TAM-omgevingsplan Nobelhorst, fase 5
Bestemmingsplan - gemeente Almere
Ontwerp op 19-06-2025 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Bepalingen
Artikel 1 Toepassingsbereik
1.1 Verhouding ruimtelijke regels omgevingsplan tijdelijk deel
De besluiten in afdeling 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn op de locatie, bedoeld in het eerste lid, niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet.
1.2 Relatie met de Bruidsschat (tijdelijk deel van het omgevingsplan)
De regels in afdeling 22.2 (met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3) en de regels in afdeling 22.3 zijn niet van toepassing op de locatie, bedoeld in het derde lid, voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
1.3 Geometrische afbakening reikwijdte TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a Fase 5, Nobelhorst
De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie Nobelhorst, fase 5 waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het gml-bestand met identificatienummer NL.IMRO.0034.TAMOP5CF01-on01 zoals weergegeven op www.ruimtelijkeplannen.nl en te zien is op omgevingswet.overheid.nl/regels-op-de-kaart.
Artikel 2 Begrippen
- a. artikel 1.1 van het Omgevingsbesluit, artikel 1.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, artikel 1.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving, artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving, zijn van overeenkomstig van toepassing op dit omgevingsplan, tenzij in het eerste lid daarvan is afgeweken.
- b. voor de toepassing van hoofdstuk 22a gelden de volgende aanvullende begripsbepalingen:
2.1 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
2.2 afhaalpunt
een locatie waar de consument uitsluitend via internet bestelde goederen kan afhalen of retourneren en waar uitsluitend logistiek en opslag van bestelde goederen gedurende een korte periode plaatsvindt en waarbij geen sprake is van uitstalling ten verkoop of overige activiteiten.
2.3 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
2.4 bed and breakfast
een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt.
2.5 bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren repareren en verhandelen van goederen. Onder bedrijf wordt ook verstaan: bezorgservice, webwinkel, afhaalpunt en andere vergelijkbare bedrijven.
2.6 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw dat kennelijk bestemd is voor een ingevolge de bestemming toegelaten hoofdfunctie, niet zijnde wonen, die bewoond wordt door tenminste één persoon die werkzaam is voor de hoofdfunctie.
2.7 beroep of bedrijf aan huis
beroeps- of bedrijfsactiviteiten die in een woning en/of in het bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft en die een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
2.8 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
2.9 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
2.10 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
2.11 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
2.12 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
2.13 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, perifere detailhandel, internetwinkel en supermarkt.
2.14 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks al dan niet via een baliefunctie te woord wordt gestaan en geholpen.
2.15 eigen toegang
een deur die direct toegang geeft tot de woning, die bereikbaar is via de straatzijde of vanuit een gemeenschappelijke hal en die voorzien is van een door de gemeente verleend huisnummer.
2.16 erker
een ondergeschikt op de begane grond gelegen uitbouw van één bouwlaag aan de voorgevel van het hoofdgebouw.
2.17 gevel
bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak.
2.18 hoofdbewoner
de eigenaar of de huurder van de woning die daar zijn hoofdverblijf heeft.
2.19 huishouden
de leefvorm of samenlevingsvorm van een alleenstaande of een gezin, waaronder mede wordt begrepen:
- 1. een woongroep van mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking;
- 2. de gezamenlijke huisvesting van een groep van maximaal vier personen die gebruik maken van de gemeenschappelijke voorzieningen in de woning.
2.20 internetwinkel
een bedrijfsactiviteit waarbij de consument niet alleen via internet bestelde goederen kan afhalen of retourneren, maar waar ook sprake is van uitstalling ten verkoop of overige activiteiten.
2.21 kamerbewoning
een zelfstandige woning, of een deel daarvan, in gebruik geven of laten geven als onzelfstandige woonruimte.
2.22 kantoor
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
2.23 kantoor- en praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, juridisch, kunstzinnig, medisch, paramedisch, therapeutisch of daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
2.24 kunstobject
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.
2.25 maatschappelijke voorzieningen
(overheids)voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, religie, onderwijs en daarmee gelijk te stellen sectoren.
2.26 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, apparatuur voor telecommunicatie, voorzieningen voor stadsverwarming, elektrische oplaadpunten, zonnecollectoren, zonnepanelen, warmtepompen en energie-opslagvoorzieningen.
2.27 ondergeschikte workshops
een bijeenkomst of cursus die gegeven wordt in een vestiging/voorziening die een andere hoofdfunctie dan 'cultuur en ontspanning', 'sport' of 'maatschappelijk' heeft en waaraan de bijeenkomst of cursus aantoonbaar gelieerd is aan de hoofdfunctie.
2.28 onzelfstandige woonruimte
woonruimte die niet voldoet aan de begripsbepaling zelfstandige woonruimte.
2.29 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde met maximaal één wand (waaronder ook de gevel van een woning), primair bedoeld als overkapping ten behoeve van een woning, voorzien van een gesloten dak.
2.30 platte afdekking
een (min of meer) horizontaal vlak ter afdekking van een gebouw dat meer dan tweederde van het grondvlak van het gebouw beslaat.
2.31 reclameobjecten
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, of onderdelen van bouwwerken ten behoeve van reclamedoeleinden, zoals aankondigingsborden, mupi's (reclameborden), billboards, reclame aan lichtmasten, gevel- en lichtreclames en gebouwaanduidingen, tweevlaksborden.
2.32 prostitutie
het zich, tegen vergoeding, beschikbaar stellen voor seksuele handelingen.
2.33 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke al dan niet besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, dan wel in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, seksclub, privé-huis, erotische massagesalon, raambordeel, of een combinatie daarvan.
2.34 straatmeubilair
kleinschalige bouwwerken ten behoeve van openbare (nuts)voorzieningen, zoals verkeergeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, prullenbakken, speeltoestellen en telefooncellen.
2.35 straatpeil
- a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het oorspronkelijk, aansluitend afgewerkte maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. voor bouwwerken in of op het water en drijvende bouwwerken inclusief vaartuigen: de waterlijn.
- d. voor bruggen en viaducten: de gemiddelde hoogte van het wegdek van de brug of het viaduct.
- e. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het oorspronkelijk, aansluitend afgewerkte maaiveld.
2.36 verkoopvloeroppervlakte
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke besloten winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.
2.37 voetgangersgebied
een openbaar toegankelijk gebied dat permanent of gedurende bepaalde periode(n) exclusief toegankelijk is voor voetgangers en waar de aanwezigheid van (brom)fiets- en autoverkeer gedurende deze periode(n) ontbreekt of waar dit verkeer het gebied via een afgebakende rijloper met aangepaste snelheid mag passeren.
2.38 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt.
2.39 voorgevelrooilijn
de denkbeeldig doorgetrokken lijn van de voorgevel van een gebouw.
2.40 webwinkel
een bedrijfsactiviteit waarbij er geen sprake is van fysiek klantcontact en verzending van goederen uitsluitend digitaal en per post geschiedt.
2.41 wonen
activiteit inhoudende de bewoning van een woonruimte.
2.42 woning
het complex van ruimten dat een zelfstandige woonruimte vormt, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
2.43 woningsplitsing
een woning verbouwen tot twee of meer woningen of het zodanig inrichten, gebruiken of laten gebruiken van een deel van de woning dat er feitelijk twee of meer woningen ontstaan.
2.44 woonruimte
besloten ruimte die, al dan niet tezamen met één of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning van één huishouden.
2.45 windmolen
een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.
2.46 zelfstandige woonruimte
woonruimte die een eigen toegang heeft en die door één huishouden kan worden bewoond zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen, zoals badruimte, toilet en keuken, buiten de woonruimte.
2.47 zendmast
bouwwerk, geen gebouw zijnde, die zelfstandig dan wel in onderlinge samenhang met bijbehorende bouwwerken, bedoeld is voor het dragen en laten functioneren van zend- of ontvangstantennes.
2.48 zonnecollector
een bouwwerk ter opwekking van warm water door benutting van zonkracht.
2.49 zonnepaneel
een bouwwerk ter opwekking van elektriciteit door benutting van zonkracht.
Artikel 3 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
3.1 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het (straat)peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
3.2 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
3.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het (straat)peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftschachten, windmolens, zonnepanelen, zonnecollectoren en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
3.4 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
3.5 bruto vloeroppervlakte
de oppervlakte van een ruimte of groep ruimten, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructie conform de NEN 2580.
3.6 de afstanden tussen bouwwerk en zijdelingse bouwperceelsgrens
de afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse bouwperceelgrens wordt gemeten vanaf het dichtst bij de bouwperceelgrens gelegen punt van dat bouwwerk, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard van het bouwwerk tot maximaal 0,5 m. buiten beschouwing blijven, en haaks op de bouwperceelgrens.
3.7 afstanden tussen bouwwerken onderling
afstanden tussen bouwwerken onderling worden loodrecht gemeten vanaf enig deel van het bouwwerk, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven.
3.8 de bouwhoogte van een windmolen
vanaf het peil dan wel het hoogste punt van een gebouw tot aan de as of rotor van de windmolen.
Artikel 4 Aanvraagvereisten
De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van het omgevingsplan Almere, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.
Hoofdstuk 2 Functies
Artikel 5 Woongebied
5.1 Toegestane activiteiten
- 1. De gebieden ter plaatse van de locatie 'Woongebied' hebben de functie woongebied.
- 2. Binnen deze functie zijn uitsluitend de in hoofdstuk 3 omschreven gebruiksactiviteiten toegestaan op de daarvoor aangewezen locaties.
- 3. Binnen deze functie zijn uitsluitend de in hoofdstuk 4 omschreven bouwactiviteiten toegestaan op de daarvoor aangewezen locaties.
Hoofdstuk 3 Activiteiten
Artikel 6 Algemene Regels Over Activiteiten
6.1 Algemeen gebruiksverbod
Het is verboden om gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locatie toegedeelde activiteiten.
6.2 Bijbehorende activiteiten
De volgende activiteiten zijn in het gehele plangebied toegestaan:
- a. groen en watervoorzieningen;
- b. geluidwerende voorzieningen;
- c. sport-, en speelvoorzieningen;
- d. kunstobjecten;
- e. kunstwerken;
- f. parkeren.
Artikel 7 Maatschappelijk I
7.1 Toegestane activiteiten
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - activiteit maatschappelijk I' zijn activiteiten toegestaan met betrekking tot beheer en gebruik van de volgende voorzieningen:
- a. maatschappelijke voorzieningen met de eventueel daarbij behorende ondergeschikte horeca, ondergeschikte detailhandel en/ of ondergeschikte workshops, een en ander voor zover deze naar aard en omvang passend zijn binnen de activiteit;
- b. onderwijsvoorzieningen: basisonderwijs, kinderopvang en buitenschoolse opvang;
Artikel 8 Maatschappelijk Ll
8.1 Toegestane activiteiten
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - activiteit maatschappelijk II' zijn activiteiten toegestaan met betrekking tot beheer en gebruik van de volgende voorzieningen:
- a. geclusterde woonzorgvoorzieningen;
- b. beschermde woonlocaties.
Artikel 9 Verblijfsgebied
9.1 Toegestane activiteiten
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - activiteit verblijfsgebied' zijn activiteiten toegestaan met betrekking tot beheer, gebruik en instandhouding van de volgende voorzieningen:
- a. wegen, fiets- en voetpaden;
- b. busbanen;
- c. ongebouwde parkeervoorzieningen;
- d. haltevoorzieningen;
- e. bermen, geluidwerende voorzieningen en beplantingen;
- f. water;
- g. kunstwerken;
- h. nutsvoorzieningen en energieopwekking;
- i. kunstobjecten
- j. sport- en speelvoorzieningen
- k. overig functioneel met de activiteit verblijfsgebied verbonden voorzieningen.
Artikel 10 Wonen
10.1 Toegestane activiteiten
Op de voor 'overige-zone - activiteit wonen' zijn de volgende activiteiten toegestaan:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan huis verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
- b. nutsvoorzieningen en windmolens, zonnepanelen en zonnecollectoren met de daarbij behorende
- c. tuinen en erven.
10.2 Specifieke functieregels
10.3 Specifieke beoordelingsregels
10.4 Verboden activiteiten
Onder gebruik van de locaties en opstallen in strijd met het wonen wordt in elk geval begrepen:
- a. gebruik als beroeps- of bedrijfsmatige werk- of opslagruimte, anders dan voor beroep of bedrijf aan huis.
Hoofdstuk 4 Bouwactiviteiten
Artikel 11 Algemene Bouwregels
11.1 Toepassing
- a. voor de bouwregels die zijn opgenomen in dit omgevingsplan geldt dat deze moeten worden toegepast met inachtneming van de algemene bouwregels in dit artikel.
- b. indien op een locatie meerdere bouwregels van toepassing zijn, moet bij het bouwen worden voldaan aan alle ter plaatse geldende bouwregels.
11.2 Bouwen passend binnen functie en/of activiteit
Bouwactiviteiten zijn uitsluitend toegestaan voor zover deze passen binnen de toegestane activiteiten zoals omschreven in deze regels.
11.3 Bouwregel bijbehorende bouwwerken
- a. Bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd, onder de volgende voorwaarden:
- 1. per bouwperceel mag ten hoogste 50% van de in het achtererfgebied behorende bij het hoofdgebouw gelegen gronden, worden gebouwd met erfbebouwing, tot een maximum van 60 m2, met dien verstande dat in ieder geval 20 m2 is toegestaan;
- 2. de diepte van aan de achtergevel van het hoofdgebouw gebouwde erfbebouwing mag niet meer bedragen dan 4 meter;
- 3. in afwijking van het bepaalde onder 11.3 sub a lid 1 en 2, gelden deze voorwaarden en beperkingen niet voor vrijstaande woningen en geschakelde woningen, met dien verstande dat bij deze woningen ten hoogste 50% van de in het achtererfgebied behorende bij het hoofdgebouw gelegen gronden, mogen worden bebouwd met erfbebouwing;
- 4. de bouwhoogte van aan het hoofdgebouw gebouwde erfbebouwing mag niet meer bedragen dan 0,30 meter boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, kelders en onderbouwen daaronder niet begrepen, een en ander tot een maximum van 4 meter;
- 5. in afwijking van de onder 11.3 sub a lid 4 bepaalde maximale bouwhoogte, zijn dakterrassen aan weerszijden (voor zover deze zijde(n) zich op minder dan twee meter van de grenslijn van het erf (de zijdelingse perceelsgrens) bevindt (bevinden), worden afgeschermd met ondoorzichtig materiaal met een hoogte van minimaal 1.50 en maximaal 1.80 meter (dit geldt niet als de eigenaar van het naburige erf toestemming heeft gegeven om een doorzichtige of geen afscherming te plaatsen);
- 6. de goothoogte van vrijstaande erfbebouwing mag niet meer bedragen dan 3 meter;
- 7. de bouwhoogte van vrijstaande erfbebouwing mag niet meer bedragen dan 5 meter.
- b. ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat:
- 1. erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel en het verlengde daarvan niet hoger mogen zijn dan 1 meter;
- 2. overige erf- en terreinafscheidingen mogen niet hoger zijn dan 2 meter;
- 3. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet hoger mogen zijn dan 3 meter.
11.4 Bouwregels ondergeschikte bouwwerken
- a. Bouwwerken op het dak van een gebouw, zoals installatiecontainers, centrale verwarmings- en luchtbehandelinginstallaties, liftschachten/liftmachineruimten, hekwerken en soortgelijke bouwwerken om installaties uit het zicht te houden, zonnepanelen, zonnecollectoren en windmolens worden niet meegerekend bij de bepaling van de hoogte van het gebouw mits:
- 1. de hoogte van de bouwwerken vanaf het dak gemeten maximaal 4 meter bedraagt, en;
- 2. de oppervlakte van deze bouwwerken maximaal 1/3 bedraagt van het grondoppervlak van het gebouw.
Artikel 12 Wonen
12.1 Bouwregels
- a. ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - bouwregel wonen' geldt dat woningen worden gebouwd.
- b. de volgende bouwregels gelden voor woningen als bedoeld onder a:
aantal woningen | verschijningsvorm | maximale bouwhoogte niet gestapeld | maximale bouwhoogte gestapeld | ||||||
580 | rijwoningen, twee aaneen, vrijstaand, gestapeld | 11 meter | 21 meter |
Artikel 13 Maatschappelijk I En Ii
13.1 Bouwregels
- a. ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - bouwregel maatschappelijk I' en 'overige zone - bouwregel maatschappelijk II' geldt dat maatschappelijke-, onderwijs- en zorgvoorzieningen worden gebouwd.
- b. de volgende bouwregels gelden voor voorzieningen als bedoeld onder a:
Gebiedsaanduiding | Omvang | Maximale bouwhoogte | |||
'overige zone - activiteit maatschappelijk I' | Maximaal 4.800 m2 bvo | 16 meter, waarbij geldt dat 35% van deze gebouwen een hogere bouwhoogte met een maximum van 20 meter. | |||
'overige zone - activiteit maatschappelijk II' | Maximaal 2.700 m2 bvo | 16 meter, waarbij geldt dat 35% van deze gebouwen een hogere bouwhoogte met een maximum van 20 meter. |
Artikel 14 Verblijfsgebied
- a. ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - bouwregel verblijfsgebied' geldt dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de activiteit verblijfsgebied worden gebouwd.
- b. voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
- 1. het bouwen van gebouwen:
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde | Bouwhoogte maximale maten |
antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie | 15 meter |
kunstobjecten | 9 meter |
lichtmasten, bewegwijzeringsportalen en verkeerslichten | 9 meter |
straatmeubilair | 6 meter |
geluidwerende voorzieningen | 9 meter |
erf- en terreinafscheidingen | 2 meter |
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 meter |
windmolens, zonnecollectoren en zonnepanelen | 2 meter, bij dakopstelling |
zonnecollectoren en zonnepanelen | 2 meter, bij grondopstelling |
windmolens | 15 meter, bij grondopstelling |
Hoofdstuk 5 Voorwaardelijke Verplichtingen
Artikel 15 Voorwaardelijke Verplichting Waterberging
15.1 Voorwaardelijk verplichting waterberging
Binnen 12 maanden na oplevering van de woningbouw die dit TAM-omgevingsplan mogelijk maakt dient ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting waterberging' waterbuffer beschikbaar te zijn met een omvang van 8% ten opzichte van de toename aan verharding.
