeer variabele stroom als regenwater ongunstig is voor de effectieve werking van de afvalwaterzuiveringsinstallatie. Aan de andere kant zijn er bepaalde oppervlakken in het gebied die een te negatieve invloed op de waterkwaliteit hebben (Veluwedreef en parkeerplaatsen met meer dan 50 plaatsen). Om te voorkomen dat verontreinigingen die met het regenwater afspoelen in het oppervlaktewater terechtkomen, zijn zuiverende voorzieningen nodig. Deze kunnen bestaan uit meer technische maatregelen (o.a. lamellenfilters, waterzuiverende bestrating, zoals aquaflow) en/of meer natuurlijke maatregelen als infiltratiebermen en helofytenfilters. Om verontreiniging van afstromend regenwater te voorkomen is toepassing van duurzame, niet-uitloogbare, bouwmaterialen en straatmeubilair een vereiste. Op de situatie waarbij regenwater afstroomt van drukke wegen (Veluwedreef) is rekening gehouden d.m.v. een verbeterd gescheiden stelsel. Voor toekomstige plannen voor grotere parkeerplaatsen binnen het plangebied dient conform het Waterbeheerplan van het Waterschap, hemelwater eerst een lokale zuivering te passeren alvorens het uitstroomt in het oppervlaktewater.

Het ligt hierbij voor de hand dat de realisatie van de benodigde voorzieningen waar mogelijk worden gecombineerd met het vergroten van de ecologische potenties.

5.8 Kabels En Leidingen C.a.

Riolering

Voor het plangebied worden met betrekking tot dit onderwerp geen relevante ontwikkelingen verwacht.

Nutsvoorzieningen

In 2008 is gestart met de uitrol van een glasvezelnetwerk in Almere. De bedoeling is dat iedere bestaande woning wordt aangesloten op het glasvezelnetwerk ("Fiber to the Home").

Voor het overige zijn er geen relevante ontwikkelingen bekend.

Hoogspanningslijn

Voor nieuwe ontwikkelingen in de nabijheid van de hoogspanningslijn wordt rekening gehouden met het gezondheidsaspect. Basis hiervoor vormt het VROM-advies met betrekking tot hoogspanningslijnen van oktober 2005.

Zoals in hoofdstuk 3 reeds aangestipt, heeft de minister van VROM in 2005 per brief geadviseerd inzake een mogelijke relatie (op basis van statistische onderzoeken) tussen blootstelling aan magnetische velden van hoogspanningslijnen en het ontstaan van leukemie bij kinderen. Hoewel nog niet is aangetoond dat een verhoogde kans op leukemie wordt veroorzaakt door deze magneetvelden, heeft het rijk geadviseerd hier toch rekening mee te houden bij ruimtelijke planvorming, waar het gaat om langdurig verblijf van kinderen tot 15 jaar nabij hoogspanningslijnen.

Het advies luidt om bij vaststelling van bestemmingsplannen (of inpassingsplannen) of van de tracés van bovengrondse hoogspanningslijnen, dan wel bij wijziging van bestaande plannen of van bestaande hoogspanningslijnen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargenmiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone).

Op de plankaart is de zone met jaargemiddelde magneetvelden van meer dan 0,4 µT (microtesla) globaal bepaald. Omdat vooraf geen veldonderzoek is gedaan, is uit voorzorg een ruime marge (conform het rijksadvies) aangehouden van 135 meter vanuit het hart van de lijn. Binnen deze zone worden geen nieuwe functies toegestaan, die strekken tot langdurig verblijf van kinderen tot 15 jaar, zoals woningen, scholen en kinderopvangplaatsen. De planregels voorzien daarbij in de mogelijkheid de zone te wijzigen voor het geval op basis van nader onderzoek een specifieke is vastgesteld of de zone en de bijbehorende regels te schrappen in geval het (bovengrondse) leidingtransport voor hoogspanning ter plaatse wordt stopgezet in verband met verplaatsing naar een ander traject.

Straalverbindingen c.a.

Voor het plangebied worden met betrekking tot dit onderwerp geen relevante ontwikkelingen verwacht.

5.9 Externe Veiligheid

Inrichtingen

Risicovolle inrichtingen

Binnen het invloedsgebied van het LPG-tankstation aan de Strubbenweg (zuidgrens plangebied) liggen de bestemmingen water- en groendoeleinden. Dit maakt de bouw of vestiging van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten onmogelijk. Hiermee wordt voldaan aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

In het plangebied zijn risicovolle inrichtingen (d.w.z. bedrijven waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing is) niet gewenst. Het is vooral een woongebied en potentiële risico's en effecten van dergelijke bedrijven moeten worden vermeden. Dit is in de planvoorschriften geregeld via de bestemmingsomschrijvingen, soms in combinatie met de toegestane milieucategorieën.

Vuurwerkbedrijven

Op grond van het vuurwerkbeleid van de gemeente en de herziening parapluplan opslag en verkoop van vuurwerk (2009) worden het wijkwinkelcentrum Parkwijk en de buurtwinkelcentra Walt Disneyplantsoen en Danswijk beschouwd als de in het beleid bedoelde 'kleine winkelcentra'. Hier is opslag en verkoop van consumentenvuurwerk toegestaan (< 10.000 kg), tenzij er sprake is van een combinatie met de bestemming wonen (d.w.z. binnen dezelfde bestemming is tevens wonen toegestaan).

Dit betekent concreet voor dit plangebied, dat in het winkelcentrum Parkwijk, waar conform de bestemming Centrum-1, geen woonfunctie aanwezig is, de vestiging van vuurwerkbedrijven (<10.000 kg) wordt toegelaten. Binnen het Walt Disneyplantsoen en buurtwinkelcentrum Danswijk is de opslag en verkoop consumentenvuurwerk uitsluitend toegestaan, voor zover de gronden zijn bestemd als Centrum-2. Ook binnen deze bestemming is geen woonfunctie opgenomen. De in het Vuurwerkbesluit genoemde veiligheidsafstanden moeten binnen de eigen kavel worden opgelost.

Bedrijven die ontplofbare stoffen voor civiel gebruik opslaan (zoals munitie)

In het plangebied (overwegend een woongebied) zijn dergelijke bedrijven niet gewenst vanwege de risico's voor de overige functies. Vandaar dat deze in de planvoorschriften worden uitgesloten. Dit is in de planvoorschriften geregeld via de bestemmingsomschrijvingen, soms in combinatie met de toegestane milieucategorieën.

Toekomstig transport van gevaarlijke stoffen over de Flevolijn

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied (1%-letaliteit voor het scenario 'warme BLEVE' is ca. 310 m) van de Flevolijn. Over deze spoorlijn (nu 2-sporig) zal in de toekomst (naar verwachting vanaf 2013) transport van gevaarlijke stoffen gaan plaatsvinden. Wat dit in het algemeen betekent voor de planvorming staat beschreven in de bijlage 4 'externe veiligheid', opgenomen bij deze plantoelichting.

Conform de circulaire RNVGS wordt hieronder de risicobenadering toegepast. Hierbij wordt uitgegaan van de Marktverwachting vervoer gevaarlijke stoffen per spoor van 2007. Deze prognose bindt de gemeente Almere niet. De afgelopen jaren hebben vervoerscijfers steeds sterk gewisseld (zie Bijlage 4Externe veiligheid).

Volgens de huidige inzichten, is het zelfs mogelijk dat er geen vervoer van gevaarlijke goederen over deze spoorlijn gaat, ook conform de 'bundelvariant' van de planstudie Toekomstvaste Routering Spoorgoederenvervoer. Deze planstudie vormt onderdeel van het "Programma Hoogfrequent Spoorvervoer". Voor het goederenverkeer zijn twee varianten opgesteld: "spreiden" en "bundelen" Hierbij zijn de optimalisaties gezocht in de toekomstvastheid van de goederenroutering, de benutting van de goederenpaden, de logistieke en commerciële eisen van de markt, de groeiambities van het reizigersvervoer op de focuscorridors en het efficiënt inzetten van overheidsinvesteringen in railinfrastructuur. De Betuweroute wordt daarbij zo goed mogelijk benut.). De bandbreedte in vervoer ligt dus tussen geen transport en de aantallen uit de recente marktverwachting voor de periode 2015-2020.

Risicobenadering

Een eerste indruk van de risico's is verkregen met behulp van vuistregels. Uit Bijlage 4 Externe veiligheidblijkt dat:

  • dit baanvak mogelijk een PR 10-6-contour heeft;
  • er sprake is van een mogelijke overschrijding van het GR.

Dit betekent, dat het noodzakelijk is een kwantitatieve risicoanalyse uit te voeren. Dit is gebeurd voor een tweetal scenario's:

  1. 1. bestaande situatie: de huidige bebouwing;
  2. 2. nieuwe situatie: huidige bebouwing inclusief alle toekomstige bebouwing (geheel nieuw of uitbreiding van bestaand), ook wel genoemd de bestemmingsplancapaciteit.

Binnen het invloedgebied van het spoor worden met name de volgende ontwikkelingen mogelijk gemaakt (zie H 5.1 en H 6.2.2 voor een nadere toelichting):

  • omkleuring van een beperkt aantal woningen langs de Haagbeukweg, tegenover het wijkcentrum Parkwijk, naar bedrijfsruimten;
  • verruiming van de onderwijs/sportcluster direct ten zuiden van de spoorlijn: omkleuring naar maatschappelijke doeleinden en meer bebouwingsmogelijkheden (hoogte, bebouwingspercentage);
  • uitbreiding kantorenlocatie verzetswijk met een nieuw kantoorgebouw, ophoging van de bestaande kantoorgebouwen en het overbouwen van het P+R-terrein met een kantoorgebouw.

Resultaten

Uit de rapportage van deze berekeningen (zie Bijlage 5 EV risicoberekeningen bestaande situatie en Bijlage 6 EV risicoberekeningen nieuwe situatie) blijkt, dat:

  • dit spoortraject geen PR-10-6-contour heeft;
  • in de huidige situatie het hoogste groepsrisico per km tracé 0,5 x de oriëntatiewaarde bedraagt;
  • in de toekomstige situatie het hoogste groepsrisico per km tracé 1 x de oriëntatiewaarde bedraagt.

Toekomstige ontwikkelingen

In het kader van OV-SAAL wordt dit deel van het spoortraject mogelijk verbreed. Dit heeft tot gevolg, dat het transport van goederen dichter bij aanwezige kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten plaatsvindt. De exacte consequenties hiervan worden - als onderdeel van het voor de uitbreiding van deze infrastructuur benodigde Tracébesluit (is ook een besluit waarbij de circulaire RNVGS toegepast dient te worden) - door Prorail in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu in beeld gebracht. In het kader van dit ruimtelijk plan is op basis van een deskundigheidsbeoordeling ingeschat, dat de gevolgen voor dit plangebied niet significant zijn.

Een andere ontwikkeling betreft het Basisnet–Spoor, als het ware de opvolger van de bestuurlijke afspraak uit 2001. Het Kabinet wil met deze beleidsingreep bereiken dat het vervoer van gevaarlijke stoffen mogelijk blijft. Het kabinet wil daarnaast ook ruimtelijke ontwikkelingen rond de infrastructuur mogelijk blijven maken. Met het Basisnet-Spoor worden door middel van risicoplafonds grenzen gesteld aan het vervoer van gevaarlijke stoffen. Tegelijkertijd worden grenzen gesteld aan de bouwmogelijkheden door middel van aanvullende voorschriften in veiligheidszones en zogenoemde plasbrandaandachtsgebieden die in acht moeten worden genomen. De kerngedachte hierbij is dat de partij die in het vervolg binnen de door het Basisnet gestelde grenzen veiligheidswinst boekt, deze ook zelf mag gebruiken. Voor het ontwerp Basisnet Spoor zijn recentelijk de richtinggevende kaders vastgesteld [Basisnet Vervoer gevaarlijke Stoffen: voortgang, 18 februari 2010]. Met generieke maatregelen aan de zijde van vervoer (warme Bleve-vrij samenstellen van treinen) en infrastructuur (stimulering gebruik Betuweroute en ATB Vv) wordt een grote risicoreductie bereikt aan de bebouwingszijde waardoor ruimtelijke ontwikkelingen van gemeenten mogelijk worden gemaakt en er tevens ruimte blijft voor het vervoer.

De uitkomsten van Basisnet zijn input voor het Programma Hoogfrequent Spoor (PHS). Dit programma heeft tot doel om de groei in het personen- en goederenvervoer mogelijk te maken, waar nodig door aanleg van nieuwe infrastructuur en bijkomende maatregelen.

Al deze ontwikkelingen leiden tot een ander risicobeeld (naar verwachting gunstiger) dan hiervoor berekend.

Ruimtelijk relevante resultaten/conclusies

  1. 1. Ten aanzien van het plaatsgebonden risico kan worden geconstateerd dat er geen 10-6 contour is. De vereiste basisbescherming wordt geboden.
  2. 2. Het groepsrisico ligt net rond de oriëntatiewaarde.
  3. 3. Er ligt geen bestaande bebouwing binnen de aan te houden 30 m veiligheidszone op basis van 2-sporigheid.

Verantwoordingsplicht groepsrisico (VGR)

Elke wijziging in de omvang van het groepsrisico dient in het kader van de verantwoordingsplicht gemotiveerd te worden. Aspecten die hierbij betrokken dienen te worden zijn:

  • het aantal personen in het invloedsgebied,
  • het groepsrisico,
  • de mogelijkheden tot risicovermindering,
  • de alternatieven,
  • de mogelijkheden om de omvang van een ramp te beperken en
  • de mogelijkheden om de zelfredzaamheid te vergroten.

In dit geval is sprake van een bestemmingsplan met vooral een beheers- en gebruiksfunctie dat slechts in beperkte mate nieuwe ontwikkelingen toe staat. Er is nu (begin planperiode) geen sprake van een groepsrisico. Ten gevolge van transport van gevaarlijke stoffen vanaf 2013, is er vanaf dat moment sprake van een groepsrisico in de ordegrootte van ca. 0,5 x de oriëntatiewaarde. Ten gevolge van dit bestemmingsplan stijgt het groepsrisico ongeveer tot aan de oriëntatiewaarde. Zoals hiervoor toegelicht in de paragraaf over toekomstige ontwikkelingen, is een landelijke/generieke bronmaatregel ter reductie van het groepsrisico noodzakelijk, om op andere plaatsen langs de Flevolijn in Almere het groepsrisico tot aan de oriëntatiewaarde te reduceren. Dit reduceert ook voor dit plangebied het groepsrisico tot onder de oriëntatiewaarde.

Op 19 maart 2010 is een advies van de Veiligheidsregio Flevoland/Brandweer Flevoland ontvangen met kenmerk VRF/Brandweer-031 (zie Bijlage 4 Externe veiligheid). Dit advies betreft het groepsrisico, de zelfredzaamheid en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval.

Er wordt ingestemd met het voorontwerp bestemmingsplan. Het plan voldoet aan:

  • ontvluchting in en uit het plangebied;
  • voldoende bluswatervoorzieningen, bereikbaarheid en fysieke ruimte voor inzet van hulpdiensten ten behoeve van bronbestrijding, effectbestrijding en nazorg;
  • voldoende middelen voor alarmering en crisiscommunicatie bij een (dreigend) ongeval via Was-sirenes, omroepinstallaties, publieke omroepen (radio, televisie, internet) en beschikbare netwerken (telefoonnetwerken).

Aanvullend wordt verzocht wordt om een aantal bestemmingsregels (m.b.t. aanwezigheid van voldoende primair en secundair bluswater, de bereikbaarheid van het spoor en de aansluiting hiervan op de openbare weg) toe te voegen aan het bestemmingsplan.

Dit verzoek wordt niet overgenomen. In een bestemmingsplan kan slechts worden geregeld dat dergelijke voorzieningen zijn toegestaan, niet dat ze aanwezig dienen te zijn of dienen te worden aangelegd. Daarnaast is ervoor gekozen om het bestemmingplan niet te gedetailleerd te maken. Zo is het niet verstandig om b.v. de ligging van een bluswaterleiding in een bestemmingsplan vast te leggen, omdat je het bestemmingsplan zou moeten wijzigen als je de leiding wilt verleggen. Het betreft hier een in hoofdzaak conserverend plan voor bestaand stedelijk gebied. De huidige infrastructuur, groenvoorzieningen en aangrenzende functies nabij het spoor zijn positief bestemd. Leidingen e. d. worden alleen specifiek geregeld via een dubbelbestemming of (gebieds)aanduiding, indien het hoofdtransportleidingen aangaat of leidingenstraten ten behoeve van deze categorie leidingen.

Maatregelenpakket

  1. 1. Er wordt een veiligheidzone van 30 m, gemeten uit het hart van de buitenste twee sporen uitgaande van 2-sporigheid, vrij gehouden van nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare bestemmingen, zoals woningen, kantoren en winkels. Dit is een verdergaande maatregel dan de bestuurlijke afspraak uit 2001. Er wordt namelijk geen invulling gegeven, aan onze bestuurlijke bevoegdheid om beperkt kwetsbare objecten wel in deze zone toe te laten.
  2. 2. Om op andere plaatsen langs de Flevolijn in Almere het groepsrisico te reduceren, is een landelijke/generieke bronmaatregel noodzakelijk. Deze maatregel heeft ook voor dit deeltraject een positief effect. Het groepsrisico zal als gevolg hiervan onder de oriëntatiewaarde komen te liggen.
  3. 3. Voor het daadwerkelijk aanvangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen zal de gemeente Almere de bevolking preventief informeren over het juiste gedrag bij incidenten (= handelingsperspectief). Dit is een plicht op grond van de Wet rampen en zware ongevallen (Wrzo) en het Besluit inzake rampen en zware ongevallen (Bir).
  4. 4. De onderstaande aanvullende preventieve en preparatieve maatregelen worden verder uitgewerkt (in operationele zin) door de regionale brandweer (coördineert de voorbereiding op de rampenbestrijding) in samenwerking met de gemeente Almere, ProRail en andere betrokkenen:
  • de tijdige voorbereiding op de maatgevende scenario's tot op rampbestrijdingsniveau;
  • minimaal een jaar voor in gebruik name van de Flevolijn voor goederenvervoer dient de voorbereiding voor een rampenbestrijdingsplan t.b.v. dit plangebied te zijn afgrond en te zijn geoefend;

Bij deze operationele uitwerking worden de benodigde maatregelen om de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid te vergroten (zoals bereikbaarheid, opstelmogelijkheden, inzet van blusmiddelen) meegenomen.

Overall conclusie VGR: de gemeente Almere acht, op basis van alle hiervoor genoemde maatregelen samen, het totale te bereiken externe veiligheidsniveau en de hieraan verbonden restrisico's aanvaardbaar.

Vertaling naar het bestemmingsplan

De veiligheidszone van 30 m is op de plankaart opgenomen door middel van een gebiedsaanduiding. In de planregels worden aanvullende eisen gesteld aan het gebruik en de bebouwing van de gronden. Verder zijn flexibiliteitsregels opgenomen t.a.v. wijziging en/of verwijdering van deze zone.

De andere maatregelen kunnen niet in het kader van dit bestemmingsplan worden geborgd.

Hoofdstuk 6 Implementatie

6.1 Bestemmingsregeling

Algemeen

Op dit bestemmingsplan is de Wet ruimtelijk ordening (Wro), zoals die op 1 juli 2008 van kracht is geworden, van toepassing. In de voorschriften worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden, inclusief water.

De planregels en de plankaart van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008).

De hoofdopzet van de bestemmingsregeling kent een indeling in 4 hoofdstukken, te weten de Inleidende regels, de Bestemmingsregels, de Algemene regels en de Overgangs- en slotregels.

De Inleidende regels betreffen een aantal in de bestemmingsregeling gehanteerde begripsbepalingen, alsmede regels aangaande de wijze van meten. Kern wordt echter gevormd door de bestemmingsregels, welke hieronder artikelgewijs worden toegelicht. De algemene regels en de overgangs- en slotbepalingen zijn van toepassing op het gehele plangebied. Enkele van deze regels, zoals het overgangsrecht en de antidubbeltelregel zijn standaard regels op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) van 1 juli 2008. Als algemene regels gelden voorts onder meer een aantal ontheffingsregels, gebruiksregels, wijzigingsregels en procedureregels.

Zoals in de inleiding van deze plantoelichting al aangegeven vervangt het onderhavige bestemmingsplan een lappendeken aan voorgaande bestemmingsplannen, uitwerkingsplannen alsook plandelen welke zijn gerealiseerd met de voormalige artikel 19 WRO-procedure.

Met het nieuwe 'conserverende' plan zijn de aanwezige functies in overwegende mate overeenkomstig hun huidige gebruik bestemd en aldus gegoten in een eenduidige regeling.

