KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Een Bestemmingsplan
1.2 Aanleiding Voor Dit Bestemmingsplan
1.3 Begrenzing Van Het Plangebied
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestemmingen
2.1 Toelichting Op De Juridische Regeling
2.2 Bestemmingen
2.3 Dubbelbestemmingen En Gebiedsaanduidingen
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Hoofdstuk 4 Omgevingstoets
4.1 Mer-beoordeling
4.2 Ecologie
4.3 Waterparagraaf
4.4 Bodemkwaliteit
4.5 Cultuurhistorie
4.6 Verkeersaspecten
4.7 Wegverkeerslawaai
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Externe Veiligheid
4.10 Bedrijven En Milieuzonering
Hoofdstuk 5 Implementatie
5.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlagen
Bijlage 1 Schaduwstudie
Bijlage 2 Beleidskader
Bijlage 3 Mer-beoordeling
Bijlage 4 Quickscan Natuurwetgeving
Bijlage 5 Ecologisch Veldonderzoek
Bijlage 6 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging
Bijlage 7 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 8 Groepsrisico Bestaand
Bijlage 9 Groepsrisico Toekomstige Situatie
Bijlage 10 Brief Brandweer Flevoland
Bijlage 11 Archeologische Onderzoeken
Bijlage 12 Notitie Saldobenadering Ehs
Bijlage 13 Reactienota Inspraak En Overleg
Bijlage 14 Nota Zienswijzen

Noorderplassen Oost en West

Bestemmingsplan - gemeente Almere

Vastgesteld op 16-01-2014 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Regels

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Een Bestemmingsplan

Een bestemmingsplan regelt de bestemming en het gebruik van de gronden voor een bepaald gebied. Op basis van een bestemmingsplan kunnen omgevingsvergunningen worden aangevraagd. Bijvoorbeeld voor het bouwen van woningen, het bouwen van bijgebouwen of voor het veranderen van het gebruik van een bepaald perceel.

Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding (voorheen plankaart) en de planregels vormen tezamen het juridische plan. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De plantoelichting heeft geen rechtskracht.

Een bestemmingsplan komt in verschillende stappen tot stand, waarbij inwoners en andere betrokken partijen mogelijkheden hebben om in te spreken of een zienswijze te geven (zie hoofdstuk 5). Een bestemmingsplan wordt tijdens de verschillende procedurestappen langs elektronische (digitale) en analoge weg beschikbaar gesteld. Wanneer de inhoud van het digitale en analoge bestemmingsplan verschillend zijn, is de inhoud van het digitale bestemmingsplan beslissend.

1.2 Aanleiding Voor Dit Bestemmingsplan

Actualiseringsplicht

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat een verplichting om bestemmingsplannen eens in de 10 jaar te actualiseren. In dat kader werkt de gemeente Almere aan het actualiseren van alle bestemmingsplannen voor haar grondgebied. In het gebied gelden verschillende bestemmingsplannen (zie paragraaf 1.4). De plannen zijn in verschillende periodes tot stand gekomen, waardoor de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de gebieden enigszins verschillen. Om voor het hele gebied een eenduidige en actuele jurdisch-planologische regeling te hebben, heeft de gemeente besloten om voor het hele gebied rondom de Noorderplassen een nieuw bestemmingsplan op te stellen.

Aard van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan wordt in eerste instantie opgesteld in het kader van actualisering en is daarom grotendeels conserverend van aard. Voor het deelgebied Noorderplassen West gaat het nieuwe bestemmingsplan in principe uit van hetzelfde woningbouwprogramma als het geldende bestemmingsplan De Lepelaar (1996) en het Ontwikkelingsplan Noorderplassen West (2000). In die zin worden er ook geen nieuw ontwikkelingen planologisch mogelijk gemaakt. Wel zijn de bestemmingen op een aantal plaatsen flexibeler en bieden zij ruimere bouw- en gebruiksmogelijkheden dan in de geldende bestemmingsplannen.

1.3 Begrenzing Van Het Plangebied

Het gebied Noorderplassen ligt aan de noordzijde van de stad Almere en wordt aan de noordzijde begrensd door de Oostvaardersdijk (N701) met daarachter het Natura 2000-gebied Markermeer en IJmeer. Aan de oostzijde ligt het Natura 2000-gebied de Lepelaarplassen en een deel van de Noorderplassen. Aan de zuidzijde liggen de woonwijken Kruidenwijk en Waterwijk en het bedrijventerrein Markerkant. Aan de westzijde grenst het plangebied aan agrarisch gebied en loopt het over in een bosgebied Pampushout.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X08-vg01_0001.jpg"

Figuur Begrenzing van het plangebied

De Noorderplassen liggen voor een deel binnen het plangebied en ook de Natte Graslanden maken deel uit van het plangebied. Het laatstgenoemde gebied maakt deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur, is ingericht en bestemd als bufferzone tussen het woongebied en natuurgebied Lepelaarplassen.

1.4 Vigerende Bestemmingsplannen

Met het nieuwe bestemmingsplan worden de geldende bestemmingsplannen voor de desbetreffende gronden (deels) vervangen. Het gaat om de volgende bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan Noorderplassen: vastgesteld 20 juni 1983, onherroepelijk 20 december 1983.
  • Bestemmingsplan de Lepelaar: vastgesteld 1 februari 1996, onherroepelijk 26 augustus 1996.
  • Bestemmingsplan De Lepelaar, 1e partiële herziening: vastgesteld 27 juni 2002, onherroepelijk 28 januari 2003.
  • Bestemmingsplan Zuidoever Noorderplassen: vastgesteld 14 september 1989, onherroepelijk 15 november 1989.
  • Bestemmingsplan Zuidoever Noorderplassen: vastgesteld 14 november 2002, onherroepelijk 29 april 2003.
  • Bestemmingsplan 't Hoofd Noorderplassen: vastgesteld 9 april 1998, onherroepelijk 24 november 1998.
  • Uitwerkingsplan Zuidoever Noorderplassen, fase 1: vastgesteld 29 januari 1991, onherroepelijk 8 april 1991.
  • Uitwerkingsplan Zuidoever Noorderplassen, fase 2: vastgesteld 24 maart 1992, onherroepelijk 9 april 1992.
  • Almere West en Oost: vastgesteld 17 augustus 1983, onherroepelijk 20 december 1983.
  • Gooi- en IJmeer: vastgesteld 20 juni 1983, onherroepelijk 25 november 1983.

Daarnaast zijn de verleende binnenplanse (artikel 15 WRO), buitenplanse vrijstellingen (artikel 19 WRO) en projectbesluiten (artikel 3.10 Wro) in het nieuwe bestemmingsplan verwerkt.

1.5 Leeswijzer

Om de digitale raadpleegbaarheid van het bestemmingsplan te vergroten, is de toelichting opgezet rondom de in het plan gebruikte Bestemmingen. Deze worden beschreven in Hoofdstuk 2. Vanuit dit hoofdstuk worden koppelingen gemaakt naar het achterliggende beleid (Hoofdstuk 3) en de Omgevingstoets (Hoofdstuk 4). In het hoofdstuk Implementatie (Hoofdstuk 5) wordt ingegaan op de uitvoerbaarheidsaspecten van het plan.

Mer-beoordeling

In verband met de ontwikkeling van aanlegsteigers in het plangebied, is beoordeeld of het plan kan leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, waarvoor het uitvoeren van een volledige milieueffectrapportage noodzakelijk is (een zogenaamde mer-beoordeling). In paragraaf 4.1 wordt ingegaan op de inhoud en de resultaten van deze mer-beoordeling.

Hoofdstuk 2 Bestemmingen

2.1 Toelichting Op De Juridische Regeling

Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Met de invoering van de wet is de vormgeving van bestemmingen en planregels gestandaardiseerd. De standaarden zijn vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld volgens Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008) en voldoet aan de vereisten op het gebied van digitalisering. Het bestemmingsplan voldoet tevens aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die per 1 oktober 2010 in werking is getreden.

Opzet van de planregels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn als volgt opgezet:

  • in hoofdstuk 1 zijn de begrippen gedefinieerd en is de wijze van meten bepaald;
  • hoofdstuk 2 bevat de regels voor de verschillende bestemmingen;
  • in hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen, die gelden voor meerdere bestemmingen of voor alle bestemmingen;
  • hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotbepalingen. Daarin wordt onder andere bepaald op welke manier met situaties wordt omgegaan die op basis van het vorige bestemmingsplan wel waren toegestaan, maar niet in het nieuwe bestemmingsplan zijn opgenomen (overgangsrecht).

Flexibiliteitsbepalingen

In het bestemmingsplan zijn diverse bepalingen opgenomen waarmee enige flexibiliteit ten opzichte van de hoofdbestemming wordt ingebouwd. Met wijzigingsbevoegdheden kan het college een bestemming omzetten in een andere bestemming. Op basis van de afwijkingsregels kan een omgevingsvergunning worden verleend.

Afwijkingsregels zijn bedoeld voor ondergeschikte afwijkingen binnen de bestemming zelf. Wijzigingsregels en afwijkingsregels kunnen worden gekoppeld aan een enkele bestemming, maar ook gelden voor meerdere bestemmingen (algemene wijzigingsregels of algemene afwijkingsregels).

Bij afwijkingsregels en wijzigingsbevoegdheden worden verschillende voorwaarden opgenomen die in acht moeten worden genomen. Het gaat bijvoorbeeld om een maximale oppervlakte of het uitgangspunt dat er sprake is van een goede milieu- en omgevingssituatie.

2.2 Bestemmingen

In dit hoofdstuk worden de bestemmingen omschreven en de planuitgangspunten voor de bestemmingen benoemd. Voor zover de uitgangspunten voortvloeien uit een beleidsuitspraak of de omgevingsaspecten, is een verwijzing naar de bijbehorende paragraaf opgenomen. Via de links onderaan de paragraaf kan worden doorgeklikt naar de planregels. In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen.

2.2.1 Bedrijf - Nutsvoorziening

Functionele mogelijkheden

Deze bestemming is van toepassing op het Nuon Zoneiland bij de ingang van Noorderplassen West. Binnen de bestemming zijn nutsvoorzieningen en duurzame energieopwekking toegestaan, alsmede erven en bijbehorende groen-, water- en parkeervoorzieningen.

Bebouwing

Binnen de bestemming mogen alleen gebouwen ten behoeve van de bestemming en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. Om de ruimtelijke uitstraling naar de omgeving te beperken geldt voor gebouwen dat ze binnen een bouwvlak moeten worden gebouwd en een bouwhoogte van 10 meter mogen hebben. Voor overige bouwwerken als antennes, lichtmasten en reclameobjecten geldt ook een maximale maatvoering.

Klik hier om naar de planregels van deze bestemming te gaan.

2.2.2 Bos

Functionele mogelijkheden

De bestemming 'Bos' is van toepassing op het Pampushout aan de westzijde van het plangebied. Het gebied kent een multifunctioneel gebruik. Daarom zijn naast het primaire bosgebruik, binnen deze bestemming ook speelvoorzieningen en andere voorzieningen voor bosbeleving toegestaan. Daarnaast zijn ook de functies als houtproductie, waterberging en natuurontwikkeling toegestaan.

In het gebied is via de aanduiding 'water' een reservering voor een bredere watergang opgenomen. Voor de meest noordwestelijk gelegen kavel in het gebied is een aanduiding 'weg' opgenomen, waarbinnen een weg kan worden gerealiseerd.

Via de specifieke gebruiksregels is het plaatsen van onderkomens, het opslaan van goederen, voertuigen en afvalstoffen niet toegestaan, tenzij deze noodzakelijk zijn voor het onderhoud van de gronden.

Burgemeester en wethouders kunnen met een wijzigingsbevoegdheid (artikel 4 lid 4.5 onder a) ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1' de bestemming 'Bos' wijzigen in de bestemming 'Woongebied' ten behoeve van de realisatie van woningen. De bouwhoogte van woningen mag niet meer bedragen dan 10 meter en er moet aangetoond zijn dat voldaan wordt aan de regelgeving inzake het aanpassen van de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur.

Ook is in artikel 4 lid 4.5 onder b een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' de bestemming 'Bos' te wijzigen ten behoeve van de realisatie van functieondersteunende en bosgebruik stimulerende voorzieningen, waaronder horeca tot ten hoogste categorie 1b van Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten. De bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 10 meter bedragen en de gezamenlijke oppervlakte maximaal 250 m². Het zoekgebied van deze horecavoorziening is beperkt vanwege de ecologische waarden in dit gebied. Daarom is een afstand van 75 meter aangehouden ten opzichte van de ecologisch waardevolle Kwelzone (bestemd als 'Natuur'). Er mag niet gebouwd worden ter plaatse van de aanduiding 'water'. Ook hier moet aangetoond zijn dat voldaan wordt aan de regelgeving inzake het aanpassen van de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur.

Bebouwing

Binnen de bestemming zijn geen gebouwen toegestaan, met uitzondering van kleine gebouwen voor nutsvoorzieningen. Woningen en gebouwen voor functieondersteunende en bosgebruik stimulerende voorzieningen zijn alleen mogelijk via de wijzigingsbevoegdheden in artikel 4 lid 4.5.

Overige bouwwerken als terreinafscheidingen, speelvoorzieningen, antennes en kunstobjecten zijn ook toegestaan, maar zijn gebonden aan een maximale maatvoering.

Klik hier om naar de planregels van deze bestemming te gaan.

2.2.3 Centrum

Functionele mogelijkheden

De bestemming 'Centrum' is bedoeld om door een breed functiegebruik een levendig centrumgebied te creëeren in het centrale deel van Noorderplassen West. Binnen de bestemming zijn lichte bedrijven (categorie A van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging), cultuur en ontspanning, detailhandel, dienstverlening, kantoren, maatschappelijke functies en wonen algemeen toegestaan. Voorzieningen ten dienste van deze functies zijn ook toegestaan.

Horecabedrijven zijn niet op alle plekken wenselijk en worden daarom in een deel van het centrumgebied mogelijk gemaakt. Hiervoor is een specifieke aanduiding 'horeca' opgenomen op de verbeelding. Horeca ten dienste van de detailhandel is overigens wel in het hele centrumgebied toegestaan, omdat deze dezelfde openingstijden hanteren als de detailhandel en weinig tot geen hinder met zich meebrengen.

Nieuwe functies worden getoetst aan de parkeernorm. Er moeten voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein beschikbaar zijn, tenzij wordt aangetoond dat in het openbaar gebied voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is.

Bebouwing

In het centrumgebied is een hoge bouwdichtheid wenselijk. De bouwgrenzen in het centrumgebied vallen daarom samen met de bestemmingsgrenzen. Om voldoende zon voor de woningen in de omgeving te garanderen geldt voor de bebouwing een maximale bouwhoogte van 17 meter. Om een rommelige uitstraling te voorkomen is voor erfafscheidingen, terrasafscheidingen, lichtmasten en andere bouwwerken een maximale maatvoering opgenomen in de planregels.

Klik hier om naar de planregels van deze bestemming te gaan.

2.2.4 Gemengd - 1

Functionele mogelijkheden

De bestemming 'Gemengd - 1' is van toepassing op een voormalige bedrijfslocatie. Naast cultuur en ontspanning, maatschappelijke en recreatieve voorzieningen en een bedrijfswoning worden binnen deze bestemming horecabedrijven uit categorie 2b van Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten mogelijk gemaakt. Het betreft middelzware horeca zoals bars, cafés en zaalverhuur. Ook is bedrijvigheid tot en met categorie B van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging toegestaan. Tenslotte zijn functies ondergeschikt aan de bestemming en passend in de openbare ruimte toegestaan. Voorwaarde voor de vestiging van een nieuwe functie, is dat op eigen terrein wordt voorzien in de parkeerbehoefte.

Oranjewoudlocatie
Op een voormalige bedrijfslocatie (Oranjewoudlocatie) worden nieuwe functies mogelijk gemaakt. Gelet op de solitaire ligging van de locatie, worden verschillende functies passend geacht. Ook de relatie met het nabijgelegen strand speelt een rol bij de bestemmingskeuze voor dit perceel.

Bebouwing

De bouwmogelijkheden binnen deze bestemming zijn vergelijkbaar met de bestemming 'Centrum'. Voor deze locatie wordt echter een maximale bouwhoogte van 12 meter aangehouden. Om een rommelige uitstraling te voorkomen is voor erfafscheidingen, terrasafscheidingen, lichtmasten en andere bouwwerken een maximale maatvoering opgenomen in de planregels.

Klik hier om naar de planregels van deze bestemming te gaan.

2.2.5 Gemengd - 2

Functionele mogelijkheden

Voor het gebied 'De Vier Kwadranten' wordt een eigen bestemming toegepast. In dit groene gebied wordt een menging van woon-/werkfuncties nagestreefd. Om onderlinge hinder van bedrijfs- en woonfuncties uit te sluiten, zijn ter plaatse van het plangebied alleen bedrijven toegestaan die kunnen worden gemengd met woonfuncties. Het betreft bedrijvigheid uit categorie B van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten -Functiemenging. Naast bedrijfsfuncties zijn ook dienstverlening, maatschappelijke en recreatieve voorzieningen toegestaan. Daarnaast is ook de standaardregeling voor aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis opgenomen (zie de bestemming 'Wonen').

Vier Kwadranten
In het gebied Vier Kwadranten wordt de realisatie van een hoogwaardig woon-/werkgebied nagestreefd. Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan mag in dit bestemmingsplan de bebouwing iets hoger worden gebouwd.

Bebouwing

De maximale bouwhoogte in dit gebied is 17 meter. Om een rommelige uitstraling te voorkomen is voor erfafscheidingen, terrasafscheidingen, lichtmasten en andere bouwwerken een maximale maatvoering opgenomen in de planregels.

Klik hier om naar de planregels van deze bestemming te gaan.

2.2.6 Gemengd - 3

Functionele mogelijkheden

In het gebied aansluitend op het centrumgebied van Noorderplassen West is de bestemming 'Gemengd - 3' opgenomen. In deze bestemming is de menging van woon- en werkfuncties voorzien. Het gaat om wonen met eventueel aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten, lichte bedrijvigheid (categorie A van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging), cultuur en ontspanning, dienstverlening, lichte horecabedrijven (categorie 1c van Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten) en maatschappelijke voorzieningen.

Woon-/werkgebied Noorderplassen West
In het gebied aansluitend op het centrumgebied van Noorderplassen West wordt een woon-/werkgebied mogelijk gemaakt. Het gebied kan worden gezien als een overgangsgebied tussen het recreatiegebied, het centrumgebied en de omliggende woongebieden.

Bebouwing

Aansluitend bij de (woon)bebouwing in de omgeving is de maximale bouwhoogte in dit gebied 17 meter. Om een rommelige uitstraling te voorkomen is voor erfafscheidingen, terrasafscheidingen, lichtmasten en andere bouwwerken een maximale maatvoering opgenomen in de planregels.

Klik hier om naar de planregels van deze bestemming te gaan.

2.2.7 Groen

Functionele mogelijkheden

De bestemming 'Groen' is van toepassing op de openbare groenvoorzieningen in de wijken en langs de randen van de Noorderplassen. Naast groenvoorzieningen zijn binnen deze bestemming water, waterberging en (vis)steigers algemeen toegestaan. Binnen de bestemming zijn overigens ook ondersteunende functies als ruiter-, fiets- en voetpaden, speelvoorzieningen, kunstwerken en nutsvoorzieningen algemeen toegestaan.

Voor functies die alleen op bepaalde plekken zijn toegestaan is een specifieke aanduiding opgenomen.

Ter plaatse van de aanduiding 'water' zijn de gronden gereserveerd voor een watergang. Ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' is bebouwing toegestaan ten behoeve van het project de Vier Kwadranten. Ter plaatse van het recreatiestrandje aan de zuidoever van de Noorderplassen is de aanduiding 'recreatie' opgenomen. Daarmee is de aanleg van recreatieve voorzieningen en bebouwing ten behoeve van recreatie ook op deze plek toegestaan. Ook is op deze plek middelzware horeca (categorie 2a van Bijlage 2 Staatvan Horeca-activiteiten) en een bedrijfswoning toegestaan. Op die manier kan de recreatieve ontwikkeling van het Noorderplassenstrand op een goede manier tot stand komen, zonder dat er onaanvaardbare hinder aan de orde is.

Voor de realisatie van een jongerenontmoetingsplaats is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Om hinder te voorkomen moet bebouwing ten behoeve van een jongerenontmoetingsplaats op minstens 50 meter van woonbebouwing worden gerealiseerd.

Vergelijkbaar met de bestemming 'Bos' zijn in de specifieke gebruiksregels een aantal verbodsbepalingen opgenomen voor gebruik dat niet past bij het hoofdgebruik van de gronden. Het gaat om het stallen en opslaan van goederen, voertuigen en afvalstoffen.

Bebouwing

Omdat groenvoorzieningen worden aangemerkt als hoofdfunctie, gelden slechts beperkte bouwmogelijkheden binnen de bestemming. Voor ondergeschikte functies zijn wel beperkte bouwmmogelijkheden opgenomen.

Ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' zijn de volgende bouwmogelijkheden toegestaan:

  • recreatieve voorzieningen: bouwhoogte maximaal 6 meter met een gezamenlijk bedrijfsvloeroppervlak van maximaal 200 m2;
  • horeca: bouwhoogte maximaal 10 meter en een gezamenlijk bedrijfsvloeroppervlak van maximaal 1.500 m2;
  • bedrijfswoning: bouwhoogte maximaal 10 meter;
  • deze maximale oppervlakten gelden in totaal voor de gebouwen binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Water'.

Door middel van de aanduiding 'gemengd' is bebouwing ten behoeve van het project de Vier Kwadranten toegestaan. Binnen deze aanduiding is geen bebouwing mogelijk op de eerste bouwlaag, met uitzondering van ondersteuningsconstructies voor de tweede bouwlaag.

Gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen zijn overal toegestaan, maar hebben een bouwhoogte van maximaal 3 meter en een oppervlakte van maximaal 25 m2.

Erfafscheidingen, terrasafscheidingen, lichtmasten en andere bouwwerken zijn gebonden aan een maximale maatvoering.