15.2 Instandhouding waterberging
De waterberging als bedoeld onder artikel 15.1 dient duurzaam in stand te worden gehouden en dient aan de volgende randvoorwaarden te voldoen:
een opvangcapaciteit voor berging van hemelwater met een omvang van 8% ten opzichte van de toename aan verharding.
Artikel 16 Voorwaardelijke Verplichting Geluid
Het in gebruik nemen van gronden en bouwwerken, alsmede het bouwen van bouwwerken overeenkomstig de functie is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting geluid', indien:
- a. bij het bouwen en het gebruiken van geluidgevoelige gebouwen en ruimten de (gevel)geluidbelasting niet meer bedraagt dan de standaardwaarde, zoals opgenomen in artikel 5.78t van het Besluit kwaliteit leefomgeving; en
- b. in afwijking van het bepaalde onder a, de (gevel)geluidbelasting meer bedraagt dan de standaardwaarde, dan kan een hoger geluidsniveau worden toegestaan, met inachtneming van het bepaalde in paragraaf 5.1.4.2a.4 van het Besluit kwaliteit leefomgeving en de voorwaarden zoals opgenomen in het gemeentelijk geluidbeleid, opgenomen als bijlage 1 bij de regels.
Hoofdstuk 6 Algemene Regels
Artikel 17 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 18 Overige Regels
18.1 Aanvullende regels bouwactiviteiten parkeren en laden en lossen
18.2 Aanvullende regels gebruiksactiviteiten parkeren en laden en lossen
Hoofdstuk 7 Overgangsbepalingen
Artikel 19 Overgangsrecht
19.1 Overgangsrecht bouwwerken
19.2 Overgangsrecht gebruik
Bijlagen
Bijlage 1 Geluidbeleid Gemeente Almere
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Een Tam-imro Omgevingsplan
Het TAM-IMRO omgevingsplan is een tijdelijke alternatieve maatregel (TAM) waardoor gemeenten in de beginperiode van de Omgevingswet het omgevingsplan in de oude IMRO-standaard kunnen gebruiken. Een TAM-IMRO omgevingsplan is primair bedoeld om urgente gebiedsontwikkelingen te kunnen faciliteren. Hierbij kan de oude techniek voor planvorming worden gebruikt onder de Omgevingswet. Deze techniek betreft de bestaande uitwisselingsstandaard IMRO en de bestaande voorziening Ruimtelijkeplannen.nl. TAM-IMRO vraagt niet om alternatieve software. Het gaat meer om langduriger gebruik van de bestaande systemen en koppelingen. Juridisch moet wel worden voldaan aan de regels onder de Omgevingswet. Dat betekent dat er sprake moet zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Evenwichtige toedeling van functies aan locaties
Evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL) betekent dat er een balans bestaat tussen verschillende functies die locaties binnen een gebied kunnen vervullen. Het omgevingsplan bevat voor het gehele grondgebied van de gemeente in ieder geval de regels die nodig zijn met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL) (artikel 4.2 lid 1). In de voorliggende motivering is een verantwoording gegeven, waaruit blijkt dat er met de beoogde ontwikkeling van fase 5 Nobelhorst sprake is van een ETFAL.
1.2 Aanleiding Voor Dit Tam-imro Omgevingsplan
In 2010 is het ontwikkelingsplan "Almere Hout Noord: Wijk voor Initiatieven" vastgesteld door de gemeenteraad. De woonwijk Nobelhorst is één van de grootste ontwikkelgebieden van Almere, gelegen in Almere Hout Noord. Aan de noordzijde van Nobelhorst ligt het bestemde bedrijventerrein Twentsekant. In 2019 heeft de gemeenteraad van Almere een motie aangenomen om te onderzoeken of het bestemde bedrijventerrein, dat niet is gerealiseerd, gedeeltelijk kan worden omgezet naar woningbouw. Op basis van een ruimtelijke verkenning is gebleken dat dit haalbaar is, maar dat dit nader moet worden uitgewerkt in een addendum op het ontwikkelingsplan. Hierin zijn onder andere de beleidskaders voor ontwikkeling, het woonprogramma, de ruimtelijke haalbaarheid, de ontwikkelstrategie op hoofdlijnen en het programma van eisen opgenomen. Dit addendum is op 4 april 2024 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze vaststelling geeft mandaat voor de verdere omkleuring van fase 5 van een deel van het bedrijventerrein Twentsekant naar woongebied en aanleiding tot dit TAM-IMRO omgevingsplan.
Bij de vaststelling is door de gemeenteraad gestemd over drie stedenbouwkundige uitwerkingsrichtingen voor fase 5. Dit zijn drie stedenbouwkundige vertalingen van het programma uit het addendum. Daarbij is gekozen voor uitwerkingsrichting 2: "Dorps vloeit over in groenstedelijk". Deze uitwerkingsrichting, gebaseerd op de programmatische eisen uit het ontwikkelingsplan, staat onder andere aan de basis van de planontwikkeling van Nobelhorst fase 5 voor de bouwvelden 26, 28 en 29. Het voorlopig programma in deze drie bouwvelden bestaat uit maximaal 580, met name betaalbare, woningen en maatschappelijke voorzieningen waarvan:
- 4.800 m2 bvo aan onderwijsvoorzieningen: basisonderwijs, kinderopvang en buitenschoolse opvang;
- 2.700 m2 bvo aan geclusterde woonzorgvoorzieningen en beschermde woonlocaties.
1.3 Begrenzing Van Het Plangebied
Het plangebied bevindt zich in de woonwijk Nobelhorst. De wijk ligt ten zuiden van de A6 en ten westen van de A27.
Figuur 1.1 Ligging Nobelhorst
Dit TAM-IMRO omgevingsplan bevat de planologische omkleuring van Nobelhorst fase 5 van een deel van bedrijventerrein Twentsekant naar een woonwijk met een deel van de maatschappelijke voorzieningen. Binnen fase 5 zijn er verschillende bouwvelden die de komende jaren tot ontwikkeling komen. Hiervoor worden aparte procedures doorlopen. Het plangebied waar dit omgevingsplan betrekking op heeft bestaat uit de bouwvelden 26, 28 en 29, zoals weergegeven in onderstaande figuur.
Figuur 1.2 Begrenzing van het plangebied met de bouwvelden 26, 28 en 29
1.4 Vigerende Omgevingsplannen
Het omgevingsplan van de gemeente Almere wordt deels vervangen door het voorliggende TAM-IMRO omgevingsplan. De volgende onderdelen van het omgevingsplan worden vervangen:
Tabel 1.1 Te vervangen onderdelen omgevingsplan gemeente Almere
Bestemmingsplan | Belangrijkste activiteiten/ bestemming(en) | In werking getreden | Vervalt na inwerkingtreding nieuw TAM-IMRO omgevingsplan? | ||||
1 | Almere Hout Noord | Bedrijventerrein Bedrijventerrein - uit te werken | 13-02-2014 | Deels | |||
2 | Chw bestemmingsplan Algemene regels woningsplitsing en kamerbewoning | Overige zone - algemene regels Woningsplitsing en kamerbewoning | 06-02-2020 | Deels | |||
3. | Parapluherziening parkeren | 17-12-2020 | Deels | ||||
4. | Veegplan | Overige zone - herziening 03 Almere Hout Noord | 22-04-2024 | Deels | |||
5. | Veegplan 2023 | Overige zone - herziening 20 parapluherziening parkeren | 27-06-2024 | Deels |
Figuur 1.3 Uitsnede omgevingsplan (bestemmingsplan) "Almere Hout Noord" met het plangebied geduid met een rode contour. Bron: Regels op de kaart, 2024
Strijdigheid met het (tijdelijk) omgevingsplan
Het vigerende ruimtelijke regime betreft het tijdelijke omgevingsplan. Dit omgevingsplan bestaat uit: (ruimtelijke) regels uit verschillende, per 1 januari 2024, vervallen instrumenten, zoals bestemmingsplannen. In het geval van het plangebied betreft dit het bestemmingsplan “Almere Hout Noord”, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Almere op 13 februari 2014. Aan de gronden binnen het plangebied is de bestemming 'Bedrijventerrein – Uit te werken' toegekend.
De voor 'Bedrijventerrein – Uit te werken' gronden zijn niet bestemd voor het beoogde programma met woningen en maatschappelijke voorzieningen:
- Onderwijsvoorzieningen: basisonderwijs, kinderopvang en buitenschoolse opvang;
- Geclusterde woonzorgvoorzieningen en beschermde woonlocaties.
Het volledig beoogde programma en bouwplan is strijdig met het vigerende (tijdelijke) omgevingsplan.
1.5 Leeswijzer
Na deze inleiding (hoofdstuk 1) volgt de planbeschrijving (hoofdstuk 2). Hierin wordt nader ingegaan op de ontwikkeling, stedenbouwkundige keuzes en het programma. Daarna volgt de planopzet (hoofdstuk 3). Hierin wordt nader toegelicht op welke wijze de regels zijn opgebouwd en wat de betekenis is van de verschillende regels. In hoofdstuk 4 is het beleidskader opgenomen, waarin het plan is getoetst aan het relevante beleid van Rijk, provincie en gemeente. Hoofdstuk 5 bevat de omgevingstoets. Hierin is het plan getoetst aan verschillende milieu- en omgevingsaspecten, zoals bodem, geluid, ecologie en water. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de implementatie van het plan met onder meer aandacht voor de procedure, participatie en ontvangen reacties van de overlegpartners.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Karakteristieken Plangebied
Almere Hout Noord ligt in het noordelijk deel van Almere Hout. Het omvat het plangebied Nobelhorst en bedrijventerrein Twentsekant met samen een omvang van circa 335 hectare, waarvan circa 300 ha wordt ontwikkeld als woongebied met bijbehorende voorzieningen en ruimte voor wijkeconomie. Almere Hout Noord wordt aan de noordwestzijde begrensd door de A6, aan de noordoostzijde door de HOV-reservering/Stichtselijn, aan de zuidoostzijde door het golfterrein en aan de zuidwestelijke zijde door de Hoge Vaart. Het totale plangebied van fase 5 heeft samen met het bedrijventerrein een oppervlak van ongeveer 88 ha en ligt tussen de A6 en het huidige Nobelhorst. Het bedrijventerrein Twentsekant is circa 36,5 ha (bruto) groot en ligt tussen fase 5 Nobelhorst en de A6, zoals weergegeven in onderstaand figuur.
Figuur 2.1 Almere Hout Noord: Nobelhorst fase 1 tot en met 4, Nobelhorst fase 5 met plangebied en bedrijventerrein Twentsekant
2.2 Nieuwe Ontwikkelingen
Uit de ruimtelijke verkenning is gebleken dat het haalbaar is om een deel van het bedrijventerrein Twentsekant om te kleuren naar woningbouw. De deelgebieden 26, 28 en 29 vallen onder deel A van de eerder genoemde uitwerkingsrichting 2 uit het addendum op het ontwikkelingsplan.
De gekozen uitwerkingsrichting "Dorps vloeit over in groenstedelijk" staat voor een geleidelijke overgang van dorpse bebouwing naar een meer stedelijk karakter met een geluidwerende wand van bebouwing tegenover het bedrijventerrein Twentsekant. Dit betreft eerstelijnsbebouwing tegenover het bedrijventerrein die dusdanig hoog en aaneengesloten is, dat deze de geluidsemissie van het verkeer op een adequate manier reduceert. De mate van reductie is nodig om te kunnen voldoen aan de geluidregeling welke van toepassing is in dit gebied.
De ambities met het plangebied zijn als volgt:
- Een geluidsluw dorpsmilieu achter een appartementenwand tegenover de Van het Hofflaan.
- Nieuwe dorpse bebouwing (ten zuiden van de appartementen), welke aansluit op de schaal van Nobelhorst, met iets langere rijtjes en een bouwhoogte tot maximaal 11 meter. Aanvullend is de ambitie om een autovrij oeverpark te realiseren waarin ook gewoond wordt (zie deelgebied 29).
- De beoogde geluidwerende, eerstelijnsbebouwing bebouwing tegenover het bedrijventerrein bestaat voornamelijk uit appartementen (4 tot 5 lagen hoog, incidenteel mogelijk hoger tot een maximale hoogte van 21 meter).
- Parkeren concentreert zich in principe aan de noordzijde, langs de hoofdontsluitingsweg (Van ’t Hofflaan) en in parkeerhofjes. Delen van het plangebied zijn in principe autovrij (zie deelgebied 29). Hiermee ontstaan autoluwe buurten, waar geleefd en gespeeld kan worden op straat. Zogenaamde parkeerbossen verminderen daarnaast hittestress, bieden mogelijkheden voor hemelwaterinfiltratie en dragen bij aan de biodiversiteit in het gebied. Uitgangspunt is dat parkeren enkel plaats zal vinden op maaiveldniveau.
- De dichtheid is ongeveer 43 woningen per hectare.
Figuur 2.2 Stedenbouwkundige opzet deelgebieden 26 en 28. Bron: Het tweede addendum op het ontwikkelingsplan, uitwerkingsrichting 2
Figuur 2.3 Stedenbouwkundige opzet deelgebied 29. Bron: Het tweede addendum op het ontwikkelingsplan, uitwerkingsrichting 2
Het plan heeft aan de noordzijde langs de Van ’t Hofflaan een robuuste uitstraling met appartementengebouwen. Deze stedelijke wand is de ruimtelijke ‘kapstok’ van het oostelijk deel. De wand dient als geluidwering (rode bebouwing in figuur 2.2 en 2.3). De ontsluiting en een fors deel van het parkeren vindt hier in principe zijn plek. Dit maakt het mogelijk om ten zuiden daarvan een gebied zonder doorgaand verkeer met een ontspannen woonsfeer te maken. Grondgebonden woningen zijn hier, deels autovrij georganiseerd rondom de dorpsroute, die door het gebied slingert. De oever langs de brede sloot krijgt een groen en openbaar karakter.
Op de hoek van de Fermistraat en de Marie Curielaan wordt de doorgaande wand onderbroken door een groen eiland met de school en de overige buurtfuncties.
Het 'groene eiland' (bouwveld 29) ligt centraal en is goed verbonden door de dorpsroute.
Figuur 2.4 Impressies van de woongebieden met het dorpsmilieu (onder) en de appartementen (boven). Bron: Het tweede addendum op het ontwikkelingsplan, uitwerkingsrichting 2
In het plangebied (deelgebieden 26, 28 en 29) worden maximaal 580 woningen gebouwd. Daarnaast wordt maximaal 7.500 m2 bvo aan maatschappelijke voorzieningen gerealiseerd. Uitwerkingsrichting 2 is gekozen omdat deze zo goed mogelijk aansluit bij de kernwaarden van Nobelhorst, te weten:
- Buiten leven: ruimte om te spelen en buiten te leven;
- Ontmoeten: gemeenschappelijk initiatief en bewust van elkaars belang;
- Kleinschalig en gevarieerd: geclusterde kleine buurten met elk hun eigen verhaal;
- Elke buurt een eigen verhaal: karakteristieke huizen ondersteunen het landschap en vertellen elk hun eigen verhaal van de plek;
- Aandacht voor detail: alles is dorps, van vogelhuisje tot bushalte.
Hoofdstuk 3 Planopzet
In dit hoofdstuk zijn de activiteiten omschreven en zijn de planuitgangspunten benoemd. van hieruit is een toelichting op de juridische regeling opgenomen in paragraaf 3.3.
3.1 Algemeen
Met de nieuwe Omgevingswet worden regels gebundeld en vereenvoudigd voor alles wat buiten te zien, te horen en te ruiken is. De regels gaan onder andere over hoe we omgaan met natuur, milieu, bouwen en wonen.
3.1.1 Het omgevingsplan
Tot 1 januari 2024 golden in de gemeente meerdere bestemmingsplannen. Vanaf 1 januari 2024 heeft de gemeente één omgevingsplan. Dit omgevingsplan bestaat onder andere uit alle op 1 januari 2024 geldende bestemmingsplannen. De bestemmingsplannen moeten op termijn worden omgezet naar het nieuw deel van het omgevingsplan.
Het omgevingsplan stelt regels over de fysieke leefomgeving. In het omgevingsplan staat welke activiteiten wel of niet worden toegestaan en welke regels gelden voor de activiteiten. Het omgevingsplan van de gemeente is digitaal raadpleegbaar via het Omgevingsloket.
Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn een aantal regels op rijksniveau komen te vervallen. Deze regels zijn overgeheveld naar het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Deze zogeheten bruidsschat is opgenomen in hoofdstuk 22 van het omgevingsplan. Gemeenten kunnen deze regels (gewijzigd) overnemen in het nieuw deel van het omgevingsplan.
3.1.2 Aanpassen van het omgevingsplan
Het omgevingsplan kan gewijzigd worden. Vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet dient een wijziging van het omgevingsplan te voldoen aan de eisen van de Omgevingswet en deze dient te worden gedaan via STOP-TPOD. STOP-TPOD is de afkorting van de Standaard voor officiële publicaties (STOP) en Toepassingsprofielen omgevingsdocumenten (TPOD).
Het is, gelet op de grote veranderingen van de Omgevingswet en de nog niet altijd werkende techniek, mogelijk om gebruik te maken van de tijdelijke maatregel voor het wijzigen van het omgevingsplan. Er is een tijdelijke alternatieve maatregel (TAM) genomen zodat het omgevingsplan van de gemeente wel gewijzigd kan worden met gebruik van de ‘oude’ bestemmingsplan software ‘Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO). TAM-IMRO is door de Minister in 2021 beschikbaar gesteld om urgente gebiedsontwikkelingen niet te laten vertragen. Dit plan is een TAM-IMRO omgevingsplan ten behoeve van het realiseren van woningen en maatschappelijke voorzieningen.
