KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein -1
Artikel 4 Bedrijventerrein -2
Artikel 5 Groen
Artikel 6 Sport
Artikel 7 Verkeer
Artikel 8 Verkeer-verblijfsgebied
Artikel 9 Water
Artikel 10 Wonen
Artikel 11 Waarde-archeologie-1
Artikel 12 Leiding-leidingstrook
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 13 Anti-dubbeltelregel
Artikel 14 Algemene Bouwregels
Artikel 15 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 16 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 17 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 18 Overgangsrecht Bouwwerken
Artikel 19 Overgangsrecht Gebruik
Artikel 20 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Lijst Van Parkeernormen
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 4 Tekst Waarde - Archeologie 2 En Waarde - Archeologie 3
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
1.2 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Begrenzing Plangebied En Vigerende Bestemmingsplannen
2.1 Begrenzing
2.2 Vigerende Bestemmingsplan
Hoofdstuk 3 Karakteristieken Plangebied
3.1 Stedenbouwkundige Opzet
3.2 Wonen, Werken En Voorzieningen
3.3 Verkeer
3.4 Groen, Blauw En Natuur
3.5 Milieu-aspecten
3.6 Cultuurhistorische Waarden
3.7 Kabels En Leidingen C.a.
3.8 Bodem En Watersysteem
3.9 Veiligheid
Hoofdstuk 4 Relevante Beleidskaders
4.1 Rijk
4.2 Provincie En Regio
4.3 Gemeente
Hoofdstuk 5 Stedenbouwkundig Plan
5.1 Ruimtelijke Ontwikkelingen
5.2 Functionele Ontwikkelingen
5.3 Verkeer
5.4 Groen, Blauw En Natuur
5.5 Milieu-aspecten
5.6 Cultuurhistorische Waarden
5.7 Kabels En Leidingen C.a.
5.8 Bodem En Watersysteem
5.9 Veiligheid
Hoofdstuk 6 Implementatie
6.1 Juridische Planopzet
6.2 Bestemmingsregeling
6.3 Economische Uitvoerbaarheid
6.4 Inspraak En Overleg
Bijlagen
Bijlage 1 Locatierapport Coffeeshop 2010
Bijlage 2 Bedrijfsinventarisatie Poldervlak
Bijlage 3 Ecologisch Onderzoek Van Der Goes En Groot
Bijlage 4 Besluit Hogere Grenswaarden Bedrijfswoningen 1994
Bijlage 5 Rapport Akoestisch Onderzoek Woonwagens 2007
Bijlage 6 Formulier Logboek Kleine Plannen Poldervlak 2011
Bijlage 7 Algemene Toelichting Milieuzonering
Bijlage 8 Onderzoeken Externe Veiligheidsrisico's
Bijlage 9 Verkeerskundigonderzoek Poldervlak
Bijlage 10 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 11 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 12 Advies Brandweer
Bijlage 13 Reactienota Voorontwerp Bestemmingsplan Poldervlak 2011
Bijlage 14 Zienswijzennota

Poldervlak 2011

Bestemmingsplan - gemeente Almere

Vastgesteld op 12-07-2012 - deels onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Poldervlak 2011 van de gemeente Almere.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aan-huis-verbonden beroep

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbijbehorende bebouwing worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.5 ambachtelijk bedrijf

bedrijf waarbij het accent ligt op het in handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsmede het verkopen en/of leveren van goederen, die verband houden met het ambacht als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming.

1.6 archeologisch waardevol terrein

terrein met behoudenswaardige oudheidkundige resten van (inter)nationaal belang.

1.7 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.9 bebouwingspercentage

een in dit plan genoemd percentage dat het gedeelte van het bouwperceel aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.10 bedrijf

onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikte detailhandel.

Onder bedrijf wordt ook verstaan bezorgservices, internetverkoopbedrijf en andere vergelijkbare bedrijven

1.11 bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten met een kleinschalig karakter, die in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende erfbebouwing worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.12 bedrijfsvloeroppervlak (bvo)

de totale vloeroppervlakte van bedrijven, kantoren, winkels en gebouwen die wordt gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

1.13 bedrijfswoning

een (gedeelte van een) gebouw, dat kennelijk slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) één persoon, wiens huisvesting daar wenselijk danwel noodzakelijk is, gelet op de bestemming en het feitelijk gebruik van het gebouw of het terrein.

1.14 beperkt kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.

1.15 bestaand

  1. a. bij bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp;
  2. b. bij gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan.

1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.19 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.20 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder

1.21 bouwmarkt

een al dan niet geheel overdekt detailhandelsbedrijf, waarop een volledig of nagenoeg volledig assortiment aan bouw- en doe-het-zelfproducten uit voorraad wordt aangeboden.

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.24 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.25 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.26 cultuur en ontspanning

diverse gebouwde en niet-gebouwde voorzieningen gericht op ontspanning en vrijetijdsbesteding waaronder ontspanningsvoorzieningen zoals een evenemententerrein of bowlingcentrum en culturele voorzieningen zoals een dansschool, muziekschool, filmhuis en bioscoop, één en ander met uitzondering van seksinrichtingen en detailhandelsbedrijven.

1.27 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt bij dat bouwwerk of gebied.

1.28 dansschool

een inrichting waar één of meer voorzieningen aanwezig zijn voor het in besloten ruimte dansen en het geven van dansonderricht, zonder verhuur van zalen en/of regulier gebruik ten behoeve van het geven van feesten en niet bij het dansonderricht behorende muziek- en dansevenementen.

1.29 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit waaronder supermarkt, grootschalige detailhandel, perifere detailhandel.

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen louter via internet (zoals internetverkoopbedrijf, of postorderbedrijf) valt niet onder detailhandel.

1.30 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks al dan niet via een baliefunctie te woord wordt gestaan en geholpen. Hieronder wordt in ieder geval niet verstaan zelfstandige horeca, detailhandel, maatschappelijke voorzieningen (zoals therapeutische centra, kinderdagverblijven), overige voorzieningen (zoals sportscholen), en voorzieningen inzake cultuur en ontspanning.

.

1.31 eigen terrein

een aaneengesloten stuk grond waarover door de gebruiker kan worden beschikt en waarbij het kan gaan om meerdere kadastrale percelen.

1.32 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en voor zover een bestemmingsplan van toepassing is de bestemming deze inrichting niet verbiedt.

1.33 erfbebouwing

functioneel met een hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd, op de grond staande gebouwen of andere overdekte bouwwerken.

1.34 gebied met mogelijk archeologische waarde

gebied waar naar verwachting terreinen met behoudenswaardige oudheidkundige resten van (inter)nationaal belang voorkomen, maar waar deze nog niet zijn vastgesteld.

1.35 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.36 gevel

bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak.

1.37 groothandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan bedrijven, wederverkopers en aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.38 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.39 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.40 internetverkoopbedrijf

een bedrijf dat goederen aan particulieren verhandelt door middel van contact met die particulieren uitsluitend via post, fax, telefoon, e-mail en/of internet, waarbij het bedrijfspand geen uitstraling heeft van een winkelpand, de goederen niet uitstalt ten verkoop, en daarmee een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met magazijn c.q. opslag van goederen ten behoeve van de op grond van de bestemming toegelaten bedrijven

1.41 kantoor

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.42 kantoor- en praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, juridisch, kunstzinnig, medisch, paramedisch, therapeutisch of daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.43 kunstobject

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.

1.44 kunstwerk

bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.45 kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden.

1.46 maatschappelijke voorzieningen

(overheids)voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, religie, onderwijs en daarmee gelijk te stellen sectoren.

1.47 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, apparatuur voor telecommunicatie en voorzieningen voor stadsverwarming.

1.48 onderbouw

een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1.20 m boven peil is gelegen.

1.49 ondergeschikte detailhandel

detailhandel vanuit vestigingen/voorzieningen die als hoofdactiviteit geen detailhandel hebben en waarvan de detailhandelsfunctie niet-zelfstandig, aantoonbaar ondergeschikt en gelieerd is aan de hoofdfunctie, een en ander tot een maximum van 20% van de totale omzet of maximaal 20% van het totale bedrijfsvloeroppervlak met een maximum verkoopvloeroppervlak van 100 m2.

1.50 ondergeschikte horeca

een horecavoorziening binnen een andere hoofdbestemming of functie dan horeca, ten behoeve van en ondergeschikt aan die andere bestemming/ functie voor de consumptie van dranken en etenswaren, in oppervlakte maximaal 20% van het bedrijfsvloeroppervlak of maximaal 20% van de totale omzet.

1.51 overige voorzieningen

voorzieningen op het gebied van cultuur, sport en recreatie zoals sportscholen, sporthallen, gymnastiekzalen, amusementshallen, bowlingcentra, dansscholen, bibliotheek, musea, ateliers e.d., één en ander met uitzondering van seksinrichtingen.

1.52 peil

  1. a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter hoogte van de hoofdingang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld.

1.53 perifere detailhandel

een detailhandelsbedrijf te onderscheiden in de volgende categorieën:

  1. a. detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, boten, motoren, caravans, bromfietsen, fietsen, tenten, keukens, sanitair, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en/of materialen;
  2. b. grootschalige woninginrichting inclusief meubelen en stoffering;
  3. c. tuincentra;
  4. d. bouwmarkten.

1.54 permanente bewoning

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf.

1.55 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.56 prostitutie

het zich, tegen vergoeding, beschikbaar stellen voor seksuele handelingen.

1.57 reclameobjecten

bouwwerken, geen gebouwen zijnde, of onderdelen van bouwwerken ten behoeve van reclamedoeleinden, zoals aankondigingborden, mupi's (reclameborden), billboards, reclame aan lichtmasten, gevel- en lichtreclames en gebouwaanduidingen, tweevlaksborden.

1.58 recreatieve voorzieningen

gebouwde en niet-gebouwde voorzieningen gericht op ontspanning en vrijetijdsbesteding, met uitzondering van seksinrichtingen, detailhandelsbedrijven en horecabedrijven.

1.59 risicovolle inrichting

een inrichting als bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, zoals dat geldt ten tijde van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.

1.60 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke al dan niet besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, dan wel in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, seksclub, privé-huis, erotische massagesalon, raambordeel, of een combinatie daarvan.

1.61 seksshop

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen van erotische dan wel pornografische aard.

1.62 showroom

uitstallingsruimte voor goederen ten behoeve van de detail- of groothandel, waarbij de goederen niet direct kunnen worden geleverd.

1.63 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.64 Staat van Horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.65 straatmeubilair

kleinschalige bouwwerken ten behoeve van openbare (nuts)voorzieningen, zoals verkeergeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, prullenbakken, speeltoestellen en reclameobjecten, alsmede telefooncellen, abri's.

1.66 tuincentrum

een bedrijf, gericht op de teelt en/of de verhandeling van bomen, heesters, planten, bloemen en andere siergewassen en in samenhang daarmee op de verkoop van artikelen die met de tuinbewerking of de inrichting van tuinen verband houden, zoals tuingereedschap, tuinmeubilair en tuingrond en de beperkte verkoop van dierenbenodigdheden.

1.67 tuinmeubilair

bouwwerken, geplaatst in de tuin of erf behorend bij een woning, zoals erfafscheidingen, pergola's, zonnewijzers, zandbakken, vlaggenmasten, barbecues e.d. en speeltoestellen zoals wipkippen, glijbanen, schommels.

1.68 verkoopvloeroppervlak (vvo)

de voor winkelend publiek toegankelijke verkoopruimte van een detailhandelsbedrijf, inclusief de etalages en de ruimte achter de toonbank en kassa's.

1.69 voetgangersgebied

een openbaar toegankelijk gebied dat permanent of gedurende bepaalde periode(n) exclusief toegankelijk is voor voetgangers en waar de aanwezigheid van (brom)fiets- en autoverkeer gedurende deze periode(n) ontbreekt of waar dit verkeer het gebied via een afgebakende rijloper met aangepaste snelheid mag passeren.

1.70 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.71 winkel

een gebouw, dat een ruimte omvat welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor detailhandel.

1.72 winkelondersteunende horeca

een bedrijf, dat ondersteunend is aan en qua openingstijden in het algemeen vergelijkbaar is met detailhandelsvestigingen en in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken c.q. snel serveren van kleine maaltijden, broodjes, hapjes, ijs, gebak, koffie, thee, frisdranken en zwak alcoholische dranken.

1.73 woning

een (gedeelte van een) gebouw, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden.

1.74 woonwagen

voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst. Een woonwagen is geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden.

1.75 zendmast

gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde, die zelfstandig dan wel in onderlinge samenhang bedoeld zijn voor het dragen en laten functioneren van zend- en/of ontvangstantennes.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 afstanden tussen bouwwerk en de zijdelingse bouwperceelgrens

de afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse bouwperceelgrens wordt gemeten vanaf het dichtst bij de bouwperceelgrens gelegen punt van dat bouwwerk, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard van het bouwwerk tot maximaal 0,5 m. buiten beschouwing blijven, en haaks op de bouwperceelgrens.

2.6 afstanden tussen bouwwerken onderling

afstanden tussen bouwwerken onderling worden loodrecht gemeten vanaf enig deel van het bouwwerk, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein -1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Bedrijventerrein-1" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' bedrijven behorende tot ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, inclusief ondergeschikte detailhandel, ondergeschikte horeca en kantoren met dien verstande dat per bedrijf maximaal 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte voor (niet-zelfstandige) kantoordoeleinden mag worden gebruikt;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' bedrijven behorende tot ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, inclusief ondergeschikte detailhandel, ondergeschikte horeca en kantoren met dien verstande dat per bedrijf maximaal 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte voor (niet-zelfstandige) kantoordoeleinden mag worden gebruikt;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding ''bedrijf tot en met categorie 2' bedrijven behorende tot ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, inclusief ondergeschikte detailhandel, ondergeschikte horeca en kantoren met dien verstande dat per bedrijf maximaal 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte voor (niet-zelfstandige) kantoordoeleinden mag worden gebruikt;
  4. d. nutsvoorzieningen;
  5. e. perifere detailhandel;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is tevens maximaal één bedrijfswoning per bouwperceel toegestaan, met een maximale inhoud van 800m3;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'cultuur en ontspanning', is tevens een dansschool toegestaan;
  8. h. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' is tevens detailhandel toegestaan, met een verkoopvloeroppervlak (vvo) van niet meer dan 170m2;
  9. i. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening', is tevens dienstverlening toegestaan;
  10. j. ter plaatse van de aanduiding 'horeca', is tevens horeca toegestaan tot en met maximaal categorie 1c van de Staat van Horeca-activiteiten;
  11. k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke aanduiding maatschappelijk – kinderdagverblijf', is tevens een kinderdagverblijf/buitenschoolse opvang toegestaan, voorzover niet geluidsgevoelig zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
  12. l. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' is tevens een nutsvoorziening toegestaan met een grondoppervlakte van meer dan 25 m2;
  13. m. ter plaatse van de aanduiding 'sport', is tevens een sportschool toegestaan;
  14. n. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' is tevens een verkooppunt van motorbrandstoffen met lpg inclusief bijbehorende ondergeschikte detailhandel en/of horeca tot maximaal categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten met een (gezamenlijk) verkoop vloeroppervlak (vvo) van maximaal 100 m2 toegestaan;
  15. o. opslag, herverpakking en/of verkoop van consumentenvuurwerk en theatervuurwerk, indien de veiligheidsafstanden zoals bedoeld in art. 1.2 en 1.3 van Bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit worden aangehouden ten opzichte van een kwetsbaar object of geprojecteerd kwetsbaar object als bedoeld in het Vuurwerkbesluit en deze veiligheidsafstanden op het eigen terrein worden gerealiseerd;

met de daarbij behorende:

  1. p. wegen, fiets- en voetpaden;
  2. q. parkeervoorzieningen en verblijfsgebied;
  3. r. toegangspaden, in- en uitritten;
  4. s. groen-, waterhuishoudings- en nutsvoorzieningen;
  5. t. straatmeubilair;
  6. u. overige functioneel met bedrijfsmatige activiteiten verbonden voorzieningen;

één en ander met dien verstande dat:

  1. v. inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht zoals dit luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan niet zijn toegestaan;
  2. w. risicovolle inrichtingen, zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, niet zijn toegestaan;
  3. x. opslag, herverpakking en verkoop van vuurwerk niet is toegestaan in bedrijfswoningen of tot de bedrijfswoning behorende bijgebouwen;
  4. y. voor zover deze gronden tevens zijn aangewezen voor 'Waarde-Archeologie-1', ze mede bestemd zijn voor de bescherming van de archeologische waarde van het gebied en het bepaalde in artikel 11 van toepassing is.

onder voorwaarde dat:

  1. z. op eigen terrein wordt voorzien in ruimte voor het laden en lossen;
  2. aa. op eigen terrein wordt voorzien in de parkeerbehoefte van zowel eigen medewerkers als bezoekers, waarbij de parkeernormen zoals opgenomen in de bij deze regels behorende 'Lijst van parkeernormen' dienen te worden aangehouden.

3.2 Bouwregels

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemmingsomschrijving bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:

ten aanzien van gebouwen geldt dat:

  1. a. alleen gebouwd mag worden binnen het bouwvlak;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)'de voorgeschreven maximale bouwhoogte en het maximale bebouwingspercentage niet mogen worden overschreden;
  3. c. nutsvoorzieningen niet hoger mogen zijn dan maximaal 3,5 meter met een maximum brutovloeroppervlakte van 25 m2 per gebouw, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' het aangegeven aantal m2 niet mag worden overschreden;

ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat:

  1. d. erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte maximaal 2 meter;
  2. e. lichtmasten: bouwhoogte maximaal 12 meter;
  3. f. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder apparatuurkast: bouwhoogte maximaal 15 meter;
  4. g. overkappingen: bouwhoogte maximaal 7 meter;
  5. h. kunstobjecten: bouwhoogte maximaal 6 meter, oppervlakte maximaal 10 m 2;
  6. i. vlaggenmasten: bouwhoogte maximaal 9 meter;
  7. j. reclameobjecten: bouwhoogte maximaal 6 meter; oppervlakte maximaal 10 m 2;
  8. k. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: bouwhoogte maximaal 4 meter.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Nutsgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2, onder c, voor een nutsgebouw tot ten hoogste 5 meter hoog en met een oppervlakte tot ten hoogste 50 m2, mits het gebouw uit stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig oogpunt als ook uit oogpunt van het woongenot in de directe woonomgeving aanvaardbaar is.

antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.2, onder f, tot een hoogte van maximaal 40 meter.

3.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van onbebouwde gronden ten behoeve van de opslag van goederen;
  2. b. Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen, met uitzondering op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'seksinrichting' (si).

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken:

  1. a. van het bepaalde in lid 3.1, onder a en/of b, en/of c, teneinde bedrijven toe te laten die voorkomen in één categorie hoger dan op basis van de bestemmingsomschrijving toelaatbaar, indien en voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de toelaatbare categorie(ën) van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  2. b. van het bepaalde in lid 3.1, onder j, en/of n, teneinde horecabedrijven toe te laten die voorkomen in één categorie hoger dan op basis van de bestemmingsomschrijving, indien en voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze, zoals openingstijden, of bijzondere verschijningsvormen) geacht kan worden te behoren tot de toelaatbare categorie van de Staat van Horeca-activiteiten;
  3. c. van het vereiste als bedoeld in lid 3.1, onder aa (op eigen terrein voorzien in parkeergelegenheid) teneinde de parkeernorm vast te stellen voor functies die niet voorkomen in de bij deze regels behorende 'Lijst van parkeernormen';
  4. d. van het vereiste als bedoeld in lid 3.1, onder aa (op eigen terrein voorzien in parkeergelegenheid), mits uit een gemeentelijke parkeerbalans blijkt dat er voldoende parkeergelegenheid in het openbaar gebied aanwezig is voor de gevraagde functie.

Artikel 4 Bedrijventerrein -2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijventerrein-2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' bedrijven behorende tot ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, inclusief ondergeschikte detailhandel, ondergeschikte horeca en kantoren met dien verstande dat per bedrijf maximaal 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte voor (niet-zelfstandige) kantoordoeleinden mag worden gebruikt;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' bedrijven behorende tot ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, inclusief ondergeschikte detailhandel, ondergeschikte horeca en kantoren met dien verstande dat per bedrijf maximaal 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte voor (niet-zelfstandige) kantoordoeleinden mag worden gebruikt;
  3. c. nutsvoorzieningen;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is tevens maximaal één bedrijfswoning per bouwperceel toegestaan, met een maximale inhoud van 800m3;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - dierenarts', is tevens een dierenkliniek toegestaan;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'cultuur en ontspanning', is tevens de functie van dansschool toegestaan;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' is tevens detailhandel toegestaan, met een verkoopvloeroppervlak (vvo) van niet meer dan 120 m2;
  8. h. ter plaatse van 'detailhandel perifeer', is tevens perifere detailhandel toegestaan;
  9. i. ter plaatse van de aanduiding 'gezondheidszorg' is tevens de functie gezondheidszorg toegestaan, voorzover niet geluidsgevoelig zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
  10. j. ter plaatse van de 'specifieke aanduiding maatschappelijk – kinderdagverblijf', is tevens een kinderdagverblijf/buitenschoolse opvang toegestaan, voorzover niet geluidsgevoelig zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
  11. k. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' is tevens een nutsvoorziening toegestaan met een grondoppervlakte van meer dan 25 m2;
  12. l. ter plaatse van de aanduiding 'seksinrichting', is tevens een seksinrichting toegestaan bestaande uit een erotische massagesalon en/of privéhuis, met een bruto vloeroppervlakte van maximaal 500m2, en maximaal 4 werkruimtes toegestaan;
  13. m. ter plaatse van de aanduiding 'sport', is tevens een sportschool toegestaan;
  14. n. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' is tevens een verkooppunt van motorbrandstoffen met lpg inclusief bijbehorende ondergeschikte detailhandel en/of horeca tot maximaal categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten met een (gezamenlijk) verkoopvloeroppervlak (vvo) van maximaal 100 m2 toegestaan;
  15. o. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening', is tevens dienstverlening toegestaan;
  16. p. opslag, herverpakking en/of verkoop van consumentenvuurwerk en theatervuurwerk, indien de veiligheidsafstanden zoals bedoeld in art. 1.2 en 1.3 van Bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit worden aangehouden ten opzichte van een kwetsbaar object of geprojecteerd kwetsbaar object als bedoeld in het Vuurwerkbesluit en deze veiligheidsafstanden op het eigen terrein worden gerealiseerd;

met de daarbij behorende

  1. q. wegen, fiets- en voetpaden;
  2. r. parkeervoorzieningen en verblijfsgebied;
  3. s. toegangspaden, in- en uitritten;
  4. t. groen-, waterhuishoudings- en nutsvoorzieningen;
  5. u. straatmeubilair;
  6. v. overige functioneel met bedrijfsmatige activiteiten verbonden voorzieningen;

één en ander met dien verstande dat:

  1. w. risicovolle inrichtingen, zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, niet zijn toegestaan;
  2. x. inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht zoals dit luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan niet zijn toegestaan;
  3. y. opslag, herverpakking en verkoop van vuurwerk niet is toegestaan in bedrijfswoningen of tot de bedrijfswoning behorende bijgebouwen;
  4. z. voor zover deze gronden tevens zijn aangewezen voor 'Waarde-Archeologie-1', ze mede bestemd zijn voor de bescherming van de archeologische waarde van het gebied en het bepaalde in artikel 11 van toepassing is;

onder voorwaarde dat:

  1. aa. op eigen terrein wordt voorzien in ruimte voor het laden en lossen;
  2. ab. op eigen terrein wordt voorzien in de parkeerbehoefte van zowel eigen medewerkers als bezoekers waarbij de parkeernormen zoals opgenomen in de bij deze regels behorende 'Lijst van parkeernormen' dienen te worden aangehouden.

4.2 Bouwregels

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemmingsomschrijving bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:

ten aanzien van gebouwen geldt dat:

  1. a. alleen gebouwd mag worden binnen het bouwvlak;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)'de voorgeschreven maximale bouwhoogte en het maximale bebouwingspercentage niet mogen worden overschreden;
  3. c. nutsvoorzieningen niet hoger mogen zijn dan één bouwlaag van maximaal 3,5 meter met een maximum brutovloeroppervlakte van 25 m2 per gebouw, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' het aangegeven aantal m2 niet mag worden overschreden;

ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. d. erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte maximaal 2 meter;
  2. e. lichtmasten: bouwhoogte maximaal 12 meter;
  3. f. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder apparatuurkast: bouwhoogte maximaal 15 meter;
  4. g. overkappingen: bouwhoogte maximaal 7 meter;
  5. h. kunstobjecten: bouwhoogte maximaal 6 meter, oppervlakte maximaal 10 m 2;
  6. i. vlaggenmasten: bouwhoogte maximaal 9 meter;
  7. j. reclameobjecten: bouwhoogte maximaal 6 meter; oppervlakte maximaal 10 m 2;
  8. k. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: bouwhoogte maximaal 4 meter.

4.3 Afwijken van de bouwregels

nutsgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2, onder c, voor een nutsgebouw tot ten hoogste 5 meter hoog en met een oppervlakte tot ten hoogste 50 m2, mits het gebouw uit stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig oogpunt als ook uit oogpunt van het woongenot in de directe woonomgeving aanvaardbaar is.

antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2, onder f, tot een hoogte van maximaal 40 meter.

4.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van onbebouwde gronden ten behoeve van de opslag van goederen.
  2. b. Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen, met uitzondering op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'seksinrichting'.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken:

  1. a. van het bepaalde in lid 4.1 onder a, of b, teneinde bedrijven toe te laten die voorkomen in één categorie hoger dan op basis van de bestemmingsomschrijving toelaatbaar, indien en voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de toelaatbare categorie(ën) van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  2. b. van het bepaalde in lid 4.1, onder n, teneinde horecabedrijven toe te laten die voorkomen in één categorie hoger dan op basis van de bestemmingsomschrijving, indien en voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze, zoals openingstijden, of bijzondere verschijningsvormen) geacht kan worden te behoren tot de toelaatbare categorie van de Staat van Horeca-activiteiten;
  3. c. van het vereiste als bedoeld in lid 4.1, onder ab (op eigen terrein voorzien in parkeergelegenheid) teneinde de parkeernorm vast te stellen voor functies die niet voorkomen in de bij deze regels behorende 'Lijst van parkeernormen';
  4. d. van het vereiste als bedoeld in lid 4.1, onder ab (op eigen terrein voorzien in parkeergelegenheid), mits uit een gemeentelijke parkeerbalans blijkt dat er voldoende parkeergelegenheid in het openbaar gebied aanwezig is voor de gevraagde functie.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. speelvoorzieningen;
  3. c. waterberging;
  4. d. kunstwerken, zoals bruggen, sluizen, keermuren, duikers, steigers en (strek)dammen, welke mede ten dienste mogen zijn van de aangrenzende bestemming;
  5. e. ruiter-, voet-, en fietspaden;
  6. f. in- en uitritvoorzieningen;
  7. g. geluidwerende voorzieningen;
  8. h. kunstobjecten;
  9. i. waterhuishoudings- en nutsvoorzieningen;
  10. j. ter plaatse van de aanduiding 'vulpunt lpg' is tevens een vulpunt lpg toegestaan;
  11. k. overige functioneel met de bestemming 'Groen' verbonden voorzieningen;

met dien verstande dat:

  1. l. voor zover deze gronden tevens zijn aangewezen voor Waarde-Archeologie-1, ze mede bestemd zijn voor de bescherming van archeologische waarde van het gebied en het bepaalde in artikel 11 van toepassing is;
  2. m. voor zover deze gronden tevens zijn aangewezen voor Leiding-Leidingstrook, ze mede bestemd zijn voor het hebben en instandhouden van leiding(en) met de daarbij behorende bouwwerken en het bepaalde in artikel 12 van toepassing is.

5.2 Bouwregels

Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemmingsomschrijving uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met uitzondering van de gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, met dien verstande dat de volgende maximale maten gelden:

  1. a. nutsvoorzieningen met een maximale hoogte van maximaal 3,5 meter met een maximum brutovloeroppervlakte van 25m2 per gebouw;
  2. b. erf- en terreinafscheidingen grenzend aan de openbare weg: bouwhoogte maximaal 1 meter;
  3. c. overige erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte maximaal 2 meter;
  4. d. lichtmasten: bouwhoogte maximaal 9 meter;
  5. e. speelvoorzieningen, en overig straatmeubilair: bouwhoogte maximaal 4,5 meter;
  6. f. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder apparatuurkast: bouwhoogte maximaal 15 meter;
  7. g. kunstobjecten: bouwhoogte maximaal 6 m, oppervlakte maximaal 10 m2;
  8. h. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: bouwhoogte maximaal 4 meter.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2, onder f, tot een hoogte van maximaal 40 meter.

Nutsgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2, onder a, voor een nutsgebouw tot ten hoogste 5 meter hoog en met een oppervlakte tot ten hoogste 50 m2, mits het gebouw uit stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig oogpunt als ook uit oogpunt van het woongenot in de directe woonomgeving aanvaardbaar is.

5.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Onverminderd het bepaalde in artikel 5 van deze regels is het in ieder geval verboden de gronden te gebruiken voor:
  1. 1. het opslaan van gerede en ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  2. 2. het opslaan c.q. stallen van gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
  3. 3. het opslaan of opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen.
  1. b. Het bepaalde in lid 5.4 onder a. is niet van toepassing op:
  1. 1. het opslaan van stoffen die noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden en de daarbij behorende voorzieningen;
  2. 2. het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering en/of handhaving van de bestemming en aanduidingen.

Artikel 6 Sport

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voorzieningen op het gebied van sport en recreatie, waaronder een tennispark,

met de daarbij behorende:

  1. b. parkeervoorzieningen, toegangspaden, in- en uitritten;
  2. c. groenvoorzieningen en water;
  3. d. nutsvoorzieningen;
  4. e. ondergeschikte horecavoorzieningen tot maximaal categorie 1a van de bij deze regels behorende Staat van horeca activiteiten;
  5. f. overige functioneel met de bestemming 'Sport' verbonden voorzieningen.

met dien verstande dat:

  1. g. op eigen terrein wordt voorzien in ruimte voor het laden en lossen;
  2. h. op eigen terrein wordt voorzien in de parkeerbehoefte van zowel eigen medewerkers als bezoekers waarbij de parkeernormen zoals opgenomen in de bij deze regels behorende 'Lijst van parkeernormen' dienen te worden aangehouden.

6.2 Bouwregels

Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemmingsomschrijving uitsluitend bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:

ten aanzien van gebouwen geldt dat:

  1. a. alleen gebouwd mag worden binnen het bouwvlak;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' de voorgeschreven maximale bouwhoogte en het maximale bebouwingspercentage niet mogen worden overschreden;

ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat:

  1. a. erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte maximaal 2 meter;
  2. b. lichtmasten: bouwhoogte maximaal 15 meter;
  3. c. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder apparatuurkast: bouwhoogte maximaal 15 meter;
  4. d. kunstobjecten: bouwhoogte maximaal 6 meter, en een maximum oppervlakte van 10 m2;
  5. e. vlaggenmasten: bouwhoogte maximaal 9 meter;
  6. f. reclameobjecten: bouwhoogte maximaal 6 meter, en een maximum oppervlakte van 10 m2;
  7. g. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: bouwhoogte maximaal 4 meter.

6.3 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. het vereiste als bedoeld in lid 6.1, onder h (op eigen terrein voorzien in parkeergelegenheid) teneinde de parkeernorm vast te stellen voor functies die niet voorkomen in de bij deze regels behorende 'Lijst vanparkeernormen';
  2. b. het vereiste als bedoeld in lid 6.1, onder h (op eigen terrein voorzien in parkeergelegenheid), mits uit een gemeentelijke parkeerbalans blijkt dat er voldoende parkeergelegenheid in het openbaar gebied aanwezig is voor de gevraagde functie.

Artikel 7 Verkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, busbanen, fiets- en voetpaden;
  2. b. parkeerplaatsen, haltevoorzieningen, bermen, geluidswerende voorzieningen en beplantingen;
  3. c. overige functioneel met de bestemming "Verkeer" verbonden voorzieningen;

één en ander met dien verstande dat:

  1. d. voor zover deze gronden tevens zijn aangewezen voor Leiding-Leidingstrook, ze mede bestemd zijn voor het hebben en instandhouden van leiding(en) met de daarbij behorende bouwwerken en het bepaalde in artikel 12 van toepassing is;
  2. e. voor zover deze gronden tevens zijn aangewezen voor Waarde-Archeologie-1', ze mede bestemd zijn voor de bescherming van de archeologische waarde van het gebied en het bepaalde in artikel 11 van toepassing is.

7.2 Bouwregels

Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemmingsomschrijving uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat de volgende maximale maten gelden:

  1. a. lichtmasten, bewegwijzeringsportalen en verkeerslichten: bouwhoogte maximaal 9 meter;
  2. b. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie: bouwhoogte maximaal 15 meter;
  3. c. straatmeubilair: bouwhoogte maximaal 6 meter;
  4. d. kunstobjecten: bouwhoogte maximaal 6 meter, en een oppervlakte van maximaal 10 m2;
  5. e. geluidwerende voorzieningen: bouwhoogte maximaal 4 meter;
  6. f. erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte maximaal 2 meter;
  7. g. overige bouwwerken geen gebouwen zijnde: bouwhoogte maximaal 4 meter.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2, onder b (antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie) tot een hoogte van maximaal 40 meter.

Artikel 8 Verkeer-verblijfsgebied

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer-Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met de functie voor verblijf en verplaatsing, bepaald door en gericht op de aangrenzende bestemmingen;
  2. b. fiets- en wandelpaden;
  3. c. groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. d. parkeerplaatsen, fietsenstallingen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalverzameling, kunstobjecten, nutsvoorzieningen en geluidwerende voorzieningen;
  5. e. kunstwerken;
  6. f. overige functioneel met de bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied' verbonden voorzieningen;

één en ander met dien verstande dat:

  1. g. voor zover deze gronden tevens zijn aangewezen voor 'Waarde-Archeologie-1', ze mede bestemd zijn voor de bescherming van de archeologische waarde van het gebied en het bepaalde in artikel 11 van toepassing is.

8.2 Bouwregels

Op de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemmingsomschrijving uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met uitzondering van de gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, met dien verstande dat de volgende maximale maten gelden:

  1. a. bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 3,5 meter, met een maximum brutovloeroppervlakte van 25 m2 per gebouw;
  2. b. lichtmasten, bewegwijzeringsportalen en verkeerslichten, waarvan de hoogte maximaal 12 meter mag bedragen;
  3. c. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, waarvan de hoogte maximaal 15 meter mag bedragen;
  4. d. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de hoogte maximaal 4 meter mag bedragen.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Nutsgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2, onder a, voor een nutsgebouw tot ten hoogste 5 meter hoog en met een oppervlakte tot ten hoogste 50 m2, mits het gebouw uit stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig oogpunt als ook uit oogpunt van het woongenot in de directe woonomgeving aanvaardbaar is.

Antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2, onder c, tot een hoogte van maximaal 40 meter.

Artikel 9 Water

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

    1. a. water, oevervoorziengen, waterberging;
    2. b. (extensief) recreatief medegebruik; alsmede voor:
    3. c. kunstwerken, zoals bruggen, sluizen, keermuren, duikers, oeverbeschoeiingen, keermuren voor waterbeheersing, steigers en (strek)dammen, welke mede ten dienste mogen zijn van de aangrenzende bestemming;
    4. d. straatmeubilair en kunstobjecten;
    5. e. voet- en fietspaden;
    6. f. nutsvoorzieningen;
    7. g. fonteinen;
    8. h. groenvoorzieningen;
    9. i. overige functioneel met de bestemming 'Water' verbonden voorzieningen;

één en ander met dien verstande dat:

    1. a. ligplaatsen voor (woon)schepen niet zijn toegestaan;
    2. b. voor zover deze gronden tevens zijn aangewezen voor 'Waarde-Archeologie-1', ze mede bestemd zijn voor de bescherming van de archeologische waarde van het gebied en het bepaalde in artikel 11 van toepassing is.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met een maximum bouwhoogte van 3 meter.

Artikel 10 Wonen

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn ter plaatse van de aanduiding "'woonwagenstandplaats (wp)" bestemd voor:

  1. a. wonen in woonwagens, al dan niet in combinatie met ruimte voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen dan wel bedrijfsmatige activiteiten aan huis;

met de daarbij behorende:

  1. b. erven;
  2. c. groenvoorzieningen en water;
  3. d. parkeervoorzieningen;
  4. e. toegangspaden, in- en uitritten;
  5. f. blusvoorzieningen;
  6. g. overige functioneel met het wonen verbonden voorzieningen;

één en ander met dien verstande dat:

  1. h. op eigen terrein wordt voorzien in ruimte voor het laden en lossen;
  2. i. op eigen terrein wordt voorzien in de parkeerbehoefte van zowel eigen medewerkers als bezoekers waarbij de parkeernormen zoals opgenomen in de bij deze regels behorende 'Lijst van parkeernormen' dienen te worden aangehouden;
  3. j. voor zover deze gronden tevens zijn aangewezen als 'Waarde-Archeologie-1', ze mede bestemd zijn voor de bescherming van de archeologische waarde van het gebied en het bepaalde in artikel 11 van toepassing is.

10.2 Bouwregels

Op de in lid 10.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:

Ten aanzien van hoofdgebouwen geldt dat:

  1. a. alleen gebouwd mag worden binnen het bouwvlak;
  2. b. per bouwperceel is ten hoogste 1 hoofdgebouw toegestaan;
  3. c. ter plaatse van de aanduidingen 'maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' de voorgeschreven maximale bouwhoogte en het maximale bebouwingspercentage niet mogen worden overschreden;
  4. d. indien niet in de zijdelingse bouwperceelgrens wordt gebouwd, dient de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens tenminste 1.00 m te bedragen;
  5. e. de afstand tot de naastgelegen woonwagen(s) dient ten minste 5 meter te bedragen;
  6. f. de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van gebouwen met geluidgevoelige functies niet hoger mag zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of de verleende hogere (grens)waarde;
  7. g. maximaal 12 woonwagens geplaatst mogen worden;

Ten aanzien van erfbebouwing geldt dat:

  1. h. het gezamenlijke grondoppervlak van erfbebouwing per bouwperceel mag ten hoogste ten hoogste 20% van het grondoppervlak van het bouwperceel bedragen;
  2. i. de bouwhoogte van erfbebouwing ten hoogste 4 m mag bedragen;

Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat:

  1. j. erf- en terreinafscheidingen: de bouwhoogte maximaal 2 meter mag bedragen;
  2. k. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen (oppervlakte maximaal 10m2).

10.3 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik van ruimten in het hoofdgebouw en erfbebouwing ten behoeve van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. tot 50% van het gezamenlijke vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en erfbebouwing mag voor een aan-huis-verbonden beroep en/ of bedrijfsmatige activiteiten aan huis worden gebruikt;
  2. b. het gebruik leidt niet tot ernstige hinder voor het woonmilieu c.q. doet afbreuk aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
  3. c. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer;
  4. d. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, waarbij de parkeernormen zoals opgenomen in de bij deze regels behorende 'Lijst van parkeernormen' dienen te worden aangehouden;
  5. e. er wordt geen horeca uitgeoefend;
  6. f. er wordt geen detailhandel uitgeoefend met uitzondering van ondergeschikte detailhandel;
  7. g. het beroep of de activiteit wordt door de bewoner uitgeoefend; er is maximaal één extra fte in dienstverband toegestaan;
  8. h. een kinderdagverblijf, catering, seksinrichting en munitie -en vuurwerkopslag zijn niet toegestaan.

10.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken:

  1. a. van het vereiste als bedoeld in lid 10.1, onder i, of 10.3, onder d (op eigen terrein voorzien in parkeergelegenheid) teneinde de parkeernorm vast te stellen voor functies die niet voorkomen in de bij deze regels behorende 'Lijst van parkeernormen';
  2. b. van het vereiste als bedoeld in lid 10.1, onder i, of 10.3, onder d (op eigen terrein voorzien in parkeergelegenheid), mits uit een gemeentelijke parkeerbalans blijkt dat er voldoende parkeergelegenheid in het openbaar gebied aanwezig is voor de gevraagde functie.

Artikel 11 Waarde-archeologie-1

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde-Archeologie-1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de ter plaatse te verwachten archeologische waarden.

11.2 Bouwregels

  1. a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde – Archeologie – 1 bouwwerken te bouwen.
  2. b. Het in lid a bedoelde verbod is niet van toepassing op bouwwerken ten behoeve van de samenvallende bestemmingen met een oppervlakte kleiner dan 100 m².

11.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 11.2 bedoelde verbod voor bouwwerken ten behoeve van de samenvallende bestemmingen met een oppervlakte groter dan 100 m²;
  2. b. De omgevingsvergunning bedoeld in het vorige lid zal alleen worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, is vastgesteld dat; de

1. De archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;

2. Er geen archeologische waarden aanwezig zijn;

3. De archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad.

  1. c. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in 11.3, onder a, kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:

1. de verplichting tot het doen van opgravingen; en/of

2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; en/of

3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;

  1. d. De opgravingen en/of de te treffen maatregelen en/of de archeologische begeleiding dient c.q. dienen te voldoen aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en aan door burgemeester en wethouders bij de ontheffing te stellen kwalificaties en eisen.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde – Archeologie – 1, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. Het ophogen van de bodem;
    2. 2. Het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingvergunning is vereist;
    3. 3. Het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm ten opzichte van het maaiveld, waartoe ook gerekend wordt egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, woelen, mengen, diepploegen;
    4. 4. Het rooien van bos of boomgaard waarbij de stobben worden verwijderd;
    5. 5. Het beplanten en het aanleggen van bos of boomgaard;
    6. 6. Het wijzigen van het waterpeil;
    7. 7. Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    8. 8. Het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie- of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    9. 9. Het graven, verbreden en dempen van grachten, vijvers en andere wateren.
  1. b. Het verbod als bedoeld in lid 11.4 sub a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    1. 1. Het normale onderhoud van de gronden betreffen;
    2. 2. Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    3. 3. Mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
    4. 4. Betrekking hebben op een oppervlakte kleiner dan 100 m²;
    5. 5. Worden uitgevoerd in het kader van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
  1. c. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van wekzaamheden zal alleen worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, is vastgesteld dat:
    1. 1. De archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
    2. 2. Er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    3. 3. De archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad.
  1. d. Aan de vergunning kunnen de volgende voorwaarden worden gekoppeld:
    1. 1. de verplichting tot het doen van opgravingen; en/of
    2. 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; en/of
    3. 3. de verplichting de uitvoering van het werk c.q. de werkzaamheid te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
  1. e. De opgravingen en/of de te treffen maatregelen en/of de archeologische begeleiding dient c.q. dienen te voldoen aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en eisen.

11.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat:

  1. a. De bestemming Waarde – Archeologie – 1 van de kaart wordt verwijderd, indien er op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie geen archeologische waarden zijn vastgesteld;
  2. b. De bestemming Waarde – Archeologie - 1 wordt veranderd in de bestemming Waarde – Archeologie - 2 en/of Waarde – Archeologie - 3, voor gronden waar door middel van archeologisch onderzoek dat voldoet aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie een of meer archeologisch waardevolle terreinen zijn vastgesteld.

Artikel 12 Leiding-leidingstrook

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding-Leidingstrook aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het hebben en instandhouden van leiding(en) met de daarbij behorende bouwwerken.

12.2 Bouwregels

  1. a. Op de als Leiding bestemde gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de doeleinden genoemd in lid 12.1 gebouwen worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 2.50 m, alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale bouwhoogte van 3.00 m.
  2. b. Bouwwerken ten behoeve van de basisbestemming op deze gronden zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover de belangen van de leiding(en) hierdoor niet onevenredig worden geschaad.
  3. c. Alvorens omtrent het verlenen van een bouwvergunning ten behoeve van de basisbestemming te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de beheerder van de leiding omtrent de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten de belangen van de leiding(en) niet onevenredig worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de navolgende andere werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
    1. 1. het aanbrengen van oppervlakteverharding;
    2. 2. het ontgronden, bodemverlagen, afgraven of ophogen;
    3. 3. het in de grond brengen van voorwerpen dieper dan 30 cm;
    4. 4. het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen die dieper wortelen of kunnen wortelen dan 30 cm.

Toelaatbaarheid

  1. b. De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 12.3 onder a. zijn slechts toelaatbaar, indien door de uit te voeren werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de ondergrondse leidingen.

Uitzonderingen

  1. c. Het in lid 12.3 onder a. van dit artikel vervatte verbod geldt niet voor:
    1. 1. normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de bestemming;
    2. 2. werken en werkzaamheden, die uit een oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn.