Over het geheel genomen is niet gekozen voor een vacuüm-achtige methodiek, waarbij de huidige bebouwing en het huidige gebruik tot in de kleinste details is vastgelegd. Er is juist getracht een evenwicht te bereiken tussen rechtszekerheid enerzijds en globaliteit en flexibiliteit aangaande bouwen en gebruik anderzijds. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan een duidelijke behoefte vanuit de samenleving. Tevens zal het aldus minder gauw noodzakelijk zijn voor relatief kleine veranderingen procedures te voeren in de vorm van projectbesluiten en postzegelplannen.

Toelichting op de bestemmingsregels

Bos

Deze bestemming is gelegd op het als bos ingerichte zuidelijke deel van het Lumièrepark. Binnen deze bestemming, welke reeds gold in het voorgaande plan, ligt de nadruk meer op de natuurfunctie dan op de recreatieve functie. Instandhouding en verdere ontwikkeling van bos en oevervegetatie is dus hoofddoel van deze bestemming. Het bosgebied heeft evenwel conform de bestemmingsomschrijving tevens een recreatieve betekenis.

Centrum

De bestemmingen Centrum-1, 2 en 3 zijn gelegd op de buurtcentra in het plangebied. Diverse centrumfuncties zijn binnen deze bestemmingen mogelijk gemaakt. Het betekent in feite een bestendiging van de actuele situatie, maar de globale bestemmingsregeling maakt de toegestane activiteiten wel uitwisselbaar. Naast dienstverlening en maatschappelijke functies zijn binnen de centrumbestemmingen ook cultuur en ontspanning, detailhandel en bepaalde horecavormen mogelijk.

Centrum-1 is gelegd op het buurt-/wijkcentrum nabij station Parkwijk. Hier is een grotere oppervlakte (bvo) toegestaan voor de functie supermarkt, waarbij de bestaande situatie, inclusief een recente uitbreiding op grond van het voorgaande bestemmingsplan, is vastgelegd. Bovendien gelden hier ruimere mogelijkheden voor kantoren en voor horeca in die zin dat naast lichte horeca (categorie 1) ook middelzware horeca (categorie 2a en 2b) is toegestaan.

Centrum-2 geldt deels voor het buurtcentrum Wald Disneyplantsoen in Fimwijk-Zuid als ook voor een gedeelte van het buurtcentrum Danswijk. De toegestane oppervlakte voor de functie supermarkt is hier beperkter en de horeca is in de lichtere variant (categorie 1) alsmede in de middelzware categorie 2a (bar, cafe, biljartcentrum, e.d.) toegestaan.

Centrum-3 geldt voor de resterende delen van de buurtcentra in Fimwijk Zuid en Danswijk. Verschil met Centrum-2 is dat binnen deze bestemming geen supermarkt is toegestaan. Wel is binnen Centrum-3 wonen, uitsluitend in gestapelde vorm, mogelijk.

De bouwregels beperken het bouwen slechts door bestemmingsvlakken, bebouwingspercentage en bouwhoogte. Voorzover geen bebouwingspercentage is aangegeven, mag het gehele bestemmingsvlak worden bebouwd. Via de nadere eisen regeling kunnen zonodig voorwaarden worden gesteld aan situering van gebouwen.

Gemengd

In dit bestemmingsplan zijn drie bestemmingen onder deze noemer opgenomen.

De bestemming Gemengd-1 is in de eerste plaats van toepassing op de gespreid in de woonbuurten reeds gevestigde kleinschalige bedrijfsruimten. Het beleid is gericht op verruiming van de mogelijkheden voor werken in de wijk. Daarom is ook op andere panden, veelal strategisch gelegen op hoeken van ontsluitingswegen omkleuring mogelijk gemaakt.

Binnen de brede bestemmingsomschrijving kan het gebruik van de betreffende panden variëren van volledig wonen tot volledig werken in de vorm van maatschappelijke activiteiten, dienstverlening of bedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage bij planregels). Detailhandel is eveneens toegestaan. Voorts is lichte horeca (categorie 1) mogelijk, voor zover het gaat om reeds bestaande vestigingen. Deze zijn op de plankaart middels een aanduiding aangegeven.

Direct grenzend aan de drie buurtcentra is voor enkele woonblokken een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, teneinde omkleuring mogelijk te maken van wonen naar werken conform de bestemming Gemengd-1. Per buurtcentrum kunnen aldus maximaal 10 percelen (met bestemming Wonen-1) omkleuren. Het gaat om wijziging van het gebruik. De wijzigingsbevoegdheid voorziet niet in extra bouwmogelijkheden.

De bestemming Gemengd-2 geldt met name voor enkele locaties binnen het Ebenezer Howardpark. Het gaat hier om een combinatie van de functies wonen (gestapeld) en maatschappelijke voorzieningen.

Gemengd-3 is opgenomen voor de kantoren- en voorzieningen-locatie ten noorden van NS-station Parkwijk. Naast kantoren staat deze bestemming dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen toe.

De bouwregels beperken het bouwen slechts door bestemmingsvlakken, bebouwingspercentage en bouwhoogte. Voorzover geen bebouwingspercentage is aangegeven, mag het gehele bestemmingsvlak worden bebouwd. Via de nadere eisen regeling kunnen zonodig voorwaarden worden gesteld aan situering van gebouwen.

Groen

Zowel het structureel groen in de vorm van parken, groenzones langs hoofdwegen, oevers en watergangen als kleinere, maar gekoesterde groenelementen in woonbuurten, hebben de bestemming Groen gekregen. Voor de mogelijke horecavestiging is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen met plankaartaanduiding en de overige specifiek recreatieve functies in het Lumièrepark zijn direct geregeld in de bestemmingsomschrijving en bouwregels. Bij de gewijzigde vaststelling is wijzigingsmogelijkheid teruggebracht tot maximaal 1 horecavestiging in het park.

Voor de locatie op de kop van het Walt Disneyplantsoen aan het Weerwater is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om lichte horeca mogelijk te maken met daarboven eventueel een appartementen en/of maatschappelijke functies. Omvang en hoogte zijn bij gewijzigde vaststelling teruggebracht tot binnen de grenzen van het vigerende bestemmingsplan.

Regelmatig komen er verzoeken van bewoners om snippergroen aan te kopen van de gemeente. Deze gronden hebben meestal de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied, maar soms ook Groen. Om deze gronden dan ook te kunnen gebruiken als erf dan wel tuin is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen. Op grond van deze bevoegdheid is het mogelijk de bestemming Groen te wijzigen in de bestemming Wonen-1, Wonen-2 of Tuin. Een besluit tot wijziging is mogelijk, wanneer in het kader van een verzoek om additionele gronduitgifte positief is beslist. Conform beleid zal de wijziging worden doorgevoerd voor een gehele wijk en zo mogelijk in een keer voor het gehele plangebied.

Maatschappelijk

De bestemming Maatschappelijk is gelegd op het overgrote deel van de maatschappelijke clusters in het Ebenezer Howardpark en het Laterna Magikapark. Ook delen van de de wijk- en buurtcentra, alsmede de diverse verspreid liggende locaties met onder meer scholen, gezondheidscentra kinderopvang, religieuze voorzieningen, en andere hebben deze bestemming.

De bouwregels beperken het bouwen slechts door bestemmingsvlakken, bebouwingspercentage en bouwhoogte. Voor zover geen bebouwingspercentage is aangegeven, mag het gehele bestemmingsvlak worden bebouwd. Via de nadere eisen regeling kunnen zo nodig voorwaarden worden gesteld aan situering van gebouwen. In het ontwerp bestemmingsplan was voor een van de voorzieningenclusters in het Laterna Magikapark en voor de Polygoonlocatie tegenover het Greta Garboplantsoen een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om gestapeld wonen mogelijk te maken. Hierbij was met name gedacht aan doorstroommogelijkheden voor ouderen binnen de wijk of andere meer specifieke categorieën woningzoekenden. Naar aanleiding van de zienswijzen op het ontwerp plan zijn deze wijzigingsbevoegdheden bij vaststelling uit het bestemmingsplan gehaald.

Sport

De bestemming Sport geldt voor het zuidelijk in het Laterna Magikapark gelegen tenniscomplex. De bouwregels geven nog enige uitbreidingsruimte direct aansluitend op de bestaande clubgebouwen, maar op het overgrote oostelijke deel, waar de tennisbanen liggen, worden geen gebouwen toegelaten.

Tuin

De bestemming Tuin geldt doorgaans voor de voortuinen bij de woningen in het plangebied. De bouwmogelijkheden zijn beperkt tot bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals tuinmeubilair (tot 3 m hoog) en erfafscheidingen (tot 1 m hoog). De grens met de woonbestemming volgt zoveel mogelijk de bestaande (oorspronkelijke) voorgevel van het woongebouw en volgt, waar het betreft Wonen-1, de voorgevellijn van het gehele bouwblok. Bij het waarborgen van de bestaande stedenbouwkundige kwaliteit staat immers de "voorkantbenadering" centraal. Zowel de begrenzing van de tuinbestemming als de bouwregels bij deze bestemming als ook de bouwregels bij Wonen-1 richten zich vooral op de beeldkwaliteit van het bouwblok als geheel. Het gaat dan om het kenmerkende voorgevelritme, waaronder teruggelegen bouwdelen, nissen en overkapte bouwdelen. Uiteraard is hiermee ook de rechtszekerheid voor de individuele bewoners gediend.

Middels een ontheffingsbevoegdheid kan echter tegemoet worden gekomen aan individuele of collectieve uitbreidingswensen. Bij beoordeling van bouwaanvragen zal dan worden getoetst aan criteria ter bescherming van de stedenbouwkundige karakteristiek, alsmede criteria ter waarborging van de woonkwaliteit op aangrenzende percelen.

Uit praktische overwegingen is op hoeksituaties veelal gekozen de bestemmingsgrens in dezelfde lijn door te trekken tot aan de zijdelingse erfgrens. De bouwregels voor Wonen-1 regelen overigens wel dat erfbebebouwing binnen 1 m achter de voorgevellijn niet is toegestaan.

In de bouwregels is ook opgenomen dat vanuit de voorgevel van de bijbehorende woongebouwen ondergeschikte bouwdelen binnen de tuinbestemming zijn toegestaan. Dit tot een maximale diepte van 1,5 m, gemeten vanuit de oorspronkelijke voorgevel, zoals deze is vergund bij eerste oplevering van het woongebouw.

Verkeer

De bestemming verkeer is toegekend aan de gebiedsontsluitingswegen en de busbanen in het plangebied.

Verkeer-Verblijfsgebied

Deze bestemming is toegekend aan de erftoegangswegen (buurtontsluiting, woonstraten) en de overige openbare ruimte die niet binnen de bestemming Groen, Water of andere bestemmingen valt. Onder de noemer verblijfsgebied zijn diverse gebruiksvormen en objecten te rekenen, zoals parkeren, afvalinzameling, speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, kunstobjecten, nutsvoorzieningen en jongerenontmoetingsplaatsen.

Regelmatig komen er verzoeken van bewoners om snippergroen aan te kopen van de gemeente. Deze gronden hebben meestal de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied. Om deze gronden dan ook te kunnen gebruiken als erf dan wel tuin is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen. Op grond van deze bevoegdheid is het mogelijk de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied te wijzigen in de bestemming Wonen-1, Wonen-2 of Tuin. Een besluit tot wijziging is mogelijk, wanneer in het kader van een verzoek om additionele gronduitgifte positief is beslist.

Water

De bestemming Water is gelegd op de hoofdwaterstructuur binnen Almere, waaronder uiteraard het Weerwater en de Hogevaart zijn te rekenen. Ook de overige doorgaande watergangen en waterpartijen, die met die hoofdwaterstructuur in verbinding staan, hebben de bestemming water gekregen. Al dit water heeft immers een structuur- en beeldbepalende betekenis binnen het plangebied. Voorts hebben deze watergangen en waterpartijen een belangrijke ecologische waarde.

Wonen-1

De bestemming Wonen-1 is toegekend aan de niet vrijstaande woningen in het plangebied. Ook twee-aan-een geschakelde en half vrijstaande woningen, die in een rooilijn zijn gebouwd, hebben deze bestemming gekregen. Bij de regeling is gezocht naar een optimaal evenwicht tussen rechtszekerheid en flexibiliteit.

Hoofdgebouw

De regeling voor hoofdgebouwen (de woning) is gerelateerd aan het bouwvlak en de op het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestaande bouw- goot- en/of nokhoogten.

Op de plankaart is per afzonderlijk bouwblok een bouwvlak aangegeven. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd (artikel 17 lid 2 sub f). Voorts is in de tweede volzin bepaald dat "de op het moment van ter inzagelegging van het vastgestelde bestemmingsplan bestaande en het gehele bouwblok kenmerkende voorgevelritme (waaronder teruggelegen bouwdelen, nissen en overkapte bouwdelen) wordt gehandhaafd;". Dit vloeit voort - zoals hierboven al aangegeven voor de bestemming Tuin - uit de zogenoemde "voorkantbenadering".

Aan de achterzijde geldt een soepeler regime en de zojuist aangehaalde tweede volzin van genoemd artikel geldt dan ook niet voor de achtergevel. De achterzijde van het bouwvlak is doorgaans als rechte lijn doorgetrokken, waarbij het meest naar achteren gelegen deel van het oorspronkelijke hoofdgebouw als meetpunt is genomen. Slechts bij uitzondering is een groot ritmeverschil in bouwdiepte aan de achterzijde meegenomen in de begrenzing van het bouwvlak. Het betreft dan veelal tussengelegen garagepartijen of stedenbouwkundig bij de oorspronkelijke bouw meegenomen accenten in het betreffende bouwblok. Individueel gerealiseerde uitbouwen zijn overigens zoveel mogelijk buiten het bouwvlak gelaten.

Voorts is bepaald dat "de op het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestaande bouwhoogten, goot- en/of nokhoogten (welke de architectonische hoofdvorm bepalen)dienen te worden gehandhaafd".

Middels een ontheffingsbevoegdheid kan echter tegemoet worden gekomen aan individuele of collectieve uitbreidingswensen. Bij beoordeling van bouwaanvragen zal dan worden getoetst aan criteria ter bescherming van de stedenbouwkundige karakteristiek, alsmede criteria ter waarborging van de woonkwaliteit op aangrenzende percelen. Voorts dient de uitbreiding, bijvoorbeeld een dakopbouw binnen de op de plankaart aangeven maximale bouwhoogte te blijven. Daarbij is de standaard norm, gerelateerd aan het aantal woonlagen, iets verruimd. Voor de eerste bouwlaag wordt nu 4 - in plaats van 3 - meter als uitgangspunt genomen. Dit komt neer op 7 m voor 2 bouwlagen en 10 voor 3 bouwlagen. Incidenteel zijn voor afwijkende situaties andere bouwhoogten opgenomen. In de meeste gevallen geldt voor het gehele bouwblok een gelijke maximale bouwhoogte. In sommige situaties zijn delen van een bouwblok een laag hoger gebouwd, veelal om een stedenbouwkundig accent te creëren. Of delen zijn juist lager dan de hoofdmassa, omdat het geschakelde twee-onder-één-kapwoningen betreft of bijvoorbeeld een bijzonder bouwdeel dat specifiek fungeert als bedrijfsruimte. (In enkele situaties zijn eenlaagse uitbouwen bij de oorspronkelijke bouw voor de voorgevelrooilijn gesitueerd. Deze maken geen deel uit van het bouwvlak en vallen dus onder de erfbebouwing.)

Een tweede ontheffingsregel voorziet in de mogelijkheid om op enig deel van het hoofdgebouw een extra bouwlaag te realiseren, waarbij - in lijn met de criteria als in de vorige alinea genoemd - de norm is gesteld op 3 meter boven het bestaande deel van het hoofdgebouw. Met deze ontheffingsregel kan derhalve wel worden afgeweken van de op de plankaart aangegeven maximale bouwhoogte.

Een derde ontheffingsregel voorziet in de mogelijkheid voor hoekwoningen om het zijerf te benutten voor uitbreiding van het hoofdgebouw. Deze ontheffing kan gecombineerd worden met de een ontheffing als hiervoor bedoeld voor de toegestane bouwhoogte. De grens in zijwaardse richting is daarbij gesteld op 4 meter uit de zijgevel.

Met de hier voor omschreven regeling is enerzijds getracht de rechtszekerheid en de bestaande kwaliteit van de gebouwde omgeving recht te doen en anderzijds mogelijkheden te openen voor individuele of collectieve uitbreidingswensen van bewoners. Het afwegingsmoment in concrete gevallen komt dus pas aan de orde bij toepassing van de ontheffingsprocedure.

Erfbebouwing

Uitsluitend voor zover (delen van) aan- en uitbouwen en overkappingen binnen het bouwvlak zijn gelegen, is de maximale bouwhoogte gelijk aan de bouwhoogte van het hoofdgebouw. Buiten het bouwvlak geldt een bouwhoogte, die gelijk is meter boven de vloer van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, maar in ieder geval niet hoger dan 4 meter. Bijgebouwen hebben een maximale bouwhoogte van 3 meter.

Een vierde ontheffingsregel is bij gewijzigde vaststelling opgenomen naar aanleiding van ingediende ziensijzen. Hiermee is voor de bouw van een dakterras op aangebouwde erbebouwing (wat voorheen rechtsteeks was toegestaan) een concreet afwegingsmoment geintroduceerd met het oog op de belangen van buren.

Per bouwperceel mag ten hoogste 50% van de buiten het bouwvlak en de bestemming "Tuin" gelegen gronden worden bebouwd. Als absoluut maximum geldt hierbij 60 m², maar 20 m² is sowieso toegestaan. Als bedoeld oppervlak meer is dan 600 m2 (hetgeen overigens zelden zal voorkomen binnen Wonen-1) is het absolute maximum gesteld op 10% daarvan. Overigens is binnen 1 meter gerekend vanaf de voorgevellijn (grens met bestemming Tuin) geen erfbebouwing toegestaan.

De bouwhoogte van erfbebouwing tot 4 meter vanaf de oorspronkelijke achtergevel of zijgevel (bij hoeksituaties) van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 0,30 m boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, kelders en onderbouwen daaronder niet begrepen, een en ander tot een maximum hoogte van 4 m. De bouwhoogte van erfbebouwing op grotere afstand dan 4 vanaf de oorspronkelijke achtergevel of zijgevel (bij hoeksituaties) van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 3 m.

Met een vijfde ontheffingsmogelijkheid kan een ruimere bouwhoogte voor erfbebouwing worden toegestaan.

Wonen-2

Voor vrijstaande woningen is geen bouwvlak opgenomen. De situering van het hoofdgebouw ligt juridisch dan ook niet vast. Wel is bepaald dat de afstand van hoofdgebouw en aan- en uitbouwen tot de zijerfscheiding tenminste 2,5 meter bedraagt. De aanliggende tuinbestemming is hier telkens vastgelegd tot op 3 meter vanuit de voorste perceelgrens.

Voor vrijstaande woningen wordt onder bouwperceel verstaan de gehele kavel inclusief het hoofdgebouw en exclusief het aan de voorzijde van de woning gelegen deel met de bestemming "Tuin". Hiervan mag 50% worden bebouwd met hoofdgebouwen en erfbebouwing.

De diepte van uitbouwen is binnen Wonen-2 vrij gelaten.

De verschillende gebiedsdelen met vrijstaande woningen (villabuurten) kennen een grote variatie aan architectuur. Met de globale bouwregels is de kwaliteit van deze buurten voldoende gewaarborgd en wordt de bewoners toch ruimte gelaten uitvoering te geven aan individuele wensen op hun kavel. Zo is ook de bouwhoogte overal op 10 meter gesteld, met uitzondering van die woningen, waarvoor vanwege geluidsbelasting een lagere bouwhoogte is bepaald. Voor deze categorie is wel weer een ontheffingsmogelijkheid opgenomen om toch tot 10 meter te mogen bouwen, mits wordt voldaan eisen uit oogpunt van geluidhinder alsmede criteria ter waarborging van de woonkwaliteit op aangrenzende percelen.

Leiding-Hoogspanningsverbinding

Van oost naar west door het plangebied loopt een bovengrondse hoogspanningsleiding van 380 Kv (kilovolt) met aan weerszijden een veiligheidszone van 37,5 m, gemeten vanuit het hart van de leiding. Over deze leiding en zone is een dubbelbestemming gelegd met het oog op het goed functioneren van de leiding in relatie tot de secundaire bestemming. De betreffende zone betreft overigens openbaar gebied met merendeels de secundaire bestemming groen en deels ook verkeer, verkeer en verblijfsgebied en water. Zie voor de hoogspanningsleiding in relatie tot het gezondheidsaspect paragraaf 5.8 (kabels en leidingen).

Waarde Archeologie - 1

In de regels bij dit plan hebben de gebieden met een verwachtingswaarde de dubbelbestemming gekregen. Aan de bestemming is een bouwverbod met ontheffingsmogelijkheid en een aanlegvergunningstelsel gekoppeld om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen.