Klik hier om naar de planregels van deze bestemming te gaan.

2.2.8 Horeca

Functionele mogelijkheden

Voor het horecabedrijf aan de zuidoostzijde van het plangebied is de bestemming 'Horeca' opgenomen. Ter plaatse van de bestemming is horecagebruik tot en met categorie 2b van Bijlage 2 Staat vanHoreca-activiteiten toegestaan. Naast een restaurant of een café gaat het hier om horecafuncties met een grotere verkeersaantrekkende werking zoals zaalverhuur. Om hinder voor de nabijgelegen woningen uit te sluiten is een discotheek, nachtclub of partycentrum echter niet toegestaan.

Bebouwing

De maximale bouwhoogte voor gebouwen binnen deze bestemming bedraagt 8 meter. Om een rommelige uitstraling te voorkomen is voor erfafscheidingen, terrasafscheidingen, lichtmasten en andere bouwwerken een maximale maatvoering opgenomen in de planregels.

Klik hier om naar de planregels van deze bestemming te gaan.

2.2.9 Natuur

Functionele mogelijkheden

Voor het natuurgebied de Natte graslanden aan de noordzijde van het plangebied is een natuurbestemming opgenomen. In dit gebied, dat deel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur, staat de duurzame instandhouding van de natuurfunctie voorop. Naast waterhuishoudkundige doeleinden zijn tevens recreatief medegebruik en kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen toegestaan. De bestemming is ook van toepassing op de kwelzone langs de Oostvaardersdijk.

Vergelijkbaar met de bestemming 'Bos' zijn in de specifieke gebruiksregels een aantal verbodsbepalingen opgenomen die niet passen bij het hoofdgebruik van de gronden. Het gaat om het stallen en opslaan van goederen, voertuigen en afvalstoffen.

Bebouwing

In de bestemming zijn beperkte bouwmogelijkheden opgenomen, die ten dienste staan van de bestemming. Het gaat om observatiehutten met een beperkte maatvoering (maximale bouwhoogte 2,5 meter en maximale oppervlakte 20 m2) en bouwwerken als terreinafscheidingen en bouwwerken, geen gebouw zijnde.

Klik hier om naar de planregels van deze bestemming te gaan.

2.2.10 Recreatie

Functionele mogelijkheden

De bestemming 'Recreatie' is van toepassing op een tweetal beoogde recreatiefuncties aan de oevers van de Noorderplassen: het watersportcentrum en het recreatiegebied ten zuiden van de Noorderplassen. Binnen deze bestemming zijn lichte horecavoorzieningen (categorie 1b van Bijlage 2 Staat vanHoreca-activiteiten) en kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen toegestaan, evenals daarbij behorende parkeer-, groen- en nutsvoorzieningen. Ter plaaste van de aanduiding 'gemengd' (watersportcentrum) zijn recreatieve voorzieningen en een watersportcentrum toegestaan. Ter plaaste van de aanduiding 'bedrijfswoning' (recreatiegebied ten zuiden van de Noorderplassen) is een bedrijfswoning mogelijk. De bouwweg naar het Isla Bonita is specifiek aangeduid door middel van de aanduiding 'weg'.

Watersportcentrum
In de Noorderplassen West heeft de bestemming betrekking op een nog te realiseren watersportcentrum. Er wordt een gebouw ten behoeve van de watersportvereniging Noorderplassen gebouwd. Eventueel kunnen ook bijbehorende horecavoorzieningen worden uitgeoefend en andere functies ten behoeve van de watersport. Winterstalling wordt in dit gebied niet passend geacht en wordt in het bestemmingsplan uitgesloten.
Recreatiegebied ten zuiden van de Noorderplassen
In de recreatiebestemming ten zuiden van de Noorderplassen kan aansluitend bij het recreatief medegebruik van de groenzone in het gebied een recreatiefunctie worden gebouwd. Gedacht wordt aan een gebouw ten behoeve van de scouting of een botenverhuur. De bebouwing in dit gebied ligt op een afstand van minimaal 100 meter ten opzichte van woningen, waardoor onaanvaardbare hinder kan worden uitgesloten.

Bebouwing

Het is niet wenselijk om de bestemmingsvlakken volledig te bebouwen, zodoende is in beide bestemmingen een maximaal bebouwingspercentage opgenomen. Bij het watersportcentrum in Noorderplassen West mag maximaal 50% worden bebouwd en zijn gebouwen van maximaal 12 meter hoog toegestaan.

In het bestemmingsvlak ten zuiden van de Noorderplassen is kleinschaliger bebouwing voorzien en is een bebouwingspercentage opgenomen van 50% en een maximale bouwhoogte van 10 meter.

Om een rommelige uitstraling te voorkomen is voor erfafscheidingen, terrasafscheidingen, lichtmasten en andere bouwwerken een maximale maatvoering opgenomen in de planregels.

Klik hier om naar de planregels van deze bestemming te gaan.

2.2.11 Verkeer

Functionele mogelijkheden

Voor wegen die primair bedoeld zijn voor de afwikkeling van het (auto)verkeer is de bestemming 'Verkeer' opgenomen. Binnen deze bestemming is de aanleg van wegen, busbanen, fiets- en voetpaden toegestaan. Ook groenvoorzieningen, water, nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de bestemming zijn toegestaan.

Bebouwing

In de bouwregels zijn mogelijkheden opgenomen voor het oprichten van nutsvoorzieningen. Voor deze voorzieningen is een maximale oppervlakte van 25 m2 en een maximale bouwhoogte van 3,5 meter opgenomen.

Om een rommelige uitstraling te voorkomen is voor nutsvoorzieningen, erfafscheidingen, terrasafscheidingen, lichtmasten en andere bouwwerken een maximale maatvoering opgenomen in de planregels.

Klik hier om naar de planregels van deze bestemming te gaan.

2.2.12 Verkeer - Verblijfsgebied

Functionele mogelijkheden

Voor straten, die naast een verkeersfunctie ook een verblijfsfunctie hebben, is de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' opgenomen. Ten opzichte van de bestemming 'Verkeer' zijn hier ook fietsenstallingen, kunstobjecten en voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling toegestaan.

Ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' is bebouwing toegestaan ten behoeve van het project de Vier Kwadranten. Ter plaatse van de aanduidingen 'detailhandel' en 'horeca' (havenkom Octant) is detailhandel toegestaan met een maximum bedrijfsvloeroppervlak van 100 m² en lichte horecavoorzieningen (categorie 1b van Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten). Ter plaatse van de aanduiding 'water' zijn de gronden gereserveerd voor een watergang.

Voor de realisatie van een jongerenontmoetingsplaats is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Om hinder te voorkomen moet bebouwing ten behoeve van een jongerenontmoetingsplaats op minstens 50 meter van woonbebouwing worden gerealiseerd.

Bebouwing

In de bestemming zitten net als in de bestemming 'Verkeer' bouwmogelijkheden voor nutsvoorzieningen en voor overige bouwwerken.

Door middel van de aanduiding 'gemengd' is bebouwing ten behoeve van het project de Vier Kwadranten toegestaan. Binnen deze aanduiding is geen bebouwing mogelijk op de eerste bouwlaag, met uitzondering van ondersteuningsconstructies voor de tweede bouwlaag.

Klik hier om naar de planregels van deze bestemming te gaan.

2.2.13 Water

Functionele mogelijkheden

De bestemming 'Water' is van toepassing op oppervlakten met een (belangrijke) waterhuishoudkundige functie. Ook bruggen, duikers en andere aan het water gebonden kunstwerken zijn binnen de bestemming toegestaan. De bouwweg naar het Isla Bonita is specifiek aangeduid door middel van de aanduiding 'weg'.

Aanleggelegenheid is binnen de bestemming algemeen toegestaan. De beoogde ligplaatsen in de centrale baai worden echter specifiek aangeduid, omdat het hier gaat om een grotere aanlegvoorziening. Het maximum aantal ligplaatsen ter plaatse van de aanduiding is vastgelegd op 200. Een andere uitzondering betreft de gronden die grenzen aan de Natuurbestemming. Hier zijn alleen aanlegplaatsen toegestaan mits er een positief advies wordt afgegeven door de terreinbeheerder.

Aanlegplaatsen centrale baai
Het plan bestaan uit een modulair systeem van drijvende aanlegsteigers. In eerste instantie worden er 40 tot 50 ligplaatsen mogelijk gemaakt. Bij voldoende vraag wordt deze capaciteit later uitgebreid tot maximaal 200 ligplaatsen. De steigers worden beheerd door de Watersportvereniging Noorderplassen West. De voorzieningen worden vooral gebruikt door bewoners uit de wijk.

Langs de zuidrand van Isla Bonita wordt lichte horeca (categorie 1b van Bijlage 2 Staat vanHoreca-activiteiten) mogelijk gemaakt in een vorm die passend is bij een woonomgeving. Nachthoreca is dus niet aan de orde.

Ter plaatse van het Noorderplassenstrand is de aanduiding 'recreatie' opgenomen. Daarmee is de aanleg van recreatieve voorzieningen en bebouwing ten behoeve van recreatie ook op deze plek toegestaan. Ook is op deze plek middelzware horeca (categorie 2a van Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten) en een bedrijfswoning toegestaan. Op die manier kan de recreatieve ontwikkeling van het Noorderplassenstrand op een goede manier tot stand komen, zonder dat er onaanvaardbare hinder aan de orde is.

Bebouwing

Binnen de bestemming mogen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Voor nutsvoorzieningen geldt een maximale maatvoering.

Ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' zijn de volgende bouwmogelijkheden toegestaan:

  • recreatieve voorzieningen: bouwhoogte maximaal 6 meter met een gezamenlijk bedrijfsvloeroppervlak van maximaal 200 m2;
  • horeca: bouwhoogte maximaal 10 meter en een gezamenlijk bedrijfsvloeroppervlak van maximaal 1.500 m2;
  • bedrijfswoning: bouwhoogte maximaal 10 meter;
  • deze maximale oppervlakten gelden in totaal voor de gebouwen binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Water'.

Klik hier om naar de planregels van deze bestemming te gaan.

2.2.14 Wonen

Functionele mogelijkheden

De bestemming 'Wonen' komt veel voor in het plangebied en is van toepassing op de bestaande woningen in het plangebied.

Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten

Naast de woonfunctie, mogen binnen deze bestemming ook aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis worden uitgeoefend. In de begripsbepaling van de planregels (artikel 1) is nader afgebakend wat met deze berippen wordt bedoeld. Het gaat bijvoorbeeld om het uitoefenen van een huisartsenpraktijk, een administratiekantoor of een kunstzinnig beroep. Van belang is dat de woonfunctie als primaire functie behouden blijft. In de specifieke gebruiksregels is daarom bepaald dat maximaal 50% van het hoofdgebouw en de erfbebouwing mag worden benut voor aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten.

Openbare ruimte

Binnen de bestemming worden ook functies uit de openbare ruimte toegestaan zoals groenvoorzieningen, toegangspaden en in- en uitritten.

Kleinschalige windinstallaties

Binnen deze bestemming zijn via een afwijkingsbevoegdheid kleinschalige windinstallaties toegestaan. Daarbij moet worden voldaan aan de volgende randvoorwaarden:

  • de windinstallaties mogen op het hoofdgebouw of aan de gevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • de maximum bouwhoogte voor hoofdgebouwen mag met maximaal 3 meter worden overschreden;
  • de rotordiameter van de windinstallaties mag maximaal 2 meter bedragen.

Voor horizontale as windturbines (HAT) en verticale as windturbines (VAT) is in onderstaande figuur weergegeven hoe de rotordiameter wordt gemeten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X08-vg01_0002.jpg"

HAT VAT

Wijzigingsbevoegheid zelfstandige bedrijfsruimte

In de bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een volwaardige bedrijfsruimte mogelijk te maken. Om de woonfunctie niet te veel te verstoren, mag deze wijzigingsbevoegdheid worden toegepast op maximaal 1 van de 50 woningen in het plangebied. Ook aan een aantal randvoorwaarden moet worden voldaan, voordat toepassing kan worden gegeven aan deze wijzigingsbevoegdheid.

Bebouwing

Hoofdgebouwen

Hoofdgebouwen (woonhuizen) mogen maximaal 10 meter hoog worden gebouwd.

Ten behoeve van nutsvoorzieningen, openbaar vervoer en wegverkeer mogen gebouwen worden gebouwd met een oppervlakte van maximaal 50 m2 en een hoogte van maximaal 5 meter.

Erfbebouwing

Ten aanzien van erfbebouwing geldt een specfieke regeling. Deze regeling is van toepassing op aan- en bijgebouwen zoals schuurtjes en garages. Om te voorkomen dat het erf wordt volgebouwd is een maximale oppervlakte aan erfbebouwing toegestaan (60 m2) en mag maximaal 50% van het erf worden bebouwd met erfbebouwing. Bij bouwpercelen groter dan 600 m2 is meer erfbebouwing toegestaan (maximaal 10% van het bouwperceel).

Qua maatvoering en positionering moet erfbebouwing ruimtelijk ondergeschikt zijn aan de hoofdbebouwing. Daarom is een bepaling opgenomen dat erfbebouwing minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw moet worden gebouwd. Ter plaatse van de aanduiding 'erf' mag van deze regel worden afgeweken en is erfbebouwing toegestaan voor de voorgevelrooilijn. De diepte van aan het hoofdgebouw gebouwde erfbebouwing bedraagt maximaal 4 meter. De maximale bouwhoogte van aanbouwen is 4 meter. Vrijstaande bijgebouwen hebben een goothoogte van maximaal 3 meter. Met een afwijkingsbevoegdheid mag een carport geheel of gedeeltelijk voor de voorgevelrooilijn van een woning worden gebouwd.

Boven op de aanbouwen mag een dakterras worden gebouwd.

Overige bouwwerken

Voor overige bouwwerken als erf- en terreinafscheidingen en reclame-uitingen is een maximale maatvoering opgenomen.

Klik hier om naar de planregels van deze bestemming te gaan.

2.2.15 Woongebied

Functionele mogelijkheden

Voor de nog niet ingevulde woongebieden wordt de flexibele bestemming 'Woongebied' opgenomen. Dit geeft de mogelijkheden deze gebieden nader te verkavelen. De bestemming kent dezelfde functionele mogelijkheden als de bestemming 'Wonen'. Ook het openbaar gebied kan hier nader worden uitgewerkt. Daarom zijn water, groenvoorzieningen en verkeersfuncties ook binnen deze bestemming toegestaan.

Isla Bonita
Het grootste gebied met deze bestemming dat nog moet verwezenlijkt, is het Isla Bonita: een wooneiland in de Noorderplassen. Op het eiland zijn circa 300 woningen voorzien.

Bebouwing

Ter plaatse van de bestemming 'Woongebied' geldt een maximum bouwhoogte van 10 meter. Op een aantal plekken worden echter stedenbouwkundige accenten passend geacht. Op Isla Bonita kunnen gestapelde woningen worden gerealiseerd met een maximum bouwhoogte van 12 meter. Bij de locatie havenkom Octant (Katrol) is een maximum bouwhoogte toegestaan van 17 meter. Om de schaduwhinder voor omwonenden inzichtelijk te maken is voor de locatie havenkom Octant een schaduwstudie uitgevoerd. Deze is opgenomen in Bijlage 1 Schaduwstudie. Uit de schaduwstudie blijkt dat van een onevenredige schaduwwerking voor omliggende woningen geen sprake is.

In de bestemming gelden verder dezelfde bouwmogelijkheden als bij de bestemming 'Wonen', waardoor deze bestemming aansluit bij de bestaande woonfuncties.

Klik hier om naar de planregels van deze bestemming te gaan.

2.3 Dubbelbestemmingen En Gebiedsaanduidingen

Daar waar meerdere functies aanwezig zijn of verbijzondering van de juridische regeling noodzakelijk is, wordt (overeenkomstig de SVBP 2008) gewerkt met dubbelbestemmingen, gebiedsaanduidingen en specifieke aanduidingen. In hoofdstuk 3 wordt nader op deze thema's ingegaan. Het gaat om de volgende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen:

2.3.1 Waarde - Archeologie 1

Het selectiegebied zoals aangeduid op de Archeologische Beleidskaart Almere heeft in het plangebied een bestemmingswaarde gekregen van 'Waarde - Archeologie 1'. Zie het onderstaande kaartje ter illustratie. Aan deze bestemming is een bouwverbod met afwijkingsmogelijkheid en een omgevingsvergunningstelsel gekoppeld om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X08-vg01_0003.jpg"

Systematiek van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'


De bestemming is tevens gekoppeld aan een stelsel van wijzigingsbevoegdheden om een bestemmingswijziging mogelijk te maken op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek. Voor gronden waar in het onderzoek geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen zijn vastgesteld, kan de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' vervallen. Indien wel behoudenswaardige vindplaatsen worden aangetroffen, dan moet de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' worden opgewaardeerd naar 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'. Voor de behoudenswaardige archeologische vindplaatsen geldt de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' (beschermingszone in de vorm van een buffer) of 'Waarde - Archeologie 3' (voor de kern van de vindplaats). Deze bestemmingen zijn opgenomen als bijlagen bij de planregels.

Klik hier om naar de planregels van deze dubbelbestemming te gaan.

2.3.2 Geluidzone - Industrie

Rondom de Warmte Kracht Centrale (WKC) is een geluidszone van kracht. Binnen de aanduiding 'geluidzone - industrie' mogen geen geluidsgevoelige objecten worden gebouwd, tenzij door middel van akoestisch onderzoek wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder: 50 dB(A).

Klik hier om naar de planregels van deze gebiedsaanduiding te gaan.

2.3.3 Vrijwaringszone - Dijk 1

Functionele mogelijkheden

Om de stabiliteit van de primaire waterkering te garanderen geldt aan weerszijden van de dijk een terughoudend bouwbeleid. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt in een binnenbeschermingszone en een buitenbeschermingszone. De aanduiding 'vrijwaringszone - dijk 1' heeft betrekking op de binnenbeschermingszone en reikt 20 meter vanaf de teen van de dijk.

Bebouwing

Bouwplannen binnen deze zone moeten worden afgestemd met het waterschap.

Klik hier om naar de planregels van deze gebiedsaanduiding te gaan.

2.3.4 Vrijwaringszone - Dijk 2

Ter bescherming van de primaire waterkering buiten het plangebied (de Oostvaardersdijk) wordt een gebiedsaanduiding opgenomen. De aanduiding 'vrijwaringszone - dijk 2' is van toepassing op de buitenbeschermingszone. Binnendijks heeft deze zone een omvang van 80 meter. Buitendijks gaat het om een zone van 155 meter. In de buitenbeschermingszone geldt geen beperking voor bouwactiviteiten. Wel geldt er een verbod op diepe ontgrondingen.

Klik hier om naar de planregels van deze gebiedsaanduiding te gaan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente werkt door in de manier van bestemmen. In de onderstaande tabel is aangegeven op welke manier verschillende beleidsdocumenten doorwerken in het bestemmingsplan. In Bijlage 2 Beleidskader is een uitgebreide beschrijving opgenomen van het beleidskader.

Beleidsdocument Beleidsuitgangspunt Vertaling in het bestemmingsplan
Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012) Waterveiligheid



Ladder voor duurzame verstedelijking
Opnemen van een vrijwaringszone om bebouwing in de omgeving van een primaire waterkering (Oostvaardersdijk) te voorkomen
Nieuwe ontwikkelingen vinden plaats binnen het bestaande stedelijk gebied.
Nota Natuur, Bos en Landschap in de 21e eeuw (2000) Behoud en ontwikkeling van natuurwaarden Natuurbestemming opnemen met beschermende regeling voor EHS-gebied de Natte Graslanden
Monumentenwet (1988) Beschermen van archeologische waarden Opnemen van een dubbelbestemming voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde die nog niet rechtstreeks via de Monumentenwet worden beschermd
Nationaal Waterplan (2009) Waterberging Grotere waterpartijen bestemmen voor water en waterberging
Provinciaal en regionaal beleid
Omgevingsplan Flevoland (2006) Behoud en ontwikkeling van natuurwaarden Natuurbestemming opnemen met beschermende regeling voor EHS-gebied de Natte Graslanden
Waterbeheersplan Waterschap Zuiderzeeland 2010-2015 Waterveiligheid Opnemen van een vrijwaringszone om bebouwing in de omgeving van een primaire waterkering (Oostvaardersdijk) te voorkomen
Beleidsregel Archeologie en Ruimtelijke Ordening (2008) Beschermen van archeologische waarden Opnemen van een dubbelbestemming voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde die nog niet rechtstreeks via de Monumentenwet worden beschermd
Gemeentelijk beleid
Structuurplan Almere 2010 Verscheidenheid in woningen en woonmilieus Opnemen flexibele woonbestemmingen en gemengde woon-/werkmilieus
Woonvisie Almere 2.0 Eindgebruiker staat centraal
Meer mogelijkheden voor particulier opdrachtgeverschap
Verbreden van de woonbestemmingen
Programmaplan Almere Stad Het beter benutten van de potenties van groen en water en het versterken van de vitaliteit van de woonwijken Verbreden van de bestemmingen Groen en Water en openemen flexibile woonbestemmingen en gemengde woon/-werkmilieus
Mobiliteitsplan Divers: inzetten op verkeersveiligheid en het weren van autoverkeer uit de woongebieden Geen grote ingrepen gepland in het plangebied
Almere Waterstad, Toeristisch recreatief beleidsplan Beter benutten van de potenties langs de oevers van de Noorderplassen Voor het plangebied betekent dit dat recreatieve voorzieningen en horeca mogelijk worden gemaakt.
Kaderplan Bestaande Stad (2004) Differentiatie woonmilieus, verlevendigen van de suburbane woonmilieus en deregulering Globale bestemmingsregeling
Nota kleine bouw (2008) Beleidsuitgangspunten voor kleine bouwplannen en uitbreidingen Regeling met betrekking tot aan-huis-verbonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten Toetsingskader uit de nota overnemen
Detailhandelsvisie (2012) Spreiding van winkelvoorzieningen en het reguleren van aan-huis-verbonden beroepen Noorderplassen heeft op de kaart een aanduiding '(nieuw te bouwen) wijk- en buurtcentra' gekregen. Voor het plangebied betekent dit dat voor een supermarkt een oppervlakte van maximaal 1.500 m2 is toegestaan en dat recreatieve detailhandel en e-commerce is toegestaan. Doelgerichte detailhandel (PDV) is niet mogelijk. Daarnaast is in de woonwijken maximaal 25 m2 detailhandel aan huis toegestaan, mits wordt voldaan aan de randvoorwaarden met betrekking tot bereikbaarheid, parkeren, laden en lossen en milieu-eisen.
Horecanota Almere (2000) In woongebieden lichte horeca toegestaan op specifieke plekken Horeca alleen toestaan door middel van een specifieke aanduiding of binnen bepaalde bestemmingen
Werken in de wijk (2005) Aan-huis-gebonden beroepen mogen maximaal 50% van het woonoppervlak in beslag nemen.
In uitleggebieden mag per 50 woningen 1 zelfstandige bedrijfsruimte worden toegestaan
Overnemen criteria uit de nota in de woonbestemmingen
Vuurwerknota 2005 Geen verkoop en opslag in woongebieden en kleine winkelcentra met woningen erboven Vuurwerkverkoop en -opslag wordt alleen toegestaan binnen bestemming 'Centrum'
Ecologisch Masterplan (2005) Planologisch vaststellen van brongebieden Bestemming 'Natuur' opnemen voor de Natte Graslanden. De Pampushout voorzien van een beschermende bestemming 'Bos'
Archeologienota (2009) In selectiegebieden een onderzoeksplicht voor bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld Onderzoeksplicht opnemen bij de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'
Gemeentelijke archeologieverordening Archeologisch waardevolle terreinen en Selectiegebieden op de ABA moeten overeenkomstig de verordening worden beschermd Opnemen van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'
Checklist veiligheid ruimtelijke plannen Checklist voor ontwikkelingen in het openbare en semi-openbare gebied Voor het plangebied betekent dit dat ontwikkelingen plaatsvinden volgens de principes van deze nota.