3.1.3 Wat is een TAM-IMRO omgevingsplan
TAM-IMRO is bedoeld voor gemeenten die hun omgevingsplan nog niet kunnen of willen wijzigen in STOP-TPOD. Dit geldt zowel voor gemeenten die om technische redenen niet kunnen werken met STOP-TPOD, als voor gemeenten die technisch al wel kunnen werken met STOP, maar om andere redenen ervoor kiezen om in de beginfase TAM-IMRO te gebruiken om hun omgevingsplan te wijzigen. Een TAM-omgevingsplan kan eruit zien als een bestemmingsplan, maar kan ook uitzien als een omgevingsplan. Bij het TAM-IMRO omgevingsplan hoort ook een geometrische afbakening. Het TAM-IMRO omgevingsplan wordt gepubliceerd op ruimtelijkeplannen.nl en wordt automatisch doorgestuurd naar het Omgevingsloket.
Het IMRO is juridisch onderdeel van het omgevingsplan, maar ziet eruit als een losstaand plan. Het TAM-IMRO omgevingsplan wordt een nieuw hoofdstuk van het omgevingsplan. Het TAM-IMRO omgevingsplan Fase 5 Nobelhorst wordt als hoofdstuk 22a ingevoegd in het omgevingsplan van Almere.
3.2 Opzet Van De Regels
Het omgevingsplan is vormvrij, gemeenten kunnen zelf bepalen op welke manier het omgevingsplan wordt opgebouwd en hoe dit op de geometrie wordt weergegeven.
Het juridisch bindende gedeelte van het omgevingsplan bestaat uit planregels en de bijbehorende geometrie waarop de functies en activiteiten zijn aangegeven. Geometrie en planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in:
- 1. Inleidende bepalingen;
- 2. Functies;
- 3. Activiteiten;
- 4. Bouwactiviteiten;
- 5. Voorwaardelijke verplichtingen;
- 6. Omgevingsplanactiviteiten;
- 7. Algemene regels;
- 8. Overgangsbepalingen;
- 9. Bijlagen bij de regels.
3.3 Toelichting Op De Juridische Regeling
3.3.1 Preambule
De preambule regelt de verhouding tussen het TAM-IMRO omgevingsplan en het omgevingsplan. Zo bepaalt de preambule dat het TAM- IMRO omgevingsplan gelezen moet worden als hoofdstuk 22a en dat de artikelen gelezen moeten worden als artikel 22a.1, 22a.2, etc.
3.3.2 Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen
Artikel 1 Toepassingsbereik
Lid 1 verhouding ruimtelijke regels omgevingsplan tijdelijk deel
Dit lid bepaalt dat de regels uit onder andere oude bestemmingsplannen niet van toepassing zijn op het plangebied van het TAM-IMRO omgevingsplan zoals bedoeld in lid 3. Het TAM-IMRO omgevingsplan kan er niet voor zorgen dat de onderliggende regels uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan vervallen. Hierdoor dienen deze niet van toepassing te worden verklaard.
Lid 2 relatie met de Bruidsschat (tijdelijk deel)
Dit lid bepaalt dat een groot deel van de regels uit de bruidsschat niet van toepassing zijn als deze in strijd zijn met de regels in dit hoofdstuk (TAM-IMRO omgevingsplan). Hiervan zijn uitgezonderd de regels over vergunningvrij bouwen uit paragraaf 22.2.7.3 (onder andere artikel 22.36) uit de bruidsschat.
Lid 3 geometrische afbakening reikwijdte TAM-IMRO omgevingsplan Hoofdstuk 22a, Fase 5
Dit lid bepaalt op welke locatie de regels uit het TAM-IMRO omgevingsplan van toepassing is en koppelt de geometrie aan het TAM-IMRO omgevingsplan.
Artikel 2 Begrippen
Dit artikel bevat de voor dit hoofdstuk noodzakelijke begrippen. Dit zorgt voor duidelijkheid en daarmee rechtszekerheid.
Artikel 3 Wijze van meten
Dit artikel legt uit hoe bij de toepassing van een regel gemeten moet worden.
Artikel 4 Aanvraagvereisten
Door dit artikel worden de aanvraagvereisten uit de bruidsschat ook van toepassing verklaard op een omgevingsvergunning op grond van dit hoofdstuk. Bij het opnemen van een vergunningplicht in het omgevingsplan worden tevens beoordelingsregels en aanvraagvereisten opgenomen.
3.3.3 Hoofdstuk 2 Functies
De voormalige bestemmingen zoals maatschappelijk, verblijfsgebied en woongebied worden nu een functie genoemd. De activiteiten (bouwen, slopen, kappen etc.) zijn gekoppeld aan deze functies.
Artikel 5 Woongebied
Dit artikel bepaalt welke activiteiten binnen de locatie ‘Woongebied’ zijn toegestaan. Het aangeven van de functie op de geometrie geeft een duidelijk beeld van de indeling van het plangebied.
3.3.4 Hoofdstuk 3 Activiteiten
Hoofdstuk 3 bevat de regels over de activiteiten. Deze activiteitenregels moeten in samenhang worden gelezen met de geometrie. Op de geometrie staat waar welke activiteit is toegestaan.
Artikel 6 Algemene regels
Dit artikel bepaalt dat groen- en watervoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, sport-, en speelvoorzieningen, kunstobjecten, kunstwerken zijn toegestaan in het hele gebied. Parkeren is als bijbehorende activiteit in het gehele plangebied toegestaan. Tevens is een algemeen gebruiksverbod opgenomen.
Artikel 7 Maatschappelijk I
Met dit artikel worden activiteiten met betrekking tot aanleg, gebruik en instandhouding mogelijk gemaakt van maatschappelijke voorzieningen en daarbij behorende ondergeschikte activiteiten. Ook zijn onderwijsvoorzieningen toegestaan.
Artikel 8 Maatschappelijk II
Met dit artikel worden activiteiten met betrekking tot aanleg, gebruik en instandhouding mogelijk gemaakt van geclusterde woonvoorzieningen dan wel beschermde woonlocaties.
Artikel 9 Verblijfsgebied
Met dit artikel worden activiteiten met betrekking tot aanleg, gebruik en instandhouding mogelijk gemaakt voor de inrichting van voorzieningen in de openbare ruimte.
Artikel 10 Wonen
Lid 1
Met het bepaalde onder lid 1 worden de activiteiten toegestaan met betrekking tot wonen en de daarbij behorende tuinen en erven. Hierbij hoort ook het houden van een beroep of bedrijf aan huis alsmede nutsvoorzieningen, windmolens, zonnepanelen en zonnecollectoren.
Lid 2
Met het bepaalde onder lid 2 worden specifieke gebruiksregels gesteld voor activiteiten die behoren tot de activiteit wonen.
Sublid 10.2.1
Dit sublid bepaalt onder welke voorwaarden het uitoefenen van een beroep of bedrijf, behorend tot de activiteit wonen, is toegestaan. In onderstaande lijst is opgesomd om welke aan huis verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis het kan gaan. Deze lijst is niet limitatief en is bedoeld als voorbeeld. Het gaat om activiteiten waarvan wordt aangenomen dat er weinig overlast voor de omringende woonomgeving zal ontstaan. Om overlast te voorkomen zijn hier de voorwaarden opgenomen waaraan moet worden voldaan. Als hier niet aan kan worden voldaan ontstaat er strijdig gebruik met de activiteit wonen, waar tegen kan worden opgetreden.
Sublid 10.2.2
Dit sublid bevat regels ten behoeve van kamerbewoning en woningsplitsing. Hierbij geldt dat kamerbewoning en woningsplitsing enkel is toegestaan indien wordt voldaan aan een van de gestelde voorwaarden onder a. en b voor de hospitabewoning en verkamering tot twee wooneenheden. In de meeste gevallen is voor de verkamering of woningsplitsing geen omgevingsvergunning vereist. Het gaat dan om het veranderen van het gebruik van één woning voor meer dan één huishouden, of het gebruiken van de woning in de vorm dat een extra woning wordt gevormd. De hospitaregeling komt er kortgezegd op neer dat in een woning de hoofdbewoner twee onzelfstandige wooneenheden (kamers) mag verhuren aan elk een persoon. Verkamering van een woning tot twee onzelfstandige wooneenheden is eveneens uitgezonderd van de vergunningplicht indien de wooneenheden elk worden bewoond door maximaal 1 persoon.
Lid 3
Lid 3 bepaalt wanneer kan worden afgeweken met een omgevingsvergunning van de regels zoals deze zijn gesteld in lid 2.
Sublid 10.3.1
Dit sublid bepaalt onder welke voorwaarden met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het gestelde onder sublid 13.2.1 ten aanzien van het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis.
Sublid 10.3.2
Dit sublid bepaalt onder welke voorwaarden met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het gestelde in sublid 13.2.1 ten behoeve van een beroep of bedrijf aan huis.
Sublid 10.3.3
Dit sublid bepaalt onder welke voorwaarden met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het gestelde in sublid 13.2.2 ten behoeve van kamerbewoning en woningsplitsing.
Sublid 10.3.4
Dit sublid bepaalt onder welke voorwaarden met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het gestelde in sublid 13.2.2 ten behoeve van kamerbewoning en woningsplitsing. Het verkrijgen van een omgevingsvergunning is mogelijk als na de fysieke leefbaarheidseisen en de algemene leefbaarheidstoets uit de nota Kamerbewoning en woningsplitsing blijkt dat (ook) na de splitsing sprake is van kwalitatief goede woningen. Bij woningsplitsing is vereist dat de te vormen nieuwe woning tenminste een oppervlakte heeft van 50 m² GBO. De minimale gebruiksoppervlakte-eisen worden gesteld om een minimale woonkwaliteit voor zelfstandige woonruimte te waarborgen en sluit aan bij de groeiende behoefte aan woningen voor één- en tweepersoonshuishoudens in Almere de komende jaren.
Het effect van de minimummaat van 50 m² gebruiksoppervlakte is dat splitsen van woning slechts in aanmerking komt als de initiële woning een gebruiksoppervlakte heeft van tenminste 100 m². Deze 100 m² is de gemiddelde maat van de woningen in Almere, en daarmee wordt voorkomen dat er extra druk ontstaat als een bestaande woning in een bestaande woonwijk wordt gesplitst in drie of meer appartementen. Dat geeft een extra belasting op de directe omgeving van de woning (door bijvoorbeeld extra parkeerdruk).
Er is een tendens waar te nemen dat er behoefte is aan kleinere goedkope nieuwbouw appartementen en het is voorstelbaar dat een initiatiefnemer een woning wil verbouwen om één extra kleiner appartement te realiseren. Om aan deze reden wordt voorgesteld om de mogelijkheid op te nemen om in een woning één appartement met een gebruiksoppervlakte van ca. 30 m² op te nemen. Op die manier wordt tegemoet gekomen aan de mogelijkheid om één extra klein appartement te realiseren. Hieraan wordt dan de voorwaarde gekoppeld dat de andere woning een gebruiksoppervlakte heeft van ten minste 70 m². Op die manier wordt voorkomen dat woningen van 100 m² in meer dan twee woningen worden gesplitst.
Lid 4
Dit lid bepaalt dat het gebruik als beroeps- of bedrijfsmatige werk- of opslagruimte, dat niet bedoeld is voor het uitoefenen van een beroep- of bedrijf aan huis, verboden is om overlast voor naburige percelen te voorkomen.
3.3.5 Hoofdstuk 4 Bouwactiviteiten
Artikel 11 Algemene bouwregels
Lid 1
Dit artikel bevat de algemene bouwregels die van toepassing zijn binnen het omgevingsplan en dienen als basis voor alle bouwactiviteiten. Indien er meerdere bouwregels van toepassing zijn op een bepaalde locatie, moeten alle relevante regels worden nageleefd om ervoor te zorgen dat de bouwactiviteiten voldoen aan de geldende voorschriften.
Lid 2
Bouwactiviteiten zijn alleen toegestaan als ze passen binnen de toegestane functies en activiteiten zoals beschreven in de regels van het omgevingsplan. Dit betekent dat elke bouwactiviteit moet worden beoordeeld op basis van de geschiktheid voor de beoogde functie en activiteit, om er voor te zorgen dat de bouw in overeenstemming is met de planologische doelstellingen.
Lid 3
Bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd onder bepaalde voorwaarden. Zo mogen bijbehorende bouwwerken maximaal 50% van het achtererfgebied beslaan, met specifieke hoogte- en dieptebeperkingen. Erfafscheidingen mogen variëren in hoogte afhankelijk van hun locatie. Voor vrijstaande en geschakelde woningen gelden minder beperkingen voor erfbebouwing.
Lid 4
Dit lid bepaalt dat, in afwijking van de geometrie, ondergeschikte bouwwerken zijn toegestaan buiten de functiegrenzen en activiteitgrenzen, zonder dat de planologische structuur wordt verstoord. Deze regels zorgen ervoor dat functionele en technische toevoegingen aan gebouwen mogelijk zijn zonder de visuele en ruimtelijke impact op de omgeving te vergroten.
Artikel 12 Wonen
Dit artikel bevat de regels ten aanzien van het bouwen van woningen.
Artikel 13 Maatschappelijk I en II
Dit artikel bevat de regels ten aanzien van het bouwen van maatschappelijke voorzieningen I en II.
Artikel 14 Verblijfsgebied
Dit artikel bevat de regels ten aanzien van het bouwen van voorzieningen, bouwwerken geen gebouw zijnde, bedoeld binnen het verblijfsgebied. Deze regels zijn in aanvulling op artikel 2.29 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.
3.3.6 Hoofdstuk 5 Voorwaardelijke verplichtingen
Artikel 15 Voorwaardelijke verplichting waterberging
Dit artikel bepaalt dat binnen 12 maanden na oplevering van de woningbouw, ter plaatse van de genoemde aanduiding, in de realisatie en instandhouding van waterberging wordt voorzien overeenkomstig het aangegeven percentage.
Artikel 16 Voorwaardelijke verplichting geluid
Dit artikel bepaalt dat het in gebruik nemen van geluidgevoelige gebouwen alleen is toegestaan indien wordt voldaan aan de standaardwaarde conform art. 5.78t Bkl. Als niet kan worden voldaan dient te worden afgeweken van deze standaardwaarde. Het afwijken van deze standaardwaarde en daarmee het verkrijgen van een omgevingsvergunning, kan alleen als wordt voldaan aan paragraaf 5.1.4.2a.5 Bkl alsmede het gemeentelijk geluidbeleid.
3.3.7 Hoofdstuk 6 Algemene regels
Artikel 17 Anti-dubbeltelregel
In dit artikel wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning waarin uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.
Artikel 18 Overige regels
Dit artikel ziet erop dat er voldoende parkeerplaatsen, evenals ruimte voor het laden en lossen van goederen, worden gerealiseerd binnen het plangebied bij de oprichting, uitbreiding of wijziging van een bouwwerk.
3.3.8 Hoofdstuk 7 Overgangsbepalingen
Artikel 19 Overgangsrecht
Dit artikel beschrijft de bepalingen ten aanzien van het overgangsrecht.
Hoofdstuk 4 Relevante Beleidskaders
Het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente werkt door in de manier van bestemmen van gronden en bouwwerken. In tabel 4.1 staat op welke manier de verschillende beleidsdocumenten doorwerken in het omgevingsplan. In bijlage 1 is een uitgebreide beschrijving opgenomen van het beleidskader.