Hieraan is tevens een wijzigingsbevoegdheid gekoppeld om zo bestemmingswijziging mogelijk te maken op basis van de resultaten van het onderzoek. Voor gronden waar na onderzoek geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen zijn vastgesteld, kan de bestemming Waarde - Archeologie - 1 vervallen. Als er wel behoudenswaardige archeologische vindplaatsen zijn aangetroffen, wordt de bestemming gewijzigd in Waarde - Archeologie 2 (voor de bufferzone rond de vindplaats) of Waarde - Archeologie 3 (voor de kern van de vindplaats). De teksten hiervan staan in de bijlage bij de regels. Bij deze bestemmingen zorgt een aanlegvergunningenstelsel voor bescherming van de archeologische waarden.

Handhaving

Handhaving van het ruimtelijk beleid van de gemeente is van belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteiten duurzaam te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware een 'recht op handhaving';
  • handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
  • niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke voorschriften werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhaving. Onder preventieve handhaving valt onder andere het geven van voorlichting en de verlening van ontheffingen, bouw- en sloopvergunningen. Repressieve handhaving is bijvoorbeeld controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

Inzake de handhaafbaarheid van een uitwerkingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen een belangrijke rol. Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planvoorschriften;
  • het vrijstellingenbeleid.

In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planvoorschriften met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden. Ook zijn aan de in het plan opgenomen ontheffingsbevoegdheden duidelijke criteria verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn. Ook daar waar kwalitatieve criteria zijn opgenomen, zoals in de ontheffingsregels voor woninguitbreiding, zal steeds sprake moeten zijn van een objectieve en beleidsconforme belangenafweging.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

6.2.1 Algemeen

In het plangebied worden verschillende investeringen mogelijk gemaakt. Dit betref vooral particuliere initiatieven, zoals intensivering bebouwing Meregaard of toevoeging van horeca en woningen in het centrum van Filmwijk. Het financieel risico ligt hier geheel bij derde partijen. De nodige investeringen door de gemeente kunnen in voorkomende gevallen via gronduitgifte, precarioverordening of privaatrechtelijk worden geregeld. In hoofdstuk 7.2 wordt de exploitatie van de bouwplannen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, nader toegelicht. Indien de verkeersinfrastructuur moet worden aangepast binnen de mogelijkheden van dit bestemmingsplan, dan neemt de gemeente in haar investeringsbegroting hiervoor ruimte op. Op basis van deze gegevens is sprake van een positief sluitende begroting.

6.2.2 Grondexploitatie: overzicht per locatie

Op 1 juli 2008 zijn de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening van kracht geworden. In deze nieuwe wetgeving is de Grondexploitatiewet integraal opgenomen.

Doel van de Grondexploitatiewet is om te komen tot verbetering van het stelsel van kostenverhaal bij particuliere grondexploitatie en tot verbetering van de gemeentelijke regie met betrekking tot locatieontwikkeling.

De Grondexploitatiewet vormt de basis voor privaatrechtelijke overeenkomsten en vormt een publiekrechtelijk vangnet voor situaties, waarin partijen binnen het privaatrechtelijke spoor geen onderlinge overeenkomst hebben bereikt. Het verhaal van de grondkosten via het privaatrechtelijke spoor is nog steeds de eerstaangewezen weg.

Indien het verhaal van de kosten niet via het privaatrechtelijke spoor kan worden verzekerd (via gronduitgifte of het sluiten van een (exploitatie)overeenkomst), dan verplicht de wet tot kostenverhaal bij particuliere grondexploitatie via het spoor van het exploitatieplan en de bouwvergunning. Dit houdt - kort gezegd - in dat de gemeente, bij verlening van de bouwvergunning, de gemaakte kosten (welke onderdeel uitmaken van de inhoud van het exploitatieplan) op de particuliere grondeigenaar moet verhalen in het geval deze tot ontwikkeling/bebouwing van de gronden overgaat.


Het exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 en 2 (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van (onder meer) een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd.

Het moet gaan om een bouwplan, omdat de effectuering van het kostenverhaal op grond van het exploitatieplan altijd gekoppeld is aan de verlening van de bouwvergunning. In het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven wat onder een bouwplan moet worden verstaan (Art. 6.2.1 Bro):

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met tenminste 1000m2 of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor kantoor- of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m2 bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m2.


Het begrip bouwplan moet bovendien zo worden uitgelegd, dat niet sprake hoeft te zijn van een concrete bouwaanvraag. Het feit dat het nieuwe bestemmingsplan een directe bouwtitel geeft voor een of meer van bovengenoemde bouwplannen, leidt tot verplichting voor de gemeente om zo'n exploitatieplan op te stellen. Echter, indien het voorgaande bestemmingsplan dezelfde mogelijkheid ook al bood, maar die rechten in de voorgaande planperiode niet zijn benut, hoeft geen exploitatieplan te worden gemaakt.

Een exploitatieplan is niet vereist, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld via gronduitgifte, precarioverordening of (exploitatie)overeenkomsten. Uiteraard is een exploitatieplan ook niet noodzakelijk, als realisering van het bouwplan geen kosten vergt van de overheid.


Een exploitatieplan voor het bestemmingsplan Stad Oost?

Het onderhavige bestemmingsplan voor Stad Oost is een bestemmingsplan dat voornamelijk gericht is op het beheer van het gebied en het behoud van de huidige bestemmingen. Dit neemt niet weg dat het plan op een aantal locaties ruimte open laat voor enige ontwikkeling. Zo zijn op bestaande voorzieningenlocaties doorgaans tamelijk globale bestemmingen (gemengde doeleinden of centrumdoeleinden) gelegd. Aan het bestemmingsvlak (of soms meerdere bestemmingsvlakken) is een bebouwingspercentage en een maximale bouwhoogte gekoppeld. Dit geldt ook diverse locaties met een maatschappelijke bestemming.

In dit nieuwe plan wordt de bestaande bebouwing, die is gerealiseerd op grond van de voorgaande bestemmingsplannen (en uitwerkingsplannen of artikel 19 WRO-vrijstellingen), nu rechtstreeks in het bestemmingsplan opgenomen. Daarbij valt op te merken dat de bouwmogelijkheden van de voorgaande plannen op de meeste voorzieningenlocaties niet ten volle zijn benut. Om praktische redenen worden die "oude rechten" echter niet in mindering gebracht voor de beantwoording van de vraag of een exploitatieplan aan de orde is.

Op verreweg de meeste locaties waar het bestemmingsplan ontwikkelruimte toelaat is de gemeente eigenaar van de omliggende grond. Kostenverhaal via gronduitgifte biedt dan doorgaans uitkomst in geval van nieuwbouw of uitbreiding. Soms is nog enige ruimte beschikbaar op de reeds uitgegeven percelen en bieden de planregels enige mogelijkheid voor optopping van het bestaande pand. Ook bieden de planregels op locaties met de bestemming "centrumdoeleinden" of "gemengde doeleinden" de mogelijkheid tot 'verkleuring binnen het palet aan toegestane functies. In enkele gevallen kunnen dan woningen worden toegevoegd (appartementen boven voorzieningen) of bijvoorbeeld horeca. Als die situatie zich voordoet en er sprake is van een bouwplan in de zin van het Bro, zijn er in veel gevallen geen kosten voor de gemeente, omdat de aanwezige infrastructuur, leidingen, etc. al afdoende aanwezig is.

Voor een aantal mogelijke ontwikkelingen, zoals die nabij het Greta Garboplantsoen of in het Laterna Magikapark, is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Dat betekent dat burgemeester en wethouders op termijn de bestemming op bepaalde aspecten kan wijzigen, zoals het verbreden van de bestemming van maatschappelijk naar een gemengde bestemming, waarin ook wonen is opgenomen. Er dient in deze situaties dus eerst een wijzigingsplan te worden gemaakt en door burgemeester en wethouders te worden vastgesteld voordat daadwerkelijk tot ontwikkeling en bebouwing over kan worden gegaan.


'Bouwplannen' in Stad Oost


In het volgende overzicht wordt per locatie, waarop op grond van het bestemmingsplan bouwplannen kunnen worden ontwikkeld, de bestemming aangegeven en of er (mogelijk) sprake is van een bouwplan in de zin van art. 6.2.1 Bro. Vervolgens is dan de vraag of er kosten zullen zijn voor de gemeente en zo ja, of die kosten langs andere weg zijn verzekerd.

Daaruit volgt de conclusie of er een exploitatieplan benodigd is, dan wel of het maken van een exploitatieplan pas aan de orde is bij het wijzigingsplan.

Per locatie is aangegeven of er - tijdens totstandkoming van dit bestemmingsplan - al initiatieven zijn voor uitbreiding van bestaande vestigingen of tot nieuwbouw.

locatie bestemming bouwplan exploitatieplan?
Hollywoodlaan

art. 11 Maatschappelijk
Naast de bestaande school Polygoon is ruimte voor uitbreiding (>1000m2) of voor een nieuw hoofdgebouw ter plaatse van het noodgebouw (dependance van de Montessorischool). Er zijn geen initiatieven.
Bouwplan in de zin van het Bro.

Geen exploitatieplan nodig.
Grond is in eigendom van de gemeente.
Lumierepark
(twee locaties noordwestelijk deel)
art. 10 Groen
Via wijzigingsbevoegdheid is een zelfstandige horecavoorzieningen mogelijk: categorie 1, opp. 600 m2.
Bouwplan in de zin van het Bro, maar realisering is pas mogelijk na wijziging van de bestemming.
Exploitatieplan bij vaststelling wijzigingsplan.
Ebenezer Howardpark, deel tussen Flevolijn en Parkwijklaan art. 11
Maatschappelijk Uitbreiding/optopping van bestaande hoofdgebouwen (scholen, sporthal) tot >1000m2 of een (vervangend) nieuw hoofdgebouw mogelijk. Er zijn geen initiatieven.

Bouwplan(nen) in de zin van het Bro.




Geen exploitatieplan nodig. Kostenverhaal is verzekerd via de precarioverordening of de kosten worden verhaald via gronduitgifte.
Kosten ten behoeve van de aanleg van openbare parkeerplaatsen worden privaatrechtelijk geregeld.
Ebenezer Howardpark, deel tussen Parkwijklaan en busbaan


art. 11 Maatschappelijk
Uitbreiding/optopping van bestaande hoofdgebouwen (>1000m2) of een nieuw hoofdgebouw mogelijk. Er zijn geen initiatieven.
Bouwplan(nen) in de zin van het Bro.

Geen exploitatieplan nodig.
Kostenverhaal is verzekerd via de precarioverordening
of de kosten worden verhaald via
gronduitgifte.
Ebenezer Howardpark, overige deel tussen Parkwijklaan en busbaan
art. 8 Gemengd-2
Uitbreiding/optopping van bestaande hoofdgebouwen en/of gestapelde woningen (>1000m2) of een nieuw hoofdgebouw mogelijk. Er zijn geen initiatieven.
Bouwplan(nen) in de zin van het Bro. Geen exploitatieplan nodig.
Kostenverhaal is verzekerd via de precarioverordening
of de kosten worden verhaald via
gronduitgifte.
Ebenezer Howardpark, deel zuidelijk van de busbaan art 11 Maatschappelijk
Uitbreiding/optopping van bestaande hoofdgebouwen (o.a. De Meregaard) tot >1000m2 of een (vervangend) nieuw hoofdgebouw mogelijk. Tussen de bestaande bebouwing van de Meregaard en de Veluwedreef wordt een school gerealiseerd, De Bongerd VO.
Bouwplan(nen) in de zin van het Bro.

(Voorzover bouwvergunningen reeds zijn verleend is een exploitatieplan niet meer aan de orde)





Geen exploitatieplan nodig.
Kostenverhaal is verzekerd via de precarioverordening
of de kosten worden verhaald via
gronduitgifte.
Kantoren- en voorzieningenlocatie noordzijde station Parkwijk
art 9 Gemengd-3
Eén tot twee nieuwe hoofdgebouwen of uitbreiding van bestaande hoofdgebouwen (>1000m2) mogelijk. Er zijn geen initiatieven.
Bouwplan(nen) in de zin van het Bro.
Geen exploitatieplan nodig.
Kostenverhaal is verzekerd via gronduitgifte.
Buurtwinkelcentrum Parkwijk
art. 4 Centrum-1
Geen uitbreidingsruimte of ruimte voor een nieuw hoofdgebouw. Wel functieverschuiving mogelijk, o.a. ten behoeve van horecadoeleinden.
Bouwplan(nen) in de zin van het Bro.
Echter functieverschuiving was reeds mogelijk in voorgaand bestemmingsplan.
Geen exploitatieplan nodig.





Iepenstraat, basis- school Hasselbraam art. 11 Maatschappelijk
Uitbreiding/optopping van bestaand hoofdgebouw mogelijk tot ca 1000 m2. Er zijn geen initiatieven.
Bouwplan in de zin van het Bro.


Geen exploitatieplan nodig.
Kostenverhaal is verzekerd via de gronduitgifte.


Laterna Magikapark deel noordzijde van Bunuellaan art. 11 Maatschappelijk Uitbreiding/optopping van bestaande hoofdgebouwen (scholen en een kerk) tot >1000 m2 en het oprichten van een nieuw hoofdgebouw is mogelijk. Er is een aanvraag ingediend voor de vestiging van een moskee. Bouwplan(nen) in de zin van het Bro.




Geen exploitatiplan nodig.
Kostenverhaal is verzekerd via de precarioverordening
of de kosten worden verhaalt via
gronduitgifte.



Laterna Magikapark deel zuidzijde van Bunuellaan, locatie aan zijde Veluwedreef art. 11 Maatschappelijk
Via wijzigingsbevoegdheid naar Gemengd-2 kan op deze locatie een woongebouw worden opgericht (gestapeld, al dan niet met maatschappelijke voorzieningen, zoals een woon-zorgcombinatie). Voorts is op deze locatie uitbreiding/optopping van bestaande hoofdgebouwen (>1000 m2) mogelijk of de oprichting van nog een enkel nieuw hoofdgebouw binnen de bestemming. Er zijn geen initiatieven.
Bouwplan(nen) in de zin van het Bro. voor woningen: exploitatieplan bij vaststelling wijzigingsplan.

Kostenverhaal is overigens verzekerd via de precarioverordening
of de kosten worden verhaald via
gronduitgifte.
Buurt(winkel)centrum Danswijk art. 5 Centrum-2
Uitbreiding/optopping bestaand hoofdgebouw of (vervangend) nieuw hoofdgebouw (>1000m2) mogelijk. Voorst is enige functieverschuiving mogelijk o.a. ten behoeve van horeca maar minder dan 1000m2.
Er zijn geen initiatieven.
Bouwplan(nen) in de zin van het Bro. Geen exploitatiplan nodig.
Kostenverhaal is verzekerd via de precarioverordening
of de kosten worden verhaalt via
gronduitgifte.
Buurt(winkel)centrum Danswijk art. 6 Centrum-3
Uitbreiding/optopping bestaand hoofdgebouw tot > 1000 m2 of (vervangend) nieuw hoofdgebouw mogelijk. Ook gestapelde woningen boven de voorzieningen zijn mogelijk. Er zijn geen initiatieven.
Bouwplan(nen) in de zin van het Bro. Geen exploitatiplan nodig.
Kostenverhaal is verzekerd via de precarioverordening
of de kosten worden verhaald via
gronduitgifte.
Buurt(winkel)centrum Walt Disneyplantsoen (Filmwijk-zuid) art. 11 Maatschappelijk
Uitbreiding/optopping van bestaande hoofdgebouwen (school, buurthuis) tot >1000m2 of een (vervangend) nieuw hoofdgebouw mogelijk. Er zijn geen initiatieven.
Direct aan het Weerwater is een nieuw hoofdgebouw mogelijk (appartementen en/of voorzieningen al dan niet met horeca op begane grond. Er zijn geen initiatieven.
Bouwplan(nen) in de zin van het Bro
Horeca was reeds opgenomen in het vorige bestemmingsplan. Bovendien is realisering van nieuwbouw bij het Weerwater pas mogelijk na wijziging van de bestemming.
Geen exploitatiplan nodig.
Kostenverhaal voor wat betreft de appartementen bij vaststelling wijzigingsplan en dan via gronduitgifte.
Buurt(winkel)centrum Walt Disneyplantsoen (Filmwijk-zuid) art. 5 Centrum-2
Uitbreiding/optopping bestaand hoofdgebouw (supermarkt, horeca) of (vervangend) nieuw hoofdgebouw (>1000m2) mogelijk. Ook is functieverschuiving mogelijk. Er zijn geen initiatieven.
Bouwplan(nen) in de zin van het Bro. Geen exploitatiplan nodig.
Kostenverhaal is verzekerd via de precarioverordening
of de kosten worden verhaald via
gronduitgifte.
Buurt(winkel)centrum Walt Disneyplantsoen (Filmwijk-zuid) art. 6 Centrum-3
Uitbreiding/optopping van bestaande hoofdgebouwen (noodschool, kinderdagverblijf) tot >1000m2 of een (vervangend) nieuw hoofdgebouw is mogelijk. Ook gestapelde woningen boven de voorzieningen zijn mogelijk. Er zijn geen initiatieven.
Bouwplan(nen) in de zin van het Bro. Geen exploitatiplan nodig.
Kostenverhaal is verzekerd via de precarioverordening
of de kosten worden verhaald via
gronduitgifte.


Voor het overige biedt dit bestemmingsplan geen ontwikkelingsmogelijkheden, die als bouwplan in de zin van artikel 6.2.1. Bro kunnen worden aangemerkt.

Conclusie

In het bestemmingsplan zijn diverse bebouwingsmogelijkheden opgenomen. Daarbij is echter lang niet altijd sprake van een bouwplan de zin van artikel 6.2.1 Bro. Indien dat wel het geval is, is kostenverhaal veelal verzekerd via de precarioverordening of kunnen deze worden verhaald via gronduitgifte.

Bovendien is voor een aantal gevallen nog een wijziging van het plan (3.6 Wro) noodzakelijk voordat er bouwvergunningen verleend kunnen worden. Het exploitatieplan hiervoor wordt in voorkomend geval bij de vaststelling van het wijzigingsplan vastgesteld. De gemeente streeft er dan in eerste instantie naar met de marktpartijen privaatrechtelijk tot overeenkomst te komen of via gronduitgifte kostenverhaal te verzekeren. Als dit niet lukt dan zal er voor deze locaties een exploitatieplan worden opgesteld voordat wijzigingen van kracht worden.

Eindconclusie

Bij de vaststelling van dit bestemmingsplan is er geen exploitatieplan nodig.

6.3 Inspraak En Overleg

6.3.1 Inspraak

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan (voorontwerp bestemmingsplan) kan het gemeentebestuur de bevolking en andere belanghebbenden betrekken. Deze inspraak is geregeld in de gemeentelijke inspraakverordening.

Bij de keuze - wel of geen inspraak - speelt met name de vraag of en in hoeverre de nieuwe regeling wijzigingen teweeg brengt in de bestemming van de gronden als ook de bouw- en gebruiksmogelijkheden op die gronden. Onderhavig bestemmingsplan is conserverend van aard en er zijn geen significante wijzigingen ten opzichte van de voorgaande bestemmingsplannen. Toch zijn er wel degelijk verschillen die inspraak voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure rechtvaardigen. Zo zijn er doorgaans ruimere bouwmogelijkheden voor het bouwen op en aan de woning en kunnen een aantal woningen rond buurtcentra en op hoeksituaties aan buurtontsluitingswegen omkleuren naar andere functies. Er is dan ook voor gekozen dit bestemmingsplan als voorontwerp ter inspraak voor te leggen.

Het voorontwerp d.d. 8 december 2009, heeft na publicatie in Almere Vandaag en op de gemeentelijke website ter inzage gelegen van 11 januari tot en met 22 februari 2010. Binnen deze periode zijn 29 inspraakreacties ingediend. Op 26 januari 2010 is een inloopavond gehouden in de aula van het Helen Parkhurstcollege, Bongertstraat 1 te Almere.

Hieronder volgt achtereenvolgens een kort verslag van de inloopavond, een samenvattende weergave van de inspraakreacties alsmede de gemeentelijke beantwoording van de reacties.

Inloopavond

In het kader van de inspraakprocedure voor bovenvermeld voorontwerp bestemmingsplan is op 26 januari een inloopavond gehouden in de aula van het Helen Parkhurstcollege, Bongertstraat 1.

De avond is in goede sfeer verlopen en er was een behoorlijke opkomst. De schatting is dat tussen 160 en 200 belangstellenden de avond hebben bezocht. Van gemeentezijde waren acht mensen aanwezig, die vanuit verschillende disciplines bij de totstandkoming van dit bestemmingsplan betrokken zijn.