Tabel Vertaling van beleidsuitgangspunten

Hoofdstuk 4 Omgevingstoets

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de wet- en regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water. Op basis van dit hoofdstuk moet blijken of de verschillende ontwikkelingen in het plangebied uitvoerbaar zijn en of er in het bestemmingsplan een specifieke regeling moet worden opgenomen om een goede omgevingssituatie te kunnen garanderen.

In verband met de realisatie van ligplaatsen in de centrale baai is een zogenaamde mer-beoordeling uitgevoerd. In paragraaf 4.1 wordt hier op ingegaan. In de daarop volgende paragrafen komen de verschillende omgevingsaspecten aan bod. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van de informatie die op basis van de mer-beoordeling is verkregen.

4.1 Mer-beoordeling

Aanleiding voor een mer-beoordeling

Voor besluiten en plannen die ontwikkelingen bevatten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben geldt de verplichting om de procedure voor milieueffectrapportage te doorlopen of te beoordelen of het doorlopen van een dergelijke procedure noodzakelijk is (een mer-beoordeling). Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De categorieën van activiteiten waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in het Besluit mer.

In het bestemmingsplan wordt de aanleg van 200 ligplaatsen mogelijk gemaakt. Ook worden mogelijkheden opgenomen om een beperkt aantal (nieuwe) ligplaatsen voor boten bij woningen te realiseren. Voor aanleggen, wijzigen of uitbreidingen van een jachthaven met 100 ligplaatsen of meer, geldt een mer-beoordelingsplicht (categorie D10 van het Besluit mer).

Opzet van de mer-beoordeling

Bij de beoordeling of het doorlopen van een een volledige mer-procedure noodzakelijk is, wordt rekening gehouden met de omstandigheden zoals aangegeven in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling, te weten:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten (in samenhang met de eerste twee criteria).

Gelet op het karakter van de mer-beoordelingsplichtige activiteiten en de lokale omstandigheden, wordt in deze mer-beoordelingsnotitie ingegaan op de volgende milieuthema's:

  • ecologie;
  • bodem en water;
  • landschap, cultuurhistorie en archeologie;
  • verkeer;
  • woon- en leefmilieu;
  • onder de noemer woon- en leefmilieu wordt hierbij ingegaan op de aspecten externe veiligheid, luchtkwaliteit en geluid.

De focus van de effectbeschrijving ligt bij de mer-beoordelingplichtige activiteit: het aanleggen van een jachthaven met 200 ligplaatsen. Waar relevant wordt ook aandacht besteed aan de andere ontwikkelingmogelijkheden die het bestemmingsplan mogelijk maakt, zodat de conclusies van de beoordeling rechtstreeks kunnen worden vertaald naar het bestemmingsplan. In het kader van cumulatie van effecten wordt specifiek aandacht besteed aan de mogelijkheden voor ligplaatsen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen.

Uitkomst van de mer-beoordeling

Het overheidsorgaan dat ook bevoegd is om het plan of besluit vast te stellen, besluit of het uitvoeren van een volledige mer-procedure noodzakelijk is. Dit doet zij na overleg met de overheden en adviesorganisaties die zijn betrokken bij de voorbereiding van het plan of besluit. De mer-beoordeling is daarom samen met het voorontwerp bestemmingsplan toegezonden aan de vaste overleg- en adviesinstanties. De gemeenteraad heeft op 25 april 2013 besloten dat er geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld voor het bestemmingsplan ‘Noorderplassen Oost en West’. Dit besluit is genomen naar aanleiding van de opgestelde mer-beoordeling. De uiteindelijke beslissing is gepubliceerd in het huis-aan-huisblad Almere Vandaag, het gemeenteblad en de Staatscourant.

4.2 Ecologie

Toetsingskader

Ten aanzien van het thema ecologie wordt gekeken naar de volgende toetsingscriteria:

  • gevolgen voor de instandhoudingsdoelen voor de aangrenzende Natura 2000-gebieden;
  • gevolgen voor de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS;
  • gevolgen voor de (leefgebieden van) zwaarbeschermde soorten.

Gebiedsbescherming - Natuurbeschermingswet 1998

De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn (VR) en de Habitatrichtlijn (HR); de aldus beschermde gebieden vormen samen Natura 2000. Nederland heeft de richtlijnen voor gebiedsbescherming geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbwet). De Nbwet heeft betrekking op de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden die Nederland bij de Europese Commissie heeft aangemeld en beschermde natuurmonumenten. Ruimtelijke ingrepen die in of nabij deze gebieden plaatsvinden, moeten worden getoetst op hun effecten op de instandhoudingsdoelen die voor deze gebieden zijn vastgelegd. Significant negatieve effecten op deze instandhoudingsdoelen vereisen het doorlopen van de ADC-toets, hetgeen in de praktijk betekent dat de meeste projecten geen doorgang kunnen vinden aangezien er vaak wel 'Alternatieven' zijn en een 'Dwingende reden van groot openbaar belang' niet kan worden aangetoond. Significant negatieve effecten dienen dus te worden voorkomen, zonodig na het treffen van mitigerende maatregelen.

Gebiedsbescherming - Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is in 1990 in het leven geroepen om de achteruitgang van de natuur in Nederland een halt toe te roepen. Het Rijk en de provincies hebben spelregels afgesproken met betrekking tot de planologische en kwalitatieve bescherming van de EHS, welke zijn verwerkt in de 'Spelregels EHS' (LNV, 2007). In de EHS geldt het 'nee, tenzij' principe. Dit houdt in dat ingrepen waarbij de oppervlakte of de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS significant worden aangetast niet zijn toegestaan, tenzij er geen alternatieven zijn en er sprake is van een groot openbaar belang.

De beslissing of een ingreep in de EHS kan doorgaan, hangt dus naast de instandhouding van het aantal hectares EHS, in eerste instantie af van de mate van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden (wk&w) van het gebied. Deze waarden zijn in de provincie Flevoland per gemeente per deelgebied beschreven.

Boswet: herplantplicht

Houtopstanden groter dan 10 are (0,1 ha) of rijbeplantingen van meer dan 20 bomen die zijn gelegen buiten de bebouwde kom, worden in principe beschermd door de Boswet (de bebouwde kom wijkt daarbij af van de bebouwde kom die is opgenomen in de Verkeerswet). Bij de kap van een dergelijke oppervlakte geldt een herplantplicht en een meldingsplicht. De kap van houtopstanden moet een maand van tevoeren worden gemeld bij de Dienst Regelingen. De provincie ziet toe op de naleving van de herplantplicht. De linde, paardenkastanje, Italiaanse populier en treurwilg vallen niet onder de Boswet.

Soortbescherming - Flora- en faunawet

De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn (VR) en de Habitatrichtlijn (HR). Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming. Nederland heeft de richtlijnen voor soortenbescherming geïmplementeerd in de Flora- en faunawet (Ffwet). Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in een aantal bij de Ffwet behorende besluiten en regelingen.

De Ffwet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier -en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust of verblijfplaatsen. Voor de meeste soorten kan, onder een aantal voorwaarden, ontheffing in het kader van deze wet worden verkregen. Voor de soorten die voorkomen in bijlage IV van de Europese Habitatrichtlijn kan echter geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet worden verkregen voor het motief ruimtelijke inrichting, aangezien de Habitatrichtlijn dit motief niet noemt. Voor deze soorten dient overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet dus geheel te worden voorkomen, al dan niet door het treffen van maatregelen.

Toetsingskader en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Oostvaardersdijk met daarachter het Natura 2000-gebied Markermeer en IJmeer. Dit gebied kwalificeert zich als Habitatrichtlijngebied vanwege het voorkomen van het habitat kranswierwateren en het voorkomen van de soorten Rivierdonderpad en Meervleermuis. De status als Vogelrichtlijngebied hangt samen met het voorkomen van grote aantallen van de soorten lepelaar, brandgans, nonnetje, dwergmeeuw, visdief, zwarte stern, fuut, aalscholver, grauwe gans, smient, krakeend, slobeend, krooneend, tafeleend, kuifeend, topper, brilduiker, grote zaagbek en meerkoet.

Aan de noordoostzijde ligt het Natura 2000-gebied Lepelaarplassen. Dit Natura 2000-gebied kwalificeert zich als Vogelrichtlijngebied vanwege de grote aantallen van de soorten lepelaar, nonnetje, kluut, aalscholver, grauwe gans, krakeend, pijlstaart, slobeend, tafeleend, kuifeend en grutto.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X08-vg01_0004.jpg"

Figuur Ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000-gebieden Markermeer en IJmeer en Lepelaarplassen

Ontwikkelingsmogelijkheden

Het onderstaande figuur geeft een beeld van de beoogde ontwikkelingen in het plangebied. Zoals uit deze figuur blijkt is er geen sprake van ruimtebeslag binnen Natura 2000. Gevolgen voor de instandhoudingsdoelen van de beide Natura 2000-gebieden kunnen worden veroorzaakt door:

  • Eventuele recreatieve uitloop vanuit de kleine jachthaven in de centrale "Baai" van maximaal 200 ligplaatsen. Dit zal leiden tot extra vaarbewegingen op de Noorderplassen.
  • Eventuele verstoring door ophogen van maximum bouwhoogte op enkele plekken in de wijk: appartementen Havenkom en Isla Bonita (zie paragraaf 2.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X08-vg01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X08-vg01_0006.png"

Figuur Ontwikkelingsmogelijkheden binnen het plangebied

Extra vaarbewegingen

Extra vaarbewegingen vanuit de nieuwe jachthaven zullen vrijwel geheel beperkt blijven tot de Noorderplassen. Deze plassen bieden aantrekkelijk vaarwater dicht bij huis (de meeste gebruikers van de jachthaven zullen uit de woonwijk zelf komen). Slechts weinig recreanten zullen vanuit de woonwijk de moeite nemen om vanuit de Noorderplassen een lage brug te passeren om via de Hoge Vaart naar de Zuidersluis en de Oostvaardersdijk te varen. De enkele boot die wel via deze route het Natura 2000-gebied Markermeer bereikt voegt zich daar bij de grote aantallen recreatieschepen op het Markermeer en valt bij deze aantallen geheel in het niet.

Recreatieve verstoring van watervogels op het Markermeer als gevolg van deze paar extra boten is niet aannemelijk. Uit onderstaand figuur blijkt dat op het IJsselmeer al ruim tien jaar sprake is van een tegengestelde trend: het aantal ligplaatsen en boten neemt toe terwijl het aantal vaarbewegingen afneemt. De boten worden steeds groter en luxueuzer en het varen als recreatieve activiteit wordt steeds minder belangrijk. Boten in een jachthaven worden in toenemende mate als drijvende caravan gebruikt. Op en rond het Markermeer zal deze trend niet anders zijn. Concreet betekent dit dat de enkele boten die vanuit de Noorderplassen het Markermeer bereiken, een verwaarloosbare invloed zullen hebben op de neergaande trend in het aantal vaarbewegingen op het Markermeer. Daarmee kan ook elk eventueel verstoringseffect op de hier aanwezige watervogels worden uitgesloten.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X08-vg01_0007.jpg"

Figuur Aantal ligplaatsen, boten en passanten in het IJsselmeergebied (Bron: Waterrecreatie Advies (2008): “Jachthaven Muiden, second-opinion significante effecten Natura 2000”)

Extra vaarbewegingen op de Noorderplassen zullen evenmin merkbaar zijn in de aangrenzende Lepelaarplassen. Als gevolg van de tussenliggende dijk en de begroeiing aan de zuidzijde van de Lepelaarplassen en op het dijkje zullen beweging en geluid nauwelijks doordringen tot dit gebied, mede gezien de snelheidslimiet op het water van 6 km per uur. Ten opzichte van de bestaande landrecreatie op het binnendijks gelegen Lepelaarpad is de aanvullende verstoring vanaf het water bovendien verwaarloosbaar klein.

Extra bouwhoogte

Het is uitgesloten dat eventuele verstoringseffecten van de hogere bebouwing tot in de Natura 2000-gebieden doordringen, vanwege de grote afstand tot deze natuurgebieden (minimaal 500 meter). Daarom kunnen alleen effecten als gevolg van externe werking optreden. Dit zal met name het geval zijn bij soorten die een ecologische relatie hebben met de Noorderplassen (direct grenzend aan Isla Bonita). Dit geldt voor de aalscholver, de lepelaar, de grauwe gans en het nonnetje. Lepelaars en grauwe ganzen foerageren op de Natte Graslanden en aalscholvers en nonnetjes op de Noorderplassen (de laatste overigens in zeer kleine aantallen).

Er is weinig bekend over de precieze afstand die vogelsoorten houden ten opzichte van bebouwing. Van ganzen (over het algemeen een soortgroep die relatief gevoelig is voor optische verstoring) is uit waarnemingen bekend dat ze in de winter foerageren tot op 200 meter van gebouwen, hetgeen gedurende de winter afneemt tot 100 meter (bron: Bureau Waardenburg). In Almere is een trend zichtbaar waarbij grauwe ganzen langs watergangen in woongebieden fourageren (persoonlijke waarneming T. Eggenhuizen) en dus in het geheel ongevoelig lijken voor nabijgelegen bebouwing. Dit is nog ruim minder dan de afstand tussen de Natte Graslanden en de voorziene bebouwing op de kop van het Isla Bonita. Negatieve effecten als gevolg van optische verstoring op grauwe gans en aalscholver zijn dan ook uit te sluiten.

De eventuele verstoring van het foerageergebied van aalscholvers en nonnetjes (de Noorderplassen) zal relatief zeer gering zijn. Voor beide soorten geldt in het Natura 2000-gebied Markermeer en IJmeer een behouddoelstelling. Een eventuele verstoring van de foerageergebieden van beide soorten (onbekend is of beiden überhaupt gevoelig zijn voor hoge gebouwen) zal enkele tienden van promillen bedragen van het totale foerageergebied aan de noordzijde van de Oostvaardersdijk. Eventuele verstoringseffecten zijn dan ook verwaarloosbaar klein en verre van significant.

De Provincie Flevoland (bevoegd gezag Natuurbeschermingswet) heeft bevestigd dat zij kan instemmen met bovenstaande conclusies ten aanzien van de effecten op Natura 2000.

Gevolgen voor de Ecologische hoofdstructuur (EHS)

In onderstaande figuur is de ligging van het plangebied ten opzichte van de EHS weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X08-vg01_0008.jpg"

Figuur Ligging van het plangebied t.o.v. EHS

Ten zuiden van de Oostvaardersdijk ligt de kwelzone, een ecologische verbindingszone met waterpartijen, ruigtes en rietland. Centraal in het gebied bevindt zich een nieuwe woonwijk. Hier wordt nog volop gebouwd. Delen van de woonwijk die al klaar zijn liggen buiten de grenzen van het deelgebied. In en rond de woonwijk ligt een aantal waterpartijen. In de Noorderplassen ligt een schiereiland, 'Isla Bonita' geheten. Op dit schiereiland zijn enkele waterpartijen, grasland, rietland en opslag van jonge bomen aanwezig. Het deel van Pampushout dat binnen het deelgebied Noorderplassen West valt bestaat voornamelijk uit jong loofbos. In het deel van Pampushout dat ten noorden van de Hoge Wetering ligt worden stroken met jong bos afgewisseld met kleine villawijken en bouwterreinen.

Op regionale schaal zijn de Kwelzone en de Natte Graslanden een belangrijk gebied voor weidevogels en als broed-, foerageer-, overwinterings- en ruigebied voor vele vogelsoorten die zijn aangewezen als beschermde soort in omringende Natura 2000-gebieden (Markermeer & IJmeer, Oostvaardersplassen, Lepelaarplassen). Op nationale schaal is het een belangrijk onderdeel van de natte as.

In de Kwelzone dient verruiging tegengegaan te worden door extensief en selectief delen van het riet te maaien. De Natte Graslanden moeten hun functie als foerageergebied voor vogels uit de Lepelaarplassen en Oostvaardersplassen blijven vervullen. Hiervoor moet het zeer open en grazige karakter behouden blijven, wat bereikt kan worden door extensieve begrazing.

Het Pampushout moet zich ontwikkelen tot een 'stadsbos van hoogwaardige kwaliteit'. Op lokale schaal is dit bijzonder, omdat het een groot areaal (440 ha) bos betreft binnen de stadsgrenzen. Op regionale schaal vervult het Pampushout een belangrijke functie als stapsteen/corridor voor bosgebonden soorten tussen Oostvaardersplassen en Lepelaarplassen enerzijds en het oude land of de Almeerderhout anderzijds.

De ecologische effecten op Lepelaarplassen zijn identiek aan de hierboven beschreven effecten voor het Natura 2000-gebied Lepelaarplassen. Relevant zijn de gevolgen voor de EHS-gebieden Kwelzone, Natte Graslanden en Pampushout.

Ook voor de EHS geldt dat alleen eventuele effecten te verwachten zijn als gevolg van de extra waterrecreatie en de toegenomen bouwhoogte. Het betreft hier dus externe werking. Volgens de rijksoverheid kent de EHS geen externe werking, doch GS van Flevoland hebben een besluit genomen dat de externe werking op EHS ook getoetst moet worden. Deze toetsing wordt hieronder beschreven.

Extra vaarbewegingen

Extra vaarbewegingen op de Noorderplassen zullen niet merkbaar zijn in de Pampushout en de Kwelzone en nauwelijks merkbaar zijn op de aangrenzende Natte Graslanden. Als gevolg van de tussenliggende dijk zullen beweging en geluid nauwelijks doordringen tot de EHS, mede gezien de snelheidslimiet op het water van 6 km per uur. Ten opzichte van de bestaande landrecreatie op het binnendijks gelegen Lepelaarpad is de aanvullende verstoring vanaf het water bovendien verwaarloosbaar klein.

Extra bouwhoogte

Voor alle EHS-gebieden geldt dat eventuele verstoring als gevolg van extra bouwhoogte verwaarloosbaar is ten opzichte van de eventuele verstoring die de bestaande bouwhoogte veroorzaakt. Daarnaast is het voor veel doelsoorten van de EHS de vraag of deze sowieso gevoelig zijn voor dit aspect.

Bouwplannen Pampushout

In het noordwestelijke deel van het plangebied zijn een aantal bouwplannen voorzien die vallen binnen de begrenzing van het EHS-gebied Pampushout. Het betreft hier bouwmogelijkheden die in het geldende bestemmingsplan 'De Lepelaar' ook werden geboden, maar niet specifiek waren afgebakend (groot bestemmingsvlak Bijzondere Doeleinden met een bouwpercentage van 4%). Het nieuwe bestemmingsplan maakt bebouwing niet direct mogelijk, maar via een wijzigingsbevoegdheid (artikel 4 lid 4.5) en bakent de mogelijkheden af. Door de bouwmogelijkheden te beperken tot een afstand van 75 meter ten opzichte van het prioritaire EHS-gebied de Kwelzone, worden mogelijke effecten ten opzichte van het geldende bestemmingsplan beperkt. In onderstaande figuur wordt aangegeven in welk gebied nieuwbouw aan de orde kan zijn. Het betreft een gebied met een oppervlakte van 5,4 hectare. Het gebied dat daadwerkelijk kan worden bebouwd is kleiner, omdat er maximaal 250 m2 horeca kan worden gebouwd. Met de provincie is afgesproken dat de realisatie van nieuwe bebouwing binnen de EHS mogelijk is door op een andere plek nieuwe natuurwaarden te realiseren (zie Bijlage 12 Notitie saldobenadering EHS). Het ontwerp wijzigingsplan zal te zijner tijd met het ontwerpbesluit herbegrenzing EHS ter inzage worden gelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X08-vg01_0009.png"

Figuur Bouwmogelijkheden binnen de EHS

Boscompensatie

Bij het kappen van de bos in het Pampushout is compensatie op grond van de Boswet aan de orde. In de onderstaande figuur wordt aangegeven in welk gebied het kappen van houtopstanden aan de orde kan zijn. Het betreft een gebied met een oppervlakte van 2,2 hectare. Het gebied dat daadwerkelijk kan worden bebouwd is kleiner, omdat er maximaal 250 m2 horeca kan worden gebouwd. Daarnaast is er een mogelijkheid opgenomen voor het aanleggen van een watergang, waarvoor circa 0,5 hectare bomen moet verdwijnen. De te kappen houtopstanden kunnen worden gecompenseerd door binnen het openbaar groen van Noorderplassen West nieuwe bomen aan te planten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X08-vg01_0010.png"

Figuur Gebied waarbinnen houtopstanden kunnen worden gekapt

Soortenbescherming

Ecologisch veldonderzoek 2011

In het voorjaar en de zomer van 2011 zijn de aanwezige broedvogels, vissen, amfibieën, vleermuizen en beschermde planten geïnventariseerd in het plangebied en omgeving. Het rapport is opgenomen als Bijlage 5 Ecologisch Veldonderzoek.