Advies

  1. d. Het bevoegd gezag verleent uitsluitend vergunning als bedoeld in lid 12.3 onder a. na schriftelijk advies van de betreffende leidingbeheerder inzake het effect van de werken en werkzaamheden op het doelmatig en veilig functioneren van de ondergrondse leidingen.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Algemene Bouwregels

Overschrijding bestemmingsgrenzen / bouwvlakgrenzen

De bestemmingsgrenzen en bouwvlakgrenzen mogen in afwijking van de plankaart en hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, serres, entreeportalen, veranda's, overstekken en afdaken en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt, met dien verstande dat:

    1. 1. voor stoepen, stoeptreden, galerijen, hellingbanen, funderingen en overstekken overschrijding over de volledige gevelbreedte is toegestaan;
    2. 2. voor overige overschrijdingen geldt een maximum van 50% van de gevelbreedte.

Ondergeschikte bouwonderdelen op daken van gebouwen


Bouwwerken op het dak van een gebouw, zoals installatiecontainers, centrale verwarmings- en luchtbehandelinginstallaties, liftschachten, hekwerken en soortgelijke bouwwerken om installaties uit het zicht te houden worden niet meegerekend bij de bepaling van de hoogte van het gebouw, als zijnde ondergeschikt, mits:

  1. a. de hoogte van de bouwwerken vanaf het dak gemeten maximaal 3,5 meter bedraagt, en
  2. b. de oppervlakte van deze bouwwerken maximaal 1/3 bedraagt van het grondoppervlak van het gebouw.

Artikel 15 Algemene Aanduidingsregels

  1. a. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidszone industrie', zijn geen geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen in de zin van de Wet geluidhinder toegestaan.
  2. b. Ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone lpg' zijn kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten uitsluitend toegestaan, indien deze rechtmatig waren gerealiseerd op het moment dat het plan rechtskracht verkreeg.

Artikel 16 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 terzake reeds kan worden afgeweken bij omgevingsvergunning - bij omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen niet zijnde bestemmingsgrenzen, voorzover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3.00 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  3. c. het oprichten van ondergrondse pompgemalen ten behoeve van riooltransportleidingen;
  4. d. het bouwen van gebouwen voor nutsvoorzieningen met een lagere bouwhoogte en/of een lager bebouwingspercentage dan op grond van de bepalingen van het plan minimaal is voorgeschreven.

16.1 Voorwaarden bij het afwijken van de regels

De omgevingsvergunning genoemd in het vorige lid kan niet worden verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 17 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd om,

ten aanzien van de aanduiding 'Wro-zone-wijzigingsgebied 3'

ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone- wijzigingsgebied 3', het bestemmingsplan te wijzigen zodat de aanduiding 'bedrijfswoning' (bw) wordt verwijderd, ten einde het opnieuw realiseren of in gebruik nemen ten behoeve van de met de aanduiding bedoelde functie onmogelijk te maken, met dien verstande dat uitsluitend toepassing wordt gegeven aan deze bevoegdheid als het betreffende gebruik ten minste drie jaar is beëindigd;

ten aanzien van de aanduiding 'Wro-zone-wijzigingsgebied 4'

ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone-wijzigingsgebied 4', het bestemmingsplan te wijzigen zodat de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' kan worden gewijzigd in de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2', met dien verstande dat uitsluitend toepassing wordt gegeven aan deze bevoegdheid als de aanduiding 'bedrijfswoning' (bw) ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone-wijzigingsgebied 3' is verwijderd;

ten aanzien van horeca

het bestemmingsplan te wijzigen zodat de aanduiding 'horeca (h)' wordt verwijderd, teneinde het opnieuw realiseren of in gebruik nemen ten behoeve van de met de aanduiding bedoelde functie onmogelijk te maken, met dien verstande dat uitsluitend toepassing wordt gegeven aan deze bevoegdheid als het betreffende gebruik ten minste één jaar is beëindigd;

ten aanzien van detailhandel

het bestemmingsplan te wijzigen zodat de aanduiding 'detailhandel' wordt verwijderd, teneinde het opnieuw realiseren of in gebruik nemen ten behoeve van de met de aanduiding bedoelde functie onmogelijk te maken, met dien verstande dat uitsluitend toepassing wordt gegeven aan deze bevoegdheid als het betreffende gebruik ten minste één jaar is beëindigd;

met betrekking tot seksinrichting

  • het bestemmingsplan te wijzigen zodat de aanduiding 'seksinrichting' wordt verwijderd, teneinde het opnieuw realiseren of in gebruik nemen ten behoeve van de met de aanduiding bedoelde functie onmogelijk te maken, met dien verstande dat uitsluitend toepassing wordt gegeven aan deze bevoegdheid als het betreffende gebruik ten minste drie jaar is beëindigd; en/of
  • het bestemmingsplan te wijzingen teneinde aan de met Bedrijventerrein -1 en Bedrijventerrein -2aangewezen gronden de aanduiding 'seksinrichting' (si) toe te voegen, zodat maximaal één seksinrichting in het plangebied is toegestaan, een en ander met dien verstande dat:
  1. a. op de bedrijventerreinen Gooisekant, Hollandsekant, Markerkant, Poldervlak, De Steiger, De Vaart en Veluwsekant zijn maximaal 5 privé-huizen, 5 erotische massagesalons en 3 parenclubs toegestaan, met dien verstande dat per bedrijventerrein maximaal 1 privé-huis, 1 erotische massagesalon of 1 parenclub is toegestaan;
  2. b. de vestiging heeft geen onevenredige parkeerdruk of verkeersoverlast in de directe omgeving van de seksinrichting tot gevolg;
  3. c. de omvang van de seksinrichting bedraagt niet meer dan 500 m² bruto vloeroppervlak;
  4. d. een privé-huis en een erotische massagesalon omvatten niet meer dan vier werkruimtes;
  5. e. de afstand tot een bedrijfswoning op een bedrijventerrein bedraagt minimaal 50 meter, met dien verstande dat een kortere afstand alleen is toegestaan indien daardoor niet vaststaat of niet met reden te vrezen is dat door handelingen door, ten behoeve van of samenhangende met de seksinrichting, de woon- en werkomstandigheden in, dan wel het uiterlijk aanzien van, het gebied in meer dan ondergeschikte mate zullen verslechteren.

Burgemeester en wethouders maken geen gebruik van de wijzigingsbevoegdheid met betrekking tot seksinrichting, indien vaststaat of met reden te vrezen is dat door handelingen door, ten behoeve van of samenhangende met de seksinrichting of de daaraan verwante detailhandel, de woon- en werkomstandigheden in, dan wel het uiterlijk aanzien van, de met Bedrijventerrein -1 en Bedrijventerrein -2 aangewezen gronden in meer dan ondergeschikte mate zullen verslechteren;

wijzigen Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten te wijzigen in die zin dat de categorie-indeling van bedrijven kan worden gewijzigd, indien en voor zover een wijziging van de milieubelasting van de desbetreffende typen van bedrijven daartoe aanleiding geeft;

wijzigen Lijst van Parkeernormen

de Lijst van parkeernormen te wijzigen in die zin dat de in de Lijst van parkeernormen opgenomen functies met de daarbij behorende parkeernormen kunnen worden gewijzigd, indien ontwikkelingen daartoe aanleiding geven;

wijziging van de Staat van Horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten te wijzigen in die zin dat de categorie-indeling van horeca kan worden gewijzigd, indien en voor zover een wijziging van de omgevingsbelasting van de desbetreffende typen van horecafuncties daartoe aanleiding geeft;

met betrekking tot veiligheidszone-lpg

het bestemmingsplan te wijzigingen indien de wijziging betrekking heeft op het verschuiven dan wel laten vervallen van de één of meer op de plankaart opgenomen gebiedsaanduidingen 'veiligheidszone-lpg', indien nieuwe technische inzichten en/of verandering van wetgeving en/of nieuwe rekenmodellen daartoe aanleiding geven en/of het te beschermen belang van de gebiedsaanduidingen 'veiligheidszone-lpg' is beperkt en/of is opgeheven;

ten behoeve van stedenbouwkundige betere realisering.

de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen te wijzigen, voorzover zulks van belang is voor een bouwkundige danwel stedenbouwkundige betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein waarbij het bestemmingsvlak met niet meer dan 10% mag worden vergroot.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht Bouwwerken

18.1 Overgangsrecht

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

18.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

18.3 Uitzondering

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 19 Overgangsrecht Gebruik

19.1 Overgangsrecht

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

19.2 Ander strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

19.3 Onderbreken gebruik onder overgangsrecht

Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

19.4 Uitzondering

Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 20 Slotregel

Dit plan kan worden aangehaald onder de naam Poldervlak 2011.

Bijlagen

Bijlage 1 Lijst Van Parkeernormen

De parkeernormen in deze lijst zijn gebaseerd op de parkeerkengetallen volgens de uitgave 'Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom' (ASVV) uit 2004 van de Stichting Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (Stichting CROW) te Ede (tel. 0318-62 04 10). De volgende minimale normen, uitgedrukt in het aantal parkeerplaatsen per woning, zitplaats, baan dan wel brutovloeroppervlak (afgekort: b.v.o.) zijn van toepassing:

      • bedrijfsverzamelgebouw 3,0 parkeerplaatsen per 100 m² b.v.o.
      • arbeidsextensieve / bezoekersextensieve bedrijven (loods, opslag, groothandel) 0,7 parkeerplaats per 100 m² b.v.o.
      • arbeidsintensieve /bezoekersextensieve bedrijven ( productiebedrijf, garagebedrijf, laboratorium) 2,0 parkeerplaatsen per 100 m2 b.v.o.
      • kantoor met baliefunctie 2,5 parkeerplaatsen per 100 m² b.v.o.
      • kantoor zonder baliefunctie 1,2 parkeerplaats per 50 m² b.v.o.
      • perifere detailhandel 2,5 parkeerplaatsen per 100 m2 b.v.o
      • bouwmarkt, tuincentrum 2,5 parkeerplaatsen per 100 m2 b.v.o
      • showroom (auto's, boten, bouwmateriaal etc.) 1,0 parkeerplaats per 100 m2 b.v.o.
      • Sportschool, dansstudio, yogastudio 4,0 parkeerplaatsen per 100 m2 b.v.o.
      • Sexclub /wellness 5,0 parkeerplaatsen per 100 m2 b.v.o
      • Kerk, religieuze instelling 0,2 parkeerplaats per zitplaats.
      • (bedrijfs)woningen (parkeren op eigen erf) 2,0 parkeerplaatsen per woning
      • Kleine (gewone) detailhandel 3,3 parkeerplaatsen per 100 m2 b.v.o.
      • Commerciële dienstverlening (tandarts, therapeut, dierenarts) 2,5 parkeerplaatsen per 100 m2 b.v.o
      • Tennisclub 3,0 parkeerplaatsen per baan.
      • Kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang (exclusief halen en brengen) 0,8 parkeerplaats per werknemer

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

2.1 Lijst op grond van bedrijfsactiviteiten

SBI-1993 SBI-2008 OMSCHRIJVING
nummer grootste afstand catego-rie
01 01 - LANDBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. DE LANDBOUW
014 016 3 - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. > 500 m² 50 3.1
014 016 4 - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. <= 500 m² 30 2
15 10, 11 - VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN
151 101, 102 0 Slachterijen en overige vleesverwerking:
151 101, 102 1 - slachterijen en pluimveeslachterijen 100D 3.2
151 101 3 - bewerkingsinrichting van darmen en vleesafval 300 4.2
151 101 4 - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. > 1000 m² 100 3.2
151 101 5 - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 1000 m² 50 3.1
151 101 6 - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 200 m² 50 3.1
151 101, 102 7 - loonslachterijen 50 3.1
151 108 8 - vervaardiging van snacks en vervaardiging van kant-en-klaar-maaltijden met p.o. < 2.000 m² 50 3.1
152 102 0 Visverwerkingsbedrijven:
152 102 2 - conserveren 200 4.1
152 102 3 - roken 300 4.2
152 102 4 - verwerken anderszins: p.o.> 1000 m² 300D 4.2
152 102 5 - verwerken anderszins: p.o. <= 1000 m² 100 3.2
152 102 6 - verwerken anderszins: p.o. <= 300 m² 50 3.1
1531 1031 0 Aardappelprodukten fabrieken:
1531 1031 1 - vervaardiging van aardappelproducten 300 4.2
1531 1031 2 - vervaardiging van snacks met p.o. < 2.000 m² 50 3.1
1532, 1533 1032, 1039 0 Groente- en fruitconservenfabrieken:
1532, 1533 1032, 1039 1 - jam 100 3.2
1532, 1533 1032, 1039 2 - groente algemeen 100 3.2
1532, 1533 1032, 1039 3 - met koolsoorten 100 3.2
1532, 1533 1032, 1039 4 - met drogerijen 300 4.2
1532, 1533 1032, 1039 5 - met uienconservering (zoutinleggerij) 300 4.2
1541 104101 0 Vervaardiging van ruwe plantaardige en dierlijke oliën en vetten:
1541 104101 1 - p.c. < 250.000 t/j 200 4.1
1541 104101 2 - p.c. >= 250.000 t/j 300 4.2
1542 104102 0 Raffinage van plantaardige en dierlijke oliën en vetten:
1542 104102 1 - p.c. < 250.000 t/j 200 4.1
1542 104102 2 - p.c. >= 250.000 t/j 300 4.2
1543 1042 0 Margarinefabrieken:
1543 1042 1 - p.c. < 250.000 t/j 200 4.1
1543 1042 2 - p.c. >= 250.000 t/j 300 4.2
1551 1051 0 Zuivelprodukten fabrieken:
1551 1051 3 - melkprodukten fabrieken v.c. < 55.000 t/j 100 3.2
1551 1051 4 - melkprodukten fabrieken v.c. >= 55.000 t/j 300 4.2
1551 1051 5 - overige zuivelprodukten fabrieken 300 4.2
1552 1052 1 Consumptie-ijsfabrieken: p.o. > 200 m² 100 3.2
1552 1052 2 - consumptie-ijsfabrieken: p.o. <= 200 m² 30 2
1561 1061 0 Meelfabrieken:
1561 1061 1 - p.c. >= 500 t/u 300 4.2
1561 1061 2 - p.c. < 500 t/u 200 4.1
1561 1061 Grutterswarenfabrieken 200D 4.1
1562 1062 0 Zetmeelfabrieken:
1562 1062 1 - p.c. < 10 t/u 200 4.1
1562 1062 2 - p.c. >= 10 t/u 300 4.2
1571 1091 0 Veevoerfabrieken:
1571 1091 3 - drogerijen (gras, pulp, groenvoeder, veevoeder) cap. < 10 t/u water 300 4.2
1571 1091 5 - mengvoeder, p.c. < 100 t/u 200 4.1
1571 1091 6 - mengvoeder, p.c. >= 100 t/u 300 4.2
1572 1092 Vervaardiging van voer voor huisdieren 200 4.1
1581 1071 0 Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen:
1581 1071 1 - v.c. < 7500 kg meel/week, bij gebruik van charge-ovens 30 2
1581 1071 2 - v.c. >= 7500 kg meel/week 100 3.2
1582 1072 Banket, biscuit- en koekfabrieken 100 3.2
1584 10821 0 Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk:
1584 10821 2 - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 2.000 m² 100 3.2
1584 10821 3 - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. <= 200 m² 30 2
1584 10821 4 - Suikerwerkfabrieken met suiker branden 300 4.2
1584 10821 5 - Suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. > 200 m² 100 3.2
1584 10821 6 - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. <= 200 m² 30 2
1585 1073 Deegwarenfabrieken 50 3.1
1586 1083 0 Koffiebranderijen en theepakkerijen:
1586 1083 2 - theepakkerijen 100 3.2
1587 108401 Vervaardiging van azijn, specerijen en kruiden 200 4.1
1589 1089 Vervaardiging van overige voedingsmiddelen 200D 4.1
1589.1 1089 Bakkerijgrondstoffenfabrieken 200 4.1
1589.2 1089 0 Soep- en soeparomafabrieken:
1589.2 1089 1 - zonder poederdrogen 100 3.2
1589.2 1089 2 - met poederdrogen 300 4.2
1589.2 1089 Bakmeel- en puddingpoederfabrieken 200 4.1
1591 110101 Destilleerderijen en likeurstokerijen 300 4.2
1592 110102 0 Vervaardiging van ethylalcohol door gisting:
1592 110102 1 - p.c. < 5.000 t/j 200 4.1
1592 110102 2 - p.c. >= 5.000 t/j 300 4.2
1593 t/m 1595 1102 t/m 1104 Vervaardiging van wijn, cider e.d. 30 2
1596 1105 Bierbrouwerijen 300 4.2
1597 1106 Mouterijen 300 4.2
1598 1107 Mineraalwater- en frisdrankfabrieken 100 3.2
17 13 - VERVAARDIGING VAN TEXTIEL
171 131 Bewerken en spinnen van textielvezels 100 3.2
172 132 0 Weven van textiel:
172 132 1 - aantal weefgetouwen < 50 100 3.2
172 132 2 - aantal weefgetouwen >= 50 300 4.2
173 133 Textielveredelingsbedrijven 50 3.1
174, 175 139 Vervaardiging van textielwaren 50 3.1
1751 1393 Tapijt-, kokos- en vloermattenfabrieken 200 4.1
176, 177 139, 143 Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen 50 3.1
18 14 - VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT
181 141 Vervaardiging kleding van leer 50 3.1
182 141 Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer) 30 2
183 142, 151 Bereiden en verven van bont; vervaardiging van artikelen van bont 50 3.1
19 15 - VERVAARDIGING VAN LEER EN LEDERWAREN (EXCL. KLEDING)
191 151,152 Lederfabrieken 300 4.2
192 151 Lederwarenfabrieken (excl. kleding en schoeisel) 50D 3.1
193 152 Schoenenfabrieken 50 3.1
20 16 - HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D.
2010.1 16101 Houtzagerijen 100 3.2
2010.2 16102 0 Houtconserveringsbedrijven:
2010.2 16102 1 - met creosootolie 200 4.1
2010.2 16102 2 - met zoutoplossingen 50 3.1
202 1621 Fineer- en plaatmaterialenfabrieken 100 3.2
203, 204, 205 162 0 Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout 100 3.2
203, 204, 205 162 1 Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m2 50 3.1
205 162902 Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken 30 2
21 17 - VERVAARDIGING VAN PAPIER, KARTON EN PAPIER- EN KARTONWAREN
2111 1711 Vervaardiging van pulp 200 4.1
2112 1712 0 Papier- en kartonfabrieken:
2112 1712 1 - p.c. < 3 t/u 50 3.1
2112 1712 2 - p.c. 3 - 15 t/u 200 4.1
2112 1712 3 - p.c. >= 15 t/u 300 4.2
212 172 Papier- en kartonwarenfabrieken 100 3.2
2121.2 17212 0 Golfkartonfabrieken:
2121.2 17212 1 - p.c. < 3 t/u 100 3.2
2121.2 17212 2 - p.c. >= 3 t/u 200 4.1
22 58 - UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUKTIE VAN OPGENOMEN MEDIA
2221 1811 Drukkerijen van dagbladen 100 3.2
2222 1812 Drukkerijen (vlak- en rotatie-diepdrukkerijen) 100 3.2
2222.6 18129 Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen 30 2
2223 1814 A Grafische afwerking 10 1
2223 1814 B Binderijen 30 2
2224 1813 Grafische reproduktie en zetten 30 2
2225 1814 Overige grafische aktiviteiten 30D 2
223 182 Reproduktiebedrijven opgenomen media 10 1
23 19 - AARDOLIE-/STEENKOOLVERWERK. IND.; BEWERKING SPLIJT-/KWEEKSTOFFEN
2320.2 19202 A Smeeroliën- en vettenfabrieken 100 3.2
2320.2 19202 B Recyclingbedrijven voor afgewerkte olie 300 4.2
2320.2 19202 C Aardolieproduktenfabrieken n.e.g. 300D 4.2
24 20 - VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUKTEN
2412 2012 Kleur- en verfstoffenfabrieken 200D 4.1
2413 2012 0 Anorg. chemische grondstoffenfabrieken:
2413 2012 1 - niet vallend onder "post-Seveso-richtlijn" 300D 4.2
2414.1 20141 A0 Organ. chemische grondstoffenfabrieken:
2414.1 20141 A1 - niet vallend onder "post-Seveso-richtlijn" 300D 4.2
2414.1 20141 B0 Methanolfabrieken:
2414.1 20141 B1 - p.c. < 100.000 t/j 200 4.1
2414.1 20141 B2 - p.c. >= 100.000 t/j 300 4.2
2414.2 20149 0 Vetzuren en alkanolenfabrieken (niet synth.):
2414.2 20149 1 - p.c. < 50.000 t/j 300 4.2
242 202 0 Landbouwchemicaliënfabrieken:
243 203 Verf, lak en vernisfabrieken 300D 4.2
2441 2110 0 Farmaceutische grondstoffenfabrieken:
2441 2110 1 - p.c. < 1.000 t/j 300 4.2
2442 2120 0 Farmaceutische produktenfabrieken:
2442 2120 1 - formulering en afvullen geneesmiddelen 50 3.1
2442 2120 2 - verbandmiddelenfabrieken 30 2
2451 2041 Zeep-, was- en reinigingsmiddelenfabrieken 300 4.2
2452 2042 Parfumerie- en cosmeticafabrieken 300 4.2
2462 2052 0 Lijm- en plakmiddelenfabrieken:
2462 2052 1 - zonder dierlijke grondstoffen 100 3.2
2464 205902 Fotochemische produktenfabrieken 100 3.2
2466 205903 A Chemische kantoorbenodigdhedenfabrieken 50 3.1
2466 205903 B Overige chemische produktenfabrieken n.e.g. 200D 4.1
247 2060 Kunstmatige synthetische garen- en vezelfabrieken 300 4.2
25 22 - VERVAARDIGING VAN PRODUKTEN VAN RUBBER EN KUNSTSTOF
2511 221101 Rubberbandenfabrieken 300 4.2
2512 221102 0 Loopvlakvernieuwingsbedrijven:
2512 221102 1 - vloeropp. < 100 m2 50 3.1
2512 221102 2 - vloeropp. >= 100 m2 200 4.1
2513 2219 Rubber-artikelenfabrieken 100D 3.2
252 222 0 Kunststofverwerkende bedrijven:
252 222 1 - zonder fenolharsen 200 4.1
252 222 2 - met fenolharsen 300 4.2
252 222 3 - productie van verpakkingsmateriaal en assemblage van kunststofbouwmaterialen 50 3.1
26 23 - VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUKTEN
261 231 0 Glasfabrieken:
261 231 1 - glas en glasprodukten, p.c. < 5.000 t/j 100 3.2
261 231 2 - glas en glasprodukten, p.c. >= 5.000 t/j 300 4.2
261 231 3 - glaswol en glasvezels, p.c.< 5.000 t/j 300 4.2
2615 231 Glasbewerkingsbedrijven 50 3.1
262, 263 232, 234 0 Aardewerkfabrieken:
262, 263 232, 234 1 - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW 30 2
262, 263 232, 234 2 - vermogen elektrische ovens totaal >= 40 kW 100 3.2
264 233 A Baksteen en baksteenelementenfabrieken 200 4.1
264 233 B Dakpannenfabrieken 200 4.1
2651 2351 0 Cementfabrieken:
2652 235201 0 Kalkfabrieken:
2652 235201 1 - p.c. < 100.000 t/j 200 4.1
2653 235202 0 Gipsfabrieken:
2653 235202 1 - p.c. < 100.000 t/j 200 4.1
2661.1 23611 0 Betonwarenfabrieken:
2661.1 23611 1 - zonder persen, triltafels en bekistingtrille 200 4.1
2661.1 23611 2 - met persen, triltafels of bekistingtrillers, p.c. < 100 t/d 300 4.2
2661.2 23612 0 Kalkzandsteenfabrieken:
2661.2 23612 1 - p.c. < 100.000 t/j 100 3.2
2661.2 23612 2 - p.c. >= 100.000 t/j 300 4.2
2662 2362 Mineraalgebonden bouwplatenfabrieken 100 3.2
2663, 2664 2363, 2364 0 Betonmortelcentrales:
2663, 2664 2363, 2364 1 - p.c. < 100 t/u 100 3.2
2663, 2664 2363, 2364 2 - p.c. >= 100 t/u 300 4.2
2665, 2666 2365, 2369 0 Vervaardiging van produkten van beton, (vezel)cement en gips:
2665, 2666 2365, 2369 1 - p.c. < 100 t/d 100 3.2
2665, 2666 2365, 2369 2 - p.c. >= 100 t/d 300 4.2
267 237 0 Natuursteenbewerkingsbedrijven:
267 237 1 - zonder breken, zeven en drogen: p.o. > 2.000 m² 100D 3.2
267 237 2 - zonder breken, zeven en drogen: p.o. <= 2.000 m² 50 3.1
267 237 3 - met breken, zeven of drogen, v.c. < 100.000 t/j 300 4.2
2681 2391 Slijp- en polijstmiddelen fabrieken 50D 3.1
2682 2399 A0 Bitumineuze materialenfabrieken:
2682 2399 A1 - p.c. < 100 t/u 300 4.2
2682 2399 B0 Isolatiematerialenfabrieken (excl. glaswol):
2682 2399 B1 - steenwol, p.c. >= 5.000 t/j 300 4.2
2682 2399 B2 - overige isolatiematerialen 200 4.1
2682 2399 C Minerale produktenfabrieken n.e.g. 100D 3.2
2682 2399 D0 Asfaltcentrales: p.c.< 100 ton/uur 200 4.1
2682 2399 D1 - asfaltcentrales, p.c. >= 100 ton/uur 300 4.2
27 24 - VERVAARDIGING VAN METALEN
273 243 0 Draadtrekkerijen, koudbandwalserijen en profielzetterijen:
273 243 1 - p.o. < 2.000 m2 300 4.2
274 244 A0 Non-ferro-metaalfabrieken:
274 244 A1 - p.c. < 1.000 t/j 300 4.2
2751, 2752 2451, 2452 0 IJzer- en staalgieterijen/ -smelterijen:
2751, 2752 2451, 2452 1 - p.c. < 4.000 t/j 300 4.2
2753, 2754 2453, 2454 0 Non-ferro-metaalgieterijen/ -smelterijen:
2753, 2754 2453, 2454 1 - p.c. < 4.000 t/j 300 4.2
28 25, 31 - VERVAARD. EN REPARATIE VAN PRODUKTEN VAN METAAL (EXCL. MACH./TRANSPORTMIDD.)
281 251, 331 0 Constructiewerkplaatsen
281 251, 331 1 - gesloten gebouw 100 3.2
281 251, 331 1a - gesloten gebouw, p.o. < 200 m2 50 3.1
281 251, 331 2 - in open lucht, p.o. < 2.000 m2 200 4.1
281 251, 331 3 - in open lucht, p.o. >= 2.000 m2 300 4.2
2821 2529, 3311 0 Tank- en reservoirbouwbedrijven:
2821 2529, 3311 1 - p.o. < 2.000 m2 300 4.2
2822, 2830 2521, 2530, 3311 Vervaardiging van verwarmingsketels, radiatoren en stoomketels 200 4.1
284 255, 331 A Stamp-, pers-, dieptrek- en forceerbedrijven 200 4.1
284 255, 331 B Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d. 100D 3.2
284 255, 331 B1 Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d., p.o. < 200 m2 50D 3.1
2851 2561, 3311 0 Metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven:
2851 2561, 3311 1 - algemeen 100 3.2
2851 2561, 3311 10 - stralen 200D 4.1
2851 2561, 3311 11 - metaalharden 100D 3.2
2851 2561, 3311 12 - lakspuiten en moffelen 100D 3.2
2851 2561, 3311 2 - scoperen (opspuiten van zink) 100D 3.2
2851 2561, 3311 3 - thermisch verzinken 100 3.2
2851 2561, 3311 4 - thermisch vertinnen 100 3.2
2851 2561, 3311 5 - mechanische oppervlaktebehandeling (slijpen, polijsten) 100 3.2
2851 2561, 3311 6 - anodiseren, eloxeren 100 3.2
2851 2561, 3311 7 - chemische oppervlaktebehandeling 100 3.2
2851 2561, 3311 8 - emailleren 100 3.2
2851 2561, 3311 9 - galvaniseren (vernikkelen, verchromen, verzinken, verkoperen ed) 100 3.2
2852 2562, 3311 1 Overige metaalbewerkende industrie 100D 3.2
2852 2562, 3311 2 Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. <200m2 50D 3.1
287 259, 331 A0 Grofsmederijen, anker- en kettingfabrieken:
287 259, 331 A1 - p.o. < 2.000 m2 200 4.1
287 259, 331 B Overige metaalwarenfabrieken n.e.g. 100 3.2
287 259, 331 B Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. <200 m2 50 3.1
29 27, 28, 33 - VERVAARDIGING VAN MACHINES EN APPARATEN
29 27, 28, 33 0 Machine- en apparatenfabrieken incl. reparatie:
29 27, 28, 33 1 - p.o. < 2.000 m2 100D 3.2
29 27, 28, 33 2 - p.o. >= 2.000 m2 200D 4.1
29 28, 33 3 - met proefdraaien verbrandingsmotoren >= 1 MW 300D 4.2
30 26, 28, 33 - VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS
30 26, 28, 33 A Kantoormachines- en computerfabrieken incl. reparatie 30 2
31 26, 27, 33 - VERVAARDIGING VAN OVER. ELEKTR. MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDH.
311 271, 331 Elektromotoren- en generatorenfabrieken incl. reparatie 200 4.1
312 271, 273 Schakel- en installatiemateriaalfabrieken 200 4.1
313 273 Elektrische draad- en kabelfabrieken 200D 4.1
314 272 Accumulatoren- en batterijenfabrieken 100 3.2
315 274 Lampenfabrieken 300 4.2
316 293 Elektrotechnische industrie n.e.g. 30 2
32 26, 33 - VERVAARDIGING VAN AUDIO-, VIDEO-, TELECOM-APPARATEN EN -BENODIGDH.
321 t/m 323 261, 263, 264, 331 Vervaardiging van audio-, video- en telecom-apparatuur e.d. incl. reparatie 50D 3.1
3210 2612 Fabrieken voor gedrukte bedrading 50 3.1
33 26, 32, 33 - VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN
33 26, 32, 33 A Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. incl. reparatie 30 2
34 29 VERVAARDIGING VAN AUTO'S, AANHANGWAGENS EN OPLEGGERS
341 291 0 Autofabrieken en assemblagebedrijven
341 291 1 - p.o. < 10.000 m2 200D 4.1
341 291 2 - p.o. >= 10.000 m2 300 4.2
3420.1 29201 Carrosseriefabrieken 200 4.1
3420.2 29202 Aanhangwagen- en opleggerfabrieken 200 4.1
343 293 Auto-onderdelenfabrieken 100 3.2
35 30 - VERVAARDIGING VAN TRANSPORTMIDDELEN (EXCL. AUTO'S, AANHANGWAGENS)
351 301, 3315 0 Scheepsbouw- en reparatiebedrijven:
351 301, 3315 1 - houten schepen 50 3.1
351 301, 3315 2 - kunststof schepen 100 3.2
351 301, 3315 3 - metalen schepen < 25 m 200 4.1
352 302, 317 0 Wagonbouw- en spoorwegwerkplaatsen:
352 302, 317 1 - algemeen 100 3.2
352 302, 317 2 - met proefdraaien van verbrandingsmotoren >= 1 MW 300 4.2
353 303, 3316 0 Vliegtuigbouw en -reparatiebedrijven:
353 303, 3316 1 - zonder proefdraaien motoren 200 4.1
354 309 Rijwiel- en motorrijwielfabrieken 100 3.2
355 3099 Transportmiddelenindustrie n.e.g. 100D 3.2
36 31 - VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.
361 310 1 Meubelfabrieken 100D 3.2
361 9524 2 Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2 10 1
362 321 Fabricage van munten, sieraden e.d. 30 2
363 322 Muziekinstrumentenfabrieken 30 2
364 323 Sportartikelenfabrieken 50 3.1
365 324 Speelgoedartikelenfabrieken 50 3.1
3663.1 32991 Sociale werkvoorziening 30 2
3663.2 32999 Vervaardiging van overige goederen n.e.g. 50D 3.1
37 38 - VOORBEREIDING TOT RECYCLING
372 383202 A0 Puinbrekerijen en -malerijen:
372 383202 A1 - v.c. < 100.000 t/j 300 4.2
372 383202 B Rubberregeneratiebedrijven 300 4.2
372 383202 C Afvalscheidingsinstallaties 300 4.2
40 35 - PRODUKTIE EN DISTRIB. VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER
40 35 B0 bio-energieinstallaties electrisch vermogen < 50 MWe:
40 35 B1 - covergisting, verbranding en vergassing van mest, slib, GFT en reststromen voedingsindustrie 100 3.2
40 35 B2 - vergisting, verbranding en vergassing van overige biomassa 100 3.2
40 35 C0 Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen:
40 35 C1 - < 10 MVA 30 2
40 35 C2 - 10 - 100 MVA 50 3.1
40 35 C3 - 100 - 200 MVA 100 3.2
40 35 C4 - 200 - 1000 MVA 300 4.2
40 35 D0 Gasdistributiebedrijven:
40 35 D1 - gascompressorstations vermogen < 100 MW 300 4.2
40 35 D3 - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinst. Cat. A 10 1
40 35 D4 - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C 30 2
40 35 D5 - gasontvang- en -verdeelstations, cat. D 50 3.1
40 35 E0 Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt:
40 35 E1 - stadsverwarming 100 3.2
40 35 E2 - blokverwarming 30 2
40 35 F0 windmolens:
40 35 F1 - wiekdiameter 20 m 100 3.2
40 35 F2 - wiekdiameter 30 m 200 4.1
40 35 F3 - wiekdiameter 50 m 300 4.2
45 41, 42, 43 - BOUWNIJVERHEID
45 41, 42, 43 0 Bouwbedrijven algemeen: b.o. > 2.000 m² 100 3.2
45 41, 42, 43 1 - bouwbedrijven algemeen: b.o. <= 2.000 m² 50 3.1
45 41, 42, 43 2 Aannemersbedrijven met werkplaats: b.o. > 1000 m² 50 3.1
45 41, 42, 43 3 - aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1000 m² 30 2
50 45, 47 - REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS
501, 502, 504 451, 452, 454 reparatie- en servicebedrijven van auto's en motorfietsen, inclusief ondergeschikte detailhandel 30 2
501 451 reparatie van vrachtauto's 100 3.2
5020.4 45204 A Autoplaatwerkerijen 100 3.2
5020.4 45204 B Autobeklederijen 10 1
5020.4 45204 C Autospuitinrichtingen 50 3.1
5020.5 45205 Autowasserijen 30 2
51 46 - GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING
511 461 Handelsbemiddeling (kantoren) 10 1
5121 4621 0 Grth in akkerbouwprodukten en veevoeders 50 3.1
5121 4621 1 Grth in akkerbouwprodukten en veevoeders met een verwerkingscapaciteit van 500 ton/uur of meer 300 4.2
5122 4622 Grth in bloemen en planten 30 2
5123 4623 Grth in levende dieren 100 3.2
5124 4624 Grth in huiden, vellen en leder 50 3.1
5125, 5131 46217, 4631 Grth in ruwe tabak, groenten, fruit en consumptie-aardappelen 50 3.1
5132, 5133 4632, 4633 Grth in vlees, vleeswaren, zuivelprodukten, eieren, spijsoliën 50 3.1
5134 4634 Grth in dranken 30 2
5135 4635 Grth in tabaksprodukten 30 2
5136 4636 Grth in suiker, chocolade en suikerwerk 30 2
5137 4637 Grth in koffie, thee, cacao en specerijen 30 2
5138, 5139 4638, 4639 Grth in overige voedings- en genotmiddelen 30 2
514 464, 46733 Grth in overige consumentenartikelen 30 2
5148.7 46499 0 Grth in vuurwerk en munitie:
5148.7 46499 1 - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton 30 2
5148.7 46499 2 - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag 10 tot 50 ton 50 3.1
5148.7 46499 5 - munitie 30 2
5151.1 46711 0 Grth in vaste brandstoffen:
5151.1 46711 1 - klein, lokaal verzorgingsgebied 50 3.1
5151.2 46712 0 Grth in vloeibare en gasvormige brandstoffen:
5151.2 46712 1 - vloeistoffen, o.c. < 100.000 m3 200D 4.1
5151.2 46712 3 - tot vloeistof verdichte gassen 300D 4.2
5151.3 46713 Grth minerale olieprodukten (excl. brandstoffen) 100 3.2
5152.1 46721 0 Grth in metaalertsen:
5152.1 46721 1 - opslag opp. < 2.000 m2 300 4.2
5152.2 /.3 46722, 46723 Grth in metalen en -halffabrikaten 100 3.2
5153 4673 0 Grth in hout en bouwmaterialen:
5153 4673 1 - algemeen: b.o. > 2000 m² 50 3.1
5153 4673 2 - algemeen: b.o. <= 2000 m² 30 2
5153.4 46735 4 zand en grind:
5153.4 46735 5 - algemeen: b.o. > 200 m² 100 3.2
5153.4 46735 6 - algemeen: b.o. <= 200 m² 30 2
5154 4674 0 Grth in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur:
5154 4674 1 - algemeen: b.o. > 2.000 m² 50 3.1
5154 4674 2 - algemeen: b.o. < = 2.000 m² 30 2
5155.1 46751 Grth in chemische produkten 100D 3.2
5155.2 46752 Grth in kunstmeststoffen 30 2
5156 4676 Grth in overige intermediaire goederen 30 2
5157 4677 0 Autosloperijen: b.o. > 1000 m² 100 3.2
5157 4677 1 - autosloperijen: b.o. <= 1000 m² 50 3.1
5157.2/3 4677 0 Overige groothandel in afval en schroot: b.o. > 1000 m² 100D 3.2
5157.2/3 4677 1 - overige groothandel in afval en schroot: b.o. <= 1000 m² 50 3.1
518 466 0 Grth in machines en apparaten:
518 466 1 - machines voor de bouwnijverheid 100 3.2
518 466 2 - overige 50 3.1
519 466, 469 Overige grth (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d. 30 2
52 47 - DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN
5249 4778 Detailhandel in vuurwerk tot 10 ton verpakt 10 1
5261 4791 Postorderbedrijven, internetwinkels, e-commerce 50 3.1
527 952 Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) 10 1
55 55 - LOGIES-, MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING
5552 562 Cateringbedrijven 30 2
60 49 - VERVOER OVER LAND
6022 493 Taxibedrijven 30 2
6023 493 Touringcarbedrijven 100 3.2
6024 494 0 Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): b.o. > 1000 m² 100 3.2
6024 494 1 - Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks) b.o. <= 1000 m² 50 3.1
603 495 Pomp- en compressorstations van pijpleidingen 30D 2
63 52 - DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER
6311.1 52241 0 Laad-, los- en overslagbedrijven t.b.v. zeeschepen:
6311.1 52241 2 - stukgoederen 300D 4.2
6311.1 52241 7 - tankercleaning 300 4.2
6311.2 52242 0 Laad-, los- en overslagbedrijven t.b.v. binnenvaart:
6311.2 52242 1 - containers 300 4.2
6311.2 52242 10 - tankercleaning 300 4.2
6311.2 52242 2 - stukgoederen 100D 3.2
6311.2 52242 3 - ertsen, mineralen, e.d., opslagopp. < 2.000 m² 300 4.2
6311.2 52242 5 - granen of meelsoorten , v.c. < 500 t/u 300 4.2
6311.2 52242 7 - steenkool, opslagopp. < 2.000 m2 300 4.2
6312 52102, 52109 A Distributiecentra, pak- en koelhuizen 50D 3.1
6312 52109 B Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte) 30 2
6321 5221 1 Autoparkeerterreinen, parkeergarages 30 2
6321 5221 2 Stalling van vrachtwagens (met koelinstallaties) 100 3.2
6322, 6323 5222 Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren) 10 1
634 5229 Expediteurs, cargadoors (kantoren) 10D 1
64 53 - POST EN TELECOMMUNICATIE
641 531, 532 Post- en koeriersdiensten 30 2
642 61 A Telecommunicatiebedrijven 10 1
642 61 B0 zendinstallaties:
642 61 B1 - LG en MG, zendervermogen < 100 kW (bij groter vermogen: onderzoek!) 100 3.2
642 61 B2 - FM en TV 10 1
642 61 B3 - GSM en UMTS-steunzenders (indien bouwvergunningplichtig) 10 1
72 62 - COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE
72 62 A Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. 10 1
72 58, 63 B Datacentra 30 2
73 72 - SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK
731 721 Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk 30 2
732 722 Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek 10 1
75 84 - OPENBAAR BESTUUR, OVERHEIDSDIENSTEN, SOCIALE VERZEKERINGEN
7525 8425 Brandweerkazernes 50 3.1
90 37, 38, 39 - MILIEUDIENSTVERLENING
9001 3700 A0 RWZI's en gierverwerkingsinricht., met afdekking voorbezinktanks:
9001 3700 A1 - < 100.000 i.e. 200 4.1
9001 3700 A2 - 100.000 - 300.000 i.e. 300 4.2
9001 3700 B rioolgemalen 30 2
9002.1 381 A Vuilophaal-, straatreinigingsbedrijven e.d. 50 3.1
9002.1 381 B Gemeentewerven (afval-inzameldepots) 50 3.1
9002.1 381 C Vuiloverslagstations 300 4.2
9002.2 382 A0 Afvalverwerkingsbedrijven:
9002.2 382 A2 - kabelbranderijen 100 3.2
9002.2 382 A4 - pathogeen afvalverbranding (voor ziekenhuizen) 50 3.1
9002.2 382 A5 - oplosmiddelterugwinning 100D 3.2
9002.2 382 A6 - afvalverbrandingsinrichtingen, thermisch vermogen > 75 MW 300D 4.2
9002.2 382 A7 - verwerking fotochemisch en galvano-afval 30 2
9002.2 382 B Vuilstortplaatsen 300 4.2
9002.2 382 C0 Composteerbedrijven:
9002.2 382 C1 - niet-belucht v.c. < 5.000 ton/jr 300 4.2
9002.2 382 C3 - belucht v.c. < 20.000 ton/jr 100 3.2
9002.2 382 C4 - belucht v.c. > 20.000 ton/jr 200 4.1
9002.2 382 C5 - GFT in gesloten gebouw 200 4.1
92 59 - CULTUUR, SPORT EN RECREATIE
921,922 591, 592, 601, 602 Productie studio's (film, TV, radio, geluid) 30 2
93 96 - OVERIGE DIENSTVERLENING
9301.1 96011 A Wasserijen en strijkinrichtingen 50 3.1
9301.1 96011 B Tapijtreinigingsbedrijven 50 3.1
9301.2 96012 Chemische wasserijen en ververijen 30 2
9301.3 96013 A Wasverzendinrichtingen 30 2
9301.3 96013 B Wasserettes, wassalons 10 1

Verklaring van gebruikte afkortingen:

< kleiner dan d dag

> groter dan w week

= gelijk aan j jaar

cat. categorie B bodemverontreiniging

e.d. en dergelijke C continue

kl. klasse D divers

n.e.g. niet elders genoemd L luchtverontreiniging

o.c. opslagcapaciteit R risico (Besluit externe veiligheid inrichtingen mogeljk van toepassing )

p.c. productiecapaciteit V vuurwerkbesluit van toepassing

p.o. productieoppervlak G goederenvervoer

v.c. verwerkingscapaciteit P personenvervoer

u uur

2.2 Lijst op grond van het opgestelde electromotorisch vermogen

Opgesteld electromotorisch vermogen categorie
A. Inrichtingen met een totaal geïnstalleerd motorisch vermogen van elektromotoren en verbrandingsmotoren van 15 MW of meer en inrichtingen voor het verstoken van brandstoffen met een thermisch vermogen van 50 MW of meer:
- indien het bedrijf volgens de indeling op grond van de bedrijfsactiviteiten (hoofdstuk I) is ingedeeld in de categorieën 1 t/m 5 5A
- indien het bedrijf is ingedeeld in categorie 6 6A
B. Inrichtingen die in de bedrijvenlijst van hoofdstuk I zijn ingedeeld in de categorie 4.1 en waarvan de categorie-indeling is gekenmerkt met 4.1*:
- indien het opgestelde elektromotorisch vermogen kleiner is dan 300 kW maar minimaal 100 kW bedraagt 3.2
- indien het opgestelde elektromotorisch vermogen kleiner is dan 100 kW maar minimaal 20 kW bedraagt 3.1
- indien het opgestelde elektromotorisch vermogen kleiner is dan 20 kW 2
C. Inrichtingen die in de bedrijvenlijst van hoofdstuk I zijn ingedeeld in de categorie 3.2 en waarvan de categorie-indeling is gekenmerkt met 3.2*:
- indien het opgestelde elektromotorisch vermogen kleiner is dan 100 kW maar minimaal 20 kW bedraagt 3.1
- indien het opgestelde elektromotorisch vermogen kleiner is dan 20 kW 2
D. Inrichtingen die in de bedrijvenlijst van hoofdstuk I zijn ingedeeld in de categorie 3.1 en waarvan de categorie-indeling is gekenmerkt met 3.1*:
- indien het opgestelde elektromotorisch vermogen kleiner is dan 20 kW 2

Bijlage 3 Staat Van Horeca-activiteiten

Categorie I "lichte horeca"

Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden:

1a. Aan de detailhandelsfunctie verwante horeca

- automatiek;

- broodjeszaak;

- cafetaria;

- croissanterie;

- koffiebar;

- lunchroom;

- ijssalon;

- snackbar;

- tearoom;

- traiteur.