De meest in het oog springende onderwerpen waar vragen over zijn gesteld betreffen het Lumièrepark, het Laterna Magikapark, de locatie aan het Weerwater bij het Walt Disneyplantsoen en meer algemeen de bouwmogelijkheden binnen en rond de buurtcentra. In veel gevallen was er slechts behoefte aan nadere uitleg over de nieuwe mogelijkheden, de verschillen met de huidige mogelijkheden en eventuele plannen in het gebied. Wat dat laatste betreft is aangegeven dat er op dit moment geen concrete ontwikkelingen spelen binnen de voorzieningenlocaties op enkele initiatieven na, zoals een nieuw schoolgebouw en uitbreiding van bestaande zorginstellingen in het Ebenezer Howardpark. Met enkele aanwezigen is voorts gesproken over het initiatief voor een mogelijke vestiging van een moskee in het Laterna Magikapark. Inmiddels is het Laterna Magikapark niet meer in beeld als locatie voor dit initiatief. Genoemde ontwikkelingen waren overigens al mogelijk binnen de vigerende bestemmingsplannen.

Ter hoogte van het Walt Disneyplantsoen aan het Weerwater bestond al de mogelijkheid een lichte horecagelegenheid te realiseren. Deze is ook in het nieuwe plan meegenomen, waarbij nu wordt voorgesteld erboven ook appartementen mogelijk te maken. Bewoners van de aangrenzende flatgebouwen zijn bezorgd hierover, vanwege mogelijk verlies aan uitzicht, groen en rust op deze locatie. Ook verwacht men parkeeroverlast als er nog een appartementenblok bij komt.

Naar aanleiding van vragen omtrent de mogelijkheden voor vestiging van horeca in het Lumièrepark, is duidelijk gemaakt dat bewust is gekozen voor locaties nabij het stadscentrum en is geregeld dat bezoekersparkeren niet in het park zal worden toegestaan. Parkeren in de aangrenzende Filmwijk zou moeten worden tegengegaan middels uitbreiding van de blauwe zone. Voorts is uitgelegd dat nog een wijzigingsprocedure moet worden doorlopen alvorens vestiging op de aangegeven locaties kan plaatsvinden. Dat geldt ook voor het meest zuidelijk in het Laterna Magikapark gelegen voorzieningencluster, waar via een wijzigingsbevoegdheid wonen kan worden toegevoegd (bijvoorbeeld met het oog op ouderenhuisvesting). Ook is toelichting gegeven omtrent de beperkte mogelijkheid tot 'omkleuring', via een wijzigingsbevoegdheid, van wonen naar werken rond de buurtcentra.

Wat het Laterna Magikapark betreft is toegelicht dat uitbreiding van bestaande vestigingen of nieuwvestiging van initiatieven alleen binnen de bestaande clusters mogelijk is. De groene gedeelten hebben ook in het nieuwe plan een Groene bestemming gekregen. Hiermee is ook duidelijk gemaakt dat door sommigen nog gevreesde bebouwing van de groene vlek ten noorden van de J. Tatilaan in dit nieuwe bestemmingsplan is uitgesloten. Ook deze vlek behoud de groene bestemming.

Enkele bewoners uitten bezwaren tegen de functieverruiming (van alleen kantoren naar gemengd, dus ook maatschappelijke voorzieningen ten noorden van station Parkwijk. Ook hier speelt dan vooral het verlies van uitzicht als gevolg van een eventuele nieuwe bebouwing binnen deze locatie. In het vigerende bestemmingplan is het bouwen op deze locatie echter al opgenomen.

Sommige aanwezigen hebben ook moeite met kleine uitbreidingen binnen bestaande clusters in het Laterna Magikapark en het Ebenhezer Howardpark (die in de vigerende bestemmingsplannen grotendeels ook al mogelijk zijn). Tegelijkertijd vragen andere bezoekers juist naar bouw- en vestigingslocaties waar nog wel iets kan in dit stadsdeel. Positief was men veelal ook over de regeling en de uitbreidingsmogelijkheden voor wat betreft de woning.

Tenslotte werden klachten geuit over gebrek aan communicatie over de uitrol van Onderhoud Lange Termijn door SB (Filmwijk en Verzetswijk); dit staat evenwel los van het bestemmingsplan.

Over de gekozen opzet van deze inloopavond zijn meerdere malen positieve reacties geuit. Met name de aanwezigheid van diverse ambtenaren (diverse disciplines) en de uitstalling van meerdere sets plankaarten, maakten mogelijk dat de aanwezigen effectief en vlot van informatie en nadere uitleg konden worden voorzien. Ook de persoonlijke uitnodiging (huis aan huis) werd gewaardeerd.

Toch is achteraf door meerdere insprekers, deels namens de Stichting Platform Filmwijk, ook kritiek geuit op de gang van zaken. Zie in onderstaand schema onder 10 en 17. Mede na overleg met genoemde Stichting is besloten in de ontwerpfase (omstreeks september/oktober 2010) opnieuw een inloopavond te organiseren.

Overzicht inspraakreacties

Naam en adres
Reactie
Reclamant 1, Radio Oranjelaan, Verzetswijk Heeft bezwaar tegen bestemmingswijziging pand Radio Oranjelaan 38. Nieuwe bestemming Gemengd-1 maakt immers ook horecavestiging mogelijk. Dat kan dan leiden tot ernstige hinder van het woonmilieu, parkeerproblemen, aantasting privacy naburige woningen en toename van rondhangen en zwerfafval.
Reclamant 2, Alex Bennostraat, Filmwijk Maakt bezwaar tegen mogelijkheid voor het bouwen van nieuwe religieuze voorzieningen in het Laterna Magikapark in de Filmwijk. Christelijke kerken lopen leeg en de aanhang van Islam en van andere religies is slechts gering in de Filmwijk. De al bestaande religieuze voorzieningen en voorzieningen elders in Almere of daarbuiten voorzien meer dan voldoende in de vraag naar kerken, moskeeën tempels, en dergelijke.
Reclamant 3, Bevrijdingsstraat, Verzetswijk Waterhuishouding , blz. 42: Geringere drooglegging voor langere duur vermindert beluchting wortels en tast daardoor de vegetatie aan.
Geluid, blz. 77: Bij busbanen staan geen 30 km/u. verkeersborden. Wordt de snelheid op andere wijze begrensd?
Blz. 79: De geluidhinder van het railverkeer kan worden beperkt met geluidschermen. Is overwogen geluidschermen toe te passen die ook de gevolgen van een calamiteit kunnen beperken?
Bouwregels bij Wonen-2, blz. 163: Niet duidelijk is of de regel die toestaat om 50 % van het bouwperceel te mogen bebouwen met gebouwen en overkappingen (18.2 onder d) ruimer of juist beperkter is dan volgens de bestaande voorwaarden gronduitgifte. En volgens die voorwaarden is ook expliciet aangegeven dat een onoverdekt zwembad niet wordt beschouwd als bebouwd. Het voorontwerp zegt hier niets over.
Reclamant 4. Adrienne Solserstraat, Filmwijk Bezwaren hebben betrekking op het Laterna Magikapark.
Bezwaar tegen bestemmingswijziging van groenvoorzieningen (inclusief fietspaden en recreatief asfaltterrein naar een bestemming met nieuwe bouwmogelijkheden. Men wenst een meer specifieke bestemming met maxima voor omvang gebouwen en voor niet openbare (parkeer)terreinen.
Geluidsnormen ontbreken evenals gebruiksregels die ander gebruik dan die voor de maatschappelijke doeleinden tegengaat. Met het laatste doelt men met name op verkoop en ruilhandel naast kerken/moskeeën. Uitbreidingsmogelijkheden gaan ten koste van speelruimte in de Filmwijk. Met een groeiende groep tieners worden nu de skatebaan, het basketbalveld en het voetbalveld weggenomen.
Bezwaar ook tegen toename van autoverkeer als gevolg van de meer bebouwing. Ook bezwaar tegen voorzieningen die afhankelijk zijn van bezoekers van buiten de wijk.
Tegelijkertijd maakt men bezwaar tegen de indeling die geen groei in de toekomst mogelijk maakt, waardoor iedere gevestigde organisatie meteen op zijn maximale omvang zit.
Verder richten de bezwaren zich specifiek in tegen de voorgenomen bouw van een religieuze gebouw (moskee). Vanuit de blik van ruimtelijke ordening zou een moskee praktisch benaderd moeten worden. Net als een bedrijf als Ikea is het een groot gebouw dat parkeer- en geluidoverlast geeft en daarom thuis hoort op een bedrijventerrein. Men noemt 5 redenen:
Bedrijventerreinen zijn ingericht voor grote verkeersstromen;
Er is voldoende parkeergelegenheid;
Welstandeisen vormen er geen probleem. De variatie in gebouwen is groot, zodat een moskee niet detoneert;
In een woonwijk roept de oproep tot gebed weerstand op, maar op een bedrijven, die deels ook lawaai maken, is dit niet bezwaarlijk;
Een moskee heeft nauwelijks binding met de wijk en mede doordat er diverse moslimrichtingen bestaan en er per richting maar weinig aanhangers in de wijk wonen, komen de meeste aanhangers/bezoekers van buiten de wijk.
De uitspraken dat een ieder welkom is in de moskee zal niet veel uithalen. Die toezegging kan zo weer worden ingetrokken en een religieus gebouw blijft ook hoogdrempelig voor andersdenkenden.
Een vergelijking met oude tijden waarin de kerk nog het middelpunt was van stad en dorp is niet meer van deze tijd.
De reactie bevat ook nog een aantal vraagstellingen. Men wenst meer duidelijkheid omtrent de omschrijving en tweedeling van het Laterna Magikapark. Voorts wordt nadere informatie gevraagd omtrent de voorgenomen vestiging van een moskee en gegevens inzake de aanvraagde bouwvergunning en waarom de gemeente hieraan wil meewerken, ondanks de te verwachten grote bezwaren uit de omgeving. Gevraagd wordt deze vragen allereerst te beantwoorden en op basis daarvan eventueel hun bezwaren aan te vullen. Tevens wil men de bezwaren graag mondeling toelichten.
Reclamant 5, Fellinilaan, Filmwijk. Mede ondertekend door 3 andere bewoners. Bezwaar tegen nieuwbouw appartementen en horeca aan Weerwater bij het Walt Disneyplantsoen. Bezwaren van persoonlijke aard: Verlies van uitzicht; aantasting vrijheid en ruimte; waardevermindering appartement; toename geluidsoverlast door horeca en terras; parkeerproblemen. Bezwaren van algemene aard: Nieuw plan gaat in tegen bestaande, waarin het parkachtige karakter van deze plek centraal staat en horeca slechts op kleine schaal toelaatbaar is; horeca met terras tast de rust aan voor de meest oudere bewoners van de appartementen; er is al genoeg horeca in de omgeving, meer horeca lijkt ook niet rendabel. Ook andere woningen en de school raken uitzicht op Weerwater kwijt; Almere heeft veel bouwruimte elders en daarom zien we geen noodzaak zo'n belangrijke groenvoorziening op te geven voor een flat met een beperkt aantal appartementen.
De gemeente zegt ten onechte dat er “geen grote veranderingen zijn opgenomen” en “de groene gebieden, inclusief de kleine groenplekken in de wijken, geconserveerd worden”. Verzocht wordt het plan voor onderhavige locatie dan ook niet te wijzigen.
Reclamant 6, James Stewartstraat, Filmwijk Bezwaar richt zich tegen de mogelijke horecavestigingen in het Lumièrepark (wijzigingsbevoegdheden 2 en 3 binnen bestemming “groen”). De bewoonster vreest aantasting van haar vrije uitzicht over het park gelet op de mogelijke oppervlakte (bvo) en bouwhoogte. Bovendien vreest zij verkeersaantrekkende werking voor de omgeving en parkeeroverlast, mede doordat de in het plan genoemde parkeeroplossing binnen de Oostkavels betaald parkeren betreft. Daarnaast maakt het voorontwerp niet duidelijk waar de bevoorradingsweg wordt aangelegd. Als deze dichtbij haar woning komt, zal dat de rust in haar omgeving aantasten. Voorts leidt dit alles tot waardedaling van de woning.
Reclamant 7, Mannus Frankenstraat, Filmwijk Bezwaar richt zich tegen de grote parkeeroverlast die bewoner ondervindt in zijn straat bij evenementen in het park. Met de geplande horeca in het park met categorie 1a en b en bouwhoogte tot 7.70 meter vreest hij dat bruiloften en partijen straks voortdurend voor parkeeroverlast bij hem in de straat zullen zorgen. Dit mede doordat parkeren bij hem gratis is en op het Hennepveld veel geld kost. Hij stelt daarom voor om de mogelijke horeca te beperken tot categorie 1a. Dat trekt wandelaars, fietsers en bootjesvolk, maar geen bruiloften en partijen.
Reclamant 8, Mannus Frankenstraat, Filmwijk Bezwaar richt zich tegen toegestane maximum bouwhoogte van de mogelijke horecavestigingen met dienstwoning in het Lumièrepark, de volgens hen onduidelijke beschrijving van de toegestane horecacategorieën en het toestaan van zowel horeca 1a als 1b voor beide locaties/wijzigings-gebieden.
De bouwhoogte, die drie (woon)lagen mogelijk maakt past niet in het kleinschalige karakter van het park. De toegestane oppervlakte strookt niet met de toegestane categorieën. Bewoner vindt dat i.p.v. de classificatie in categorieën een opsomming moet komen van toegestane horecagelegenheden. Voorts zou wijzigingsgebied 3 beperkt moeten worden tot categorie 1a en wijzigingsgebied 2 tot 1a en b. Bewoner vraagt zich af of de nieuwe parkeervisie voldoende rekening houdt met overlast voor omwonenden van het park, doordat bezoekers gratis kunnen parkeren in de Filmwijk en hiervoor moeten betalen in het centrum.
Reclamant 9, Fellinilaan , Filmwijk Bezwaar richt zich tegen de mogelijk gemaakte bouw van een appartementengebouw. Bewoners hebben juist voor een van de hoekflats aan Weerwater en Walt Disneyplantsoen te hebben gekozen vanwege het fraaie uitzicht op de stad in ontwikkeling. Zij vrezen nu een waarde- en genotvermindering van hun flat. Voorts zal de toch al problematische parkeersituatie door het toenemend aantal auto's per woning er met het nieuwe woongebouw niet beter op worden.
Tweede bewaar betreft de mogelijke horecavestiging. Er is al veel overlast door uitgaande jeugd die zich vaak met brommers hier op en bij het fietspad manifesteren tot in de avond en nacht. Met de komst van een horecavestiging aan het water zal het met de rust gedaan voor de flatbewoners die voor het merendeel 65+ zijn.
Het opofferen van deze groene plek voor bebouwing valt niet te rijmen met de uitspraak dat groene gebieden, inclusief de kleine groeplekken in de wijk, geconserveerd worden. Hier doet dit plan juist het tegendeel.
Reclamant 10, Ingrid Bergmanstraat, Filmwijk. Reactie mede namens andere NWR-BouwRai bewoners. Brief is ook gericht aan de Welstandcommissie. Bezwaar richt zich tegen aantasting van het NWR-Bouwrai gebied, met name de omgeving Greta Garboplantsoen en Polygoonlocatie. Binnen de opzet van de NWR-Bouwrai passen niet:
opknippen Bouwraigebied in twee deelkaarten en het samenvoegen met in één plan met andere wijken.
toegestane verhoging van het gezondheidscentrum.
Handhaving noodgebouwen bij Polygoon.
Vervanging van peuterspeelzaal door een 20 x grotere bouwmassa van 560 m2 oppervlakte en 20 meter hoog.
Vervanging van grootste deel van Greta Garboplantsoen door verkeers-, parkeer- en uitkijkfuncties.
Kritiek voorts op het feit dat de inloopavond was gepland tot 20.00 uur, een tijdstip waarop volgens inspreker velen net thuiskomen van hun werk. Voorts kritiek op de passage in de uitnodigingsbrief dat er geen grote veranderingen in het plan zijn opgenomen. Huizen staan hier straks in de schaduw van de voorgestelde bouwmassa.
Reclamant 11, Ingrid Bergmanstraat, Filmwijk. Reactie mede namens andere bewoners rond Greta Garboplantsoen. Bezwaar richt zich tegen aantasting van het Greta Garboplantsoen. Mogelijkheden die het plan biedt zijn strijdig met uitspraken dat er geen grote veranderingen in het plan zijn opgenomen en dat parken en buurtgroen behouden blijven. Indien de ruimte die het plan biedt werkelijkheid zou worden, zou dat betekenen, dat:
langs de rand van het plantsoen extra parkeerplaatsen komen.
ongeveer de helft van het plantsoen wijzigt van groen naar verkeer en verblijf. Functiewijziging is niet gearceerd (geen wijzigingsbevoegdheid, red.)
het mogelijk is een uitkijkplatform van 15 meter hoog te bouwen. Huidige plan staat 9 meter toe. Uit ervaring met de peuterspeelzaal aan de overkant blijkt dat verdwenen groen niet gecompenseerd wordt.
Enkele artefacten (landschapskunst) en de speelheuvel zullen verdwijnen. Kersenbomenaanplant ging al achteruit in onderhoud.
De cirkel met beplanting tussen de woningen en de weg bij het plantsoen is omgezet in verkeersfuncties.
Reactie uit voorts kritiek op de procedure: te korte voorbereidingstijd gelet op datum uitnodigingsbrief, Helen Parkhurst was onbereikbaar door de ijzel, website prachtig maar vereist veel vaardigheid. Voorts voelt men zich misleid door de woorden “geen grote veranderingen”, wat voor veel mensen reden was om zich niet goed op de planwijzigingen te oriënteren.
Tot slot, het plantsoen dient groen te blijven, evenals de direct aanliggende gebieden. Sommige stukken zouden oorspronkelijk beplant worden, maar dat is nooit uitgevoerd. Bomen zijn deels gekapt en niet vervangen.
Reclamant 12, H. Bogartstraat, Filmwijk Bezwaren betreffen de volgende punten:
Lumièrepark, evenementen en horeca i.v.m. parkeren: Bij betaald parkeren op de Oostkavels zal sluipverkeer ontstaan in met name het Bouwraideel van de Filmwijk. De volgens deskundigen op de inloopavond uit te breiden blauwe zone zal wellicht een oplossing zijn voor het parkeerprobleem, maar zal toch betekenen dat bewoners op eigen kosten een parkeerkaart zullen moeten aanschaffen. Welke alternatieven zijn er?
Greta Garboplantsoen: inspreker vreest parkeerprobleem als jongerenhuisvesting er komt en wenst een bevestiging van de regeling dat jongeren na afloop van hun studie elders moeten gaan wonen.
Parkeren algemeen: hoe wordt, uitgaande van de krappe parkeernorm in de woonwijken, straks omgegaan met de toenemende parkeerdruk? Welke mogelijkheden biedt het bestemmingsplan? Inspreker vraagt ook aandacht voor de schaarse 'gasten'parkeerplekken in gebruik zijn bij medebewoners. En het parkeren in de Ingrid Bergmanstraat is niet veilig vanwege het uitgaanspubliek.
Moskee: bewoner heeft geen probleem met een moskee op zich maar wel met het eventuele geluidoverlast (frequentie en volume).
Veluwedreef/Cinemadreef: Volgens het plan komt de luchtkwaliteit tot 2020 niet boven de norm. Welke maatregelen volgen als dit toch gebeurt?
Spoorlijn: transport gevaarlijke stoffen vanaf 2013: Wat voor risico's en wat voor maatregelen?
Wonen-1: Humphrey Bogartstraat: i.v.m bestaande opties voor uitbreiding aan voorzijde bouwblok: staan de regels voor erfbebouwing aan die uitbreidingsmogelijkheid in de weg? En als binnen de tuinbestemming leidingen liggen, is dan voor de aanleg van verhardingen toestemming van de gemeente nodig?
Snippergroen: Bewoner wacht al jaren op dit uitgiftebeleid. Wat is de actuele status en wat zijn de voorwaarden?
Reclamant 13, Simon van Collemstraat, Filmwijk Inspreker richt zich met name op het Laterna Magikapark en heeft bezwaar tegen elke verdere bebouwing in dit park. Laat het de groene long blijven, zoals oorspronkelijk bedoeld (groenstrook van het Hannie Schaftpark tot aan het bos over de A6. Park is van groot maatschappelijk belang (spelen, wandelen, ontmoeten). Natuur en groen zijn belangrijk voor mens en dier. Bewoner constateert dat vanwege het nodige onderhoud de gemeente veel groen verwijdert. Dit in contrast met het groene Overgooi waar een enorm park wordt aangelegd en de bewoners al heel grote tuinen hebben.
Reclamant 14, Adrienne Solserstraat, Filmwijk Idem als onder 4.
Reclamant 15, Adrienne Solserstraat, Filmwijk Idem als onder 4.
Reclamant 16, John Fordstraat, Filmwijk Idem als onder 4.
Reclamant 17 (Stichting Platform Filmwijk Almere), Fellinilaan, Filmwijk De stichting verzoekt om een tweede informatieavond te organiseren. Men is van oordeel dat men op veel te korte termijn werd uitgenodigd, dat niemand leiding gaf aan de presentatie, dat er nauwelijks inhoudelijk antwoord werd gegeven op vragen en men simpelweg te horen kreeg maar een brief te schrijven.
Voorts zouden veel bewoners niet of te laat de uitnodigingsbrief hebben ontvangen.
Mede met het oog op de gewenste tweede informatieavond bevat de inspraakreactie een aantel vraag- en bezwaarpunten:
Men wenst meer info omtrent de geplande horecavoorzieningen in het Lumièrepark;
Er is geen behoefte aan een horecavoorziening, noch aan een flat aan het Walt Disneyplantsoen bij het Weerwater. De daar nog vrij recent aangelegde groenvoorziening (filmrol) heeft de wijk juist verfraaid op deze plek. De nieuwbouw zal ook meer parkeerdruk opleveren en de horeca tevens geluidoverlast. Nu is het juist een plek voor wandelaars en fietsers om er even te verpozen.
Men wenst ook meer info over de geplande bebouwing voor jongerenhuisvesting nabij het Greta Garboplantsoen en de Polygoon. Dit deel van de wijk staat nu al onder druk door jongerenoverlast.
Ook met de voorgenomen bouw in het Laterna Magikapark doet dit plan afbreuk aan de leefbaarheid, het woongenot en het groen in de wijk. De gemeente gaat achteloos voorbij eerder gemaakte afspraken omtrent het groen in de wijk. Elders is de stad is nog bouwruimte genoeg.
De stichting zegt namens de bewoners ongelukkig te zijn met dit plan en vraagt met het oog op genoemde tweede infoavond de standaardtermijn voor inspraak te verruimen en de bewoners tijdig uit per brief uit te nodigen.
Reclamant18, Watercipresstraat, Parkwijk Bezwaar richt zich tegen de ruimte die het voorontwerp plan biedt voor nieuwe ontwikkelingen. Dit gaat namelijk ten koste van het toch al steeds schaarser wordende groen in deze omgeving. Er zijn al meer dan voldoende maatschappelijke voorzieningen (Meregaard, afkickcentrum, religie, scholen). Inspreker is de overlast hiervan al meer dan zat. En de parkeeroverlast van de voorzieningen zorgt voor gevaarlijke situaties.
Reclamant 19, Watercipresstraat, Parkwijk (gezamenlijke brief met voorgaande reactie) Idem als onder 18.
Reclamant 20, Bette Davisstraat, Filmwijk. Reactie mede namens andere bewoners Bette Davisstraat en Ingrid Bergmanstraat. Insprekers geven aan dat er nabij hun woningen, in tegenstelling tot wat de uitnodigingsbrief suggereert, wel degelijk sprake is van elementaire veranderingen. Als de geboden planruimte op en nabij het Greta Garboplantsoen wordt benut, leidt dat tot aantasting van onze woonomgeving, zowel stedenbouwkundig als uit oogpunt van verkeer- en parkeeroverlast. Voorts aantasting van groenvoorzieningen en uitzicht. Bewoners noemen daarbij de mogelijke bouwmassa op de locatie van de peuterspeelzaal en de effecten daarvan, zoals verminderde zichtlijnen. Voorts de verkeer- en parkeerdruk rond het Greta Garboplantsoen, de Ingrid Bergmanstraat en de Bette Davisstraat. Ook het uitkijkplatform dat mogelijk 60% hoger wordt dan voorheen mogelijk was en daarmee de privacy aantast. En het Greta Garboplantsoen verliest de helft van het groene oppervlak t.o.v. het vigerende bestemmingsplan.
Een en ander zal leiden tot drastische waardevermindering van onze bezittingen en we zullen, als de plannen gehandhaafd blijven, een aanzienlijke planschadevergoeding claimen.
Reclamant 21, Fellinilaan, Filmwijk Bezwaren richten zich tegen de bouwmogelijkheden aan Weerwater bij het Walt Disneyplantsoen. Bewoner merkt op dat een mogelijk nieuw flatgebouw niet op dezelfde afstand van het fietspad staat ingetekend als de bestaande gebouwen. Naast de waarde- en genot vermindering van onze flat doordat ons zicht op de stad verloren gaat, kun je spreken van kapitaalvernietiging van het twee jaar geleden aangelegde groen (filmrol). En er zullen nog meer dan nu parkeerproblemen ontstaan. Verder nagenoeg idem als onder 5.
Reclamant 22, James Stewartstraat, Filmwijk Bewoner van de James Stewartstraat wenst aanpassing van het voorontwerp bestemmingsplan, zodat een extra etage mogelijk wordt. Inspreker verzoekt de bouwhoogte, nu 7 meter, aangepast zien naar 10 meter en geeft aan de opbouw geheel in de stijl van de woning te willen gaan uitvoeren.
Reclamant 23, Lucille Ballstraat, Filmwijk Bezwaar heeft betrekking op het gebied Greta Garboplantsoen, de kinderspeelzaal en de Polygoon. In het bijzonder de mogelijkheid van een uitkijkplatform met maximale hoogte van 15 meter en oppervlakte van 100 m2. “Wat doet zoiets midden in een woonwijk hoe gaat het er uitzien? We zijn juist blij met het aanwezige groen en de mooie bomen.”
Reclamant 24, Mangostraat, Parkwijk. Reactie mede namens andere omwonenden Mangostraat. Bezwaar richt zich tegen de instandhouding van de schoolwoningen aan de Mangostraat. De constructie, destijds gekozen om de piek in het lager onderwijs in de periode 1999-2007 op te vangen is de bewoners nu al jaren een doorn in het oog. De 'arme architectuur' en het ontbreken van bomen en voortuinen staat in schril contrast tot de rest van Parkwijk-Zuid. Voorts is de inrichting van de Mangostraat niet berekend op het gebruik als schoolwoningen. Naast de verkeersoverlast wordt het woongenot ook aangetast door het gebruik van openbaar groen als speelplaats. Dankzij een burgerinitiatief is een naastgelegen plantsoentje nog gered. Ook is sprake van waardedaling van de nabijgelegen koopwoningen.
Ondanks het merkbaar teruglopen van de behoefte aan klaslokalen, wordt in de plantoelichting de verwachting uitgesproken dat de schoolwoningen nog 10 jaar in gebruik zullen zijn. Volgens insprekers zijn nu nog maar 8 van 12 lokalen in gebruik. Bewoners willen niet dat de huidige situatie onnodig lang blijft voortduren en willen dat de woonfunctie hier als enige functie wordt vastgelegd in het bestemmingsplan.
Reclamant 25, James Stewartstraat, Filmwijk Reactie is van gelijk strekking als die onder 22. Bewoner beschouwt uitbreiding van de toegestane bouwhoogte van 7 naar 10 meter als een verfraaiing voor de architectuur in deze straat.
Reclamant 26, James Stewartstraat, Filmwijk Bezwaar richt zich tegen de plannen voor in totaal 1750 m2 aan horeca in het Lumièrepark. Dit is niet te kwalificeren als kleinschalig. Opnieuw worden er plannen gepresenteerd die afbreuk doen aan de ontwerpgedachte en ligging van ons appartementengebouw. De architect legde de nadruk juist op blijvend vrij uitzicht op het Weerwater. Een vestiging van 1000 m2 en 7 m hoog betekent een ernstige aantasting van ons woongenot. Er is meer dan voldoende ruimte voor horeca tussen stadshart en Flevoziekenhuis. Een park dient stadsbewoners te rust geven en geen ontsierende en geluidoverlast gevende horeca.
Reclamant 27 (Vereniging van eigenaars 'Buitengewoon'), James Stewartstraat, Filmwijk Reactie is deels van gelijke strekking als die onder 26. Twee horecagelegenheden dicht bij elkaar met een gezamenlijk oppervlak van 1750 m2 draagt niet bij aan de rust die een park moet bieden en uitstralen. Bewoners vrezen bovendien dat die omvang in de toekomst nog wordt opgerekt. Bewoners verwijzen ook naar de architect, P. Dinant, die de gebouwen bewust ontwierp met uitzicht op groen en water, zoals te lezen in het boek “Grensverleggend bouwen, Filmwijk Almere”.
Wel enthousiast is men over de aanleg van een wandelboulevard, waardoor nog meer Almeerders worden uitgenodigd van dit mooie park te genieten.
Reclamant 28, Watercypresstraat, Parkwijk Namens de eigenaar van de supermarkt in wijkwinkelcentrum Parkwijk voert inspreker de volgende bewaren aan:
Het voorontwerp staat in de bestemming Centrum 1 maximaal 2300 m2 bvo toe voor de supermarkt. De supermarkt van Bun heeft echter een grotere omvang en is daarmee deels wegbestemd. Dat strookt dus niet met de plantoelichting, waarin staat dat de bestaande situatie positief is bestemd. Betekent dus dat de huidige 3.104 m2 bvo moet worden aangehouden.
De volgens het vigerende bestemmingsplan toegestane en ook daadwerkelijk gerealiseerde bouwhoogte is 15 meter, terwijl het voorontwerp slechts 10 meter toestaat. Ook op dit punt wordt de supermarkt deels wegbestemd. Wegbestemmen is volgens vaste jurisprudentie pas toegestaan, als duidelijk is dat binnen de planperiode van 10 jaar daadwerkelijk een vermindering van de bestaande bebouwing plaats zal vinden. En dan alleen op basis van een zeer overtuigende motivering. Kan die garantie niet worden gegeven, dan moet de bebouwing positief worden bestemd.
Het voorontwerp biedt minder mogelijkheden voor Bun – door het opnemen van een maximaal aantal m2 bvo – dan het vigerende bestemmingsplan “Parkwijk”.
Als de beperking ten aanzien van de maximale m2 bvo niet worden opgeheven, dan stelt Bun planschade te zullen lijden.
Met het beperken van het toegestane aantal m2 bvo is sprake van branchering. Op grond van literatuur en jurisprudentie zou blijken dat het beginsel dat regels strekkend tot branchering niet in bestemmingsplannen thuishoren, ondanks het bepaalde in artikel 3.1.2 lid 2 Bro, niet zou zijn verlaten. Op basis van de “Nota van toelichting Bro” zou af te leiden zijn dat bestaande detailhandel dient te worden gerespecteerd. Voorts geeft de Nota aan dat ruimtelijke motieven aan branchering ten grondslag moeten liggen, dus een goede ruimtelijke onderbouwing. Uit het voorontwerp valt vooralsnog geen ruimtelijk motief voor de branchering af te leiden. Niet onderbouwd is waarom het toegestane aantal m2 is beperkt tot de huidige situatie. Het vigerende plan kende geen beperking in m2 en gebruik. Ook op grond van citaten uit de Nota Detailhandel Almere, het Provinciaal omgevingsplan 2006 en de “Beleidsregels locatiebeleid stedelijk gebied 2008” valt een onderbouwing strekkend tot beperking niet af te leiden. Juist aangetoond wordt, aldus inspreker, dat aansluiting moet worden gezocht bij bestaande detailhandel.
Reclamant 29, James Stewartstraat, Filmwijk Idem als onder 26.