Belangrijkste conclusie van het veldonderzoek is dat geen vaste rust-, verblijfs- en voortplantingsplaatsen van soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn zijn aangetroffen. Wel zijn verspreid over het hele gebied foeragerende vleermuizen aanwezig. Verder is het opvallend dat van de 19 vastgestelde broedvogels er maar liefst twaalf voorkomen op de 'Rode Lijst van de Nederlandse Broedvogels'. Het betreft Woudaap, Koekoek, Veldleeuwerik, Boerenzwaluw, de Huiszwaluw, Graspieper, Gele kwikstaart, Nachtegaal, Snor, Matkop en Kneu. Het bevestigt het beeld dat braakliggende terreinen zeer rijk kunnen zijn aan soorten van onkruidrijke (pionier)milieus en dat er van woongebieden slechts een beperkte verstorende werking uitgaat, hetgeen blijkt uit de broedgevallen van roerdomp, woudaap en snor in de smalle moeraszone aan de noordzijde van de wijk.

Gevolgen voor beschermde soorten

De effecten voor de afzonderlijke soortengroepen zijn als volgt:

Flora

In het gebied zijn in 2011 alleen groeiplaatsen van de rietorchis aangetroffen langs de zuidrand van Isla Bonita. Deze groeiplaatsen worden niet bebouwd en kunnen bij een juist beheer (maaien en afvoeren in de nazomer) behouden blijven.

Vissen

Verspreid in het gebied zijn de kleine modderkruiper en de rivierdonderpad aangetroffen. De laatste soort is ook aanwezig op de locatie waar de jachthaven ontwikkeld wordt. Met inachtneming van de juiste maatregelen tijdens de bouwwerkzaamheden kunnen individuen tijdig uitwijken. Het potentiële leefgebied van deze soort in de Noorderplassen is zeer groot en de gunstige staat van instandhouding komt niet in gevaar.

Broedvogels

Verspreid in het gebied zijn vele bijzondere broedvogels van de rode lijst aanwezig. Vooral soorten van onkruidrijke en/of braakliggende terreinen (gele kwikstaart, kneu, veldleeuwerik, oeverzwaluw) zullen plaatselijk verdwijnen aangezien deze locaties uiteindelijk zullen worden bebouwd. De extra mogelijkheden die het op te stellen bestemmingsplan zal bieden zal daarop overigens geen aanvullend effect hebben. Met inachtneming van het broedseizoen tijdens de bouwwerkzaamheden vindt geen overtreding van de Flora- en faunawet plaats. Overigens verdient het aanbeveling om voor de verschillende kolonies oeverzwaluwen een blijvende broedwand aan het water in te richten en te onderhouden.

Vleermuizen

Verspreid in het gebied zijn foeragerende dwerg-, ruige dwerg-, meer- en rosse vleermuizen waargenomen alsmede laatvliegers. Vaste verblijfplaatsen zijn niet aangetroffen. Ondanks het geleidelijk volbouwen van het plangebied zal de functie als foerageergebied waarschijnlijk behouden blijven; woongebieden kennen veelal een zeer gevarieerde en bloemrijke groeninrichting met een groot aanbod aan insecten tot gevolg. Ook de afwisseling van groen, gebouwen, water en oevers biedt in potentie een zeer geschikt vleermuisbiotoop. De extra mogelijkheden die het op te stellen bestemmingsplan biedt zal hierop geen aanvullend effect hebben.

4.3 Waterparagraaf

Toetsingskader

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van Waterschap Zuiderzeeland. Onderstaand wordt ingegaan op het bouwbeleid van het waterschap. Overige beleidsdocumenten zijn opgenomen in Bijlage 2Beleidskader.

Bouwbeleid van het waterschap

De Nota Beleid Bouwen Nabij Primaire Waterkering geeft het beleid ten aanzien van bouwen nabij de primaire waterkeringen weer. De Nota Beleid Bouwen Nabij Primaire Waterkering schept het kader voor bouwen nabij de primaire waterkering. Hierin is ook de maatvoering van de verschillende beschermingszones van de primaire waterkering beschreven. Binnen de kernzone mag geen nieuwbouw gepland worden. In de binnenbeschermingszone mag dit wel, mits onder bijbehorende voorwaarden van het waterschap. Hierbij dient in ieder geval geanticipeerd te worden op toekomstige ontwikkelingen en moet worden aangetoond dat de ontwikkeling de stabiliteit van de kering niet aantast. In de buitenbeschermingszone geldt geen beperking voor bouwactiviteiten. Wel geldt er een verbod op diepe ontgrondingen. De belangrijkste voorwaarde is dat het waterkeringbelang en het beheer en onderhoud niet in het geding komen. Voor de activiteiten dient een keurontheffing aangevraagd te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X08-vg01_0011.jpg"

Figuur Zonering van beschermingszones (Nota Beleid Bouwen Nabij Primaire Waterkering)

Toetsingskader en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Geohydrologie

In 2007 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Ingenieursbureau Tauw (projectnr. 4454678). Uit het rapport blijkt dat de bodem in het gebied Noorderplassen bestaat uit klei- en veenlagen op fijn zand. Het maaiveld ligt op NAP -4 m. De grondwaterspiegel bevindt zich tussen de 1,2 en 2,5 m onder het maaiveld, afhankelijk van het seizoen.

Waterkwantiteit

De Noorderplassen maken deel uit van het oppervlaktewatersysteem van zuidelijk Flevoland en wordt beheerd door waterschap Zuiderzeeland. De Noorderplassen vormen een waterbuffer voor de hoger gelegen omliggende woongebieden. Het waterlichaam staat in open verbinding met de Hoge Vaart. De Hoge Vaart wordt bemalen door een drietal gemalen. Het nabij geleden Blocq van Kuffeler is hier één van. Realisatie van de aanlegsteigers en overige ligplaatsen hebben geen gevolgen voor het waterbergend vermogen van de Noorderplassen.

Het nieuwe bestemmingsplan bevat ten opzichte van de oude plannen geen toename van het verhard oppervlak. De plannen leiden daardoor niet tot een gewijzigde afstroming van hemelwater. In een eerder stadium van planvorming zijn al afspraken gemaakt over compenserende maatregelen voor het toevoegen van verhard oppervlak.

Waterkeringen

De primaire waterkering langs het Markermeer ligt buiten het plangebied. De binnen-, tussen- en buitenbeschermingszone van de dijk liggen wel in het plangebied. Het bestemmingsplan bevat geen (bouw)mogelijkheden die de waterkerende functie van deze kering kunnen aantasten. Ter bescherming van de kerende werking van deze waterkering worden twee gebiedsaanduidingen opgenomen overeenkomstig het bouwbeleid van Waterschap Zuiderzeeland (zie paragraaf 2.3.3 en 2.3.4).

Waterkwaliteit

In het Stroomgebiedbeheersplan Rijndelta is aangegeven dat diffuse verontreiniging als gevolg van scheepvaart (inclusief recreatievaart) een ondergeschikte rol spelen bij de verontreiniging van het oppervlaktewater. De toevoeging van recreanten aan een watersysteem met een groot buffervermogen, leidt niet tot significante vervuiling van het oppervlaktewater. In de aanlegfase kan beperkt vertroebeling optreden van het water. Dit heeft geen blijvend effect op de waterkwaliteit. De jachthaven en ligplaatsen bij woningen hebben geen significante effecten op de waterkwaliteit.

Het nieuwe bestemmingsplan leidt niet tot een significant groter aantal wooneenheden. De belasting op het oppervlaktewatersysteem neemt daardoor ook niet merkbaar toe.

De Keur van het waterschap is uitgebreid met aanvullende regels voor handelingen in de kernzone van stedelijk water. Hierin zijn algemene regels opgenomen voor steigers, vlonders, overhangende bouwwerken en oeverconstructies. Binnen de bestemming 'Water' wordt in het onderhavige bestemmingsplan onder meer de aanleg van steigers en keermuren mogelijk gemaakt. De regels van de Keur zijn van toepassing op deze bouwwerken.

4.4 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

Toetsingskader en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

In 2007 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Ingenieursbureau Tauw (projectnr. 4454678). Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat in de boven- en ondergrond slechts lichte verontreinigingen worden aangetroffen. Het gaat om verontreinigingen met PAK, minerale olie en zware metalen. Het gaat echter om dusdanig lage concentraties dat deze verontreinigingen geen aanleiding geven tot het uitvoeren van nader onderzoek.

In het grondwater zijn naast lichte verontreinigingen ook een aantal matige en sterke verontreinigingen aangetroffen. Bij herbemonstering van de peilbuizen zijn deze verontreinigingen niet opnieuw aangetroffen boven de detectiegrens, waardoor er geen aanwijzingen zijn dat er sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging.

De locatie van de jachthaven is in dit onderzoek niet meegenomen. Op basis van beschikbare gegevens (www.bodemloket.nl) kan er vanuit worden gegaan dat de bodemkwaliteit ter plaatse van de beoogde jachthaven niet substantieel anders is dan in de rest van de Noorderplassen. Voor een inschatting van de bodemkwaliteit ter plaatse is daarom uitgegaan van de conclusies van het onderzoek die gelden voor Noorderplassen West.

Gecondludeerd wordt dat het bestemmingsplan ten aanzien van het aspect bodem uitvoerbaar kan worden geacht. Bij de aanvraag van omgevingsvergunningen moet een actueel bodemonderzoek worden uitgevoerd.

4.5 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Bij de voorbereiding van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden in de omgeving. De bescherming van gebouwde, groene en landschappelijke rijksmonumenten, beschermde dorps- en stadsgezichten en archeologische monumenten is geregeld in de Monumentenwet.

Bescherming van archeologische waarden

Ter implementatie van het Verdrag van Malta is de Monumentenwet gewijzigd. De kern van de Monumentenwet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, behoudenswaardige archeologische vindplaatsen intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en in een archeologisch depot of in een museum bewaard (ex situ). Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van gemeenelijk of provinciaal beleid bepaald.

Gemeentelijk archeologiebeleid

Op de Archeologische Beleidskaart Almere (ABA) zijn verschillende typen terrein aangegeven:

  • Behoudenswaardige archeologische vindplaatsen incl. rijksmonumenten;
  • Selectiegebieden, binnendijks: een combinatie van vlakdekkende onderzoeksplichtige delen van Almere in de uitleggebieden en de pleistocene zandkoppen in de bestaande stad. Hier wordt naar steentijdvindplaatsen gezocht door middel van een representatieve steekproef uit prehistorische landschappen;
  • Selectiegebieden buitendijks: Vlakdekkende onderzoeksplichtige delen van het Almeerse deel van het IJ-, Marker- en Gooimeer waar naar scheepsresten en -wrakken gezocht moet worden;
  • Lopende projecten;
  • Gebieden die na onderzoek zijn vrijgegeven;
  • Gebieden die zonder dat er onderzoek is verricht in 2009 zijn vrijgegeven.

Toetsingskader en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Bij het aspect cultuurhistorie wordt gekeken naar de volgende toetsingscriteria:

  • gevolgen voor landschappelijke patronen en elementen;
  • gevolgen voor archeologische waarden in het gebied.

In het plangebied zijn geen beschermde monumenten of stads- of dorpsgezichten aangewezen. Er zijn bovendien geen waardevolle historisch-geografische of stedenbouwkundige strukturen onderscheiden die in de toekomst een waardevolle rol zouden kunnen spelen als elementen in de bebouwde omgeving. Ook zijn er geen gebouwde of groene monumenten bekend.

Landschappelijke patronen en elementen

De landschappelijke en cultuurhistorische onderlegger voor het plangebied voor het gebied Noorderplassen, wordt gevormd door het polderlandschap. Kenmerkende patronen en elementen van dit landschap vormen de rechte vaarten en sloten, de regelmatige verkaveling en hoge waterkeringen langs de rand van de polder. Volgens het Omgevingsplan Flevoland komen er in het plangebied geen beschermwaardige landschapselementen of aardkundig waardevolle gebieden voor.

In het westelijke deel van het gebied Noorderplassen komt de regelmatige verkaveling nog enigszins terug in het wegenpatroon. De Hoge Wetering is nog aanwezig als herkenbaar element van het watersysteem. Door de bebouwing is het gebied als geheel echter niet echt meer als polder beleefbaar.

In de woongebieden ten zuiden van de Noorderplassen komt de regelmatige verkaveling niet echt terug en in het oostelijk deel van de Noorderplassen wordt het beeld bepaald door natuurgebieden en water. Meest cultuurhistorisch herkenbare lijn in het landschap vormt de Oostvaardersdijk ten noorden van het plangebied.

Realisatie van de aanlegsteigers en het (beperkt) vergroten van de bouwmogelijkheden in het plangebied heeft geen gevolgen voor de herkenbaarheid van landschappelijke patronen en elementen in het plangebied. De Hoge Wetering wordt min of meer doorgetrokken in het deelgebied Isla Bonita en vormt daardoor een belangrijk structuurelement in het plangebied.

Archeologische waarden

Elfduizendvijfhonderd jaar geleden, aan het einde van het Paleolithicum (Oude Steentijd) was Almere al bewoond. Het gebied van Almere bestond uit een glooiend zandlandschap waar doorheen de rivier de Eem stroomde. De Zuiderzee was lange tijd het economisch hart van Nederland.Op de Zuiderzee is zeker al in de Middeleeuwen gevaren, getuige de scheepswrakken die ook in Almere zijn gevonden. In heel Flevoland zijn sinds de inpoldering circa 450 scheepswrakken aangetroffen.

In het plangebied zijn in het verleden verschillende archeologische onderzoeken in het plangebied uitgevoerd, waardoor de archeologische waarden goed in beeld zijn gebracht. In het plangebied bevindt zich één behoudenswaardige vindplaats, namelijk een scheepswrak (zie rode vlek op de onderstaande figuur). Deze vindplaats is op basis van de Monumentenwet 1988 beschermd en hoeft in het bestemmingsplan niet te worden voorzien van een beschermende regeling. De vindplaats ligt midden in het natuurgebied de Natte Graslanden, waardoor het goed in situ te bewaren is.

Tijdens het uitvoeren van archeologisch vooronderzoek in verschillende deelgebieden zijn in de groen gekleurde gebieden geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aangetroffen. Zodoende is vrijwel het gehele plangebied vrijgegeven en is het uitvoeren van archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. In het zuidwesten van het plangebied ligt nog een afgesloten project. Dit gebied is vrijgegeven.

De onderzoeken die ten grondslag liggen aan de onderstaande kaart, zijn opgenomen in Bijlage 11Archeologische onderzoeken van deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X08-vg01_0012.jpg"

Figuur Archeologische beleidskaart Almere (uitsnede)

De aanleg van de aanlegsteigers leidt niet tot de verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden. Andere bouwplannen liggen niet in gebieden met behoudenswaardige archeologische waarden of gebieden waar deze waarden worden verwacht (selectiegebieden).

In het zuidoosten van het plangebied bevinden zich delen van selectiegebieden. In deze delen zijn echter geen nieuwe ontwikkelingen voorzien. Om (mogelijke) archeologische waarden in dit gebied te beschermen, wordt een dubbelbestemming opgenomen. De dubbelbestemming heeft als strekking dat bouw- en graafwerkzaamheden pas mogen plaatsvinden als de archeologische waarde van het gebied is vastgesteld en een omgevingsvergunning is verleend.

4.6 Verkeersaspecten

Toetsingskader

Op het aspect verkeer is geen wettelijk toetsingskader van toepassing. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het echter wenselijk om af te wegen of ontwikkelingen negatieve gevolgen kunnen hebben voor de verkeer- en parkeersituatie. In het kader van de mer-beoordeling is gekeken naar de volgende aspecten:

  • gevolgen voor de afwikkeling van het verkeer;
  • gevolgen voor de parkeersituatie.

Toetsingskader en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Verkeersafwikkeling

De stad Almere is sterk in ontwikkeling. Om gebieden op een goede manier te ontsluiten is een robuuste verkeersinfrastructuur aangelegd. Het grootste deel van het verkeer van en naar Noorderplassen West wordt door de Boegdreef afgewikkeld. De Boegdreef is door middel van twee rotondes en een ongelijkvloerse kruising verbonden met de Hoge Ring. De Hoge Ring verbind de noordelijke delen van Almere met de A6. Na 2020 staat een verbreding van de Hoge Ring gepland. De interne ontsluitingsstructuur van Noorderplassen West bestaat uit de route Dek/Boeilijn, Grootzeil en Kombuis. Deze wegen zijn voorzien van een gescheiden fietspad.

Realisatie van de aanlegsteigers en beperkte aanpassing van de bouwhoogte heeft een beperkte invloed op de verkeersafwikkeling binnen de wijk. Wanneer er voor een worst-case scenario vanuit wordt gegaan dat alleen de aanlegsteigers in de centrale baai verkeer van buiten aantrekt en dat de verruiming van de bouwhoogte maximaal 50 extra woningen mogelijk maakt, leidt het bestemmingsplan tot de volgende extra verkeersstromen:

  • realisatie van de aanlegsteigers: 93 motorvoertuigen op een zaterdag (www.verkeersgeneratie.nl);
  • verruiming van het woningbouwprogramma: 275 motorvoertuigen per etmaal.

Wanneer dit verkeer wordt afgewikkeld over de wegvakken met de hoogste verkeersdruk, zal de toename wegvallen in het heersende verkeersbeeld (zie onderstaande tabel). Daarbij wordt opgemerkt dat de percentages in de praktijk veel lager zullen uitvallen, omdat de aanlegsteigers vooral worden gebruikt als er geen woon-/werkverkeer is en de aanlegsteigers voor een (groot) deel ook worden gebruikt door bewoners van de wijk.

Maatgevende wegvakken Verkeersintensiteiten toekomstige situatie (2020) Procentuele bijdrage beoogde ontwikkelingen (worst-case)
Hoge Ring ter hoogte van Noorderplassen West 32.200 in oostelijke richting;
32.400 in westelijke richting
1,2% in oostelijke richting;
1,2% in westelijke richting
Kombuis 11.400 in noordoostelijke richting; 11.300 in zuidwestelijke richting 3,3% in noordoostelijke richting;
3,3% in zuidwestelijke richting
Boegdreef 14.800 in noordwestelijke richting
14.700 in zuidoostelijke richting
2,5% in noordwestelijke richting;
2,6% in zuidoostelijke richting
Grootzeil 6.300 in beide richtingen 5,9% in beide richtingen

Parkeerplaatsen

Bij de uitwerking van de deelplannen voor de Noorderplassen is rekening gehouden met het toenmalig geldende parkeerbeleid. In de meeste gevallen is het Parkeerbeleidsplan uit 1999 van toepassing. Op basis van dit plan zijn de volgende parkeernormen aangehouden:

  • 1,5 parkeerplaats per woning of 1,75 per woning met parkeren op eigen erf;
  • 3 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo bedrijfsruimte;
  • 4,85 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo winkels;
  • 4,85 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo horeca;
  • 2 parkeerplaatsen per leslokaal + 1 voor basisscholen.

Voor nieuwe situaties gelden de aangescherpte parkeernormen. Deze zijn opgenomen als bijlage bij de planregels. Voor woningen wordt uitgegaan van 2 parkeerplaatsen per woning, waarbij het parkeren op eigen erf plaatsvindt.

In de CROW-publicatie 'Parkeercijfers - Basis voor parkeernormering' zijn geen aparte cijfers opgenomen voor aanlegsteigers. Uitgaande van een schatting in vergelijkbare situaties wordt er vanuit gegaan dat de aanleg van 200 aanlegsteigers vraagt om circa 100 parkeerplaatsen. De beoogde horecavoorziening wordt voor een groot deel benut door waterrecreanten en vraagt in dat opzicht niet om extra parkeerplaatsen. Om andere bezoekers van de horecavoorziening een parkeerplaats te kunnen bieden is het wenselijk om nog eens 20 parkeerplaatsen aan te leggen.

De parkeerdruk van de eerste 50 ligplaatsen wordt voorlopig opgevangen door het parkeerterreintje dat al bij de centrale baai is gerealiseerd (34 parkeerplaatsen). Deze parkeerplaatsen worden in het weekend minder gebruikt en zijn daarom geschikt voor dubbelgebruik (de meeste vaarbewegingen zullen in het weekend plaatsvinden). Wanneer het aantal ligplaatsen in de toekomst wordt uitgebreid, moeten aansluitend op dit terrein of op korte afstand van de aanlegsteigers nieuwe parkeerplaatsen worden aangelegd.

De verruimde bouwmogelijkheden voor woningen hebben geen gevolgen voor de parkeersituatie in de Noorderplassen. Het bouwprogramma moet immers ten allen tijde voldoen aan het parkeerbeleid. Dit is vastgelegd in de planregels.

4.7 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'' een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Toetsingskader en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

In het plangebied worden geen (nieuwe) geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Op een aantal punten zijn de bouwmogelijkheden verruimd, maar geluidsgevoelige gevels komen daardoor niet dichter bij wegen te liggen. Het vaststellen van hogere grenswaarden is daardoor niet aan de orde.

In de mer-beoordeling is (indicatief) in beeld gebracht welke bijdrage ontwikkelingen in het plangebied hebben voor de geluidsbelasting van maatgevende wegen in het plangebied: de Hoge Ring, de Boegdreef, de Kombuis en het Grootzeil. Daarbij zijn de invoergegevens uit de onderstaande tabel gehanteerd. Op basis van paragraaf 4.6 wordt uitgegaan van een toename van 375 motorvoertuigen per etmaal. In de berekening wordt rekening gehouden met 400 motorvoertuigen. Dit kan worden gezien als een worst-case scenario.