Tabel 4.1 Beleidskader
Beleidsdocument | Beleidsuitgangspunt | Vertaling in het bestemmingsplan | |
Rijksbeleid | |||
Nationale omgevingsvisie (NOVI) | Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Met de NOVI wil het Rijk een langetermijnvisie geven op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het betreft hier een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving, groot en veelzijdig en vaak met elkaar verweven. Het is een nationale visie die zelfbindend is voor het Rijk. De aanpak van de NOVI gaat uit van de nationale belangen die in de leefomgeving aan de orde zijn, inclusief de opgaven die daaruit zijn afgeleid. Waar op deze opgaven een geïntegreerde aanpak noodzakelijk is, geeft de NOVI richting. Op andere onderwerpen wordt naar sectoraal beleid verwezen. De NOVI is continu aanpasbaar. Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten. Op deze prioriteiten worden beleidskeuzes gemaakt. De vier prioriteiten zijn: I. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie; II. Duurzaam economisch groeipotentieel; III. Sterke en gezonde steden en regio's; IV. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. | Het voornemen past binnen de ambities en maatregelen zoals gesteld in de NOVI. | |
Instructieregels Rijk (AMVB's) | Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is onder de Omgevingswet gewijzigd in de Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's). In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan de rijksinstructieregels. De hoofdonderwerpen van deze regels zijn: Waarborgen van de veiligheid (paragraaf 5.1.2 Bkl); Beschermen van de waterbelangen (paragraaf 5.1.3 Bkl); Beschermen van de gezondheid en milieu (paragraaf 5.1.4 Bkl), waaronder instructieregels voor de kwaliteit van de buitenlucht, trillingen, geluid en geur en bodemkwaliteit; Beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed (paragraaf 5.1.5), waaronder de ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 5.129g Bkl); Het behoud van ruimte voor toekomstige functies (paragraaf 5.1.6 Bkl) voor autowegen, buisleidingen, natuur- en recreatiegebieden; Het behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten (paragraaf 5.1.7 Bkl), waaronder landsverdediging en nationale veiligheid, elektriciteitsvoorziening, rijksvaarwegen en luchtvaart, fiets- en wandelroutes, aanwijzing van woningbouwcategorieën; Het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen (paragraaf 5.1.8 Bkl). | Op basis van voorliggende motivering kan worden geconcludeerd dat ten aanzien van de hoofonderwerpen de beoogde ontwikkeling in lijn is met de uitgangspunten uit het Bkl. Het aspect geluid zal in lijn met de uitgangspunten uit het Bkl nog navolgbaar nader worden getoetst en worden uitgewerkt. | |
Besluit ruimtelijke ordening, artikel 3.1.6 lid 2 | Ladder voor duurzame verstedelijking | Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking en vanuit bestaand beleid en het addendum voldoende aangetoond kan worden dat er een nut en noodzaak is om het woon- en maatschappelijk programma mogelijk te maken. | |
Rijk-Regioprogramma Amsterdam-Almere-Markermeer (RRAAM) | Binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is het Rijk-Regioprogramma Amsterdam-Almere-Markermeer (RRAAM) aangewezen als gebiedsontwikkeling van nationaal belang. Belangrijkste doelstelling is het mogelijk maken van een drievoudige schaalsprong in het gebied met betrokken overheden: woningbouw, infrastructuur en ecologische verbindingen. Het doel is om meer dan 60.000 nieuwe woningen te bouwen, 100.000 extra arbeidsplaatsen te realiseren, de bereikbaarheid van de regio Amsterdam-Almere te verbeteren en het Markermeer en IJmeer tot groot natuur- en recreatiegebied te ontwikkelen. Het gebied moet een internationaal concurrerende Europese topregio worden. | Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de uitgangspunten en opgave zoals opgenomen in het RRAAM. | |
Provinciaal en regionaal beleid | |||
Omgevingsvisie FlevolandStraks | De Omgevingsvisie FlevolandStraks geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities de provincie heeft voor de toekomst. | Aangetoond is dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de Omgevingsvisie. | |
Omgevingsprogramma Flevoland (2019) | Het bestaande beleid voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming of het behoud van de fysieke leefomgeving is gebundeld in één programma. | De beoogde ontwikkeling is in lijn met de Omgevingsprogramma Flevoland (2019). | |
Omgevingsverordening Flevoland (2022) | In de Omgevingsverordening zijn de regels weergegeven welke de provincie heeft opgesteld voor het grondgebied. De verordening vloeit voort uit de omgevingsvisie. | Het voorliggende planvoornemen is in lijn met de Omgevingsverordening Flevoland. | |
MRA Bedrijventerreinenstrategie | Bedrijventerreinen spelen een belangrijke rol in de economie van de Metropoolregio Amsterdam (MRA), maar ze staan onder druk. De terreinen zijn goed voor een kwart van de werkgelegenheid in de regio en kunnen een essentiële rol spelen bij de grote transitieopgaven, zoals de energietransitie, circulaire economie en vergroening van de leefomgeving. De strategie is opgebouwd langs zes lijnen, waarbij veel nadruk ligt op de aandacht voor het beschermen en beter benutten van bestaande bedrijventerreinen, in combinatie met een inzet op de groei van de ruimte voor deze terreinen. In de strategie is onder meer opgenomen dat gemeenten en provincies afspreken om nieuwe transformatieplannen regionaal af te stemmen. Daarnaast blijft ruimte nodig voor nieuwe bedrijventerreinen om te kunnen voorzien in de behoefte. | Het voorliggende plan is in lijn met de MRA Bedrijventerreinenstrategie. Er is rekening gehouden met de gedeeltelijke omkleuring van het bedrijventerrein Twentsekant. In de strategie is al rekening gehouden met de gedeeltelijke omkleuring en de te behouden bruto circa 37 hectare. Het voorliggende omgevingsplan blijft buiten die plangrenzen en raakt het harde planaanbod, zoals opgenomen in de MRA-bedrijventerreinenstrategie, niet. Er is dus geen sprake van verlies aan bedrijventerreinen. | |
Gemeentelijk beleid | |||
Ruimtelijke ontwikkeling | |||
Omgevingsvisie Almere 2017 | De visie gaat uit van behoud van de moderne tuinstad met stadsdelen in groen-blauw netwerk maar wil ook uitdagingen aangaan op basis van 2 principes: organische groei en adaptief beleid. Er zijn vier uitgangspunten: 1. Ontwikkel en onderhoud het goede. 2. Naar een growing green city. 3. Onderscheidende positie in metropolitaan netwerk. 4. Uitnodiging aan iedereen om met goede initiatieven te komen die passen binnen de ruimtelijke hoofdstructuur: polderlaag (water, cultuurhistorie, natuur), netwerklaag (infrastructuur, duurzame energie) en stedelijke laag (wonen, werken, voorzieningen. Hierbij moet met diverse reserveringen rekening worden gehouden. | Onderhavig planvoornemen is in lijn met de omgevingsvisie Almere (2017). | |
Toekomstvisie Almere 2050 | De toekomstvisie beschrijft hoe Almere zich ook de komende jaren blijft ontwikkelen tot een veerkrachtige, gezonde, diverse en aantrekkelijke stad. Zowel voor de stad en haar inwoners zelf, voor Flevoland én als onderdeel van een blijvend sterke metropoolregio. De visie is gestoeld op de kernkwaliteiten van Almere en er is nadrukkelijk aandacht voor de opgaven in de stad die er al is voor sociaal-maatschappelijke ontwikkeling en de woningbouwopgave. | Het planvoornemen is in lijn met de Toekomstvisie Almere 2050. | |
Woonvisie 2020 - 2030 Thuis in Almere | Almere is een stad, die aantrekkelijk wil zijn voor alle doelgroepen; wonen is betaalbaar en toegankelijk voor iedereen. Ontwikkeling van de stad gebeurt aan de hand van het volgende principe: 'Ontwikkel Almere als een groene, voor iedereen bereikbare, meerkernige stad waar je betaalbaar kunt wonen. Een stad waar een grote diversiteit is aan manieren van wonen en soorten woningen, met ruimte voor experimenten, voor bijzondere woonvormen, voor eigen initiatief en waar wordt gewoond in gemengde wijken.' Daarbij worden de volgende principes gehanteerd: - Almere is een stad voor iedereen; - Almere is een stad van kwaliteit en gericht op de toekomst. | De ontwikkeling in dit plan is passend binnen de Woonvisie 2020 - 2030 Thuis in Almere. | |
Visie werklocaties Almere 2022 | Met dit beleidskader geeft het college aan welke soorten werklocaties er in Almere nodig zijn voor bedrijven om zich te vestigen, om te groeien en voor de gewenste werkgelegenheid kunnen zorgen. Het gaat vooral om ruimte bieden aan de vraag naar nieuwe werklocaties, gericht op ontmoeting en interactie, zoals het stadscentrum. Het is belangrijk dat de bestaande werklocaties hun werkfunctie houden voor de werkgelegenheid van Almeerders. Die werkfunctie stond op verschillende plaatsen in Almere onder druk doordat op sommige locaties de werkfunctie veranderde, bijvoorbeeld van werken in wonen. In de nieuwe Visie Werklocaties Almere staat waar deze verandering wel en niet mogelijk is. | In de visie is rekening gehouden met de gedeeltelijke omkleuring van het bedrijventerrein Twentsekant naar wonen. Daarmee is het plan passend binnen de uitgangspunten van de Visie werklocaties Almere 2022. | |
Welstandsnota Almere 2018 | Welstandstoezicht voor: - het groenblauwe raamwerk; - de hoofdstructuur; - de centrumgebieden; - bijzondere gebieden; - etalagegebieden; - reclame. | Het plan is in lijn met de Welstandsnota 2018. | |
Energievisie | In de Energievisie beschrijft de gemeente Almere haar ambities en de doelstellingen voor het duurzaamheidsbeleid voor de komende jaren en geeft richting aan de duurzame ontwikkeling van de stad. | De beoordeling van water, klimaatadaptatie en duurzaamheid vindt plaats in de paragrafen 5.12 t/m 5.15 van deze motivering. Voorliggend planvoornemen is in lijn met de Energievisie. | |
Bereikbaarheid en mobiliteit | |||
Nota parkeernormen | Per 1 juli 2018 is de relatie tussen bestemmingsplan en de gemeentelijke bouwverordening komen te vervallen. Door te kiezen voor een Nota Parkeernormen en deze middels een paraplubestemmingsplan van toepassing te verklaren voor alle bestemmingsplan in Almere, wordt geborgd dat in heel Almere met dezelfde parkeernormen wordt gewerkt. | Voorliggend planvoornemen is in lijn met de Nota Parkeernormen 2020. | |
Integrale laadvisie gemeente Almere (2023-2025) | In de integrale laadvisie gemeente Almere beschrijft de gemeente haar ambities en doelstellingen voor de laadinfrastructuur. Daarbij is dit document een herziening van de uitvoeringsregels voor laadinfrastructuur uit 2016. | Voorliggend planvoornemen is in lijn met de Integrale laadvisie van de gemeente Almere. | |
Groene stad en water | |||
Visie Ecologie | In de Visie Ecologie 2020 is de Ecologische structuur van Almere vastgelegd. Daarnaast zijn acht concrete doelen opgenomen: inzetten op voorlichting en educatie over natuur, aanmoedigen natuurinclusief ontwikkelen en beheren, ontwikkelen van groene tuinen, vergroten oppervlak en kwaliteit natuur, inzetten op ecologische verbindingen, ruimte geven voor tijdelijke natuur, realiseren van donkere gebieden en diversifiëring van groen. De kansen voor natuur binnen stedelijk gebied zullen zoveel mogelijk worden benut. Het gaat hier bijvoorbeeld om de invulling van de kleinschalige (blauw-)groenstructuur en voorzieningen aan bebouwing: vegetatiedaken, gevelbegroeiing, stenen en dakpannen met nestgelegenheid voor vogels en vleermuizen. | Het planvoornemen is in lijn met de Visie Ecologie. | |
Nota Kleur aan Groen 2014 | Spelregels voor een zorgvuldige inpassing van initiatieven in het groenblauwe raamwerk van Almere. Het plangebied ligt buiten het raamwerk. | Voorliggend planvoornemen is in lijn met Nota Kleur aan Groen 2014. | |
Waterplan, Stad van het zuiverste water 2017-2022 (2017) | Dit plan is een samenhangende visie voor alle wateraspecten, opgesteld door gemeente en waterschap met meerdere betrokkenen. De ambitie is om Almere verder te versterken als een 'stad van het zuiverste water': een ondernemende, veelzijdige waterstad. Vanuit vier doelstellingen wordt daarom gewerkt aan: slim waterbeheer, een aantrekkelijke waterstad, levend water (biodiversiteit versterken in en langs het water, waterkwaliteit verbeteren ten behoeve van mens en dier), een stad zonder afval(water). |
Hoofdstuk 5 Omgevingstoets
5.1 Verkeer En Parkeren
5.1.1 Parkeeropgave
Kader
Voor het berekenen van de parkeeropgave zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd.
- Het gemeentelijk beleid voor verkeer en vervoer van de gemeente Almere is opgenomen in de Nota Parkeernormen “2020”. Tevens is een berekening opgenomen in het tweede addendum.
- Voor bouwveld 28 en 29 is zone “B” van toepassing en bouwveld 26 is zone "D" van toepassing.
Het hele plangebied heeft de gebiedsaanduiding 'overige zone - activiteit verblijfsgebied' gekregen. Op basis van deze aanduiding is het mogelijk gronden te gebruiken voor aanleg, gebruik en instandhouding van parkeerplaatsen.
Beoordeling
Parkeeropgave
Tabel 5.1 toont de theoretische parkeerbehoefte van het woonprogramma en maatschappelijk programma voor personenauto's conform de parkeernormen nota van de gemeente Almere 2020 en de berekening die is gedaan voor uitwerkingsrichting 2 uit het tweede addendum. Te zien is dat er in totaal 856 parkeerplaatsen nodig zijn voor het totale programma. De complete parkeerbalans met een verdeling per veld is opgenomen in bijlage 2 bij deze motivering.
Tabel 5.1 Parkeerberekening Nobelhorst - Fase 5
Conclusie
Op basis van de parkeernormen van de gemeente Almere zijn voor de ontwikkeling van het totale woon- en maatschappelijk programma 856 parkeerplaatsen voor auto's nodig. Gelet op de omvang van de aanduiding op de geometrische afbakening, waarbinnen parkeren mogelijk wordt gemaakt is het aannemelijk dat in de aanleg (en instandhouding) van voldoende parkeerplaatsen kan worden voorzien. De uitvoerbaarheid van het plan voor wat betreft het aspect parkeren is hiermee aangetoond.
5.1.2 Verkeer
Kader
Voor het berekenen van de verkeersgeneratie zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- De berekeningen voor de verkeersgeneratie voor wonen en het maatschappelijk programma zijn gemaakt op basis van kencijfers van CROW-publicatie “Parkeerkencijfers 2024”. Ter controle is het verkeersmodel van de gemeente Almere (nr. ‘2040_Denkersdreef_Auto_V19) geraadpleegd.
- Voor de verkeersgeneratie van de nieuwe woningen in de toekomstige situatie worden de volgende functies aangehouden: koop (vrije sector, betaalbaar, middenduur), huur (sociaal, goedkoop) en zorgwonen.
- De locatie van de woningen bevindt zich in rest bebouwde kom van een matig stedelijk gebied.
Beoordeling
Op dit moment bevinden zich geen woningen, bedrijven of andere functies in het plangebied. Om deze reden is in de huidige situatie de verkeersgeneratie 0 motorvoertuigbewegingen (mvt) per werkdag.
Verkeersafwikkeling plansituatie
De plansituatie is de autonome situatie inclusief de ontwikkeling van maximaal 580 woningen en het maatschappelijk programma. Deze is met een berekening van de verkeersgeneratie op basis van CROW-kencijfers bepaald.
De verkeersgeneratie van de woningen en het maatschappelijk programma in de plansituatie op basis van CROW-kencijfers is theoretisch gezien maximaal 4.326 motorvoertuigbewegingen per weekdag en 4.802 voertuigen per werkdag.
Tabel 5.2 Berekening toekomstige theoretische verkeersgeneratie
Ter controle is het verkeersmodel van de gemeente Almere (nr. ‘2040_Denkersdreef_Auto_V19’) geraadpleegd. Hieruit komt een verkeersgeneratie uit van 4.372 motorvoertuigen per weekdag. Dit maximale aantal vormt de input van onder meer de toetsing aan luchtkwaliteit en stikstof.
Conclusie
In de huidige situatie genereert het plangebied 0 motorvoertuigen per werkdag. Op basis van het verkeersmodel genereert het programma maximaal 4.372 motorvoertuigbewegingen per weekdag.
5.1.3 Verkeersafwikkeling en bereikbaarheid
Algemeen
De huidige kaders voor verkeer en vervoer worden gevormd door de Mobiliteitsvisie Almere 2020-2030: Verder bouwen op de sterke basis die Almere heeft (2020). Het beleid geldt voor heel Almere. Concreet voor het plangebied en Nobelhorst zijn de volgende twee pijlers belangrijk:
- Duurzaamheid. Fietser en voetganger zijn belangrijk en worden gefaciliteerd. Fietsen en lopen zijn de meest aantrekkelijke manier om te verplaatsen.
- Auto op een goede manier faciliteren. Dat betekent dat de bereikbaarheid van het gebied per auto zoveel mogelijk gewaarborgd is. Het houdt ook in: beperken knelpunten (op kruispunten), voldoende doorstroming en parkeergelegenheid conform parkeernormen.
In de Mobiliteitsvisie wordt Nobelhorst ook genoemd in relatie tot de twee onderstaande punten:
- Busnetwerk uitbouwen en beter benutten.
- Fietsnetwerk verbeteren.
Het gebruik van de fiets en het openbaar vervoer worden in Almere gestimuleerd. In Nobelhorst zorgt de excentrische ligging, de nabijheid van de snelweg en de afstand tot voorzieningen er echter wel voor dat de rol van de auto belangrijk is.
Autobereikbaarheid
Nobelhorst ligt aan de rand van Almere, dicht bij de A6. Vanuit de ontwikkellocatie duurt het 3 minuten om de A6 te bereiken. Vanuit de ontwikkellocatie zijn steden zoals Utrecht en Amsterdam binnen drie kwartier te bereiken zie figuur 5.1.
Figuur 5.1 Autobereikbaarheid in 45 minuten vanuit het plangebied
De berekende verkeersgeneratie (4.372 motorvoertuigen per weekdag) moet op de hoofdontsluiting worden afgewikkeld richting de Grote Denkersdreef. Van daaruit kan verkeer richting Almere centrum of via de snelweg naar andere stadsdelen.
De J.H. van ‘t Hofflaan is de hoofdontsluitingsroute van fase 5. De interne verkeersstructuur sluit hier vervolgens op aan. Waar deze exact komt te liggen is nog niet bekend, maar hiertoe biedt dit omgevingsplan voldoende mogelijkheden en ruimte.
Binnen de woongebieden (bouwvelden) is de maximum snelheid 30km/u. Op de J.H. van ’t Hofflaan en de Enrico Fermistraat zorgen vier aansluitingen/kruisingen voor de ontsluiting van de woongebieden en het voorzieningen- en onderwijscluster. De J.H. van ’t Hofflaan sluit aan op de Grote Denkersdreef, die vervolgens uitkomt op de snelweg A6 en de tussenring of richting het zuiden richting de A27. Op de kruising van de J.H. van ’t Hofflaan met de Grote Denkersdreef staan verkeerslichten (zie figuur 5.2).
Afwikkeling van het autoverkeer
De oorsprong van de ontsluitingsstructuur ligt in het bestemmingsplan Almere Hout Noord uit 2014. Destijds werd al geconstateerd dat in het hoogste verkeersscenario voor 2030 (met een maximale detailhandelszone en regulier programma Nobelhorst/Twentsekant en volledige ontwikkeling Oosterwold) het verkeer met deze structuur voldoende afgewikkeld kon worden richting de A6. Mede op basis van dit bestemmingsplan is deze ontsluiting grotendeels tot stand gekomen.
Voor dit omgevingsplan is de beoogde ontsluiting nog steeds toereikend om de verkeersgeneratie veilig en soepel af te wikkelen. De onderstaande ontsluitingsstructuur (figuur 5.2) is recentelijk in verschillende varianten van het verkeersmodel (nr. ‘2040_Denkersdreef_Auto_V1 t/m V19) doorgerekend mede ten behoeve van het ontwikkelingsplan. Dit heeft onder meer geleid tot keuzes voor verkeerslichten of rotondes.
Daaruit is mede naar voren gekomen dat het wenselijk is dat het resterende bedrijventerrein Twentsekant idealiter niet langer ontsloten wordt op de J.H. van 't Hofflaan. Er is een aantal (hoofd)varianten onderzocht op de haalbaarheid en inpasbaarheid van het realiseren van een aparte op- en afrit voor het bedrijventerrein Twentsekant, inclusief een zelfstandige verkeersstructuur, zodat het vrachtverkeer voor Twentsekant niet mengt met het woonverkeer afkomstig vanuit het plangebied.
Tot slot worden er gesprekken gevoerd met Rijkswaterstaat over voldoende toekomstige doorstroming en capaciteit van afrit 6 van de A6, waar de Grote Denkersdreef aansluit op de Tussenring en parallelbaan A6.