1b. Overige lichte horeca

- bistro;

- restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice);

- hotel.

1c.

- restaurant met bezorg- en/of afhaalservice tot 250 m² bvo.

Categorie 2 "middelzware horeca"

2a. Bedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en/of daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken:

- bar;

- bierhuis;

- biljartcentrum;

- café;

- proeflokaal;

- shoarma/grillroom;

- zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).

2b. Bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking

- bedrijven genoemd onder 1a, 1b en 1c met een bedrijfsoppervlak van meer dan 250 m² bvo;

Categorie 3 "zware horeca"

Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en/of grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen:

- dancing;

- discotheek;

- nachtclub;

  • I. partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen.

Bijlage 4 Tekst Waarde - Archeologie 2 En Waarde - Archeologie 3

Artikel 22 Waarde - Archeologie 2

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor de bescherming van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden.

22.2 Bouwregels

Op de in lid 22.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de in dat lid genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor aanvullend definitief archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Ten behoeve van samenvallende bestemmingen mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

22.3 Ontheffing van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 22.2 bedoelde verbod voor bouwwerken ten behoeve van de samenvallende bestemmingen.
  2. b. De onder 'a' bedoelde omgevingsvergunning zal alleen worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, is vastgesteld dat:
    1. 1. De archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
    2. 2. Er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    3. 3. De archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad.
  3. c. Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. 1. De verplichting tot het doen van opgravingen; en/of
    2. 2. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; en/of
    3. 3. De verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
  4. d. De opgravingen en/of de te treffen maatregelen en/of de archeologische begeleiding dient c.q. dienen te voldoen aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie en aan door burgemeester en wethouders bij de ontheffing te stellen kwalificaties en eisen.

22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van

werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde – Archeologie 2, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. Het ophogen van de bodem;
    2. 2. Het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingvergunning is vereist;
    3. 3. Het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm ten opzichte van het maaiveld, waartoe ook gerekend wordt egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, woelen, mengen, diepploegen;
    4. 4. Het rooien van bos of boomgaard waarbij de stobben worden verwijderd;
    5. 5. Het beplanten en het aanleggen van bos of boomgaard;
    6. 6. Het wijzigen van het waterpeil;
    7. 7. Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    8. 8. Het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie- of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    9. 9. Het graven, verbreden en dempen van grachten, vijvers en andere wateren;
  2. b. Het verbod als bedoeld in lid 22.4 sub a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
  3. c. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden zal alleen worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, is vastgesteld dat:
    1. 1. De archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
    2. 2. De archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad.
  4. d. Aan de vergunning kunnen de volgende voorwaarden worden gekoppeld:
    1. 1. de verplichting tot het doen van opgravingen; en/of
    2. 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; en/of
    3. 3. de verplichting de uitvoering van het werk c.q. de werkzaamheid te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
  5. e. De opgravingen en/of de te treffen maatregelen en/of de archeologische begeleiding dient c.q. dienen te voldoen aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en eisen.

22.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de bestemming Waarde – Archeologie 2 wordt verwijderd, indien het archeologisch waardevol terrein conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie voldoende is onderzocht door middel van een archeologische opgraving of begeleiding en de eventuele bodemvondsten elders zijn onder gebracht.

Artikel 23 Waarde - Archeologie 3

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor de bescherming van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden.

23.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 23.1 genoemde bestemming en ten behoeve van samenvallende bestemmingen geen bouwwerken worden gebouwd.

23.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van

werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde – Archeologie 3, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. Het ophogen van de bodem;
    2. 2. Het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingvergunning is vereist;
    3. 3. Het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm ten opzichte van het maaiveld, waartoe ook gerekend wordt egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, woelen, mengen, diepploegen;
    4. 4. Het rooien van bos of boomgaard waarbij de stobben worden verwijderd;
    5. 5. Het beplanten en het aanleggen van bos of boomgaard;
    6. 6. Het wijzigen van het waterpeil;
    7. 7. Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    8. 8. Het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie- of andere leidingen;
    9. 9. Het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  2. b. Het verbod als bedoeld in lid 23.3 sub a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
  3. c. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van

werkzaamheden zal alleen worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, is vastgesteld dat de archeologische waarde in voldoende mate zijn zeker gesteld.

  1. d. Aan de vergunning kunnen de volgende voorwaarden worden gekoppeld:
    1. 1. de verplichting tot het doen van opgravingen; en/of
    2. 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; en/of
    3. 3. de verplichting de uitvoering van het werk c.q. de werkzaamheid te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
  2. e. De opgravingen en/of de te treffen maatregelen en/of de archeologische begeleiding dient c.q. dienen te voldoen aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie en aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en eisen.

23.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de bestemming Waarde – Archeologie 3 wordt verwijderd, indien het archeologisch waardevol terrein conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie voldoende is onderzocht door middel van een archeologische opgraving of begeleiding en de eventuele bodemvondsten elders zijn onder gebracht.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Het bedrijventerrein Poldervlak is gelegen aan de noordwestzijde van Almere-Buiten. Op de onderstaande afbeelding 1 is het gebied in het rood aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0001.png"

Afbeelding 1; ligging plangebied

Een aantal bestemmingsplannen voor de bedrijventerreinen in de gemeente Almere is niet meer actueel. Er vindt daarom een herziening plaats van deze bestemmingsplannen. Eén van deze bestemmingsplannen is het bedrijventerrein Poldervlak.

Het bestemmingsplan regelt de bestemmingen en het gebruik van de gronden voor het betreffende gebied. Het bestemmingsplan bestaat uit een plankaart, regels en een toelichting. De plankaart of te wel 'de geometrische plaatsbepaling van het plangebied en de daarin aangewezen bestemmingen' en de planregels vormen tezamen het juridische plan. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven.

In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De plantoelichting heeft in tegenstelling tot de plankaart en de regels, geen rechtskracht.

Een bestemmingsplan wordt met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt daarom in die vorm vastgesteld. Een volledige verbeelding op papier van het bestemmingsplan wordt gelijktijdig vastgesteld. Indien de inhoud van het langs elektronische weg vastgelegde bestemmingsplan na vaststelling en die van de verbeelding op papier daarvan, tot een verschillende uitleg aanleiding geeft, is de eerstbedoelde inhoud (electronisch) beslissend.

1.2 Leeswijzer

De toelichting op het bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de begrenzing van het plangebied en op de vigerende bestemmingsplannen. In hoofdstuk 3 worden de karakteristieken van het plangebied beschreven. De relevante beleidskaders staan centraal in hoofdstuk 4. De voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen en bijbehorende facetten worden behandeld in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6, het laatste hoofdstuk, wordt ingegaan op de implementatie van het plan.

Hoofdstuk 2 Begrenzing Plangebied En Vigerende Bestemmingsplannen

2.1 Begrenzing

Het plangebied sluit aan op het reeds geldende bestemmingsplan Poldervlak. In afbeelding 2 is een kaart opgenomen van het plangebied. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Buitenring, de noordelijke ringweg om Almere.

Het terrein grenst aan de oostzijde aan het groengebied Bosrand, een groene buffer (ook wel Meridiaanpark genoemd) tussen het bedrijventerrein en de ten zuidoosten van het terrein gelegen woonwijk Seizoenenbuurt. Aan de zuidzijde van het terrein en ten oosten van de Verfmolenstraat grenst het bedrijventerrein aan de woonwijk Molenbuurt. Aan de westzijde grenst bedrijventerrein Poldervlak aan de Polderdreef, de grote noordelijke invalsweg in Almere-Buiten vanaf de Buitenring. Ten westen van de Polderdreef is een binnenstedelijk bedrijventerrein en de woonwijk 'Bouwmeesterbuurt' gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0002.jpg"

Afbeelding 2; begrenzing plangebied

2.2 Vigerende Bestemmingsplan

Voor het gebied geldt nu het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Poldervlak”, vastgesteld op 14 juli 1994 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Flevoland bij besluit van 25 januari 1995.

Beschrijving van het vigerende bestemmingsplan

In het vigerend bestemmingsplan zijn de meeste gronden aangewezen met de bestemming Bedrijfsdoeleinden, met uitzondering van het woonwagenterrein dat is gelegen aan de Diepzuigerstraat, en het tenniscentrum aan de Dwangmolenstraat. In het gedeelte van het plangebied dat grenst aan de woonwijk Molenbuurt (het gedeelte ten zuiden van de Splijtbakweg en evenwijdig aan de Polderdreef, met uitzondering van de adressen Splijtbakweg nummers 2 tot en met 44, en de Hopperzuigerstraat nummers 2 (even), 1 tot en met 7 en 51tot en met 59 (oneven)) heeft tevens de aanduiding dienstverlening (d).

Op basis van het vigerend bestemmingsplan zijn toegelaten op de gronden met de bestemming bedrijfsdoeleinden:

  • industriële, ambachtelijke en (groot)handelsbedrijven behorende tot maximaal categorie 3 van de Staat van bedrijfsinrichtingen;
  • detailhandel in de branches auto's, boten, caravans, brom- en motorfietsen;
  • dienstverlening ter plaatse van de aanduiding (d);
  • twee motorbrandstoffen verkooppunten
  • kantoren met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 3.000m2;
  • garagebedrijven;
  • maximaal één bedrijfswoning per bouwperceel.

Naast de bestemming bedrijfsdoeleinden zijn gronden aangewezen voor

  • Woondoeleinden (voor het woonwagencentrum)
  • Recreatiedoeleinden (voor het tenniscomplex);
  • Verkeersdoeleinden (zoals wegen, fiets- en voetpaden, parkeerplaatsen);
  • Groen- en waterdoeleinden.

Onder ambachtelijke bedrijfsvoering wordt verstaan: bedrijven, die gericht zijn op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.

Onder industriële bedrijven wordt verstaan: bedrijven die gericht zijn op het ondernemingsgewijze vervaardigen of bewerken van goederen.

Onder dienstverlening wordt verstaan: het ondernemingsgewijze leveren van diensten ter ontspanning of verzorging van personen danwel tot onderhoud of herstel van goederen met uitzondering van horeca en detailhandel.

Met de aanduiding dienstverlening wordt blijkens de toelichting van het huidge bestemmingplan uit 1994 (pagina 6) de vestiging mogelijk gemaakt van kleinere bedrijven die zich vaak toeleggen op dienstverlening. Er staat dat dit gedeelte van het plangebied grenst aan de woonwijk Molenbuurt en dat dit uitermate geschikt is voor het toestaan van dienstverlenende functies. Het gaat hierbij om dienstverlening in de ruime zin van het woord, waaronder dient te worden verstaan onder andere para-medische beroepen maar ook bijvoorbeeld een aerobic-studio.

In het gedeelte van het bedrijventerrein dat grenst aan de woonwijk Molenbuurt geldt een bouwhoogte van maximaal 8 meter. Elders in het plangebied geldt een maximum bouwhoogte van 15 meter.

Met de vrijstelling ex artikel 19, eerste lid, van de Wet Ruimtelijke Ordening uit 2007 is de herinrichting van het woonwagenpark mogelijk gemaakt. Het aantal standplaatsen is daarmee vermeerderd van 10 naar 12.

Hoofdstuk 3 Karakteristieken Plangebied

3.1 Stedenbouwkundige Opzet

Het bedrijventerrein Poldervlak is een regulier, modern gemengd bedrijventerrein. Dit houdt in dat er een diversiteit aan bedrijfsactiviteiten is toegestaan. Het terrein kent weinig tot geen leegstand en heeft grotendeels een functie als vestigingslocatie voor de lokale en regionale bedrijvigheid.

De stedebouwkundige opzet van het gebied is erop gericht dat de grote bedrijven aan de randen van de Buitenring en de Polderdreef liggen en de kleinere in de zone langs de Molenbuurt. In deze zone, gelegen ten zuiden van de Splijtbakweg en evenwijdig aan de Polderdreef, is sprake van samengaan van functies (wonen, werken, voorzieningen) en is de bebouwing kleinschaliger van aard. Dat komt tot uitdrukking in de korrelgrootte: kleinere kavels, kleinere en lagere gebouwen. In het huidige bestemmingsplan is voor dit gedeelte van het bedrijventerrein naast de reguliere bedrijfsactiviteiten tevens dienstverlening toegestaan. In afbeelding 3 is een kaart opgenomen met de korrelgrootte van de diverse kavels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0003.jpg"

Afbeelding 3; korrelgrootte plangebied

Het bedrijventerrein bestaat in hoofdlijnen uit twee delen: het gebied aan weerszijden van de busbaan (deelgebieden 1 en 2) en het gebied tussen de Polderdreef en de Verfmolenstraat (deelgebied 3). Beide delen verschillen van karakter. In afbeelding 4 is de ligging van de deelgebieden aangegeven.

De Splijtbakweg is de hoofdtoegang tot de deelgebieden 1 en 2. De stedebouwkundige structuur wordt verder bepaald door vier lussen die de overige bedrijven ontsluiten. De Splijtbakweg onderscheidt zich van de andere wegen door een ruimer straatprofiel: brede bermen, bomen (een dubbele rij aan weerszijden van de weg in deelgebied 1 en een enkele rij aan één zijde van de weg in deelgebied 2). Het verschil in karakter van de wegen wordt niet ondersteund door aard, omvang, situering, gerichtheid, hoogte en type van bedrijven. Zo komen aan de Splijtbakweg gebouwen voor die in hoogte variëren van 4 tot 9m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0004.jpg"

Afbeelding 4;ligging deelgebieden

De strook langs de Buitenring en de Polderdreef is in deelgebied 1 ontwikkeld als zichtzone. Daar etaleren de bedrijven zich naar de aangrenzende wegen. Het zicht wordt echter vanaf de Buitenring beperkt door de lage kruinen van de bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0005.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0006.jpg"

De overgang met de Molenbuurt wordt gevormd door een brede groen- en waterstrook waarin ook een fietsroute is opgenomen. Aan de Hopperzuigerstraat liggen acht woon-werkeenheden.

De busbaan doorsnijdt de deelgebieden 1 en 2. Het beeld van de entree van deelgebied 2 wordt vooral bepaald door de opslag- en werkruimte van het woonwagencentrum. Een smalle beplantingstrook zorgt voor enige afscherming.

Aan de oostzijde grenst het plangebied aan het Meridiaanpark. Een smalle groenstrook zorgt hier voor beperkte afscherming van de grootschalige gebouwen.

Deelgebied 3 ligt in de zone tussen de Polderdreef en de Molenbuurt. De bebouwing grenzend aan het woongebied is kleinschaliger van aard dan de bebouwing aan de Polderdreef, waar de grotere bedrijven zijn gevestigd. De bouwhoogte ligt in dit deelgebied tussen 4 en 8m.

Zowel het bedrijventerrein als het woongebied maken gebruik van dezelfde toegangen. De entree aan de Molenweg wordt geflankeerd door een autobedrijf en een benzinestation. Aan de Papiermolenweg liggen keuken- en badkamerwinkels. Het beeld wordt hier verstoord door een betonnen gebouw waarin ramen en deuren ontbreken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0007.jpg"

Aan de Verfmolenstraat en de Walmolenstraat liggen naast bedrijven (al dan niet met bedrijfswoning) ook andere functies zoals een dierenkliniek, kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang. Aan de Brandersmolenstraat ligt een cluster woon-werkeenheden.

Bij de vormgeving van de gebouwen en de terreininrichting is een soepele overgang gemaakt naar de aangrenzende Molenbuurt.

De bedrijven aan de Oliemolenstraat liggen in de zichtzone van de Polderdreef. Ze zijn bereikbaar via de ventweg Oliemolenstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0008.jpg"

3.2 Wonen, Werken En Voorzieningen

De ligging van het bedrijventerrein tegen het stadsdeel Almere-Buiten aan heeft haar invloed op de bedrijvigheid die op het terrein is gevestigd.

Op grond van het rapport 'Herijking bedrijventerreinenstrategie Almere' door Buck Consultants International uit 1998 wordt Poldervlak als een gemengd bedrijventerrein benoemd.

De drie deelgebieden binnen Poldervlak verschillen van uitstraling en aanwezige typen bedrijvigheid.

In deelgebied 1, met name langs het westelijke deel van de Splijtbakweg en aan het begin van de lusvormige zijstraten van de Splijtbakweg, zijn een aantal consumentgerichte activiteiten gevestigd. Voorbeelden van deze PDV-bedrijven zijn: keukenbedrijven, een caravanbedrijf, een camperbedrijf, en een meubelbedrijf. Daarnaast is een motorverkooppunt brandstoffen aanwezig. Vanwege de nabijheid van de woonwijk Molenbuurt is er voor gekozen in bepaalde grensgebieden van het bedrijventerrein woon-werkunits te realiseren om de overgang van woon- naar werkgebied minder abrupt te maken. Langs de Hopperzuigerstraat is een transparante groenstrook aangelegd, waardoor hier ter verzachting van de overgang is gekozen voor woon-werkunits.

Deelgebied 2 wordt gekenmerkt door grote bouwkavels met vaak grootschalige bebouwing. In het gedeelte ten zuiden van de Splijtbakweg, gelegen tegen de woonwijk aan, zijn een aantal bedrijfsverzamelgebouwen gerealiseerd. Er is hier een sportschool en tegen de busbaan aan is het woonwagenterrein gelegen.

Deelgebied 3 ligt evenwijdig aan de Polderdreef, en aangrenzend aan de woonwijk Molenbuurt. Aan de Brandersmolenstraat zijn woonwerk-eenheden gebouwd, waarbinnen plaats is voor kleinschalige bedrijvigheid en beroepen aan huis. Ook langs de Verfmolenstraat zijn woon-werkunits gerealiseerd als overgang van woon- naar werkgebied. In het middendeel van het deelgebied zijn een aantal vormen van perifere detailhandel aanwezig, zoals enkele woninginrichtingzaken, autoverkoop, en een bromfietsenhandel. Het tennispark aan de zuidzijde van deelgebied 3 is langs de Polderdreef ingepast in een groene omgeving.

Het bedrijventerrein heeft zowel langs de Buitenring als langs de Polderdreef een representatieve uitstraling. De bomenrijen geven het bedrijventerrein een vriendelijke uitstraling. Langs de Buitenring zijn representatieve autobedrijven gevestigd uit het hogere segment. Ook de bedrijven langs de Polderdreef hebben een representatieve uitstraling.

Sport, recreatie en toerisme

In het zuidelijke deel van deelgebied 3 ligt een tennispark alsmede een sportcomplex en een dansschool. In deelgebied 1 is een dansschool aanwezig, en in deelgebied 2 een sportschool.

3.3 Verkeer

Autoverkeer

De Buitenring is de stadsautoweg die Almere Buiten verbindt met de rest van Almere en de Rijksweg A6. Hierdoor vervult deze weg een belangrijke rol in de bereikbaarheid van Poldervlak. Via de Polderdreef staat het bedrijventerrein in directe verbinding met de Buitenring, het centrum van Almere-Buiten en bedrijventerrein De Vaart ten noorden van de Buitenring. De Splijtbakweg, de Molenweg en de Papiermolenweg vormen de toegangswegen vanaf de Polderdreef het bedrijventerrein op. De Polderdreef vormt de scheiding tussen het bedrijventerrein Poldervlak en de Bouwmeesterbuurt.

De Splijtbakweg is de centrale ontsluitingsweg van het noordelijk deel van het bedrijventerrein. De weg ontsluit vier lusvormige wegen die de rest van dit deelgebied ontsluiten. Dwars over Poldervlak loopt een vrije busbaan die het terrein in tweeën deelt. Evenwijdig aan de busbaan ligt de Poortmolenstraat, die het bedrijventerrein verbindt met de woonwijk Molenbuurt.

De kleinschalige bedrijvigheid van Poldervlak ligt vooal tussen de Polderdreef en de Verfmolenweg als overgang naar de woonwijk Molenbuurt. De Molenweg (die overgaat in de Poldermolenweg) is de hoofdontsluiting voor de woonwijk Molenbuurt. De Verfmolenstraat loopt evenwijdig aan de Polderdreef, vormt de grens met de woonwijk Molenbuurt en verschaft tevens toegang tot Brandersmolenstraat. De Papiermolenweg is de zuidelijke ontsluitingsweg vanaf de Polderdreef, en gaat in de woonwijk Molenbuurt over in de Wipmolenweg.

Het hele gebied is net als de rest van Almere aangeduid als 30 km/u gebied. Vanwege het feit dat het een bedrijventerrein is, is de inrichting als 30 km/u gebied echter sober doch doelmatig uitgevoerd. Dit houdt in dat alleen bij potentiële conflictpunten snelheidsbeperkende maatregelen zijn toegepast

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0009.jpg"


Parkeren

Zoals gebruikelijk bij alle bedrijventerreinen in Almere dient het parkeren van de bedrijven op eigen terrein plaats te vinden. Er zijn in het plangebied langs de openbare weg hierdoor geen parkeervakken aangelegd met uitzondering langs de Splijtbakweg, Walmolenstraat en de Verfmolenstraat. Bij de laatste twee zijn dit vooral parkeerplaatsen ten bate van de bewoners van de Molenbuurt. Door de komst van een aantal op consumenten gerichte bedrijven en voorzieningen langs de Splijtbakweg is het aandeel bezoekersverkeer hier toegenomen waardoor het parkeren op de openbare weg is toegenomen. Uit oogpunt van veiligheid en doorstroming zijn daarom langsparkeervakken aangelegd. Langs de Verfmolenstraat zijn in meerdere panden kinderdagverblijven gevestigd. Tijdens de haal en breng momenten leverde dit regelmatig parkeerdruk op in deze straat. Tijdens het groot onderhoud in 2005 / 2006 is daarom het parkeren hier uitgebreid. Andere straten met verhoogde parkeerdruk zijn de Hopperzuigerstraat en Bakkenzuigerstraat. Bij deze laatstgenoemde straten is door vestiging van autoschadeherstelbedrijfjes en taxibedrijfjes de verkeersaantrekkende werking hoger dan dat op eigen terrein opgevangen kan worden.

In de notitie parkeerexcessen van 6 mei 2003 van Burgemeester en wethouders is volgens paragraaf E5 Poldervlak een aangewezen gebied waar grote voertuigen op de openbare weg mogen parkeren. Inmiddels is het mogelijk gemaakt om in deelgebied 2 langs de Grindzuigerstraat vrachtwagens te parkeren.

Openbaar vervoer

In Almere is de Flevospoorlijn de hoofddrager voor de stedelijke ontwikkeling. Voorts gelden de vrijliggende busbanen in Almere als hoofddragers voor de ontwikkeling van de wijken. De haltes aan de busbanen liggen op een onderlinge afstand van gemiddeld 600 meter en hebben een invloedsgebied van circa 400 m (acceptabele loopafstand). De buslijnen lopen midden door de wijken. Zeker 90% van de woningen en 75% van de arbeidsplaatsen liggen binnen 400 m afstand van een bushalte.

De busbaan die door het plangebied heenloopt maakt onderdeel uit van de verbinding Almere-Buiten- Bedrijventerrein De Vaart. Op de grens van Poldervlak en Molenbuurt ligt de bushalte Molenbuurt noord waarlangs stadslijnen 1 en 3 hoogfrequent rijden. Heel Poldervlak valt hierdoor binnen de 400 meter cirkel.


Langzaam verkeer

Fietser

Almere kent voor de fietser een uitgebreid netwerk van fietspaden die globaal in een grid van 300x300 meter over de stad is uitgelegd. Deze routes liggen veelal los van drukke autoroutes en kruisen deze dreven vaak ongelijkvloers. Hierdoor beschikt de fietser over een comfortabel netwerk en is de verkeersveiligheid op deze routes hoog.

Het uitgebreide fietspadennetwerk van de gemeente Almere strekt zich middels een viertal fietsroutes uit over bedrijventerrein Poldervlak. Er zijn twee fietsroutes die in noord-zuid richting over het terrein lopen. Direct ten oosten van de busbaan loopt het Matieu Cordangpad. De 2e fietsroute in Noord-Zuid richting ligt aan de oostrand van het bedrijventerrein (Jaap Edenpad).

De twee andere fietsroutes lopen over het bedrijventerrein in oost-west richting. Het Pirellipad is gelegen aan de zuidzijde van deelgebieden 1 en 2, in de groenstrook, evenwijdig aan het water en grenzend aan de woonwijk Molenbuurt. Het Poldervlakpad is in de groenstrook aan de noordzijde van het bedrijventerrein gelegen en haakt op twee punten aan op de bestaande weginfrastructuur van de Zandzuigerstraat. Het fietsverkeer mengt zich op het bedrijventerrein met het overige verkeer. In afbeelding 5 is een overzicht van de fietsverbindingen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0010.png"

Figuur 5; overzicht fietsverbindingen

Voetgangers

Ten behoeve van de voetgangers zijn langs alle straten aan tenminste een zijde een voetpad aangelegd.

3.4 Groen, Blauw En Natuur

Groen

Het bedrijventerrein Poldervlak is met een groen kader omgeven (met uitzondering van de Verfmolenstraat en de Dwangmolenstraat). Aan de noordrand, langs de Buitenring is een brede groenstrook aanwezig. In afbeelding 6 is de groenstructuur van het bedrijventerrein aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0011.png"

Afbeelding 6; groenstructuur

De dichte groenstroken zetten zich voort in een groen kader om het bedrijventerrein. Op de kruising van de Polderdreef met de Buitenring is een transparante bomenrij geplant zodat er zicht is op het bedrijventerrein. De transparante bomenrij wordt doorgezet langs de Polderdreef. De zuidzijden van de deelgebieden 1 en 2 zijn voorzien van een brede, grotendeels dichtbeboste groenstrook. Deze groenstrook vormt een natuurlijke afscheiding tussen dit deel van het bedrijventerrein en de aangrenzende woonwijk Molenbuurt. Ook aan de oostzijde van het bedrijventerrein bevindt zich een brede strook groen en bos (Meridiaanpark) als overgang naar de Seizoenenbuurt.

Blauw

Ten zuiden van het Pirellipad tussen het bedrijventerrein Poldervlak en de woonwijk Molenbuurt, loopt een brede watergang. De zuidelijke uitloper van het plangebied wordt eveneens begrensd door water.

Natuur

Het doel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS, groene en gele gebieden op afbeelding 7) is het creëren van een robuust landelijk samenhangend netwerk van natuurgebieden dat voldoende (leef-)ruimte biedt voor soorten en waarden die kenmerkend zijn voor de Nederlandse natuur. Voor ingrepen in en in de nabijheid van de EHS geldt in beginsel het "nee-tenzij"-regime: nieuwe activiteiten zijn niet toegestaan, tenzij aangetoond kan worden dat de wezenlijke waarden en kenmerken niet worden aangetast.Aan het "nee-tenzij"-regime zijn de volgende instrumenten toegevoegd: compensatie en herbegrenzing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0012.png"

Afbeelding 7: EHS

De provincie Flevoland onderscheidt binnen de EHS drie groepen; 'prioritaire gebieden', 'waardevolle gebieden' en 'overige EHS' (Omgevingsplan Flevoland 2006). Het plangebied ligt niet in de EHS.

Gebiedsbescherming

In de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet) is de gebiedsbescherming voor natuurgebieden opgenomen. Dit geldt zowel voor Beschermde Natuurmonumenten als voor Natura 2000-gebieden (ook wel Speciale Beschermingzones, SBZ's genoemd). De Europese Unie heeft twee richtlijnen vastgesteld die moeten zorgdragen voor de bescherming van de belangrijkste Europese natuurwaarden: de Vogelrichtlijn uit 1979 en de Habitatrichtlijn uit 1992. De Europese Unie heeft alle Vogel- en Habitatrichtlijngebieden ondergebracht in een samenhangend ecologisch netwerk 'Natura 2000'. Deze Europese wetgeving is sinds oktober 2005 verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998. Met een toetsing aan de Nederlandse wet wordt sindsdien tevens voldaan aan de Europese richtlijnen.

Het plangebied noch de omgeving van het plangebied maken deel uit van de natuurgebieden die op basis van de Natuurbeschermingswet wettelijke bescherming genieten. Daarnaast zijn van de ontwikkelingen binnen het plangebied geen effecten te verwachten op de instandhoudingsdoelen van deze natuurgebieden (externe werking).

Soortbescherming

De Flora - en faunawet richt zich op de bescherming van wilde planten en diersoorten. Welke planten- en diersoorten beschermd zijn, staat in de wet. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. In de wet is verder bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen van dieren, te beschadigen, te vernielen of te verstoren (zogenaamde verbodsbepalingen artikelen 8 tot en met 18 van de Flora- en Faunawet).

Wanneer plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf goed te worden beoordeeld of er mogelijk nadelige consequenties zijn voor beschermde inheemse soorten. Indien door de voorgenomen ontwikkelingen verbodsbepalingen ten aanzien van beschermde soorten worden overtreden, dient een ontheffing aangevraagd te worden. Binnen de Flora- en faunawet worden vier beschermingsniveau's onderscheiden:

1. algemene soorten ("Tabel 1 AMvB"),

2. overige soorten ("Tabel 2 AMvB"),

3. streng beschermde soorten Bijlage IV Habitatrichtlijn en extra aangewezen [Bijlage 1 AMvB] soorten ("Tabel 3 AMvB"),

4. vogels

Ten aanzien van algemene soorten (tabel 1 AMvB) geldt dat handelingen vrijgesteld zijn van artikel 8 tot en met 13 van de Flora- en faunawet. Er is derhalve geen overtreding van de verbodsbepalingen ten aanzien van deze soorten. Voor tabel 2 soorten wordt een ontheffingaanvraag getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort', de zogenaamde 'lichte toets'. Vrijstelling kan evenwel gelden voor verboden mits bij de uitvoering wordt gewerkt volgens een in een door de Minister LNV goedgekeurde gedragscode. De minister LNV heeft op 1 september 2009 de gedragscode 'Omgaan met beschermde planten en dieren in Almere. Gedragscode Flora- en faunawet' voor een periode van vijf jaar goedgekeurd.

Een ontheffingaanvraag voor de soorten van tabel 3 wordt getoetst aan drie criteria:

1) er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang;

2) er is geen alternatief;

3) het plan doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.

Deze drie criteria vormen de 'uitgebreide toets'. Om een ontheffing te krijgen, moet aan alle drie criteria voldaan zijn.

Voor broedende vogels is geen ontheffing voor mogelijk, schadelijke handelingen dienen voorkomen te worden. Wel bestaat de mogelijkheid tot verkrijgen van een ontheffing voor het vernietigen van een vaste broedplaats buiten het broedseizoen. De uitgebreide toets voor ontheffingverlening geldt ook voor alle vogelsoorten.

Een aanvulling op de verbodsbepalingen is de zorgplicht (artikel 2 Flora- en faunawet). De zorgplicht geldt voor alle in het wild levende dier- en plantensoorten, ook voor de soorten die niet als beschermde soort aangewezen zijn door de Flora- en faunawet. Het artikel biedt de mogelijkheid om op te treden tegen ongewenste handelingen jegens beschermde dieren en planten, welke niet nadrukkelijk in één van de verbodsbepalingen zijn genoemd.

Bestaande situatie

In het plangebied komen soortenarm grasvelden voor, die begrensd worden door een enkele boom (met name in het noorden) en struiken. De struiken en bomen kunnen in het broedseizoen door vogels gebruikt worden om te broeden. Jaarrond beschermde nesten ( in gebruik zijnde nesten van bosuil, steenuil, kerkuil, groene specht, zwarte specht en grote bonte specht) zijn niet waargenomen, maar op enkele tientallen meters van het plangebied is in 2006 een broedende grote bonte specht waargenomen. Het is daarom niet uit te sluiten dat in de huidige situatie een nest van de grote bonte specht in het plangebied aanwezig is. Op het gras en in de struiken kunnen kleine zoogdieren als mollen en muizen (in Almere alleen 'Algemene soorten, tabel 1 AMvB') voorkomen. Verblijfplaatsen van de vleermuis zijn niet aanwezig. De verwachting is dat, gezien de verspreiding van beschermde planten en dieren in Almere, alsmede de ligging van het plangebied, verder geen overige beschermde soorten zullen voorkomen (naast de eerder genoemde soorten en vogels).

3.5 Milieu-aspecten

Geluid

Geluidzonering bedrijventerrein De Vaart

Op grond van hoofdstuk V (Zones rond industrieterreinen) van de Wet geluidhinder (Wgh), is het aan Poldervlak grenzende industrieterrein De Vaart gezoneerd. De eerste zonering van De Vaart dateert van 18 december 1992. Ten tijde van de bestemmingsplanprocedure De Vaart IV-VI is het zonebeheersmodel van de gemeente Almere aangepast, in verband waarmee het zonebesluit De Vaart herzien moest worden. De nieuwe geluidzone is neergelegd in het genoemde bestemmingsplan Geluidzonering De Vaart (vastgesteld 26 mei 2005, goedgekeurd 15 september 2005).

Onderstaande afbeelding 8 geeft de geluidszone voor het bedrijventerrein weer, zoals deze geldt ingevolge het genoemde daartoe vastgestelde specifieke bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0013.jpg"

Afbeelding 8; geluidzone bedrijventerrein De Vaart

De zone legt de geluidsruimte vast die de bedrijven gezamenlijk op het industrieterrein De Vaart mogen produceren (theoretisch worst-case scenario). Dit op basis van een zonebeheersmodel. Op de op de zone gelegen controlepunten (z.g. 50 dB(A) contour) mag de geluidbelasting ten gevolge van de op het bedrijventerrein gelegen activiteiten, de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan.

Op het bedrijventerrein De Vaart zijn omgevingsvergunningplichtige inrichtingen rechtsreeks toegelaten (zonder vrijstelling, uitwerking of planwijziging). De omschreven geluidszone wordt gebruikt bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor milieu-activiteiten, meldingen dan wel bij het stellen van een nadere eisen AMvB. De voor deze bedrijven benodigde geluidsruimte plus de gereserveerde geluidsruimte leidt momenteel niet tot knelpunten. Wel is de geluidruimte op enkele controlepunten nagenoeg vergeven, waardoor nog niet gebruikte gronden dreigen te worden beperkt in het gebruik. Om dit tegen te gaan kan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer, naast de toepassing van het principe van de best beschikbare technieken, waar nodig worden verzocht over te gaan tot ambtshalve wijziging van de milieuvergunning dan wel door het stellen van een nadere eisen AMvB. Omdat thans nog geen overschrijding van de norm aan de orde is, wordt de geluidruimte vooralsnog op gebruikelijke momenten (veranderings- c.q. revisievergunning) (her)beoordeeld.

De zone is een planologisch aandachtsgebied, waarbinnen regels van de Wet geluidhinder van toepassing zijn. Zowel op industriële als woningbouwbouwactiviteiten zijn deze regels van toepassing. Dit met als doel enerzijds de geluidsemissie van de bedrijven die deel uitmaken van het industrieterrein De Vaart te reguleren en anderzijds er voor te zorgen dat bij woningbouwactiviteiten binnen de geluidszone de (uitbreidings)rechten van genoemde bedrijven niet worden geschaad.

Voor de herziening van het bestemmingsplan Poldervlak betekent dit concreet dat het toestaan van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen op gronden die vallen binnen de zone, niet zonder meer is toegestaan. Feitelijk is dit ook niet mogelijk daar het vrijwel onmogelijk (tenzij de woning op de zonegrens zelf is gesitueerd) is om te kunnen voldoen aan de 50 dB(A) etmaal grenswaarde. Verder is er bij de vaststelling van de herziening van de zonegrens geen hogere grenswaarde vatgesteld voor industrielawaai voor woningen.

Poldervlak behoort zelf niet tot het industrieterrein De Vaart. De vestiging van inrichtingen die behoren tot de groep 'grote lawaaimakers', met name de bedrijven die zijn aangewezen op grond van artikel 2.1, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht zijn uitgezonderd op Poldervlak.

Uitwaarts zoneren houdt in dat rond de geluidsbron een zone wordt gelegd, waarin geen gevoelige bestemmingen mogelijk zijn. Inwaarts zoneren houdt in dat er een zone rond gevoelige objecten wordt gelegd waarbinnen niet of beperkt geluidsveroorzakers mogen worden ingepast. De Vaart is in zijn geheel uitwaarts gezoneerd.

Bedrijfswoningen in Poldervlak

In het bestemmingsplan is een bepaling opgenomen die voorkomt dat er woningen kunnen worden gesitueerd binnen de geluidszone van industrieterrein 'De Vaart'. In het bestemmingsplan uit 1994 ontbrak zo 'n bepaling.

Geluidsemissie afkomstig van Poldervlak

De geluidsemissie afkomstig van het bedrijventerrein Poldervlak wordt gereguleerd door het Activiteitenbesluit (waar doorgaans de meeste bedrijven onder vallen) of een milieuvergunning op grond van de Wet milieubeheer. Hiermee vindt afdoende bescherming van geluidsgevoelige objecten plaats tegen geluidshinder.

Wegverkeerslawaai

Verkeerslawaai wordt via de Wet geluidhinder gereguleerd. Langs elke weg met een vastgestelde maximumsnelheid van boven de 30 km/uur, bevindt zich van rechtswege een zone. Binnen deze zone zijn de normen van de Wet geluidhinder van toepassing. Aangezien in het huidige bestemmingsplan bedrijfswoningen zijn toegestaan, zijn voor dit plan aldus van belang:

  • de geluidszone van de Buitenring (buiten bebouwde kom, 4 rijstroken):
    400 m;
  • de geluidszone van de Polderderdreef (binnen de bebouwde kom, 4 rijstroken): 350 m.

De toegangswegen vanuit de Polderdreef naar het bedrijventerrein, De Splijbakweg en de Molenweg, zijn het beginpunt van de 30 km/uur zone. Dit betekent dat de wegen binnen het bedrijventerrein geen zone hebben.

Indien geluidsgevoelige objecten (conform definities Wet geluidhinder) zich binnen een zone bevinden, dient getoetst te worden aan de normstelling in de wet en moet hiernaar worden gehandeld bij een bestemmingsplanprocedure.

Bij besluit van Gedeputeerde Staten van 31 mei 1994 is voor bedrijfswoningen een maximaal toelaatbare grenswaarde van 55 dB(A) (nu 53 dB Lden ) vastgesteld (zie bijlage 4 Besluit hogere grenswaardenbedrijfswoningen 1994). Overigens is dit gebaseerd op vrije veld condities, dus zonder afscherming van de gebouwen die nu zijn gerealiseerd. De reeds gerealiseerde bedrijfswoningen zijn met een maatbestemming aangegeven. Hiervoor geldt derhalve nog steeds de verleende hogere grenswaarde beschikking van de provincie. Andere of nieuwe bedrijfswoningen zijn niet meer toegestaan.

Woonwagenterrein

Het gerealiseerde woonwagenkamp is een geluidsgevoelige bestemming. Op grond van akoestisch onderzoek (2007), is gebleken dat de voorkeursgrenswaarde destijds nergens werd overschreden (zie bijlage 5 Rapport akoestisch onderzoek Woonwagens 2007 in het kader van een destijds gevoerde vrijstelling ex artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voor de herinrichting van het woonwagenterrein).

Lucht

Luchtverontreinigende stoffen kunnen schade veroorzaken aan de gezondheid van mensen en dieren en aan planten en gebouwen. De voornaamste bronnen van luchtverontreiniging zijn wegverkeer, industriële bedrijven en de landbouw. In de Wet milieubeheer zijn regels opgenomen ter bescherming van de negatieve gevolgen van de luchtkwaliteit. In hoofdstuk 5 wordt hier verder op ingegaan.

3.6 Cultuurhistorische Waarden

Het begrip cultuurhistorische waarden betreft het geheel aan waarden die een historische, en menselijke oorsprong hebben. In het kader van dit bestemmingsplan kunnen historisch-geografische waarden, (steden)bouwkundige waarden en archeologische waarden worden onderscheiden.

In Almere is tot nu toe een aantal gebieden alleen onderzocht op archeologische waarden.

Voor Almere is geen cultuurhistorische inventarisatie en waardering uitgevoerd. Evenmin voor dit plangebied. Wel zijn er in Almere locaties aanwezig die als cultuurhistorisch waardevol betiteld kunnen worden. Voorbeelden hiervan zijn De Groene Kathedraal van Marinus Boezem, Polderland Garden of Love and Fire van Daniel Liebeskind, De Realiteit en De Fantasie. Deze liggen alle buiten het bestemmingsplangebied Poldervlak.

Historisch-geografische waarden

Historisch-geografische waarden zijn elementen in het landschap die door menselijk handelen zijn ontstaan. In het plangebied Poldervlak (Almere Buiten) zijn geen historisch-geografische waarden bekend.

Het stroomgebied en delta van de voormalige rivier de Eem vormen een belangrijke aardkundige waarde. Het plangebied Poldervlak (Almere Buiten) ligt op korte afstand van het stroomgebied van de Eem in de Steentijd.

Archeologische waarden

Elfduizendvijfhonderd jaar geleden, aan het einde van het Paleolithicum (Oude Steentijd), was Almere al bewoond. Nederland bestond toen uit een koud toendralandschap, waarbij er in het gebied dat wij nu als de Noordzee kennen geen water stond. Het Paleolithicum werd opgevolgd door achtereenvolgens het Mesolithicum en Neolithicum (respectievelijk Midden en Jonge Steentijd). Rond 9000 voor Chr. vond het einde van de laatste IJstijd plaats. De tijd waarin het klimaat warmer wordt, het landijs op de poolkappen begint te smelten en er een enorme hoeveelheid water vrij komt.

Door vrijkomende water steeg de zeespiegel zo snel dat 2500 jaar later het Noordzeebekken was volgestroomd en de kustlijn ongeveer op de plaats kwam te liggen waar hij nu weer ligt.

Het gebied van Almere bestaat dan uit een glooiend zandlandschap waardoorheen de rivier de Eem stroomt.

In heel Flevoland zijn sinds de inpoldering ca. 450 scheepswrakken aangetroffen. Binnen de gemeente Almere zijn de lokaties bekend van 22 scheepswrakken en 4 scheepsladingen en –fragmenten. Alle genoemde scheepswrakken liggen buiten het plangebied Poldervlak (Almere Buiten).

Het plangebied Poldervlak is niet onderzocht op archeologische waarden.

Toevalsvondsten

Het is altijd mogelijk dat in de bodem niet ontdekte archeologische waarden bij toeval te voorschijn komen. In Almere zal het dan waarschijnlijk meestal gaan om scheepsresten of vliegtuigwrakken. Indien dergelijke resten buiten het kader van een officieel archeologisch (voor)onderzoek worden aangetroffen, geldt een meldingsplicht op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988. De meldingsplicht geldt voor heel Almere, dus ook voor gebieden buiten de selectiegebieden en buiten de behoudenswaardige vindplaatsen, evenals in gebieden waar het archeologische vooronderzoek is afgerond.

3.7 Kabels En Leidingen C.a.

Nutsvoorzieningen:

Algemeen:

Alle nutsvoorzieningen voor bebouwing op uitgegeven kavels worden geleverd via kabels en leidingen (K&L), gelegen in gemeentelijke ondergrond. Een uitzondering hierop zijn draadloze telecommunicatie verbindingen. De ligging in gemeentelijke ondergrond is voor de nutsbedrijven belangrijk omdat deze ligging duurzaam is; er is een gegarandeerde toegang en daarmee zijn capaciteitaanpassing en onderhoud gewaarborgd.

Evenwijdig aan de busbaan-tracés ligt, zoals gebruikelijk in Almere, de hoofd-infrastructuurstructuur voor de nutsvoorzieningen voor het plangebied. Tevens ligt langs de Polderdreef een primaire leidingenstrook voor de het voeden van de wijken in AlmereBuiten

In dit plangebied is geen stadsverwarming aanwezig.

Leidingenstraat:

Aan de noodwestzijde van het plangebied, evenwijdig aan de Buitenring loopt een uitloper van de leidingenstraat van de Hogering.

De gemeentelijke leidingenstraat is de hoofdader voor het voeden van de verschillende stadsdelen.

Hoogspanningslijn:

In dit plangebied is geen hoogspanningslijn aanwezig.

Straalverbindingen:

In dit plangebied bevindt zich geen straalverbinding met een beschermde status.

3.8 Bodem En Watersysteem

Bodem

De bodem van het plangebied Poldervlak bestaat uit holocene klei-, zavel en veenlagen, gelegen op een pleistoceen zandpakket. Voorafgaande aan de bouwactiviteiten, is het gebied opgehoogd met circa 1 meter zand. In het zand en de oorspronkelijke zeebodem (klei) zijn historisch geen bodemverontreinigingen te verwachten.

In het plangebied zijn enkele bodemonderzoeken uitgevoerd voor specifieke locaties. In deze onderzoeken worden ten hoogste lichte verontreinigingen aangetroffen, en dan met name voor van nature aanwezige stoffen in het grondwater. Maar ook lichte verontreinigingen door PAK en minerale olie, welke samenhangen met aangetroffen puin in de ophooglaag. Het gaat hierbij om plaatselijk lichte overschrijdingen die geen bezwaar geven voor de huidige of voorgenomen bestemmingen. Op enkele locaties zijn zeer plaatselijk sterkere verontreinigingen aangetroffen die te relateren zijn aan het gebruik van de locatie. Het gaat hierbij met name om verontreinigingen met PAK en minerale olie.