Maatgevende wegvakken Toekomstige situatie (2020, autonome ontwikkeling) Voertuigverdeling in de dagperiode (zwaar/middelzwaar/licht) Maximum snelheid Wegbreedte Wegdektype
Hoge Ring ter hoogte van Noorderplassen West 64.600 (in twee richtingen) 0,85/0,11/0,04 100 km/h 2x2 rijstroken (2x3 in 2030) Standaard Asfalt (DAB)
Kombuis 22.700 (twee richtingen) 0,85/0,11/0,04 50 km/h 5,5 m DAB
Boegdreef 29.500 (twee richtingen) 0,85/0,11/0,04 50 km/h 5,5 m DAB
Grootzeil 6300 (in beide richtingen) 0,85/0,11/0,04 30 km/h 4,5 m klinkers
Maatgevende wegvakken Afstand eerstelijnsbebouwing en as van de weg Geluidsbelasting autonome situatie Geluidsbelasting (inclusief ontwikkelingen)
Hoge Ring ter hoogte van Noorderplassen West 210 meter 53 dB 53 dB
Kombuis 20 meter 61 dB 61 dB
Boegdreef 70 meter 54 dB 54 dB
Grootzeil 8 meter 60 dB 60 dB

Uitkomst van de berekening is dat de verkeersaantrekkende werking van de nieuwe functies in het plangebied dusdanig klein is, dat de bijdrage aan de geluidsbelasting valt te verwaarlozen. De geluidsbelasting in de autonome en toekomstige situatie is namelijk vrijwel gelijk.

4.8 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.

Toetsingskader en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

In de paragraaf 4.6 is de verkeersaantrekkende werking van de beoogde functies in beeld gebracht. Geconcludeerd wordt dat de realisatie van de aanlegsteigers en de overige functies leidt tot een toevoeging van maximaal 375 voertuigen. Wanneer deze verkeerstoename wordt ingevoerd in de zogenaamde NIBM-tool, blijkt dat de functies 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Omdat hiervoor al is aangegeven dat de achtergrondconcentraties van de maatgevende stoffen fijn stof en stikstofdioxide betrekkelijk laag zijn, is nader onderzoek op het gebied van de luchtkwaliteit niet aan de orde.

Uit de informatie die beschikbaar is via de Monitoringstool bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, blijkt overigens dat de jaargemiddelde concentratie fijn stof en stikstofdioxide in het plangebied overal ruim onder de grenswaarden blijft. De jaargemiddelde concentratie fijn stof ligt onder de 30 µg/m³. De jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide blijft onder de 37 µg/m³. Hieruit blijkt dat wat betreft het aspect luchtkwaliteit sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

4.9 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid heeft betrekking op het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende parameters: het plaatsgebonden risico (PR)) en het groepsrisico (GR)). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Naast de bescherming van het individu geldt er ook een verantwoordingsplicht voor activiteiten met gevaarlijke stoffen waarbij een groep mensen kan overlijden: het groepsrisico (GR). Deze verantwoordingsplicht houdt in, dat de wijziging van het groepsrisico ten gevolge van een ruimtelijk plan moet worden onderbouwd én verantwoord. Hierbij is de oriëntatiewaarde een soort ijkpunt voor de omvang van het groepsrisico. Daarbij moet de veiligheidsregio om advies worden gevraagd over de bestrijdbaarheid van calamiteiten en de mogelijkheden om het plangebied te ontvluchten.

Toetsingskader en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

In het plangebied zelf zijn geen risicobronnen aanwezig. Ten zuiden van de Hoge Ring is een aardgastransportleiding van de Gasunie gelegen. Het gaat om een leiding met een diameter van 12 inch en een werkdruk van 40 bar. Net ten zuiden van de Hoge Ring liggen ook het Crematorium Almere en een LPG-tankstation. In de onderstaande tabel zijn de bij deze risicobronnen horende afstanden voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico vermeld. Andere risicobronnen liggen op grotere afstand of hebben een verwaarloosbare invloed.

Risicobron Specificaties PR 10-6-contour (m) Invloedsgebied voor het GR (m) Afstand tot het ontwikkelingen in het plangebied (m)
Aardgasleiding
N-533-20-KR-010
12 ,75 inch en 40 bar 0 140 220
Crematorium Almere Opslag propaan (18.500) 50 150 400
Tankstation, Kweekgrasstraat 2 LPG-tankstation 45 150 300
Transport van gevaarlijke stoffen over de Hoge Ring Stofcategorieën LF1, LF2 en GF3 Geen relevante contour Maximaal 350 m (op basis van GF 3) 190

Op basis van de tabel wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplan voldoet aan de grens- en richtwaarden voor het PR (binnen de PR 10-6-contour worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt).

De recreatieve ontwikkeling langs de zuidzijde van de Noorderplassen, de ontwikkelingen bij de Oranjewoudlocatie en de functies van de 4 kwadranten liggen binnen het invloedsgebied van de Hoge Ring. De personendichtheid in en rondom de voor het groepsrisico bepalende 200 meter tot de Hoge Ring is en blijft gering, waardoor de toename van het GR gering is en ruimschoots onder de oriënterende waarde blijft. Uit indicatieve berekeningen met RBM2, blijkt dat het GR ongeveer een factor 250 onder de oriëntatiewaarde ligt en niet toeneemt ten gevolge de beperkte ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt (zie Bijlage 8 Groepsrisico bestaand en Bijlage 9 Groepsrisico toekomstige situatie van de toelichting). In overeenstemming met het (concept) besluit transportroutes externe veiligheid, kan in dit geval (oriëntatiewaarde niet overschreden, groepsrisicotoename ten gevolge van plan <10%) worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsirico. Daarbij wordt alleen ingegaan op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

In het kader van het onderzoeken en verantwoorden van de gevolgen van het voorgenomen besluit voor de mogelijkheden voor de rampbestrijding en de zelfredzaamheid van mensen in het invloedsgebied van de Hogering, is het voorontwerp bestemmingsplan voor advies hierover toegestuurd aan de veiligheidsregio/Brandweer Flevoland.

Advies Brandweer Flevoland:

Brandweer Flevoland heeft op 28 augustus 2012 per brief laten weten dat de risicobronnen nabij het plangebied een zo geringe invloed hebben, dat zij het niet noodzakelijk acht om nadere maatregelen te adviseren (zie Bijlage 10 Brief Brandweer Flevoland).

4.10 Bedrijven En Milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

Voor gebieden waar een menging van functies voorkomt of wordt nagestreefd is een aparte zoneringslijst van toepassing. In deze gebieden worden (bedrijfs)activiteiten niet toegestaan op basis van een richtafstand, maar de mate waarin ze direct naast of onder woningen kunnen worden toegestaan. Deze VNG-lijst voor functiemenging wordt toegepast in centrumgebieden en gebieden met waar een menging van woonfuncties en lichte bedrijvigheid wordt nagestreefd.

Toetsingskader en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

In het plangebied of de directe omgeving daarvan komen geen grootschalige bedrijfsactiviteiten voor die kunnen leiden tot onaanvaardbare milieuhinder ter plaatse van woningen.

In het plangebied komen op verschillende plekken gebieden voor met een ietwat verbreed functiegebruik. In het centrumgebied rondom de Hoge Wetering zijn voorzieningen gevestigd die thuis horen in een woonomgeving: scholen, een supermarkt en een gezondheidscentrum. Er is in de huidige situatie geen sprake van onaanvaardbare milieuhinder.

Ten aanzien van beoogde aanlegsteigers wordt het volgende geconstateerd. De aanlegsteigers en bijbehorende voorzieningen liggen op relatief korte afstand van woningen en voldoen daardoor niet aan de richtafstand uit de VNG-brochure (50 meter). Toch wordt de functie goed inpasbaar geach om de volgende redenen.

  • Ten eerste, omdat het aansluit bij het centrumgebied en een gebied waar woon- en werkfuncties worden gemengd. Samen met de beoogde aanlegsteigers zorgt het recreatiebedrijf voor een verlevendiging van dit gebied.
  • Ten tweede omdat de nabijgelegen woonfuncties en de aanlegsteigers op elkaar zijn afgestemd. De woningen aan de noord- en zuidzijde vormen namelijk een gesloten woonblok en zijn voor hun rust georiënteerd op de binnenkant van het woonblok.
  • Ten derde wordt de recreatiefunctie voornamelijk in de dagperiode gebruikt. Door alleen lichte horeca toe te staan, wordt voorkomen dat er sprake is van verstoring van de nachtrust. Voor de aanlegsteigers geldt hetzelfde als voor de recreatiefunctie op de wal. Deze wordt alleen in de dagperiode gebruikt en ligt aan de 'drukke' zijde van de nabijgelegen woonfuncties.

In het plangebied domineert de woonfunctie. Op een aantal plekken wordt een verbreding van functies toegestaan, het gaat om functies die goed zijn te mengen met woonfuncties en die de levendigheid van de woonomgeving juist ten goede komen. Ten aanzien van de verschillende locaties met functieverbreding geldt het volgende:

  • In het centrumgebied (Centrum) en het gebied ten noorden daarvan (Gemengd - 3) wordt een menging van wonen en werken wenselijk geacht. De functies worden mogelijk gemaakt op basis van Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging. Functies die zorgen voor verkeer- en parkeeroverlast zijn niet toegestaan. Hetzelfde geldt voor detailhandel en horecafuncties. De beoogde functies leiden niet onaanvaardbare hinder voor woningen in de omgeving.
  • De Oranjewoudlocatie (Gemengd - 1) aan de oostzijde van het plangebied, ligt op grotere afstand van woningen (100 m). Op deze plek kunnen derhalve ook functies als middelzware horeca (categorie 2b van Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten), bedrijven (categorie B van Bijlage 1 Staat vanBedrijfsactiviteiten - Functiemenging), cultuur en ontspanning, maatschappelijke en recreatieve voorzieningen worden toegestaan.
  • In de Vier Kwadranten (Gemengd - 2) wordt tevens een menging van woon- en werkfuncties mogelijk gemaakt. Dit specifieke woonmilieu ligt op ruime afstand van de niet-gemengde woongebieden. Er kan daardoor geen sprake zijn van onderlinge hinder.

Wat betreft de bestemming 'Recreatie' ten zuiden van de Noorderplassen wordt geconstateerd dat deze op ruim 100 meter van woningen ligt en voldoet aan de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. De aanduiding 'recreatie' op het Noorderplassenstrand ligt op een afstand van circa 47 meter van de dichtstbijzijnde woningen en voldoet ook aan de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'.

Hoofdstuk 5 Implementatie

5.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Inspraak en overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan (voorontwerp bestemmingsplan) kan het gemeentebestuur de bevolking en andere belanghebbenden betrekken. De mogelijkheden voor inspraak zijn geregeld in de gemeentelijke inspraakverordening. In het kader van het voorontwerp is de mogelijkheid geboden om in te spreken. In Bijlage 13 Reactienota Inspraak en Overleg zijn de toegestuurde inspraakreacties samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie.

Het gemeentebestuur heeft bij de voorbereiding van het bestemmingsplan (voorontwerp bestemmingsplan) overleg gevoerd met betrokken gemeenten, waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Een samenvatting van het vooroverleg en de resultaten daarvan zijn opgenomen in Bijlage 13 Reactienota Inspraak en Overleg.

Naast aanpassingen in het bestemmingsplan als gevolg van inspraak en overleg zijn in het ontwerp bestemmingsplan ook een aantal ambtshalve aanpassingen doorgevoerd. Ook deze worden beschreven in Bijlage 13 Reactienota Inspraak en Overleg.

Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 10 juni 2013 tot en met 22 juli 2013 (6 weken) voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn kon iedereen schriftelijk of mondeling een zienswijze bij de gemeenteraad indienen. Er zijn 44 zienswijzen op het ontwerp bestemmingsplan ontvangen. De samenvatting en beantwoording van deze zienswijzen is opgenomen in Bijlage 14 Nota zienswijzen. In deze Nota zienswijzen staat ook welke (ambtshalve) wijzigingen zijn aangebracht in het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerp bestemmingsplan.

Crisis- en herstelwet

Met het onderhavige bestemmingsplan wordt de bouw van meer dan 11 woningen mogelijk gemaakt. In de Crisis- en herstelwet (bijlage I, categorie 3.1) is de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied aangemerkt als één van de categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten waarop de bestuursprocesrechtelijke voorzieningen van de Crisis- en herstelwet (hoofdstuk 1, Afdeling 2) van toepassing zijn. Kort samengevat houdt dat voor dit bestemmingsplan in dat:

  • de rechter binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn uitspraak moet doen;
  • alle beroepsgronden binnen de beroepstermijn moeten worden aangevoerd (geen pro forma beroepen);
  • na een eventuele rechterlijke vernietiging kan het nemen van een nieuw besluit worden gebaseerd op de feiten (onderzoeken) waarop het vernietigde besluit berustte (er hoeft dan geen nieuw onderzoek te worden gedaan), tenzij de onjuistheid van de feiten de grond voor de vernietiging van het besluit was.

Dat de bestuursprocesrechtelijke voorzieningen van de Crisis- en herstelwet op dit bestemmingsplan van toepassing zijn, wordt zowel bij het vaststellingsbesluit als bij de bekendmaking van dit besluit vermeld (artikel 11 lid 1 Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet).

5.2 Economische Uitvoerbaarheid

Wettelijk kader grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken, planschade en kosten voor het opstellen van een bestemmingsplan. Indien sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente in beginsel een exploitatieplan vast te stellen. Hier kan van worden afgezien als voornoemde kosten 'anderszins verzekerd' zijn en het stellen van eisen met betrekking tot kwaliteit en fasering niet noodzakelijk wordt geacht.

Conclusies voor dit bestemmingsplan

Binnen het plangebied worden verschillende ontwikkelingen mogelijk gemaakt en worden kosten gemaakt met betrekking tot het bouwrijpmaken en het realiseren van infrastructuur. Het opstellen en het in procedure brengen van het bestemmingsplan is opgenomen in de grondexploitatie van 'Noorderplassen'. De gronden waarop bouwplannen mogelijk worden gemaakt, zijn in eigendom van de gemeente. Het kostenverhaal is via de privaatrechterlijke weg van uitgifte van de grond verzekerd. Daarnaast is het bepalen van een tijdvak of fasering niet nodig en is het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk. Er is geen aanleiding voor het vaststellen van een exploitatieplan.

Bijlagen

Bijlage 1 Schaduwstudie

Bijlage 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2011)

Met de Strucuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zet het Rijk in op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. De SVIR vervangt de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit.

Meer dan bij de voorgaande nota's legt het Rijk het primaat van de ruimtelijke ordening bij Provincies en Gemeenten ('decentraal, tenzij...'). Een aantal rijksbelangen en planologische instrumenten komt daarmee te vervallen. Voorbeelden hiervan zijn de Nationale Landschappen, Rijksbufferzones. Om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren hanteert het rijk een ladder voor duurzame verstedelijking:

  • beoordelen of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale vraag;
  • beoordelen of deze vraag ook binnen bestaand bebouwd gebied gerealiseerd kan worden;
  • en een beoordeling of - indien het voorgaande niet het geval is - de locatie buiten bestaande bebouwd gebied wel multimodaal is of kan worden ontsloten.

Bij het voorliggende plan zijn woningbouwplannen reeds in uitvoering genomen. Het gaat dan ook om ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied.

Wel neemt het Rijk verantwoordelijkheid voor de opgaven:

  • die nationale baten/lasten hebben de provinciale of gemeentelijke doorzettingsmacht overstijgen (mainports Schiphol en Rotterdam, de greenports en brainport Eindhoven);
  • waarvoor internationale veroplichtingen zijn aangegaan (Werelderfgoed, duurzame energie en biodiversiteitsdoelstellingen);
  • het onderwerp provincie- of landsgrensoverschreidend is of een hoog afwentelingsrisico kent (hoofnetwerk mobiliteit, waterveiligheid, energie).

Ook blijft het Rijk betrokken bij gebiedsontwikkelingen van Nationaal belang, waaronder de Zuidas, schaalsprong Almere en Rotterdam-Zuid. Het plangebied is niet rechtstreeks betrokken bij de schaalsprong. De SVIR werkt daarom niet rechtstreeks door in het plangebied.

Nota Natuur, Bos en Landschap in de 21e eeuw (2000)

In de Nota Natuur, Bos en Landschap in de 21e eeuw (Natuur voor mensen, mensen voor natuur) wordt het beleidskader geschetst voor natuur, bos, landschap en biodiversiteit voor de periode tot 2010. Natuur en landschap moeten een essentiële bijdrage leveren aan een leefbare en duurzame samenleving. De nota vervangt integraal de vier 'groene' nota's (Natuurbeleidsplan, Nota Landschap, Bosbeleidsplan en Strategisch Plan van Aanpak Biodiversiteit) en bouwt voort op de Startnota Ruimtelijke Ordening, de vierde Nota Waterhuishouding en de nota Belvedère. De nota vormt samen met de nota Voedsel en Groen het beleidskader voor het landelijk gebied en het is een bouwsteen voor de Nota Ruimte, het Tweede Structuurschema Groene Ruimte en het Vierde Nationaal Milieubeleidsplan. In 'Natuur voor mensen, mensen voor natuur' heeft het kabinet het beleid voor natuur, bos en landschap uitgewerkt binnen de bredere kwaliteitsopgave. Hierbij spelen de volgende motieven een rol:

  • een mooi land om te wonen en te werken (beleefbaarheid);
  • een goede bescherming van planten, dieren en karakteristieke gebieden (diversiteit);
  • een duurzaam gebruik van essentiële voorraden als water, ruimte en biodiversiteit (bruikbaarheid).

De hoofddoelstelling voor het natuurbeleid is: behoud, herstel, ontwikkeling en duurzaam gebruik van natuur en landschap als essentiële bijdrage aan een leefbare en duurzame samenleving. Deze hoofddoelstelling moet gelezen worden in een internationale context en nadrukkelijk gezien worden als een culturele opgave. Het gaat om natuur en landschap voor en door mensen. Dit komt in essentie neer op:

  • realiseren van de ecologische hoofdstructuur (EHS) en het op onderdelen versterken hiervan met een accent op 'natte onderdelen' en op verbetering van de ruimtelijke samenhang en de milieukwaliteit;
  • versterken van de landschappelijke identiteit en kwaliteit en voortzetten/uitbouwen van het beleid met betrekking tot groen om de stad met het oog op meervoudig ruimtegebruik en ontwikkelingsgerichte landschapsaanpak;
  • inzetten op behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit, zowel nationaal als internationaal.

Voor het plangebied betekent dit dat gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur een natuurbestemming krijgen, gericht op de duurzame instandhouding en het gebruik van het gebied. Dit geldt voor de Natte graslanden.

Monumentenwet 1988

In 2007 trad een wijziging van de Monumentenwet in werking (de zogenaamde Wet op de Archeologische Monumentenzorg). Uitgangspunten van de wet zijn onder meer:

  • behoud van waardevolle archeologische resten ter plaatse ('in situ');
  • de verstoorder (van de bodem) betaalt;
  • vooronderzoek van de bodem in een zo vroeg mogelijk stadium van de planontwikkelingen doen;
  • de verplichting om in ruimtelijke plannen rekening te houden met (mogelijke) archeologische waarden;
  • de verantwoordelijkheid voor archeologische monumentenzorg wordt bij gemeenten neergelegd;
  • de opgravingsmarkt wordt geliberaliseerd.

Voor het plangebied betekent dit dat archeologische vindplaatsen en gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde worden beschermd.


Nationaal Waterplan (2009)

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan 2009-2015 vastgesteld, als opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding. Dit plan legt de hoofdlijnen vast van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Het plan is tevens structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening. Hierin wordt het ruimtelijke ontwikkelingskader geschetst voor het waterbeleid. De basisgedachte is dat er een integrale en duurzame benadering van de wateraspecten in ruimtelijke plannen plaats dient te vinden, waarbij de watersysteembenadering wordt gehanteerd. Dit houdt onder andere in dat geen afwenteling van waterhuishoudkundige problemen op de omgeving mag plaatsvinden (waterneutraal ontwikkelen) en er rekening wordt gehouden met klimaatveranderingen.

Het Nationaal Waterplan voorziet in een duidelijk kader voor het IJsselmeergebied. Het accent bij de Veluwerandmeren ligt op behoud en ontwikkeling van de ecologische waarden in harmonie met recreatief gebruik. Voor het IJsselmeer is door de Deltacommissie in de toekomst een grote rol voorzien in de zoetwatervoorziening. In dit kader wordt onderzoek gedaan naar de noodzaak en consequenties van peilverhoging in het IJsselmeer. Om de aansluitende meren te vrijwaren van overlast door hoge IJsselmeerpeilen kiest het kabinet ervoor om zowel het Markermeer als de Veluwerandmeren los te koppelen van het IJsselmeer.

Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden, waarin wettelijke verankering van het waterbeleid plaats vindt. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De doelstellingen zijn gericht op het duurzaam goed functioneren van het watersysteem. De Waterwet introduceert de watervergunning, die een groot aantal andere vergunningen voor alle handelingen in het watersysteem integreert, en kent vele onderliggende uitvoeringsregels.

2.2 Provinciaal/regionaal beleid

Omgevingsplan Flevoland (2006)

In het Omgevingsplan Flevoland van december 2006 is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het is een samenbundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan, Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Het Omgevingsplan bevat tevens de hoofdlijnen van het economische, sociale en culturele beleid. Het plan vervangt het Omgevingsplan Flevoland 2000 en de partiële herziening van 2004.

Het belangrijkste doel van de provincie is het creëren van een goede woon-, werk- en leefomgeving in heel Flevoland. De verstedelijking moet ingepast worden in een hoogwaardige landelijke omgeving en moet passen bij de gerealiseerde en geplande infrastructuur. De creatie van aantrekkelijke woongebieden in een groen-blauwe omgeving maakt Flevoland concurrerend met andere gebieden. Zo is niet alleen sprake van overloop uit de drukke en dure Randstad naar een ruimer en goedkoper Flevoland, maar kiezen mensen bewust voor het attractieve woonmilieu van Flevoland.