Figuur 5.2 Ontsluiting van het plangebied. Bron: Het tweede addendum op het ontwikkelingsplan
Fietsbereikbaarheid
Voor woon-werkverkeer per fiets wordt een reistijd van circa 30 minuten als acceptabel ervaren. Met een gewone fiets kan hiermee een afstand van circa 7,5 km afgelegd worden. Met de opkomst van de e-bike wordt deze afstand vergroot tot circa 15 km. Figuur 5.3 en 5.4 tonen de afstanden die met een gewone fiets en e-bike binnen 30 minuten vanaf de ontwikkellocatie bereikt kan worden.
Figuur 5.3 Reisafstand per fiets in ca. 30 min
Figuur 5.4 Reisafstand per e-bike in ca. 30 min
Zoals te zien kan Almere en omgeving (grotendeels) bereikt worden binnen het half uur. Ook kan het treinstation van Almere bereikt worden vanwaar de reis ook verder met OV voortgezet kan worden. Ook is de omgeving fietsvriendelijk ingericht. Daarmee is de fiets een waardig alternatief voor de auto om naar Almere stad te gaan. Dit past bij het uitgangspunt van het plan om fietsen (en wandelen) te stimuleren.
Figuur 5.5 Fietsverbindingen en belangrijke verblijfsplekken in het plangebied (afbeelding boven) en typering van de verschillende fietsverbindingen (afbeelding onder). Bron: Het tweede addendum op het ontwikkelingsplan
Openbaar vervoer
Bij een concurrerende reistijd van OV ten opzichte van de auto (maximaal factor 1,5 langer) is het OV een acceptabel alternatief. Dit is de zogenaamde 'vf-factor', de concurrentiekracht (auto-OV) uitgedrukt in de reistijdverhouding (Bron: ASVV, 2012). Tevens is bekend dat werknemers maximaal 75 minuten reistijd accepteren om naar hun werk te reizen ('BREVER wet').
Figuur 5.6 Busbereikbaarheid Nobelhorst in 45 min
Figuur 5.6 toont de bereikbaarheid met de bus in de omgeving van het plangebied.
De frequenties van de buslijn is 8 keer per uur in de spits en 4 keer per uur in de daluren. Het duurt circa 18 minuten om in Almere centrum te komen. Hiermee is de ov-verbinding voor dit gebied richting de stad Almere een redelijke verbinding. Voor locaties buiten Almere loopt de reistijd sterk op en vormt het openbaar vervoer geen waardig alternatief.
Tijdens de vaststelling van het tweede addendum is een amendement aangenomen dat vraagt om meerdere varianten t.a.v. de busverbinding in fase 5 te onderzoeken. Op het moment van schrijven van dit plan is hier nog geen besluit over genomen. Derhalve wordt uitgegaan van de vastgestelde busverbinding uit het ontwikkelingsplan voor Nobelhorst uit 2010.
Onderstaande afbeelding toont de ambitie ten aanzien van openbaar vervoer in Nobelhorst conform het ontwikkelingsplan uit 2010.
Figuur 5.7 Openbaar vervoer in Nobelhorst conform het ontwikkelingsplan uit 2010
5.1.4 Conclusie
Ten aanzien van verkeer en parkeren zijn er geen belemmeringen voor het planvoornemen.
- De totale parkeeropgave voor wonen en maatschappelijk bedraagt 856 parkeerplaatsen. Gelet op de omvang van de aanduiding op de geometrische afbakening, waarbinnen parkeren mogelijk wordt gemaakt is het aannemelijk dat in de aanleg (en instandhouding) van voldoende parkeerplaatsen kan worden voorzien.
- De verkeersgeneratie bedraagt 4.372 motorvoertuigen per weekdag op basis van het verkeersmodel van de gemeente Almere (nr. ‘2040_Denkersdreef_Auto_V19). Voor dit omgevingsplan is de beoogde ontsluiting toereikend om deze verkeersgeneratie veilig en soepel af te wikkelen. De ontsluitingsstructuur (figuur 5.2) is recentelijk in verschillende varianten van het verkeersmodel (nr. ‘2040_Denkersdreef_Auto_V1 t/m V19) doorgerekend mede ten behoeve van het ontwikkelingsplan. Dit heeft onder meer geleid tot keuzes voor verkeerslichten of een rotonde.
- Het plan voorziet in voldoende openbaar vervoer en fietsverbindingen als alternatief voor de auto op met name de kortere afstanden binnen Almere.
5.2 Bedrijven En Milieuzonering
Kader
Milieuzonering is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties en beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten 'geluid', 'geur', 'stof' en 'gevaar', waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt. Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen, is de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' opgesteld. Door toepassing te geven aan deze handreiking wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat die bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt. In de handreiking zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. De richtafstand geldt vanaf de grens van de inrichting tot de bestemmingsgrens van omliggende woningen en betreft nadrukkelijk een leidraad en geen norm.
Figuur 5.8 Richtafstanden bedrijven en milieuzonering. Bron: VNG
Beoordeling
Bouwveld 28 en 29 hebben als omgevingstype 'gemengd gebied' vanwege de geluidbelasting van de A6, Enrico Fermistraat, J.H. van 't Hofflaan (hoofdontsluitingsweg) en de busbaan. Daarnaast heeft het ook menging met school en buurtvoorzieningen. Bouwveld 26 wordt gecategoriseerd als 'rustige woonwijk'.
Het beoogde planvoornemen betreft maximaal 580 woningen, een woonzorglocatie, een locatie voor beschermd wonen en een basisschool met kinderopvang en een BSO. Deze ontwikkelingen zijn verspreid over de verschillende deelgebieden 26, 28 en 29. De ontwikkeling bestaat hiermee volledig uit gevoelige functies.
Omgeving van het plangebied
Ten noorden van het plangebied bevindt zich de A6 en de uit te werken bestemming 'Bedrijventerrein' ten behoeve van de toekomstige ontwikkeling van Twentsekant. Ten zuiden bevindt zich het woongebied 'Nobelhorst'. In het oosten ligt een bosgebied en in het westen bevinden zich de andere deelgebieden die worden omgevormd naar woonwijken.
Voor de toekomstige ontwikkeling van bedrijventerrein Twentsekant is sprake van een regulier werkmilieu, met een maximale milieucategorie van 3.2. Dit houdt in dat de gecorrigeerde richtafstand tot een omgevingstype gemengd gebied 50 meter bedraagt. Voor alle deelgebieden geldt dat de afstand tot het bedrijventerrein minimaal 50 meter bedraagt (potentiële eerstelijns bebouwing). Afhankelijk van definitieve uitwerking en invulling van Twentsekant en het type bedrijfsvestiging (categorie 1 en 2 zijn ook toegestaan) zal de afstand in veel gevallen echter veel meer bedragen en kan deze richting de A6 oplopen tot 150 meter.
Maatschappelijke voorzieningen ten opzichte van de woningen
De school, kinderopvang en de BSO zijn gecategoriseerd als milieucategorie 2. Dit houdt in dat de gecorrigeerde afstand tussen de maatschappelijke voorzieningen en de woningen 10 meter moeten bedragen. In de uitwerkingsinrichting (onderstaand figuur) is te zien dat de woningen op voldoende afstand staan van de school en buurtvoorzieningen. Deze afstand bedraagt minimaal circa 15 meter ten opzichte van de meest nabijgelegen woningen.
Figuur 5.9 School en buurtvoorzieningen. Bron: Het tweede addendum op het ontwikkelingsplan, uitwerkingsrichting 2
Conclusie
Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
5.3 Externe Veiligheid
Kader
De maatschappelijk doelen van de Omgevingswet zijn het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Veiligheid gaat daarbij over de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen bij een milieubelastende activiteit (mba). Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), een uitvoeringsbesluit van de Omgevingswet, geeft de hoofdlijnen voor de beoordeling voor de omgang met omgevingsveiligheid.
Binnen de veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt. Aansluitend worden ander belangrijke begrippen toegelicht.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die 24 uur per dag op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. De bescherming die binnen deze contouren geboden moet worden is afhankelijk van de kwetsbaarheid van de functies in de gebouwen en locaties. Bijlage VI van het Besluit kwaliteit leefomgeving maakt onderscheid in zeer kwetsbare functies zoals ziekenhuizen en kinderdagverblijven, kwetsbare functies zoals woningen, en beperkt kwetsbare functies zoals kleine kantoren en werkplaatsen.
Binnen de 10-6/jaar-contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe (zeer) kwetsbare gebouwen gerealiseerd worden. Voor beperkt kwetsbare gebouwen geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een standaardwaarde. Dat betekent dat die functies in principe niet zijn toegestaan, maar dat het bevoegd gezag met een goede motivatie mogelijk kan afwijken.
Aandachtsgebieden en groepsrisico (GR)
Vanaf het van kracht worden van de Omgevingswet bestaan er, voor toen bestaande risicovolle mba's, van rechtswege aandachtsgebieden langs of rondom een risicovolle mba. In bijlage VII van het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt – voor de daarin aangewezen risicobronnen – een vaste afstand voor deze aandachtsgebieden gegeven, of is aangegeven dat deze aandachtsgebieden berekend moeten worden. Een aandachtsgebied is een gebied waarbinnen personen in een gebouw onvoldoende beschermd kunnen zijn tegen de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen. De Omgevingswet kent drie soorten aandachtsgebieden:
- Een brandaandachtsgebied (bijvoorbeeld voor een plasbrand langs het spoor of fakkelbrand bij een hogedruk aardgastransportleiding);
- Een explosieaandachtsgebied (bijvoorbeeld voor een BLEVE langs het spoor of bij een LPG-tankstation);
- Een gifwolkaandachtsgebied (bijvoorbeeld rondom chemische bedrijven).
Binnen een aandachtsgebied moet de gemeente in het omgevingsplan beschouwen hoe groepen mensen beschermd worden en of deze bescherming afdoende is (artikel 5.15 Bkl). Een gemeente kan daarbij gebruik maken van een groepsrisicoberekening om de rekenkundige hoogte van het groepsrisico te bepalen.
Kans en effect
Een aandachtsgebied markeert het gebied waarbinnen het effect van een incident met gevaarlijke stoffen het meest nadrukkelijk optreedt. De omvang van een aandachtsgebied zegt niets over de kans op een incident. Het aandachtsgebied langs de Betuweroute is bijvoorbeeld even breed als het aandachtsgebied langs een spoorlijn waarover maar weinig gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De plaatsgebonden risicocontour, de contour die de kans op een incident ruimtelijk weergeeft, is langs de Betuweroute echter vele meters breder dan bij een spoorlijn met weinig vervoer van gevaarlijke stoffen.
Voorschriftengebieden
Aandachtsgebieden zijn geïntroduceerd om een betere communicatie over de ruimtelijke impact van incidenten met gevaarlijke stoffen mogelijk te maken. Binnen een brand- en explosieaandachtsgebied moet een gemeente voorschriftengebieden aanwijzen als het omgevingsplan zeer kwetsbare functies toestaat. Als het omgevingsplan geen zeer kwetsbare functies toestaat, maar enkel kwetsbare of beperkt kwetsbare functies, kán een gemeente een voorschriftengebied aanwijzen. Binnen een voorschriftengebied gelden er bij nieuwbouw aanvullende bouwkundige eisen, conform artikel 4.90 tot en met 4.96 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Deze bouwkundige eisen gelden niet voor de bestaande bebouwing of bij verbouw.
Brzo-bedrijven zijn Seveso-bedrijven geworden
De zwaardere risicovolle bedrijven zijn in lijn met de Europese regelgeving aangewezen als Seveso-bedrijven (voorheen was de Nederlandse benaming: Brzo-bedrijf). Op onderdelen verschilt het wettelijk kader van Seveso-bedrijven van dat van andere milieubelastende activiteiten (mba). Voor Seveso-bedrijven geldt eenzelfde normering van het plaatsgebonden risico en gelden ook aandachtsgebieden.
Beoordeling
Rijksweg A6
- De Rijksweg heeft een 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour van 0 meter en ligt dus midden op de weg. Er wordt daarmee automatisch voldaan aan de grens- en richtwaarde ten aanzien van het plaatsgebonden risico;
- Het plangebied (bouwveld 28 en 29) ligt deels binnen het gifwolkaandachtsgebied van de snelweg (zie onderstaand figuur). Dit aandachtsgebied moet nog worden vastgesteld, dit vindt naar verwachting plaats in 2025. Conform artikel 5.15 van het Bkl dient het bevoegd gezag in het omgevingsplan te beschouwen hoe groepen mensen beschermd worden en of deze bescherming afdoende is. Elementen van deze beschouwing zijn aangedragen in de beschouwing externe veiligheid (Antea Group, 21 augustus 2024), zoals opgenomen in bijlage 3 bij deze motivering.
Figuur 5.10 Externe veiligheid kaart met veiligheidscontouren
Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet, is een handmatig afschakelbare mechanische ventilatie, een verplichte maatregel op grond van artikel 4.124, lid 4 van het besluit bouwwerken leefomgeving. Deze maatregel is ook effectief voor het scenario brand in de omgeving.
Het advies is om de scenario's gifwolk van de A6 en brand in de omgeving, en bijbehorend handelingsperspectief (ramen en deuren sluiten, mechanische ventilatie afschakelen en binnen blijven) op te nemen in een instructiekaart die in elke woning aanwezig is.
De bereikbaarheid voor de hulpverleningsdiensten, de bluswatervoorzieningen en de opstelplaatsen voor brandweervoertuigen, dienen conform de artikelen 22.13 tot en met 22.15 van de planregels van het omgevingsplan gemeente Almere, te worden uitgevoerd.
Beschouwing beschermingsniveaus
In de beschouwing externe veiligheid zijn elementen aangedragen ter beschouwing van het beschermingsniveau van groepen personen (artikel 5.15 Bkl). Het bevoegd gezag kan deze elementen betrekken bij de besluitvorming omtrent de ruimtelijke ontwikkeling.
Conclusie
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
5.4 Geluid
Kader
Ingevolge de Omgevingswet dient voor het opstellen van een omgevingsplan rekening te worden gehouden met het geluid door wegen op geluidgevoelige gebouwen. Hierbij dient te worden beoordeeld in hoeverre het geluideffect aanvaardbaar is en daarmee, vanuit optiek van geluid, sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Om de aanvaardbaarheid van het geluid te kunnen beoordelen, zijn in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) waarden en eisen opgenomen ten aanzien van het geluid op de gevel van een geluidgevoelig gebouw.
Indien wordt voldaan aan de standaardwaarde, is het geluid aanvaardbaar en de kans op gezondheidsschade klein. Het bevoegd gezag mag meer geluid dan de standaardwaarde als aanvaardbaar beoordelen, tot ten hoogste de grenswaarde. Deze waarden zijn opgenomen in onderstaande tabel. De standaardwaarde voor het geluid is opgenomen in artikel 5.78t en in 5.78u.
Tabel 5.3 Standaardwaarde en grenswaarde geluidgevoelige gebouwen (tabel 5.78t en tabel 5.78u)
Geluidbronsoort | Standaardwaarde | Grenswaarde | |
Provinciale wegen Rijkswegen | 50 Lden | 60 Lden | |
Gemeentewegen Waterschapswegen | 53 Lden | 70 Lden | |
Lokale spoorwegen Hoofdspoorwegen | 55 Lden | 65 Lden | |
Industrieterreinen | 50 Lden 40 Lnight | 55 Lden 45 Lnight |
De waarden in tabel 5.3 zijn alleen van toepassing op verharde gemeentewegen en waterschapswegen zonder productieplafond, met een verkeersintensiteit van meer dan 1.000 motorvoertuigen per etmaal als kalenderjaargemiddelde (artikel 5.78 lid 1 onder c van het Bkl).
Indien de standaardwaarde wordt overschreden, kan het gebouw alsnog worden toegestaan. Het besluit om meer geluid aanvaardbaar te achten dan de standaardwaarde moet voldoen aan de eisen uit de instructieregels. Deze instructieregels zijn opgenomen in artikel 5.78u t/m 5.78 ad Bkl. Hierbij dient aan de volgende voorwaarden te worden voldaan (artikel 5.78u Bkl):
- Er kunnen geen geluidbeperkende maatregelen worden getroffen om aan de standaardwaarde te voldoen;
- De overschrijding van de standaardwaarde wordt zo veel mogelijk beperkt door het treffen van geluidbeperkende maatregelen;
- Het geluid op de geluidgevoelige gebouwen is niet hoger dan de grenswaarde, opgenomen in tabel 5.78u.
Hierbij geldt dat geluidbeperkende maatregelen zoals hierboven genoemd, in aanmerking worden genomen als die financieel doelmatig zijn en daartegen geen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of technische aard bestaan.
Indien niet aan de standaardwaarde kan worden voldaan, dient ook het gecumuleerd geluid te worden beoordeeld.
De berekening van het gecumuleerde geluid houdt rekening met de verschillen in hinderlijkheid tussen verschillende soorten geluid. Deze rekenmethode is opgenomen in artikel 3.25 van de Omgevingsregeling. Het gecumuleerde geluid (Lcum) wordt niet aan een normenkader getoetst, het gecumuleerde geluid geeft inzicht in de geluidkwaliteit bij de gevel van een geluidgevoelig gebouw. Het bevoegd gezag beoordeelt mede aan de hand van het gecumuleerde geluid op de gevel(s) of en in welke mate het verantwoord is de afwegingsruimte boven de standaardwaarde te benutten. In deze afweging worden de omstandigheden en belangen gewogen.
Naast het gecumuleerde geluid dient eveneens het gezamenlijk geluid berekend te worden, indien de standaardwaarde wordt overschreden. Het gezamenlijk geluid is het geluid van de verschillende geluidbronnen tezamen op de gevel. Het geluid van de aanwezige geluidbronnen, worden ongewogen bij elkaar opgeteld, zonder correcties voor verschillen in hinderlijkheid. Het gezamenlijk geluid wordt gebruikt om de binnenwaarde van het geluidgevoelig gebouw te waarborgen.
Beoordeling
Belangrijke bronnen van geluid voor het plangebied zijn:
- Buitenstedelijke wegen zoals snelweg A6 en de A27;
- Binnenstedelijke wegen, interne wegen in Nobelhorst, zoals de J.H. van ‘t Hofflaan, Marie Curielaan en Grote Denkersdreef.