In het verleden is bij de aanleg van de infrastructuur van de nieuwe polder en bij de ontginning van de polder op diverse locaties van de voormalige Rijksdienst IJsselmeer Polders bodemverontreiniging ontstaan; dit zijn voormalige landbouwschuren en tank- en onderhoudsplaatsen. Van dergelijke locaties is in het plangebied geen sprake.

In het verleden zijn de wegen ten behoeve van het droogmaken en de ontsluiting van het nieuwe land over het algemeen aangelegd op een laag zand met sterke bijmengingen van puin, sintels en PAK-houdend freesasfalt. De gemeente Almere heeft wegen met PAK-houdend asfalt in kaart gebracht. Zulke wegen zijn niet aanwezig in het plangebied.

Ter plaatse van het gebied 3 E3 , is in juni 1994 in het kader van de overdracht van de locatie van Rijkswaterstaat aan de Gemeente Almere een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek is gebleken dat op het zuidoostelijk deel van de locatie een puinverharding aanwezig is geweest, welke verontreinigingen met PAK bevatte. In 1996 is de puinverharding met verontreiniging geheel verwijderd.

Ter plaatse van het gebied 3 E1, is in mei 2010 in het kader van de ontwikkeling van deze locatie een verkennend bodemzoek uitgevoerd. Daaruit blijkt dat er geen noemenswaardige verontreiniging met onderzochte stoffen aanwezig zijn.

Ten aanzien van de geldigheid van bodemonderzoeken wordt door de gemeente Almere een termijn aangehouden van uiterlijk vijf jaar, tenzij een vermoeden bestaat van bodembedreigende activiteiten.

Gelet op de datum van de diverse in het verleden uitgevoerde verkennende bodemonderzoeken, kan gesteld worden dat de gegevens uit die onderzoeken gedateerd zijn en mogelijk niet meer representatief zijn voor de bodemkwaliteit op de locatie.

Voor de aanvraag van een bouwvergunning worden de resultaten verlangd van een recent verkennend bodemonderzoek. Een nieuw verkennend bodemonderzoek voorafgaande aan de uitgifte en nieuwbouw wordt derhalve noodzakelijk geacht. Ook bij uitgifte is bodemonderzoek vereist om de juridische aansprakelijkheid van eventueel aanwezige verontreinigde grond te regelen.

Watersysteem

Waterhuishouding

De waterhuishouding wordt beschreven middels de bodemopbouw, het watersysteem, als onderdeel van het watersysteem van Almere-Buiten en de waterketen.

De waterhuishouding in het plangebied maakt onderdeel uit van de gehele waterhuishouding van Almere-Buiten.

Aspecten van zowel oppervlaktewater als geohydrologie hebben een belangrijke rol gespeeld bij het waterhuishoudkundig ontwerp van het watersysteem van Almere-Buiten . Naast het ontwerp van het grachtenstelsel binnen het stedelijke gebied speelde het vraagstuk hoe de aansluiting van het stedelijk water op de Lage Vaart tot stand diende te komen.

Maaiveldligging, bodemopbouw en kwel

Het maaiveld van het plangebied ligt op ca. 3. 60 m- NAP . De oorspronkelijke bodem bestaat uit lichte klei. Deze klei behoort tot de holocene deklaag, met een dikte van 5 à 7m. De holocene lagen zijn gelegen op pleistocene zandlagen (het watervoerende pakket). Dit stedelijk gebied is integraal opgehoogd met 1m zand.

De bodem in het gehele gebied van Almere en ook in dit plangebied zal naar verwachting nog verder dalen. Deze daling wordt met name veroorzaakt door de verdere rijping van klei en oxidatie van veen. De verwachting is dat tot 2050 in dit gebied de bodem nog ongeveer 30 cm gedaald is.

Als gevolg van de lage ligging van het “Nieuwe Land” te midden van de hoge waterpeilen met name die in het het Markermeer staat het gebied onder invloed van een geringe kwel.

Watersysteem

Het watersysteem van Almere Buiten is met andere richtlijnen/criteria tot stand gekomen dan een watersysteem van nu dat “Wb21 (Waterbeheer 21e eeuw)- en KRW(Kaderrichtlijn Water) proof” is.

Uit de berekeningen blijkt weliswaar dat de genormeerde peilstijgingen niet worden overschreden, maar ook dat dit gepaard gaat met afvoeren vanuit geheel Almere-Buiten naar de Lage Vaart, die groter zijn dan de nu geldende normafvoer van 1.5 l/sec/ha.

Om een betere waterkwaliteit te verkrijgen is het oppervlaktewater in Almere Buiten via stuwen gescheiden van de Lage Vaart (een streefpeil peil - 6.20 m NAP). Het heeft een verhoogd peil van – 5.80 m NAP om daarmee de kwelintensiteit en daarmee de instroom van voedingsstoffen te verkomen. De aanwezige gracht heeft een ontwerpdiepte van 1.2 m en het percentage natuurvriendelijke oevers is hier gering.

Maatgevend voor de inrichting van het openbaar gebied en voor de vloerpeilen van de woningen is een maximale peilstijging van de Lage Vaart van 1.20 m tot een peil van 5.0 m –NAP. Het water van de Lage Vaart kan immers over de vaste stuwen in het woongebied stromen.

Waterketen, afvoer hemelwater en riolering

Om het watersysteem in Almere Buiten niet verder te belasten is het noodzakelijk om het hemelwater in het plangebied zoveel mogelijk vast te houden en/of te bergen.

In het plangebied is, vanwege duurzaamheid, een gescheiden stelsel aangelegd (zie afbeelding 9).

Een gescheiden stelsel is duurzaam omdat:

  • regenwater de kwaliteit van het oppervlakte water verbetert;
  • de toevoer van regenwater verslechtert de werking van de RWZI;
  • hemelwater niet naar de RWZI verpompt hoeft te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0014.png"

Afbeelding 9: gescheiden stelsel.

Hierbij wordt het vuile huishoud-/bedrijfsafvalwater (DWA) via een stelsel van riolen (licht rood op de onderstaande afbeeldingen) rioolgemalen en persleidingen (donker rood) afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) op de Vaart. Grenzend aan de noordzijde van het plangebied staat een (hoofd)rioolgemaal. In de afbeeldingen 10 en 11 is het rioolstelsel voor het vuile huishoud-/bedrijfsafvalwater aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0015.jpg"

Afbeelding 10: rioolstelsel voor DWA in het noordelijk deel van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0016.jpg"

Afbeelding 11: rioolstelsel voor DWA in het zuidelijk deel van het plangebied

Gescheiden hiervan stroomt het hemelwater (HWA/RWA, blauw in onderstaande afbeeldingen 12 en 13) tezamen met het drainagewater middels een buizenstelsel via uitstroombakken in het oppervlaktewater, de gracht. Deze bakken vangen slib en daarmee verontreinigingen af.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0017.jpg"

Afbeelding 12: rioolstelsel voor HWA/RWA in het noordelijk deel van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0018.jpg"

Afbeelding 13: rioolstelsel voor HWA/RWA in het zuidelijk deel van het plangebied

Een deel van het af te voeren hemelwater is schoon genoeg om direct naar de grachten te laten stromen. Een ander deel van dit hemelwater, afstromend van parkeerplaatsen en wegen, heeft een negatief effect op de waterkwaliteit. Om dit te voorkomen, zijn conform het Waterbeheerplan van Waterschap Zuiderzeeland zuiverende voorzieningen bij drukke wegen en grote parkeerplaatsen noodzakelijk.

Deze kunnen bestaan uit meer technische maatregelen (zoals lamellenfilters en waterdoorlatende bestrating) en/of meer natuurlijke maatregelen (zoals infiltratiebermen en helofytenfilters).

Om een verdergaande verontreiniging van dit hemelwater te voorkomen dienen duurzame, niet-uitloogbare, bouwmaterialen te worden toegepast.

3.9 Veiligheid

3.9.1 Sociale en fysieke veiligheid

In de bestaande situatie gelden geen bijzonderheden op het gebied van sociale - en fysieke veiligheid.

3.9.2 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, LPG, ammoniak en munitie over weg, water, spoor en door buisleidingen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid.

Om individuele burgers te beschermen tegen de risico's geldt er een wettelijk basisbeschermingsniveau. Deze is vervat in het plaatsgebonden risico (PR) waarbij als grenswaarde geldt dat de kans dat iemand op een bepaalde plek overlijdt door een ongeval met een gevaarlijke stof niet groter mag zijn dan 1 op de miljoen per jaar. Naast de bescherming van individuen geldt er ook een verantwoordingsplicht voor activiteiten met gevaarlijke stoffen waarbij een groep mensen kan overlijden; het groepsrisico (GR). Per risicobron wordt een invloedsgebied vastgesteld waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden. In deze paragraaf wordt ingegaan op de bestaande ruimtelijke situatie. Paragraaf 5.9.2 Externe veiligheidgaat in op de nieuwe situatie.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg

Over de Polderdreef vindt transport plaats van gevaarlijke stoffen. Daarbij ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van de Buitenring waarover ook transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Bij omgevingsbesluiten waar sprake is van transport van gevaarlijke stoffen in het plangebied of binnen het invloedsgebied, dienen de veiligheidsbelangen van het transport in overeenstemming met de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden afgewogen.

In de bijlage 8.1 Externe veiligheidsrisico's wegtransport versie 8 oktober 2010 zijn de resultaten opgenomen. De conclusie voor de bestaande situatie is:

  • bij geen van de beschouwde wegvakken is sprake van een PR 10-6 contour, de wettelijke vereiste basisbescherming wordt geboden;
  • het groepsrisico ligt circa een factor 500 onder de oriëntatiewaarde (OW).

Transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding

Buiten het plangebied is aan de noordzijde van de Buitenring een buisleidingenstrook voor transport van gevaarlijke stoffen gereserveerd. Volgens informatie van de Gasunie en de provincie heeft de strook een breedte van 70 meter. In de strook liggen echter nog geen buisleidingen. In de bijlage zijn de resultaten weergegeven van de toetsing aan buisleidingen voor transport van gevaarlijke stoffen.

De conclusie is dat aan de toetsings- en veiligheidsafstanden wordt voldaan.

Risicovolle inrichtingen

Binnen het plangebied zijn 2 LPG-stations gelegen en één bedrijf met koel- en vriesinstallatie met ammoniak. Het plan zelf staat de bouw of vestiging toe van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten. Wat hieronder dient te worden verstaan staat aangegeven in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi). Dit besluit in samenhang met de ministeriele regeling Regeling externe veiligheid inrichtingen (hierna: Revi) regelt de afstand tussen risicovolle inrichtingen en aanwezige of geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. Het aantal aanwezige personen in de omgeving wordt hierin ook gereguleerd.

LPG--tankstation Hopperzuigerstraat 2

Uit gegevens van de inrichtinghouder is gebleken, dat de gemiddelde feitelijke LPG-doorzet van de afgelopen drie jaar groter is dan 1.000 m3/jaar. Voor een dergelijk LPG-tankstation geldt - volgens Revi voor een nieuwe situatie - een veiligheidsafstand van 110 m vanaf het vulpunt (en 25 m van het ondergronds reservoir en 15 m vanaf de afleverzuil). Dit is de afstand tot (al dan niet geprojecteerde) kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde van 10-6 per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10-6 per jaar.

Deze veiligheidsafstanden zijn in afbeelding 14 ingetekend. Binnen deze contouren liggen geen kwetsbare objecten. Binnen de 110 m contour liggen de volgende beperkt kwetsbare objecten: 4 bedrijfsgebouwen (1pand deels, 1 pand met drie bedrijven en één bedrijfsverzamelgebouw met circa zestien bedrijfsunits) en (deels) één bedrijfswoning. Hiermee wordt niet voldaan aan de richtwaarde voor deze objecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0019.png"

Afbeelding 14; uitsnede risicokaart Tankstation Hopperzuigerstraat

Volgens Revi is de afstand vanaf het vulpunt en het reservoir tot de grens van het invloedsgebied 150 m. Echter, de LPG-doorzet is nog niet vastgelegd in de milieuvergunning. Conform jurisprudentie en informatie van VROM, zou dan uitgegaan moeten worden van een groter invloedsgebied, nl. ca. 300m. Feit is, dat voor de nauwkeurigheid van de uiteindelijke hoogte van het berekende groepsrisico, de bebouwing binnen de 150 m bepalend is. In dit specifieke geval worden geen ontwikkelingen tussen de 150 en 300 mogelijk gemaakt, die het rekenresultaat significant beïnvloeden, is de deskundigeninschatting. Daarom is dit louter juridische aspect niet van belang voor dit ruimtelijke plan.

Conform de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico (versie 1.0) kan voor 'standaard-situaties' het groepsrisico worden bepaald met behulp van een rekenprogramma. Hiermee zijn berekeningen uitgevoerd die zijn opgenomen in bijlage 8.3 Berekeningen met de LPG-rekentool. In de bestaande situatie (huidige LPG-doorzet en bebouwing) is sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico (normwaarde = 1,29).

LPG-tankstation Molenweg 1

In de in 2007 verleende milieuvergunning is vastgelegd dat de doorzet van LPG maximaal 870 m³/jaar bedraagt. Hiervoor geldt een veiligheidsafstand van 45 meter vanaf het vulpunt, 25 meter vanaf het ondergrondse reservoir en 15 meter vanaf de afleverzuil. Deze veiligheidsafstanden zijn op afbeelding 15 ingetekend. Binnen deze contouren liggen geen kwetsbare objecten met uitzondering van een beperkt kwetsbaar object dat binnen de 45 meter-contour valt. Het bedrijfspand aan de Molenweg 3 behoort tot het LPG-tankstation en wordt daarom niet als beperkt kwetsbaar object beschouwd. De conclusie is dat niet geheel wordt voldaan aan de richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Volgens Revi is de afstand vanaf het vulpunt en het reservoir tot de grens van het invloedsgebied 150 m. Conform de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico (versie 1.0) kan voor 'standaard-situaties' het groepsrisico worden bepaald met behulp van een rekenprogramma (op www.groepsrisico.nl). Uit bijlage 8.3 Berekeningen met de LPG-rekentool blijkt, dat in de bestaande situatie (huidige LPG-doorzet en bebouwing) geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico (normwaarde = 0.32).

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0020.png"

Afbeelding 15; uitsnede risicokaart Tankstation Molenweg

Hemabakkerij Grindzuigerstraat 8

Dit is de inrichting waarin zich koel- en vriesapparatuur met ammoniak bevinden (zie afbeelding 16). De laagste afscheider temperatuur is < 25 °C, opstellingsuitvoering 1. De totale hoeveelheid ammoniak is ca. 3000 kg. Uit bijlage 1, tabel 6 van Revi, blijkt dat voor dit type installatie het plaatsgebonden risico kleiner is dan 10-6 per jaar en dat geen afstand tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten in acht genomen behoeft te worden, onderscheidenlijk daarmee geen rekening gehouden behoeft te worden. Volgens bijlage 2, tabel 3 van Revi, is de grens van het invloedsgebied in dit geval niet relevant. Het groepsrisico, de mogelijkheden voor rampenbestrijding en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking hoeven in dit geval niet te worden verantwoord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0021.jpg"

Afbeelding 16; uitsnede risicokaart Hemabakkerij

Vuurwerkbedrijven

In het bedrijf aan de Oliemolenstraat 59-61 is maximaal 10.000 kg consumenten vuurwerk aanwezig. Uit het vergunningendossier van het betreffende bedrijf blijkt, dat aan de veiligheids-afstanden uit het Vuurwerkbesluit wordt voldaan. Tevens is in het bedrijf aan de Hopperzuigerstraat 49-51 maximaal 10.000 kg consumentenvuurwerk aanwezig. Uit het vergunningendossier van het betreffende bedrijf blijkt dat aan de veiligheidsafstanden uit het Vuurwerkbesluit wordt voldaan.

Voorts vindt er in het pand aan de Splijtbakweg 60 opslag tot maximaal 10.000 kg consumentenvuurwerk plaats. Ook hier wordt aan de veiligheidsafstanden voldaan.

Opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik.

Er zijn momenteel geen bedrijven in het plangebied gevestigd, die ontplofbare stoffen opslaan voor civiel gebruik (zoals b.v. munitie)

Hoofdstuk 4 Relevante Beleidskaders

4.1 Rijk

Realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid

In juni 2008 heeft het kabinet de Realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid (RNRB) vastgesteld. In de RNRB heeft het rijk de nationale ruimtelijke belangen (uit de Nota Ruimte en overige PKB's) gedefinieerd en aangegeven op welke wijze het rijk deze wil verwezenlijken. Het rijk is verantwoordelijk voor de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur en voor de ruimtelijke basiskwaliteit van Nederland, de andere overheden dragen verantwoordelijkheid voor hun eigen ruimtelijke belangen.

Het bestemmingsplan betreft een actualisatie van het bestaande bestemmingsplan uit 1994. Het plangebied ligt binnen het stedelijk gebied, en ligt buiten de Ecologische Hoofdstructuur. Het programma betreft in hoofdlijnen een voortzetting van het bestaande bestemmingsplan. Het heeft geen effecten op nabijgelegen Natura-2000 gebieden, en het is in overeenstemming met het locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen. Het nieuwe bestemmingsplan is hiermee niet in strijd met de nationale ruimtelijke belangen.

Nota Ruimte (2006)

In de Nota Ruimte (Ruimte voor ontwikkeling), opvolger van de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening (Extra), zijn de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid aangegeven voor de periode tot 2020, waarbij de ruimtelijke hoofdstructuur (RHS) van Nederland een belangrijke rol speelt. In de RHS zijn gebieden en netwerken opgenomen die in belangrijke mate ruimtelijk structurerend zijn. Hierbij gaat het om elementen van de economie, de infrastructuur en de verstedelijking van Nederland, en om elementen van de groenblauwe structuur. De belangrijkste economische kerngebieden behoren hiertoe, maar bijvoorbeeld ook de grote wateren zoals de Waddenzee.

Het ruimtelijk beleid is gericht op:

  • versterken van de economie (oplossen van ruimtelijke knelpunten);
  • krachtige steden en een vitaal platteland (bevorderen van leefbaarheid en economische vitaliteit in stad en land);
  • waarborgen van waardevolle groengebieden (behouden en versterken van natuurlijke, landschappelijke en culturele waarden);
  • veiligheid (voorkomen van rampen).


De steden moeten voldoen aan de eisen die bewoners, bedrijven, instellingen en bezoekers aan een stad stellen: veilig en aantrekkelijk. Het platteland vraagt om ruimte voor een meer functioneel gebruik. Tussen het bouwen in stedelijke gebieden en het bouwen in het landelijk gebied moet een balans gevonden worden, zonder te vervallen in starre beleidskaders. Het landelijk gebied moet niet vollopen met verstedelijking en de steden moeten aantrekkelijker worden voor inwoners met midden en hoge inkomens. Het kabinet wil voorkomen dat in de steden een te hoog aandeel van mensen met lage inkomens ontstaat. Er is vooral vraag naar centrumstedelijke milieus, groenstedelijke milieus en meer ruimte in en om de woning. Planologische bescherming wordt alleen nog voorgeschreven voor natuurgebieden (ecologische hoofdstructuur en gebieden die vallen onder de Natuurbeschermingswet). Niet langer hoeft elke gemeente met voorstellen te komen voor rode contouren. 'Ruimte voor ontwikkeling' is niet alleen de titel van de Nota Ruimte, maar is ook het uitgangspunt van het nieuwe ruimtelijk beleid: het Rijk geeft meer ruimte aan medeoverheden, maatschappelijke organisaties, marktpartijen en bewoners.

Nota Ruimtelijk Economisch Beleid (1999)

De Nota Ruimtelijk Economisch Beleid (NREB) is de opvolger van Ruimte voor Regio's uit 1995. De nota bevat een analyse van de ruimtelijk-economische dynamiek en het ruimtelijk-economische beleid. Dat beleid kent twee pijlers: het ruimtelijk-economische netwerk versterken en de economische potenties in de regio's benutten. Het instrumentarium spitst zich toe op regionaal-economische structuurversterking, bedrijventerreinen, ondernemingsklimaat, marktwerking, kennis en samenwerking. Speciale aandacht krijgen het Noorden en de grote steden. Daarnaast bevat de NREB economische bouwstenen voor de ruimtelijke nota's.

In 2000 is de nota nader uitgewerkt in plannen en voorstellen (Actieplan Ruimtelijk Economisch Beleid). In het actieplan worden vier uitdagingen onderscheiden: versterking van het ruimtelijk-economisch netwerk, economische potenties van de regio's benutten, versterking van de stedelijke economie, en versterking van de economie van het Noorden. Het bieden van voldoende ruimte voor economische activiteiten, het verbeteren van de bereikbaarheid en het versterken van de mainports zijn zaken die moeten bijdragen aan de versterking van de ruimtelijk-economische netwerken.

Nota Mobiliteit (2006)

De Nota Mobiliteit geeft de nationale visie op het verkeers- en vervoersbeleid weer tot 2020. Goede bereikbaarheid is een voorwaarde voor de sociale en economische ontwikkeling in Nederland. Op haar beurt creëert die ontwikkeling weer nieuwe mobiliteit. Hoofddoel van de Nota Mobiliteit is daarom verbetering van de betrouwbaarheid van het verkeerssysteem (weg, water, spoor, lucht) van deur tot deur binnen de maatschappelijke randvoorwaarden op het gebied van de veiligheid en de kwaliteit van de leefomgeving. Mobiliteit mag, maar niet altijd en overal. Mensen moeten mobiel kunnen zijn om maatschappelijk te kunnen participeren.

De Nota Mobiliteit is totstandgekomen in samenwerking met de provincies, gemeenten, kaderwetgebieden en waterschappen.

De Nota Mobiliteit is opgesteld op basis van ondermeer het Nationaal Verkeers- en Vervoersplan (NVVP), dat als doelstelling heeft het bieden van een doelmatig, veilig en duurzaam functionerend verkeers- en vervoerssysteem, waarbij de kwaliteit voor de individuele gebruiker in een goede verhouding staat tot de kwaliteit voor de samenleving als geheel. Het NVVP omvat geen doelstellingen voor vervoerswijzekeuze zoals in het Tweede Structuurschema Verkeer en Vervoer. Ook wordt de groei van het gemotoriseerd verkeer niet aan een maximum gebonden. Wel is op het gebied van verkeersveiligheid voor 2010 een reductie van het aantal verkeersdoden en ziekenhuisgewonden met 25% ten opzichte van het huidige niveau als doelstelling opgenomen. De veiligheid op spoor en water moet op het huidige hoge niveau blijven. Dit geldt ook voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Aandachtspunten in het NVVP zijn ondermeer de visie op mobiliteit en transport, het bereikbaarheidsvraagstuk, de raakpunten met de ruimtelijke ordening en het mobiliteitsmanagement waaronder vallen locatiebeleid, vervoermanagement, fietsbeleid, transportpreventie en -efficiëntie alsook stedelijke distributie.

Nationaal Milieubeleidsplan 4 (2001)

Het toepassen van duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen bij het bouwen van woningen en bedrijven is één van de strategieën die zijn genoemd in het Nationaal Milieubeleidsplan.

Vierde Nota Waterhuishouding (1998)

De Vierde Nota Waterhuishouding is een regeringsbeslissing van december 1998. De beleidsdoelstelling van de nota is erop gericht duurzame en veilige watersystemen in stand te houden of tot stand te brengen. De nota vormt de basis voor de watertoets die het Besluit op de ruimtelijke ordening voor alle ruimtelijke plannen voorschrijft. In de nota wordt het stedelijk watersysteem als belangrijke drager voor stadslandschappen aangemerkt. Hierbij worden aan het stedelijk watersysteem ecologische, landschappelijke en recreatieve waarden toegekend die de basis moeten vormen voor een hoogwaardig woon-, werk- en leefklimaat in de bebouwde kom en de directe leefomgeving. Met betrekking tot de stedelijke watersystemen gaat het om de volgende doelstellingen:

  • verbinden van het netwerk van watersystemen met het groene netwerk ter verkrijging van ecologische verbindingen tussen stad en omliggend gebied;
  • minimaliseren van verontreinigingen zoals overstorten en diffuse verontreinigingen ter verkrijging van een goede kwaliteit van water en waterbodem;
  • het neerslagwater niet meer direct afvoeren, maar vasthouden in het oppervlaktewater, infiltreren in de bodem en/of gebruiken voor specifieke doeleinden;
  • zo veel mogelijk gesloten houden van waterkringlopen.

Tegelijk met de Vierde Nota Waterhuishouding kondigde de regering de instelling van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw aan, met als taak een advies uit te brengen over de organisatie en inrichting van het waterbeheer in de 21e eeuw. Het advies van de commissie (Waterbeheer 21e eeuw) is als beleid overgenomen, met als speerpunten:

  • meer aandacht voor water (bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen moeten gemeenten en waterschappen tijdig in overleg treden: de watertoets);
  • niet afwentelen (een oplossing zoeken van een waterprobleem in het ene gebied mag niet leiden tot problemen elders);
  • de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen en dan pas afvoeren';
  • ruimte voor waterberging.


Waterbeleid 21e eeuw (2000 )

Het kabinet heeft in december 2000 zijn standpunt uitgebracht over het waterbeleid voor de 21e eeuw. Dit is verwoord in de nota 'Anders omgaan met water': de veiligheid moet worden gewaarborgd en de kans op overstromingen mag niet toenemen. Wateroverlast moet worden teruggedrongen. Meer ruimte voor water naast technische maatregelen en taakstellende afspraken tussen verschillende overheden zijn essentieel voor het slagen van dit beleid. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW), dat op 2 juli 2003 is ondertekend, zijn tussen de verschillen de bestuursniveaus afspraken gemaakt voor de implementatie van WB21. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en daarna op orde te houden.

Nota Belvedère (1999)

In de Nota Belvedère (juli 1999) geeft het Rijk te kennen dat de cultuurhistorische identiteit van gebieden sterker richtinggevend moet worden voor de ruimtelijke inrichting. Het Rijk streeft naar ontwikkelingsgericht inzetten van bestaande cultuurhistorische kwaliteiten, waarbij vervlechting van cultuurhistorie in het ruimtelijke ordeningsbeleid uitgangspunt vormt. In de ruimtelijke inrichting dienen de cultuurhistorische waarden niet alleen herkenbaar te blijven, maar ook te worden versterkt. De doelstellingen zijn:

  • het erkennen en herkenbaar houden van cultuurhistorische identiteit;
  • het versterken en benutten van de kwaliteit van cultuurhistorisch waardevolle gebieden;
  • het scheppen van voorwaarden voor initiatieven van derden;
  • het verspreiden van kennis, het toegankelijk maken en het stimuleren van inspiratie voor inrichting en ontwerp;
  • het verbeteren van de samenwerking tussen overheden en derden;
  • het beter gebruik maken van bestaand instrumentarium.


Monumentenwet 1988

In 2007 trad een wijziging van de Monumentenwet in werking (de zogenaamde Wet op de Archeologische Monumentenzorg). Uitgangspunten van de wet zijn onder meer:

  • behoud van waardevolle archeologische resten ter plaatse ('in situ');
  • de verstoorder (van de bodem) betaalt;
  • vooronderzoek van de bodem in een zo vroeg mogelijk stadium van de planontwikkelingen doen;
  • de verplichting om in ruimtelijke plannen rekening te houden met (mogelijke) archeologische waarden;
  • de verantwoordelijkheid voor archeologische monumentenzorg wordt bij gemeenten neergelegd;
  • de opgravingsmarkt wordt geliberaliseerd.

4.2 Provincie En Regio

Ruimtelijk beleid

Omgevingsplan Flevoland (2006)

In het Omgevingsplan Flevoland van december 2006 is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het is een samenbundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan, Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Het Omgevingsplan bevat tevens de hoofdlijnen van het economische, sociale en culturele beleid. Het plan vervangt het Omgevingsplan Flevoland 2000 en de partiële herziening van 2004.

Het belangrijkste doel van de provincie is het creëren van een goede woon-, werk- en leefomgeving in heel Flevoland. De verstedelijking moet ingepast worden in een hoogwaardige landelijke omgeving en moet passen bij de gerealiseerde en geplande infrastructuur. De creatie van aantrekkelijke woongebieden in een groen-blauwe omgeving maakt Flevoland concurrerend met andere gebieden. Zo is niet alleen sprake van overloop uit de drukke en dure Randstad naar een ruimer en goedkoper Flevoland, maar kiezen mensen bewust voor het attractieve woonmilieu van Flevoland.

Op regionale schaal moet worden voorzien in behoeften aan gevarieerde huisvesting, werkgelegenheid en het sociaal-cultureel voorzieningenniveau. Daarbij hoort onder meer het benutten van de ligging aan het water van Lelystad en Almere voor daaraan gerelateerde woonmilieus, werkgelegenheid en recreatie. Nieuwe bebouwing zal gebundeld worden in of aansluitend aan het bestaande bebouwde gebied.

Zuidelijk Flevoland, en dan vooral de stad Almere, is onderdeel van het stedelijk netwerk van de Noordvleugel van Randstad Holland. Dit gebied moet ruimte bieden aan functies vanuit de Randstad. Almere heeft een bijzondere relatie met Amsterdam. In het kader van het zogenaamde Noordvleugelprogramma staat de verstedelijking aan de westzijde van Almere in combinatie met verbetering van de bereikbaarheid centraal. Daarnaast is ook een ontwikkeling aan de oostzijde van Almere van toepassing waarmee groene woonmilieus worden gerealiseerd voor de Noordvleugel, de samenhang met het economisch kerngebied van de regio Utrecht wordt versterkt en een meerzijdige ontsluiting wordt ontwikkeld. De groeitaakstelling van Almere moet worden gecombineerd met ecologische functies, bijvoorbeeld aan de westzijde bij het IJmeer en aan de noordoostzijde met de robuuste ecologische verbinding tussen Oostvaardersplassen en de Veluwe. Hier is ook een combinatie met waterberging, landelijk wonen en met toeristisch-recreatieve voorzieningen gewenst. Deze voorzieningen kunnen van (boven-) regionale betekenis zijn.

De provincie geeft ruimte voor doorgroei van de verstedelijking in de provincie tot ongeveer 650.000 inwoners in 2030. Almere heeft in 2030 bijna 350.000 inwoners als tussen 2010 en 2030 70.000 woningen worden gebouwd. Het bij de doorgroei behorende provinciale groeitempo van gemiddeld 5.600 woningen per jaar hangt af van economische en demografische ontwikkelingen. Binnen de provincie zal tenminste gebouwd worden voor eigen behoefte met een jaarlijkse groei van het woningbestand van ruim 2.000. Daarmee wordt een inwonertal van maximaal 500.000 inwoners bereikt in 2030.

De provincie richt zich ook op de afstemming op hoofdlijnen tussen de verschillende woon- en werkmilieus. Ze speelt bij verstedelijking vooral een rol als het gaat om de stimulering van de economie en het bevorderen van de sociale kwaliteit. Bij de voorzieningen liggen accenten op jeugdzorg, cultuur en het hoger onderwijs. Voor de economische ontwikkeling liggen de accenten op innovatie, de internationalisering van het bedrijfsleven en het starters- en arbeidsmarktbeleid.

Het Provinciaal Omgevingsplan dient als toetsingskader voor archeologie in gemeentelijke plannen.

In het archeologiebeleid, vastgelegd in het Provinciaal Omgevingsplan, maakt de provincie een onderscheid in Provinciaal Archeologische Kerngebieden en Provinciaal Aardkundige Kerngebieden (PArK'en), archeologische aandachtsgebieden en de Top-10 archeologische locaties. Deze acht de provincie van provinciaal belang.

In een PArK richt de provincie zich actief op het behoud van de archeologische waarden in hun eigentijdse landschappelijke omgeving.

Archeologische aandachtsgebieden zijn gebieden met een relatief hoge dichtheid aan goed geconserveerde archeologische waarden. De inzet beperkt zich tot het opsporen en het planologisch beschermen, dan wel - indien niet anders mogelijk - opgraven van individuele archeologische waarden. Terreinen die op de landelijke Archeologische MonumentenKaart (AMK) staan vallen onder de aandachtsgebieden, met dien verstande dat ze in principe altijd planologische bescherming moeten krijgen. In het Omgevingsplan 2006 is het binnendijkse grondgebied van Almere opgenomen als archeologisch aandachtsgebied. Archeologische aandachtsgebieden zijn gebieden met een relatief hoge dichtheid aan goed geconserveerde archeologische waarden. Zij omvatten delen van de prehistorische stroomgebieden van de Vecht, IJssel en Eem, waarin onder andere nederzettingen van de Swifterbantcultuur liggen. De inzet in archeologische aandachtsgebieden beperkt zich tot het opsporen en het planologisch beschermen, dan wel - indien niet anders mogelijk - opgraven van individuele archeologische waarden.

De Top-10 vertegenwoordigt een dwarsdoorsnede van de Flevolandse archeologie. De provincie vindt het van wezenlijk belang dat de Top-10 locaties behouden blijven. In de bescherming en instandhouding van individuele archeologische locaties geeft de provincie voorrang aan de Top-10 locaties.

De vindplaats “De Bult” in Almere Hout en de vindplaatsen Zenit 1 en Zenit 2 in Almere Buiten behoren tot de Top 10 archeologische locaties van de provincie. In uitwerkingsgebieden is de kennis van de aanwezige waarden beperkt. De provincie wil voor deze gebieden verkennen of er aanleiding is om delen aan te wijzen als PArK.

Beleidsregel Locatiebeleid Stedelijk Gebied (2008)

Gedeputeerde Staten hebben in de Beleidsregel Locatiebeleid Stedelijk Gebied aangegeven welke typen werklocaties worden onderscheiden en welke vestigingsvoorwaarden (kantorenomvang, bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid) daaraan worden verbonden. Er wordt een drietal hoofdlocatietypen (verdeeld over 7 subtypen) aangeduid: centrummilieus, gemengde woonwerkmilieus en specifieke werkmilieus (waaronder regulier bedrijventerrein). Voor elk type gebied zijn criteria vastgelegd, zoals parkeren, openbaar vervoer, beeldkwaliteitplannen voor locaties langs snelweg of provinciale weg. De gemeenten zijn vervolgens verantwoordelijk voor de concrete aanwijzing en uitwerking van de verschillende typen werklocaties, door middel van een Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid.

Met de beleidsregel Locatiebeleid Stedelijk Gebied wordt invulling gegeven aan het locatiebeleid voor het stedelijk gebied, zoals geformuleerd in het Omgevingsplan Flevoland 2006. Het uitgangspunt daarbij is een zodanige vestiging van bedrijven, kantoren en voorzieningen, dat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de vitaliteit van steden en dorpen.

Poldervlak valt onder het type regulier bedrijventerrein.

Nota Archeologiebeleid (2001)

Het beleid voor de archeologische monumentenzorg van de provincie Flevoland sluit op hoofdlijnen aan op het nationaal beleid voor de archeologische monumentenzorg. In de Nota Archeologiebeleid stelt de provincie dat in het rijksbeleid het accent te veel ligt op het behoud. De provincie wil meer aandacht voor archeologie als ruimtelijke kwaliteit en het gebruik ervan als een bouwsteen voor de inrichting van de ruimte.

Beleidsregel Archeologie en Ruimtelijke Ordening 2008

Met deze beleidsregel willen Gedeputeerde Staten aangeven op welke wijze zij willen dat er wordt omgegaan met de uitgangspunten zoals die in het Omgevingsplan Flevoland 2006 zijn geformuleerd met betrekking tot de archeologie. In de Beleidsregel zijn criteria vastgesteld die GS hanteren bij de toetsing van gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Het gaat om de volgende criteria:

-Archeologische waarden en verwachtingen moeten gelokaliseerd, gewaardeerd en begrensd zijn;

-Archeologisch onderzoek en de producten hiervan moeten voldoen aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

-Voor zover in het plangebied behoudenswaardige archeologische waarden en/of hoge archeologische verwachtingen liggen, mogen deze in principe niet als gevolg van de uitvoering van het ruimtelijk plan worden beschadigd of vernietigd. Met dien verstande dat een archeologische verwachting vervalt op het moment dat de archeologische waarden hierbinnen zijn gelokaliseerd en begrensd;

- In bestemmingsplannen, omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wabo, wijzigings- en uitwerkingsplannnen moeten behoudenswaardige archeologische waarden en hoge archeologische verwachtingen zijn gekoppeld aan het bouwverbod en/of te zijn opgenomen in stelsels van aanlegvergunningen, waarbij ingrepen die de archeologische waarde of verwachting kunnen beschadigen, vernietigen of ontoegankelijk maken, vergunningplichtig moeten zijn. Om behoudenswaardige vindplaatsen moet verplicht een extra beschermingszone (de zogenaamde bufferzone) worden opgenomen, die onderdeel uitmaakt van de behoudenswaardige vindplaats

4.3 Gemeente

4.3.1 Duurzaamheid

Almere wil in 2030 de meest duurzame stad van Nederland zijn. In 2007 zijn op basis van de Cradle to cradle uitgangspunten zeven Almere Principles ontwikkeld. De principes dienen als leidraad bij de verdere ontwikkeling van de stad.

Almere kent een goede uitgangspositie om de schaalsprong vanuit duurzaamheids principes te benaderen. De keuze is ook niet los te zien van de historie van de stad. Almere is vanaf het begin bedacht en opgebouwd vanuit duurzaamheid. Dat bewijzen de blauwgroene structuur, het meerkernige stadsconcept, het gescheiden verkeerssysteem en de doordachte afvalstructuur. Omdat Almere daarnaast een jonge stad is, is de basiskwaliteit van gebouwen en omgeving hoog. Almere stelt duurzaamheideisen aan zowel de bestaande stad als aan de nieuw te bouwen stadsdelen. Het gaat niet alleen om de gebouwde omgeving, maar ook om de openbare ruimte, om beheer en om duurzame sociale en economische processen.

In bestemmingsplannen is duurzaamheid geen apart benoemd thema. Ruimtelijke oplossingen voor structurerende duurzaamheidsthema's zoals water, ecologie en verkeer worden in de betreffende delen uitgewerkt. Omdat een bestemmingsplan niet het meest geëigende middel is, worden niet tot weinig ruimtelijke thema's als energiebesparing, materiaalkeuze en gezondheidsaspecten hier niet in uitgewerkt. Deze aspecten krijgen in andere stadia van projectontwikkeling voldoende aandacht.

4.3.2 Ruimtelijke ontwikkeling

Structuurplan Almere 2010 (vastgesteld door de raad op 25 september 2003)

Met dit structuurplan zijn de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Almere tot 2010 weergegeven. Tevens wordt een doorkijk geboden tot 2030.

Centraal staat de afronding van de oorspronkelijke opgave van Almere als een volwaardige en evenwichtige stad met 250.000 inwoners (met nieuwe stadsdelen zoals Almere Poort, Almere Hout en Almere Pampus (binnendijks, inclusief kustzone). De kwaliteitsimpuls voor de oorspronkelijke opgave leidt tot vier extra opgaven die betrekking hebben op de verbetering van het raamwerk van groen en water, en van infrastructuur. Dit zijn:

  1. 1. kwaliteitsverbetering groenstructuur;
  2. 2. betere benutting water;
  3. 3. inhaalslag externe bereikbaarheid;
  4. 4. verbetering interne bereikbaarheid;

Verder zijn er de vijf extra opgaven die de verschillende stedelijke milieus betreffen:

  1. 5. verdere uitbreiding en verdieping voorzieningenaanbod;
  2. 6. meer verscheidenheid in woningen en woonmilieus;
  3. 7. actief beheer bestaand stedelijk gebied;
  4. 8. kwalitatieve werkgelegenheidsimpuls;
  5. 9. ruimte voor startende en groeiende ondernemingen.


Het structuurplan gaat uit van een westelijke oriëntatie voor Almere. Opgenomen is dat er wordt gewerkt aan de ontwikkeling van Almere Poort en aan het planvormingsproces voor het binnendijkse deel van Almere Pampus (inclusief kustzone). Tevens wordt er gewerkt aan Overgooi. Voor Almere Hout is in het structuurplan een rol weggelegd in het kader van de kwaliteitsverbetering van de stad als geheel en om in Almere meer verscheidenheid in woon- en werkmilieus te bewerkstelligen.

Het Structuurplan Almere 2010 vervangt het structuurplan uit 1983 en de recenter vastgestelde structuurplannen voor Overgooi (juli 1999), Almere Poort (december 1999) en Almere Hout (mei 2001). De ruimtelijke hoofdstructuur die in deze structuurplannen voor deelgebieden is vastgelegd, is in het structuurplan overgenomen.

Concept structuurvisie Almere 2.0 (vastgesteld door de raad op 18 februari 2010)


De Concept Structuurvisie Almere 2.0 is vastgesteld als richtinggevend integraal beleidskader (ecologie, sociaal, economie, ruimtelijk) voor de uitwerking van het Integraal Afspraken Kader (IAK), waarbij de belangrijkste richtinggevende inhoudelijke kaders betreffen:

  1. 1. Almere benut en versterkt de oorspronkelijke suburbane meerkernige opzet van Almere

De suburbane meerkernige opzet in een blauwgroene omgeving wordt verbreed en versterkt door het toevoegen van nieuwe milieus in Pamus, de Weerwaterzone en Oosterwold. Een klassieke grootschalige binnenstedelijke verdichting in kader van de schaalsprong past niet in de oorspronkelijk meerkernige suburbane opzet. De meerkernige opzet is tevens basis voor de diversiteit en leefbaarheid van de stad.

  1. 2. De groenblauwe structuur is de drager van de huidige stad en de toekomstige ontwikkelingen

Verbondenheid van stad en natuur geeft Almere een onderscheidende kwaliteit ten opzichte van de metropoolregio. De waterlandschappen aan de westzijde en de groene landschappen aan de oostzijde en de ca. 40 km kustlengte vormen condities om de diversiteit te vergroten. De groenblauwe structuur blijft de drager van de nieuwe ontwikkelingen; zowel aan de westkant (ecologische impuls IJmeer en Markermeer) als aan de oostzijde (uitbreiding van het groenblauwe casco in het polderlandschap).

  1. 3. Almere verkleurt van gezinsstad naar een diverse samenleving

De bevolkingssamenstelling in Almere is nog weinig gedifferentieerd. De bestaande stad moet versterkt worden door kwaliteiten toe te voegen en de diversiteit te vergroten. Bij de verdere groei van Almere moeten nieuwe bevolkingsgroepen (studenten, 55- plussers, hoger opgeleiden en creatieve beroepen, bevolkingsgroepen die belangrijke dragers zijn van een stedelijke cultuur) worden aangetrokken. De ruimtelijke keuzes, het woningaanbod en het voorzieningenpakket worden hierop afgestemd.

  1. 4. In Almere ontwikkelt een sterke en gedifferentieerde economie

Meer en diversere werkgelegenheid is van belang voor een duurzame ontwikkeling van de stad. De ambitie is het creëren van 100.000 arbeidsplaatsen tot 2030. Dat leidt tot een sterkere positie in de regio en een evenwichtige woonwerkbalans. De brede groeistrategie is gericht op maximalisatie van bevolkingsvolgende en autonome groei werkgelegenheid, en de (door)groei van economische clusters in de kenniseconomie (logistiek en handel, ict en media, luchthaven Lelystad, health, welness en life sciences, duurzaamheid), deels in samenhang met de metropoolregio en regio Utrecht.

  1. 5. De primaire westelijke groei van Almere versterkt de Noordelijke Randstad met de IJmeerlijn als nieuwe drager van de metropoolvorming

De groei met 60.000 woningen betekent per definitie een groei aan de oost- en westflank van de stad: versterkte oriëntatie op de metropoolregio Amsterdam en op de Utrechtse regio. Aan de westzijde van de stad komt het zwaartepunt te liggen van de nieuwe gebiedsontwikkelingen. De IJmeerlijn is de drager van de metropoolvorming en conditionerend voor de westelijke ontwikkeling van Almere.

  1. 6. De grootschalige gebiedsontwikkelingen vinden plaats langs de schaalsprongas met dicht stedelijke ontwikkelingen aan de westzijde (Almere Pampus, eventueel Almere IJland), een nieuwe centrumontwikkeling (Almere Centrum Weerwater) en ruimte voor organische groei aan de oostkant (Almere Oosterwold)

De ontwikkeling van west - en oostzijde biedt mogelijkheden voor nieuwe en gedifferentieerde woon-, werk- en leefmilieus, van belang voor de metropoolregio en de diversiteit binnen Almere.

Met aanleg van de IJmeerlijn wordt binnendijks ruimte gecreëerd voor Almere Pampus, dat zo verbonden is met het centrum van Almere én het centrum van de metropoolregio. Mogelijkheden om in relatief hoge dichtheden te bouwen aan een boulevard.