Op regionale schaal moet worden voorzien in behoeften aan gevarieerde huisvesting, werkgelegenheid en het sociaal-cultureel voorzieningenniveau. Daarbij hoort onder meer het benutten van de ligging aan het water van Lelystad en Almere voor daaraan gerelateerde woonmilieus, werkgelegenheid en recreatie. Nieuwe bebouwing zal gebundeld worden in of aansluitend aan het bestaande bebouwde gebied.

Zuidelijk Flevoland, en dan vooral de stad Almere, is onderdeel van het stedelijk netwerk van de Noordvleugel van Randstad Holland. Dit gebied moet ruimte bieden aan functies vanuit de Randstad. Almere heeft een bijzondere relatie met Amsterdam. In het kader van het zogenaamde Noordvleugelprogramma staat de verstedelijking aan de westzijde van Almere in combinatie met verbetering van de bereikbaarheid centraal. Daarnaast is ook een ontwikkeling aan de oostzijde van Almere van toepassing waarmee groene woonmilieus worden gerealiseerd voor de Noordvleugel, de samenhang met het economisch kerngebied van de regio Utrecht wordt versterkt en een meerzijdige ontsluiting wordt ontwikkeld. De groeitaakstelling van Almere moet worden gecombineerd met ecologische functies, bijvoorbeeld aan de westzijde bij het IJmeer en aan de noordoostzijde met de robuuste ecologische verbinding tussen Oostvaardersplassen en de Veluwe. Hier is ook een combinatie met waterberging, landelijk wonen en met toeristisch-recreatieve voorzieningen gewenst. Deze voorzieningen kunnen van (boven-) regionale betekenis zijn.

De provincie geeft ruimte voor doorgroei van de verstedelijking in de provincie tot ongeveer 650.000 inwoners in 2030. Almere heeft in 2030 bijna 350.000 inwoners als tussen 2010 en 2030 70.000 woningen worden gebouwd. Het bij de doorgroei behorende provinciale groeitempo van gemiddeld 5.600 woningen per jaar hangt af van economische en demografische ontwikkelingen. Binnen de provincie zal tenminste gebouwd worden voor eigen behoefte met een jaarlijkse groei van het woningbestand van ruim 2.000. Daarmee wordt een inwonertal van maximaal 500.000 inwoners bereikt in 2030.

De provincie richt zich ook op de afstemming op hoofdlijnen tussen de verschillende woon- en werkmilieus. Ze speelt bij verstedelijking vooral een rol als het gaat om de stimulering van de economie en het bevorderen van de sociale kwaliteit. Bij de voorzieningen liggen accenten op jeugdzorg, cultuur en het hoger onderwijs. Voor de economische ontwikkeling liggen de accenten op innovatie, de internationalisering van het bedrijfsleven en het starters- en arbeidsmarktbeleid.

Ten slotte richt het omgevingsplan zich op de bescherming van natuurlijke en landschappelijke waarden. De Provincie is primair verantwoordelijk voor de bescherming van natuurlijke waarden binnen de ecologische hoofdstuctuur.

Voor het plangebied betekent dit dat ter bescherming van de Ecologische Hoofdstuctuur een natuurbestemming wordt opgenomen.

Waterbeheerplan 2010-2015

De Wet op de waterhuishouding verplicht waterbeheerders eens in de vier jaar een waterbeheerplan op te stellen. In dit plan geven zij aan hoe zij het rijks- en provinciebeleid op het gebied van water vertalen naar concrete doelen en maatregelen voor hun beheergebieden.

Momenteel is het Waterbeheerplan 2010-2015 van het Waterschap Zuiderzeeland van kracht. Het Waterbeheerplan beschrijft welke doelen het waterschap zichzelf stelt en welke maatregelen worden genomen om die doelen te bereiken in de periode 2010-2015. Voor het waterschap is het Waterbeheerplan een belangrijk strategisch document dat een leidraad voor de organisatie is.

Waterschap Zuiderzeeland streeft ernaar om samen te werken aan integraal waterbeheer voor een veilige, kwalitatief goede en aantrekkelijke leefomgeving op een open en verantwoorde werkwijze. Deze missie is vertaald naar drie belangrijke doelen en vijf thema's. De drie doelen zijn veiligheid, voldoende water en schoon water. De vijf thema's zijn stedelijk water, calamiteitenbestrijding, vergunning verlening en handhaving, communicatie en de belevingswaarde van water.

Veiligheid

Hoog water is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. De primaire keringen beschermen Flevoland tegen deze bedreiging. Het waterschap wil ook in de toekomst de veiligheid blijven waarborgen door zich voor te bereiden op sociale, ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen. De veiligheid van Flevoland tegen overstromingen wordt binnendijks ondersteund door een compartimenteringsdijk (de Knardijk). De buitendijkse gebieden worden door middel van regionale keringen beschermd tegen de dreiging van hoog water.

Voldoende water

Het Waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige klimaatveranderingen. Dit betekent dat het watersysteem zo is ingericht dat wateroverlast wordt voorkomen tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.

De andere kant van de verwachte klimaatveranderingen is dat ook extreem droge periodes vaker voor zullen komen. Het robuuste watersysteem dat het Waterschap nastreeft zal dan ook in staat moeten zijn om te anticiperen op watertekort tijdens extreme droogte. Daarbij is de feitelijke situatie van het watersysteem ook daadwerkelijk zoals in de legger is beschreven. Het beheer en onderhoud richt zich op het goed functioneren van het watersysteem, daarnaast is het ook afgestemd op het ter plekke gewenste ecologische functioneren van de watergang. Grondwaterbeheer (uitgezonderd drinkwaterwinning, grote industriële onttrekkingen van meer dan 500.000 m3 per jaar en koude-warmte opslag) ligt vanaf 2009 bij het Waterschap. De verschillende eisen die gebruiksfuncties stellen aan het peil, de voorraad en de kwaliteit van het grondwater zullen goed moeten worden afgestemd

Schoon water

Goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden (structuurdiversiteit) voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied zijn noodzakelijk. Het Waterschap streeft naar een goede oppervlaktewaterkwaliteit waarbij de aanwezigheid van schadelijke stoffen in het water en de waterbodems geen probleem is. Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat water wordt verontreinigd. Door goed om te gaan met afvalwater zorgt het Waterschap ervoor dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan.

Voor het plangebied betekent dit dat ter bescherming van de primaire waterkering een vrijwaringszone is opgenomen.

Waterkader (2007)

Het waterschap Zuiderzeeland heeft in januari 2007 in het rapport “Waterkader, hoe kom ik tot een wateradvies” een handreiking opgenomen om te komen tot de verplichte watertoets bij bestemmingsplannen. In de bijlage van dit bestemmingsplan is de watertoets voor dit bestemmingsplan opgenomen.

Beleidsregel Archeologie en Ruimtelijke Ordening (2008)

Met deze beleidsregel willen Gedeputeerde Staten aangeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten zoals die in het Omgevingsplan Flevoland 2006 zijn geformuleerd met betrekking tot de archeologie. In de Beleidsregel zijn criteria vastgesteld die GS hanteren bij de toetsing van gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Het gaat om de volgende criteria:

  • Archeologische waarden en verwachtingen moeten gelokaliseerd, gewaardeerd en begrensd zijn;
  • Archeologisch onderzoek en de producten hiervan moeten voldoen aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);
  • Voor zover in het plangebied behoudenswaardige archeologische waarden en/of hoge archeologische verwachtingen liggen, mogen deze in principe niet als gevolg van de uitvoering van het ruimtelijk plan worden beschadigd of vernietigd. Met dien verstande dat een archeologische verwachting vervalt op het moment dat de archeologische waarden hierbinnen zijn gelokaliseerd en begrensd;
  • In bestemmingsplannen, projectbesluiten, wijzigings- en uitwerkingsplannnen moeten behoudenswaardige archeologische waarden en hoge archeologische verwachtingen zijn gekoppeld aan het bouwverbod en/of te zijn opgenomen in stelsels van aanlegvergunningen, waarbij ingrepen die de archeologische waarde of verwachting kunnen beschadigen, vernietigen of ontoegankelijk maken, vergunningplichtig moeten zijn.

Voor het plangebied betekent dit dat gebieden met een archeologische verwachtingswaarde worden voorzien van een beschermende dubbelbestemming.

2.3 Gemeentelijk beleid

Structuurplan Almere 2010 (vastgesteld door de raad op 25 september 2003)

Met dit structuurplan zijn de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Almere tot 2010 weergegeven. Tevens wordt een doorkijk geboden tot 2030.

Centraal staat de afronding van de oorspronkelijke opgave van Almere als een volwaardige en evenwichtige stad met 250.000 inwoners (met nieuwe stadsdelen zoals Almere Poort, Almere Hout en Almere Pampus (binnendijks, inclusief kustzone). De kwaliteitsimpuls voor de oorspronkelijke opgave leidt tot vier extra opgaven die betrekking hebben op de verbetering van het raamwerk van groen en water, en van infrastructuur. Dit zijn:

  1. 1. kwaliteitsverbetering groenstructuur;
  2. 2. betere benutting water;
  3. 3. inhaalslag externe bereikbaarheid;
  4. 4. verbetering interne bereikbaarheid;

Verder zijn er de vijf extra opgaven die de verschillende stedelijke milieus betreffen:

  1. 5. verdere uitbreiding en verdieping voorzieningenaanbod;
  2. 6. meer verscheidenheid in woningen en woonmilieus;
  3. 7. actief beheer bestaand stedelijk gebied;
  4. 8. kwalitatieve werkgelegenheidsimpuls;
  5. 9. ruimte voor startende en groeiende ondernemingen.


Het structuurplan gaat uit van een westelijke oriëntatie voor Almere. Opgenomen is dat er wordt gewerkt aan de ontwikkeling van Almere Poort en aan het planvormingsproces voor het binnendijkse deel van Almere Pampus (inclusief kustzone). Tevens wordt er gewerkt aan Overgooi. Voor Almere Hout is er in het structuurplan in de periode tot 2010 een rol weggelegd in het kader van de kwaliteitsverbetering van de stad als geheel. De ontwikkeling van het westelijke deel van Almere Hout wordt hierbij voor de periode tot 2010 opgevoerd in het kader van de extra opgaven om in Almere meer verscheidenheid in woon- en werkmilieus te bewerkstelligen. Hier komen, naast suburbane wijken, zogenaamde woon- werklandschappen.

Het Structuurplan Almere 2010 vervangt het structuurplan uit 1983 en de recenter vastgestelde structuurplannen voor Overgooi (juli 1999), Almere Poort (december 1999) en Almere Hout (mei 2001). De ruimtelijke hoofdstructuur die in deze structuurplannen voor deelgebieden is vastgelegd, is in het structuurplan overgenomen.

Voor het plangebied betekent dit dat het verbreden van de woonbestemmingen bijdraagt aan de verscheidenheid van het woonaanbod.

Concept structuurvisie Almere 2.0 (vastgesteld door de raad op 18 februari 2010)

De Concept Structuurvisie Almere 2.0 is vastgesteld als richtinggevend integraal beleidskader (ecologie, sociaal, economie, ruimtelijk) voor de uitwerking van het Integraal Afspraken Kader (IAK), waarbij de belangrijkste richtinggevende inhoudelijke kaders betreffen:

  1. 1. Almere benut en versterkt de oorspronkelijke suburbane meerkernige opzet van Almere

De suburbane meerkernige opzet in een blauwgroene omgeving wordt verbreed en versterkt door het toevoegen van nieuwe milieus in Pamus, de Weerwaterzone en Oosterwold. Een klassieke grootschalige binnenstedelijke verdichting in kader van de schaalsprong past niet in de oorspronkelijk meerkernige suburbane opzet. De meerkernige opzet is tevens basis voor de diversiteit en leefbaarheid van de stad.

  1. 2. De groenblauwe structuur is de drager van de huidige stad en de toekomstige ontwikkelingen

Verbondenheid van stad en natuur geeft Almere een onderscheidende kwaliteit ten opzichte van de metropoolregio. De waterlandschappen aan de westzijde en de groene landschappen aan de oostzijde en de ca. 40 km kustlengte vormen condities om de diversiteit te vergroten. De groenblauwe structuur blijft de drager van de nieuwe ontwikkelingen; zowel aan de westkant (ecologische impuls IJmeer en Markermeer) als aan de oostzijde (uitbreiding van het groenblauwe casco in het polderlandschap).

  1. 3. Almere verkleurt van gezinsstad naar een diverse samenleving

De bevolkingssamenstelling in Almere is nog weinig gedifferentieerd. De bestaande stad moet versterkt worden door kwaliteiten toe te voegen en de diversiteit te vergroten. Bij de verdere groei van Almere moeten nieuwe bevolkingsgroepen (studenten, 55- plussers, hoger opgeleiden en creatieve beroepen, bevolkingsgroepen die belangrijke dragers zijn van een stedelijke cultuur) worden aangetrokken. De ruimtelijke keuzes, het woningaanbod en het voorzieningenpakket worden hierop afgestemd.

  1. 4. In Almere ontwikkelt een sterke en gedifferentieerde economie

Meer en diversere werkgelegenheid is van belang voor een duurzame ontwikkeling van de stad. De ambitie is het creëren van 100.000 arbeidsplaatsen tot 2030. Dat leidt tot een sterkere positie in de regio en een evenwichtige woonwerkbalans. De brede groeistrategie is gericht op maximalisatie van bevolkingsvolgende en autonome groei werkgelegenheid, en de (door)groei van economische clusters in de kenniseconomie (logistiek en handel, ict en media, luchthaven Lelystad, health, welness en life sciences, duurzaamheid), deels in samenhang met de metropoolregio en regio Utrecht.

  1. 5. De primaire westelijke groei van Almere versterkt de Noordelijke Randstad met de IJmeerlijn als nieuwe drager van de metropoolvorming

De groei met 60.000 woningen betekent per definitie een groei aan de oost- en westflank van de stad: versterkte oriëntatie op de metropoolregio Amsterdam en op de Utrechtse regio. Aan de westzijde van de stad komt het zwaartepunt te liggen van de nieuwe gebiedsontwikkelingen. De IJmeerlijn is de drager van de metropoolvorming en conditionerend voor de westelijke ontwikkeling van Almere.

  1. 6. De grootschalige gebiedsontwikkelingen vinden plaats langs de schaalsprongas met dicht stedelijke ontwikkelingen aan de westzijde (Almere Pampus, eventueel Almere IJland), een nieuwe centrumontwikkeling (Almere Centrum Weerwater) en ruimte voor organische groei aan de oostkant (Almere Oosterwold)

De ontwikkeling van west - en oostzijde biedt mogelijkheden voor nieuwe en gedifferentieerde woon-, werk- en leefmilieus, van belang voor de metropoolregio en de diversiteit binnen Almere.

Met aanleg van de IJmeerlijn wordt binnendijks ruimte gecreëerd voor Almere Pampus, dat zo verbonden is met het centrum van Almere én het centrum van de metropoolregio. Mogelijkheden om in relatief hoge dichtheden te bouwen aan een boulevard.

Optioneel is de ontwikkeling van Almere IJland voor de kust van Almere Pampus (gekoppeld aan de IJmeerlijn). Hier doet zich de gelegenheid voor om unieke woon-, werk- en recreatiemilieus te koppelen aan de ecologische ambities voor het IJmeer.

De verbrede A6 wordt bij het Weerwater overkluisd, zodat midden in de stad een hoogwaardige ontwikkellocatie ontstaat. De uitstekende ontsluiting en centrale ligging bieden mogelijkheden voor grootschalige nieuwe woon- en werkconcepten voor de uitbreiding van het stadscentrum.

Almere Oosterwold biedt veel ruimte voor ontwikkeling van individuele woon- en werkidealen en organische groei in een groene omgeving; een voortzetting van de woonmilieus in de Gooi- en Vechtstreek, als tegenhanger van de meer geplande stedelijke westelijke ontwikkeling.

  1. 7. Almere loopt voorop bij innovaties op het gebied van duurzame gebiedsontwikkeling

De omvang van de schaalsprong biedt kansen om tot fundamentele systeemkeuzes bij de opzet van een stad te komen, namelijk systemen voor energie, mobiliteit, water en grondstoffen. Almere moet de (inter)nationale duurzame stad van de 21e eeuw worden.

Het structuurplan `Almere 2010´ wordt vooralsnog gehandhaafd als ruimtelijke ordeningskader. Voor het plangebied bevat dit beleidskader geen concrete uitgangspunten.

Woonvisie Almere 2.0 op weg naar 2030 (vastgesteld door de raad op 5 november 2009)

Deze visie geeft het beleid van de gemeente ten aanzien van het wonen weer. De Woonvisie zet in op vijf ambities:

  1. 1. Almere wordt de proeftuin van cradle-to-cradle bouwen: duurzaamheid wordt (nog meer dan voorheen) een leidend principe bij de ontwikkeling en het beheer van de bestaande en de nieuwe stad. Het blauwgroene casco blijft een sturend element.
  2. 2. Almere wordt een gedifferentieerde stad: door toe- en invoeging van nieuwe woon- en werkmilieus wordt Almere een complete stad en wordt aantrekkelijk voor 'nieuwe' doelgroepen (bijvoorbeeld studenten, creatievelingen en startende ondernemers). Hierbij denken we onder meer aan woonmilieus 'centrum-stedelijk', 'centrumrand', 'villawijk' en 'landelijk'. Het woningbouwprogramma is gedifferentieerd naar prijs, type en eigendomsverhoudingen. Bovenstaande geldt voor de nieuwe en bestaande stadsdelen. Differentiatie in bestaande stadsdelen heeft tot doel het doorbreken van de eenzijdigheid, het versterken van de concurrentiekracht en het faciliteren van wooncarrières.
  3. 3. Wonen is betaalbaar en toegankelijk voor iedereen: Almere blijft functioneren als een emancipatiemachine en biedt dus voldoende betaalbare woningen (koop en huur) aan, goed verspreid over de verschillende stadsdelen. Uitgangspunt is een kernvoorraad van 30% sociale woningbouw per stadsdeel. Van alle nieuwbouw is 35% sociaal, waarvan 25% huur en 10% koop. Deze sociale woningbouw moet ook duurzaam sociaal blijven (bijvoorbeeld door middel van erfpacht). Dit thema wordt nog nader uitgewerkt. Daarnaast is het nieuwe beleid dat elke wijk voor tenminste 35% uit sociale woningbouw moet bestaan. Hoe we hierbij een wijk moeten definiëren is nog niet helemaal duidelijk. Daarnaast moet elke wijk bestaan uit tenminste 30% huurwoningen.
  4. 4. Almere is een zorgzame en leefbare stad: mensen de mogelijkheid bieden om zo lang mogelijk zelfstandig te wonen (voldoende rolstoelgeschikte, aanpasbare en gelijkvloerse woningen). Als dat niet meer lukt, zorgen voor voldoende, op de behoefte toegesneden woonzorgvoorzieningen.
  5. 5. De eindgebruiker staat centraal: mensen moeten directe zeggenschap krijgen over de bouw van hun eigen woning. Doelstelling is 30% van de woningbouw in de vorm van particulier opdrachtgeverschap. Daarnaast moeten bewoners meer te zeggen krijgen over de woonomgeving. De gemeente Almere wil corporaties en beleggers nog meer bij de stad betrekken (zowel fysiek, sociaal-maatschappelijk als economisch).

Met het verbreden van de bestemmingen in het plangebied wordt de planologische ruimte gecreëerd om de laatste ambitie van de woonvisie te realiseren.

Programmaplan Almere Stad (vastgesteld door de raad op 29 maart 2007)

In 2004 heeft de raad het kaderplan Bestaande Stad en de stadsdeelvisies voor Almere Haven, Buiten en Almere-Stad vastgesteld. De gemeente Almere heeft deze stadsdeelvisies vertaald naar gebiedsgerichte programmaplannen. Met de externe partners en gemeentelijke diensten zijn hoofddoelen en opgaven voor de stadsdelen mede op basis van sociale- economische en ruimtelijke analyses geformuleerd en uitgewerkt in projecten en acties. Daarbij heeft een integratie plaatsgevonden van de werkplannen van de partners en gemeentelijke diensten.

  1. 1. Een populair en bruisend stadscentrum
    Focus: voorzieningen, functionaliteit en veiligheid
  2. 2. Vergroten stedelijke dynamiek van Almere Stad
    Focus: samenhang en identiteit
  3. 3. Verbeteren leefbaarheid aandachtswijk: Stedenwijk
    Focus: Integrale wijkaanpak 2006 – 2009
  4. 4. Potentie van groen en blauw benutten
    Focus: Weerwater en stadsparken
  5. 5. Versterken vitaliteit woonwijken en bedrijfsterreinen
    Focus: leefbaarheid en voorzieningenstructuur

Voor het plangebied betekent dit dat de potentie van het groen en water beter moet worden benut en de vitaliteit van woonwijken moet worden versterkt.

Mobiliteitsplan Almere. Deel I. De Hoofdlijnen (vastgesteld door de raad, 8 maart 2012)

Keuzes op het gebied van verkeer en vervoer zijn in belangrijke mate voorwaardenscheppend voor stedelijke ontwikkelingen. Ze werken ook door in het dagelijks leven op straat. Het gaat dan met name om een goede bereikbaarheid, maar óók om de wijze waarop verkeer en vervoer wordt ingebed in het stedelijk weefsel. De volgende 8 hoofdkeuzes worden gemaakt:

  1. 1. Stimuleren economische ontwikkeling door verbeteren regionale bereikbaarheid, handhaven goede interne bereikbaarheid en versterken van wijkeconomie met introductie stadsstraten;
  2. 2. Betere inpassing infrastructuur in stedelijk weefsel en aanwenden infrastructuur ter ondersteuning van organische groei;
  3. 3. Handhaven van een gezond, verkeersveilig en duurzaam verkeerssysteem met aandacht voor initiatieven uit de markt;
  4. 4. Vasthouden kwalitatief hoogwaardig openbaar vervoer waarbij de sociale veiligheid en de inpassing in het stedelijk weefsel verbeteren;
  5. 5. Realiseren hoger fietsgebruik door het aanbieden van een kwalitatief hoogwaardig, sociaal veilig en kostenefficiënt hoofdfietsnetwerk;
  6. 6. Aanbieden van veilige en prettige looproutes in woonwijken en winkelcentra en openbaar vervoer voorzieningen;
  7. 7. Vasthouden van de goede interne bereikbaarheid per auto met aandacht voor inpassing, beleving en oriëntatie;
  8. 8. Parkeeroplossingen op maat voor bewoners, bezoekers en werknemers.