Vanuit het addendum is als ontwerpeis opgenomen dat er gezorgd moet worden voor een geluidluwe gevel op de rand van het plangebied, tegen de J.H. van ‘t Hofflaan. In Nobelhorst en in Almere wordt de waarde voor geluidluw van 53 dB gehanteerd. (<1 januari 2024). Met inwerkingtreding van de Omgevingswet is nu de waarde van 55 dB gekozen bij een gecumuleerde geluidsbelasting. Dit is meer in lijn met de nota van toelichting bij het Aanvullingsbesluit geluid (artikelsgewijs, artikel 3.36). In onder meer MER-studies en toelichtingen bij bestemmingsplannen en in vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, is de volgende kwalificatie gebruikelijk voor gecumuleerd geluid in Lcum:
Kwalificatie: 45 = Zeer goed; 46 – 50 = Goed; 51 – 55 = Redelijk; 56 – 60 = Matig; 61 – 65 = Tamelijk slecht; 66 – 70 = Slecht; 71 = Zeer slecht.
De bouwvelden 28 en 29 zijn de twee grootste bouwvelden en liggen naast elkaar aan de Enrico Fermistraat en de J.H. van ‘t Hofflaan. Hier speelt het wegverkeerslawaai een grote rol, waardoor vierlaagse bebouwing aan de geluidszijden nodig is om het ‘achterland’ te beschermen tegen geluid, zie onderstaande afbeelding. De lengte en positionering van de gebouwen hangt af van de benodigde geluidsreductie.
Figuur 5.11 Eerstelijns bebouwing ten behoeve van geluidwering in de vorm van grondgebonden woningen (zwart) en appartementen (rood). Bron: Het tweede addendum op het ontwikkelingsplan, uitwerkingsrichting 2
Uit de eerste globale berekening die is gedaan ten behoeve van het ontwikkelingsplan komt generiek naar voren dat in het plangebied de eerstelijns bebouwing minimaal uit vier bouwlagen moet bestaan en op de meest westelijke hoek uit een L-vormige bouwobject om een geluidluw achterland te creëren.
De bouwblokken achter de eerstelijns bebouwing moeten zoveel mogelijk aansluiten op de situering van de eerstelijns bebouwing. Daarbij geldt: hoe hoger de bebouwing over de hele linie, des te groter de kans om te voldoen aan het geluidbeleid. Op basis hiervan kan gesteld worden dat het plan ten aanzien van geluid niet evident onuitvoerbaar is en dat de opgave is om eerstelijns afschermende bebouwing te realiseren, zodat daarachter geen of nauwelijks akoestische maatregelen getroffen hoeven te worden. Dit vereist niet alleen nadere stedenbouwkundige uitwerking, maar ook flexibiliteit.
Onderzoek
In bijlage 4 bij deze motivering is een akoestisch onderzoek opgenomen (vrije veld berekening) voor de rijksweg A6, de gemeentelijke wegen en cumulatief (Antea Group, 17 oktober 2024). De bevindingen zijn als volgt:
- Rijksweg A6: uit de resultaten blijkt dat de noordzijde van het plangebied het meest beïnvloed wordt door de aanwezigheid van de rijksweg (A6). Hoe lager de contourhoogte, hoe minder de geluidbelasting op het plangebied. De hoogst berekende geluidbelasting ligt tussen de 60-65 dB. Het resterende plangebied kent over het algemeen een geluidbelasting tussen de 55-60 dB. Gezien de resultaten wordt er momenteel niet voldaan aan de standaardwaarde. Een groot deel van het plangebied voldoet aan de grenswaarde, echter is er een gedeelte aan de westzijde waar sprake is van een overschrijding.
- Gemeentewegen: de hoogste geluidbelasting wordt geconstateerd bij een rekenhoogte van 2 meter, logischerwijs dichtbij gemeentewegen. De hoogst berekende geluidbelasting ligt tussen de 60 en 70 dB. Noemenswaardig is het feit dat deze relatief hoge geluidbelasting op een klein deel van het plangebied wordt geconstateerd. Voor het grootste deel van het plangebied kan gesteld worden dat de geluidbelasting door gemeentewegen maximaal 53 dB bedraagt, met uitschieters geconcentreerd aan de (noord)oostzijde van het plangebied. Hoe hoger de rekenhoogte, hoe lager de geluidbelasting op het plangebied. Strikt gezien wordt er in dit geval niet voldaan aan de standaardwaarde, ondanks dat het een klein deel van het plangebied betreft. Er wordt wel voldaan aan de grenswaarde.
- Cumulatie: Uit de resultaten blijkt dat de noordzijde van het plangebied het meest beïnvloedt wordt door de omliggende geluidsbronnen. In dit gedeelte ligt de berekende geluidbelasting tussen de 60-65 dB, met een uitschieter op een klein gedeelte van het plangebied (noordoosten). In het zuid- en oostelijk gedeelte van het plangebied is er sprake van een geluidbelasting tussen de 55-60 dB. Gelet op de berekende resultaten, wordt er niet voldaan aan de standaardwaarde, maar wel aan de grenswaarde.
Ten behoeve van flexibiliteit en een nadere toetsing aan de niet evidente onuitvoerbaarheid is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Dit artikel bepaalt dat het in gebruik nemen van geluidgevoelige gebouwen alleen is toegestaan indien wordt voldaan aan de standaardwaarde conform art. 5.78t Bkl. Als niet kan worden voldaan dient te worden afgeweken van deze standaardwaarde. Het afwijken van deze standaardwaarde en daarmee het verkrijgen van een omgevingsvergunning, kan alleen als wordt voldaan aan paragraaf 5.1.4.2a.5 Bkl, alsmede de eisen zoals opgenomen in de geluidregeling welke onderdeel uitmaken van de planregels. Deze geluidregeling is bedoeld om flexibiliteit in het plan te houden en stelt dat hoe hoger de geluidsbelasting, hoe meer extra akoestisch onderzoek nodig is om te komen tot een acceptabele leefomgeving.
Conclusie
Geluid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
5.5 Ecologie
Kader
Ter bescherming van de natuur zijn in het Bkl diverse regels opgenomen. Het gaat hierbij in de eerste plaats om regels voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, regels voor de soortenbescherming van te beschermen planten diersoorten (waaronder vogels) en regels ter bescherming van houtopstanden. Het gebieds- en soortenbeschermingsregime vloeit voor een belangrijk deel voort uit twee Europese richtlijnen, te weten de Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (92/43/EEG).
Ontwikkelingen mogen niet zonder meer plaatsvinden indien deze negatieve gevolgen hebben op beschermde natuurwaarden (soorten, gebieden en/of houtopstanden). Er is daarom inzicht gewenst in de aanwezige beschermde natuurwaarden en de mogelijke effecten die op deze beschermde natuurwaarden kunnen optreden door de ontwikkeling. Voor de beoordeling van ecologie is een natuurtoets uitgevoerd (Antea Group, 10 juni 2024). Deze is opgenomen in bijlage 5 bij deze motivering.
Beoordeling
Flora
Ten tijde van het bezoek zijn er geen beschermde plantensoorten waargenomen. Op basis van het terreinbezoek worden beschermde zaadplanten, varens en bladmossen niet verwacht door het ontbreken van geschikt biotoop. De aanwezigheid van groeiplaatsen van desbetreffende soorten kan zodoende worden uitgesloten.
Vogels
Uit de bureaustudie blijkt dat in de omgeving van het plangebied verschillende vogelsoorten zijn waargenomen waarvan de broedplaatsen jaarrond beschermd zijn. Dit betekent dat bij verwijdering of aantasting van deze rust- en verblijfplaatsen altijd een omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit moet worden aangevraagd. Voor boombroedende soorten zoals de buizerd zijn in het plangebied geen grote takkennesten aangetroffen, en het gebied vormt geen essentieel onderdeel van hun leefomgeving. Gebouwbroedende soorten zoals de huismus zijn waargenomen in de directe omgeving, maar er is geen geschikte bebouwing binnen het plangebied zelf. Ook de boerenzwaluw is waargenomen, maar er is geen broedbiotoop in het plangebied aanwezig. Overige soorten zoals de grote gele kwikstaart, torenvalk, ooievaar en steenuil hebben geen geschikte nestplaatsen in het plangebied. Concluderend kan de aanwezigheid van nestplaatsen van de huismus en gierzwaluw in de directe omgeving niet worden uitgesloten, maar het plangebied zelf vormt geen essentieel onderdeel van hun leefomgeving. Er zullen geen verstoringen optreden voor deze en andere vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten.
Voor algemene broedvogels geldt dat eventuele kap- en sloopwerkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd moeten worden, of het plangebied moet vooraf gecontroleerd worden door een ecoloog om verstoring te voorkomen.
Vleermuizen
In de tabel bijgevoegd in de bijlagen bij de onderzoeksrapportage zijn de waarnemingen van vleermuizen binnen een straal van 1 km rond het plangebied weergegeven (NDFF, 2019-2024). De tabel toont de aanwezigheid van diverse vleermuissoorten, waaronder de gewone dwergvleermuis, laatvlieger, meervleermuis, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis, tweekleurige vleermuis, en watervleermuis, die alle onder Beschermingsregime Artikel 11.46 Bal vallen.
Het plangebied bevat geen geschikte verblijfplaatsen voor vleermuizen in de bebouwing, die geen spouwmuren of dakbetimmering heeft, en deze bebouwing wordt niet aangetast. In de directe omgeving zijn echter wel geschiktere verblijfplaatsen, maar de bebouwing daar blijft intact. Om verstoring te voorkomen, worden tijdens de bouw en gebruiksfase lichtbronnen neerwaarts gericht en amberkleurig ingesteld. Er zijn geen bomen met geschikte holtes of scheuren voor boombewonende vleermuizen in of nabij het plangebied, dus ook de verblijfplaatsen van deze soorten worden uitgesloten.
Het plangebied bevat lijnvormige elementen zoals oevers en bomenrijen die mogelijk dienen als (essentiële) vliegroutes. Deze elementen blijven behouden en de werkzaamheden vinden alleen overdag plaats om verstoring te minimaliseren. Voor foerageergebieden geldt dat de watergangen in het plangebied mogelijk worden aangetast, maar ook worden uitgebreid, wat het foerageergebied kan versterken. Alternatieve foerageergebieden zijn in de omgeving beschikbaar, waardoor de impact op essentieel foerageergebied beperkt is.
Zoogdieren
In de onderstaande tabel zijn waarnemingen van zoogdieren binnen een straal van 1 km rond het plangebied weergegeven (2024).
Tabel 5.4 waargenomen zoogdieren binnen een straal van 1 km rond het plangebied
Dit betreft soorten zoals bever, boommarter, bunzing, edelhert, eekhoorn, haas, konijn, otter, ree, steenmarter en wezel. Het plangebied zelf biedt geen essentieel habitat voor deze soorten, met uitzondering van de bever, die mogelijk in de nabijgelegen watergangen actief is. Er zijn geen specifieke aanwijzingen voor de aanwezigheid van bevers in het plangebied. Er dienen twee inventarisatiemomenten uitgevoerd te worden in de winter. Hierbij wordt er gezocht t.b.v. oeverholen en beversporen en kan aanwezigheid worden uitgesloten.
De overige soorten hebben geen geschikte leefomstandigheden binnen het plangebied of er zijn natuurlijke barrières die hun aanwezigheid uitsluiten. Voor vrijgestelde zoogdieren zoals haas, konijn en ree geldt de zorgplicht om negatieve effecten te minimaliseren, maar specifieke maatregelen worden in de bijgevoegde natuurtoets verder besproken.
Amfibieën, vissen, libellen, dagvlinders, grondgebonden zoogdieren en overige ongewervelden
Amfibieën zoals de bruine kikker en bastaardkikker zijn aanwezig in het plangebied, terwijl de rugstreeppad een potentieel functioneel leefgebied vindt in de nabijheid, wat nader onderzoek vereist. Reptielen, zoals de ringslang, worden uitgesloten wegens gebrek aan geschikt biotoop. De grote modderkruiper is niet aanwezig in de watergangen van het plangebied. Voor insecten zoals de grote vos, grote weerschijnvlinder en teunisbloempijlstaart blijkt het plangebied geen geschikt leefgebied te bieden. In alle gevallen zijn negatieve effecten op deze soorten door de werkzaamheden uitgesloten en worden geen verbodsbepalingen overtreden.
Er dienen twee gerichte veldbezoeken uitgevoerd te worden ten behoeve van de rugstreeppad. De onderzoeken zijn t.b.v. schepnetinventarisatie in de periode april – mei en koorzang in juni-juli of tweemaal koorzang.
Specifieke zorgplicht
De algemene zorgplicht uit de Wet natuurbescherming is onder de Omgevingswet opgenomen als een specifieke zorgplicht voor een flora- en fauna-activiteit (artikel 11.27, Bal). De zorgplicht houdt in dat planten en dieren niet onnodig beschadigd, gedood of verstoord mogen worden. Het kan niet uitgesloten worden dat niet-beschermde of vrijgestelde plant- en diersoorten aanwezig zijn of gebruik maken van het werkgebied, dus dient er zorgvuldig gehandeld te worden. De initiatiefnemer/uitvoerder is verantwoordelijk voor een adequate naleving van de specifieke zorgplicht tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.
Algemeen vrijgestelde soorten met zorgplicht zijn:
- Vissen: indien de watergangen aangetast worden, dient er niet gebaggerd te worden bij ijsvorming;
- Grondgebonden zoogdieren: voorafgaand aan de werkzaamheden dient de vegetatie in het plangebied kort gemaaid te worden;
- Amfibieën en vissen: er dient gewerkt te worden in de richting van een vluchtmogelijkheid bij het dempen van de watergang;
- Zoogdieren: er dient gewerkt te worden buiten de kwetsbare periode van voortplanting, handmatig vrijgraven van burchten bij aanwezigheid.
Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt op ongeveer 5 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, Eemmeer & Gooimeer Zuidoever, dat onder de Vogelrichtlijn valt. Er zijn nog zes andere Natura 2000-gebieden binnen een straal van 15 km, zoals de Lepelaarsplassen en Oostvaardersplassen. Het plangebied kan tijdelijke en permanente effecten veroorzaken tijdens zowel de realisatie- als gebruiksfase. Hoewel de Natura 2000-gebieden buiten het directe invloedsgebied van verdroging, geluid- en lichtvervuiling liggen, kunnen stikstofdepositie en de gevolgen daarvan, zoals vermesting en verzuring, niet volledig worden uitgesloten. Daarom is door TAUW een AERIUS berekening uitgevoerd als onderdeel van een passende beoordeling. Deze is opgenomen in bijlage 6 bij deze motivering.
Deze passende beoordeling is opgesteld gelet op de mogelijke gevolgen voor de Natura 2000-plantoets van twee uitspraken van de Raad van State, de Rendac-zaak en de Amercentrale-zaak (ECLI:NL:RVS:2024:4923 (Rendac) en ECLI:NL:RVS:2024:4909 (Amercentrale)). Hierbij is de jurisprudentielijn over intern salderen in de Natura 2000-projecttoets gewijzigd.
Samenvattend gaan deze uitspraken over de Natura 2000-projecttoets (natuurvergunningenspoor), maar is de verwachting dat deze lijn in de nabije toekomst wordt doorgetrokken in de plantoets. Nu voor het voorliggende (TAM IMRO) omgevingsplan voor de bouwvelden 26, 28 en 29 ook (voor wat betreft stikstof) intern wordt gesaldeerd met de beëindiging van bemesting van de agrarisch percelen in het plangebied, wordt zekerheidshalve het ‘intern salderen’ als een mitigerende maatregel beschouwd en de beoordeling van stikstof uitgevoerd in de vorm van een passende beoordeling (waarbij ook een toetsing aan het additionaliteitsvereiste hoort).
Conclusie
Voor de beoogde ontwikkeling uit het TAM/IMRO omgevingsplan dat voorziet Nobelhorst Fase 5 (bouwveld 26, 28 en 29) zijn stikstofberekeningen verricht. Er zijn twee berekeningen uitgevoerd: zowel voor de combinatie van de aanlegfase en gebruiksfase in het vastgestelde maatgevendejaar 2028, als een stikstofberekening voor de uiteindelijke beoogde gebruikssituatie na realisatie van het volledige plan.
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van effecten op gebieden (Natura 2000, NNN en/of beschermde houtopstanden). Voor wat betreft stikstof volgt uit de passende beoordeling (zie bijlage 6 bij deze motivering) het volgende. In de stikstofberekeningen is intern gesaldeerd met de beëindiging van de bemesting op 6,2 ha agrarische gronden gelegen in het plangebied. Uit de passende beoordeling volgt dat per saldo geen sprake is van een toename in stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats in omliggende Natura 2000-gebieden. De berekende stikstofdepositie is op geen enkel relevant hexagoon hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Uitgesloten is dan ook dat de natuurlijke kenmerken van deze Natura 2000-gebieden door het omgevingsplan worden aangetast.
Natuurnetwerk Nederland
Het projectgebied is ook geen onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), en het ligt ook niet in een belangrijk weidevogelgebied. Gezien de locatie van de voorgenomen ontwikkelingen is geen significant negatief effect aanwezig op de wezenlijke waarden en kenmerken, de oppervlakte of de samenhang van de dergelijke groengebieden.
Beschermde houtopstanden
In het plangebied en de directe omgeving zijn bomen aanwezig die mogelijk door de geplande werkzaamheden worden aangetast. Daarom is een nadere toetsing van beschermde houtopstanden noodzakelijk. Deze toetsing bepaalt eerst of de bomen beschermd zijn en onder welk beschermingsregime ze vallen (zoals houtkapbeperkingen of het omgevingsplan). Vervolgens wordt beoordeeld of vervolgstappen nodig zijn, zoals het melden van houtkap volgens de Bal (Omgevingswet), het aanvragen van een omgevingsvergunning of het opstellen van een Boom Effect Analyse (BEA) om de impact van de werkzaamheden op de bomen te evalueren.
Conclusie
Ecologie vormt geen belemmering voor het planvoornemen met in acht name van de zorgplicht en aanvullende onderzoeken en/of maatregelen ten aanzien van de volgende soorten: bever, rugstreeppad, algemene broedvogels en vleermuizen.