Beantwoording gemeente

Een groot deel van de inspraakreacties komt inhoudelijk met elkaar overeen. Daarom zijn deze reacties wel afzonderlijk samengevat, maar is de gemeentelijke beantwoording per onderwerp (of locatie) geclusterd. Daarbij is telkens aangegeven in hoeverre aan de reacties is tegemoet gekomen en dus hebben geleid tot aanpassingen, welke zijn verwerkt in het ontwerp bestemmingsplan.

Laterna Magikapark

Uit veel reacties spreekt bezorgdheid over het verdwijnen van groenvoorzieningen in dit park door de nieuwbouwmogelijkheden die het plan biedt. Voorts vreest men een toename van autoverkeer en parkeeroverlast als gevolg hiervan. Een aantal reacties gaat ook specifiek in op de mogelijke vestiging van een moskee. Men vindt dat nieuwe religieuze voorzieningen niet of nauwelijks voorzien in een behoefte vanuit de wijk. Een reactie geeft aan dat religieuze voorzieningen beter passen op een bedrijventerrein uit oogpunt van verkeersaantrekking en parkeergelegenheid en gelet op eventuele geluidsoverlast.

Feit is dat het voorontwerp hier de lijn volgt van het vigerende bestemmingsplan: Het Laterna Magikapark bestaat uit groene delen en uit voorzieningenclusters. De groene delen krijgen ook in het nieuwe plan de bestemming “groen”. Dat geldt ook voor het fragment ten noorden van de Jacques Tatilaan, waarbinnen de jongerenontmoetingsplaats (JOP) is gelegen. De clusters met voorzieningen krijgen net als in het vigerende plan een maatschappelijke bestemming. Voorts is de bij vastlegging van de verkeersbestemming de bestaande situatie geconsolideerd.

Wel is er voor gekozen om binnen de bebouwingsclusters nog enige ruimte te bieden voor uitbreiding van bestaande bebouwing of een incidentele nieuwvestiging. Zo kan er bijvoorbeeld nog een onderwijsvoorziening of een religieuze voorziening gebouwd worden. Daarbij valt op te merken dat die mogelijkheid, althans in de noordelijke clusters, al bestaat op grond van het vigerende bestemmingsplan. In het meest zuidelijke cluster kan er via een wijzigingsbevoegdheid voorts een woongebouw toegevoegd worden, met daarbij het oog op ouderenhuisvesting. Met het oog op de toenemende vergrijzing en de wens van veel ouderen om in de eigen wijk of buurt te kunnen blijven wonen, is hiervoor bewust voor gekozen. Aan de wijzigingsbevoegdheid zijn criteria verbonden, onder andere ten aanzien verkeer en parkeren. Ook dient nieuwbouw te passen binnen het aangegeven bebouwingspercentage en de maximale bouwhoogte. Er is dus niet gekozen om gedetailleerd de bestaande toestand vast te leggen met strak omlijnde bouwvlakken rond de bestaande bebouwing.

Voor wat betreft de mogelijkheid om een religieuze voorziening, zoals een moskee, te vestigen binnen de bestemming maatschappelijke doeleinden valt nog op te merken, dat er momenteel geen concrete plannen zijn voor vestiging in het Laterna Magikapark.

Gevolgen voor het ontwerp bestemmingsplan

Gelet op het bovenstaande is er geen aanleiding te veronderstellen dat met de in het voorontwerp gekozen regeling onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de bestaande situatie van het Laterna Magikapark. Toch is naar aanleiding van de inspraak opnieuw beoordeeld of met behoud van de gewenste flexibiliteit binnen de voorzieningenclusters, de regeling nog iets scherper kan. En dat heeft er toe geleid dat voor beide clusters het bebouwingspercentage enigszins is teruggebracht. Noordelijk van de Bunuellaan is dit percentage teruggebracht van 50 % naar 30 %. Voor het cluster zuidelijk van de Bunuellaan is het bebouwingspercentage teruggebracht van 30 % naar 20 %.

Filmwijk: horeca en appartementen aan het Weerwater bij het Walt Disneyplantsoen

Op de kop van het Walt Disneyplantsoen geeft het vigerende bestemmingsplan al de mogelijkheid voor een horecavestiging (lichte horeca). Toegevoegd is de mogelijkheid om boven die voorziening appartementen te realiseren. Dit laatste kan tot in dezelfde omvang als de naastgelegen appartementenblokken aan het water. Bezwaren van een aantal omwonenden richten zich hiertegen vanwege het verlies aan uitzicht, de te verwachten parkeerproblematiek en verstoring van de rust ter plaatse door hangjongeren. Bovendien komen de reclamanten op tegen het verdwijnen van het recent nog opgeknapte parkje op deze plek (de zogeheten filmrol). Verder is men van oordeel dat er al genoeg horeca in de omgeving aanwezig is en dat elders in Almere genoeg mogelijkheden zijn voor nieuwbouw van woningen.

Met het nieuwe bestemmingsplan is enerzijds beoogd rechtszekerheid te bieden aan de burger, anderzijds - mede ter uitvoering van het Kaderplan Bestaande Stad (2004) en het daarop gebaseerde Programmaplan Almere Stad (2006) - toch enige flexibiliteit te bieden voor locale ontwikkelingen. Daarbij is onder meer gedacht aan locale nieuwbouw van woningen voor specifieke doelgroepen, zoals starters en ouderen die graag in de eigen wijk willen blijven wonen. Appartementen met vrij uitzicht zijn erg gewild bij deze doelgroep. De locatie aan de kop van het Walt Disneyplantsoen is een van de weinige plekken in de Filmwijk waar zo'n appartementengebouw goed kan worden ingepast. En nu ter plaatse het vigerende bestemmingsplan al een bouwmogelijkheid geeft voor een horecavestiging, is het combineren van beide mogelijkheden op dezelfde plek een duurzame oplossing qua ruimtegebruik.

Wel ligt het in de rede om – nu er nog geen concrete plannen bestaan, noch voor horeca, noch voor appartementen - de rechtstreekse bouwmogelijkheid te vervangen door een wijzigingsbevoegdheid. Daarbij kunnen dan voorwaarden worden gesteld, o.a. ten aanzien van parkeren. Voorts ligt het, mede naar aanleiding de inspraakreacties, in de rede de bouwmogelijkheid meer gedetailleerd te regelen. Zo is er aanleiding stedenbouwkundig strakker aan te sluiten bij de bestaande bebouwingsstructuur langs het water. Hiermee wordt de bouwmogelijkheid bovendien teruggelegd ten opzichte het vigerende bestemmingsplan en valt daarmee geheel binnen de zone waarop volgens het vigerende plan de bestemming bijzondere doeleinden van toepassing is.

Gevolgen voor het ontwerp bestemmingsplan

De mogelijkheid om een horecavestiging met daarboven appartementen te realiseren zal niet meer rechtstreeks in het plan zijn opgenomen, maar onder voorwaarden worden mogelijk gemaakt via een wijzigingsbevoegdheid. Het te bebouwen oppervlak is teruggebracht en stedenbouwkundig afgestemd op de overige appartementengebouwen aan het Weerwater. De mogelijkheid om op het aangrenzende water ten behoeve van de horeca een terras te realiseren blijft gehandhaafd. Aan de wijzigingsbevoegdheid zijn voorwaarden gesteld, zoals ten aanzien van parkeren.

Bij gebruik van de wijzigingsbevoegdheid is de uniforme voorbereidingsprocedure ingevolge de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Belanghebbenden kunnen hun zienswijze naar voren brengen en zo nodig beroep instellen bij de Raad van State.

Horeca in het Lumièrepark

Op twee locaties noordelijk in het Lumièrepark (waarvan één nabij of op het Weerwater) is via een wijzigingsbevoegdheid de vestiging mogelijk gemaakt van een horecabedrijf (lichte horeca).

Dit roept bezwaren op vanwege de gevreesde parkeeroverlast in aangrenzende delen van de Filmwijk. Vanwege betaald parkeren in het stadscentrum (Oostkavels) wordt verwacht dat veel bezoekers toch wel in de wijk gaan parkeren. Met name is men bang voor drukte als er bruiloften en partijen gehouden gaan worden. Voorts vrezen sommige bewoners van de nabijgelegen flats verlies van hun fraaie (en door de architect destijds benadrukte) uitzicht op park en Weerwater. De soort horeca en de omvang in vierkante meters en bouwhoogte zouden beperkter moeten blijven dan nu is voorgesteld. Men vindt dat het park juist rust moet bieden en uitstralen en dat er ruimte te over is voor horeca in het nabijgelegen stadscentrum.

In het gemeentebeleid is het Lumièrepark opgenomen als stadspark, met onder meer vestiging van bijbehorende horeca. Met deze ontwikkeling is in het voorontwerp rekening gehouden.

Naar aanleiding van de inspraakreacties is opnieuw bekeken in hoeverre de regeling kan worden aangescherpt zonder te veel afbreuk te doen aan de ontwikkelingskansen als stadspark en horeca in het park te realiseren gedurende de planperiode. Geconcludeerd is dat de toegestane bruto vloeroppervlaktes (bvo) voor beide locaties tamelijk ruim is genomen voor een kleine tot middelgrote vestiging. Dit geeft aanleiding tot aanpassing van de regeling.

Wat het uitzicht vanuit de meest nabijgelegen woningen betreft, hiervan kan in redelijkheid niet worden gezegd dat bij realisering van de horecavestigingen sprake zal kunnen zijn van onevenredige aantasting. Naast de onderlinge afstand is ook sprake van een brede strook met dichte boombeplanting tussen de mogelijke vestigingslocaties en de woningen van de Filmwijk. Er is dan ook geen aanleiding om de toegestane bouwhoogte van 7 meter te verlagen. Met de toegestane marges biedt de regeling nog enige ontwerpvrijheid voor een horecagebouw.

Wat betreft toe te laten categorie horeca zal de regeling meer duidelijkheid verschaffen (zie hierna). De in het plan opgenomen horecalijst is algemeen van aard en bevat veel varianten die met name zijn toegesneden op centrumgebieden. Door de toegestane horeca nader te specificeren is meer rekening gehouden met het feit dat het hier om een stadspark gaat.