Optioneel is de ontwikkeling van Almere IJland voor de kust van Almere Pampus (gekoppeld aan de IJmeerlijn). Hier doet zich de gelegenheid voor om unieke woon-, werk- en recreatiemilieus te koppelen aan de ecologische ambities voor het IJmeer.

De verbrede A6 wordt bij het Weerwater overkluisd, zodat midden in de stad een hoogwaardige ontwikkellocatie ontstaat. De uitstekende ontsluiting en centrale ligging bieden mogelijkheden voor grootschalige nieuwe woon- en werkconcepten voor de uitbreiding van het stadscentrum.

Almere Oosterwold biedt veel ruimte voor ontwikkeling van individuele woon- en werkidealen en organische groei in een groene omgeving; een voortzetting van de woonmilieus in de Gooi- en Vechtstreek, als tegenhanger van de meer geplande stedelijke westelijke ontwikkeling.

  1. 7. Almere loopt voorop bij innovaties op het gebied van duurzame gebiedsontwikkeling

De omvang van de schaalsprong biedt kansen om tot fundamentele systeemkeuzes bij de opzet van een stad te komen, namelijk systemen voor energie, mobiliteit, water en grondstoffen. Almere moet de (inter)nationale duurzame stad van de 21e eeuw worden.


Het structuurplan `Almere 2010´ wordt vooralsnog gehandhaafd als ruimtelijke ordeningskader.


Kaderplan Bestaande Stad (vastgesteld door de raad op 26 februari 2004)

De gemeente geeft met dit plan haar visie op de gewenste ontwikkeling van de bestaande stad. De eerste wijken zijn al weer 30 jaar oud en vragen om meer aandacht dan alleen het onderhoud. Woonwijken, groengebieden en werkgebieden vragen om aanpassing aan de eisen van de tijd maar ook neemt de bestaande stad nog steeds in omvang toe.

Dit kaderplan is een integraal plan en geeft de prioriteiten voor beheer en vernieuwing tot 2015 en beschrijft daarin de bijdrage van de gemeente in samenwerking met andere partijen. Het kaderplan is daarbij geen blauwdruk maar een leidraad. De doelstellingen uit het Structuurplan (sep. 2003) en de Sociale Structuurschets (jan. 2004) worden hierin uitgewerkt.

Met het vaststellen van het Kaderplan wordt aangegeven:

voor de verbindende koers;

  1. 1. De kwaliteitspijlers als leidend uitgangspunt te kiezen voor alle kleinere en grotere ingrepen in de bestaande stad (diversiteit waarborgen en bevorderen, vergroten (beeld-)kwaliteit, en meer ruimte voor eigen initiatief, creativiteit en eigen verantwoordelijkheid).
  2. 2. Bewoners en instellingen meer de ruimte te willen geven, en tegelijkertijd meer te willen aanspreken op de eigen verantwoordelijkheid; daar andere vormen van verantwoording afleggen en samenwerking voor te gaan zoeken.

voor de differentiatie van woonmilieus;

  1. 1. De komende periode concreet vorm te willen geven aan differentiatie van woonmilieus in de stad.
  2. 2. Daarbij met name in de centrumranden met een actieve strategie te willen sturen op meer functiemenging, en op meer woonfunctie in het stadscentrum.
  3. 3. Diversiteit een meerwaarde te willen geven door zorg te dragen voor het behouden en vernieuwen van ontmoetingsplekken.
  4. 4. Wat huisvesting betreft vooral de doelgroepen jongeren en ouderen c.q. één- en tweepersoonshuishoudens meer te willen bedienen in de bestaande stad, door omvorming en nieuwbouw. Vooral in het centrum, de centrumranden, en de stadsdeelcentra.
  5. 5. Een aantal gebieden de komende periode kleinschalig te willen vernieuwen, herstructuren of transformeren.
  6. 6. Ruimte te willen geven om te variëren met de omvang van sociale woningvoorraad in de bestaande stad in relatie tot de nieuwe stad.

voor de verlevendiging van een aantal wijken;

  1. 1. Te willen spelen met 'drukte' in de suburbane woonmilieus, in de ene wijk meer voorzieningen en bedrijvigheid dan de andere, en dit tezamen met inwoners wilt uitwerken.
  2. 2. Voorkeur te willen geven aan sociaal levendige wijken, met voorrang aan 'kwetsbare' buurten.
  3. 3. Ervoor te willen zorgen dat de kleine (startende) ondernemer een geschikte bedrijfsruimte kan vinden in de bestaande stad.
  4. 4. Te willen onderzoeken waar een stapeling van regels en wetten ons en anderen te veel belemmeren in het concretiseren van ambities: instellen dereguleringsteam.


voor de ruimtelijke doorontwikkeling;

  1. 1. Actief te willen zoeken naar meer ontwikkelingsruimte voor voorzieningen, wonen en werken in de stad.
  2. 2. Daartoe een aantal strategieën voor de groengebieden / parkbossen en de ruimte langs dreven het komende jaar verder uit te willen werken.
  3. 3. Tegelijkertijd erg zuinig met deze ruimte om te willen gaan (meervoudig ruimtegebruik, clustering): instellen regieteam dat zichzelf na twee jaaroverbodig maakt.
  4. 4. Een sociale effectrapportage en een hoogbouw effectrapportage in te willen voeren.
  5. 5. Meer te willen doen met bestaande bebouwing en voorzieningen.
  6. 6. Op korte termijn de bereikbaarheid van het stadscentrum en de capaciteit van de dreven te willen onderzoeken, en de effecten van spoorverdubbeling en mogelijke oplossingen in beeld te willen brengen.


voor de slag van ambities naar uitvoering:

  1. 1. De stadsdeelvisies van Almere Haven, Almere Buiten Almere Stad Oost en West te hanteren als kader voor de uitvoeringsprogramma's van de stadsdelen.
  2. 2. Jaarlijks de uitvoeringsprogramma's (stedelijk en per stadsdeel) vast te willen stellen.
  3. 3. Een aantal centrale afspraken te willen vastleggen over financiering en uitvoering, en nut en noodzaak te willen onderzoeken voor een reserve voor de bestaande stad en/of een ontwikkelingsmaatschappij.
  4. 4. De benodigde investeringen voor de komende tien jaar in beeld te willen brengen.
  5. 5. In de stadsdeelvisies is een concretisering naar gebieden en wijken uitgewerkt.

Programmaplan Almere Buiten (vastgesteld door de raad op 29 maart 2007)

In 2004 heeft de raad het Kaderplan Bestaande Stad en de stadsdeelvisies voor Almere Haven, Buiten en Almere-Stad vastgesteld. De gemeente Almere heeft deze stadsdeelvisies vertaald naar gebiedsgerichte programmaplannen. Met de externe partners en gemeentelijke diensten zijn hoofddoelen en opgaves voor de stadsdelen mede op basis van sociale- economische en ruimtelijke analyses geformuleerd en uitgewerkt in projecten en acties. Daarbij heeft een integratie plaatsgevonden van de werkplannen van de partners en gemeentelijke diensten.

  1. 1. Identiteit en imago
    Focus: Ontwikkel de eigen identiteit van Almere Buiten
  2. 2. Buitenste Binnenhalen
    Focus: benut de specifieke blauw-groene kansen
  3. 3. Versterk de eigen kracht van de buurten en het stadsdeel
    Focus: toe-eigenen van openbare ruimte
  4. 4. Ontwikkel kansrijke gebieden & binnenstedelijke locaties
    Focus: faciliteer organische ontwikkelingen
  5. 5. Versterk bereikbaarheid en mobiliteit
    Focus: in balans met leefmilieu

Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet (vastgesteld door college van B&W op 2 maart 1999)

Naast het nationale en provinciale antennebeleid heeft de gemeente ook een eigen 'antennebeleid'. Dit beleid houdt in dat zendmasten niet in woonwijken en natuurgebieden mogen worden geplaatst. Wel is plaatsing mogelijk op bedrijventerreinen, sportparken en langs hoofdinfrastructuur.

Voor het plangebied betekent dit er in principe masten en antennes kunnen worden geplaatst. Hiertoe zal in de regels een bepaling worden opgenomen dat masten met een hoogte van 15 meter worden toegestaan met een afwijkingsbevoegdheid tot 40 meter.

Prostitutiebeleid Almere (vastgesteld door de raad op 14 februari 2000)

In de Nota Prostitutiebeleid Almere wordt het gemeentelijk beleid ten aanzien van seksinrichtingen, escortbureaus en sekswinkels vastgelegd in beleidsregels. Prostitutie wordt uitgesloten in woonwijken. In centrumgebieden en bedrijventerreinen, waaronder Poldervlak, wordt prostitutie mogelijk gemaakt mits voldaan wordt aan de volgende beleidsregels:

  • het woon- leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast;
  • er geen onevenredige parkeerdurk ontstaat in de directe omgeving van de seksinrichting;
  • de omvang van de seksinrichting niet meer dan 500m2 b.v.o. en de omvang van een sekswinkel niet meer dan 200 b.v.o. bedraagt; en
  • beperking van het aantal werkruimtes: bij seksclub kan het aantal werkruimtes variëren tussen de zes en acht, bij een prive-huis of erotische massagesalon is het aantal werkruimtes maximaal vier.

Vestiging op een bedrijventerrein is gebonden aan extra voorwaarden:

  • Er mag slechts één bedrijf van deze aard op een bedrijventerrein gevestigd worden;
  • De afstand tot een woning is minimaal 50 meter.

Volgens het beleid is één seksinrichting op het bedrijventerrein Poldervlak toegestaan. Er is een aanvraag ingediend voor de ontheffing erotische massagesalon-privé-huis zoals die nu in procedure is voldoet aan de criteria zoals opgenomen in het beleid. Ter plaatse van de aanduiding 'seksinrichting' ('si') op de plankaart is dit gebruik toegestaan. Tevens zal er een wijzigingsbevoegdheid worden opgenomen voor het geval de bedrijfsvoering van desbetreffende sexinrichting is gestaakt. Burgemeester en wethouders zijn dan bevoegd om via een wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening de aanduiding op de plankaart te verwijderen, en elders in het plangebied een nieuwe seksinrichting mogelijk te maken. Uitgangspunt is dat er wel wordt voldaan aan de criteria zoals geformuleerd in het prostitutiebeleid, hetgeen er kortweg op neer komt dat de vestiging van maximaal één seksrinrichting op het bedrijventerrein Poldervlak mogelijk is.

Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2010

Het Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2010 bevat de uitgangspunten en criteria die worden gehanteerd bij de behandeling van de (aanvragen voor) vestiging van coffeeshops in Almere. Uitgangspunt van het coffeeshopbeleid is het bevorderen van de scheiding van markten van soft- en harddrugs op grond van een evenwichtig (volksgezondheidsmotief) en beheersbaar aantal (openbare orde motief) gecontroleerde verkooppunten. Op basis van dit uitgangspunt zijn onder andere de volgende criteria van toepassing:

  1. 1. In de gemeente Almere geldt een maximum van vier coffeeshops;
  2. 2. In de stadskern Almere Stad kunnen er maximaal twee komen en in de stadkernen Almere Haven en Almere Buiten ieder één;
  3. 3. geen vestiging van coffeeshops in woonwijken;
  4. 4. vestiging aan de rand van industrieterrein toegestaan, tenzij geen controle mogelijk is;
  5. 5. Aan één exploitant kan niet meer dan één gedoogbeschikking worden verleend.


Op het terrein tegenover het woonwagenkamp aan de Poortmolenstraat wordt een lichte horecafunctie van maximaal categorie 1c van de Staat van Horeca-activiteiten toegestaan. Daarmee kan de vestiging van een coffeeshop op grond van de uitgangspunten van het coffeeshopbeleid mogelijk worden gemaakt. In paragraaf 5.2 wordt nader ingegaan op de geschiktheid van deze locatie voor een coffeeshop.

Horecanota Almere (vastgesteld door de raad op 09 maart 2000)

De horeca heeft als branche te maken met vele regelingen en beleidsmaatregelen die de gemeente Almere behartigt. Omwille van een eenduidig overzicht en toegankelijk beleid is een nota opgesteld die dit in een meer integraal kader plaatst. De horecanota bevat in hoofdzaak een 'foto' van het bestaande gemeentelijke horecabeleid anno 2000. Deze 'foto' is in overleg met diverse in- en externe betrokkenen gemaakt.

Wat betreft ruimtelijk beleid is aangegeven dat ten behoeve van de bestemmingsplannen een uniforme omschrijving van drie gedefinieerde typen horeca (licht-, middel- en zware horeca) zal worden gehanteerd. Deze is opgesteld en wordt als Staat van Horeca-activiteiten opgenomen in de bestemmingsplannen.

Verder is er een indeling gemaakt van gebieden waar horeca kan worden toegevoegd of verminderd:

  • Consolidatiegebied: geen uitbreiding van horeca mogelijk;
  • Ontwikkelingsgebied: nieuwe horeca is mogelijk;
  • Concentratiegebied: sterke concentratie van horeca is mogelijk;
  • Deconcentratiegebied: horeca zal worden verminderd.

Deze indeling van gebieden is vertaald naar woongebieden, centra, Poort, Hout, bedrijventerreinen en kantoorgebieden en buitengebied, stadscorridors en parken.

Van belang voor dit bestemmingsplan is datgene wat is opgenomen ten aanzien van 'Bedrijventerreinen en kantoorlocaties'. Kort samengevat is hierin opgenomen:

  • Uitgangspunt voor vestiging van horeca is het draagvlak van de betreffende werklocatie; derhalve geen horeca op binnenstedelijke bedrijfsterreinen.
  • Op regionale bedrijfsterreinen en kantoorlocaties: is lichte en middelzware horeca mogelijk, over het algemeen zijn deze gericht op de aldaar gevestigde bedrijven (uitzondering: weggebonden horeca).

In het plangebied is de locatie aan de Poortmolenweg aangewezen voor een coffeeshop op grond van criteria voortvloeiende uit het coffeeshopbeleid 2010.

4.3.3 Bereikbaarheid en mobiliteit

Beleidsplan verkeersveiligheid 1998-2003 (vastgesteld door de raad op 9 oktober 1997)

Het beleid inzake verkeersveiligheid is opgenomen in het Verkeersveiligheidsplan Gemeente Almere, Technische rapportage en in het Beleidsplan Verkeersveiligheid 1998-2003. In het beleidsplan wordt aangegeven vanuit welke visie en met welke doeleinden aan de verbetering van de verkeersveiligheid gewerkt gaat worden. De technische rapportage geldt als basis voor het Beleidsplan. Het bevat een inventarisatie van doel- en taakstellingen op zowel landelijk als provinciaal niveau en een inventarisatie en analyse van ongevalgegevens. Verder is er een toetsing van de huidige wegenstructuur opgenomen aan de uitgangspunten van het Duurzaam Veilig beleid. Tot slot worden maatregelen en activiteiten voor het terugdringen van de verkeersonveiligheid aangegeven op het gebied van infrastructuur, educatie, voorlichting, handhaving en organisatie.

De hoofdlijnen van beleid bestaan uit:

  1. 1. het continueren van de gescheiden verkeersstelsels, scheiding van langzaam en autoverkeer en het vrije busbaanstelstel met zijn eigen beveiliging;
  2. 2. aanwijzen van de woon-/verblijfsgebieden tot 30 km/u-zones;
  3. 3. de snelheidslimiet op de lokale dreven vasthouden op 50 km/u;
  4. 4. uitvoeren van een pakket aan maatregelen m.n. op de dreven, busbaankruisingen en fietsroutes teneinde de veiligheid te verbeteren;
  5. 5. intensiveren van verkeerseducatie, -voorlichting en -handhaving.

Voor het plangebied betekent dit dat het gebied aangewezen blijft als 30 km/u gebied, dat de openbaar vervoersbaan blijft gehandhaafd door het plangebied en dat de omliggende dreven 50 km/uur blijven.

Parkeernormen voor woningen (vastgesteld door het college van B&W op 13 februari 2001)

De geldende parkeernormen in Almere zijn in 2001 opnieuw tegen het licht gehouden. De in het verleden vastgestelde parkeernorm van 1,25 parkeerplaats per woning leek niet meer te voldoen. De nieuwe parkeernorm is vastgesteld op gemiddeld 1,5 parkeerplaats per nieuw te bouwen eengezinswoning.

Deze norm is ook van toepassing op bedrijfswoningen.

Fietsbeleidsplan 2000 "Pak de fiets" (vastgesteld door de raad op 13 april 2000)

Het fietsbeleidsplan Almere geeft aan welk (brom)fietsbeleid de gemeente Almere nastreeft. Naar aanleiding van een analyse van het fietsgebruik in Almere zijn de volgende doelstellingen voor het Almeerse fietsbeleid geformuleerd:

  1. 1. Fietsvoorzieningen op peil brengen en houden;
  2. 2. Minimalisering van de verplaatsingsafstand door wonen, werken, winkelen, naar school gaan en recreëren zo dicht mogelijk bij elkaar te situeren;
  3. 3. De reistijdverhouding auto-fiets zo gunstig mogelijk voor de fiets te laten zijn;
  4. 4. Kostenverhouding autogebruik-fietsgebruik zo gunstig mogelijk laten zijn;
  5. 5. Verbeteren van de combinatie fiets-openbaar vervoer, waardoor het openbaar vervoer op de langere afstand een beter alternatief voor de auto wordt;
  6. 6. Verbetering van de kwaliteit van het fietspadennetwerk, onder meer door de meest intensief bereden routes te onderscheiden en deze een extra kwaliteitsimpuls te geven;
  7. 7. De verbindingen tussen de stadsdelen verbeteren, door onder meer de fietsroutes sociaal veiliger te maken;
  8. 8. Goede, tegen diefstal beveiligde, fietsenstallingen bij de winkelcentra, de recreatievoorzieningen en de knooppunten van openbaar vervoer;
  9. 9. Door communicatie het fietsen een beter imago te geven.

Doel van de gemeente is om het huidige gebruik van de fiets ten opzichte van andere middelen van vervoer, gelijk te houden.

Voor het plangebied betekent dit dat het Maurice Garinpad als vrijliggende route blijft gehandhaafd. Deze zorgt voor een snelle en veilige verbinding van het gebied naar het centrum van buiten. Voor de overige wegen in het gebied geldt dat de fietser meerijdt met het gemotoriseerd verkeer.

4.3.4 Werk in de stad

Economisch Actieplan Almere (Groei in goede banen) (vastgesteld door de raad op 11 januari 2007)

In het economisch actieplan zijn vier pijlers van het economisch beleid geformuleerd:

  1. 1. Ontwikkeling kansrijke marktsegmenten: actiever de markt benaderen gericht op bedrijven die de structuur van Almere versterken;
  2. 2. Beter benutten bestaande bedrijvigheid: actief relatiemanagement gericht op branches en belangrijke individuele bedrijven en gericht op een ondernemersvriendelijk vestigingsklimaat;
  3. 3. Kwaliteit van dienstverlening: doelgericht omgaan met bepalingen bij nieuwe gebiedsontwikkeling en bij herziening van bestemmingsplannen en in ondernemerscontacten transparant en facilitair zijn;
  4. 4. Verbeteren van het vestigingsklimaat: voldoende aanbod van aantrekkelijke vestigingslocaties voor de verschillende doegroepen van bedrijvigheid in voorraad hebben. Hiertoe zal een ruimtelijke structuurvisie en een ontwikkelingsperspectief worden opgesteld voor bedrijfslocaties in Almere tot 2020/2030.

In het Actieplan wordt nader omschreven wat en op welke wijze er in dit kader zal worden uitgevoerd. Om tot selectie van kansrijke marktsegmenten te komen en de marktbenadering hiervan worden marktsegmentplannen opgesteld, als eerste voor de segmenten Zorg, Onderwijs, Vrijetijdssector, Starters en doorstarters, Retail/funshoppen, Fashion & Design, Zakelijk Dienstverlening, Back office kantoren, Callcenters, ICT en Logistiek.

Bij ontwikkeling en herziening van bestemmingsplannen wordt nagestreefd nieuwe ontwikkelingen te faciliteren, waar mogelijk regels minder gedetailleerd op te nemen en terughoudend te zijn bij het bepalen van bouwhoogtes, dakhellingen, functiemenging, rooilijnen en beperkingen in gebruik.

Het verbeteren van het vestigingsklimaat is in eerste instantie gericht op het ontwikkelen van voldoende uitgeefbaar aanbod van bedrijventerreinen en kantorenlocaties. Ook het versterken van het emotionele vestigingsklimaat krijgt aandacht via een actieve marketingbenadering op basis van de marktsegmentplannen. Verder blijven flankerende beleidsvelden van belang, zoals het woonklimaat, voorzieningen, infrastructuur, arbeidsmarkt en startersbeleid.

De herziening van Poldervlak voldoet aan de uitgangspunten.

Detailhandelsvisie Almere 2012 (vastgesteld op 15 maart 2012) en Nota Detailhandel in Almere (2004) (Vervallen per 15 maart 2012)

Tussen de ter inzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan 'Poldervlak 2011' en de vaststelling van dit bestemmingsplan, is nieuw beleid vastgesteld inzake detailhandel in Almere. Voor de begrijpelijkheid volgt hieronder van beide nota's een samenvatting.

Detailhandel in Almere, ruimte en diversiteit in winkelgebieden 2005-2010 (vastgesteld door de raad op 02 december 2004, vervallen per 15 maart 2012)

De Nota Detailhandel in Almere bevat het beleid over de detailhandelsstructuur in Almere en de ontwikkeling van de winkelgebieden tot 2010. De detailhandelstructuur van Almere bestaat uit een sterk stadshart, gericht op recreatief winkelen en vrije tijdsbesteding, sterke stadsdeelcentra in Almere Haven, Almere Buiten en een nieuw te ontwikkelen stadsdeelcentrum in Almere Poort (ontwikkeling in Almere Hout vindt plaats na 2010). Verder bevat de detailhandelstructuur enkele locaties voor perifere en grootschalig-thematische detailhandel (PDV-GDV). In de wijken zijn er wijk- en buurtwinkelcentra en is er beperkt verspreide detailhandel mogelijk. Er zijn warenmarkten in het stadshart en in de centra van de stadsdelen. Tenslotte is er ondersteunend traffic-aanbod mogelijk op drukbezochte locaties, gericht op passanten, zoals bij NS-stations, tankstations en dergelijke.

Belangrijke uitgangspunten van beleid zijn een evenwichtige structuur, balans in vraag en aanbod, en vestiging van detailhandel in of aansluitend aan de winkelgebieden (of in harde plannen voor uitbreiding van winkelgebieden). Als vestiging in of aansluitend aan deze winkelgebieden niet mogelijk blijkt, kunnen locaties elders in het verstedelijkte gebied in aanmerking komen. Per geval zal nadere besluitvorming plaatsvinden. Dit brengt met zich mee dat een bedrijventerrein geen geschikte locatie is voor detailhandel.

Voor zowel PDV en GDV is vestigingsbeleid bepaald, onder andere het bevorderen van concentratie en clustering. Daarbij zijn locaties aangewezen waar vestiging van PDV en GDV mogelijk is buiten de reguliere winkelgebieden.

Voor vestiging van nieuwe winkelvoorzieningen, die wel gewenst zijn maar niet passen binnen een geldend bestemmingsplan, kan een ontheffingsprocedure worden toegepast. Voor grotere vestigingen en winkelplannen is er ten behoeve van de ruimtelijke onderbouwing een toetsingskader opgesteld om inzicht te verkrijgen in de toegevoegde waarde aan de detailhandelstructuur, de ruimtelijke inpassingsmogelijkheden en de gevolgen voor de bestaande detailhandel.

In de detailhandelsnota 2004 werd Poldervlak genoemd als locatie voor perifere detailhandel. Er is opgenomen dat het de bedoeling is om uitsluitend in de deelgebieden 1 (tussen Polderdreef en de busbaan) en 3 (tussen Polderdreef en Molenbuurt) perifere detailhandel mogelijk te maken, teneinde concentratie en clustering te bevorderen. In de nota was bepaald dat de totale omvang van perifere detailhandel in de branches woninginrichting, keukens en sanitair waren beperkt tot ca. 6.000 m2 v.v.o., hetgeen overeenkwam met wat feitelijk is gevestigd in het plangebied. Op basis van dit oude beleid was uitbreiding in deze branche niet toegestaan. Voor de branches auto's, boten en caravans was het beleid deze uitsluitend toe te staan in deelgebied 1 en in deelgebied 3 niet meer toe te staan. De ruimtelijke structuur van deelgebied 3 leent zich slecht voor dergelijke bedrijven en hier is de kans op overlast met de woonbuurt groot. Tuincentra en bouwmarkten waren op basis van de oude nota detailhandel 2004 op Poldervlak niet toegestaan.

Hieronder wordt nader ingegaan op de Detailhandelsvisie 2012.

Detailhandelsvisie Almere 2012 (vastgesteld op 15 maart 2012)

Op 15 maart 2012 heeft de gemeenteraad de “Detailhandelsvisie Almere 2012” vastgesteld. Detailhandel vormt een belangrijk onderdeel van de kwaliteit van het woon- en leefklimaat en is een bron van ondernemerschap en werkgelegenheid. Detailhandel bepaalt voor een deel het imago van de stad. Het is dan ook van groot belang voor stad en bewoners om deze te behouden en te versterken.

De belangrijkste uitgangspunten voor de detailhandelsstructuur zijn de fijnmazigheid van winkelvoorzieningen en de positie van het stadscentrum als hét centrale (winkel)centrum van Almere.

Ruimtelijk van belang zijn de volgende onderdelen van de visie:

  • Concentratie dagelijkse detailhandel in of aan buurt-, wijk- en stadsdeelcentra en stadscentrum;
  • Concentratie niet-dagelijkse detailhandel in of aan stadsdeelcentra en stadscentrum; Dat betekent dat deze vorm van detailhandel daarbuiten zo veel mogelijk wordt beperkt;.
  • Toestaan van pdv op modern gemengde bedrijventerrein;
  • Clustering van pvd-gdv in enkele themacentra: Doemere, Olympiakwartier en A6-Park;
  • Toepassen 'SER-ladder' voor initiatieven A6-Park;
  • Verruimen mogelijkheden kleinschalige detailhandel buiten de winkelgebied;
  • Branchering alleen op grond van ruimtelijke overwegingen.

De visie is vertaald naar een kaart en een toelatingskader. Dit kader luidt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0022.png"

Perifere detailhandel

Het beleid is er op gericht niet-dagelijkse detailhandel te concentreren in of aan het stadscentrum en de stadsdeelcentra. Dat betekent dat deze vorm van detailhandel daarbuiten zo veel mogelijk wordt beperkt. Uitzonderingen zijn beperkt mogelijk voor de zogenaamde perifere detailhandelsvoorzieningen (PDV). Bij komende bestemmingsplanherzieningen voor binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen kunnen dergelijke voorzieningen in daartoe aangewezen zones worden toegestaan, mits voldaan wordt aan randvoorwaarden met betrekking tot bereikbaarheid, parkeren, laden-lossen en milieueisen. Daarnaast wordt gestreefd naar clustering van specifieke PDV en GDV in 'themacentra'. Het streven is er op gericht met deze themacentra de regionale positie van Almere te versterken. Op het A6-park streeft de gemeente op langere termijn naar een onderscheidend aanbod dat een kwalitatieve aanvulling betekent voor het bestaande detailhandelsaanbod. Gezien de huidige marktsituatie zal Almere deze locatie vooralsnog niet actief ontwikkelen. Van eventuele initiatieven daartoe zal worden beoordeeld of ze een kwalitatieve aanvulling betekenen ten opzichte van het bestaande detailhandelsaanbod in de stad. Als die beoordeling positief uitvalt zal worden beoordeeld of er voor het initiatief alternatieven in of aan de bestaande winkelgebieden beschikbaar zijn.

Kleinschalige detailhandel

Ten aanzien van de beleidskeuze om de mogelijkheden voor kleinschalige detailhandel buiten de winkelgebieden te verruimen, geeft de nota aan dat de gemeente vooral ten behoeve van kleinschalige detailhandel meer prijsdifferentiatie mogelijk wil maken. Er wordt gestreefd naar vergroting van het aanbod aan locaties tegen relatief lagere huurprijzen. Bij voorkeur worden dergelijke locaties aangeboden in zogenaamde aanloopstraten naar het stadscentrum en de stadsdeelcentra. De mogelijkheden voor kleinschalige detailhandel buiten de winkelgebieden worden verruimd door onder een aantal voorwaarden detailhandel aan huis beperkt mogelijk te maken.

Voor het plangebied betekent dit het volgende:

Met vaststelling van de Detailhandelsvisie in maart 2012 is het onderscheid tussen de verschillende branches perifere detailhandel komen te vervallen, en worden deelgebieden 1 (tussen Polderdreef en busbaan) en 3 (tussen Polderdreef en de woonwijk Molenbuurt) van het bedrijventerrein in dit bestemmingsplan aangewezen als zones waar perifere detailhandel is toegestaan. Het aanwijzen van deze zones is een uitwerking van de Detailhandelsvisie voor dit bestemmingsplan Poldervlak. Feitelijk komt deze zonering overeen met het stimuleren van concentratie en clustering van perifere detailhandel in deelgebieden 1 en 3 zoals deze was aangegeven in de oude Nota Detailhandel 2004. In deelgebied 1 is op dit moment al perifere detailhandel gevestigd en is gelegen aan de toegang van het bedrijventerrein en heeft een goede ontsluiting. Voor deelgebied 3 speelt mee dat gezien de ruimtelijke structuur van deelgebied 3 (smalle strook tussen de woonwijk Molenbuurt en de Polderdreef en ontsluiting voor de woonwijk) de kans op overlast met de naastgelegen woonbuurt het grootst is. Om deze reden wordt in het nieuwe bestemmingsplan Poldervlak de bestaande perifere detailhandelsbedrijven in dit gedeelte van het bedrijventerrein met een aanduiding 'detailhandel perifeer' (dhp) aangegeven. Er zijn in dit gedeelte van het bedrijventerrein geen nieuwe perifere detailhandelsbedrijven toegestaan. Perifere detailhandel in deelgebied 2 is ongewenst omdat dit gedeelte diep op het bedrijventerrein is gelegen, en een relatief slechte ontsluiting heeft. Daarbij speelt mee dat tot op heden geen perifere detailhandel aanwezig is in deelgebied 2.

Verder heeft de aanpassing van het bestemmingsplan aan de nieuwe Detailhandelsvisie 2012 tot gevolg dat in het nieuwe bestemmingsplan het onderscheid in de branches van perifere detailhandel komt te vervallen. In de oude nota detailhandel 2004 wordt onderscheid gemaakt tussen perifere detailhandel voor auto's, boten, caravans, motoren, enerzijds en perifere detailhandel voor woninginrichting, keukens, sanitair anderszijds. Onder het nieuwe bestemmingsplan worden beide branches onder dezelfde noemer perifere detailhandel geplaatst. In het plangebied wordt, anders dan in het ontwerp bestemmingsplan, geen onderscheid meer gemaakt tussen de specifieke aanduidingen detailhandel 1 en specifieke aanduidingen detailhandel 2 (sdh-pdv 1 resp. sdh-pdv 2). Perifere detailhandel wordt, voorzover deze nog op de verbeelding wordt aangegeven (louter in deelgebied 3), aangegeven met de aanduiding 'detailhandel perifeer' (dhp).

Het vervallen van deze branchering in perifere detailhandel heeft tevens tot gevolg dat onder het nieuwe bestemmingsplan ook branches worden toegestaan die tot op heden in het beleid expliciet voor Poldervlak waren uitgesloten (namelijk tuincentra en bouwmarkten). Onder het nieuwe bestemmingsplan Poldervlak 2011 zijn deze vormen van perifere detailhandel, anders dan de versie in ontwerp, wel toegestaan. Er zijn op dit moment onvoldoende ruimtelijk motieve aanwezig om deze laatste twee genoemde vormen van perifere detailhandel in het bestemmingsplan uit te sluiten.

In hoofdstuk 5.2, onder de kop Perifere detailhandelsvestigingen (PDV) van dit bestemmingsplan wordt nader ingegaan op de uitwerking van de detailhandelsvisie in dit bestemmingsplan.

Gemeentelijke visie op het vestigingsbeleid (GVV) (vastgesteld door de raad op 18 februari 2010, gewijzigd bij vaststelling van de Detailhandelsvisie op 15 maart 2012)

In de GVV heeft de raad het beleidskader neergelegd voor de kwalitatieve en kwantitatieve ambities van de vestigingslocaties in Almere. De visie beoogt de economische ontwikkeling te versterken, de mobiliteit te beheersen, de infrastructuur efficiënt te gebruiken en de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid te verbeteren. Hiermee kan Almere een gunstig vestigingsklimaat bieden voor bestaande en nieuwe bedrijven én haar inwoners voldoende, gevarieerde werkgelegenheid bieden.

Met vaststelling en inwerkingtreding van de Detailhandelsvisie 2012 zijn de overwegingen over detailhandel (waaronder perifere detailhandel) in de GVV komen te vervallen.

Qua programmering wordt Poldervlak beschouwd als een modern gemengd terrein, waarbij een gedeelte van Poldervlak aangegeven als zoekruimte voor zones met binnenstedelijk karakter op reguliere bedrijventerreinen.

In de GVV heeft Poldervlak het locatietype 'Regulier bedrijventerrein' gekregen met als programma 'modern gemengd'. Binnen dit locatietype:

  • worden bedrijven tot en met milieucategorie 3 toegestaan;
  • worden (bedrijfs)woningen niet toegestaan;
  • wordt detailhandel alleen als ondergeschikte nevenactivteit toegestaan;
  • mag maximaal 50% van het brutovloeroppervlak per bedrijf worden benut voor kantoordoeleinden;
  • wordt perifere detailhandel in volumineuze artikelen toegestaan in de branches: auto's, boten caravans, motoren, fietsen, keukens, caravans, tenten, sanitair, grove bouwmaterialen, bouwmarkten, tuincentra en woninginrichting. Voor periferre detailhandel gelden de uitgangspunten conform de vigerende nota Detailhandel 2004;
  • wordt grootschalige detailhandel niet toegestaan;
  • worden maatschappelijke voorzieningen alleen toegestaan in business facility points;
  • worden voorzieningen op het gebied van cultuur, sport en recreatie (categorie A en B van de VNG Staat van Bedrijfsactiviteiten- functiemenging) alleen toegestaan in business facility points;
  • moet parkeren op eigen terrein plaatsvinden.

Het gedeelte van het bedrijventerrein ten zuiden van de Splijtbakweg en evenwijdig aan de Polderdreef is op grond van de GVV aangewezen als zoekruimte met binnenstedelijk karakter op reguliere bedrijventerreinen. In onderstaande afbeelding is dit gedeelte van het bedrijventerrein met rode omlijning aangegeven (zie afbeelding 17).

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0023.jpg"

Afbeelding 17: gedeelte van het bedrijventerrein met binnenstedelijke kenmerken

Dit gedeelte kenmerkt zich door het samengaan van functies (bedrijfswoningen, woonwagens, werken, voorzieningen) en is de bebouwing kleinschaliger van aard. Het is gelegen grenzend aan de woonwijk Molenbuurt. In het huidige bestemmingsplan is voor dit gedeelte grotendeels dienstverlening toegestaan. Onder dienstverlening dient onder het huidige bestemmingsplan te worden verstaan: 'het ondernemingsgewijze leveren van diensten ter ontspanning of verzorging van personen, danwel tot onderhoud of herstel van goederen met uitzondering van horeca en detailhandel'.

Onder het nieuwe bestemmingsplan wordt voor dit gedeelte van het bedrijventerrein ook de aanduiding 'dienstverlening' (d) opgenomen. Hieronder dient echter te worden verstaan:

“het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks al dan niet via een baliefunctie te woord wordt gestaan en geholpen. Hieronder wordt in ieder geval niet verstaan zelfstandige horeca, detailhandel, maatschappelijke voorzieningen (zoals therapeutische centra, kinderdagverblijven), overige voorzieningen (zoals sportscholen), en voorzieningen inzake cultuur en ontspanning.”

Met deze expliciete beperking in de definitie voor o.a. maatschappelijke functies wordt voorkomen dat via een ruime uitleg van het begrip dienstverlening het gebied ten zuiden van de Splijtbakweg en evenwijdig aan de Polderdreef zou moeten worden gekwalificeerd als een een binnenstedelijk bedrijventerrein. Het bedrijventerrein Poldervlak sluit in beginsel aan bij het programma van een regulier bedrijventerrein zoals aangegeven in de GVV.

In lijn met het uitgangspunt van de GVV kan in dit gedeelte van het bedrijventerrein voor individuele gevallen via een buitenplanse afwijkingsbevoegdheid op basis van een goede onderbouwing worden afgeweken van de bestemming teneinde functiemenging te faciliteren en te stimuleren.Uitgangspunt daarbij is dat niet de mogelijkheden van de bestaande/overige bedrijven op het bedrijventerrein negatief worden beïnvloed. Het gaat dan om het mogelijk maken van nieuwe maatschappelijke voorzieningen en overige voorzieningen zoals omschreven in de GVV via buitenplanse afwijkingsbevoegdheden. De thans aanwezige maatschappelijke - en overige voorzieningen worden in het bestemmingsplan met een aanduiding op de plankaart aangegeven.

Gezien de kenmerken van dit gedeelte van het bedrijventerrein wordt de toegelaten milieucategorie verlaagd van 3 naar 2. Met een specifieke aanduiding op de plankaart worden bestaande bedrijven in dit gedeelte van het bedrijventerrein, met bedrijfsactiviteiten hoger dan milieucategorie 2 met een aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' dan wel 'bedrijf tot en met categorie 3.1' toegestaan. Hieraan is de bevoegdheid voor burgemeester en wethouders gekoppeld om met gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' dan wel 'bedrijf tot en met categorie 3.1' te verwijderen. Dit kan indien de functie ter plaatse minimaal drie jaar is beëindigd. Deze bevoegdheid staat ook wel bekend als een uitsterfconstructie; op termijn is dit gedeelte van het bedrijventerrein ingericht met hoofdzakelijk categorie 2 bedrijven. [noot: deze wijzigingsbevoegdheid is bij amendement van VVD en D66 bij de vaststelling van het bestemmingsplan op 12 juli 2012 komen te vervallen.] In paragraaf 5.2onder de kop Milieuzonering wordt nader ingegaan op zonering van het bedrijventerrein Poldervlak.

Tijdens de inventarisatie van het plangebied in mei 2010 is gebleken dat er twee reguliere detailhandelsvestigingen aanwezig zijn in het plangebied. Deze worden met een aanduiding 'detailhandel' op de plankaart aangegeven, waarbij de burgemeester en wethouders bevoegd zijn via een wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, de aanduiding van de plankaart te verwijderen indien langer dan een jaar de functie is beëindigd. Dit teneinde het opnieuw realiseren of in gebruik nemen ten behoeve van de met de aanduiding bedoelde functie onmogelijk te maken. De termijn van deze uitsterfconstructie is gesteld op één jaar, en niet op drie jaar zoals bij de aanduidingen 'bedrijf tot en met categorie 3.2', 'bedrijf tot en met categorie 3.1' en 'bedrijfswoning', omdat het gebruik onder het huidige bestemmingsplan uit 1994- anders dan bedrijfswoningen en bedrijfsvoering tot en met categorie 3.2 - als strijdig is aan te merken, en er geen aanknopingspunten in het beleid aanwezig zijn om reguliere detailhandel op het bedrijventerrein toe te staan.[noot: De uitsterfconstructie bij de aanduidingen 'bedrijf tot en met categorie 3.2', 'bedrijf tot en met categorie 3.1', zijn bij amendement van VVD en D66 bij de vaststelling van het bestemmingsplan op 12 juli 2012 komen te vervallen]

4.3.5 Veiligheid

Veiligheid gebouwde omgeving (checklist veiligheid in ruimtelijke planvormingsproces) (vastgesteld door het college van B&W op 16 december 2003)

In de Kader Integraal Veiligheidsbeleid 2002-2005 worden alle facetten van sociale, fysieke en externe veiligheid onderscheiden. Eén van de thema's is de gebouwde omgeving en veiligheid. In de kadernota is gesteld dat de start van veiligheid begint bij de ontwikkeling van de stad, waarbij aangegeven is dat het noodzakelijk is het aspect van veiligheid in de fase van planontwikkeling structureel aan de orde te laten komen. Hoewel veiligheid in het ruimtelijk planvormingsproces van Almere (structuurplan, ontwikkelingsplan, bestemmingsplan, verkavelingsplan, inrichtingsplan) altijd al een aandachtspunt is geweest (direct of indirect), ontbrak een duidelijke checklist die alle aspecten van veiligheid (gericht op de omgeving) omvatte. Een veiligheidschecklist voorkomt dat in het ruimtelijk planvormingsproces bepaalde veiligheidsaspecten over het hoofd worden gezien en maakt eenduidige behandeling van het aspect veiligheid mogelijk.

De checklist omvat voor de aspecten sociale veiligheid, fysieke veiligheid en externe veiligheid een overzicht van aandachtspunten waarmee in het ruimtelijk planvormingsproces van Almere rekening gehouden moet worden. Bij de aandachtspunten wordt aangegeven op welke planfase het veiligheidspunt van toepassing is. Hierbij is een onderverdeling gemaakt in structuurplan, ontwikkelingsplan/bestemmingsplan, en verkavelingsplan/inrichtingsplan. De op ontwikkelingsplannen en bestemmingsplannen gerichte veiligheidspunten zijn ook van toepassing op ontheffingen van bestemmingsplannen en kunnen tevens gehanteerd worden voor herontwikkelingsplannen. De input voor de checklist is geleverd door de verschillende gemeentelijke diensten en Politie Flevoland.

De veiligheidspunten zijn van toepassing op het openbare en semi-openbaar gebied. Veiligheidspunten die betrekking hebben op het ontwerp van gebouwen vallen buiten de kaders van deze veiligheidschecklist (hiervoor geldt het Bouwbesluit).

Voor het plangebied betekent dit dat de bij invulling van de ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, toepassing dient te worden gegeven aan de veiligheidschecklist. Ook kan in dit kader genoemd worden het streven naar een Keurmerk Veilig Ondernemen camerabewaking op de invalswegen.

Vuurwerknota 2005, Ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit (vastgesteld door het college van B en W op 6 december 2005)

Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit in werking getreden, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk.

De regels hebben betrekking op vervoer, opslag, verkoop en gebruik van vuurwerk. De meeste regels zijn technisch van aard en komen in het vergunningverlenings- of meldingstraject tot uitvoering. Er worden ook regels gegeven die een ruimtelijke betekenis hebben. De ruimtelijke regels van het Vuurwerkbesluit dienen te worden vastgelegd c.q. in acht genomen in nieuwe bestemmingsplannen, herzieningen, wijzigingen en vrijstellingen.

Almere is niet aangewezen als opslaggebied voor professioneel vuurwerk. Het beleid geeft aan dat vuurwerkopslag en -verkoop kan plaats vinden in winkelcentra en op bedrijventerreinen. Verkoop en opslag geschiedt niet in woongebieden en kleine winkelcentra met woningen erboven.

Voor het plangebied betekent dit opslag en verkoop van consumentenvuurwerk is toegstaan mits aan de veiligheidseisen is voldaan.

4.3.6 Sociale structuur, onderwijs en cultuur

Almere voert een actief Archeologisch Monumentenzorg (AMZ) beleid, gericht op

  • Het veiligstellen van de meest waardevolle vindplaatsen in de gemeente;
  • Het zoveel mogelijk integreren van deze locaties in de diverse inrichtingsplannen;
  • Het kenbaar en herkenbaar maken van de bijzondere geschiedenis van Almere aan het publiek.

De hoofdlijnen van het beleid inzake de archeologische monumentenzorg in Almere staan beschreven in de Archeologienota 2009. Op 18 juni 2009 heeft de raad de uitgangspunten van dit beleid vastgesteld, evenals de Archeologieverordening en de toelichting daarop. Dit beleid, de Archeologieverordening en toelichting zijn op 12 juli 2009 in werking getreden. De Archeologische Beleidskaart Almere (ABA) is als onderdeel van de door de raad vastgestelde beleidsuitgangspunten gelijktijdig in werking getreden.

Het beleid is een uitwerking van de Monumentenwet 1988.

Archeologienota 2009 (vastgesteld door de raad op 18 juni 2009)

De nota gaat in op het gemeentelijke selectiebeleid voor archeologie. Dit selectiebeleid richt zich in de eerste plaats op de zogenaamde selectiegebieden: gebieden die verwachtingsvol c.q. behoudenswaardig zijn. In de tweede plaats richt het beleid zich op het behoud van een representatief deel van behoudenswaardige vindplaatsen (scheepsresten en steentijdvindplaatsen). In de derde en laatste plaats richt het selectiebeleid zich op zorgvuldige omgang met toevalsvondsten. De selectiegebieden, behoudenswaardige vindplaatsen en gebieden die zijn vrijgesteld van archeologische verplichtingen zijn op de Archeologische Beleidskaart Almere aangegeven.

Voor selectiegebieden geldt een onderzoeksverplichting voorafgaand aan bodemverstorende werkzaamheden om zo eventuele behoudenswaardige vindplaatsen in kaart te brengen en deze vervolgens beleidsconform in te passen.