Er is geen sprake van effecten op gebieden (Natura 2000, NNN en/of beschermde houtopstanden).
5.6 Luchtkwaliteit
Kader
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de instructieregels opgenomen in het Bkl. Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect luchtkwaliteit instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.1 Bkl. Volgens deze regels gelden zogeheten omgevingswaarden voor onder andere de in de buitenlucht voorkomende stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10).
Een activiteit is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- Het project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- Het project draagt alleen "niet in betekenende mate" bij aan de luchtverontreiniging.
Mede door het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is in de afgelopen jaren in Nederland de luchtkwaliteit aanzienlijk verbeterd. Vanwege deze verbetering is het NSL na de inwerkingtreding van de Omgevingswet komen te vervallen.
De beoordeling van de luchtkwaliteit vindt niet overal plaats. Voor een activiteit die "niet in betekende mate" (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging, is geen toetsing aan de rijksomgevingswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof nodig. Uit de artikelen 5.53 en 5.54 Bkl volgt dat een project "niet in betekende mate bijdraagt" aan de luchtkwaliteit als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 ug/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties.
Aandachtsgebieden
Aandachtsgebieden zijn locaties met hogere concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). De aandachtsgebieden staan in artikel 5.51, lid 2 Bkl. Gemeenten die onder agglomeraties vallen staan in artikel 2.38 Omgevingsregeling. In enkele situaties moet de luchtkwaliteit altijd worden beoordeeld:
- Bij een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit;
- Bij de aanleg van een tunnel langer dan 100 meter of als een tunnel gewijzigd wordt en daarbij minimaal 100 meter toeneemt;
- Bij de aanleg van een autoweg of autosnelweg.
De gemeente Almere en het plangebied liggen niet binnen een aandachtsgebied.
Beoordeling
Op basis van de berekende verkeersgeneratie van het programma (toename van 4.372 mvt/weekdag, zie paragraaf 5.1.2) is onderzoek gedaan met de NIBM-tool. Met deze tool wordt inzichtelijk of het planvoornemen wel of "niet in betekende mate" een bijdrage levert aan de luchtkwaliteit. Onderstaande figuur toont aan dat het extra verkeer "niet in betekenende mate" is voor de luchtkwaliteit en dat nader onderzoek niet noodzakelijk is.
Conclusie
Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
5.7 Bodemkwaliteit
Kader
Het bodembeleid gaat over het voorkomen en wegnemen van bodemverontreiniging. Waar het bodembeleid eerder sterk gericht was op het saneren van bodemverontreiniging legt de Omgevingswet meer nadruk op het voorkomen van verontreinigingen en het beheren van bestaande verontreinigingen. Bij wijzigingen van activiteiten geldt dat de bodem geschikt moet zijn voor het beoogde gebruik. Dit kan betekenen dat een onderzoek moet worden verricht naar de bodem- en grondwaterkwaliteit.
Waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie worden opgenomen in het definitieve omgevingsplan (artikel 5.89i Bkl). Deze waarden kunnen per gebied of per gebruiksfunctie verschillen. Bij een overschrijding van een vastgestelde waarde is het bouwen van een bodemgevoelig gebouw alleen toegelaten als de in het omgevingsplan voorgeschreven sanerende of andere beschermende maatregelen worden getroffen (artikel 5.89k Bkl, artikel IIIa onder 2 Aanvullingsbesluit Bodem).
Daarnaast zijn er specifieke regels over bodem opgenomen in het Aanvullingsbesluit Bodem en de activiteiten zijn opgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving (hierna: Bal):
- Regels over nazorg van de bodem na saneren op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving, het omgevingsplan, een omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift (artikel IIIa, paragraaf 2.3.6a.2);
- Regels over graven in de bodem (paragraaf 3.2.21 en 3.2.22);
- Regels over activiteiten op een locatie met historische bodemverontreiniging zonder onaanvaardbaar risico (paragraaf 2.3.6a.4).
Beoordeling
Het woongebied voor geheel fase 5 kent de bodemfunctieklasse ‘Industrie’. De Bodematlas van de Provincie Flevoland laat zien dat het woongebied fase 5 eerder is onderzocht op bodemverontreiniging. Het gebied is aangewezen als niet ernstig, licht tot matig verontreinigd. In eerste instantie is vooronderzoek verricht (Antea Group, 18 november 2024). Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 7 en voorgelegd aan de omgevingsdienst.
Bij toepassing van de NEN 5740 voor vooronderzoek moet een hypothese worden opgesteld omtrent de aan-/ afwezigheid, de aard en de ruimtelijke verdeling van eventuele verontreinigingen. Ten behoeve van het opstellen van een hypothese dient een vooronderzoek te worden uitgevoerd overeenkomstig de NEN 5725: 2017 (Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch vooronderzoek).
Ten aanzien van de bodemopbouw en geohydrologie kan het volgende worden vermeld:
- Freatische grondwaterstand: circa 1,5 m -mv. in de huidige situatie. In de toekomst wijzigt dit. Er is een peilbesluit aangevraagd bij waterschap Zuiderzeeland om het peil met 1 meter te verhogen van NAP -6,20 naar NAP -5,20.
- Regionale grondwaterstroming in het eerste watervoerend pakket: oostelijk
- Verticale grondwaterstroming tot 10 m-mv: nee
- Voorkomen van oppervlaktewater in de directe omgeving: Sloten en vaart, genaamd De Hoge Vaart
- Voorkomen van brak/zout grondwater: nee
- Ligging binnen een grondwaterbeschermingsgebied: nee
- Ophogingen/dempingen/bodemvreemde lagen bekend?: ja ophogingen met ophoogzand (vak 29 opgehoogd met baggerspecie)
- Is het grondwatersysteem beïnvloed door menselijk handelen (drainage, bemalingen, onttrekkingen, infiltratie)?: ja (polder)
De gegevens over de geohydrologie zijn verkregen uit de Grondwaterkaart van Nederland (DGV-TNO) en de actuele kaarten met grondwaterbeschermingsgebieden.
Er zijn geen bekende Wbb-locaties in de te onderzoeken deelgebieden.
Uit het historisch kaartmateriaal komen geen bijzonderheden naar voren. Vanaf de aanleg in 1968 tot recentelijk kende de deelgebieden hoofdzakelijk een agrarisch gebruik.
Overige kenmerken
Er zijn geen asbestverdachte locaties bekend. Vooralsnog wordt daarom ten aanzien van asbest uitgegaan van een onverdachte locatie.
Gezien de afwezigheid van op PFAS verdachte puntbronlocaties in de directe omgeving, wordt aangenomen dat atmosferische depositie de enige bron van PFAS-verontreiniging op deze locatie is. Van atmosferische depositie is bekend dat dit tot beperkt verhoogde PFAS-gehaltes in de bodem kan leiden. Zodoende wordt aangenomen dat er op deze locatie geen aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
Uit de digitale terreinverkenning komen geen bijzonderheden naar voren. De meeste deelgebieden zijn braakliggend. Alleen deelgebieden 27 en 28 hebben wat (tijdelijke) bebouwing, waaronder een schoolgebouw, een opslagplaats voor bouwmaterialen, en enkele reeds gerealiseerde woonhuizen.
Hypothese
Op basis van het vooronderzoek zijn de volgende hypothese en strategie van toepassing:
Deellocatie | Hypothese | Strategie (oppervlakte in m/m2) | |
Gebied 28 | Onverdacht | ONV-NL | |
Gebied 26+29 | Onverdacht | ONV-GR-NL |
Toelichting: ONV-NL: strategie voor een onverdacht niet-lijnvormige locatie, ONV-GR-NL: strategie voor een onverdachte grootschalige niet-lijnvormige locatie.
De conclusie van het vooronderzoek luidt dat de locatie onverdacht is en dat er vanuit de bodem geen belemmeringen zijn voor de beoogde wijziging in het TAM-IMRO omgevingsplan (ontwikkeling terrein voor woningbouw).
Uit informatie van de Omgevingsdienst blijkt dat voor de beoogde planaanpassing en ontwikkeling de volgende paragrafen en artikelen onder de Omgevingswet van toepassing zijn:
- § 4.119 Graven in bodem met een kwaliteit onder of gelijk aan de interventiewaarde bodemkwaliteit;
- Art. 4.1219 t/m 4.1223;
- § 5.2.2 Voorafgaand bodemonderzoek;
- Art. 5.7a t/m/ 5.7f;
- Art. 5.7a: Vooronderzoek NEN 5725;
- Art. 5.7b: Als uit vooronderzoek bodem blijkt dat er een verdenking bestaat van de aanwezigheid van een verontreiniging van de bodem, wordt een verkennend bodemonderzoek verricht.
Uit het vooronderzoek is gebleken dat er geen verdenking is op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging. Op basis hiervan kan voor de beoogde ontwikkeling worden volstaan met het uitvoeren van het historisch onderzoek, conform NEN5725. Het uitvoeren van veldonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Conclusie
Bodem vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
5.8 Archeologie
Kader
In bijlage A (begrippen) van de Omgevingswet is de definitie van cultureel erfgoed opgenomen. Dit omvat monumenten, archeologische vindplaatsen, historische stads- en dorpsgezichten, cultuurlandschappen en ander cultureel erfgoed zoals beschreven in artikel 1.1 van de Erfgoedwet. De Erfgoedwet regelt het behoud en beheer van cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. Het is verplicht om bij de belangenafweging de aspecten van historische (steden)bouwkunde en historische geografie te betrekken, zowel voor beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
De gemeente kan lokale regels stellen over archeologisch onderzoek (artikel 5.130 lid 3, 4 en 5 Bkl). Dit kan de gemeente doen om archeologische monumenten in de bodem te beschermen of om ze deskundig te laten opgraven. Het archeologisch onderzoek kan verschillende vormen aannemen.
Beoordeling
Het plangebied valt in bestemmingsplan 'Almere Hout Noord'. Voor het plangebied geldt geen dubbelbestemming waarde Archeologie.
Op de archeologische beleidskaart Almere is te zien dat het gehele plangebied archeologievrij is (vrijgesteld). Daarmee vormt archeologie geen belemmering voor het planvoornemen.
Figuur 5.12 Archeologische beleidskaart Almere, plangebied aangeduid met rood kader. Bron: gemeente Almere
Conclusie
Archeologie vormt geen belemmering voor het planvoornemen. Wel bestaat altijd de mogelijkheid dat tijdens werkzaamheden onverwachts archeologische resten worden aangetroffen (archeologische toevalsvondst). Dit moet onmiddellijk worden gemeld aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de resten gevonden worden, op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet en afdeling 19.2 van de Omgevingswet.
5.9 Cultuurhistorie En Erfgoed
Kader
Onder erfgoed vallen cultureel erfgoed en werelderfgoed. Cultureel erfgoed bestaat uit rijksmonumenten, gemeentelijke- en provinciale monumenten en archeologische monumenten. De bescherming van erfgoed wordt geregeld in het Bal, de provinciale omgevingsverordening en het omgevingsplan.
Het Bal stelt onder andere regels aan rijksmonumenten. De provinciale omgevingsverordening stelt regels aan provinciale monumenten (zoals provinciale monumenten, molenbiotopen en landgoed- en kasteelbiotopen). In het omgevingsplan legt de gemeente de te beschermen gemeentelijke en provinciale monumenten vast. Bij het opstellen van het omgevingsplan oet de gemeente voldoen aan de instructieregels van het Rijk (paragraaf 5.1.5.5 van het Bkl).
Beoordeling
Na raadpleging van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart blijkt in het plangebied het voormalige Eem-stroomgebied te liggen. Na het einde van de ijstijd behoorde het plangebied tot het oude stroomgebied van de revier de Eem, met zandruggen en kreken. Ten noorden van het plangebied bevindt zich een archeologisch monument.
Figuur 5.13 Cultuurhistorische waardenkaart provincie Flevoland. Archeologisch monument aangeduid met paarse stip. Bron: Provincie Flevoland
Na raadpleging van de Almeerse Cultuurhistorische waardenkaart blijkt dat het plangebied niet in een Post 65 wijk ligt. Voorafgaand aan een ruimtelijke ontwikkeling moet in een Post 65 wijk eerst een cultuurhistorische analyse worden gemaakt. In Nobelhorst hoeft dit niet te gebeuren. In Nobelhorst zijn geen iconen, monumenten of zichtlijnen aanwezig.
Figuur 5.14 Almeerse Cultuurhistorische waardenkaart. Bron: Almere: Net Town met historie - Nota cultureel erfgoed (2022).
Conclusie
Cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
5.10 Kabels En Leidingen
Kader
Kabels en leidingen kunnen in zowel openbare als niet-openbare gronden gelegen zijn, waardoor verschillende belangen geraakt worden. In het tijdelijk deel van het omgevingsplan zijn de bestaande regels met betrekking tot de bescherming van kabels en leidingen opgenomen.
In het tijdelijk deel van het omgevingsplan staan regels voor buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Deze regels richten zich op de ligging en het type leiding (aard van de stof en bij gas, de maximale druk). In het tijdelijk deel van het omgevingsplan kunnen ook regels over ondergrondse hoogspanningsverbindingen staan. Deze regels richten zich op de afstand van bepaalde gebouwen tot magneetvelden. Daarnaast kunnen ook voor andere kabels en leidingen regels staan in de ruimtelijke regels van het tijdelijk deel, omdat ze naar het oordeel van het bevoegd gezag ruimtelijk relevant zijn.
De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant:
- hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger (art. 22a Elektriciteitswet 1998);
- buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar (art. 5.18 en 5.135 Bkl, tevens art. 3.101 Bal);
- buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar (art. 3.101 Bal);
- buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom (art. 3.135 en art. 3.101 Bkl);
- buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken (art. 3.101 Bal).
Beoordeling
In het plangebied van fase 5 Nobelhorst zijn specifieke richtlijnen en eisen van toepassing voor de aanleg, het onderhoud en de opruiming van kabels, leidingen en riolering. Het ontwerp moet voldoen aan de Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuren 2016 (AVOI) en bijbehorende regels, zoals het Handboek Kabels & Leidingen, de Schaderegeling Ingravingen en de Nadeelcompensatieregeling van gemeente Almere. Het primaire tracé voor kabels en leidingen wordt afgetakt van Leidingstraat 6 en verder vertakt naar woningen en bedrijven afhankelijk van de buurtstraten. Hierbij wordt voldoende afstand bewaard tussen de bebouwing en de leidingenstraat. Voor de riolering is aan de noordzijde nabij de A6 een hoofdrioolgemaal gepland dat het hele gebied van Almere Hout zal bedienen en onder beheer van waterschap Zuiderzeeland valt. Er wordt momenteel onderzoek gedaan naar het type rioolsysteem en de bijbehorende kosten, met een ruimtelijke reservering voor het riooltracé. Daarnaast zijn er trafo-ruimtes of middenspanningstations nodig voor de elektriciteitsdistributie. Uitgangspunt is dat er minimaal tien stations nodig zijn binnen het plangebied.
Figuur 5.15 Het primaire kabels en leidingen tracé voor fase 5, bron: tweede addendum
Conclusie
Kabels en leidingen vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Er wordt voldoende afstand bewaard tussen de bebouwing en de leidingenstraat.
5.11 Ontplofbare Oorlogsresten
Kader
Niet gesprongen explosieven kunnen een gevaar vormen wanneer er trillingen worden veroorzaakt in de grond door bijvoorbeeld heiwerkzaamheden. Deze niet gesprongen explosieven kunnen dan alsnog afgaan. De initiatiefnemer is degene die onderzoek naar niet gesprongen explosieven moet uitvoeren. Dit gelet op de verplichting tot het doen van een risico-inventarisatie en -evaluatie ex artikel 5 Arbeidsomstandighedenwet. De burgemeester kan voor het handhaven van de openbare orde of voor het beperken van eventueel gevaar bevelen of algemeen verbindende voorschriften opstellen voor de locatie(s) waar een niet gesprongen explosief is aangetroffen (artikel 172, 175 en 176 Gemeentewet). Daarbij valt onder andere het vervaardigen, verhandelen, vervoeren, voorhanden hebben en dragen van niet gesprongen explosieven onder de Wet Wapens en Munitie. Deze opsporing dient te worden gedaan door een bedrijf die gecertificeerd is op grond van de Beoordelingsrichtlijn voor het Procescertificaat “Opsporen Conventionele Explosieven (OCE)” zoals bedoeld in artikel 4.10 Arbobesluit. Sommige gemeenten hebben een explosievenkaart waarop verdachte gebieden zijn weergegeven. Indicatoren voor verdachte gebieden kunnen daarnaast worden afgeleid uit historische gegevens, militaire archieven en eerdere vondsten.
Vanwege de nadruk op openbare orde en veiligheid worden regels over niet gesprongen explosieven niet opgenomen in het omgevingsplan. De omgang met niet gesprongen explosieven wordt ook niet gereguleerd door de Omgevingswet, omdat de wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden voorziet in regulering.
Beoordeling
Voor de bodembelastingkaart van de gemeente Almere geldt dat:
- In rode gebieden altijd onderzoek verplicht is;
- Voor de gele gebieden het protocol toevalsvondst geldt;
- Voor de groene gebieden (reeds na-oorlogs aantoonbaar geroerd op vondst, diepte óf onderzocht en vrijgegeven) hoeft er niets hoeft te gebeuren.
In twijfelgevallen beslist het Cluster Veiligheid & Gezondheid van de gemeente Almere.
Op basis van de bodembelastingkaart van de gemeente Almere wordt Nobelhorst gecategoriseerd als 'verdacht gebied' met betrekking tot ontplofbare oorlogsresten.
Figuur 5.16 Bodembelastingkaart Nobelhorst, Twentsekant en omgeving. Bron: gemeente Almere
Verdacht gebied
Verdachte gebieden zijn locaties welke zich binnen schootsgebieden hebben bevonden en waardoor er zich hier nog ontplofbare oorlogsresten van een specifiek kaliber kunnen bevinden. Voor dit gebied geldt het protocol toevalsvondsten. Een toevalsvondst houdt in dat er een (vermoedelijk) OO wordt aangetroffen op een locatie en/of tijdstip dat niet in de risicobeoordeling is voorzien. Een toevalsvondst kan plaatsvinden in gebieden die als ‘onverdacht’ zijn aangemerkt, maar ook binnen gebieden die als ‘verdacht’ zijn aangemerkt, maar waar op dat moment geen geplande grondroerende en/of opsporingswerkzaamheden plaatsvinden.