Wat betreft het gevreesde parkeren in de wijk kan worden geantwoord dat de blauwe zone zal worden uitgebreid. Bezoekers van het park zullen voor een parkeerplek dan toch hun heil moeten zoeken in het stadscentrum.

Gevolgen voor het ontwerp bestemmingsplan

De regeling in de betreffende wijzigingsbevoegdheden is aangescherpt. De toegestane brutovloeroppervlakte is voor beide vestigingslocaties van 1000 respectievelijk 750 m2 teruggebracht tot maximaal 600 m2 bvo (waarvan op de zuidelijke locatie maximaal 350 m2 voor horeca). Ook is voor beide gevallen nader aangeven dat het moet gaan om een theehuis of restaurant of hiermee qua ruimtelijke uitstraling in een stadspark te vergelijken horecavariant. De overige criteria, zoals ten aanzien van parkeren blijven ongewijzigd.

Filmwijk: Greta Garboplantsoen/Polygoonlocatie

Omwonenden van deze locatie maken zich grote zorgen over de mogelijke wijzigingen die het voorontwerp biedt. Zo vreest men aantasting van het plantsoen zelf als groen deels wordt ingeruild voor parkeerruimte. Voorts is er veel verzet tegen de eventuele komst van een uitkijkplatform op de noordzijde van het plantsoen. Ook verzet men zich tegen de wijzigingsbevoegdheid die het mogelijk maakt aan de kant van het Polygoon, in de oksel van de twee busbanen, een woongebouw (met het oog op jongerenhuisvesting) te realiseren. Ook zijn sommigen tegen een ruimere bouwhoogte voor het gezondheidscentrum. Aantasting volgens omwonenden dus van groen, van uitzicht, parkeeroverlast, maar ook overlast van hangjongeren wordt hierdoor gevreesd.

Het is geenszins de bedoeling met het nieuwe bestemmingsplan groen uit het Greta Garboplantsoen weg te bestemmen. Hoewel dus niet zo bedoeld, is een deel van het plantsoen dat in het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'groen' heeft, in het voorontwerp bestemd als 'Verkeer- en Verblijfsgebied'. Voet- en fietspaden en overige verhardingen die niet toegankelijk zijn voor autoverkeer en parkeren vallen doorgaans binnen de verkeer- en verblijfsbestemming. Verhardingen en bestrating, zoals ten behoeve van voet- en fietspaden, maar ook pleintjes en speelplekken kunnen echter ook deel uitmaken van de bestemming 'groen'. En het is geenszins de bedoeling de ruimte ter plaatse van het Greta Garboplantsoen ten behoeve van autoverkeer en parkeren uit te breiden.

Vanuit de inspraak is dan ook terechte kritiek geleverd op de voorgestelde regeling in het voorontwerp. Het is wel degelijk een van de kenmerkende en markante groenplekken in de Filmwijk die het nieuwe bestemmingsplan beoogd vast te leggen.

In de vigerende regeling was reeds de mogelijkheid opgenomen om een bijzonder object te plaatsen op de noordzijde van het Greta Garboplantsoen. Bedoeld uitkijkplatform is in eerste instantie overgenomen in het voorontwerp, waarbij ten behoeve van een optimaal uitzicht de maximale bouwhoogte nog was verhoogd. Gelet op de reacties en het ontbreken momenteel van een duidelijke behoefte hieraan invulling te geven, is alsnog besloten de mogelijkheid uit het plan te halen.

De mogelijkheid om in de oksel van de busbanen aan de zijde van de Polygoon appartementen te realiseren boven een maatschappelijke voorziening op de begane grond, voorziet in de behoefte aan lokale ontwikkelmogelijkheden, zoals bedoeld in eerder genoemd Kaderplan en Programmaplan Bestaande Stad. Bovendien is bebouwing met enig volume op deze plek stedenbouwkundig goed in te passen en goeddeels toch al mogelijk volgens het vigerende bestemmingsplan. Daarbij is behoefte aan flexibiliteit ten aanzien van de uiteindelijke vorm van het gebouw. Zo kan bij de keuze voor een meer vertikaal gebouw met een kleiner bebouwd oppervlak meer open ruimte en groen worden gespaard en tevens meer uitzicht behouden blijven dan bij een bredere bouwmassa. Voorts is realisering in het nieuwe bestemmingsplan niet rechtstreeks mogelijk gemaakt, maar via een wijzigingsbevoegdheid met bijbehorend afwegingsmoment en procedure. Overigens is de doelgroep waarop de gemeente mikt breder dan studenten. Ook aan woonruimte voor uiteenlopende categorieën dringend woningzoekenden of ouderen bestaat structureel behoefte in Almere.

Voorts zijn vragen gesteld betreffende de keuze om het Bouwraigebied in één grotere herziening mee te nemen. De opsplitsing van de plankaart in een zestal kaartbladen en de beslissing om een flink aantal vigerende bestemmingsplannen in één nieuw bestemmingsplan samen te brengen is een pragmatische keuze. Bovendien ontstaat aldus een veel overzichtelijker geheel en meer eenduidigheid in de wijze van regelen. Middels de systematiek van ontheffingen en wijzigingsbevoegdheden is de nodige flexibiliteit ingebouwd. Bij toepassing in de planperiode is telkens sprake van een nieuw afwegingsmoment en een procedure, waarbij belanghebbenden hun zienswijzen kunnen indienen. Zo zal bijvoorbeeld bij verzoeken om uitbreiding van woningen, zoals een dakopbouw, de stedenbouwkundige situatie en belangen van naburige erven worden meegewogen. Zo is er ruimte voor maatwerk en zal in het bouwrai-gebied een andere op de lokale situatie toegesneden afweging worden gemaakt dan op een plek binnen bijvoorbeeld de Danswijk.

Gevolgen voor het ontwerp bestemmingsplan

De bestemmingsgrenzen tussen 'groen' en 'verkeer- en verblijfsgebied' zijn aangepast ten gunste van groen. De bestaande situatie wordt vastgelegd. Het uitkijkplatform is niet meer opgenomen. De maximale bouwhoogte van het gezondheidscentrum is teruggebracht van 7 naar 6 meter, gelijk het vigerende bestemmingsplan. De wijzigingsbevoegdheid om in de oksel van de busbanen naast de Polygoon wonen boven een maatschappelijke voorziening te realiseren blijft gehandhaafd. Wel wordt het bebouwingspercentage voor die locatie verminderd van 70% naar 50% zodat een te logge en brede bouwmassa wordt tegengegaan. Voor het overige deel van de Polygoonlocatie is het bebouwingspercentage teruggeschroefd van 50% naar 40%.

Parkwijk: schoolwoningen Mangostraat

Veel bewoners van de Mangostraat (en omgeving) maken bezwaar tegen instandhouding van de aldaar gevestigde schoolwoningen. De constructie, destijds gekozen om de piek in het lager onderwijs in de periode 1999-2007 op te vangen, is de bewoners al jaren een doorn in het oog. Dit vanwege de parkeeroverlast en de visuele aantasting van het woongenot door de “arme architectuur”, het ontbreken van voortuinen/bomen, e.d. Die aanblik staat in schril contrast met het kwaliteitsniveau in Parkwijk-zuid.

Volgens insprekers is er gelet op het teruglopen van de behoefte aan klaslokalen ook geen reden om de schoolwoningen nog eens 10 jaar te handhaven.

Volgens beleid van de gemeente is hier sprake van "tijdelijke onderwijshuisvesting" in permanente uitvoering. Eind jaren negentig is voor de betreffende lokalen een huurcontract aangegaan voor 15 jaar, welke afloopt op 31 mei 2014. Daarbij is echter de mogelijkheid tot verlenging opgenomen. Met de schoolbesturen wordt aan de hand van de actuele leerlingaantallen en prognoses van jaar tot jaar bekeken in hoeverre instandhouding van de tijdelijke onderwijshuisvesting noodzakelijk is. Beleid is ook, dat bij leegstand van lokalen deze verhuurd worden voor peuterspeelzaalwerk, kinderopvang of vergelijkbare maatschappelijke voorzieningen.

Op basis van de huidig inzicht kan geen garantie worden gegeven voor beëindiging van het gebruik als schoolwoningen in 2014. Indien te zijner tijd de leerlingenaantallen daartoe aanleiding geven, kan de contractduur worden verlengd. Daarbij valt op te merken dat vanwege de lage bouwkundige kwaliteit als eerste de echte noodgebouwen (zoals de noodschool op het Kastanjeplein) zullen worden afgestoten.

Op grond van bovenstaande is in het voorontwerp bestemmingsplan al gekozen voor een vorm van dubbel bestemmen (woonbestemming met een functieaanduiding voor het gebruik als onderwijs, waarbij tevens gebruik ten behoeve van kinderopvang, e.d. is toegestaan). Na beëindiging van de onderwijsfunctie kunnen aldus de schoolwoningen worden omgezet naar reguliere woningen, zonder dat het bestemmingsplan behoeft te worden gewijzigd.

Gevolgen voor het ontwerp bestemmingsplan

Het ontwerp wordt op dit punt derhalve niet aangepast.

Overige inspraakreacties

Een aantal inspraakreacties hebben niet specifiek betrekking op de hierboven onderscheiden onderwerpen/locaties of richten zich daarnaast tevens op andere punten. De beantwoording hiervan is hieronder aangegeven. De nummers verwijzen naar het overzicht.

Reclamant 1.

In het ontwerp plan is omwille van het belang van omwonenden tot behoud van een rustige buurt de vestiging van nieuwe horeca binnen de woonbuurten niet meer opgenomen. Binnen de bestemming Gemengd-1 is nu volstaan met het positief bestemmen van reeds bestaande horeca in de wijken. Dit betekent dat in het nieuwe bestemmingsplan ook voor het pand Oranjelaan 38 geen horeca zal toestaan.

Reclamant 3.

Par. 3.7.2 (waterhuishouding), plantoelichting voorontwerp: Het watersysteem is dusdanig aangelegd dat er, conform het peilbesluit van het waterschap, een streefpeil is voor het oppervlaktewater van -5.50 m NAP. Hiermee wordt een drooglegging (=het hoogteverschil tussen maaiveld en oppervlaktwaterpeil) van minimaal 1.5 m gerealiseerd. Dit maakt het mogelijk dat er middels ontwateringsmethoden, zoals drainage, en met goed beheer een gewenste ontwatering(sdiepte) is in te stellen. Dit voorkomt dat er over een langere periode verhoogde grondwaterstanden zijn.

Par. 5.5.1 (geluid): de maximale rijsnelheid op busbanen binnen de bebouwde kom is 50 km/u. Het 30 km/u-regime is hierop dus niet van toepassing. Bij de geluidzonering wordt hiermee ook rekening gehouden.

Par. 5.5.1 (onderdeel Railverkeerslawaai): Inspreker vraagt of overwogen is geluidschermen toe te passen die in staat zijn de gevolgen van een calamiteit te beperken. Is niet aan de orde. De effecten van een geluidscherm op de externe veiligheid zijn in het algemeen gesproken juist eerder negatief. Uit onderzoek van het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid Nibra (in het kader van de Betuweroute) is gebleken, dat gevaarlijke vloeistoffen die bij een ongeval zijn vrijgekomen, zich langs de geluidsschermen kunnen verspreiden. Hierdoor bestaat meer kans op escalatie van het incident naar andere wagons met gevaarlijke stoffen. Verder hinderen geluidsschermen het optreden van de hulpverleningsdiensten bij de bestrijding van treinincidenten altijd in bepaalde mate. Uit genoemd onderzoek bleek ook dat de bestrijding van een incident bij meer dan 2 meter hoge geluidsschermen minder effectief kan zijn. Beide factoren veroorzaken dat de externe veiligheid bij meer dan 2 m hoge geluidsschermen lager is dan wanneer er geen geluidsschermen zijn.

Het toegestane bebouwingspercentage bij Wonen-2: In het ontwerp is de regeling aangepast. De zinsnede “voorzover gelegen binnen deze bestemming” in artikel 18.2 onder e is geschrapt. 50% van de gronden wordt dus berekend over het gehele bouwperceel, dus inclusief het deel, waarop de bestemming “Tuin” rust. Voor wat betreft een niet-overdekt zwembad is aan de hand van artikel 1 “begrippen” op te maken dat hier geen sprake is van een gebouw. Evenmin is het een overkapping. Een niet-overdekt zwembad telt dus niet mee in de berekening van het bebouwingspercentage van 50%.

Reclamant 12.

Uitbreiding blauwe zone Filmwijk en kosten parkeerkaart: Dat aan een parkeerkaart/parkeervergunning kosten zullen zijn verbonden is een gegeven, waarover het parkeerbeleid gaat. Op dit aspect heeft het bestemmingsplan geen betrekking. Dit geldt ook voor de vraag of er alternatieven zijn binnen het parkeerbeleid.

Wijzigingsbevoegdheid woongebouw tegenover Greta Garboplantsoen, gevolgen voor parkeren: Het bestemmingsplan biedt slechts een wijzigingsbevoegdheid om een woongebouw mogelijk te maken met een maatschappelijke voorziening op de begane grond. Daarbij moet aan voorwaarden worden voldaan, waaronder het voorzien in voldoende parkeergelegenheid als ook de voorwaarde dat de bestemmingswijziging geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer.

Parkeren algemeen: De toenemende parkeerdruk in woonwijken is een onderwerp dat aandacht krijgt in het nieuwe parkeerbeleid dat momenteel in voorbereiding is. Het bestemmingsplan maakt parkeren zowel mogelijk binnen de bestemmingen voor de diverse voorzieningenlocaties als binnen de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied. Maar ook binnen de woonbestemmingen en de bestemming Tuin is parkeren toegestaan. Binnen de bestemming Groen biedt het nieuwe bestemmingsplan via een ontheffingsregel de mogelijkheid onder voorwaarden parkeerstroken of parkeervakken te realiseren.

De aanleg van (nieuwe) parkeerplaatsen in openbaar gebied vormt overigens onderwerp van het parkeerbeleid en wordt niet geregeld in het bestemmingsplan. Punt van aandacht in het toekomstige parkeerbeleid zal onder meer uitgaan naar de schil rond het stadscentrum, waaronder deels ook het plangebied is te rekenen.

Geluidsoverlast moskee: Mocht in geval van vestiging van een moskee sprake zijn van gebruik van een geluidsvoorziening voor oproep tot gebed, dan zullen regels op dat punt worden gesteld langs privaatrechtelijke weg. Het bestemmingsplan staat hier buiten. Overigens het Laterna Magikapark niet meer in beeld als zoeklocatie voor dit initiatief.

Luchtkwaliteit nabij Veluwedreef/Cinemadreef: Het landelijke/generieke luchtkwaliteitsbeleid is er op gericht de luchtkwaliteit in Nederland te verbeteren, o.a. via bronbeleid. Bij overschrijding van de normen zal eerst moeten worden bepaald wat de oorzaak is van de overschrijding alvorens maatregelen te kunnen treffen. Het is dus op voorhand niet te zeggen welke maatregelen getroffen kunnen worden.

Transport gevaarlijke stoffen over Flevolijn vanaf 2013: Eerste vraag is wat wordt bedoeld met een toename van het groepsrisico bij ''het transport van gevaarlijke stoffen vanaf 2013". Paragraaf 5.9 waaruit wordt geciteerd, dient te worden gelezen in combinatie met paragraaf 3.9. De laatste beschrijft de bestaande ruimtelijke situatie en de eerste de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen en bijbehorende facetten. Zoals vermeld onder het kopje ''Verantwoordingsplicht groepsrisico'', vindt er op dit moment nog geen goederentransport (waaronder gevaarlijke stoffen) plaats. Dit betekent, dat er geen externe veiligheidsaspecten zijn en dus geen plaatsgebonden risico en groepsrisico.

De toename van het groepsrisico bestaat uit drie onderdelen:

  • Volgens planning is vanaf 2013 de Hanzelijn gereed en kan er vanaf die datum transport van goederen (o.a. gevaarlijke stoffen) plaatsvinden. Ten opzichte van de huidige situatie (geen vervoer van gevaarlijke stoffen) neemt het groepsrisico dan toe (wel vervoer van gevaarlijke stoffen vervoersprognose 2003).
  • Verder stijgt het groepsrisico omdat het vervoer harder groeit dan verwacht (hogere vervoersprognose in 2007 dan in 2003).
  • Tot slot stijgt het groepsrisico, en daarover dient in dit bestemmingsplan verantwoording te worden afgelegd, omdat dit bestemmingsplan in beperkte mate nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt.

Tweede vraag is wat voor risico's en consequenties het hier betreft. Het gaat om de risico's die verband houden met het vrijkomen van gevaarlijke stoffen (zoals benzine, LPG en toxische stoffen) bij een incident (b.v. een botsing) en de effecten (brand, overdruk en toxiciteit) hiervan op de aanwezige mensen in de omliggende bebouwing en daarbuiten.

De derde vraag luidt wat voor maatregelen daartegen worden getroffen. De maatregelen die in het kader van dit ruimtelijke plan worden getroffen staan beschreven onder het kopje ''Maatregelenpakket''. Deze maatregelen dienen ''ruimtelijk relevant te zijn'' en dienen ter beperking van de toename van het groepsrisico ten gevolge van dit bestemmingsplan.

Uiteraard zijn deze maatregelen (die een risico- en/of een effectreductie van een incident met gevaarlijke stoffen kunnen realiseren) slechts een onderdeel van de hele veiligheidsketen. Daarnaast worden maatregelen aan het spoor (vervoer, logistiek, verkeer, infrastructuur, materieel, organisatorisch) getroffen (vaak bronmaatregelen genoemd), maatregelen in de overdrachtssfeer zoals bepaalde bouwkundige voorzieningen langs het spoor en aan gebouwen en maatregelen t.b.v. de hulpverlening.

Bestemmingsregels Humphrey Bogartstraat: Zoals te zien is op de plankaart, zijn bedoelde opties voor uitbreiding aan de voorzijde van het betreffende woonblok meegenomen binnen het bouwvlak. Aldus kunnen deze opties beschouwd worden als uitbreiding van het hoofdgebouw en vallen deze dus niet onder de regels voor erfbebouwing.

Leidingen binnen tuinbestemming: Voor de aanleg van verhardingen in de voortuin (en ook elders op het eigen bouwperceel) hoeft geen toestemming te worden gevraagd aan de gemeente. Opgemerkt wordt overigens dat de tuinbestemming ter hoogte van huisnummer 2 onjuist is aangegeven op de plankaart. Dit is zodanig gecorrigeerd, dat de grens met de woonbestemming vloeiend is doorgetrokken, consequent met de overige woningen in deze straat.

Uitgiftebeleid snippergroen: Momenteel is sprake van achterstand in de afhandeling van aanvragen voor gronduitgifte ten behoeve van tuinvergroting. Dit heeft te maken met de wijkgerichte aanpak, waarbij eerst inventarisatie plaatsvindt van de gronden in de betreffende wijk die hiervoor in aanmerking komen. Als de inventarisatie voor die wijk is afgerond kan via de wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan de bestemming worden aangepast. Het streven is er nu op gericht de inventarisatie in het onderhavige plangebied naar voren te halen en zo mogelijk nog mee te nemen bij de vaststelling van het bestemmingsplan, welke naar verwachting omstreeks eind 2010 zal plaatsvinden. Mocht dat, mede gelet op de omvang van het plangebied, niet haalbaar zijn, dan zal de uitgifte na inwerkingtreding plaats moeten vinden met toepassing van de in de planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheid.

Reclamanten 18 en 19.

Het bestemmingsplan beoogt met name de bestaande situatie vast te leggen. Zowel de parken en overige structurele groengebieden als de kleinschalige groenelementen behouden nagenoeg overal hun groene bestemming. Toch is getracht enigszins tegemoet te komen aan de behoefte tot locale ontwikkelingsmogelijkheden, zoals een appartementenbouw voor bijzondere doelgroepen of voorzieningen van diverse aard. Gekozen is om die mogelijkheden te bieden binnen enkele bestaande clusters van gebouwen. Deze locaties hebben in de vigerende bestemmingsplannen al een bestemming voor maatschappelijke en/of andere voorzieningen of een bestemming als buurt- of wijkcentrum.

Op enkele locaties is een nieuwe bouwmogelijkheid gecreëerd via een wijzigingsbevoegdheid. Hieraan zijn voorwaarden gebonden als ook een afzonderlijke procedure, waarbij belanghebbenden zienswijzen kunnen indienen. Wat de genoemde parkeeroverlast nabij de voorzieningen betreft, kan worden gezegd dat parkeren op eigen terrein uitgangspunt is. De gemeente ziet er op toe dat de vestigingen hierin voorzien op hun terrein, maar dit valt buiten het bereik van het bestemmingsplan. Wel kan worden aangegeven dat gemeentebreed nieuw parkeerbeleid wordt voorbereid. Punt van aandacht daarbij is ondermeer de schil rond het stadscentrum, waaronder deels ook het plangebied is te rekenen.

Reclamanten 22 en 25.