Doelstellingen met ruimtelijke betekenis zijn:

  • Meer functiemenging;
  • Maken van stadsstraten: straten of lanen die een meer stedelijke uitstraling hebben door het verkeer niet meer strikt van de omgeving te scheiden; ook ter versterking van de wijkeconomie;
  • Concentratie van voorzieningen rondom knooppunten (met name stations);
  • Verbetering sociale veiligheid op fietsroutes (onder andere bundeling met auto-infrastructuur cq langs (woon)bebouwing), looproutes en openbaar vervoer. Tenminste één sociaal veilige fietsroute tussen stadsdelen;
  • In nieuwe gebieden met de gebruikelijke Almeerse dichtheid en hoger wordt het systeem van verkeersscheiding grotendeels doorgezet (eventueel eigen rijstrook, in plaats van aparte infrastructuur). In nieuwe gebieden met lagere dichtheden kan in principe van dit systeem worden afgestapt. In bestaand gebied geen grote ingrepen;
  • Openbaar vervoer en fiets krijgen prioriteit boven de auto;
  • Hoofdfietsnetwerk met ongelijke kruising van de dreven;
  • Doorgaand autoverkeer weren uit woongebieden;
  • Aandacht voor verkeersveilige schoolomgeving;
  • Capaciteitsvergroting regionale vervoersverbindingen (ov en auto);
  • Op langere termijn een IJmeerverbinding als voorwaarde voor gezonde groei Almere;
  • Bij interne bereikbaarheid krijgen economisch belangrijke gebieden (zoals het Stadscentrum en het centrum van Almere Buiten inclusief Doemere) prioriteit.

Voor het plangebied betekent dit dat er geen grote ingrepen zullen plaatsvinden in het verkeerssysteem.

Almere Waterstad, Toeristisch recreatief beleidsplan

(vastgesteld door de raad op 18 april 1996)

Het doel van het toeristisch recreatief beleidsplan is het verder in gang zetten van de toeristisch recreatieve ontwikkeling van Almere. Het aanbod van toeristisch recreatieve voorzieningen dient minimaal evenredig te zijn aan het aantal inwoners van Almere.

Er wordt uitgegaan van een ruimtelijke concentratie van voorzieningen en investeringen. De interne en externe bereikbaarheid van gebieden en voorzieningen dient gewaarborgd te zijn. Op plekken waar de stadscorridors overige vormen van verkeer (autowegen, vaarwegen, openbaar vervoer) kruisen, ontstaan knooppunten. Deze knooppunten zijn de aantrekkelijkste vestigingsplaatsen voor toeristisch recreatieve voorzieningen. Zo ontstaat een ruimtelijk spreidingspatroon welke op een kaart is weergegeven in het beleidsplan.

Voor het Noorderplassengebied is aangegeven dat dit recreatiegebied bestaat uit een recreatieplas van ca. 200 ha, omsloten door natuurgebied, op water gerichte woningbouw en voor recreatief gebruik ingerichte oevers. De basisinfrastructuur in de vorm van ontsluiting, (strand-)oevers en eenvoudige aanlegplaatsen is in een vergevorderd stadium van aanleg. De Noorderplassen worden reeds intensief gebruikt door watersporters, strandrecreanten en hengelsporters. Op de zuidoever en het noordoostelijk schiereiland kunnen diverse toeristisch recreatieve bedrijven gevestigd worden.

Ondanks de reeds aanwezige potenties en meerdere serieuze gegadigden is gebleken dat de aanwezige basisinfrastructuur van de bestaande plas nog onvoldoende is om rendabele particuliere investeringen mogelijk te maken. Het betreft o.a. een jachthaven, een hotel, horeca en verblijfsrecreatie in de vorm van een groepsaccommodatie of camping.

Voor de in het Stadsplan opgenomen uitbreiding van het Noorderplassengebied met water, bos en natuur en woningbouw, is uitgangspunt dat deze grotendeels gefinancierd zal worden uit de ontwikkeling van woningbouw. De ervaringen met de bestaande plas leren dat aanvullende investeringen in de toeristisch recreatieve basisinfrastructuur noodzakelijk zullen zijn om diverse gewenste (commerciële) ontwikkelingen mogelijk te maken. Het uitbreidingsgebied zal een directe relatie krijgen met de toeristisch recreatieve ontwikkeling van Pampushaven c.q. de "Blauwe Pijl" van Nederland-Waterland uit de VINEX..

De toeristisch recreatieve invulling zal gestalte krijgen door realisering van voorzieningen als aanlegplaatsen, strand en horeca. Voor het plangebied betekent dit dat recreatieve voorzieningen zoals aanlegplaatsen en horeca mogelijk worden gemaakt.

Kaderplan Bestaande Stad (vastgesteld door de raad op 26 februari 2004)

De gemeente geeft met dit plan haar visie op de gewenste ontwikkeling van de bestaande stad. De eerste wijken zijn al weer 30 jaar oud en vragen om meer aandacht dan alleen het onderhoud. Woonwijken, groengebieden en werkgebieden vragen om aanpassing aan de eisen van de tijd maar ook neemt de bestaande stad nog steeds in omvang toe.

Dit kaderplan is een integraal plan en geeft de prioriteiten voor beheer en vernieuwing tot 2015 en beschrijft daarin de bijdrage van de gemeente in samenwerking met andere partijen. Het kaderplan is daarbij geen blauwdruk maar een leidraad. De doelstellingen uit het Structuurplan (sep. 2003) en de Sociale Structuurschets (jan. 2004) worden hierin uitgewerkt.

Met het vaststellen van het kaderplan wordt aangegeven:

voor de verbindende koers;

  1. 1. De kwaliteitspijlers als leidend uitgangspunt te kiezen voor alle kleinere en grotere ingrepen in de bestaande stad (diversiteit waarborgen en bevorderen, vergroten (beeld-)kwaliteit, en meer ruimte voor eigen initiatief, creativiteit en eigen verantwoordelijkheid).
  2. 2. Bewoners en instellingen meer de ruimte te willen geven, en tegelijkertijd meer te willen aanspreken op de eigen verantwoordelijkheid; daar andere vormen van verantwoording afleggen en samenwerking voor te gaan zoeken.

voor de differentiatie van woonmilieus;

  1. 1. De komende periode concreet vorm te willen geven aan differentiatie van woonmilieus in de stad.
  2. 2. Daarbij met name in de centrumranden met een actieve strategie te willen sturen op meer functiemenging, en op meer woonfunctie in het stadscentrum.
  3. 3. Diversiteit een meerwaarde te willen geven door zorg te dragen voor het behouden en vernieuwen van ontmoetingsplekken.
  4. 4. Wat huisvesting betreft vooral de doelgroepen jongeren en ouderen c.q. één- en tweepersoonshuishoudens meer te willen bedienen in de bestaande stad, door omvorming en nieuwbouw. Vooral in het centrum, de centrumranden, en de stadsdeelcentra.
  5. 5. Een aantal gebieden de komende periode kleinschalig te willen vernieuwen, herstructuren of transformeren.
  6. 6. Ruimte te willen geven om te variëren met de omvang van sociale woningvoorraad in de bestaande stad in relatie tot de nieuwe stad.

voor de verlevendiging van een aantal wijken;

  1. 1. Te willen spelen met 'drukte' in de suburbane woonmilieus, in de ene wijk meer voorzieningen en bedrijvigheid dan de andere, en dit tezamen met inwoners wilt uitwerken.
  2. 2. Voorkeur te willen geven aan sociaal levendige wijken, met voorrang aan 'kwetsbare' buurten.
  3. 3. Ervoor te willen zorgen dat de kleine (startende) ondernemer een geschikte bedrijfsruimte kan vinden in de bestaande stad.
  4. 4. Te willen onderzoeken waar een stapeling van regels en wetten ons en anderen te veel belemmeren in het concretiseren van ambities: instellen dereguleringsteam.


voor de ruimtelijke doorontwikkeling;

  1. 1. Actief te willen zoeken naar meer ontwikkelingsruimte voor voorzieningen, wonen en werken in de stad.
  2. 2. Daartoe een aantal strategieën voor de groengebieden / parkbossen en de ruimte langs dreven het komende jaar verder uit te willen werken.
  3. 3. Tegelijkertijd erg zuinig met deze ruimte om te willen gaan (meervoudig ruimtegebruik, clustering): instellen regieteam dat zichzelf na twee jaaroverbodig maakt.
  4. 4. Een sociale effectrapportage en een hoogbouw effectrapportage in te willen voeren.
  5. 5. Meer te willen doen met bestaande bebouwing en voorzieningen.
  6. 6. Op korte termijn de bereikbaarheid van het stadscentrum en de capaciteit van de dreven te willen onderzoeken, en de effecten van spoorverdubbeling en mogelijke oplossingen in beeld te willen brengen.


voor de slag van ambities naar uitvoering:

  1. 1. De stadsdeelvisies van Almere Haven, Almere Buiten Almere Stad Oost en West te hanteren als kader voor de uitvoeringsprogramma's van de stadsdelen.
  2. 2. Jaarlijks de uitvoeringsprogramma's (stedelijk en per stadsdeel) vast te willen stellen.
  3. 3. Een aantal centrale afspraken te willen vastleggen over financiering en uitvoering, en nut en noodzaak te willen onderzoeken voor een reserve voor de bestaande stad en/of een ontwikkelingsmaatschappij.
  4. 4. De benodigde investeringen voor de komende tien jaar in beeld te willen brengen.
  5. 5. In de stadsdeelvisies is een concretisering naar gebieden en wijken uitgewerkt.

De globale regeling in dit bestemmingsplan sluit aan bij de doelstelling om wijken te verlevendigen en te dereguleren.

Welstandsnota Almere (vastgesteld door de raad op 28 juni 2007)

De Woningwet (art. 12A) bepaalt dat het gemeentelijk welstandsbeleid moet worden vastgelegd in een welstandsnota welke door de gemeenteraad moet worden vastgesteld. In de welstandsnota zijn criteria opgenomen waaraan bouwplannen worden getoetst. Deze bouwplannen dienen te voldoen aan de 'redelijke eisen van welstand'. Door middel van de Welstandsnota krijgen planindieners, burgers, ondernemers, professionele opdrachtgevers en ontwerpers per gebied vooraf inzicht in de welstandscriteria waarop het plan getoetst wordt.

In de Welstandsnota worden voor de verschillende gebieden in Almere vier welstandsniveaus onderscheiden:

  1. 1. Welstandsvrij;
  2. 2. Basistoets, in Almere is dit geldend voor 80% van het gemeentelijk grondgebied. Uitgangspunt is een basiskwaliteit van bebouwing, openbare ruimte en buitengebieden;
  3. 3. Basis plus toets: specifieke toets met extra criteria vanwege bijzondere ruimtelijke kenmerken, kwaliteit of ambitie.
  4. 4. Uitgebreide welstandstoets, geldend voor de meeste openbare delen van de stad waar een hoog kwaliteits- en ambitieniveau geldt.

Tevens zijn drie ypen welstandscriteria opgesteld in het kader van de welstandsbeoordeling:

  1. 1. Genrecriteria: Toets door de welstandscommissie aan de hand van een onderverdeling in genres: soorten of typen woon- en werkgebouwen;
  2. 2. Gebiedsspecifieke criteria: Toets door de welstandscommissie en alleen van toepassing op een specifiek gebied;
  3. 3. Algemene criteria: gericht op architectonisch ontwerp. Toets door welstandscommissie indien bouwplan niet aan loketcriteria voldoet en bij reguliere bouwvergunningsplichtige bouwplannen.

Voor Noorderplassen Oost geldt de basistoets. Voor Noorderplassen West geldt gedeeltelijk de basistoets plus toets en gedeeltelijk de basistoets. Het prijsvraaggebied De Eenvoud in Noorderplassen West is welstandvrij.

Nota kleine bouw 2008 (vastgesteld door college van B&W op 21 april 2009, partiële herziening vastgesteld op 31 augustus 2010)

In deze nota worden kaders benoemd voor de uitbreiding van woningen, het gebruik van woningen voor beroepen en bedrijven aan huis, bouwwerken nabij woningen en bedrijven, de oprichting van antennemasten e.d. Als een bouwplan aan de voorwaarden uit de nota voldoet, dan wordt medewerking verleend aan een bouwaanvraag, ook als deze niet past in het bestemmingsplan. Voor nieuwe bestemmingsplannen is het uitgangspunt dat de regeling uit de Nota hierin wordt overgenomen. Deze kaders scheppen duidelijkheid voor inwoners en bedrijven.

Samengevat regelt de nota de volgende bouw- en gebruiksmogelijkheden:

  1. a. uitbreiding van of een bijgebouw bij woongebouwen;
  2. b. uitbreiding van of een bijgebouw bij niet-woongebouwen (bijvoorbeeld winkels, scholen, bedrijfsgebouwen);
  3. c. realiseren van gebouwen voor openbaar nut, openbaar vervoer of wegverkeer;
  4. d. oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (bijvoorbeeld schuttingen, kunstobjecten, overkappingen);
  5. e. realiseren van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie;
  6. f. regeling met betrekking tot aan-huis-gebonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in huis;
  7. g. oprichten van antenne-installaties.

Voor dit plangebied betekent dit dat de uitgangspunten van de nota zijn verwerkt in de regels en op de plankaart. Er is bijvoorbeeld een regeling voor aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten opgenomen.

Detailhandelsvisie 2012 (vastgesteld door de raad op 15 maart 2012)

De Detailhandelsvisie Almere 2012 geeft in hoofdlijnen antwoord op de vraag hoe Almere in de komende jaren met detailhandel in de stad wil omgaan. De gemeente kiest voor een beknopte visie op detailhandelsstructuur in hoofdlijnen.

De belangrijkste uitgangspunten voor de detailhandelsstructuur zijn de fijnmazigheid van winkelvoorzieningen en de positie van het centrum van Almere Stad als hét centrale (winkel)centrum van Almere.

Als beleidskeuzes (met ruimtelijke uitwerking) zijn opgenomen:

  1. 1. Concentratie dagelijkse detailhandel in of aan buurt-, wijk- en stadsdeelcentra, stadscentrum en een aantal solitaire buurtsupermarkten. Ten behoud van de fijnmazigheid mogen supermarkten in buurt- en wijkcentra en als solitaire vestiging niet groter zijn dan 1.500 m² winkelvloeroppervlak (wvo). Vanwege de kleinschaligheid van Haven geldt hier een limiet van 1.200 m² wvo buiten het stadsdeelcentrum.
  2. 2. Concentratie niet-dagelijkse detailhandel in of aan stadsdeelcentra. Uitgezonderd winkels die naar aard en omvang een groot oppervlak voor uitstalling vragen en daardoor lastig ruimtelijk in bestaande centra inpasbaar zijn: perifere detailhandelsvoorzieningen (PDV). In nieuwe bestemmingsplannen voor binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinenwordt PDV uitsluitend gezoneerd toegestaan, onder ruimtelijk relevante randvoorwaarden (bereikbaarheid, parkeren, laden en lossen en milieu-eisen). Ook voor bestaande PDV wordt ingezet op clustering en zonering. Daarnaast wordt gestreefd naar clustering van specifieke PDV en grootschalige detailhandelsvestigingen (GDV)in enkele 'themacentra', mede ter versterking van de regionale positie van Almere. Deze zijn: Doemere (bestaand), (Olympiakwartier in) Almere Poort (in ontwikkeling) en het A6-Park in Almere Hout (in reserve). Initiatieven voor het A6-Park worden getoetst aan de zogenaamde 'SER-ladder' en de 'provinciale beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011'.
  3. 3. Prioriteit voor kansrijke innoverende concepten. In het bijzonder wordt e-commerce genoemd. Zonder afhaalmogelijkheid en/of showroom is e-commerce een gewoon bedrijf en dus toegestaan op bedrijventerreinen; mét afhaalmogelijkheid en/of showroom is het detailhandel en daarmee niet toegestaan op bedrijventerreinen. Als het voldoet aan criteria voor 'ondergeschikte activiteit' is het toegestaan op alle bedrijventerreinen.
  4. 4. Verruimen mogelijkheden kleinschalige detailhandel buiten de winkelgebieden. Mits een winkel niet groter is dan 25 m2 wvo is deze –onder aanvullende voorwaarden- mogelijk in elke woning. Dat geldt ook voor e-commerce met een afhaalpunt. Op Markerkant kunnen 10 vestigingen met kleinschalig winkelaanbod met een omvang van maximaal 100 m² wvo per vestiging in twee bedrijfsverzamelpanden in deelgebied 12, naast het daar al bestaandekleinschalige winkelaanbod, worden toegevoegd. Het realiseren van bedrijfsruimten in woonwijken die zijn bedoeld voor kleinschalige bedrijven en voorzieningen, waaronder detailhandel (richtlijn minimaal één bedrijfsruimte per 100 woningen) blijft mogelijk.
  5. 5. Vergroten verzorgingsfunctie en complementariteit warenmarkten. Gestreefd wordt naar een warenmarkt in elk stadsdeel, zodra daar voldoende economisch draagvlak aanwezig is. Daarbij wordt er naar gestreefd dat op termijn iedere dag ergens in Almere een warenmarkt is.
  6. 6. Behouden ruime mogelijkheden winkelopening. Almere heeft voor de gehele stad het toeristisch regime van toepassing verklaard, waardoor winkels op alle zondagen open kunnen zijn. Het streven is deze ruime mogelijkheden op grond van het toeristisch regime ook in de toekomst te behouden.
  7. 7. Handhaven van ruimere regels. Met name op bedrijventerreinen zal actief worden toegezien op de naleving van de (ruimere) regels in de bestemmingsplannen. Het is daarom van belang dat deze detailhandelsvisie zo snel mogelijk wordt vertaald in geactualiseerde bestemmingsplannen.
  8. 8. Programmering gericht op kwaliteit. Om overcapaciteit in enkele segmenten te beperken is de gemeente vooralsnog zeer terughoudend in het initiëren van nieuwe ontwikkelingen. Nieuwe grootschalige detailhandelslocaties, zoals de geplande detailhandelszone in het A6-park, worden vooralsnog niet in ontwikkeling genomen. Op de langere termijn zijn dergelijke ontwikkelingen uitsluitend mogelijk, als deze kwaliteit toevoegen aan het bestaande detailhandelsaanbod en daarmee de detailhandelsstructuur versterken. Op strategische locaties zoals het A6-park wordt vooral gestreefd naar de realisering van voorzieningen met een bovenlokale functie.

De detailhandelsvisie bevat een aantal relevante begripsbepalingen, waaronder PDV en GDV. Het (toelatings)kader vervangt het desbetreffende deel van (tabel 3 van) de Gemeentelijke Visie Vestigingsbeleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X08-vg01_0013.png"

Noorderplassen heeft op de kaart een aanduiding '(nieuw te bouwen) wijk- en buurtcentra' gekregen. Voor het plangebied betekent dit dat voor een supermarkt een oppervlakte van maximaal 1.500 m2 is toegestaan en dat recreatieve detailhandel en e-commerce is toegestaan. Doelgerichte detailhandel (PDV) is niet mogelijk. Daarnaast is in de woonwijken maximaal 25 m2 detailhandel aan huis toegestaan, mits wordt voldaan aan de randvoorwaarden met betrekking tot bereikbaarheid, parkeren, laden en lossen en milieu-eisen.

Horecanota Almere (vastgesteld door de raad op 09 maart 2000)

De horeca heeft als branche te maken met vele regelingen en beleidsmaatregelen die de gemeente Almere behartigt. Omwille van een eenduidig overzicht en toegankelijk beleid is een nota opgesteld die dit in een meer integraal kader plaatst.

De horecanota bevat in hoofdzaak een 'foto' van het bestaande gemeentelijke horecabeleid anno 2000. Deze 'foto' is in overleg met diverse in- en externe betrokkenen gemaakt.

Wat betreft ruimtelijk beleid is aangegeven dat ten behoeve van de bestemmingsplannen een uniforme omschrijving van drie gedefinieerde typen horeca (licht-, middel- en zware horeca) zal worden gehanteerd. Deze is opgesteld en wordt als Staat van Horeca-activiteiten opgenomen in de bestemmingsplannen.

Verder is er een indeling gemaakt van gebieden waar horeca kan worden toegevoegd of verminderd:

  • Consolidatiegebied: geen uitbreiding van horeca mogelijk;
  • Ontwikkelingsgebied: nieuwe horeca is mogelijk;
  • Concentratiegebied: sterke concentratie van horeca is mogelijk;
  • Deconcentratiegebied: horeca zal worden verminderd.

Deze indeling van gebieden is vertaald naar woongebieden, centra, Poort, Hout, bedrijventerreinen en kantoorgebieden en buitengebied, stadscorridors en parken.

Woongebieden

  • Woongebied: lichte horeca toegestaan in bedrijfsruimten, specifieke locaties in bestemmingsplan opnemen. Solitaire horeca in beginsel niet, tenzij op geschikte locaties lichte horeca.
  • Buurtsteunpunt en wijkcentra: lichte en middelzware horeca mogelijk; bestaande gebieden zijn consolidatiegebied; nieuwe buurt- en wijkcentra zijn beperkt ontwikkelingsgebied.

Centra

  • Concentratie van horeca in de stads(deel)centra; lichte, middelzware en zware horeca mogelijk.

Poort

  • Wijk- en buurcentra: ontwikkelingsgebied, lichte en middelzware horeca;
  • Sport- en Leisurecentrum en Kustzone: concentratiegebied met lichte en middelzware horeca; sport- en leisurecentrum ook zware horeca.