Om te zorgen dat het noodzakelijke onderzoek daadwerkelijk plaatsvindt worden selectiegebieden beschermd via het bestemmingsplan (zie paragraaf 5.6 Cultuurhistorische waarden)

In de Archeologieverordening (zie hieronder) is gesteld dat de onderzoeksplicht in selectiegebieden alleen geldt indien een plangebied voldoet aan de volgende twee condities:

  1. 1. Het plangebied waarin de voorgenomen bodemingreep zal plaatsvinden heeft een oppervlakte van 100 m2 of groter;
  2. 2. Het moet gaan om een bodemingreep dieper dan 50 cm beneden het maaiveld.

Voor gebieden die voldoen aan deze condities is een archeologievergunning vereist. Deze vergunning kan al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden als de werkzaamheden de archeologische waarden aantasten of risico´s daarop kunnen opleveren.

Indien in een selectiegebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen worden vastgesteld, geldt het volgende.

De omgang met behoudenswaardige archeologische vindplaatsen is geregeld in de Archeologieverordening en behelst behoud in situ, door middel van inpassing, inrichting, monitoring en beheer.

Voor de inpassing geldt dat op het terrein waarbinnen zich de kern van de vindplaats bevindt geen andere inrichting is toegestaan dan die het behoud, beheer, onderzoek en beleefbaarheid ten dienste staat. Om de kern van de vindplaats ligt een zogenaamde bufferzone. Deze bufferzone is onderdeel van de behoudenswaardige vindplaats. Voor de bufferzone geldt dat er, in bepaalde gevallen, wel kleinschalige ingrepen kunnen worden toegestaan, zolang deze ingrepen recht doen aan de archeologische betekenis van het terrein.

Voor behoudenswaardige archeologische vindplaatsen die wettelijk zijn beschermd geldt dat, bij ingrepen die de site kunnen verstoren of wijzigen, een monumentenvergunning van de minister is vereist op grond van artikel 11 van de Monumentenwet 1988.

Het is altijd mogelijk dat in de bodem niet ontdekte archeologische waarden bij toeval te voorschijn komen (de zogenaamde toevalsvondsten). In Almere zal het dan waarschijnlijk meestal gaan om scheepsresten of vliegtuigwrakken. Indien dergelijke resten buiten het kader van een officieel archeologisch (voor)onderzoek worden aangetroffen, geldt een meldingsplicht op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988. De meldingsplicht geldt voor heel Almere, dus ook voor gebieden buiten de selectiegebieden en buiten de behoudenswaardige vindplaatsen, evenals in gebieden waar het archeologische vooronderzoek is afgerond.

Gemeentelijke Archeologieverordening (vastgesteld door de raad op 18 juni 2009)

In de Archeologieverordening is vastgelegd hoe Almere omgaat met behoudenswaardige archeologisch vindplaatsen en voor welke terreinen een onderzoeksverplichting (selectiegebieden) dan wel een vrijstelling hiervan geldt.

De selectiegebieden en vindplaatsen worden beschermd door een vergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden (zie voor een uitgebreidere beschrijving hiervan: paragraaf 5.6 Cultuurhistorische waarden).

De vergunning kan (al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden) worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden indien het project/ de werkzaamheden de archeologische waarden aantast of risico's daarop kan opleveren. Het beleid heeft tot doel aangetroffen vindplaatsen en scheepswrakken van voldoende kwaliteit in situ te behouden.

In de Archeologieverordening is dwingend opgenomen dat de waardevolle terreinen en selectiegebieden (als vermeld op de ABA) integraal in alle toekomstige ruimtelijke plannen en juridisch-planologische kaders moeten worden overgenomen, met een met de verordening overeenkomende bescherming.


Hoofdstuk 5 Stedenbouwkundig Plan

5.1 Ruimtelijke Ontwikkelingen

De ruimtelijke opzet van Poldervlak wordt gekenmerkt door de indeling in de drie deelgebieden, en een gedeelte met binnenstedelijk karakter (zie paragraaf 3.1 Stedenbouwkundige opzet). Uitgangspunt blijft dat Poldervlak is te beschouwen als een regulier modern gemengd bedrijventerrein. Aan de ruimtelijke opzet van Poldervlak zal niets worden veranderd. De wijzigingen hebben vooral betrekking op het functionele vlak.

Uitbreiding tennispark

Het tennispark van tennisvereniging ATC aan de Dwangmolenstraat is ten opzichte van het huidige bestemmingsplan, uitgebreid. Deze tennisvelden zullen in onderhavig bestemmingsplan worden opgenomen en de bestemming "Sport" krijgen.

Milieubeoordeling

De activiteiten op grond van het nieuwe bestemmingsplan vallen niet onder het Besluit m.e.r. Het nieuwe bestemmingsplan behelst grotendeels een voortzetting van het huidige bestemmingsplan Poldervlak 1994 (zowel qua bebouwingsmogelijkheden als gebruiksmogelijkheden). De bestaande bebouwingsmogelijkheden worden overgenomen in het nieuwe plan. Er is een tweetal nieuwe ontwikkelingen (komst van een coffeeshop en een massagesalon, annex privé-huis) die tot een marginale toename van de verkeersbewegingen zal leiden (minder dan 1% bovenop de autonome groei van het autoverkeer). Het plangebied is niet gelegen in Natura 2000-gebieden. Het bestemmingsplan heeft ook geen effecten op nabij gelegen Natura 2000-gebieden.

5.2 Functionele Ontwikkelingen

Het bedrijfsterrein Poldervlak is een regulier gemengd bedrijfsterrein, gelegen tussen de Buitenring, de Polderdreef en grenzen aan de woonwijk Molenbuurt. Het gedeelte ten zuiden van de Splijtbakweg en de woonwijk Molenbuurt is een ruimtelijke en functionele overgang tussen het woongebied en het bedrijfsterrein. De huidige structuur wordt in de komende jaren voortgezet.

Voor het gedeelte van het bedrijventerrein ten zuiden van de Splijtbakweg en evenwijdig aan de Polderdreef, is in het huidge bestemmingsplan Poldervlak 1994 dienstverlening toegestaan. Dit wordt voortgezet in het nieuwe bestemmingsplan.

Nieuw is dat in dit gedeelte de toegelaten milieucategorie wordt verlaagd van 3 naar 2. Dit is wenselijk wegens de ligging van dit gedeelte van het bedrijventerrein grenzend aan de woonwijk, en door de aanwezige diversiteit aan functies in dit gedeelte (zoals daar zijn gezondheidsinstellingen, dierenarts, kinderdagverblijven, maar ook sportcentra en danscholen, bedrijfswoningen en woonwagens). Dergelijke functies zijn vanuit een goede ruimtelijke ordening moeilijk verenigbaar met bedrijven in milieucategorie 3. Met een specifieke aanduiding op de plankaart worden de bestaande milieucategorie 3 bedrijven in dit gedeelte van het bedrijventerrein toegestaan (functie-aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2', danwel de functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' ). Hierbij is de bevoegdheid aan het college gegeven om de specifieke aanduiding te verwijderen als het betreffende gebruik tenminste drie jaar is beëindigd (uitsterfconstructie). Dit betekent dat deze bedrijven hun bedrijfsvoering kunnen voortzetten, gebruik kan worden gemaakt van de bestaande bebouwingsmogelijkheden en de bedrijfsvoering ook mogen overdragen. Pas indien de bedrijfsvoering ten minste drie jaar is beeindigd bestaat de mogelijkheid voor het college om via een wijzigingsplan de mogelijkheid om hier categorie 3.2 danwel 3.1 bedrijven toe te laten te beëindigen. Een 3.1 bedrijf is dan ook mogelijk mits deze onderneming naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot een categorie 2 bedrijf.

Hieronder wordt nader ingegaan op de aangebrachte milieuzonering in dit plan.

Milieuzonering

De in dit bestemmingsplan aangebrachte milieuzonering is gebaseerd op de publicatie ''Bedrijven en milieuzonering'' van de VNG [Bedrijven en milieuzonering, handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk, VNG, editie 2009] (hierna: publicatie). Voor een algemene toelichting op de milieuzonering in het plangebied aan de hand van deze publicatie wordt verwezen naar bijlage 7 Algemene toelichting milieuzonering.

Milieuzonering richt zich normaliter uitsluitend op het sturen van nieuwe ontwikkelingen en niet op het beoordelen van bestaande situaties.

In dit geval is sprake van de actualisatie van een bestemmingsplan van een vooral bestaand gebied, waarin slechts in beperkte mate nieuwe ontwikkelingen worden toegestaan. Bovendien zijn op dit bedrijventerrein bewust een cluster van bedrijfswoningen, individuele bedrijfswoningen, kinderdagverblijven en een 'cluster' burgerwoningen (woonwagenterrein) gelegen. Er zijn ook 'overig milieubelastende functies' aanwezig die niet onder de gebruikelijke definitie van de 'bestemming 'bedrijvigheid' passen, zoals dierenarts, gezondheidscentra, dansscholen, sportcentra en prostitutiebedrijf. Dit komt mede omdat dienstverlening op grond van het huidige bestemmingsplan gedeeltelijk is toegestaan in het plangebied. Daarnaast wordt in het nieuwe bestemmingsplan een nieuwe 'overige milieubelastende functie' toegelaten, namelijk een coffeeshop. Deze 'overige milieubelastende functies' zijn naast milieubelastend ook milieugevoelig. Hieronder staat de in dit bestemmingsplan gemotiveerde toepassing van eerder genoemde publicatie.

Uitgangspunten:

Bevi-bedrijven, vuurwerkbedrijven en bedrijven met ontplofbare stoffen voor civiel gebruik (bedrijven waarbij volgens de publicatie gevaar maatgevend is waarvoor aparte regelgeving voor het beoordelen van gevaar geldt: het besluit externe veiligheid inrichtingen, Vuurwerkbesluit en de circulaire Opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik) zijn specifiek beoordeeld op het aspect gevaar volgens de hiervoor geldende regelgeving. Zie paragraaf 3.9.2 en 5.9.2

Toegestane Milieucategorieën

Zoals hierboven is aangegeven wordt voor een gedeelte van het bedrijventerrein de toegelaten milieucategorie verlaagd. Het bedrijventerrein valt op te delen in twee gebieden. De Splijtbakweg vormt de grens tussen deze twee gebieden. Het gebied ten noorden van de Splijtbakweg heeft een het karakter van een regulier bedrijventerrein, zonder menging met gevoelige functies en in beperkte mate 'overig milieubelastende functies'. Voor dit gedeelte van het bedrijventerein geldt een toegestane milieucategorie tot en met categorie 3.2. In het gebied ten zuiden van de Splijtbakweg, evenwijdig aan de Polderdreef wordt de toegelaten milieucategorie verlaagd van categorie 3(.2) naar categorie 2. Dit gedeelte grenst aan de woonwijk Molenbuurt en hier vindt vermenging plaats met gevoelige functies en 'overig milieubelastende functies'. Dit is een historisch gegroeide situatie, mede omdat in het huidige bestemmingsplan in dit gedeelte grotendeels dienstverlening is toegestaan. In de onderstaande afbeelding (afbeelding 18) is met rode stippen aangegeven het gedeelte van het bedrijventerrein waarin de milieucategorie wordt verlaagd van milieucategorie 3(.2) naar categorie 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0024.jpg"

Afbeelding 18: gedeelte van het bedrijventerrein waar de milieucategorie wordt verlaagd van 3(.2) naar 2.

Bedrijfswoningen:

Voor dit type woningen worden minder hoge eisen aan het woon- en leefklimaat gesteld door de aanwezigheid van het (vaak eigen) bedrijf en de hinder die dit veroorzaakt. Voor nieuwe bedrijventerreinen wordt als uitgangspunt gehanteerd dat naast bedrijfswoningen, bedrijven uit maximaal categorie 2 toelaatbaar zijn.

Omdat het in dit geval gaat om een bestaande situatie, wordt daar flexibeler mee omgegaan. Direct aangrenzend aan bedrijfswoningen, zijn bedrijven uit maximaal categorie 3.1 van de Standaard toegestaan. Bedrijven uit categorie 3.2 zijn op een afstand van 30 mtoegestaan. Dit betekent dat bij de milieuzonering voor bedrijfswoningen met 2 afstandsstappen wordt afgeweken van de richtafstanden uit de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit wordt hier aanvaardbaar geacht, omdat de aanwezigheid van bedrijfswoningen binnen het plangebied in de regel een historisch gegroeide situatie betreft.

Voor een overzicht van de afstandsstappen wordt verwezen naar bijlage 7 Algemene toelichtingmilieuzonering. De hierin opgenomen tabel richtafstanden (overgenomen uit de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten) staat een richtafstand van 10 meter. Voor de specifieke invulling van de standaard milieuzonering wordt in dit bestemmingsplan de richtafstand 0 tot 10 meter gelijk gesteld met 0 meter, omdat een zone van 10 meter in dit bestemmingsplan voor dit bedrijventerrein te gering is en niet doelmatig wordt geacht om als algemene regel op te nemen.

Kinderdagverblijf:

Een kinderdagverblijf zowel een milieubelastende als een milieugevoelige functie. Het is qua milieubelasting categorie 2 bedrijf.

Een kinderdagverblijf betreft een specifiek type milieugevoelige functie waar minder hoge eisen aan het woon- en leefklimaat kunnen worden gesteld dan bij een rustige woonwijk. Dit komt erop neer dat:

  • in nieuwe situaties in de directe omgeving van het kinderdagverblijf bedrijven uit categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Een categorie 3.1 bedrijf is toelaatbaar op 30 meter en een categorie 3.2 is toelaatbaar op een afstand van 50 meter.
  • in bestaande situaties daar flexibeler mee omgegaan en dat direct aangrenzend aan kinderdagverblijven, bedrijven uit maximaal categorie 3.1 van de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Op een afstand van ca 30 meter is een categorie 3.2 toegestaan.

Woningen op het woonwagenterrein:

Aan de Diepzuigerstraat is een woonwagenterrein op het bedrijventerrein gelegen. Het betreft hier een gemengd gebied, zodat in ieder geval met 1 afstandsstap van de richtafstanden mag worden afgeweken. In algemene zin dient aan burgerwoningen een hoger beschermingsniveau geboden te worden dan aan bedrijfswoningen. Categorie 2 bedrijven zijn en mogen direct naast de burgerwoningen (in dit geval het woonwagenterrein) worden gelegen. Categorie 3.1 bedrijven zijn toelaatbaar op een afstand van 30 meter, en categorie 3.2 bedrijven op een afstand van 50 meter.

Coffeeshop, prostitutiebedrijf:

Een coffeeshop en een prostitutiebedrijf zijn zowel milieubelastende als milieugevoelige functies.

Voor deze functies op een bedrijventerrein geldt dat dit specifiek typen milieugevoelige functies betreffen, waar minder hoge eisen aan het woon- en leefklimaat kunnen worden gesteld dan bij een rustige woonwijk en gemengd gebied. Een coffeeshop is, net als een prostitutiebedrijf, wel minder gevoelig dan een (bedrijfs)woning, omdat hier niet langdurig door één en dezelfde persoon wordt verbleven. De aan deze functies verbonden beschermingsniveau van personen is om deze reden ook minder dan, en niet gelijk te stellen met, het beschermingsniveau op een Kinderdagverblijf.

De komst van de coffeeshop en het prostitutiebedrijf gelden als nieuwe situaties, waarbij - gezien het specifieke beschermingsniveau van de personen die verblijven in de desbetreffende functies - aangrenzend aan deze functies bedrijven uit categorie 3.1 toelaatbaar zijn. Bedrijven uit categorie 3.2 zijn toelaatbaar op een afstand van 30 meter.

Uitwerking milieuzonering:

Op grond van de eerdergenoemde uitgangspunten is de milieuzonering in dit bestemmingsplan opgenomen. Hierbij is uitgegaan van de richtafstanden zoals genoemd in Bijlage 1 van de publicatie en de afwijkingen hiervan zoals hierboven beschreven. De milieuzonering is op de verbeelding van dit bestemmingsplan aangegeven.

Afhankelijk van de locatie op het bedrijventerrein zijn bedrijven uit maximaal categorie 1 tot en met 3.2 algemeen toelaatbaar. Bij de milieuzonering zijn de direct afleesbare afstandslijnen zoveel mogelijk in overeenstemming gebracht met de bestaande terreingrenzen van de aanwezige bedrijven en kavels. Slechts op enkele locaties is gekozen voor een opsplitsing van bestaande bedrijven/kavels in verschillende categorieën. Indien een bedrijf op basis van de aard van de activiteiten valt binnen twee of meerdere categorieën, is aangesloten bij de hoogste milieucategorie van het betreffende bedrijf. Bedrijven die ten tijde van het opstellen van dit plan aanwezig zijn, maar niet passen binnen de algemene toelaatbaarheid, krijgen een maatbestemming. Op basis hiervan kunnen bedrijven de activiteiten voortzetten die vallen onder deze maatbestemming. Omschakeling van het bedrijf naar een andere activiteit dan in de bestemming is vermeld, kan alleen plaatsvinden wanneer deze activiteit past binnen de algemeen toelaatbare categorieën van bedrijfsactiviteiten. Bij bedrijfs-beëindiging of -verplaatsing kan zich dan alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een bedrijf dat past binnen de algemene toelaatbaarheid.

Inrichtingen die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken - zoals bedoeld in de Wet geluidhinder – en vestiging van nieuwe inrichtingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden in het plangebied uitgesloten.

Afwijken van de gebruiksregels

De toelaatbaarheid zoals deze hierboven is beschreven, betekent niet dat de uitoefening van activiteiten uit een hogere categorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. De Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten geeft namelijk een vrij grove indeling van de hinderlijkheid van bedrijven. De situatie bij een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken. Vooral komt het voor dat een bedrijf als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze, minder hinder veroorzaakt dan in de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten is verondersteld. In dat geval kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de algemene toelaatbaarheid. Op die manier kan een dergelijk bedrijf voor de desbetreffende activiteit toe worden gelaten. Dit geldt alleen voor bedrijven uit maximaal één categorie hoger dan de in het bestemmingsplan toegestane categorie.

Bedrijfswoningen:

Onder het vigerende bestemmingsplan zijn bedrijfswoningen toegelaten. Onder het nieuwe bestemmingsplan worden geen nieuwe bedrijfswoningen toegelaten.

In deelgebied 1 is ten noorden van de Splijtbakweg een bedrijfswoning gelegen (aan het perceel Splijtbakweg 23). Het gaat hier om een historisch gegroeide situatie, waarvan het op termijn wenselijk is dat in dit gedeelte van het bedrijventerrein - waar categorie 3.2 wordt toegelaten - de gevoelige functie van de bedrijfswoning komt te vervallen. Wegbestemmen van deze bedrijfswoning is financieel niet haalbaar noch direct noodzakelijk.

Het tijdelijk laten voortbestaan van deze situatie in combinatie met de toelaatbaarheid van categorie 3.2 bedrijven in de omgeving, maakt een milieuzonering op kaart noodzakelijk. Direct grenzend aan het perceel van de bedrijfswoning aan de Splijtbakweg nr. 23, is op een afstand van minimaal 30 m ten noorden en westen van het perceel, een zone aangebracht waar alleen categorie 3.1 is toegestaan.

In het voorliggend bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen met een bevoegdheid voor het college om de aanduiding 'bedrijfswoning' (bw) te verwijderen, indien de bedrijfswoning voor een termijn van drie jaren niet wordt gebruikt. Op dat moment kan ook de op de plankaart opgenomen zonebeperking tot categorie 3.1 komen te vervallen, teneinde de bedrijven tot en met categorie 3.2 toe te laten.

De afstand tot het categorie 3.2 bedrijf (LPG-tankstation) ten westen van de woon/werkcluster aan de Hopperzuigerstraat (Hopperzuigerstraat 11 t/m 25) is ongeveer 60 m en daarmee meer dan de benodigde 30 m. Geen nadere ruimtelijke maatregelen noodzakelijk.

Bedrijf Splijtbakweg 16 in relatie tot de aanwezigheid van een bedrijfswoning aan de Hopperzuigerstraat 11 en het kinderdagverblijf/bedrijfswoning aan de Hopperzuigerstraat 13:

Een vorm van milieuzonering is noodzakelijk indien direct naast een bedrijfswoning (of kinderdagverblijf vanwege hetzelfde toegekende beschermingsniveau zoals genoemd in de uitgangspunten), een categorie 3.2 bedrijf is gevestigd. Hiervan is sprake bij de onderneming gelegen aan de Splijtbakweg 16 ten opzichte van de bedrijfswoning aan de Hopperzuigerstraat 11 en de bedrijfswoning/kinderdagverblijf vaan de Hopperzuigerstraat 13.

Aan het adres Splijtbakweg 16 is op dit moment een categorie 3.2 bedrijf gevestigd {autoplaatwerkerij (categorie 3.2, geluid bepalend) inclusief spuitinrichting (categorie 3.1, geur bepalend)}. Voor de bestaande situatie wordt voldaan aan een afstand van 20 m tot de kavelgrens en 30 m tot KDV/bedrijfswoning. Dit is voldoende voor een adequaat woon- en leefmilieu dus een goede ruimtelijke ordening. Het zuidelijk gedeelte van het perceel Splijtbakweg 16 is op dit moment nog onbebouwd. Voor dit onbebouwde gedeelte is sprake van een nieuwe situatie, en wordt dit terreindeel gezoneerd tot maximaal categorie 2. Hierbij geldt uiteraard de algemeen geldende flexibiliteit, dat in dit gedeelte dan ook een bedrijfsvoering tot en met categorie 3.1 kan worden toegestaan, mits deze naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot milieucategorie 2.

Bedrijf Hopperzuigerstraat 18 in relatie tot bedrijfswoning aan de Hopperzuigerstraat 14-16:

Hier is op dit moment een categorie 3.2 bedrijf gevestigd: smederij, lasinrichting, bankwerkerij e.d. Hier wordt niet voldaan aan een richtafstand van 30 m. Hiertoe is de specifieke milieusituatie van het bedrijf beoordeeld:

  • productieoppervlakte ˜ 300 m2 , benadert dicht de grens van 200 m2 waarbij categorie 3.1 geldt;
  • uit het dossier van dit bedrijf blijkt dat het vergunde geluidniveau ter plaatse van de bedrijfswoning lager is dan het achtergrondniveau; m.a.w. de huidige fysieke afstand tot de bedrijfswoning is voldoende, want geluid is bepalend;
  • Het bedrijf voldoet aan de eisen van de Wet milieubeheer(Barim/Rarim): afzuiging van lasdampen in combinatie met filterunit volgens de stand der techniek;
  • Er zijn geen klachten bekend.

Deze combinatie van deze specifieke omstandigheden, leiden er toe dat er sprake is van een goed woon- en leefmilieu in combinatie met voldoende ondernemingsruimte, en dus van een goede ruimtelijke ordening. Er zijn geen nadere ruimtelijke maatregelen noodzakelijk.

Bedrijf Poortmolenstraat 26 in relatie tot bedrijfswoning aan de Hopperzuigerstraat 14-16 en de bedrijfswoning aan de Splijtbakweg 26:

Op de Poortmolenstraat 26 is een bedrijf gevestigd voor uitvaartbenodigdheden. Er worden hier lijkkisten gefabriceerd, onderdelen gelast, en koelingen gemaakt. Voor deze bedrijfsvoering geldt categorie 3.1. Er is voldoende afstand tussen het bedrijf en de bedrijfswoning aan de Hopperzuigerstaat 14-16 (meer dan 20 meter) en de bedrijfswoning aan de Splijtbakweg 23 (meer dan 40 meter). Het betreft hier een bestaande situatie en er is voldoende afstand tussen de bedrijfsvoering en de nabijgelegen bedrijfswoningen. Er is sprake van een goed woon- leefmilieu, en voldoende ondernemingsruimte, en dus van een goede ruimtelijke ordening. Er zijn geen nadere ruimtelijke maatregelen noodzakelijk.

Bedrijf Bakkenzuigerstraat 21 in relatie tot bedrijfswoning Bakkenzuigerstraat 17:

Hier is op dit moment een categorie 3.2 bedrijf gevestigd: een autoplaatwerkerij (categorie 3.2, geluid bepalend) inclusief spuitinrichting (categorie 3.1, geur bepalend). Hier wordt niet voldaan aan een richtafstand van 30 m. Hiertoe is de specifieke milieusituatie van het bedrijf beoordeeld:

  • emissiepunt spuiterij ligt op een grotere afstand dan 30 m van de bedrijfswoning;
  • geluid is de bepalende afstand, ventilatie-units op dak allemaal op meer dan 30 m van bedrijfswoning;
  • Het bedrijf voldoet aan de eisen van de Wet milieubeheer (Barim/Rarim): (afzuiging van oplosmiddelen in combinatie met filterunit volgens de stand der techniek);
  • Er zijn geen klachten bekend.

Deze combinatie van deze specifieke omstandigheden, leiden er toe dat er sprake is van een goed woon- en leefmilieu in combinatie met voldoende ondernemingsruimte, en dus van een goede ruimtelijke ordening. Er zijn geen nadere ruimtelijke maatregelen noodzakelijk.

Het college heeft in het nieuwe bestemmingsplan de bevoegdheid om door middel van een wijzigingsplan de aanwezige bedrijven met milieucategorie 3.2 (ook bedrijf aan Splijtbakweg 60) ten zuiden van de Splijtbakweg en evenwijdig aan de Polderdreef te verlagen naar maximaal milieucategorie 2, indien het betreffende gebruik ten minste drie jaar is beëindigd.

Burgerwoningen:

In de directe omgeving van het woonwagenterrein liggen bestaande categorie 3.1 of 3.2 bedrijven op voldoende afstand. Er zijn geen nadere ruimtelijke maatregelen noodzakelijk.

Coffeeshop:

Ten opzichte van het rioolgemaal (categorie 2 bedrijf), maar ook het categorie 3.2 bedrijf (qua milieubelasting vergelijkbaar met categorie 3.1) aan de Hopperzuigerstraat 18 en het categorie 3.1 bedrijf aan de Poortmolenstraat 26, is sprake van een adequaat woon- en leefmilieu dus een goede ruimtelijke ordening. Er zijn geen nadere ruimtelijke maatregelen noodzakelijk.

Prostitutiebedrijf:

Ten opzichte van de direct omliggende bedrijven (categorie 2 bedrijven), maar ook de categorie 3.2 bedrijven (Splijtbakweg 100. Het bedrijf aan de Bakkenzuigerstraat 21 is ook een categorie 3.2 maar deze is qua milieubelasting vergelijkbaar met categorie 3.1.) en de overige gebieden waar bedrijven met milieucategorie 3.2 zijn toegelaten, is sprake van een adequaat woon- en leefmilieu en dus van een goede ruimtelijke ordening.

Tennisvelden:

De tennisvelden bevinden zich op een afstand van ca. 60 m van de dichtstbijgelegen woningen aan de Dwangmolenstraat. De publicatie geeft tussen een tennisveld (met verlichting) en gevoelige functies een, richtafstand van 50 m voor het bepalende milieuaspect geluid. Er zijn geen nadere ruimtelijke maatregelen noodzakelijk.

Conclusie milieuzonering

In dit bestemmingsplan wordt door beperkte toepassing van milieuzonering zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van bestaande (bedrijfs)woningen en Kinderdagverblijven (KDV), coffeeshop en prostitutiebedrijf op het bedrijventerrein en worden de ''bedrijven'' niet onaanvaardbaar in hun functioneren belemmerd.

Perifere detailhandelsvestigingen (PDV)

Op het bedrijventerrein Poldervlak heeft zich in de afgelopen periode perifere detailhandel gevestigd. De perifere detailhandel in deze branches is vooral gevestigd in het gebied tussen Polderdreef en busbaan (deelgebieden 1) en tussen de Polderdreef en de woonwijk Molenbuurt (deelgebied 3).

Om uitvoering te geven aan de Detailhandelsvisie worden de deelgebieden 1 en 3 aangewezen als zones waar perifere detailhandel is toegestaan. In deelgebied 1 is op dit moment al perifere detailhandel gevestigd en dit gedeelte is gelegen aan de toegang van het bedrijventerrein en heeft een goede ontsluiting. Voor deelgebied 3 speelt mee dat gezien de ruimtelijke structuur van deelgebied 3 (smalle strook tussen de woonwijk Molenbuurt en de Polderdreef en ontsluiting voor de woonwijk) de kans op overlast met de naastgelegen woonbuurt het grootst is. Om deze reden wordt in het nieuwe bestemmingsplan Poldervlak de bestaande perifere detailhandelsbedrijven in dit gedeelte van het bedrijventerrein met een aanduiding 'detailhandel perifeer' (dhp) aangegeven. Er zijn in dit gedeelte van het bedrijventerrein geen nieuwe perifere detailhandelsbedrijven toegestaan. Perifere detailhandel in deelgebied 2 is ongewenst omdat dit gedeelte diep op het bedrijventerrein is gelegen, en een relatief slechte ontsluiting heeft. Daarbij speelt mee dat tot op heden geen perifere detailhandel aanwezig is in deelgebied 2.

Nieuwvestigingen van perifere detailhandel in deelgebied 3, en deelgebied 2 zijn op basis van dit bestemmingsplan niet toegestaan, evenals detailhandel in gevaarlijke, brandgevaarlijke en milieuverstorende stoffen. Een uitgangspunt voor bestaande en te vestigingen perifere detailhandel is, dat er dient te worden voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein.

Detailhandel

Op bedrijventerrein Poldervlak wordt geen reguliere detailhandel toegestaan. In de Detailhandelsvisie 2012 staat beschreven dat het toestaan van detailhandelsvestigingen op bedrijventerreinen afbreuk zal doen aan het functioneren van (geplande) winkelgebieden. Reguliere detailhandel blijft uitgesloten op het bedrijventerrein. De detailhandel is voornamelijk voorzien in het centrum van Almere Buiten. Aanwezige detailhandelsvestigingen worden met een aanduiding aangegeven op de plankaart. Hieraan is de uitstefconstructie gekoppeld inhoudende dat het college bevoegd is via een wijzigingsplan de specifieke aanduiding te verwijderen, teneinde de met de aanduiding bedoelde functie onmogelijk te maken indien het betreffende gebruik tenminste één jaar is beëindigd. De termijn van deze uitsterfconstructie is gesteld op één jaar, en niet op drie jaar zoals bij de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' en 'bedrijfswoning', omdat het gebruik onder het huidige bestemmingsplan uit 1994- anders dan bedrijfswoningen en bedrijfsvoering tot en met categorie 3.2 - als strijdig is aan te merken, en er geen aanknopingspunten in het beleid aanwezig zijn om reguliere detailhandel op het bedrijventerrein toe te laten staan.[noot: De uitsterfconstructie bij de aanduidingen 'bedrijf tot en met categorie 3.2' en 'bedrijfs tot en met categorie 3.1' zijn bij amendement van VVD en D66 bij vaststelling van dit plan op 12 juli 2012 komen te vervallen.]

Prostitutiebedrijf

Het Almeerse beleid maakt de vestiging van één prostitutiebedrijf op bedrijventerrein Poldervlak mogelijk. Aan de Bakkenzuigerstraat is een aanvraag ingediend voor het vestigen van een erotische massagesalon annex privéhuis. Deze is op de plankaart met de functieaanduiding 'seksinrichting'(si) aangegeven. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening opgenomen, teneinde de functieaanduiding te verwijderen, indien de functie tenminste drie jaar is beeindigd. Dit betekent dat nadat de bedrijfsvoering drie jaar is beëindigd het college de bevoegdheid heeft om het gebruik niet meer toe te laten op deze locatie. Tevens is de bevoegdheid opgenomen om een nieuwe aanduiding 'seksinrichting' elders in het plangebied op te nemen, mits voldaan wordt aan de vereisten van het prostitutiebeleid. Op grond van dit beleid is het niet mogelijk om meer dan één seksinrichting in het plangebied toe te staan.

Bedrijfswoningen

Onder het vigerende bestemmingsplan zijn bedrijfswoningen toegelaten. Onder het nieuwe bestemmingsplan wordt overeenkomstig het beleid geen nieuwe bedrijfswoningen toegelaten op een regulier bedrijventerrein. De bestaande bedrijfswoningen worden met een functieaanduiding bedrijfswoning (bw) aangegeven. De meeste bedrijfswoningen zijn gelegen in het gedeelte dat in het nieuwe plan wordt omgevormd naar milieucategorie 2. Dit is anders voor de bedrijfswoning gelegen aan de Splijtbakweg 23 die gelegen is in het gedeelte waar categorie 3.2 van de bedrijfsactiviteiten is toegestaan. De aanwezigheid van de bedrijfswoning belemmert de bedrijfsactiviteiten in de omgeving (waarover hierboven meer onder de kop 'milieuzonering'). Om deze reden is voor deze bedrijfswoning een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de aanduiding 'bedrijfswoning (bw)' te verwijderen indien de woonfunctie gedurende drie jaar is beëindigd.

Wonen

Aan de Diepzuigerstraat is een woonwagenterrein gesitueerd. Omdat de woonwagens te dicht op elkaar stonden is met een artikel 19 WRO (oud) vrijstellingsprocedure medewerking verleend aan het herinrichten van het woonwagenkamp, en zijn twaalf woonwagenstandplaatsen toegestaan. De gevoerde vrijstelling wordt nu in het bestemmingsplan opgenomen. Naast bedrijfswoningen is dit de enige plek op het bedrijventerrein waar wonen is toegestaan.

Coffeeshop

De locatie aan de Poortmolenweg is in beeld voor de vestiging van een coffeeshop. De locatie heeft onder het huidige bestemmingsplan uit 1994 een groenbestemming, en krijgt in het onderliggende bestemmingsplan de bestemming Bedrijventerrein -1 met functieaanduiding horeca (h), waarmee dan lichte horeca tot en met categorie 1c van de Staat van Horeca-activiteiten is toegestaan.

Met het toestaan van lichte horeca is de vestiging van een coffeeshop op deze locatie binnen de kaders van het Coffeeshopbeleid 2010 mogelijk.

Het beoogde gebruik van de coffeeshop is vergelijkbaar met horeca in categorie 1c van de Staat vanHoreca-activiteiten. Het betreft hier overige lichte horeca met afhaalservice tot 250m2 b.v.o, en er is geen verbondenheid met aanwezige detailhandel. Er worden niet-alcoholische dranken aangeboden die ter plaatse kunnen worden geconsumeerd en er kunnen softdrugs worden verkocht en gebruikt. De beoogde openingstijden zijn van maandag tot en met vrijdag van 16.00-22.00 uur en in het weekend (zaterdag en zondag) van 12.00-24.00 uur. Openingstijden van maandag tot en met vrijdag van 16.00-24.00 uur zijn op grond van het coffeeshopbeleid eveneens toegestaan. Het gebouw is circa 200m2 b.v.o. en er werken circa vijf personeelsleden (fulltime). Er wordt uitgegaan van circa 500 bezoekers per etmaal.

Voor de nadere ruimtelijke onderbouwing voor de komst van een coffeeshop op deze locatie wordt verwezen naar bijlage 1 Locatierapport Coffeeshop 2010, en bijlage 13 Reactienota Voorontwerpbestemmingsplan Poldervlak 2011.Uit deze bijlagen blijkt dat bij de locatie aan de Poortmolenweg wordt voldaan aan het afstandscriterium van minimaal 250 meter loopafstand tot scholen. De locatie ligt op een zichtlocatie die voor de politie goed handhaafbaar is, en er is controle mogelijk. De mogelijke overlast lijkt op deze locatie goed beheersbaar aangezien het parkeren op eigen terrein is op te lossen, er redelijke maatschappelijke controle mogelijk is en de politie snel ter plaatse kan zijn. Deze locatie voldoet goed aan de vestigingscriteria uit het coffeeshopbeleid.

In het voorliggend bestemmingsplan wordt de groenbestemming van deze locatie herzien in een bedrijvenbesteming. Dit om bebouwing binnen het aangegeven bouwvlak op dit terrein mogelijk te maken en in de toekomst de mogelijkheid te hebben om het perceel - los van de coffeeshopfunctie - voor bedrijfsdoeleinden te kunnen uitgeven. In het bestemmingsplan is immers een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de aanduiding Horeca te verwijderen teneinde dit niet meer mogelijk te maken indien het gebruik als horeca (waarbij gedacht moet worden aan het gebruik als coffeeshop) langer dan een jaar niet wordt gebruikt. In dat geval vervalt de aanduiding 'horeca(h)', en daarmee de mogelijkheid om een coffeeshop te exploiteren. De bedrijfsbestemming Bedrijventerren 1 (BT-1) blijft dan gelden.

Voor het herzien van de groenbestemming van deze locatie (de locatie maakt overigens geen deel uit van de groenstructuur van Almere) in de bestemming Bedrijventerrein 1 wordt voor gebruik- en bebouwingsmogelijkheden aangesloten bij de omliggende bedrijfspercelen op dit gedeelte van het bedrijventerrein (met name de bedrijfspercelen aan de Hopperzuigerstraat 12 tot en met 22, Splijtbakweg 44 en Poortmolenstraat 26). Er zijn geen planologische dan wel andere bezwaren tegen het herzien voor deze locatie van de groenbestemming in een bedrijfsbestemming.

5.3 Verkeer

Autoverkeer

In paragraaf 3.3 is de verkeerssituatie reeds beschreven. De verkeersdruk zal afgezien de normale groei niet veel meer wijzigen, aangezien het bedrijventerrein reeds bijna volledig is volgebouwd. De nieuwe ontwikkelingen in het plangebied, zoals een coffeeshop en een erotische massagesalon, zorgen voor een lichte toename van het autoverkeer, boven de autonome groei van het autoverkeer (zie hiervoor bijlage Verkeerskundigonderzoek Poldervlak). Op grond van dit verkeersonderzoek is er geen aanleiding om de bestaande wegenstructuur aan te passen om de toename van het autoverkeer in de komende planperiode van 10 jaar in en rondom het plangebied op te vangen.

Parkeren

Ook voor de toekomst is uitgangspunt dat de bedrijven hun eigen parkeerbehoefte op eigen terrein moeten oplossen. Zoals al eerder is aangegeven dient parkerenbehoefte van een bedrijf op eigen terrein opgelost te worden. De parkeernormen zijn gebaseerd op de parkeerkengetallen volgens de uitgave 'Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom' (ASVV) uit 2004 van de Stichting Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (Stichting CROW) te Ede. De volgende minimale normen zijn van toepassing:

      • bedrijfsverzamelgebouw 3,0 pp per 100 m²b.v.o.
      • arbeidsextensieve / bezoekersextensieve bedrijven (loods, opslag, groothandel) 1,0 pp per 100 m² b.v.o.
      • arbeidsintensieve /bezoekersextensieve bedrijven (productiebedrijf, garagebedrijf, laboratorium) 2,5 pp per 100 m2 bvo.
      • kantoor met baliefunctie 2,7 pp per 100 m² b.v.o.
      • kantoor zonder baliefunctie 1,0 pp per 50 m² b.v.o.
      • perifere detailhandel 2,5 pp per 100 m2 b.v.o
      • showroom (auto's boten bouwmateriaal etc.) 1,4 pp per 100 m2
      • Sportschool, dansstudio, yogastudio 4,0 pp per 100 m2 b.v.o.
      • Sexclub /wellness 5,0 pp per 100 m2 b.v.o.
      • Kerk, religieuze instelling 0,2 pp per zitplaats.
      • (bedrijfs)woningen (parkeren op eigen erf) 2,0 pp per woning
      • Kleine (gewone) detailhandel 3,3 pp per 100 m2 b.v.o.
      • Commerciële dienstverlening (tandarts, therapeut, dierenarts) 2,7 pp per 100 m2 b.v.o.
      • Tennisclub 3,0 pp per 100 m2 b.v.o.

In de regels bij dit bestemmingsplan is bij de relevante bestemmingen de bepaling opgenomen dat het gebruik is toegestaan met dien verstande dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, waarvoor dan wordt verwezen naar de 'Lijst van parkeernormen' zoals deze is opgenomen in Bijlage 1 bij de regels. Van deze lijst kan worden afgeweken indien uit een gemeentelijke parkeerbalans blijkt dat er voldoende parkeergelegenheid in het openbaar gebied aanwezig is. Ook is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om parkeernormen vast te stellen voor functies die niet voorkomen op deze lijst, en is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de Lijst van parkeernormen aan te passen.

5.4 Groen, Blauw En Natuur

Groen

Het aanwezige groen in het gebied zal behouden blijven.

Blauw

De blauwe structuur in het gebied wordt niet gewijzigd. Zie verder paragraaf 3.4 Groen, blauw en natuur


Natuur

In 2006 heeft het Ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Van der Goes en Groot, een inventarisatie naar de beschermde flora en fauna in Poldervlak en Molenbuurt uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 3bij deze toelichting opgenomen. Hierbij zijn in en rond het plangebied enkele soorten aangetroffen die zijn beschermd door de Flora- en faunawet. Het gebied is niet geïnventariseerd op kleine zoogdieren als muizen en mollen. In onderstaande tabel zijn de aangetroffen soorten weergegeven.

Soort Locatie FF-wet
brede wespenorchis noorden en zuiden van het plangebied tabel1
bruine kikker, meerkikker, gewone pad in sloot ten zuiden van het plangebied tabel1
gewone en ruige vleermuis foeragerend of trekkend in plangebied waargenomen tabel3
kleine karakiet, wilde eend, meerkoet broedende exemplaren in het zuiden van het plangebied tabel4

Ecologische structuur

In paragraaf 3.4 is de ecologische structuur beschreven. In het plan zullen hier geen wijzigingen in optreden. De EHS zal ook niet worden gewijzigd zodat het plan buiten de EHS blijft vallen.

5.5 Milieu-aspecten

Geluid

Op basis van wat nu bekend is t.a.v. de veranderingen op het bedrijventerrein, is verkeerstechnisch nagegaan welke verschillen er optreden t.o.v. de situatie indien het bestemmingsplan ongewijzigd zou blijven (autonome situatie 2020). Uit het verschilplot (zie bijlage 9 Verkeerskundigonderzoek Poldervlak) blijkt dat de verschillen '2020 nieuw' t.o.v. '2020 referentiesituatie' marginaal zijn te noemen. Dit betekent dat met name voor de woonwijk die grenst aan het plangebied, geen nadelige effecten zullen optreden.

Aangezien het plan conserverend is voor wat betreft het toestaan van geluidsgevoelige objecten binnen de invloedsfeer van gezoneerde wegen in of grenzend aan het plangebied, is verdere toetsing aan de Wet geluidhinder niet nodig. Er zijn geen functiewijzigingen die duiden op het toestaan van geluidsgevoelige bestemmingen, objecten (zoals gedefinieerd door de Wet geluidhinder). Geluidgevoelige bestemmingen zijn niet toegestaan. Dit betekent dat het omkleuren van niet geluidsgevoelige functies naar geluidsgevoelige functies alleen mogelijk zal zijn met een bestemmingsplanherziening.

Luchtkwaliteit

Inleiding

Op 15 november 2007 zijn de nieuwe Europese luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, getiteld “Luchtkwaliteitseisen”, van de Wet milieubeheer). Dat betekent dat dit aspect wettelijk verplicht beschouwd moet worden bij het uitoefenen van een bestuurlijke bevoegdheid. Tevens legt het Rijk een grote nadruk op het principe van goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat elke situatie beoordeeld moet worden of het aanvaardbaar is om een project /bedrijf op een bepaalde locatie te realiseren. Luchtkwaliteit is een aspect waarmee de leefbaarheid van een gebied deels gekarakteriseerd kan worden.

Toetsingsregels

Het doel van hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer is het beschermen van het milieu tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging. De parameters die van belang zijn in Almere zijn met name stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10):

Stof Daggemiddelde
(µg/m3)
Jaargemiddelde (µg/m3) Datum in werking (na derogatie EU) Achtergrondconc. 2010 Almere (µg/m3)
NO2 - 40 1-1-2015 < 25
PM10 50
(mag 35 keer/jaar overschreden worden)
40 1-1-2011 <25

Tevens is in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer geregeld dat in sommige gevallen de toetsing aan de luchtkwaliteitseisen niet meer hoeft te geschieden. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  1. 1. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een
    grenswaarde;
  2. 2. een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  3. 3. een project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging;
  4. 4. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.


Met de wijziging van de Wet milieubeheer zijn de volgende besluiten en regelingen van kracht:

  • Besluit & Regeling “Niet in betekenende mate” (NIBM);
  • Regeling “Beoordeling luchtkwaliteit 2007” (RBL), gew. dec. 2008, maart 2009;
  • Regeling “Projectsaldering luchtkwaliteit 2007”;
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Naast de Wet milieubeheer (Wm) geldt ook de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De koppeling Wro en luchtkwaliteit wordt via het aspect “goede ruimtelijke ordening” vorm gegeven. De onderbouwing hiervan kan op basis van vier aspecten geschieden:

  • Beschrijven van het blootstellingrisico (hoeveel mensen en in welke mate);
  • Scheiden: in hoeverre is milieuzonering toepasbaar;
  • Voorkomen van voorzienbare hinder;
  • Beschermen: 'meest kwetsbare groep op de minst vervuilde plek'.