Reactie betreft het verzoek om het voorontwerp aan te passen door voor de betreffende woningen een bouwhoogte van 10 i.p.v. 7 meter toe te staan en daarmee een extra etage mogelijk te maken.

Het gaat hier om het blok James Stewartstraat 95-125, onderdeel BouwRai-gebied. Dit is een ontwerp van Theo Bosch in het kader van de NWR BouwRAI 1992, project 16, genaamd "17 eigenzinnige woningen". Inderdaad een eigenzinnig woonblok, gekenmerkt door de schuine plaatsing van de woningen ten opzichte van de straat, de over twee verdiepingen doorlopende erkers, een horizontale doorlopende band boven de erkers en de ronde kopwoningen die de beëindigingen van het bouwblok vormen. Voorts is sprake van een stedenbouwkundige ligging met de achtertuinen op het noorden.

In het bestemmingsplan worden de bestaande bouwhoogten vastgelegd, waarbij voor tweelaagse woningen afgerond is naar 7 meter en voor drielaagse woningen is afgerond naar 10 meter. Weliswaar is in artikel 17 (bestemming “wonen-1”) een ontheffingsmogelijkheid opgenomen om de woning te verhogen met maximaal 3 meter, maar zo'n ontheffing wordt slechts verleend als wordt voldaan aan een aantal criteria. Zo mag een dakopbouw of extra verdieping geen onevenredige afbreuk doen aan de bestaande stedenbouwkundige karakteristiek. Ook mag deze geen onevenredige schaduwwerking opleveren voor aansluitende of tegenover gelegen percelen.

Na toetsing aan deze criteria moet worden vastgesteld dat handhaving van de bestaande bouwhoogte voor dit woonblok in de rede ligt, te meer omdat het onderdeel uitmaakt van BouwRai-gebied. Verhoging van een of meerdere van deze woningen zou de eigenzinnige karakteristiek van het woonblok te veel aantasten. Voorts is vanwege de noordligging van de achtertuinen de toename van schaduwwerking niet aanvaardbaar.

Reclamant 28.

Vooropgesteld wordt dat de in het voorontwerp bestemmingsplan opgenomen maximale bruto vloeroppervlakte (bvo) van 2300 m2 niet correct is. Bedoeld is juist om de actuele situatie, inclusief de meest recent vergunde uitbreiding, vast te leggen in het nieuwe plan. Bij nadere berekening is vastgesteld dat de brutovloeroppervlakte op de begane grond ruim 2600 m2 bedraagt. Met de kantine en sociale ruimtes op de eerste verdieping alsmede de kantoorruimte op de tweede verdieping meegerekend, kom je dan inderdaad uit op ca 3100 m2. De kantoorruimte staat overigens niet uitsluitend ten dienste van de supermarkt ter plaatse.

De bestemming Centrum-1 zal worden aangepast door de maximale oppervlakte in bvo aan te geven voor de supermarkt op begane grond, zodat - naar boven afgerond - 2700 m2 bvo zal worden toegestaan. De dienstruimtes op de eerste en de tweede verdieping passen binnen de ruime bestemmingsomschrijving en behoeven geen nadere oppervlaktebegrenzing in de gegeven situatie.

Met bovenstaande aanpassing van de regeling in artikel 4 van de planregels is alsnog recht gedaan aan de actuele situatie met betrekking tot de supermarkt van Bun. Qua toegestane oppervlakte is van weg bestemmen dan ook geen sprake meer.

Ten aanzien van de toegestane bouwhoogte moet worden vastgesteld dat op grond van het vigerende 'Uitwerkingsplan 2R2-Oost' ter plaatse een maximale bouwhoogte geldt van 10 meter. De voor het complex verleende bouwvergunning voldoet hieraan. De daadwerkelijk gerealiseerde bouwhoogte overschrijdt de toegestane hoogte slechts waar het ondergeschikte gebouwdelen betreft, hetgeen volgens de geldende regels is toegestaan.

De vigerende bouwhoogte is overgenomen in het voorontwerp bestemmingsplan. Van weg bestemmen is op dit punt derhalve geen sprake. Stedenbouwkundig is er echter geen groot bezwaar tegen een iets ruimere bouwhoogte, waarin die ondergeschikte gebouwdelen goeddeels worden meegenomen. Om die reden is voor het meest noordelijke deel van dit blok de bouwhoogte verhoogd naar 12 meter. Slechts een verticaal reclameonderdeel torent daar dan nog bovenuit.

Gelet op bovenstaande kan ook van planschade geen sprake meer zijn. Met het positief bestemmen van de actuele situatie is de toegestane winkeloppervlakte van de supermarkt aanzienlijk meer dan volgens het gemeentelijke detailhandelsbeleid wordt voorgestaan.

6.3.2 Ambtelijk vooroverleg

In het kader van het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening, zijn onderstaande instanties per email gevraagd om desgewenst een reactie te geven op het voorontwerp bestemmingsplan:

  • Brandweer Flevoland: h.vos@brandweerflevoland.nl of j.lohmeijer@brandweerflevoland.nl
  • Commando DienstenCentra. Dienst Vastgoed Defensie: plannen.cdc.dvd.dn.rom@mindef.nl
  • Hoofd Afdeling RWN van de provincie Flevoland: wro-adviseurs@flevoland.nl
  • Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Flevoland: herman.vander.werf@kvk.nl
  • KPN BV, W&O NO Fixed Capac IA, Backoffice Noord: infra.affairs.ut@kpn.com
  • KPN WSO BS RNO Straalverbindingen: henk.nieuwenhuis@kpn.com
  • Politie Flevoland District Zuid. T.a.v. het preventieteam: info@flevoland.politie.nl
  • ProRail infraprojecten: erik.schuurmans@prorail.nl
  • Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten: f.van.den.berg@racm.nl
  • Tennet bv: grondzaken@tennet.org
  • Vereniging Bedrijfskring Almere: jkramer@vba-almere.nl
  • Vrom inspectie regio noord-west: Vinw-ruimtelijkeplannen@minvrom.nl
  • Waterschap Zuiderzeeland: communicatie@zuiderzeeland.nl

Brandweer Flevoland, ProRail en de Kamer van Koophandel hebben inhoudelijk commentaar gegeven op het voorontwerp. De reacties zijn hieronder samengevat en beantwoord. Het Waterschap Zuiderzeeland, Provincie Flevoland en VROM-Inspectie hebben aangeven dat het voorontwerp geen aanleiding geeft tot het maken van (verdere) opmerkingen. Van de overige instanties is geen reactie ontvangen.

Brandweer Flevoland

Er wordt ingestemd met het voorontwerp bestemmingsplan. Het plan voldoet aan:

  • ontvluchting in en uit het plangebied:
  • voldoende bluswatervoorzieningen, bereikbaarheid en fysieke ruimte voor inzet van hulpdiensten ten behoeve van bronbestrijding, effectbestrijding en nazorg;
  • voldoende middelen voor alarmering en crisiscommunicatie bij een (dreigend) ongeval via Was-sirenes, omroepinstallaties, publieke omroepen (radio, televisie, internet) en beschikbare netwerken (telefoonnetwerken).

Aanvullend wordt verzocht wordt om een aantal bestemmingsregels (m.b.t. aanwezigheid van voldoende primair en secundair bluswater, de bereikbaarheid van het spoor en de aansluiting hiervan op de openbare weg) toe te voegen aan het bestemmingsplan.


Reactie gemeente:

Dit verzoek wordt niet overgenomen. In een bestemmingsplan kan slechts worden geregeld dat dergelijke voorzieningen zijn toegestaan, niet dat ze aanwezig dienen te zijn of dienen te worden aangelegd. Daarnaast is ervoor gekozen om het bestemmingplan niet te gedetailleerd te maken. Zo is het niet verstandig om b.v. de ligging van een bluswaterleiding in een bestemmingsplan vast te leggen, omdat je het bestemmingsplan zou moeten wijzigen als je de leiding wilt verleggen. Het betreft hier een in hoofdzaak conserverend plan voor bestaand stedelijk gebied. De huidige infrastructuur, groenvoorzieningen en aangrenzende functies nabij het spoor zijn positief bestemd. Leidingen e. d. worden alleen specifiek geregeld via een dubbelbestemming of (gebieds)aanduiding, indien het hoofdtransportleidingen aangaat of leidingenstraten ten behoeve van deze categorie leidingen.


ProRail

De overlegreactie van ProRail op het voorontwerp omvat twee onderdelen:

  1. 1. Het is voor ProRail onduidelijk hoe de uitkomsten van het plaatsgebonden risico en groepsrisico tot stand zijn gekomen, aangezien de berekening hiervan niet in de bijlage 2 'externe veiligheid' zijn opgenomen.
  2. 2. ProRail verzoekt rekening te houden met de mogelijkheid, dat de voorgestelde generieke bronmaatregel ter reductie van het groepsrisico niet of minder uitvoerbaar is en daarop in het bestemmingsplan de 'Verantwoording groepsrisico' dienovereenkomstig aan te passen.


Reactie gemeente:

Ad 1.

Commentaar is terecht. Er wordt in de toelichting van het voorontwerp bestemmingsplan wel naar de rapportages van deze berekeningen verwezen, maar deze zijn per ongeluk niet in bijlagen opgenomen. De rapportages van de berekeningen met het rekenprogramma RBM II voor de bestaande en toekomstige situatie zijn aan de bijlagen toegevoegd.

De toelichting op pagina 90 van het voorontwerp bestemmingsplan bevat de verkeerde waarden van het groepsrisico. In de huidige situatie bedraagt het hoogste groepsrisico per km tracé 0,5 x de oriëntatiewaarde. In de toekomstige situatie bedraagt het hoogste groepsrisico per km ongeveer 1 x de oriëntatiewaarde. In de toelichting van ontwerp bestemmingsplan wordt dit aangepast.

Ad 2.
De bestuurlijke afspraak uit 2001, is als het ware de voorloper van een beleidsingreep van het Rijk, het Basisnet Spoor. Op 18 februari 2010 zijn de richtinggevende kaders voor het ontwerp Basisnet Spoor aan de Tweede kamer gezonden.

Met het Basisnet Spoor wordt door middel van risicoplafonds grenzen gesteld aan het vervoer van gevaarlijke stoffen. Tegelijkertijd worden grenzen gesteld aan de bouwmogelijkheden door middel van aanvullende voorschriften in veiligheidszones en zogenoemde plasbrand-aandachtsgebieden die in acht moeten worden genomen. De kerngedachte hierbij is dat de partij die in het vervolg binnen de door het Basisnet gestelde grenzen veiligheidswinst boekt, deze ook zelf mag gebruiken.

De ambities zijn: respecteren van bestuurlijke afspraken, voldoen aan de norm voor plaatsgebonden risico van 10-6 voor zowel bestaande als nieuwe bebouwing, het voorkómen of zoveel mogelijk verminderen van overschrijdingen van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico en extra aandacht voor de effecten van een mogelijke plasbrand.

De resultaten van risicoberekeningen voor heel Nederland laten zien, dat de inzet van de volgende landelijke (=generieke) vervoers- en infrastructurele maatregelen noodzakelijk is om aan de hiervoor geschetste ambitie te voldoen:

  • warme BLEVE-vrij samenstellen van treinen;
  • ATB Vv;
  • Stimulering gebruik Betuweroute.

Deze maatregelen zijn onderdeel van het ontwerp Basisnet Spoor, zorgen voor de hele Flevolijn - en daarmee ook voor het tracé ter hoogte van dit plangebied - voor een sterke reductie van de veiligheidsrisico's en zijn naar onze mening voldoende zeker. Het is niet noodzakelijk op basis hiervan de verantwoordingsplicht groepsrisico inhoudelijk aan te passen.

Wel is de toelichting tekstueel verduidelijkt, door in de externe veiligheidsparagraaf een onderdeel toe te voegen waarin alle toekomstige ontwikkelingen beschreven staan.



Kamer van Koophandel

De Kamer van Koophandel is positief over de verruimde mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt in de sfeer van werken in de wijk. De KvK noemt ondermeer de ruimere regels voor een bedrijf aan huis en de mogelijkheden voor 'omkleuring' van woningen naar bedrijfsruimte.

In het bijzonder wordt ook positief geoordeeld over de voorgestelde ontwikkelmogelijkheden voor de Cinemadreef als stadsboulevard in wording. Men vindt het voorstel om hier ook aan de noordzijde bedrijfsvestigingen mogelijk te maken daarom een goede keuze. De KvK wijst er evenwel nadrukkelijk op tegelijkertijd ook voldoende parkeervoorzieningen te treffen. Dit ook in het licht van de te verwachten aanpassingen aan de Cinemadreef door het toenemende verkeersaanbod.

Over de pilot "detailhandel aan huis" is de KvK van mening dat nader onderzocht zou moeten worden waarom de animo tot nu toe nog gering is. Dit om tot een goede afweging te komen hoe hiermee verder te gaan.

Voorts pleit de KvK ervoor dat de wijzigingsbevoegdheid voor omkleuring van wonen naar werken ook daadwerkelijk zal worden ingezet, indien de vraag zich voordoet.

Artikel 7 van de planregels omvat een aantal ontheffingsmogelijkheden. Dit leidt tot verhoging van de lastendruk voor ondernemers. Gepleit wordt daarom voor algemene regels, zodat geen ontheffingsprocedure hoeft te worden doorlopen voor de geboden uitbreidingsruimte.

Tot slot merkt de KvK in algemene zin nog op dat zij vanuit het bedrijfsleven graag bij de totstandkoming van bestemmingsplannen betrokken worden voordat het voorontwerp wordt gepubliceerd, al geldt deze opmerking niet voor het onderhavige bestemmingsplan.


Reactie gemeente:

De Cinemadreef krijgt als stadsboulevard ruimte om meer bedrijfsvestigingen mogelijk te maken. Op moment dat een nieuwe bedrijf zich in de plint wil vestigen zal de maximale parkeerbehoefte van het bedrijf worden bepaald aan de hand van de CROW- parkeerkengetallen. Tevens wordt gekeken naar de aanwezige parkeercapaciteit tijdens het piekmoment van het bedrijf in relatie tot de overige functies. Uit deze parkeerbalans blijkt of er een tekort aan parkeren ontstaat of niet. Afhankelijk van dit resultaat krijgt het bedrijf een positief dan wel negatief advies om zich langs de Cinemadreef te mogen vestigen.

De verwachting is dat zich vooral bedrijfjes in de dienstverlenende sfeer zullen vestigen. De piekmomenten voor deze bedrijfjes ligt vooral in de dagsituatie. Gedurende de dagperiode is er een overschot aan parkeren langs de Cinemadreef, aangezien veel bewoners met hun auto zijn vertrokken overdag. De verwachting is dan ook dat er geen parkeerproblemen zullen ontstaan bij uitbreiding van bedrijvigheid langs de Cinemadreef.

De pilot "detailhandel aan huis" is aangegaan voor 3 jaar, welke termijn inmiddels is verstreken. Momenteel wordt een nieuwe nota detailhandel voorbereid. In dat kader zal ook het resultaat van de pilot onder de loep worden genomen en nader worden bezien hoe hiermee verder te gaan.

De omkleuring van wonen naar werken rond buurt/wijkcentra is - onder voorwaarden - mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan middels een wijzigingsbevoegdheid. Uiteraard kan daadwerkelijke toepassing niet afgedwongen worden. Initiatieven daartoe zullen inderdaad vanuit de markt (bewoners, eigenaren van de betreffende woningen) moeten komen.

In artikel 7 (Gemengd-1) net als in artikel 17 (Wonen-1) is bewust gekozen voor een systematiek van ontheffingen en niet voor direct toestaan van uitbreidingsmogelijkheden onder algemene regels. Zo is mogelijk om gedurende de planperiode steeds per situatie de afweging te kunnen maken of een bepaalde uitbreidingsvraag kan worden gehonoreerd. Zeker in geval van een omvangrijk plangebied als het onderhavige met een grote stedenbouwkundige diversiteit is er behoefte aan flexibiliteit. Het direct regelen zou niet alleen een zeer uitgebreide bouwblokinventarisatie en stedenbouwkundige afweging vooraf vergen, maar ook leiden tot een fors aantal woonbestemmingen met uiteenlopende bouwregels. De binnenplanse ontheffingsprocedure (artikel 28) is overigens een vrij eenvoudige procedure.

De gekozen methodiek biedt flexibiliteit, waarbij meer rekening gehouden kan worden met de situatie ter plaatse en de actualiteit van het moment in de planperiode.

6.4 Van Ontwerp Naar Vaststelling

Het ontwerp bestemmingsplan Film-, Park-, Dans-, Verzetswijk en Lumièrepark d.d. 26 oktober 2010 heeft na publicatie in Almere Vandaag gedurende 6 weken, van 15 november tot en met 27 december 2010, ter inzage gelegen. In het kader van deze ter inzage legging zijn 68 zienswijzen ingediend. Een groot aantal zienswijzen van omwonenden van het Walt Disneyplantsoen vormen een georganiseerde zienswijze en zijn gelijkluidend. Daarnaast zijn een aantal brieven voorzien van lijsten met handtekeningen.

Op 23 november 2010 heeft een informatieavond plaatsgevonden.

In Bijlage 9 volgt eerst een korte verslaglegging van de informatieavond. Vervolgens is een inventarisatie van de zienswijzen (samenvattende weergave per reactie) opgenomen. Daarna volgt de gemeentelijke beantwoording. Die beantwoording is voor zover mogelijk per onderwerp (locatie) geclusterd.

Daarbij is telkens aangegeven in hoeverre aan de reacties is tegemoet gekomen en dus hebben geleid tot aanpassingen, welke zijn verwerkt in het door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplan. Tot slot is een overzicht gegeven van zowel de wijzigingen naar aanleiding van de zienswijzen als de ambtshalve wijzigingen op het ontwerp.

Bijlagen

Bijlage 1 Advies Waterschap Zuiderzeeland

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0043.jpg"

Bijlage 2 Vigerende Hogere Grenswaarden Geluid

Bijlage 3 Luchtkwaliteit (Berekeningen)

Hieronder zijn schematische de uitkomsten luchtkwaliteit voor de periode 2010 - 2020 langs de Veluwedreef (prognose/indicatief) weergegeven (Veluwedreef (28.000 ' 33.000 motorvoertuigen/etmaal)/10 m vd wegrand):

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0044.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0045.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0046.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0047.jpg"

Bijlage 4 Externe Veiligheid

4.1 Transport gevaarlijke stoffen in planprocessen Almere

Over de Flevolijn zal naar verwachting vanaf begin 2013 transport van gevaarlijke stoffen gaan plaatsvinden.

De uitdaging/opgave voor de gemeente is om uiteindelijk als onderdeel van het op te stellen bestemmingsplan, de risicoruimte tussen het toekomstige transport van gevaarlijke stoffen over de Flevolijn en de bebouwde omgeving duurzaam vast te leggen. Een complicatie hierbij is, dat de gemeente Almere te maken heeft met:

  • Een bestuurlijke afspraak tussen de toenmalige minister van V&W en de gemeente Almere (2001). In essentie komt deze afspraak erop neer, dat binnen een strook van 30 m aan weerszijden van het spoor in principe geen nieuwe bebouwing mag komen. Aanvullend hierop, een beperking van het vervoer om het groepsrisico tot de oriëntatiewaarde te reduceren.
  • Beleid: de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (verder circulaire RNVGS) van juli 2004 en gewijzigd en verlengd in 2008;
  • Omzetting van beleid naar regelgeving. Het kader vormt de Nota vervoer gevaarlijke stoffen (verder NVGS) van november 2005. De verdere uitwerking hiervan in het Basisnet Spoor in 2009 (vermoedelijke vaststelling hiervan door het Kabinet in 2011) en in het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV).

In de uitvoeringspraktijk van het stedelijke ontwikkelingsproces is, vanaf 2004 een integrale visie toegepast over de wijze waarop met externe veiligheid kan worden omgegaan in de planvorming, gebaseerd op:

  1. 1. de bestuurlijke afspraak;
  2. 2. het vigerende beleid: de circulaire Risiconormering Vervoer gevaarlijke stoffen (circulaire RNVGS);
  3. 3. het denkkader “veiligheidsgeïntegreerd ontwikkelen, ordenen en ontwerpen”. Zie het kader op de volgende pagina.

Combinatie van de bestuurlijke afspraak en de risicobenadering uit de circulaire RNVGS leidt tot de volgende 'no regret' randvoorwaarden/uitgangspunten voor externe veiligheid:

  1. 1. Geen nieuwe kwetsbare objecten (o.a. woningen, ziekenhuizen, scholen, kantoren > 1.500 m2 etc.) binnen 30 m;
  2. 2. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten (o.a. bedrijfsgebouwen, kantoren < 1.500 m2, kleine winkels, sporthallen, kampeerterreinen etc.) zijn in uitzonderingsgevallen toegestaan. Afwijking van een richtwaarde is - volgens de circulaire RNVGS - bij alle beperkt kwetsbare objecten mogelijk vanwege zwaarwegende belangen op het gebied van vervoer, ruimtelijke ordening en economie (verder te noemen: gewichtige redenen). Afwijking is tevens toegestaan bij het opvullen van kleine open gaten in bestaand stedelijk gebied of vervangende nieuwbouw in het kader van de herstructurering van stedelijk gebied. Afwijking is primair een verantwoordelijkheid van het ter zake van een besluit aangewezen bevoegde gezag. Daarbij dient voorafgaand overleg met alle betrokken bestuursorganen plaats te vinden. In de motivering bij het betrokken besluit moet worden aangegeven waarom wordt afgeweken van de norm. ;
  3. 3. Beperking van het vervoer om het groepsrisico tot de oriëntatiewaarde te reduceren.