Hout

  • beleid gevoerd in de andere kernen wordt ook in Hout voorgezet;

Bedrijventerreinen en kantoorlocaties

  • Uitgangspunt voor vestiging van horeca is het draagvlak van de betreffende werklocatie; derhalve geen horeca op binnenstedelijke bedrijfsterreinen;
  • Regionale bedrijfsterreinen en kantoorlocaties: lichte en middelzware horeca mogelijk, over het algemeen gericht op de aldaar gevestigde bedrijven (uitzondering: weggebonden horeca).

Buitengebied, stadscorridors en parken

  • actief beleid voeren gericht op vestiging van horeca, o.a. via Parkennota.

In het plangebied zijn mogelijkheden opgenomen om lichte tot middelzare horeca te vestigen. Het gaat om kansrijke locaties rondom de Noorderplassen. Horeca is niet algemeen toegestaan.

Werken in de wijk (vastgesteld door het college van B&W op 8 februari 2005)

Het gemeentelijke beleid leidt primair tot meer flexibiliteit ten aanzien van het hebben van een bedrijf aan huis. Hierdoor worden gewenste en inpasbare initiatieven met betrekking tot de uitoefening van een bedrijf aan huis zo goed mogelijk geaccommodeerd.

Het uitgangspunt is dat het percentage bedrijfsruimte van aan huis gebonden beroepen voor heel Almere verhoogd is tot 50% van het oppervlak van een woning ('toegelaten bebouwing') onder meer onder de voorwaarde dat de woning bewoond wordt door diegene die er werkt.

Bij de planontwikkeling voor nieuwe uitleggebieden (bouwfronten) dient te worden uitgegaan van een indicatieve norm van 1 kleinschalige zelfstandige bedrijfsruimte op 50 woningen. In de uitleggebieden kunnen bepaalde straten die zich daarvoor lenen (stedenbouwkundig, functioneel en verkeerskundig), de plinten voor 100% omgezet worden van een woon- in een werkfunctie en vice versa. Daarnaast kan in de uitleggebieden, door bijvoorbeeld reserveruimten (maximaal 1 ha groot) op te nemen en/of bestemmingsplannen flexibeler te maken, bij een aantrekkende vraag adequaat ingesprongen worden met aanbod van extra bedrijfsruimte.

Bij herontwikkelingsgebieden kunnen 'kansenzones' worden aangewezen. In de zgn. 'kansenzones' kunnen in voorkomende gevallen woningen volledig omgezet worden tot bedrijfsruimten.

Voor het plangebied betekent dit dat (ondergeschikte) aan-huis-verbonden beroepen algemeen worden toegestaan en één kleinschalige zelfstandige bedrijfsruimte per 50 woningen is toegestaan.

Vuurwerknota 2005, Ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit (vastgesteld door het college van B&W op 6 december 2005)

Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit in werking getreden, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk.

De regels hebben betrekking op vervoer, opslag, verkoop en gebruik van vuurwerk. De meeste regels zijn technisch van aard en komen in het vergunningverlenings- of meldingstraject tot uitvoering. Er worden ook regels gegeven die een ruimtelijke betekenis hebben. De ruimtelijke regels van het Vuurwerkbesluit dienen te worden vastgelegd c.q. in acht genomen in nieuwe bestemmingsplannen, herzieningen, wijzigingen en vrijstellingen.

Almere is niet aangewezen als opslaggebied voor professioneel vuurwerk. Het beleid geeft aan dat vuurwerkopslag en -verkoop kan plaats vinden in winkelcentra en op bedrijventerreinen. Verkoop en opslag geschiedt niet in woongebieden en kleine winkelcentra met woningen erboven.

Voor het plangebied betekent dit dat verkoop en opslag van vuurwerk niet mogelijk wordt gemaakt, met uitzondering van de bestemming 'Centrum'..

Waterplan Almere (vastgesteld door de raad op 15 september 2005)

Het Waterplan geeft aan welke rol het binnendijks water binnen de stad speelt en wat er nodig is om die rol te vervullen. Bij herstructurering van de bestaande stad of nieuwbouw, geeft de watervisie richting aan de omgang met water. Een belangrijk onderdeel van de watervisie is de waterfunctiekaart waarop drie functies zijn weergegeven: een natuurlijke, recreatieve of stedelijke functie. De functie bepaalt hoe het water moet worden ingericht, beheerd en onderhouden.

Gemeente en Waterschap dragen de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het water in de stad. Het waterplan biedt een kader voor deze samenwerking. Het waterplan is opgesteld om zowel de huidige knelpunten in het watersysteem op te lossen als te anticiperen op toekomstige veranderingen en kansen.

Voor het plangebied betekent dit dat belangrijke waterpartijen en waterlopen worden bestemd met de bestemming 'Water'.


Ecologisch Masterplan (vastgesteld door de raad op 02 juni 2005)

In het Ecologisch Masterplan is het beleid opgenomen gericht op de natuur in Almere. In het Masterplan zijn de volgende uitgangspunten benoemd.

  1. a. De aan water en moeras gebonden natuur wordt in oppervlak vergroot en in kwaliteit versterkt.
  2. b. De kwaliteit van het bestaande blauw en groen wordt beter afgestemd op de ontwikkelingen van de stad en de wensen van haar bewoners. Voor toekomstige uitbreidingsgebieden wordt de blauwgroene ontwikkeling tijdig en gelijkwaardig aan nieuwe rode ontwikkelingen gekoppeld.
  3. c. Het groen-blauwe casco wordt aangevuld met de drie ontbrekende schakels (ecologische slagaders).
  4. d. De brongebieden voor de natuur in de stad worden kwalitatief versterkt en planologisch veilig gesteld. Een brongebied is een gebied van waaruit soorten naast gelegen gebieden bevolken; bijv. de Lepelaarplassen zijn brongebied van vele rietvogels voor de grachten en parken van de stad).
  5. e. Op het niveau van de stadsdelen wordt een raamwerk aan leefgebieden gerealiseerd.
  6. f. Door in te zetten op het omvormen van regulier beheer naar gedifferentieerd beheer wordt de natuurkwaliteit van het openbaar groen vergroot.
  7. g. Initiatieven van bewoners om mee te doen aan het beheer van de directe woonomgeving, worden gefaciliteerd en gestimuleerd.
  8. h. De betrokkenheid van alle leeftijdsgroepen bij de natuur van Almere wordt bevorderd.


Het beleid van het Ecologisch Masterplan wordt op integrale wijze benaderd, d.w.z. met oog voor landschappelijke, recreatieve en ruimtelijke ontwikkelingen. Het masterplan betreft de 2e fase in het beleidsproces om te komen tot een sectorale visie op de natuur van Almere. Met het plan zijn de uitgangspunten door de raad vastgesteld die vervolgens richtinggevend zouden worden voor het op te stellen kaderplan. De uitvoering van deze derde fase heeft niet plaatsgevonden.

Voor het plangebied betekent dit de Natte Graslanden en de Kwelzone langs de Oostvaardersdijk worden bestemd als 'Natuur'.

Archeologienota 2009 (vastgesteld door de raad op 18 juni 2009)

Almere voert een actief Archeologisch Monumentenzorg (AMZ) beleid, gericht op

  1. 1. Het veiligstellen van de meest waardevolle vindplaatsen in de gemeente;
  2. 2. Het zoveel mogelijk integreren van deze locaties in de diverse inrichtingsplannen;
  3. 3. Het kenbaar en herkenbaar maken van de bijzondere geschiedenis van Almere aan het publiek.

De hoofdlijnen van het beleid inzake de archeologische monumentenzorg in Almere staan beschreven in de Archeologienota 2009 (NB onder deze naam is het vastgesteld). Op 18 juni 2009 heeft de raad de uitgangspunten van dit beleid vastgesteld, evenals de Archeologieverordening en de toelichting daarop. Dit beleid, de Archeologieverordening en toelichting zijn op 12 juli 2009 in werking getreden. De Archeologische Beleidskaart Almere (ABA) is als onderdeel van de door de raad vastgestelde beleidsuitgangspunten gelijktijdig in werking getreden. Het beleid is een uitwerking van de Monumentenwet 1988.

De Archeologienota 2009 gaat in op het gemeentelijke selectiebeleid voor archeologie. Dit selectiebeleid richt zich in de eerste plaats op de zogenaamde selectiegebieden: gebieden die verwachtingsvol c.q. behoudenswaardig zijn en een archeologische onderzoeksplicht kennen. In de tweede plaats richt het beleid zich op het behoud van een representatief deel van behoudenswaardige vindplaatsen (scheepsresten en steentijdvindplaatsen). In de derde en laatste plaats richt het selectiebeleid zich op zorgvuldige omgang met toevalsvondsten. De selectiegebieden, behoudenswaardige vindplaatsen (waaronder wettelijk beschermde monumenten) en gebieden die zijn vrijgesteld van archeologische verplichtingen zijn op de Archeologische Beleidskaart Almere aangegeven.

Voor selectiegebieden geldt een onderzoeksverplichting voorafgaand aan bodemverstorende werkzaamheden om zo eventuele behoudenswaardige vindplaatsen in kaart te brengen en deze vervolgens beleidsconform in te passen.

Om te zorgen dat het noodzakelijke onderzoek daadwerkelijk plaatsvindt worden selectiegebieden beschermd via het bestemmingsplan.

In de Archeologieverordening (zie hieronder) is gesteld dat de onderzoeksplicht in selectiegebieden alleen geldt indien een plangebied voldoet aan de volgende twee condities:

  1. 1. Het plangebied waarin de voorgenomen bodemingreep zal plaatsvinden heeft een oppervlakte van 100 m² of groter;
  2. 2. Het moet gaan om een bodemingreep dieper dan 50 cm beneden het maaiveld.

Voor gebieden die voldoen aan deze condities is een archeologievergunning vereist. Deze vergunning kan al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden als de werkzaamheden de archeologische waarden aantasten of risico´s daarop kunnen opleveren.

Indien in een selectiegebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen worden vastgesteld, geldt het volgende.

De omgang met behoudenswaardige archeologische vindplaatsen is geregeld in de Archeologieverordening en behelst behoud in situ, door middel van inpassing, inrichting, monitoring en beheer.

Voor de inpassing geldt dat op het terrein waarbinnen zich de kern van de vindplaats bevindt geen andere inrichting is toegestaan dan die het behoud, beheer, onderzoek en beleefbaarheid ten dienste staat. Om de kern van de vindplaats ligt een zogenaamde bufferzone. Deze bufferzone is onderdeel van de behoudenswaardige vindplaats. Voor de bufferzone geldt dat er, in bepaalde gevallen, wel kleinschalige ingrepen kunnen worden toegestaan, zolang deze ingrepen recht doen aan de archeologische betekenis van het terrein.

Voor behoudenswaardige archeologische vindplaatsen die wettelijk zijn beschermd geldt dat, bij ingrepen die de site kunnen verstoren of wijzigen, een monumentenvergunning van de minister is vereist op grond van artikel 11 van de Monumentenwet 1988.

Het is altijd mogelijk dat in de bodem niet ontdekte archeologische waarden bij toeval te voorschijn komen (de zogenaamde toevalsvondsten). In Almere zal het dan waarschijnlijk meestal gaan om scheepsresten, -ladingen en -wrakken, vliegtuigwrakken en (oefen)munitie. Indien dergelijke resten buiten het kader van een officieel archeologisch (voor)onderzoek worden aangetroffen, geldt een meldingsplicht op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988. De meldingsplicht geldt voor heel Almere, dus ook voor gebieden buiten de selectiegebieden en buiten de behoudenswaardige vindplaatsen, evenals in gebieden waar het archeologische vooronderzoek is afgerond.

Gemeentelijke archeologieverordening (vastgesteld door de raad op 18 juni 2009)

In de Archeologieverordening is vastgelegd hoe Almere omgaat met behoudenswaardige archeologisch vindplaatsen en voor welke terreinen een onderzoeksverplichting (selectiegebieden) dan wel een vrijstelling hiervan geldt.

De selectiegebieden en vindplaatsen worden beschermd door een aanlegvergunningstelsel (zie voor een uitgebreidere beschrijving hiervan paragraaf 4.6 of hoofdstuk 5 (bestemmingsregeling).

De vergunning kan (al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden) worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden indien het project/de werkzaamheden de archeologische waarden aantast of risico's daarop kan opleveren. Het beleid heeft tot doel aangetroffen vindplaatsen en scheepswrakken van voldoende kwaliteit in situ te behouden.

In de Archeologieverordening is dwingend opgenomen dat de waardevolle terreinen en selectiegebieden (als vermeld op de ABA) integraal in alle toekomstige ruimtelijke plannen en juridisch-planologische kaders moeten worden overgenomen, met een met de verordening overeenkomende bescherming.

Checklist veiligheid ruimtelijke plannen (vastgesteld door het college van B&W op 16 december 2003)

In de Kader Integraal Veiligheidsbeleid 2002-2005 worden alle facetten van sociale, fysieke en externe veiligheid onderscheiden. Eén van de thema's is de gebouwde omgeving en veiligheid. In de kadernota is gesteld dat de start van veiligheid begint bij de ontwikkeling van de stad, waarbij aangegeven is dat het noodzakelijk is het aspect van veiligheid in de fase van planontwikkeling structureel aan de orde te laten komen. Hoewel veiligheid in het ruimtelijk planvormingsproces van Almere (structuurplan, ontwikkelingsplan, bestemmingsplan, verkavelingsplan, inrichtingsplan) altijd al een aandachtspunt is geweest (direct of indirect), ontbrak een duidelijke checklist die alle aspecten van veiligheid (gericht op de omgeving) omvatte. Een veiligheidschecklist voorkomt dat in het ruimtelijk planvormingsproces bepaalde veiligheidsaspecten over het hoofd worden gezien en maakt eenduidige behandeling van het aspect veiligheid mogelijk.

De checklist omvat voor de aspecten sociale veiligheid, fysieke veiligheid en externe veiligheid een overzicht van aandachtspunten waarmee in het ruimtelijk planvormingsproces van Almere rekening gehouden moet worden. Bij de aandachtspunten wordt aangegeven op welke planfase het veiligheidspunt van toepassing is. Hierbij is een onderverdeling gemaakt in structuurplan, ontwikkelingsplan/bestemmingsplan, en verkavelingsplan/inrichtingsplan. De op ontwikkelingsplannen en bestemmingsplannen gerichte veiligheidspunten zijn ook van toepassing op ontheffingen van bestemmingsplannen en kunnen tevens gehanteerd worden voor herontwikkelingsplannen. De input voor de checklist is geleverd door de verschillende gemeentelijke diensten en Politie Flevoland.

De veiligheidspunten zijn van toepassing op het openbare en semi-openbaar gebied. Veiligheidspunten die betrekking hebben op het ontwerp van gebouwen vallen buiten de kaders van deze veiligheidschecklist (hiervoor geldt het Bouwbesluit).

Voor het plangebied betekent dit dat ontwikkelingen plaatsvinden volgens de principes van deze nota.

Bijlage 3 Mer-beoordeling

Bijlage 4 Quickscan Natuurwetgeving

Bijlage 5 Ecologisch Veldonderzoek

Bijlage 6 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging

6.1 Inleiding

Voor functiemenggebieden geldt een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging (Bijlage 1Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging van de regels). Bij functiemengingsgebieden kan gedacht worden aan:

  • stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
  • horecaconcentratiegebieden;
  • zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen;
  • (delen van) woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid.

Het kan daarbij gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten is wenselijk omdat de activiteiten in dergelijke functiemengings- gebieden qua schaal sterk kunnen verschillen van de activiteiten op een bedrijventerrein.

Categorie-indeling functiemenging

In de lijst voor functiemenging is gekozen voor een andere categorieaanduiding dan in de algemene lijst van de VNG-uitgave Bedrijven- en Milieuzonering (niet bijgevoegd). De activiteiten in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit de categorieën A, B of C. De betekenis voor de toelaatbaarheid is als volgt:

Categorie A

Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.

Categorie B

Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.

Categorie C

De activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  1. 1. het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  2. 2. productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  3. 3. de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
  4. 4. activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.


De Staat van Bedrijfsactiviteiten bij functiemenging is afgeleid van de richtafstandenlijst uit bijlage 1 in de VNG-uitgave Bedrijven- en Milieuzonering (niet bijgevoegd). Naast de randvoorwaarden 1 tot en met 4 zijn bij de selectie van activiteiten de volgende criteria gehanteerd:

  • Voor categorie A gaat het om activiteiten in milieucategorie 1.
  • Voor categorie B gaat het om activiteiten:

- in categorie 1 voor het aspect gevaar;
- in maximaal categorie 2 voor de aspecten stof en geur;
- in maximaal categorie 3.1 voor het aspect geluid;
- met een index voor verkeer van maximaal 1G (goederen) en 2P (personen).

  • Voor categorie C gaat het om activiteiten zoals bij categorie B, echter met een index voor verkeer van maximaal 2G (goederen) en 3P (personen).

Bij de totstandkoming van de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging' is gekeken of bedrijfsactiviteiten al dan niet in het plangebied thuishoren. Bedrijfsactiviteiten die niet passend zijn voor het plangebied zijn niet in de lijst opgenomen. De functies horeca en detailhandel zijn niet opgenomen in de lijst. Verhuur aan particulieren is weer een uitzondering op het verbod op detailhandel; dit is wel toegestaan.

6.2 Flexibiliteit

De 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging' zoals opgenomen in dit plan, is bedoeld om in te spelen op actuele ontwikkelingen. Toch is het tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten- Functiemenging' is verondersteld. In Hoofdstuk 2 van de regels is daarom bepaald dat burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf via een afwijkingsprocedure een categorie lager kunnen indelen (van C naar B). Om de afwijking te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf (of anderssoortige voorziening) naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient zich te richten op maatgevende milieuaspecten zoals geluid, stof, geur en verkeer.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven, kantoren of voorzieningen zich aandienen, waarvan de activiteiten niet zijn genoemd in de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging'. Wanneer deze bedrijven, kantoren of voorzieningen wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met wat volgens de bestemmingsregeling is toegelaten en (uiteraard) passen binnen de doeleindenomschrijving kan de vestiging van deze bedrijven, kantoren of voorzieningen eveneens via een afwijkingsprocedure mogelijk worden gemaakt.

Bijlage 7 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten

7.1 Milieuzonering van horeca-activiteiten

De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door 'gewone' niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de regels opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast.

Voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer (Wm) en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich daarom in aanvulling op de Wet milieubeheer en Algemene Plaatselijke Verordening op de volgende vormen van hinder:

  • geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving;
  • (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/ parkeerdruk.

Analoog aan de regeling voor 'gewone' bedrijven worden bij het ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:

  • het indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
  • het onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
  • het uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.

De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. In het bestemmingsplan vindt de nadere ruimtelijke afweging per locatie plaats.

7.2 Gehanteerde criteria

Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:

  • de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden;
  • de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.

7.3 Categorieën van horeca-activiteiten

Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (onderverdeeld in subcategorieën):

Categegorie 1: "lichte horeca"

Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds geopend zijn (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken: restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke.

In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:

1a. Aan de detailhandelsfunctie verwante horeca, die in de praktijk nauwelijks van detailhandel kan worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke. Met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen.

1b. Overige lichte horeca, zoals restaurants (zonder bezorg- of afhaalservice). Bij deze categorie dient een afweging plaats te vinden ten aanzien van overlast voor omwonenden en de aanwezigheid van parkeergelegenheid.

1c. Restaurant met bezorg- of afhaalservice. Bij deze categorie dient, behalve de afweging onder 1b ook een afweging plaats te vinden ten aanzien van de vekeersontsluiting in verband met de verkeersaantrekkende werking.

Categorie 2: "middelzware horeca"

Bedrijven die aanzienlijke hinder kunnen veroorzaken voor omwonenden. Deze hinder kan onder andere ontstaan door openingstijden 's nachts of door grote verkeersaantrekkende werking.


In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:

2a. Bedrijven genoemd onder 1a, 1b en 1c met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 250 m². Bij deze categorie dient een afweging plaats te vinden ten aanzien van de verkeersontsluiting in verband met de relatief grote verkeersaantrekkende werking.

2b. Bedrijven die ook 's nachts geopend kunnen zijn en aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken, zoals cafés, bars, biljartcentra en zalenverhuur. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals (centrum)gebieden met primair een functie voor detailhandel, horeca en voorzieningen.

Categorie 3: "zware horeca"
Bedrijven die grote hinder kunnen veroorzaken voor omwonenden, zoals dancings, discotheken en partycentra. Deze hinder kan onder andere ontstaan door een combinatie van openingstijden 's nachts en een grote verkeersaantrekkende werking. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden.

7.4 Flexibiliteitsbepalingen

De Staat van Horeca-activiteiten is een relatief grof hulpmiddel om hinder door horeca-activiteiten in te schatten en is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In de planregels is daarom bepaald dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die één categorie hoger zijn, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten. Dit kan bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2a, maar ook van categorie 1c naar 1b. Deze mogelijkheid tot afwijken dient met name te worden getoetst aan de aspecten verkeersaantrekkende werking, bedrijfsvloeroppervlakte en openingstijden.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, die niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. In de planregels is daarom bepaald dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten.

Verder is het denkbaar dat in de planperiode het algemene beeld van de in de Staat van Horeca-activiteiten genoemde horeca-activiteiten zich als gevolg van bepaalde ontwikkelingen wijzigt. Om hierop adequaat te kunnen reageren, zijn burgemeester en wethouders bevoegd om via een wijziging de categorie-indeling van de bedrijven in de Staat van Horeca-activiteiten aan te passen.

Bijlage 8 Groepsrisico Bestaand

Bijlage 9 Groepsrisico Toekomstige Situatie

Bijlage 10 Brief Brandweer Flevoland

Bijlage 11 Archeologische Onderzoeken

Bijlage 12 Notitie Saldobenadering Ehs

Bijlage 13 Reactienota Inspraak En Overleg

Bijlage 14 Nota Zienswijzen