Beoordeling situatie

Vigerende situatie

Het bestemmingsplan uit 1994 is destijds vastgesteld zonder het milieu-aspect 'Luchtkwaliteit' te betrekken. Dit komt omdat de huidige regelgeving die nu geldt, er toen nog niet was. Verder zijn de gronden van het bestemmingsplan nu grotendeels al ingevuld. Derhalve is voor de luchtkwaliteit alleen gekeken of de optredende verschillen luchtkwaliteitknelpunten zouden kunnen veroorzaken.

Nieuwe situatie

Uit de verschilplot 2020 uit het verkeersonderzoek (Bijlage 9 Verkeerskundigonderzoek Poldervlak) is te zien dat de verkeerstoename vanwege de veranderingen marginaal zal zijn. In afbeelding 17 is de verschilplot weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0025.png"Afbeelding 17: Verschilplot ten opzichte van Referentie 2020

Toetsing wetgeving

Op bedrijfsterreinen (al dan niet met een bedrijfswoning) hoeft niet getoetst te worden. De bestaande bedrijfswoningen langs de diverse wegen in het plangebied alsmede het woonwagenkamp (Diepzuigerstraat) zijn reeds planologisch toegestaan. De grenswaarden worden ter plekke als gevolg van wegverkeer niet overschreden. Tevens is de achtergrondwaarde van de te toetsen stoffen laag en ver beneden de grenswaarden.

Langs de toegangsweg (Polderdreef) zijn er geen verblijfgebieden gesitueerd waar mensen gedurende langere tijd vertoeven of blootgesteld worden aan de emissie van luchtverontreinigende stoffen. Toetsing aan de luchtkwaliteit hoeft op grond van het RBL derhalve niet te geschieden.

Onderbouwing Goede ruimtelijke ordening luchtkwaliteit

Het aspect 'goede ruimtelijke ordening' is hier in mindere mate van belang omdat in het bestemmingsplan geen functies zijn voorzien die langdurig verblijf voor mensen/publiek/ gevoelige groepen – gedefinieerd volgens het Besluit gevoelige bestemmingen - mogelijk maakt (anders dan om er te werken).

Gezien de “conservering” van het gebied qua functiegebruik en het beperkt toestaan van nieuwe functies kan het volgende geconcludeerd worden:

  • Voor de bestaande woonfuncties en kinderdagverblijven zijn er geen blootstellingrisico's in het gebied aanwezig;
  • De verblijfsgebieden met bedrijfswoningen bevinden zich aan de rand van het bedrijventerrein en zijn grotendeels geclusterd. Verder is het gebied ruim opgezet met veel groen en liggen de (bedrijfs)woningen relatief ver (>20 meter) van de drukke weg. Derhalve mag geconcludeerd worden dat daar waar mensen buiten kunnen recreëren (tuinen), dusdanig gesitueerd is, dat men niet wordt blootgesteld aan de directe emissie van de verkeersbronnen.

Conclusie

Op dit bestaand bedrijventerrein zijn er nu geen bedrijven aanwezig (of zijn deze niet toegestaan) die luchtverontreinigende stoffen in een dusdanig hoeveelheid uitstoten, waardoor er luchtkwaliteitknelpunten – in de omgeving of nabijgelegen woonwijk - kunnen ontstaan. Verder is de achtergrondwaarde in Almere laag en zijn de optredende verschillen in verkeer marginaal te noemen. Hiermee kan op basis van de huidige inzichten en de prognoses voor de komende 10 jaar worden geconcludeerd, dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de wijziging van het bestemmingsplan zal vormen.

5.6 Cultuurhistorische Waarden

Er zijn geen cultuurhistorische waarden geïnventariseerd. Wat betreft cultuurhistorische waarden beperkt dit bestemmingsplan zich tot het archeologisch erfgoed.

Archeologische waarden

Binnen het bestemmingsplangebied Poldervlak (Almere Buiten) bevinden zich geen terreinen die op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK herziening 2006) zijn aangegeven.

Zoals reeds vermeld in Hoofdstuk 3 zijn in het plangebied Poldervlak nog geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen vastgesteld. In het plangebied zijn geen restanten van schepen bekend. Het is altijd nog mogelijk dat in de bodem niet ontdekte scheepsresten, scheepsladingen, vliegtuigwrakken of andersoortige vindplaatsen aanwezig zijn. Indien dergelijke resten buiten het kader van het archeologisch onderzoek worden aangetroffen, moeten deze op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 per ommegaande worden gemeld aan de minister van OC en W (via de stadsarcheoloog).

In het plangebied Poldervlak (Almere Buiten) zijn op de Archeologische Beleidskaart Almere 2009(zie afbeelding 18) vier Selectiegebieden aangegeven, waarvan drie Selectiegebieden buiten het plangebied doorlopen en onderling verbonden zijn. Er zijn nog geen scheepswrakken bekend, maar die kunnen er wel liggen. In het plangebied Poldervlak (Almere Buiten) liggen geen wettelijk beschermde vindplaatsen.

In de Archeologieverordening worden regels gegeven die het bestuur hanteert in de omgang met bekende en verwachte archeologische waarden die zijn aangegeven op de Archeologische Beleidskaart Almere (zie Hoofdstuk 4, paragraaf 4.3.6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0026.jpg"

Afbeelding 18: De begrenzing van het plangebied Poldervlak op de Archeologische Beleidskaart Almere.

Selectiegebieden

Voor selectiegebieden geldt een onderzoeksverplichting voorafgaand aan bodemverstorende werkzaamheden om zo eventuele behoudenswaardige vindplaatsen in kaart te brengen en deze vervolgens beleidsconform in te passen. Door strengere selectie is dit archeologisch vooronderzoek niet in alle delen van Almere vereist. Er is voor de Bestaande Stad, waarvan Poldervlak deel uitmaakt, gericht op gebieden waarin zich een naar verwachting grotere dichtheid bevindt aan resten op de hogere delen van dit landschap.

Om te zorgen dat het noodzakelijke onderzoek daadwerkelijk plaatsvindt en wordt uitgevoerd conform het beleid inzake de archeologische monumentenzorg van de gemeente Almere, worden selectiegebieden beschermd via het bestemmingsplan. Zij krijgen daartoe de bestemming `Waarde Archeologie 1`, die is gekoppeld aan een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden ter bescherming van eventuele behoudenswaardige archeologische resten.

Behoudenswaardige archeologische vindplaatsen

Behoudenswaardige archeologische vindplaatsen staan net als de selectiegebieden aangegeven op de Archeologische Beleidskaart Almere. In het plangebied Poldervlak zijn nog geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen vastgesteld.

Voor de inpassing geldt dat op het terrein waarbinnen zich de kern van de vindplaats bevindt geen andere inrichting is toegestaan dan die het behoud, beheer, onderzoek en beleefbaarheid ten dienste staat. Om de kern van de vindplaats ligt een extra beschermingszone (de zogenaamde bufferzone). Deze extra beschermingszone vloeit voort uit de Provinciale Beleidsregel Archeologie en Ruimtelijke Ordening 2008. De extra beschermingszone is onderdeel van de behoudenswaardige vindplaats. Voor de extra beschermingszone geldt dat er, in bepaalde gevallen, wel kleinschalige ingrepen kunnen worden toegestaan, zolang deze ingrepen recht doen aan de archeologische betekenis van het terrein. Deze ingrepen mogen geen grotere oppervlakte beslaan dan 10% van de totale bufferzone. Voor de inrichting van de vindplaats (kern en extra beschermingszone) is een door de stadsarcheoloog goedgekeurd inrichtingsplan nodig, gecombineerd met een monitoring- en beheerplan. Als instrument voor het ontwerpen van een inrichtingsplan heeft Almere de visie op inrichting van steentijdvindplaatsen met bijbehorende toolbox ontwikkeld (in concept gereed). Voor het opstellen van een monitoringplan is het Almeerse Standaard Protocol Monitoring Archeologie (ASPMA) ontwikkeld.

Ten behoeve van het gewenste behoud in situ worden behoudenswaardige archeologische vindplaatsen planologisch beschermd via een vergunningenstelsel in het bestemmingsplan. De kern van de behoudenswaardige vindplaats krijgt de bestemming `Waarde Archeologie 3`. De extra beschermingszone krijgt de bestemming `Waarde archeologie 2`. Voor beide bestemmingen geldt een vergunningplicht voor bodemingrepen in de bodem of aan het maaiveld binnen het terrein met de vindplaats (inclusief extra beschermingszone).

Voor behoudenswaardige archeologische vindplaatsen die wettelijk zijn beschermd geldt een ander regime. Voor deze gevallen is een monumentenvergunning van de minister vereist op grond van artikel 11 van de Monumentenwet 1988. In het plangebied Poldervlak liggen nog geen wettelijk beschermde monumenten.

Veranderingen in inrichting van Selectiegebieden

Voordat bodemingrepen kunnen plaatsvinden in het Selectiegebied, moet archeologisch vooronderzoek worden uitgevoerd en inzicht te worden verkregen in de aan-/afwezigheid van 'behoudenswaardige vindplaatsen van nationaal belang', en de noodzakelijke omgang daarmee. Het onderzoek moet voldoen aan wat daarover is vastgelegd in het raadsbesluit inzake de Nota Archeologische Monumentenzorg 2009.

Om die reden heeft het Selectiegebied in het plangebied een bestemming gekregen van “Waarde-Archeologie 1”. Aan deze bestemming is een bouwverbod met afwijkingsbevoegdheid en een vergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, gekoppeld om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen.

De bestemming is tevens gekoppeld aan een stelsel van wijzigingsbevoegdheden teneinde een bestemmingswijziging mogelijk te maken op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek. Voor gronden waar in het onderzoek geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen zijn vastgesteld, kan de bestemming 'Waarde-Archeologie 1' vervallen. Indien wel behoudenswaardige vindplaatsen worden aangetroffen, dan moet de bestemming 'Waarde-Archeologie 1' worden opgewaardeerd naar 'Waarde-Archeologie 2' en 'Waarde-Archeologie 3'.

Veranderingen in inrichting van Behoudenswaardige vindplaatsen

Voor behoudenswaardige archeologische vindplaatsen, geldt de bestemming “Waarde-Archeologie 2” (beschermingszone in de vorm van een buffer) of “Waarde-Archeologie 3” (voor de kern van de vindplaats). Aan deze bestemmingen is een vergunningen-stelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerkzijnde, of werkzaameheden, gekoppeld ter bescherming van de archeologische waarden. Tevens geldt in beide bestemmingen een verplichting tot inpassing van de vindplaats.

Toevalsvondsten

Buiten het plangebied is de aanwezigheid bekend van scheepswrakken. Het is denkbaar dat er zich binnen het plangebied onder het maaiveld nog onbekende scheepswrakken bevinden. Men dient er dan ook rekening mee te houden dat scheepsresten, evenals andersoortige archeologische resten, aangetroffen kunnen worden bij het uitvoeren van grondwerkzaamheden. Een dergelijk aantreffen dient conform artikel 53 lid 1 van de Monumentenwet 1988 gemeld te worden aan de stadsarcheoloog van de gemeente Almere.

Ter voorkoming van verdere beschadiging dienen de werkzaamheden ter plaatste direct gestaakt te worden. Na vaststelling van de waarde en het belang van de aangetroffen resten, zal in overleg met de stadsarcheoloog besloten worden welke maatregelen nodig zijn.

5.7 Kabels En Leidingen C.a.

Nutsvoorzieningen:

Algemeen:

Voor het plangebied worden met betrekking tot dit onderwerp geen relevante ontwikkelingen verwacht.

Hoogspanningslijn:

Voor het plangebied worden met betrekking tot dit onderwerp geen relevante ontwikkelingen verwacht.

Straalverbindingen:

Voor het plangebied worden met betrekking tot dit onderwerp geen relevante ontwikkelingen verwacht.

5.8 Bodem En Watersysteem

Bodem

De uitgevoerde onderzoeken en het gebruik van de gronden in het plangebied geven geen aanleiding om sterke verontreiniging te verwachten. Er is weinig reden aan te nemen dat de gronden in het plangebied niet geschikt zijn voor de beoogde bestemming.

Naar verwachting zullen door het plan de bodemopbouw, bodemhoogte, bodemkwaliteit en gemiddelde grondwaterstanden in het gebied niet of nauwelijks wijzigen. Aangezien de aanwezige bodemonderzoeken echter een onvoldoende recent beeld geven van de actuele bodemkwaliteit zal vóór functiewijzigingen naar een gevoeliger functie, vóór vergunningverlening voor de bouw van verblijfsruimtes en vóór het uitvoeren van grondverzet een bodemonderzoek uitgevoerd moeten worden. Sterke verontreinigingen worden niet verwacht in het plangebied. Mochten die wel worden aangetroffen dan zal, bij een functiewijziging of een maatschappelijke danwel milieuhygiënische noodzaak, tot sanering moeten worden overgegaan.

Watersysteem

Ruimte maken voor water in plaats van ruimte onttrekken aan water. Dat is de kern van het waterbeleid voor de 21e eeuw. De watertoets is een van de instrumenten om dit te bereiken. Het doel van de watertoets is waarborgen dat bij dit plan de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen.

In het kader van deze verplichte watertoets is de beslisboom uit het Waterkader van Waterschap Zuiderzeeland gevolgd. Op basis hiervan is gebleken dat het voorliggende plan de procedure “kleine plannen” gevolgd kan worden.Daartoe is deze waterparagraaf opgesteld aan de hand van de randvoorwaarden die zijn opgenomen in het waterkader van Waterschap Zuiderzeeland. Het formulier Logboek kleine plannen is opgenomen als bijlage 6 bij deze toelichting.

Om het watersysteem in Almere Buiten niet verder te belasten is het noodzakelijk om het hemelwater in het plangebied zoveel mogelijk vast te houden en/of te bergen.

Een deel van het af te voeren hemelwater is schoon genoeg om direct naar de grachten te laten stromen. Een ander deel van dit hemelwater, afstromend van parkeerplaatsen en wegen, heeft een negatief effect op de waterkwaliteit. Om dit te voorkomen, zijn conform het Waterbeheerplan van Waterschap Zuiderzeeland zuiverende voorzieningen bij drukke wegen en grote parkeerplaatsen noodzakelijk.

Deze kunnen bestaan uit meer technische maatregelen (zoals lamellenfilters en waterdoorlatende bestrating) en/of meer natuurlijke maatregelen (zoals infiltratiebermen en helofytenfilters).

Om een verdergaande verontreiniging van dit hemelwater te voorkomen dienen duurzame, niet-uitloogbare, bouwmaterialen te worden toegepast.

5.9 Veiligheid

5.9.1 Sociale en fysieke veiligheid

Op basis van de Checklist Veiligheid zijn een aantal richtlijnen opgesteld, waarmee in ontwerp en beheer van een gebouwde omgeving op een relatief eenvoudige manier gewerkt kan worden aan sociale veiligheid. De richtlijnen zijn: zorg voor overzichtelijkheid en zichtbaarheid; zorg voor eenduidige en duidelijke zonering van territoria; zorg voor toegankelijkheid of juist ontoegankelijkheid; zorg voor een aantrekkelijke omgeving.

De richtlijnen wordtn ook wel 'vuistregels' genoemd met de volgende kernwoorden: zichtbaarheid; eenduidigheid; toegankelijkheid en aantrekkelijkheid.

De richtlijnen zijn telkens weer anders te hanteren afhankelijk van het doel: in een programma van eisen voor nieuwbouw, verbouw, herstructurering e.d. zijn de richtlijnen als prestatie-eisen op te nemen. In de planvorming zijn ze te gebruiken als ontwerpstrategie. Bij het beoordelen van plannen zijn het toetsingscriteria.

Een aanvulling hierop is het streven naar toepassing Keurmerk Veilig Ondernemen en camerabewaking op invalswegen.

Politiekeurmerk Veilig Wonen, Keurmerk Veilig Ondernemen en Keurmerk Veilig Uitgaan zijn integrale veiligheidsinstrumenten die men inzet om te komen tot een sociale veilige woon, werk en leefplek. De keurmerken hanteren de vier vuistregels.

5.9.2 Externe veiligheid

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg

Voor de nieuwe situatie is getoetst aan het Revi. In de bijlage 8.1 Externe veiligheidsrisico's wegtransportversie 8 oktober 2010 zijn de berekeningen weergegeven. De conclusies voor de nieuwe situatie zijn:

  • bij geen van de beschouwde wegvakken is sprake van een PR 10-6 contour;
  • de wettelijke vereiste basisbescherming wordt geboden;
  • er is een toename van het groepsrisico die vooral wordt veroorzaakt door de groei van het transport en in geringe mate (ca. 20%) door de verondersteld worstcase groei van de personendichtheid met 100%. Worstcase ligt het toekomstige groepsrisico een factor 150 onder de oriëntatiewaarde (OW). Er kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Verantwoordingsplicht Groepsrisico (VGR) transport:

De uiteindelijk feitelijke groei van het transport en van de personendichtheid van het bedrijventerrein - en als gevolg hiervan de toename van het groepsrisico - is onzeker. Het groepsrisico stijgt bij het hiervoor genoemde worstcase scenario met ongeveer een factor 3. Slechts een factor 1, 2 wordt veroorzaakt door dit ruimtelijk plan. De toename van het groepsrisico, worstcase tot ruim een factor 100 onder de oriëntatiewaarde is acceptabel.

Bij de berekeningen van het groepsrisico worden conform de vastgestelde rekenwijze, verkeersdeelnemers en gebruikers van de op het bedrijventerrein (beperkt) aanwezige openbare ruimte niet meegenomen. Volgens een professionele beoordeling gaat het hierbij om een gering aantal personen binnen het invloedsgebied (ca. 150 m) van de Polderdreef/Buitenring. De bijdrage hiervan aan het groepsrisico in de huidige en toekomstige situatie is verwaarloosbaar.

De bestaande bebouwingsvrije zone van ca. 20 m aan de oostzijde van de Polderdreef wordt gehandhaafd. Dit vermindert de toename van het GR en fungeert als brandwarmtebuffer (in geval van een ongeluk met brandbare vloeistoffen op deze weg (effectgebied ca. 30 m)). Dit is in dit bestemmingsplan geborgd, door de huidige bestemmings- en bebouwingsvlakken in stand te houden. Het is op dit moment niet noodzakelijk om aanvullende ruimtelijke maatregelen te treffen.

Transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding:

In bijlage 8.2 Toetsing aan veiligheidsafstanden voor hogedruk aardgastransportleiding enbuisleidingstrook staan de resultaten van de toetsing van de nieuwe situatie. In het veiligheidsgebied zijn geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, omdat dit gebied of net buiten het plangebied ligt of hierin alleen de bestemming 'Groen' ligt. Binnen het toetsingsgebied liggen de bestemmingen 'Bedrijventerrein-1, Bedrijventerrein-2'.

Er vindt in het kader van deze actualisering geen verruiming van deze bestaande bestemmingsomschrijving plaats, die noodzaak geeft tot sturing via de plankaart- en of –regels. De conclusie is dat wordt voldaan aan het SBUI. Nadere maatregelen zijn niet nodig.

Risicovolle inrichtingen:

Uit de beschrijving van de bestaande situatie in paragraaf 3.9.2 blijkt dat

  • bij geen van beide LPG-tankstations sprake is van kwetsbare objecten binnen de PR-10-6 contour. Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarde voor deze objecten;
  • bij beide LPG-tankstations sprake is van een gering aantal beperkt kwetsbare objecten binnen de PR-10-6 contour. Hiermee wordt niet voldaan aan de richtwaarde voor deze objecten wat een nadere motivering vereist.

In dit geval - actualisering van een verouderd bestemmingsplan - wordt afwijking van deze richtwaarden (voor deze bestaande objecten) toegestaan, omdat deze al een aantal jaren aanwezig zijn en gezien het planologisch en economisch belang van de continuering van deze situatie.

Verder blijkt uit deze paragraaf, dat in de bestaande situatie alleen bij het tankstation gelegen aan de Hopperzuigerstraat 2 de oriëntatiewaarde van het groepsrisico wordt overschreden (normwaarde= 1.28). Deze overschrijding is op zich acceptabel. Immers, er geldt volgens Bevi geen harde wettelijke norm voor het groepsrisico en er is sprake van een geringe overschrijding.

Effect implementatie Convenant LPG-autogas:

De risicoreducerende maatregelen uit het LPG-convenant (hittewerende bekleding LPG-tankwagen en verbeterde Vulslang LPG-tankwagen) die door de sector zelf worden getroffen, zorgen voor verlaging van de huidige EV-risico's, zowel van de veiligheidsafstand als van het groepsrisico. Deze risicoreductie kan nu nog niet worden ingeboekt in het kader van dit ruimtelijk plan. De consequenties hiervan en de al dan niet noodzaak (vanuit het belang 'de bescherming van het milieu') om bronmaatregelen te treffen zoals beperking van de LPG-doorzet, eventueel 's nachts afleveren van LPG, de aanleg van een sprinklerinstallatie in combinatie met een bluswaterbassin of verplaatsing van het vulpunt etc., dient in de (actualisatie van de) milieuvergunningen te worden overwogen en vastgelegd. Volgens het convenant geldt er voor het tankstation aan de Hopperzuigerstraat 2 een saneringsplicht vanwege het overschrijden van de oriëntatiewaarde. De LPG-tankstationhouder/vergunninghouder dient deze overschrijding in overleg met het bevoegd gezag op te lossen door maatregelen te nemen. Dit bestemmingsplan anticipeert op de convenantmaatregelen en op de actualisatie van de Wm-vergunning. Gesprekken hierover zijn al met de ondernemer gestart en worden naar verwachting dit jaar afgerond en uiterlijk medio 2011 in de Wm-vergunning geborgd.

Toekomstige ontwikkelingen

De kern van de in paragraaf 5.1 en 5.2 beschreven ontwikkelingen zijn:

  • Perifere detailhandel (branches woninginrichting, keukens en sanitair) middels maatbestemming toestaan in deelgebied 1 en 3, en voor branches auto's boten caravans, motoren, bromfietsen, fietsen, tenten en grove bouwmaterialen een maatbestemming geven in deelgebied 3.
  • Het gedeelte ten zuiden van de Splijtbakweg en evenwijdig aan de Polderdreef wordt de toegelaten milieuzonering verlaagd tot milieucategorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten. Bedrijven behorende tot categorie 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten krijgen in dit gebied een specifieke aanduiding, waarbij het college de bevoegdheid heeft om indien het gebruik tenminste drie jaar is beëindigd de specifieke aanduiding met een wijzigingsbevoegdheid te verwijderen.
  • De bestaande bedrijfswoningen zijn met een aanduiding op de plankaart aangegeven. Nieuwe bedrijfswoningen zijn hier niet toegelaten.
  • In het gedeelte ten zuiden van de Splijtbakweg is met een aanduiding voor seksinrichting (si) de vestiging van een erotische massagesalon toegestaan.
  • Bestaande maatschappelijke functies in dit gebied zoals een dierenarts, therapeutisch centrum, tandarts, kinderdagverblijven, krijgen een specifieke maatschappelijke aanduiding. Ook de aanwezige danscholen, yoga/welness centrum worden met een aanduiding cultuur en ontspanning op de plankaart aangegeven.
  • In het plangebied zijn twee reguliere detailhandelsvestigingen aanwezig. Deze wordt met een specifieke aanduiding detailhandel op de plankaart aangegeven.
  • Aan de Diepzuigerstraat is een woonwagenterrein gelegen. Omdat de woonwagens te dicht op elkaar stonden is met een artikel 19 WRO (oud) vrijstellingsprocedure medewerking verleend aan het herinrichten van het woonwagenterrein, zodat de plaatsing van 12 woonwagens mogelijk is.
  • Aan de Poortmolenstraat is ter hoogte van nr. 22 de groenbestemming herzien in een bedrijfsbestemming met een aanduiding horeca teneinde de realisering van een coffeeshop mogelijk te maken.
  • De bestaande bedrijfswoningen in deelgebied 3, en in het gedeelte waar milieucategorie 3.2 is toegelaten, worden met een aanduiding aangegeven. Vestiging van nieuwe bedrijfswoningen zijn hier niet toegelaten.
  • Met dit bestemmingsplan worden de vestigingsmogelijkheden voor kwetsbare objecten in grote lijnen voortgezet.
  • Voorkomen moet worden dat nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen de hiervoor genoemde PR-10-6 contouren worden toegelaten. Dit ter waarborging van het wettelijke basisbeschermingsniveau.
  • Dit plan voorkomt dat het groepsrisico op termijn onbeheersbaar kan toenemen (zie paragraaf verantwoordingsplicht groepsrisico).

Vestiging van nieuwe risicovolle inrichtingen:

Door de ligging van het plangebied nabij woonwijken, is het niet wenselijk dat nieuwe risicovolle inrichtingen zich vestigen. Dergelijke bedrijven worden daarom expliciet in de planregels uitgesloten.

Verantwoordingsplicht Groepsrisico (VGR) LPG-tankstations:

Bij het LPG-tankstation aan de Molenweg 1 is geen sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico voor de bestaande situatie. Uitgaande van een worstcase scenario (100% verhoging personendichtheid) voor de toekomstige situatie, neemt het groepsrisico voor dit tankstation toe van normwaarde = 0.32 tot normwaarde= 1.28 en overschrijdt daarmee de oriëntatiewaarde. De uiteindelijk feitelijke groei van de personendichtheid op het bedrijventerrein, en als gevolg hiervan de feitelijke toename van het groepsrisico is onzeker. De hiervoor genoemde worstcase toename is op zich acceptabel. Er geldt immers geen harde wettelijke norm voor het groepsrisico en er is sprake van een geringe overschrijding van de oriëntatiewaarde.

Bij het LPG-tankstation aan de Hopperzuigerstraat 2 is sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico voor de huidige situatie. In de toekomstige situatie, uitgaande van een worstcase scenario (100% verhoging personendichtheid), neemt het groepsrisico voor dit tankstation toe van normwaarde= 1,29 tot normwaarde=5,15. Zonder maatregelen is daarmee sprake van een forse overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Dit is niet zonder meer acceptabel. Bronmaatregelen en/of ruimtelijke maatregelen (zie verderop) dienen te worden overwogen om de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken.

Bij de berekeningen van het groepsrisico worden conform de vastgestelde rekenwijze, werknemers van het LPG-tankstation en de bijbehorende garagebedrijven, verkeersdeelnemers en gebruikers van de op het bedrijventerrein (beperkt) aanwezige openbare ruimte niet meegenomen. Volgens een professionele beoordeling gaat het hierbij om een gering aantal personen binnen het (voor het rekenresultaat bepalende) invloedsgebied (ca. 150 m) van de LPG-tankstations. De bijdrage hiervan aan het groepsrisico in de huidige en toekomstige situatie is verwaarloosbaar.

In het convenant LPG-autogas van 22 juni 2005 is afgesproken om voor 2010 onderstaande maatregelen te treffen: - verbeterde vulslang. Deze scheurbestendige losslang met lekdetectie waarbij tevens een automatische afsluiter met verschildrukmeting wordt aangebracht zorgt voor een verkleining van de faalkans. - Hittewerende coating op de tankwand; Door het aanbrengen van een hittewerende coating op de tankwagen krijgt de brandweer meer tijd om een brand in de nabijheid van een tankwagen te blussen. Hiermee wordt de kans op een 'BLEVE na brand' verkleind en hebben de hulpverleningsdiensten meer tijd om de omwonenden te evacueren.

Dit zijn risicoreducerende maatregelen voor de korte termijn die leiden tot verlaging van het plaatsgebonden risico en groepsrisico: de plaatsgebonden PR 10-6 contour vanaf het vulpunt komt voor beide tankstations (uitgaande van de huidige doorzetten) op respectievelijk 40 en 35 m te liggen; de hiervoor gestelde ''worstcase'' toename van het groepsrisico wordt verminderd; voor het ene tankstation (Molenweg) van normwaarde= .1.28 tot normwaarde= 0.43 (factor 3 reductie), voor het andere tankstation (Hopperzuigerstraat) van normwaarde= 5,15 tot normwaarde= 0.43 (factor 12 reductie). Deze potentiële forse risicoreductie kan mogelijk op korte termijn (voor 2015) worden ingeboekt, maar is onzeker en afhankelijk van twee zaken. Een wijziging van het Besluit LPG-tankstations (regelt een doelvoorschrift dat de hittewerende coating uit het LPG-convenant of een vergelijkbaar middel met hetzelfde doel (b.v. een sprinklerinstallatie in combinatie met een bluswaterbassin)) juridisch afdwingbaar maakt. En de afwegingen en uiteindelijke keuzes die in het belang van de bescherming van het milieu bij de actualisatie van de milieuvergunning van beide tankstation door het bevoegd gezag worden gemaakt.

Een andere mogelijke maatregel is 's nachts LPG afleveren. Omdat in het invloedsgebied van het LPG-tankstation aan de Hopperzuigerstraat 2 in hoofdzaak sprake is van functies (o.a. bedrijvigheid, kinderdagverblijf) waarin mensen vooral overdag aanwezig zijn, heeft deze maatregel in dit geval naar verwachting een groot effect. Het aantal personen binnen het invloedsgebied in de nachtperiode is rond het vulpunt een factor 5 kleiner dan de dagperiode en rond de ondergrondse tank een factor 9. Het gemiddeld aantal personen in de nachtperiode rond het vulpunt is circa 1,8 keer kleiner dan het maximum aantal toelaatbare personen in het invloedsgebied Dit laatste betekent dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. Het precieze effect van 's nachts afleveren kan niet m.b.v. de LPG-rekentool worden bepaald.

Gelet op bovenstaande, anticipeert dit bestemmingsplan op de convenantmaatregelen en op de actualisatie van de Wm-vergunning. Gesprekken hierover zijn al met de ondernemer gestart en worden naar verwachting dit jaar afgerond en uiterlijk medio 2011 in de Wm-vergunning geborgd. De inzet van de gemeente in gericht op het beperking van de doorzet tot 1.500 m3/j, borging van de convenantmaatregelen en in overleg met de Brandweer Flevoland het overwegen van de noodzaak tot 's nachts afleveren.

De stand van zaken met betrekking tot het Wm-vergunningverleningsproces medio 2011 is als volgt. Er zijn groepsrisicoberekeningen uitgevoerd voor het LPG-tankstation gevestigd aan de Hopperzuigerstraat 2 voor verschillende scenario's. Deze bevestigen het beeld van de indicatieve berekeningen met de LPG-rekentool, dat:

  1. 1. in de huidige situatie bij een doorzet van respectievelijk 1.000 m3/j en 1.500 m3/j - zonder hittewerende coating maar met verbeterde losslang - de oriëntatiewaarde van het GR wordt overschreden met een factor ca. 3-4.5;
  2. 2. in de huidige situatie dat met hittewerende coating en verbeterde losslang het GR onder de oriëntatiewaarde van het GR ligt, normwaarde ca. 0-2-0.3;
  3. 3. dat in de toekomstige situatie vanwege de maximaal toelaatbare personendichtheden, ondanks een hittewerende coating en verbeterde losslang nog steeds sprake is van een overschrijding van het groepsrisico in de dagperiode; bij bevoorrading 's avond en 's nachts tussen 18:30 uur -08:00 uur is hiervan geen sprake meer; Bovendien reduceert het maximum aantal slachtoffers door deze organisatorische maatregel van ca. 800 naar ca. 200.

Inmiddels heeft de inrichtinghouder ingestemd met deze maatregel (bevoorrading 's avond en 's nachts) als uitgangspunt voor het verdere Wm-vergunningverleningsproces. Wel wordt momenteel op verzoek van de inrichtinghouder het effect van een hogere doorzet dan 1.500 m3/j op het GR onderzocht.

Bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid:

Advies Brandweer Flevoland:

In het kader van het ambtelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, heeft de Brandweer Flevoland op 26 april 2011 een reactie gegeven op het voorontwerp bestemmingsplan "Poldervlak". Deze brief is als bijlage 12 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

De brandweer Flevoland stemt in met het voorontwerp bestemmingsplan "Poldervlak", op voorwaarde dat de overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico voor het LPG-tankstation aan de Hopperzuigerstraat wordt verminderd, door aanpassingen te doen in of aangaande het LPG-tankstation (= bronmaatregel) of aangaande de omgeving (= het bestemmingsplan).

De zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn adequaat.

Het is niet ondenkbaar dat er zich ondanks alle maatregelen toch een incident voltrekt. Het is daarom van belang dat burgers goed geïnformeerd worden. Daarom wordt aanbevolen om een plan op te stellen voor crisiscommunicatie en uit te voeren..

Verwerking advies door gemeente:

De gemeente Almere neemt met instemming kennis van deze vooroverleg reactie. Zoals beschreven in paragraaf 5.9.2. van het voorontwerp bestemmingsplan, is inmiddels met de inrichtinghouder overeengekomen om met bronmaatregelen (beperking doorzet, borging convenantmaatregelen en bevoorrading 's avond en 's nachts) het groepsrisico van het LPG-tankstation aan de Hopperzuigerstraat te verlagen tot onder de oriëntatiewaarde. Hierbij wordt de Brandweer Flevoland om advies gevraagd als onderdeel van de Wm-vergunningverlening.

Met de genoemde aanbeveling is de gemeente Almere het eens. Conform artikel 46 lid 2 van de Wet veiligheidsregio's (Wvr) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden, is het bestuur van de veiligheidsregio verantwoordelijk voor de informatievoorziening aan de bevolking over de rampen en crises die een regio kunnen treffen. Ook informeert het bestuur de bevolking over de maatregelen die zijn getroffen om een ramp of crisis te voorkomen of te bestrijden of beheersing hiervan en over de daarbij te volgen gedragslijn. In het op grond van eerder genoemde wet, door het bestuur van de veiligheidsregio op te stellen beleidsplan en crisisplan, kan worden beschreven hoe risico- en crisiscommunicatie binnen de regio wordt vormgegeven ten aanzien van deze risicobron.

Conclusie: het advies van de brandweer is zoals hierboven beschreven overgenomen. Er zijn geen nadere ruimtelijke maatregelen noodzakelijk op de hulpverlening en bestrijdbaarheid te verhogen.

Vertaling naar het bestemmingsplan:

De betreffende PR-10-6 contouren zijn op de plankaart opgenomen .Tevens is een gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone LPG' opgenomen. Binnen deze aanduiding zijn geen nieuwe beperkt kwetsbare en/of kwetsbare objecten toegestaan.

Door nieuwe technische inzichten, verandering van wetgeving en nieuwe rekenmodellen kan de omvang van risicocontouren fluctueren zonder dat de risicovolle activiteit verandert. Om deze reden is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om deze contouren te kunnen verschuiven of te laten vervallen indien het risico is beperkt dan wel opgeheven.

Vuurwerkbedrijven:

Conform het geldende vuurwerkbeleid, worden op dit bedrijventerrein bedrijven die consumenten-vuurwerk willen opslaan en verkopen toegestaan. Een concreet vestigingsinitiatief zal moeten voldoen, aan de geldende veiligheidsafstanden tot (geprojecteerde) kwetsbare objecten, uit het Vuurwerkbesluit. Dit is in de regels opgenomen. Om ruimtebeslag op aangrenzende percelen/kavels te voorkomen, moeten de veiligheidsafstanden binnen de eigen kavel cq. op eigen terrein worden opgelost.

Hoofdstuk 6 Implementatie

6.1 Juridische Planopzet

In dit hoofdstuk wordt uiteen gezet op welke wijze de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen juridisch worden vertaald. Het bestemmingsplan bestaat uit twee plankaarten. Daarnaast zijn er de regels. Deze worden hieronder behandeld.

6.2 Bestemmingsregeling

Regels

De regels zijn verdeeld in vier hoofdstukken.

Het grootste gedeelte van het plangebied heeft een positieve bestemming. Dit betekent dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen, direct mogelijk is. Ook oprichting van gebouwen/bouwwerken is na verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen, direct mogelijk. Een klein gedeelte van het plan kent een wijzigingsmogelijkheid. Dit houdt in dat eerst een wijzigingsplan door burgemeester en wethouders moet zijn vastgesteld alvorens dit perceel gebruikt en /of bebouwd mag worden volgens de nieuwe bestemming.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk omvat twee artikelen. Een artikel met begripsomschrijvingen en een artikel dat de wijze van meten regelt.

Hoofdstuk 2

Hoofdstuk 2 bevat regels die zien op de in dit bestemmingsplan aangegeven bestemmingen. Zo wordt omschreven waarvoor de gronden mogen worden gebruikt en wat de bouwmogelijkheden zijn.

Artikel 3: Bedrijventerrein-1; artikel 4: Bedrijventerrein 2

Het plangebied is met uitzondering van het tenniscomplex, aangewezen in een tweetal bestemmingen Bedrijventerrein. Ten behoeve van de toelaatbaarheid van bedrijven is een staat van Bedrijfsactiviteiten toegevoegd. Bedrijven behorende tot maximaal categorie 3.2 van deze Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Ten aanzien van bedrijven genoemd in Bevi is een verbod opgenomen.Voor het gedeelte van het bedrijventerrein ten zuiden van de Splijtbakweg en evenwijdig aan de Polderdreef zijn bedrijven tot maximaal categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. In paragraaf 4.3.4 bij de bespreking van de GVV, en in paragraaf 5.2 is nader ingegaan op de zonering van het bedrijventerrein.

De bestemming Bedrijventerrein -1 valt samen met deelgebied 1. De bestemming Bedrijventerrein -2valt samen met deelgebieden 2 en 3. Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van perifere detailhandel in deelgebieden 1 en 3. In deelgebied 1 is perifere detailhandel toegelaten. In deelgebied 3 is perifere detailhandel met een aanduiding detailhandel perifeer (dhp) aangegeven.

In het plangebied zijn een tweetal reguliere detailhandelsverstigingen aanwezig. Omdat reguliere detailhandel niet is toegestaan op het bedrijventerrein worden deze vestigingen met een de aanduiding 'detailhandel' (dh) op de plankaart aangegeven. Hieraan is een uitsterfconstructie gekoppeld dat het college de bevoegdheid heeft om via een wijziging de specifieke aanduiding te verwijderen, teneinde de met de aanduiding bedoelde functie onmogelijk te maken indien het betreffende gebruik tenminste één jaar is beëindigd.

In het gebied met de bestemming Bedrijventerrein -1 is ter plaatse van de aanduiding 'horeca' (h) de komst van een coffeeshop mogelijk gemaakt. Volgens het coffeehopbeleid valt een coffeeshop onder Categorie I "lichte horeca" van de Staat van Horeca-activiteiten. In deze categorie wordt onderscheid gemaakt naar een subcategorie aan de detailhandelsfunctie verwante horeca (categorie 1a, waaronder vallen horecainstellingen zoals een cafetaria, croissanterie en een koffiebar) en overige lichte horeca (categorie 1b en 1c waaronder bistro, en restaurants vallen). Qua ruimtelijke uitstraling is de coffeeshop te beschouwen als horeca in categorie 1c van de Staat van Horeca-activiteiten, en is om die reden daarin ook opgenomen. In paragraaf 5.2 is nader ingegaan op de ruimtelijke aspecten van de coffeeshop.

In de bestemming Bedrijventerrein -2 is een erotische massagesalon annex privéhuis met een aanduiding 'si' op de plankaart aangegeven. Voor deze locatie is een aanvraag tot het exploiteren van een erotische massagesalon, annex privehuis ingediend, en deze aanvraag is passend binnen de kaders van het gemeentelijk prostitutiebeleid (zoals een bruto-vloeroppervlakte van niet meer dan 500m2, en er maximaal 4 werkruimtes aanwezig zijn).

Gelijk aan het oude bestemmingsplan wordt de aanduiding 'dienstverlening' (d) overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. Deze aanduiding is aangegeven voor het gebied ten zuiden van de Splijtbakweg en evenwijdig aan de Polderdreef. In de definitie 'dienstverlening' wordt expliciet opgenomen dat hieronder niet zijn begrepen detailhandel (m.u.v. ondergeschikte detailhandel), horeca, maatschappelijke en voorzieningen op het gebied van cultuur, sport en recreatie. Met deze expliciete beperking in de definitie voor o.a. maatschappelijke functies wordt voorkomen dat via een ruime uitleg van het begrip dienstverlening het gebied ten zuiden van de Splijtbakweg en evenwijdig aan de Polderdreef zou moeten worden gekwalificeerd als een een binnenstedelijk bedrijventerrein. Het bedrijventerrein Poldervlak sluit in beginsel aan bij het programma van een regulier bedrijventerrein zoals aangegeven in de GVV.

Het begrip Dienstverlening is in dit bestemmingsplan zodanig omschreven dat daaronder niet wordt verstaan detailhandel (muv ondergeschikte detailhandel), horeca, maatschappelijke en overige voorzieningen. Hiermee wordt expliciet aangegeven dat het het aansluit bij het programma van een regulier bedrijventerrein zoals aangegeven in de GVV.

Het gedeelte ten noorden van het woonwagenkamp wordt op dit moment gebruikt als werkplaats ten behoeve van onbewoonde woonwagens. In het nieuwe bestemmingsplan zijn deze gronden aangewezen met de bestemming Bedrijventerrein 2.

In de regels is de verplichting voorgeschreven dat het gebruik overeenkomstig de bestemming is toegestaan toegestaan, mits voorzien is in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Wat onder 'voldoende parkeergelegenheid' dient te worden verstaan is opgenomen in bijlage 1 Lijst vanparkeernormen, bij de regels. Er zijn afwijkingsbevoegdheden opgenomen voor het geval er voldoende parkeerplaatsen in openbaar gebied aanwezig zijn, en voor functies die niet voorkomen op de Lijst van parkeernormen.

In dit bestemmingsplan worden e-commerce en internetactiviteiten geplaatst onder de bestemming bedrijf. Expliciet is uitgesloten dat het onder het begrip 'detailhandel' valt. Het moet dan gaan om het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen louter via internet (zoals internetverkoopbedrijf, of postorderbedrijf).

Artikel 5 Groen

De meer structurele groenelementen, hoofzakelijk gelegen aan de randen van het plangebied, hebben de bestemming Groen gekregen. Binnen deze bestemming zijn nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en voet-en fietspaden toegestaan.

Artikel 6 Sport

Deze gronden zijn bedoeld voor sport en sportgerelateerde voorzieningen. Daarbij hoort ondergeschikte horeca.

Artikel 7 Verkeer

De busbaan en de doorgaande routes hebben de bestemming Verkeer gekregen. Tevens kunnen deze gronden dienen voor bermen, parkeervoorzieningen, bushates, geluidswerende voorzieingen en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Artikel 8 Verkeer-verblijfsgebied

De niet-doorgaande wegen, fiets- en voetpaden vallen hieronder. Daarnaast zijn deze gronden ook bedoeld voor nutsvoorzieningen, groen, water.

Artikel 9 Water

Ondanks dat water binnen nagenoeg alle andere bestemmingen mogelijk is, wordt vanuit waterhuishoudingbeleid steeds meer voor gekozen om de belangerijke watergangen apart te bestemmen.

In de bestemming zijn onder andere toegestaan kunstwerken als duikers, bruggen, steigers, voet- en fietspaden etc.

Arttikel 10 Wonen

De woonwagenstandplaats wordt bestemd als Wonen met de aanduiding 'woonwagenstandplaats (wp)', om aan te geven dat hier alleen woonwagens zijn toegestaan. Parkeren gebeurt op eigen terrein. Tevens zijn in de bestemming opgenomen bijgebouwen, groen, en beroep- en bedrijf aan huis. Hierbij geldt dat maximaal 50% van de ruimte gebruikt mag worden ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf. Het gebruik op grond van deze bestemming is toegestaan, mits voorzien is in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. De parkeernormen zijn opgenomen in bijlage 1 Lijst vanparkeernormen, bij de regels.

Artikel 11 Waarde-Archeologie-1

Het selectiegebied zoals aangeduid op de Archeologische Beleidskaart Almere heeft in het plangebied een bestemming gekregen “Waarde-Archeologie-1”. Aan deze bestemming is een bouwverbod met afwijkingsbevoegdheid en een vergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, gekoppeld om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen.

De bestemming is tevens gekoppeld aan een stelsel van wijzigingsbevoegdheden teneinde een bestemmingswijziging mogelijk te maken op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek. Voor gronden waar in het onderzoek geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen zijn vastgesteld, kan de bestemming "Waarde-Archeologie-1" vervallen. Indien wel behoudenswaardige vindplaatsen worden aangetroffen, dan moet de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' worden opgewaardeerd naar 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' (zie hiervoor bijlage 4 TekstWaarde - Archeologie 2 en Waarde - Archeologie 3 bij de regels).

Voor de behoudenswaardige archeologische vindplaatsen, geldt de bestemming “Waarde- Archeologie 2” (beschermingszone in de vorm van een buffer) of “Waarde-Archeologie 3” (voor de kern van de vindplaats).