Hoe een en ander verder is geconcretiseerd voor dit plangebied, wordt beschreven in de externe veiligheidsparagraaf van Hoofdstuk 5.


Bij het externe veiligheidsniveau in een gebied spelen de volgende aspecten een rol: plaatsgebonden risico, groepsrisico, zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten (uitgedrukt in doden, gewonden en/of materiële schade).

Vanaf de ingebruikname van de Hanzelijn gaat er ook vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Onbeheersbare calamiteiten met een zeer kleine kans van optreden, kunnen als gevolg van dit doorgaande transport dwars door binnenstedelijk gebied, slechts worden geaccepteerd.
afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0048.jpg"
Absolute veiligheid kan niet worden geboden. Veiligheid moet worden beschouwd als een ontwerpvariabele. Waarbij gericht dient te worden geïnvesteerd in het risico. Dit betekent:
Inzetten op “bronmaatregelen” (b.v. beperking gevaarlijk goederenvervoer) op landelijk niveau;
Veiligheidsgeïntegreerd ordenen van ruimte en gebouwen;
Veiligheidsgeïntegreerd ontwerpen van gebouwen.

Bovenstaande is een voorkeursvolgorde (een soort 'veiligheidsladder') waarlangs op de meest effectieve wijze stedelijke ontwikkeling kan plaats vinden langs het spoor. Een basis om de hiervoor genoemde inhoudelijke aspecten van externe veiligheid beter te integreren in stedelijke ontwikkeling in Almere.

Ten behoeve van projectleiders, planologen en stedenbouwkundigen zijn vervolgens 2 sturingsinstrumenten opgesteld, te weten:
'no regret' randvoorwaarden/uitgangspunten externe veiligheid, voor de veiligheidszone van 30m;
ontwerpregels externe veiligheid voor de zone tussen de 30 m en 200 m.
Hiermee vindt sturing vóóraf plaats, los van ingewikkelde technische risicoberekeningen.

Bovenstaande wordt consequent toegepast, geconcretiseerd, geoperationaliseerd en geborgd in de diverse stedelijke ontwikkelingsproducten (structuurvisie, NvU, ontwikkelingsplannen, bestemmingsplannen en projectbesluiten).

Qua ambitie, wat te vertalen is in de mate van sturing vóóraf en het te verantwoorden veiligheidniveau achteraf, wordt onderscheid gemaakt in stationlocaties (vervoersknoop met ook een bijzondere gebiedsopgave) en overige gebieden langs het spoor.

Uiteindelijk wordt transparant verantwoording afgelegd in de ruimtelijke besluiten o.g.v. de Wro (volgens de eisen uit de circulaire RNVGS), over de gemaakte keuzes en het uiteindelijk bereikte veiligheidsniveau cq. de restrisico's.

4.2 Indentificatie en eerste indruk transportrisico's spoor

Uitgangspunten:

Baanvaktype: hoge snelheid > 40 km/uur

Stofcategorie Aantal ketelwagens per jaar
[prognose 2007*]
Brandbaar gas (categorie A) b.v. LPG 1430
Giftige gassen (categorie B2) b.v. NH3 910
(Zeer)Brandbare vloeistof (categorie C3) b.v. benzine 5620
Giftige vloeistoffen (categorie D3) b.v. acrylnitril 1100
Zeer giftige vloeistoffen (categorie D4) b.v. fluorwaterstof 180
Totaal relevante categorieën 9.240

* Marktverwachting vervoer gevaarlijke stoffen per spoor, ProRail, 2007

PR

1e vuistregel: Dit baanvak heeft geen 10-5 contour.

2e vuistregel: Omdat het aantal ketelwagens met (zeer) brandbare vloeistof (categorie C3) groter is dan 3.000, heeft dit baanvak mogelijk een 10-6 contour.

3e vuistregel: Omdat de totale vervoersstroom gevaarlijke stoffen in ketelwagens in voor externe veiligheid relevante categorieën, groter is dan 7.000 heeft dit baanvak mogelijk een 10-6 contour.

GR

1e vuistregel: Bij meer dan 60 ketelwagens categorie B3 of meer dan 300 met Chloor vuistregels niet toepassen.

2e vuistregel: Uitgaande van ('worst case') tweezijdige bebouwing en 1430 LPG-ketelwagens per jaar en 9.240 ketelwagens in voor externe veiligheid relevante categorieën (1.600) per jaar, is respectievelijk vanaf meer dan ca. 50 pers/ha en 45 pers/ha waarschijnlijk sprake van een mogelijke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het GR.

Samengevat:

  1. 4. Dit baanvak heeft mogelijk een 10-6 PR-contour.
  2. 5. De gemiddelde personendichtheid van de meest relevante deelgebieden aan weerszijden van de spoorlijn is – zie verderop - (zonder dag/nacht-correctie):
  • gebied A: ca. 67 personen/ha;
  • gebied B: ca. 60 personen/ha
  • gebied C: ca. 430 personen/ha.

Er is dus in de bestaande situatie sprake van een mogelijke overschrijding van het GR. Mogelijk omdat bij de toepassing van de vuistregels een aantal aannames worden gemaakt.

Conclusie: Het is noodzakelijk het PR en GR te berekenen met RBM-2.

BEPALING PERSONENDICHTHEID BESTAANDE SITUATIE

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0049.jpg"

Uitgangspunten uit Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico:

Op grond van het paarse boek (CPR 18) worden de volgende kengetallen gehanteerd:

  • woningbezettingsgraad: 2,4 personen per woning.
  • kantoorlocaties: als uitgangspunt is 30 m2 bebouwd vloeroppervlak (b.v.o.) per werkzame persoon gehanteerd.
  • bedrijfsterreinen: Er wordt uitgegaan van een gemiddelde van 100 m2 b.v.o. per werkzame

persoon.

  • winkellocaties: 30 m2 b.v.o. per werkzame persoon.

De volgende uitgangspunten worden t.a.v. de dag- en nachtsituatie gehanteerd:

  • woningen: aanwezigheid gedurende de dagperiode 70% en gedurende de nachtperiode 100%;
  • kantoorlocaties/bedrijventerreinen: 100% aanwezigheid overdag en niemand aanwezig in de nachtperiode. Als werkzaamheden in ploegen plaatsvinden wordt uitgegaan van een aanwezigheid van 20% in de nachtperiode.

Bepaling personendichtheid:

Functie Aantal m2 Aantal personen/ha
Ongecorrigeerd dag
07.00-19.00 uur
nacht
19.00-07.00 uur*
Gebied A/geel
429 woningen
8.000 m2 bvo kantoor
Totaal 20 ha bruto
((429 x 2,5) + (8.000/30) )/20 » 67 pers/ha
((429 x 2,5) x 0,7+ (8.000/30) x 1)/20 » 51 pers/ha
((429 x 2,5) x 17+ (8.000/30) x 0)/20 » 54 pers/ha
Gebied B/groen
263 woningen
3.500 m2 bvo winkel
Totaal 13 ha
(263 x 2,5) x + 3.500/30)/13 »
60 pers/ha
(263 x 2,5) x 0,7 + 3.500/30)/6,6 x 1 »
44 pers/ha
(263 x 2,5) x 1 + 3.500/30)/6,6 x 0 » 51 pers/ha
Gebied B/paars
1 School voortgezet onderwijs
2 scholen basisonderwijs
1 sporthal
Totaal 6,6 ha
((2106 + 600 = 100) x 1/ 6,6) ˜ 425 pers/ha 425 pers/ha 0

Gegevens uit Sociale Atlas van Almere 2006:

  • Bruto oppervlak Verzetswijk: 55 ha bruto.
  • Aantal inwoners: 3872
  1. 6. Dus, 3872/55 ˜ 70 pers/ha gemiddeld.
  • Bruto oppervlak Parkwijk: 124ha bruto.
  • Aantal inwoners: 5948

Dus, 5948/124 ˜ 50 pers/ha gemiddeld.

4.3 Ontwikkeling vervoersprognose over Flevolijn

Ontwikkeling vervoersprognose aantal ketelwagens per jaaar over Flevolijn

Stofcategorie Tracébesluit Hanzelijn 2003 Marktprognose ProRail 2003 Concept RVGS-spoor 2005 Min. V&W Concept Marktverwach-ting Marktverwach-ting ProRail 2007
Brandbaar gas (categorie A), b.v. LPG 600 500 2500 350 1430
Giftige gassen (categorie B2), b.v. NH3 1100 - 5400 550 910
Zeer giftige gassen (categorie B3), b.v. chloorgas 800 - 200 200
(Zeer) brandbare vloeistof (categorie C3), b.v. benzine 7900 1100 4000 4000 5620
Giftige vloeistoffen (categorie D3), b.v. acrylnitril 200 - 6300 750 1100
Zeer giftige vloeistoffen (categorie D4), b.v. fluorwaterstof 1100 - 750 - 180
Totaal relevante categorieën 11.700 1.600 19.150 5.850 9.240

4.4 Advies brandweer vooroverleg

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0050.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2FHKNRS01-oh01_0051.jpg"

Bijlage 5 Ev Risicoberekeningen Bestaande Situatie

Bijlage 6 Ev Risicoberekeningen Nieuwe Situatie

Bijlage 7 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten

7.1 Inleiding

In dit bestemmingsplan wordt de toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan een Staat van BedrijfsactiviteitenBijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Omdat de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt voor de milieuzonering in het kader van bestemmingsplannen zijn hierbij alleen de ruimtelijk relevante milieu-aspecten van belang:

  • I. geluid;
  • II. geur;
  • III. stof;
  • IV. gevaar (met name brand en explosiegevaar).

De hier gebruikte lijst deelt de bedrijven in in zes gewone categorieën (waarbij twee categorieën nog zijn onderverdeeld in subcategorieën) en drie A categorieën. Categorie 1 heeft betrekking op bedrijven die geen hinder van belang veroorzaken en categorie 6 op zeer zware industrie. De drie A categorieën (categorieën 4.1A/4.2A, 5A en 6A) bevatten de inrichtingen die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.

7.2 Gebruikte bronnen

Als belangrijkste bron bij het opstellen van de Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebruikgemaakt van de lijst van bedrijfstypen uit de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 1999. In deze lijst worden voor een groot aantal bedrijfstypen en activiteiten richtafstanden ten opzichte van een rustige woonwijk gegeven. Daarbij is ervan uitgegaan dat de bedrijven ter voorkoming van hinder en/of gevaar die technieken toepassen, die thans als de meest gebruikelijke worden beschouwd.

De lijst is ten behoeve van de Staat van Bedrijfsactiviteiten met behulp van andere bronnen en praktijkervaringen verder verfijnd (o.a. differentiatie naar grootte). De Staat van Bedrijfsactivieteiten wijkt dus op een aantal punten af van de lijst van bedrijfstypen van de VNG.

In deze Staat van Bedrijfsactiviteiten is voor de indeling van de bedrijven naar activiteiten, net als in de VNG-publicatie, uitgegaan van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) uit 1993.

7.3 Categorie-indeling en criteria voor de toelaatbaarheid van bedrijven

In de VNG-publicatie zijn de 10 richtafstanden van de lijst van bedrijfstypen teruggebracht tot zes categorieën. Met het oog op de praktische toepassing zijn in deze Staat van Bedrijfsactiviteiten de categorieën 3 en 4 nader onderverdeeld in elk twee subcategorieën.

De richtafstanden en het aspect verkeersaantrekkende werking zijn vertaald naar de volgende (ruimtelijke) criteria voor de toelaatbaarheid:

categorie 1: bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving toelaatbaar zijn in woonwijken.

categorie 2: bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing, echter alleen in gebieden met gemengde functies.

categorie 3: bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving in enige mate ruimtelijk gescheiden dienen te zijn van woonwijken en dienen te zijn voorzien van een eigen autoverbinding met de hoofd en/of verzamelwegen:

      1. 1. subcategorie 3.1: toelaatbaar aan de rand van woonwijken, echter in het algemeen gescheiden door een weg of een groenstrook;
      2. 2. subcategorie 3.2: gescheiden door een andere niet of weinig gevoelige functie (afstandsindicatie 100 meter).

7.4 Opzet van de Staat

In de Staat zijn twee verschillende soorten categorie-indelingen toegepast (zie ook de inhoudsopgave):

  • I. indeling op grond van bedrijfsactiviteiten (hoofdstuk I);
  • II. indeling op grond van het opgestelde elektromotorisch vermogen (hoofdstuk II).

In beginsel zijn beide indelingen van toepassing.

De indeling van hoofdstuk I is de belangrijkste. Hiervoor is gebruikgemaakt van de SBI. Deze indeling wordt hier gebruikt om bedrijfsactiviteiten in te kunnen delen. Het kan dus voorkomen dat de activiteiten binnen een bedrijf in twee of meer verschillende groepen volgens de SBI-indeling vallen. In die gevallen geldt dan de hoogste categorie van deze Bedrijfsactiviteiten. Indien de bedrijfsonderdelen duidelijk ruimtelijk van elkaar kunnen worden gescheiden, kunnen de bedrijfsonderdelen echter ook apart worden ingedeeld.

Bij sommige activiteiten wordt ook onderscheid gemaakt naar de omvang van de activiteiten. Dit betreft in de eerste plaats de afbakening van de A-categorieën. Daarnaast worden veel voorkomende kleinere bedrijven op grond van hun oppervlak of capaciteit apart ingedeeld om te voorkomen dat dergelijke relatief weinig hinderlijke bedrijven zich alleen op grootschalige bedrijventerreinen kunnen vestigen. Dit oppervlak betreft de bij het bedrijf c.q. voor de betreffende bedrijfsactiviteit in gebruik zijnde gronden, ongeacht of de gronden bebouwd zijn of niet.

De indeling op grond van het opgestelde elektromotorisch vermogen (hoofdstuk II) is altijd aan de indeling volgens hoofdstuk I gekoppeld en is slechts in een beperkt aantal gevallen bepalend voor de uiteindelijke indeling van bedrijven. Het gaat hierbij om inrichtingen die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder en om bedrijfsactiviteiten die in de indeling volgens hoofdstuk I de aanduiding * hebben gekregen. De laatstgenoemde aanduiding is gebruikt bij bedrijfstypen waar vaak kleinere, weinig hinderlijke bedrijven voorkomen die op deze wijze rechtstreeks in een lagere categorie kunnen worden ingeschaald. Bij deze activiteiten is het aspect geluid bepalend en daarom geeft het elektromotorisch vermogen een betere maat voor de hinderlijkheid dan bijvoorbeeld het bedrijfsoppervlak.

7.5 Flexibiliteit

De Staat van Bedrijfsactiviteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. Het is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Bedrijfsactiviteiten is verondersteld. In het bedrijvenartikel van de planvoorschriften is daarom bepaald dat burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf via een vrijstelling een categorie lager kunnen indelen (dus bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2 of van categorie 4 naar 3); bij de categorieën met een onderverdeling in subcategorieën wordt daarbij bedoeld dat vrijstelling tot de laagste van de subcategorieën mogelijk is (dus van categorie 4 naar maximaal 3.1). Om een vrijstelling te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient zich te richten op de in de staat aangegeven maatgevende milieuaspecten. Voor de bedrijven uit de A categorieën is alleen maar een vrijstelling mogelijk voor de indeling in een lagere A categorie.

Voor de bedrijven uit de A categorieën is alleen maar een vrijstelling mogelijk voor de indeling in een lagere A categorie.

Bij sommige bedrijfsactiviteiten is bij de indeling uitgegaan van een continue bedrijfsvoering, waarbij de hinderlijke activiteiten ook 's nachts plaatsvinden. Dit is in de staat aangegeven met een "C" in de laatste kolom. Het kan echter voorkomen dat een specifiek bedrijf niet continu werkt. Dit gegeven kan eveneens aanleiding zijn om het bedrijf via bovengenoemde vrijstellingsmogelijkheid een categorie lager in te delen.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten niet zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Wanneer deze bedrijven wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met volgens de bestemmingsregeling toegelaten bedrijven kan voor de vestiging van deze bedrijven eveneens een vrijstelling worden verleend.

Ten slotte is het denkbaar dat in de planperiode het algemene beeld van de in de Staat genoemde bedrijven en bedrijfsactiviteiten zich als gevolg van bepaalde technologische ontwikkelingen in positieve zin wijzigt. Om hierop adequaat te kunnen reageren, zijn burgemeester en wethouders in dergelijke situaties bevoegd de Staat van Bedrijfsactiviteiten te wijzigen.

Bijlage 8 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten

8.1 Milieuzonering van horeca-activiteiten

De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich als zodanig nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door "gewone" niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de voorschriften opgenomen Staat van Horeca-activiteiten Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast.

Ook voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer en de APV onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich in aanvulling op de beide genoemde instrumenten op de volgende vormen van hinder:

  • I. geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving;
  • II. (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/ parkeerdruk.

Analoog aan de regeling voor "gewone" bedrijven worden bij de uitwerking van een ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:

  • III. indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
  • IV. onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
  • V. uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.

De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. Opgemerkt wordt dat naast de criteria ter voorkoming van ongewenste horeca-activiteiten ook ruimtelijk-functionele overwegingen een rol kunnen spelen bij het ruimtelijk beleid voor horeca-activiteiten; daarop wordt op deze plaats niet ingegaan.

8.2 Gehanteerde criteria

Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie "bedrijven en milieuzonering" een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:

  • I. de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden); deze zijn voor het optreden van hinder uiterst relevant; het Besluit horecabedrijven en de circulaire industrielawaai hanteren immers voor de dag-, avond- en nachtperiode verschillende milieunormen;
  • II. de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.

8.3 Categorieën van horeca-activiteiten

Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (waarvan één categorie met drie subcategorieën):

  1. 1. "lichte horeca": Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken: restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke. Het gaat daarbij dus om bedrijven die uit een oogpunt van hinder vooral in woongebieden niet wenselijk zijn. In gemengde gebieden en weinig gevoelige gebieden dient mede in relatie tot de verkeersontsluiting een nadere afweging plaats te vinden. In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden.
    1. a. 1a: qua exploitatie aan detailhandelsfunctie verwante horeca die in de praktijk nauwelijks van de eigenlijke detailhandel kunnen worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke; met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen;
    2. b. 1b: overige lichte horeca: restaurants;
    3. c. 1c: restaurant met bezorg- en/of afhaalservice tot 250m² bvo.
  2. 2. "middelzware horeca":
    1. a. 2a. Bedrijven die normaal gesproken ook 's nachts geopend zijn en/of daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken: cafés, bars, biljartcentra, zalenverhuur e.d. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals gebieden met primair een functie voor detailhandel en voorzieningen.
    2. b. 2b. Bedrijven genoemd onder 1a, 1b en 1c met een bedrijfsoppervlak van meer dan 250 m² bvo.
  3. 3. "zware horeca": Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts moeten zijn geopend en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en/of grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen (verkeersaantrekkende werking, daarmee gepaard gaande hinder op straat en parkeeroverlast): dancings, discotheken en partycentra. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden.

8.4 Flexibiliteit

De Staat van Horeca-activiteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door horeca-activiteiten in te schatten. De lijst van activiteiten is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In het betreffende artikel van de planvoorschriften kan daarom worden bepaald dat burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf via een ontheffing één categorie lager kunnen indelen. Dit betekent bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2. Bij categorie 1, met een onderverdeling in subcategorieën, wordt daarbij bedoeld dat vrijstelling tot de laagste subcategorie mogelijk is (dus van categorie 2 naar maximaal 1a, maar bijvoorbeeld ook van 1c naar 1b). Om vrijstelling te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit die lagere categorie. Deze beoordeling dient met name te worden getoetst aan het aspect geluidshinder.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. Wanneer deze bedrijven wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met volgens de bestemmingsregeling toegestane horecabedrijven kan voor de vestiging van deze bedrijven eveneens een vrijstelling worden verleend.

Ten slotte is het denkbaar dat in de planperiode het algemene beeld van de in de Staat genoemde horecabedrijven en activiteiten zich als gevolg van bepaalde ontwikkelingen wijzigt. Om hierop adequaat te kunnen reageren, zijn burgemeester en wethouders in dergelijke situaties bevoegd de Staat van Horeca-activiteiten te wijzigen.

Bijlage 9 Reactienota Zienswijzen Op Ontwerp Bestemmingsplan