Artikel 12 Leiding-Leidingstrook

In het plangebied is in het noordelijk gedeelte een leidingenstraat gelegen. De ligging van deze leidingenstraat is aangegeven met de dubbelbestemming "Leiding-Leidingstrook". Op grond van de doeleindenomschrijving zijn hiermee, naast de voorkomende bestemming, de instandhouding van leidingen en de daarbij behorende bouwwerken beoogd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Deze regels gelden dus voor het hele plan. De regels bestaan uit, antidubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels, de wijzigingsregels en de algemene procedureregels.

In het plan zijn een aantal wijzigingsregels opgenomen teneinde onder andere de aanduidingen van enkele bedrijfsactiviteiten die vallen tot en met categorie 3.1 en 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, te verwijderen (ter plaatse van de aanduidingen 'wro-zone-wijzigingsgebied 2' respectievelijk 'wro-zone-wijzigingsgebied 1') [noot: Bij amendement van VVD en D66 zijn de aanduidingen 'wro-zone-wijzigingsgebied 1' en 'wro-zone-wijzigingsgebied 2' bij vastelling van dit plan d.d. 12 juli 2012 komen te vervallen. De regels zijn hierop aangepast.]; de aanduiding voor een bedrijfswoning te verwijderen (ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone-wijzigingsgebied 3'), en de hier omheen liggende aanduiding bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten te verwijderen (ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone-wijzigingsgebied 4'); de gebiedscontouren voor de veiligheidszones aan te passen; de specifieke aanduidingen 'detailhandel', 'seksinrichting' en 'horeca' van de plankaart te verwijderen, waarbij tevens een wijzgingsbevoegdheid is opgenomen om binnen de kaders van het prostitutiebeleid in het plangebied één seksinrichting mogelijk te maken. Ook zijn er wijzigingsbevoegdheden opgenomen om de Staat van Bedrijfsactiviteiten te kunnen wijzigen indien een wijziging van de milieubelasting van typen van bedrijven daartoe aanleiding geven, en om de Lijst vanparkeernormen te kunnen wijzigen indien aanleiding bestaat om de daarin genoemde functies met bijbehorende parkeernormen te wijzigingen. Een vergelijkbare bevoegdheid is opgenomen voor de Staatvan Horeca-activiteiten.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn de overgangsregels opgenomen en de slotregel.

Handhaving

Handhaving van het ruimtelijk beleid van de gemeente is van belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteiten duurzaam te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • De regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft. Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving.
  • Handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren.
  • Niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke voorschriften werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

De gemeente Almere heeft het gebruik van de gronden van het oude bestemmingsplan Poldervlak uit 1994 in kaart gebracht voorafgaand aan de vaststelling van het voorontwerp bestemmingsplan (zie bijlage 2Bedrijfsinventarisatie Poldervlak bij de toelichting). Enkele strijdigheden met het oude bestemmingsplan worden gelegaliseerd door het gebruik positief te bestemmen, al of niet gecombineerd met een wijzigingsbevoegdheid waarmee de aanduidingen kunnen worden verwijderd op het moment dat het ongewenste gebruik ten minste één jaar lang is beëindigd (uitsterfconstructie).

In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planvoorschriften met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden. Ook zijn aan de in het plan opgenomen afwijkings- en wijzigingsbevoegdheid duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaald zijn.

6.3 Economische Uitvoerbaarheid

6.3.1 Algemeen

Het onderhavige bestemmingsplan is een actualisatie van het vigerende bestemmingsplan. De hierin voorgestelde wijzigingen zijn in hoofdzaak bestendiging van bestaand beleid. Het bestemmingsplan-gebied is nagenoeg geheel uitontwikkeld. Alle grote investeringen voor bouw en woonrijp maken zijn reeds uitgevoerd en gefinancierd met verkoop van gronden. De twee resterende kavels zijn wat betreft grondexploitatie ondergebracht in het complex verspreide percelen buiten. Kosten ten behoeve van verkoop van deze percelen kunnen worden gedekt uit de opbrengsten hiervan.

Voorts wordt in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt de vestiging van een coffeeshop op een perceel die nu wordt aangemerkt als openbare grond, niet zijn de opgenomen in een grondexploitatie. Hiervoor is een kosten baten analyse opgesteld die een positief resultaat heeft.

6.3.2 Grondexploitatiewet

Op 1 juli 2008 zijn de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening van kracht geworden. In deze nieuwe wetgeving is de Grondexploitatiewet (afdeling 6.4 Wro) integraal opgenomen. Doel van de Grondexploitatiewet is om te komen tot verbetering van het stelsel van kostenverhaal bij particuliere grondexploitatie en tot verbetering van de gemeentelijke regie met betrekking tot locatieontwikkeling. Op grond van onderstaand artikel stelt de raad een exploitatieplan vast tenzij - kort gezegd - het verhaal van de kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is.:

Artikel 6.12 Wro

1. De gemeenteraad stelt een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.

2. In afwijking van het eerste lid kan de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen of indien:

a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;

b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en

c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels, als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, [ bouwrijp maken etc.], onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Ad a. Kostenverhaal vindt plaats door verhaal (onder voorwaarden) hiervan bij ontwikkelende grondeigenaren of, zoals in onderhavig geval, door verkoop van grond -door de gemeente- waaraan de kosten zijn toe te rekenen. In het plangebied zijn alle gronden in eigendom van de gemeente. Kostenverhaal is niet aan de orde.

Ad b. Het plangebied is –behoudens kleine werkzaamheden rondom nog te verkopen percelen- uitontwikkeld. De resterende grond is in eigendom van de gemeente. Voorschrijven van een fasering is niet nodig.

Ad c. Ook hier geldt dat er geen verhaalbare werkzaamheden door of namens derden worden verricht. Ook op dit punt is daarom geen exploitatieplan nodig.


Conclusie:

De gronden binnen het bestemmingsplan die nog kunnen worden uitgegeven zijn in eigendom bij de gemeente. Het gebied is nagenoeg uitontwikkeld en er zijn geen grote investeringen meer nodig. Kosten die noodzakelijk zijn voor verkoop van de laatste percelen zijn lager dan de opbrengsten. Gelet op het voorgaande zijn eisen ten behoeve van faseringen en uitvoering ook niet noodzakelijk.


In het algemeen zijn de gevolgen van de bestemmingsplan-actualisatie eerder beperkend dan dat zij mogelijkheden biedt aan (private) ontwikkelingen. Gelet op de beperkingen die kunnen optreden kan er sprake zijn van planschade. In overleg met een planschadedeskundige is vooralsnog de verwachting dat deze dermate laag zijn dat nader onderzoek in deze niet nodig wordt geacht. Eventueel uit planschade voortvloeiende kosten kunnen niet op derden worden verhaald en komen dus voor rekening van de gemeente.

6.4 Inspraak En Overleg

Inspraak

In het kader van de gemeentelijke inspraakverordening heeft het voorontwerpbestemmingsplan van 31 januari 2011 tot en met maandag 14 maart 2011 ter inzage gelegen en zijn belangstellenden in de gelegenheid gesteld hun reacties kenbaar te maken. Tevens is het tijdens deze periode, op 8 februari 2011, mogelijk geweest voor belangstellenden een inloopavond over het voorontwerpbestemmingsplan te bezoeken.

Gedurende de hiervoor vermelde periode van ter inzage legging zijn 24 inspraakreacties ontvangen, waaronder een handtekeningenlijst met 541 handtekeningen.

De resultaten van de ter inzage legging zijn verwerkt in deel A en B van de Reactienota die is opgenomen in bijlage 13 bij deze toelichting.

Communicatietraject

Voorafgaand aan de ter inzage legging van het voorontwerp bestemmingsplan Poldervlak is, in verband met de vestiging van de coffeeshop en de erotische massagesalon, een communicatietraject doorlopen.

Dit traject heeft plaatsgevonden in de maanden oktober/november 2010. Onderdeel van dit communicatietraject is de inrichting van de website 'www.almere.nl/ontwikkelingenpoldervlak'. In Deel C van de Reactienota zoals deze is opgenomen in bijlage 13 bij deze toelichting, wordt ingegaan op de ingebrachte reacties gedurende dit communicatietraject.

Overleg

Het gemeentebestuur overlegt, conform artikel 3.1.1 Bro, bij de voorbereiding van een bestemmingsplan (voorontwerpbestemmingsplan) in elk geval met het waterschap en besturen van betrokken gemeenten en met die diensten van de provincie en het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Ook andere instanties kunnen bij het vooroverleg worden betrokken.

Dit bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg per email naar de volgende instanties gezonden:

  1. 1. VROM Inspectie Noord-West;
  2. 2. Hoofd Afdeling RWN van de provincie Flevoland;
  3. 3. Waterschap Zuiderzeeland;
  4. 4. Ministerie van Defensie;
  5. 5. Ministerie van Economische Zaken;
  6. 6. Ministerie van LNV;
  7. 7. Kamer van Koophandel. Gooi-, Eem- en Flevoland;
  8. 8. Vereniging Bedrijfskring Almere (VBA);
  9. 9. Stichting Beveiliging Bedrijventerreinen Almere;
  10. 10. Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten;
  11. 11. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;
  12. 12. Tennet;
  13. 13. Prorail infraprojecten;
  14. 14. KPN;
  15. 15. Brandweer Flevoland;
  16. 16. Politie Flevoland, district Zuid;
  17. 17. GGD Flevoland;
  18. 18. Flevo-Landschap;
  19. 19. Natuur en Milieu Flevoland
  20. 20. Staatsbosbeheer;
  21. 21. Stichting Adviesorgaan Senioren Almere;
  22. 22. N.V. Nederlandse Gasunie;
  23. 23. VAC Almere.

De resultaten van het vooroverleg zijn verwerkt in onderdeel D van Reactienota die is opgenomen in Bijlage 13 bij deze toelichting.

Zienswijzen

Van maandag 7 november 2011 tot en met maandag 19 december 2011 (zes weken) heeft het ontwerp bestemmingsplan met bijbehorende stukken ter inzage gelegen en is het digitaal in te zien op het stadhuis, de gemeentelijke website en de website www.ruimtelijkeplannen.nl. De ter inzagelegging is bekend gemaakt in de Almere Vandaag van 5 november 2011, digitaal bekend gemaakt op gemeenteblad.almere.nl, en de Staatscourant van 4 november 2011. Gedurende deze termijn zijn 23 zienswijzen ontvangen. Hier wordt kortheidshalve verwezen naar de zienswijzenota zaols deze is opgenomen in bijlage 14 van de toelichting waarin de zienswijzen worden besproken.

Bijlagen

Bijlage 1 Locatierapport Coffeeshop 2010

Bijlage 2 Bedrijfsinventarisatie Poldervlak

Bijlage 3 Ecologisch Onderzoek Van Der Goes En Groot

Bijlage 4 Besluit Hogere Grenswaarden Bedrijfswoningen 1994

Bijlage 5 Rapport Akoestisch Onderzoek Woonwagens 2007

Bijlage 6 Formulier Logboek Kleine Plannen Poldervlak 2011

Bijlage 7 Algemene Toelichting Milieuzonering

Algemeen

Regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten met behulp van milieuzonering:

Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang:

  • geluid;
  • geur;
  • stof;
  • gevaar (met name brand- en explosiegevaar).

In specifieke situaties kan daarnaast de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.

In dit bestemmingsplan wordt in de regels verwezen naar de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Voor meer informatie over deze Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in dit bestemmingsplan wordt verwezen naar de hiertoe bijbehorende algemene toelichting zoals is opgenomen in bijlage 10 Toelichtingop de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Toepassing 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'

Algemeen:

De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' zijn gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009), op de Voorbeeld Staat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen. De Staat van Bedrijfsactiviteiten kan in verschillende situaties gehanteerd worden, bijvoorbeeld:

- om de milieuzonering van bedrijfsactiviteiten op een samenhangend bedrijventerrein te regelen;

- in buitengebieden;

- op losliggende relatief grootschalige bedrijfspercelen op enige afstand van burgerwoningen;

- om indien gewenst de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten te regelen in stedelijk gebied of (delen van) woongebieden met enige vorm van bedrijvigheid.

In dit soort situaties zorgt de milieuzonering ervoor dat hinderlijke bedrijfsactiviteiten op voldoende afstand van woningen of andere gevoelige functies worden gesitueerd. Dit gebeurt door het aanhouden van richtafstanden tussen deze milieugevoelige en milieubelastende activiteiten.

Richtafstanden bepalend voor de categorie-indeling:

In de Staat van Bedrijfsactiviteiten is voor elke bedrijfsactiviteit voor ieder van de ruimtelijke relevante milieuaspecten (zie hiervoor) een richtafstand ten opzichte van een 'rustige woonwijk' vermeld. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarnaast vermeldt de Staat van Bedrijfsactiviteiten indicaties voor verkeersaantrekkende werking.

Omgevingstype bepalend voor de daadwerkelijk te hanteren afstanden:

De gewenste afstand tussen een bedrijfsactiviteiten (en overige milieubelastende activiteiten zoals landbouw, recreatie, detailhandel, horeca, dienstverlening en openbare instellingen) en woningen (of andere gevoelige functies zoals scholen, ziekenhuizen, verblijfsrecreatie) wordt mede bepaald door het type gebied waarin de gevoelige functie zich bevindt. Conform de VNG-publicatie worden daarbij twee omgevingstypen onderscheiden: rustige woonwijk en gemengd gebied. De richtafstanden die zijn vermeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten gelden ten opzichte van een rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype). Voor een gemengd gebied (en daarmee te vergelijken gebieden) gelden kleinere afstanden.

Daarnaast dient in de milieuzonering rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van eventuele bedrijfswoningen, burgerwoningen of andere gevoelige functies (zoals een kinderdagverblijf) op een bedrijventerrein.

Omgevingstype rustige woonwijk:

In een rustige woonwijk komen enkel wijkgebonden voorzieningen voor en vrijwel geen andere functies zoals kantoren of bedrijven. Langs de randen (in de overgang naar eventuele bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Als daarmee vergelijkbare omgevingstypen noemt de VNG-publicatie onder meer een rustig buitengebied (eventueel met verblijfsrecreatie) en een stilte- of natuurgebied.

Omgevingstype gemengd gebied:

In een gemengd gebied komen naast wonen ook andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Daarmee vergelijkbare gebieden zijn lintbebouwingen in het buitengebied waarin functiemenging voorkomt en gebieden gelegen direct langs een hoofdinfrastructuur. Kenmerkend voor het omgevingstype gemengd gebied is dat sprake is van een zekere verstoring en dus van een relevant andere omgevingskwaliteit dan in een rustig woongebied.

Gevoelige functies op een bedrijventerrein:

De richtafstanden kunnen niet zonder meer worden toegepast indien gevoelige functies op een bedrijventerrein voorkomen. B.v. een historisch gegroeide situatie waar burger woningen verspreid of gegroepeerd zijn vermengd met bedrijvigheid. Het gaat ook om gevoelige functies die bewust op een bedrijventerrein zijn gesitueerd zoals bedrijfswoningen of een kinderdagverblijf. Deze situaties vallen buiten de kaders van de richtafstanden. Voor deze gevoelige functies is niettemin een minimaal beschermingsniveau noodzakelijk in combinatie met het voorkomen van onevenredige belasting van de naburige bedrijven.

Een bedrijfswoning op een bedrijventerrein is een specifiek woningtype waar minder hoge eisen aan het woon- en leefklimaat kunnen worden gesteld. Bedrijfswoningen zijn altijd gelieerd aan bedrijvigheid en in het algemeen minder milieugevoelig dan de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied.

Een burgerwoning op een bedrijventerrein gesitueerd is een specifiek woningtype waar minder hoge eisen aan het woon- en leefklimaat kunnen worden gesteld. Burgerwoningen zijn niet gelieerd aan bedrijvigheid en in het algemeen milieugevoeliger dan bedrijfswoningen.

Te hanteren richtafstanden

De Staat van Bedrijfsactiviteiten onderscheidt een tiental milieucategorieën. De volgende tabel geeft voor beide omgevingstypen (rustige woonwijk en gemengd gebied) per milieucategorie inzicht in de gewenste richtafstanden. De richtafstand geldt tussen de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan (of via vergunningvrij bouwen) mogelijk is. Daarbij gaat het nadrukkelijk om een richtafstand. Kleinere afwijkingen ten opzichte van deze afstand zijn mogelijk zonder dat hierdoor knelpunten behoeven te ontstaan. Gedetailleerd onderzoek naar de daadwerkelijke milieubelasting van concrete activiteiten maakt eveneens een onderbouwde afwijking mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0027.jpg"

opmerking bij 10¹: Het betreffen bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving toelaatbaar zijn in woonwijken.

opmerking bij 10²: Het betreffen bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving zelfs toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing in gemengde gebieden.

Toelaatbaarheid van bedrijven die onder een specifieke regelgeving vallen:

In de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn ook aanduidingen opgenomen die aangeven dat bepaalde bedrijven onder een specifieke wettelijke regeling kunnen vallen. Het betreft:

  • bedrijven die 'in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (zogenoemde grote lawaaimakers); deze bedrijven zijn alleen toegestaan op industrieterreinen die in het kader van deze wet gezoneerd zijn;
  • bedrijven die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) kunnen vallen (nu of in de toekomst); het betreft risicovolle bedrijven waar gebruik, opslag en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt; voor dergelijke bedrijven gelden (wettelijke) normen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico;
  • bedrijven die onder het Vuurwerkbesluit vallen; voor dergelijke bedrijven gelden (wettelijke) afstandsnormen.

In de regels van dit bestemmingsplan is opgenomen dat inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, derde lid van het Besluit omgevingsrecht (de zgn. grote lawaaimakers), en risicovolle inrichtingen, zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, niet zijn toegestaan (artikelen 3.1 onder w, en x, en 4.1 onder x en y, van de regels). Opslag, herverpakking en/of verkoop van consumentenvuurwerk en theatervuurwerk is wel toegestaan indien de veiligheidsafstanden zoals bedoeld in art. 1.2 en 1.3 van Bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit worden aangehouden ten opzichte van een kwetsbaar object of geprojecteerd kwetsbaar object als bedoeld in het Vuurwerkbesluit en deze veiligheidsafstanden op het eigen terrein worden gerealiseerd (artikelen 3.1, onder p, en 4.1, onder q van de regels).

De toegepaste Staat van Bedrijfsactiviteiten:

De in dit bestemmingsplan opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten komt in verregaande mate overeen met de Voorbeeld Staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen uit de VNG-publicatie.

Flexibiliteit:

De Staat van Bedrijfsactiviteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De richtafstanden en inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Bedrijfsactiviteiten is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het bevoegd gezag (meestal college van burgemeester en wethouders) een dergelijk bedrijf toch via een omgevingsvergunning kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal twee categorieën (dus bijvoorbeeld categorie 3.2 in plaats van 2 of categorie 4.2 in plaats van 3.2). Om deze vergunning te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de Staat van Bedrijfsactiviteiten niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het bevoegd gezag vestiging van een dergelijk bedrijf via een omgevingsvergunning kan toestaan. Om deze vergunning te kunnen verlenen moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.

In de Staat van Bedrijfsactiviteiten is bij de indeling van sommige bedrijfsactiviteiten uitgegaan van een continue bedrijfsvoering, waarbij de hinderlijke activiteiten ook 's nachts plaatsvinden. Dit is in de Staat van Bedrijfsactiviteiten aangegeven met een 'C' in de laatste kolom. Het kan echter voorkomen dat een specifiek bedrijf niet continu werkt. Dit gegeven kan eveneens aanleiding zijn om het bedrijf via de bovengenoemde afwijkingsbevoegdheid een categorie lager in te delen.

Voor de concrete toetsing van een verzoek om afwijking van het bestemmingsplan middels een omgevingsvergunning wordt verwezen naar bijlage 5 van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.

Bijlage 8 Onderzoeken Externe Veiligheidsrisico's

8.1 Externe veiligheidsrisico's wegtransport versie 8 oktober 2010

Eerste indruk van de risico's o.b.v. regionaal onderzoek:

Medio 2000 heeft de provincie een (actualisatie)onderzoek gedaan o.a. naar de risico's voor de omgeving die verbonden zijn aan transport van gevaarlijke stoffen. Uit het deelrapport transport van 18 december 2000 blijkt, ten aanzien van het hier relevante wegvakken (Polderdreef, Buitenring), dat deze geen PR 10-6-contour hebben. Dit is de grenswaarde voor kwetsbare objecten en richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Binnen deze contour is bij nieuwe situaties (nieuw omgevingsbesluit) vestiging van kwetsbare objecten niet toegestaan en van beperkt kwetsbare objecten alleen bij zwaarwegende belangen.

Op grond van het berekende plaatsgebonden risico en de vuistregels uit de 'Handreiking externe veiligheid vervoer gevaarlijke stoffen' is op voorhand duidelijk dat het groepsrisico (GR) verwaarloosbaar is en dat van een overschrijding van de oriëntatiewaarde geen sprake is.

Eind 2005 zijn in het kader van project 2 van het provinciale uitvoeringsprogramma externe veiligheid (PUEV 2), tellingen uitgevoerd (zie tabel hieronder) op de Flevolandse wegen en vervolgens risicoberekeningen gemaakt.

De transportomvang van zowel brandbare gassen (GF3) als brandbare vloeistoffen (LF1, LF2) op het betreffende wegvak van de Hogering (N702_2, S101_2) is gedaald. Dit wegvak heeft geen PR 10-6-contour. De oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR) wordt voor dit wegvak niet ook maar benaderd.

Wegvak Aantal transporten op jaarbasis
GF3 LF1 LF2
2000 2005 2000 2005 2000 2005
Buitenring
N702_3, S106_1
488 0 1219 1300 731 325
Buitenring N702_4, S106_2 0 0 244 488 0 0
Polderdreef
X002, W2
0 0 488 325 731 325

Het is vreemd dat volgens de in 2000 en 2005 uitgevoerde tellingen geen transport van brandbare gassen zou plaatsvinden over de Buitenring en Polderdreef. Immers, er bevinden zich twee LPG-tankstations aan de Polderdreef. Uit een concept rapport in het kader van het eerder genoemde PUEV 2 [PUEV 2, concept rapportage inventarisatie vervoer van gevaarlijke stoffen, Royal Haskoning, 2007], blijkt het volgende. De gemiddelde bevoorrading per jaar voor LPG tankstations met een doorzet van 500-100 m3 LPG/jaar bedraagt 42. Uitgaande van twee LPG tankstations en 2 verkeersbewegingen (heen en terug) per levering, bedraagt het gemiddelde aantal transporten per jaar over de Markerdreef 42x2x2= 168. Gemiddeld 168/jaar tot en met de kruising met de Mosweg en hierna 84/jaar.

Wegvak Aantal transporten GF3 op jaarbasis
Polderdreef tot en met kruising met Splijtbakweg 168
Polderdreef vanaf kruising met Splijtbakweg tot kruising met Molenweg 84

Berekeningen met RBM II:

Huidige situatie:

Uitgaande van de in bovenstaande tabellen genoemde transport omvang – worst case uit 2000 en inclusief LPG-transport over de Polderdreef– is voor de Buitenring en de Polderdreef het PR en GR berekend.

Voor bedrijventerrein [ Aanwezigheid gedurende de dagperiode 100% en gedurende de avond/nachtperiode 0%] De Vaart 1, 2, 3 [Op dit bedrijventerrein kunnen werkzaamheden in ploegendiensten plaatsvinden en wordt uitgegaan van een aanwezigheid van 20% in de avond/nachtperiode.] en Poldervlak is conform de Sociale Atlas van Almere 2008 een dichtheid van ca. 40 personen per hectare genomen. Voor de woonwijken[Aanwezigheid gedurende de dagperiode 50% en gedurende de avond/ nachtperiode 100%.] Bouwmeesterbuurt en Molenbuurt is een berekende personendichtheid aangehouden van 120 personen/ha.

Toekomstige situatie:

In de toekomst zal het transport groeien. Volgens zal conform het Global Economy-scenario in de periode 2006-2020 de stof categorieën LF1 en LF2 elk met 15% groeien, LT1 en LT 2 elk met 45% en GF3 met 0%. De invloed van de transportomvang (GF3 is normaliter maatgevend) is hier (worst-case) onderzocht, door de totale vervoersomvang te verdubbelen (= groei van alle stofcategorieën met 100%). Tevens zal ten gevolge van dit bestemmingsplan in de toekomst de personendichtheid op Poldervlak kunnen groeien. Hier is worstcase uitgegaan van een verhoging met ca. 100% tot 80 personen/hectare.

De resultaten staan in onderstaande tabel:

Scenario PR risicocontour in m vanaf de rand van de weg Groepsrisico
10-6 10-7 10-8 Norm-waarde [De normwaarde is het berekende groepsrisico gedeeld door 0,01. Een normwaarde groter dan 1 betekent een overschrijding van de oriëntatiewaarde.} Aantal slachtoffers bij max. overschrijding
Huidige situatie - 12 56 0,002 88
Toekomst, vervoersomvang x 2 - 22 72 0,005 88
Idem 2, plus 100% groei personendichtheid - 22 72 0,006 189

In de bestaande situatie is het traject met het hoogste groepsrisico het deel van de Buitenring tot en met de kruising met de Grote Vaartweg/Polderdreef. In de toekomstige situatie komt hier het traject van de Polderdreef tot en met de Hopperzuigerstraat bij. Zie onderstaande figuren 1 en 2. Voor de volledigheid zie de bijgevoegde rapportages uit RBM II.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0028.jpg"

Figuur 1: bestaande situatie (bron RBM 2)

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0029.jpg"

Figuur 2: nieuwe situatie (bron RBM 2)

Conclusies:

  • bij geen van de beschouwde wegvakken is sprake van een PR 10-6 contour; de wettelijke vereiste basisbescherming wordt geboden;
  • er is een toename van het groepsrisico die vooral wordt veroorzaakt door de groei van het transport en in geringe mate (ca. 20%) door de verondersteld worstcase groei van de personendichtheid met 100%. Worstcase ligt het toekomstige groepsrisico een factor 150 onder de oriëntatiewaarde (OW). Er kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

8.2 Toetsing aan veiligheidsafstanden voor hogedruk aardgastransportleiding en buisleidingstrook

Buisleidingenstrook:

Volgens informatie van de Gasunie en de provincie heeft deze een breedte van 70 m, maar liggen er nog geen buisleidingen in. Volgens Structuurschema Buisleidingen van 1984 (verder SBUI) hoort hierbij een toetsingsgebied van 175 m en een veiligheidsgebied van 55m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0030.png"

Figuur 3 : bron SBUI 1984

Het streven is erop gericht het toetsingsgebied vrij te houden van woonbebouwing [Onder woonbebouwing wordt verstaan bebouwing bestemd voor permanente bewoning. Er worden drie groepen woonbebouwing onderscheiden: flatgebouwen; woonwijk; incidentele bebouwing] of bijzondere objecten. Afwegingen van planologische, technische n economische belangen kunnen leiden tot bebouwing in dit gebied. Dan dient minimaal het veiligheidsgebied in acht te worden genomen. In dit gebied mogen geen woonwijken [Onder woonwijk worden verstaan naast elkaar staande woningen die voornamelijk een onderlinge afstand hebben van minder dan 10 meter] , flatgebouwen [Onder flatgebouwen wordt verstaan gebouwen met meer dan drie bovengrondse woonlagen] en bijzondere objecten categorie I[bejaardentehuizen en verpleeginrichtingen, zoals ziekenhuizen en sanatoria; scholen en winkelcentra; hotels en kantoorgebouwen, bestemd voor meer dan 50 personen; objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals computer- en telefooncentrales, gebouwen met vluchtleidingsapparatuur; objecten die door secundaire effecten een verhoogd risico met zich meebrengen, zoals bovengrondse installaties en opslagtanks voor brandbare, explosieve en/of giftige stoffen] voorkomen. Wel incidentele bebouwing [Onder incidentele bebouwing worden verstaan vrijstaande woningen verspreid over een groot gebied en lintbebouwing loodrecht op de leiding], recreatieterreinen, industriegebieden en bijzondere objecten categorie II [sporthallen en zwembaden; weidewinkels; hotels en kantoorgebouwen, voor zover zij niet onder categorie I vallen; industriegebouwen, zoals productiehallen en werkplaatsen, voor zover zij niet onder categorie I vallen].

Bestaande situatie:

Binnen het toetsingsgebied (gearceerde gebied dat over het plangebied valt) bevinden zich een aantal bedrijfspanden (objecten categorie II). Dit is toegestaan. In het veiligheidsgebied (gebied met kleine bollen) ligt geen bebouwing, omdat de zuidgrens van dit gebied nagenoeg samenvalt met de zuidelijke rijbaan van de Buitenring cq. de plangrens. De conclusie is dat wordt voldaan aan SBUI. Nadere maatregelen zijn niet nodig.

Nieuwe situatie:

In het veiligheidsgebied zijn geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, omdat dit gebied of net buiten het plangebied ligt of hierin alleen de bestemming 'Groendoeleinden' ligt. Binnen het toetsingsgebied ligt de bestemming 'bedrijfsdoeleinden'. Hiervoor zijn planologische, technische en economische motieven. De conclusie is dat wordt voldaan aan het SBUI. Nadere maatregelen zijn niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0031.png"

Figuur 4 : bron bestemmingsplankaart De Vaart I, II en III.

8.3 Berekeningen met de LPG-rekentool

Er zijn berekeningen uitgevoerd voor zowel de huidige situatie (bestaande LPG-doorzet en bebouwing) als de nieuwe situatie (bebouwing die dit bestemmingsplan maximaal mogelijk maakt).

De invloed van een stijging van het aantal personen in het invloedgebied (ten gevolge van bedrijfsuitbreiding, nieuwe vestigingen, verkleuring etc.) op het groepsrisico is onderzocht. Hierbij is worstcase uitgegaan van een stijging met 100% van alle functies.

Tevens is de invloed van een verlaging/verhoging van de doorzet (meer LPG-leveringen betekent een hoger risico) bepaald.

Tot slot is het effect van de LPG-convenantmaatregelen (verbeterde vulslang en coating op de LPG-tankwagen) bepaald.

Het aantal personen in het invloedsgebied is bepaald, door bebouwingsgegevens om te rekenen naar personenaantallen met behulp van onderstaande uitgangspunten:

Uitgangspunten uit Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico versie 1.0 en Anker studie 2006:

  • woningen: 2,4 personen per woning.
  • kantoren: 30 m2 b.v.o.[bedrijfsvloeroppervlak: de totale vloeroppervlakte van bedrijven, kantoren, winkels en gebouwen die wordt gebruikt voor bedrijfsactiviteiten] per werknemer.
  • Industrie, bedrijvigheid: 100 m2 b.v.o. per werkzame persoon.
  • Winkels: 30 m2 b.v.o. per werkzame persoon;
  • Kinderdagverblijf; 50 personen per object

De volgende uitgangspunten worden t.a.v. de dag- en nachtsituatie gehanteerd:

  • woningen: aanwezigheid gedurende de dagperiode 50% en gedurende de nachtperiode 100%;
  • kantoren/Industrie, bedrijvigheid: 100% aanwezigheid overdag en niemand aanwezig in de nachtperiode. Als werkzaamheden in ploegen plaatsvinden wordt uitgegaan van een aanwezigheid van 20% in de nachtperiode;
  • Kinderdagverblijf: aanwezigheid gedurende de dagperiode 60% en gedurende de nachtperiode 0%.

Zie voor de volledigheid figuren 5 en 6 voor rapportages van het rekenprogramma voor beide LPG-tankstations.

Resultaten:

LPG-tankstation Hopperzuigerstraat 2:

  • in de huidige situatie (doorzet is ca. 1.500 m3/jaar) is sprake van een overschrijding van de OW van het GR; normwaarde [De normwaarde is het berekende groepsrisico gedeeld door 0,01. Een normwaarde groter dan 1 betekent een overschrijding van de oriëntatiewaarde] = 1,29;
  • bij een verlaging van de doorzet tot 1.000 m3/jaar is geen sprake van een overschrijding van de de OW van het GR; normwaarde = 0,86;
  • bij een verhoging met 100% van de personendichtheid is sprake van een forse overschrijding van de OW van het GR; normwaarde = 5,15; door de maatregelen uit het LPG-convenant, is geen sprake meer van een overschrijding van de OW van het GR;de normwaarde in deze situatie daalt tot 0.28;
  • bij een verhoging met 100% van de personendichtheid in combinatie met 's nachts LPG afleveren, is geen sprake van een overschrijding van de OW van het GR; normwaarde = 0,43.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0032.jpg"

Figuur 5: bron rapportage rekentool voor Hopperzuigerstraat 2

LPG-tankstation Molenweg 1:

  • in de huidige situatie (doorzet is 1.000 m3/jaar) is geen sprake van een overschrijding van de OW van het GR; normwaarde = 0.32;
  • een extra kinderdagverblijf (Verfmolenstraat 2) binnen de 110 m van vulpunt/ondergrondstank verhoogd het groepsrisico in beperkte mate: normwaarde= 0.34;
  • bij een verhoging met 100% van de personendichtheid is sprake van een overschrijding van de OW van het GR; normwaarde = 0.47;
  • bij én een verhoging van de doorzet tot 1.500 m3/jaar én een verhoging met 100% van de personendichtheid, is geen sprake van een overschrijding van de OW van het GR; normwaarde = 1,28; door de maatregelen uit het LPG-convenant, is geen sprake meer van een overschrijding van de OW van het GR;de normwaarde in deze situatie daalt tot 0.43

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0033.jpg"

Figuur 6: bron rapportage rekentool voor Molenweg 1

Bijlage 9 Verkeerskundigonderzoek Poldervlak

Bijlage 10 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten

10.1 Inleiding

In dit bestemmingsplan wordt de toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Omdat de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt voor de milieu-zonering in het kader van bestemmingsplannen zijn hierbij alleen de ruimtelijk relevante milieu-aspecten van belang:

  • geluid;
  • geur;
  • stof;
  • gevaar (met name brand- en explosiegevaar).

10.2 Gebruikte bronnen

Als belangrijkste bron bij het opstellen van de Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebruikgemaakt van de lijst van bedrijfstypen uit de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 2009. In deze lijst worden voor een groot aantal bedrijfstypen en activiteiten richtafstanden ten opzichte van een rustige woonwijk gegeven. Daarbij is ervan uitgegaan dat de bedrijven ter voorkoming van hinder en/of gevaar die technieken toepassen, die thans als de meest gebruikelijke worden beschouwd.

De lijst is ten behoeve van de Staat van Bedrijfsactiviteiten met behulp van andere bronnen en praktijkervaringen verder verfijnd (o.a. differentiatie naar grootte). De Staat van Bedrijfsactiviteiten wijkt dus op een aantal punten af van de lijst van bedrijfstypen van de VNG.

In deze Staat van Bedrijfsactiviteiten is voor de indeling van de bedrijven naar activiteiten, net als in de VNG-publicatie, uitgegaan van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) uit 1993. Deze codering is in 2008 door het CBS omgezet naar de SBI 2008. In de opgenomen lijst is de structuur van de SBI 19993 gehandhaafd, maar er is wel een extra kolom toegevoegd met de bij de activiteit behorende code uit de SBI 2008.

10.3 Categorie-indeling en criteria voor de toelaatbaarheid van bedrijven

In de VNG-publicatie zijn de 10 richtafstanden van de lijst van bedrijfstypen teruggebracht tot zes categorieën. Met het oog op de praktische toepassing zijn in deze Staat van Bedrijfsactiviteiten de categorieën 3 en 4 nader onderverdeeld in elk twee subcategorieën.

De richtafstanden en het aspect verkeersaantrekkende werking zijn vertaald naar de volgende (ruimtelijke) criteria voor de toelaatbaarheid:

categorie 1:

bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving toelaatbaar zijn in woonwijken.

categorie 2:

bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing, echter alleen in gebieden met gemengde functies.

categorie 3:

bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving in enige mate ruimtelijk gescheiden dienen te zijn van woonwijken en dienen te zijn voorzien van een eigen autoverbinding met de hoofd en/of verzamelwegen:

  • subcategorie 3.1: toelaatbaar aan de rand van woonwijken, echter in het algemeen gescheiden door een weg of een groenstrook;
  • subcategorie 3.2: gescheiden door een andere niet of weinig gevoelige functie (afstandsindicatie 100 meter).

categorie 4:

bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving op behoorlijke afstand van woonwijken gesitueerd dienen te zijn:

  • subcategorie 4.1: afstandsindicatie 200 meter;
  • subcategorie 4.2: afstandsindicatie 300 meter.

categorieën 5 en 6:

bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op grote afstand van woonwijken gesitueerd dienen te zijn. De aan te houden afstanden dienen per geval te worden bepaald (richtafstanden van bedrijven uit categorie 5: 500 1.000 meter, categorie 6: 1.500 meter).

Met name bij bedrijven uit categorie 3.1 is er van uitgegaan dat bij de inrichting van het terrein (wijze van ontsluiting, situering van bebouwing) voldoende rekening wordt gehouden met mogelijke hinder in de directe omgeving. Dit kan in voorkomende gevallen worden afgedwongen door middel van de in de regels opgenomen bevoegdheid om nadere eisen te stellen aan onder meer de situering van de bebouwing.

Bij de bovenbeschreven criteria voor de toelaatbaarheid is (behalve voor categorie 2) uitgegaan van zonering ten opzichte van een rustige woonwijk. Voor andere omgevingstypen zoals incidentele woonbebouwing, woonbebouwing in een stedelijke omgeving, andere gevoelige functies of stiltebehoevende gebieden met natuurwaarden kunnen, indien de situatie daartoe aanleiding geeft, de richtafstanden worden aangepast. Dit zal per geval beoordeeld moeten worden.

10.4 Opzet van de Staat

In de Staat zijn twee verschillende soorten categorie-indelingen toegepast (zie ook de inhoudsopgave):

  • indeling op grond van bedrijfsactiviteiten (hoofdstuk I);
  • indeling op grond van het opgestelde elektromotorisch vermogen (hoofdstuk II).

In beginsel zijn beide indelingen van toepassing.

De indeling van hoofdstuk I is de belangrijkste. Hiervoor is gebruikgemaakt van de SBI. Deze indeling wordt hier gebruikt om bedrijfsactiviteiten in te kunnen delen. Het kan dus voorkomen dat de activiteiten binnen een bedrijf in twee of meer verschillende groepen volgens de SBI-indeling vallen. In die gevallen geldt dan de hoogste categorie van deze Bedrijfsactiviteiten. Indien de bedrijfsonderdelen duidelijk ruimtelijk van elkaar kunnen worden gescheiden, kunnen de bedrijfsonderdelen echter ook apart worden ingedeeld.

Bij sommige activiteiten wordt ook onderscheid gemaakt naar de omvang van de activiteiten. Daarnaast worden veel voorkomende kleinere bedrijven op grond van hun oppervlak of capaciteit apart ingedeeld om te voorkomen dat dergelijke relatief weinig hinderlijke bedrijven zich alleen op grootschalige bedrijventerreinen kunnen vestigen. Dit oppervlak betreft de bij het bedrijf c.q. voor de betreffende bedrijfsactiviteit in gebruik zijnde gronden, ongeacht of de gronden bebouwd zijn of niet.

De indeling op grond van het opgestelde elektromotorisch vermogen (hoofdstuk II) is altijd aan de indeling volgens hoofdstuk I gekoppeld en is slechts in een beperkt aantal gevallen bepalend voor de uiteindelijke indeling van bedrijven. Het gaat hierbij om inrichtingen die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder. De laatstgenoemde aanduiding is gebruikt bij bedrijfstypen waar vaak kleinere, weinig hinderlijke bedrijven voorkomen die op deze wijze rechtstreeks in een lagere categorie kunnen worden ingeschaald. Bij deze activiteiten is het aspect geluid bepalend en daarom geeft het elektromotorisch vermogen een betere maat voor de hinderlijkheid dan bijvoorbeeld het bedrijfsoppervlak.

10.5 Flexibiliteit

De Staat van Bedrijfsactiviteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. Het is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Bedrijfsactiviteiten is verondersteld. In het bedrijvenartikel van de planregels is daarom bepaald dat burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf via een afwijkingsmogelijkheid (omgevingsvergunning) een categorie lager kunnen indelen (dus bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2 of van categorie 4 naar 3); bij de categorieën met een onderverdeling in subcategorieën wordt daarbij bedoeld dat vrijstelling tot de laagste van de subcategorieën mogelijk is (dus van categorie 4 naar maximaal 3.1). Om een afwijkingsmogelijkheid (omgevingsvergunning) te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient zich te richten op de in de staat aangegeven maatgevende milieuaspecten.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten niet zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Wanneer deze bedrijven wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met volgens de bestemmingsregeling toegelaten bedrijven kan voor de vestiging van deze bedrijven eveneens een omgevingsvergunning worden verleend.

Ten slotte is het denkbaar dat in de planperiode het algemene beeld van de in de Staat genoemde bedrijven en bedrijfsactiviteiten zich als gevolg van bepaalde technologische ontwikkelingen in positieve zin wijzigt. Om hierop adequaat te kunnen reageren, zijn burgemeester en wethouders in dergelijke situaties bevoegd de Staat van Bedrijfsactiviteiten te wijzigen.

Bijlage 11 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten

11.1 Milieuzonering van horeca-activiteiten

De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich als zodanig nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door "gewone" niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de voorschriften opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast.

Ook voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer en de APV onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich in aanvulling op de beide genoemde instrumenten op de volgende vormen van hinder:

  • geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving;
  • (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/ parkeerdruk.

Analoog aan de regeling voor "gewone" bedrijven worden bij de uitwerking van een ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:

  • indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
  • onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
  • uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.

De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. Opgemerkt wordt dat naast de criteria ter voorkoming van ongewenste horeca-activiteiten ook ruimtelijk-functionele overwegingen een rol kunnen spelen bij het ruimtelijk beleid voor horeca-activiteiten; daarop wordt op deze plaats niet ingegaan.

11.2 Gehanteerde criteria

Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie "bedrijven en milieuzonering" een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:

  • de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden); deze zijn voor het optreden van hinder uiterst relevant; het Besluit horecabedrijven en de circulaire industrielawaai hanteren immers voor de dag-, avond- en nachtperiode verschillende milieunormen;
  • de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.

11.3 Categorieën van horeca-activiteiten

Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (waarvan één categorie met drie subcategorieën):

  1. 1. "lichte horeca": Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken: restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke. Het gaat daarbij dus om bedrijven die uit een oogpunt van hinder vooral in woongebieden niet wenselijk zijn. In gemengde gebieden en weinig gevoelige gebieden dient mede in relatie tot de verkeersontsluiting een nadere afweging plaats te vinden.
  2. 2. In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden.
  3. 3. 1a. qua exploitatie aan detailhandelsfunctie verwante horeca die in de praktijk nauwelijks van de eigenlijke detailhandel kunnen worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke; met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen;
  4. 4. 1b. overige lichte horeca: restaurants;
  5. 5. 1c. restaurant met bezorg- en/of afhaalservice tot 250m² bvo.
  6. 6. "middelzware horeca":

2a. Bedrijven die normaal gesproken ook 's nachts geopend zijn en/of daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken: cafés, bars, biljartcentra, zalenverhuur e.d. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals gebieden met primair een functie voor detailhandel en voorzieningen.

2b. Bedrijven genoemd onder 1a, 1b en 1c met een bedrijfsoppervlak van meer dan 250 m² bvo.

3. "zware horeca": Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts moeten zijn geopend en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en/of grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen (verkeersaantrekkende werking, daarmee gepaard gaande hinder op straat en parkeeroverlast): dancings, discotheken en partycentra. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden.

11.4 Flexibiliteit

De Staat van Horeca-activiteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door horeca-activiteiten in te schatten. De lijst van activiteiten is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In het betreffende artikel van de planregels is daarom bepaald dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn om bij omgevingsvergunning af te wijken van de categorie-indeling uit de Staat van Horeca-activiteiten teneinde een dergelijk bedrijf één categorie lager te kunnen indelen. Dit betekent bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2. Bij categorie 1, met een onderverdeling in subcategorieën, wordt daarbij bedoeld dat burgemeester en wethouders ook bevoegd zijn om bij omgevingsvergunning af te wijken tot de laagste subcategorie mogelijk (dus van categorie 2 naar maximaal 1a, maar bijvoorbeeld ook van 1c naar 1b). Om een omgevingsvergunning te kunnen verlenen waarbij wordt afgeweken van de categorie-indeling uit de Staat van Horeca-activiteiten moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient met name te worden getoetst aan het aspect geluidshinder.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. Wanneer deze bedrijven wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met volgens de bestemmingsregeling toegestane horecabedrijven kan door middel van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van de Staat van Horeca-activiteiten de vestiging van deze bedrijven eveneens mogelijk worden gemaakt.

Ten slotte is het denkbaar dat in de planperiode het algemene beeld van de in de Staat genoemde horecabedrijven en activiteiten zich als gevolg van bepaalde ontwikkelingen wijzigt. Om hierop adequaat te kunnen reageren, zijn burgemeester en wethouders in dergelijke situaties bevoegd de Staat van Horeca-activiteiten te wijzigen.

Bijlage 12 Advies Brandweer

Bijlage 13 Reactienota Voorontwerp Bestemmingsplan Poldervlak 2011

Bijlage 14 Zienswijzennota