Conclusie
Het gebied is verdacht en het protocol toevalsvondsten is van toepassing. Met in acht name van het protocol vormen OO geen belemmering voor het planvoornemen. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. In de loop van 2025 wordt het beleid geactualiseerd en naar verwachting wordt het plangebied dan als onverdacht geclassificeerd.
5.12 Weging Van Waterbelang
Kader
Het watertoetsproces dat sinds november 2003 wettelijk verplicht is door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening, komt onder de Omgevingswet terug als ‘Weging van het waterbelang’. De weging van het waterbelang is een proces dat ervoor zorgt dat bij alle ruimtelijke plannen de waterhuishouding voldoende toekomstbestendig is ingericht en alle waterbelangen gewogen worden. In de waterparagraaf van het ruimtelijk plan staat hoe er binnen het plan omgegaan wordt met de waterhuishouding. Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan. In deze afweging worden de gevolgen van het plan voor het beheer van het watersysteem aangegeven en de benodigde maatregelen bepaald voor een toekomstbestendige waterhuishouding, waarin onder andere aspecten als waterveiligheid, waterkwantiteit en waterkwaliteit geborgd zijn.
Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doelstelling het bereiken van een goede ecologische en chemische toestand voor alle oppervlaktewaterlichamen en het beschermen en herstellen van alle grondwaterlichamen (verbinding infiltratie- en kwelgebieden). Door de inrichting van watergangen af te stemmen op de ecologie kan de ecologische toestand verbeterd worden. De KRW heeft het streven om emissies naar oppervlakte- en grondwater terug te dringen. Daarnaast zal de onttrekking van grondwater in evenwicht worden gebracht met de aanvulling van het grondwater.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. Een andere aanpak in het licht van verwachte ontwikkelingen inzake zeespiegelstijging, toenemende neerslag en rivierwaterafvoer en verdergaande bodemdaling is noodzakelijk. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)'. De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd: vasthouden, bergen en afvoeren schoonhouden, scheiden en zuiveren.
Omgevingswet
Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Met de implementatie van de Omgevingswet verandert de wet- en regelgeving voor ruimtelijke projecten. De wet vervangt vele wetten en gaat uit van een integrale benadering van alle aspecten van de fysieke leefomgeving, zoals ruimtelijke ordening, milieukwaliteit, natuur, bodem én water. Voor de Omgevingswet stellen provincies en gemeenten omgevingsvisies en omgevingsplannen op. Alle ambities en keuzes over het beheer, beschermen en benutten van de leefomgeving staan hierin. Belangrijk onderdeel van het ruimtelijk proces is de participatie van alle belanghebbenden. Omgevingsvisies en omgevingsplannen komen in de plaats van de bestaande structuurvisies en bestemmingsplannen. Uiterlijk in 2032 dienen alle bestaande plannen vervangen te zijn.
Water is een essentieel onderdeel van onze leefomgeving. Belangrijke opgaven zijn het voorkomen en beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste. Zeker in samenhang met het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit. De Omgevingswet beschrijft wat onder het beheer van een watersysteem valt. Het beheer is gericht op:
- Het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met;
- Het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van die watersystemen en;
- De vervulling van de aan die watersystemen toegekende maatschappelijke functies.
Het waterschap neemt regels over waterstaatswerken op in de waterschapsverordening. Hierin is aangegeven wat wel en niet mag bij waterkeringen en wateren, de zogenaamde waterstaatswerken, en staan regels over het beheer en onderhoud. Vanaf januari 2024 heeft deze de Keur en de Algemene regels bij de Keur vervangen.
Waterwet
De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering' centraal. De verantwoordelijkheden in het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer van Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten zijn in de Waterwet helderder vastgelegd.
De Waterwet is nagenoeg geheel opgegaan in de Omgevingswet. De bepalingen rondom het huidige deltaprogramma en de financiële bepalingen over de verontreinigingsheffing en de provinciale grondwaterheffing gaan later over naar de Omgevingswet.
Programma’s Water en Ruimte
In een programma leggen het Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten maatregelen vast om de gewenste kwaliteit van de fysieke leefomgeving te bereiken. Het onderwerp ‘ruimtelijke ontwikkelingen in relatie tot water’ is daarbij een belangrijk onderdeel. Centraal hierin staat het werken aan schoon, veilig en voldoende water, dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. Daarnaast zijn allerlei functies afhankelijk van water, zoals de natuur, de landbouw en de scheepvaart. Programma’s zijn, in tegenstelling tot omgevingsvisies, meer gericht op uitvoering op korte termijn. En waar in de omgevingsvisie vooral een integrale benadering van belang is, richten programma’s zich vaak op slechts één of een paar onderdelen van de fysieke leefomgeving. De vastgestelde maatregelen in programma’s zijn een uitwerking van het globale beleid dat in omgevingsvisies over water en ruimte is opgenomen.
Er zijn een aantal verplichte programma’s waarin maatregelen over ruimtelijke ontwikkelingen in relatie tot water kunnen staan:
- Nationaal waterprogramma (Rijk) – gericht op het beheer van rijkswateren;
- Regionaal waterprogramma (provincie) – gericht op regionale oppervlaktewaterlichamen, grondwaterlichamen en waterwinlocaties;
- Waterbeheerprogramma (waterschap) – gericht op de watersystemen in beheer bij het waterschap.
Watervisie en Waterbeheerprogramma Waterschap Zuiderzeeland
De Watervisie verbindt waterthema’s en maatschappelijke opgaven. Voor een gezonde en duurzame ontwikkeling van het gebied is het nodig om het natuurlijke systeem (bodem en water) en de ruimtelijke en economische ontwikkelingen met elkaar te verbinden in een gezamenlijke aanpak. Niet met maakbaarheid als vertrekpunt, maar toekomstbestendigheid.
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 bevat de strategische en tactische doelen voor de komende planperiode en beschrijft op hoofdlijnen welke maatregelen het waterschap neemt om deze doelen te behalen. Het beheergebied wordt waterrobuust en klimaatbestendig ingericht. Investeringen in het watersysteem zorgen dat er ook in de toekomst voldoende water is bij langdurige droogte én voldoende bescherming bij hoogwater.
Procedure
Er zijn drie mogelijke procedures voor de weging van het waterbelang. De effecten van het plan op de waterhuishouding bepalen welke procedure geldt. Bij de procedure geen waterschapsbelang kan de weging volledig digitaal doorlopen worden. De korte procedure is voor ruimtelijke plannen met beperkte gevolgen voor de waterhuishouding. De normale procedure is gericht op ruimtelijke plannen met relatief vergaande consequenties voor de waterhuishouding. Bij de korte en normale procedure is informeel vooroverleg met Waterschap Zuiderzeeland nodig. Voor deze ruimtelijke ontwikkeling is de normale procedure van toepassing.
Beoordeling
Het water is een belangrijk onderdeel van het plangebied. De wijk wordt grotendeels gebouwd aan doorvaarbaar water. Na de realisatie van de open waterverbinding met de Hoge Vaart is het mogelijk om vanuit grote delen van Nobelhorst en het plangebied naar open water zoals in het centrum van Almere Stad, de Noorderplassen en de randmeren. Nobelhorst en het plangebied is zodanig opgezet dat veel woningen aan het water liggen waardoor het water optimaal beleefd wordt.
Figuur 5.17 Doorvaarbaar water
In fase 5 en Twentsekant worden twee waterpeilen gerealiseerd, namelijk NAP- 5,20 meter (lichtblauw) waar gedeeltelijk in gevaren kan worden en de sloot naast de A6 en de Grote Denkersdreef heeft een peil van NAP- 5,85 meter.
Figuur 5.18 Overzicht verschillende waterpeilen (lichtblauw: NAP- 5,20 m, donkerblauw: NAP- 5.85/6,20 m). Bron: Het tweede addendum op het ontwikkelingsplan
Waterveiligheid
Het plan ligt niet buitendijks of in een beschermingszone van een waterkering. Er zijn geen uitgangspunten voor het beleidsthema waterveiligheid van toepassing.
Voldoende water en wateroverlast
Het maaiveld van het stedelijk gebied in heel Nobelhorst wordt opgehoogd met ophoogzand. De basis hiervoor komt uit het eerste Waterhuishoudingsplan voor Nobelhorst 1e fase is in (Waterhuishouding Almere Hout Noord 2011). Hierin is aangegeven wat de maaiveld, weghoogte en vloerpeil moeten worden. Deze uitgangspunten zijn de minimale hoogten die voor alle velden gelden.
Het waterpeil wordt voor heel toekomstige Nobelhorst (met uitzondering van bosgebieden en de sloot langs de A6) verhoogd naar bijbehorende waterpeilen van NAP -6,20 m naar NAP -5,20 m. In het deelplangebied fase 5 en Twentsekant worden twee waterpeilen gerealiseerd, namelijk -5,20 m NAP en in de sloot een tussenpeil van -5,85 m NAP. Bij veel neerslag zal het regenwater in deze watergangen via een stuw aan de oostkant van Nobelhorst naar het NAP -6,20 m peilgebied stromen. Het regenwater komend uit Vogelhorst zal op een lager peil om Nobelhorst heen geleid worden.
De uitgangspunten, de nieuwe peilen en de peilgebiedsgrenzen voor heel plangebied Nobelhorst zijn door een werkgroep bestaande uit medewerkers van waterschap Zuiderzeeland en gemeente Almere uitgedacht, getoetst en de resultaten vastgelegd in het Waterhuishoudkundig plan Almere Nobelhorst: Fase 4, Twentse Kant en Zuid - Update 2023 (versie 1 november 2023, opgenomen in bijlage 9). Voor de peilwijzigingen is reeds een nieuwe peilbesluit bij waterschap Zuiderzeeland aangevraagd.
Wateropgave en berging
In Nobelhorst neemt de verharding toe, maar gaat dit gepaard met een toename van open water. Vanuit het waterschap geldt voor stedelijk gebied een compensatie-eis van 6,0% extra open water (ten opzichte van de toename verharding). Volgens de meest actuele en geoptimaliseerde bergingsberekening komt in het gestuwde gebied 24,8 ha water, wat overeenkomt met 8% water over het totale gebied (gebieden 1a t/m 1c, zoals opgenomen in het waterhuishoudkundig plan in bijlage 9 bij deze motivering). Dit is exclusief de droge berging in het Beverbos en het aanvullende water dat buiten de stuwen wordt gerealiseerd (2,5 ha). Tijdens de realisatiefase moet gemonitord worden of er in de praktijk ook daadwerkelijk 8% compensatie ten opzichte van de toename verharding wordt gerealiseerd. Indien dit lager is zal opnieuw een hydraulische toetsing plaats moeten vinden met het daadwerkelijke watersysteem (en de verharding) om te controleren dat er voldoende bergingscapaciteit aanwezig is.
Om wateroverlast te voorkomen, is voldoende waterberging in het plangebied vereist. Voor het plangebied geldt vanuit de Waterschapsverordening van het waterschap een eis om minimaal 6% van de toename van het verhard oppervlak te realiseren als extra oppervlakte open water (compenseren). Door de grote oppervlak van het plangebied en de beperkte drooglegging van minimaal 1,05 m is in overleg met Waterschap Zuiderzeeland een maatwerkberekening toegepast. Daarnaast heeft Waterschap Zuiderzeeland eisen voor de afwenteling op lagergelegen gebieden. Hiervoor zijn analyses uitgevoerd met de volgende normen:
Toetsbui waterschap Zuiderzeeland (116.1 mm in 48 uur)
- Maximale peilstijging tot insteek van de watergang
- Maximale afwenteling overtollig water van 1,5 l/s/ha
T100 (NBW-toetsing)
- Maximale peilstijging tot insteek van de watergang
Maatgevende afvoer (13 mm/dag + kwel)
- Stroomsnelheid maximaal 0,25 m/s
- Verhang: maximaal 2 cm/km, 2 cm per duiker en 30 cm voor het gehele watersysteem
Uit de toetsing volgt dat het watersysteem met ontwerpaannamen voldoet aan de eisen van het waterschap waarbij het opgehoogde stedelijk gebied maaiveld, waaronder wegen, niet wordt geïnundeerd. Door de lage ligging van het bestaande bos kan hier plaatselijk wel inundatie optreden. De toetsing voor heel Nobelhorst inclusief fase 5 is in het volgend rapport terug te vinden: Waterhuishoudkundig plan, Almere Nobelhorst Fase 4, Twentse Kant en Zuid – Update 2023. Compensatie vindt plaats door het graven van extra open water (ca. 8%) en het incidenteel overstromen van het Beverbos.
Het gebied moet volgens Klimaatbestendige Nieuwbouw: Basisveiligheidsniveau klimaatbestendige nieuwbouw 3.0 (Metropoolregio Amsterdam, 2021) tevens zo worden ingericht dat bij grotere neerslag (70 mm in een uur) het regenwater via het maaiveld zonder schade richting het oppervlaktewater of laagten kan stromen. Dus zonder schade in en aan gebouwen, infrastructuur en voorzieningen. ater woningen binnenstroomt.
De opgave voor waterberging komend uit het waterplan is geborgd in de regels van dit omgevingsplan. Dit betekent dat binnen 12 maanden na oplevering van alle ontwikkelingen die het omgevingsplan mogelijk maakt voldoende regenwaterberging in het gebied aanwezig is zodat aan de eerder genoemde normen van gemeente Almere en Waterschap wordt voldaan.
Schoon water: structuurdiversiteit
Streefbeeld: De gemeente streeft naar goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied.
Uitgangspunt: Bij de inrichting van het watersysteem wordt gestreefd naar het realiseren van een ecologisch gezond watersysteem. Bij de dimensionering van het watersysteem wordt rekening gehouden met de te verwachten waterkwaliteit. Het watersysteem wordt daarom zodanig ingericht om het waterschap met doorspoelen de kans te geven om de verblijftijd te verkorten.
Randvoorwaarden nieuw oppervlaktewater: Oppervlaktewater met een doelstelling voor goede chemische en/of biologische waterkwaliteit (vaak helder) wordt niet nadelig beïnvloed door water met een lagere waterkwaliteitsdoelstelling. Negatieve chemische beïnvloeding van de ecologische (water)kwaliteit of het ecologische functioneren van wateren, door ruimtelijke ontwikkelingen wordt voorkomen, omdat compensatie zeer beperkt mogelijk is.
Schoon water: goede oppervlaktewaterkwaliteit
Streefbeeld: Het grond- en oppervlaktewater biedt leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna in het beheergebied. De chemische toestand van deze wateren vormt hier geen belemmering voor.
Uitgangspunten: In het ontwerp van het watersysteem wordt uitgegaan van het principe 'schoon houden, scheiden, zuiveren'. Verontreinigingen worden voorkomen of aangepakt bij de bron.
Randvoorwaarden: Conform de Waterwet (Ww) is het verboden om zonder vergunning afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in welke vorm dan ook te brengen in oppervlaktewateren. Schoon hemelwater mag zonder waterstaatswerk direct geloosd worden op oppervlaktewater. Als hiervoor een voorziening zoals een drain of buis wordt aangebracht is hiervoor een vergunning nodig. De voor demping van bestaande watergangen gebruikte materialen moeten voldoen aan de eisen uit het "Besluit bodemkwaliteit (BBK)" en/of de Waterbodemkwaliteitskaart van waterschap Zuiderzeeland. Aan lozingen in oppervlaktewater als gevolg van uitlogende materialen verwerkt in bouwwerken (bijvoorbeeld zinken of koperen daken) kunnen aanvullende voorwaarden worden gesteld. Lozingen op kwetsbaar water van alle typen oppervlakken gemaakt van uitlogende materialen kunnen worden verboden door het waterschap. Bij de inrichting van het watersysteem zijn alleen milieuvriendelijke, niet-uitlogende en gecertificeerde materialen toegestaan. Voor beschoeiing geldt aanvullend dat de materialen niet-oxideerbaar zijn.
Het verdient de voorkeur om bij de inrichting van nieuwe terreinen preventieve maatregelen te nemen die onkruidbestrijding met behulp van chemische bestrijdingsmiddelen zoveel mogelijk voorkomen. Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen op straatverharding dient uitsluitend volgens wettelijke gebruiksvoorschriften en met wettelijk verplichte DOB-methode te worden toegepast. Bij de DOB-methode wordt minder bestrijdingsmiddel gebruikt met als resultaat dat er minder verontreinigingen naar het oppervlaktewater afstromen. Er worden geen uitloogbare bouwmaterialen gebruikt.
Schoon water: goed omgaan met afvalwater
Streefbeeld: Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het oppervlaktewater doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de regulering of behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan. Verontreiniging van het oppervlaktewater door afvalwater (huishoudelijk afvalwater, vervuild hemelwater en bedrijfsafvalwater) wordt voorkomen.
Uitgangspunten: Voor nieuw te ontwikkelen terreinen geldt dat het hemelwater niet naar een centrale rioolwaterzuivering wordt afgevoerd maar in of in de nabijheid van het plangebied wordt geloosd, zonodig voorafgegaan door een lokale zuivering. Bij nieuwbouwgebieden (bijvoorbeeld woonwijk, industrieterrein) is de aanleg van een gescheiden rioolstelsel een voorwaarde.
Riolering en lozing (vervuild) hemelwater
In Nobelhorst wordt water gescheiden in riolering opgevangen. Vuilwater wordt door een systeem van vuilwaterriool, gemalen en persleidingen afgevoerd richting de AfvalWaterZuiveringsInstallatie van het waterschap op de bedrijventerrein De Vaart.
Het regen- en grondwater wordt in Nobelhorst via het regenwaterriool, laagten en/of watergangen naar het oppervlaktewater getransporteerd. Regenwater van hogere intensiteiten dan waarvoor het riool is bedoeld kan via het maaiveld afstromen naar laagten en oppervlaktewater zonder dat er schade ontstaat aan gebouwen en het maaiveld. Het heeft de voorkeur dat regenwater een bodempassage heeft voordat het in het oppervlaktewater stroomt. Er is dan ook geen vervuild hemelwater. Uiteindelijk stroomt het via de vaarten met oppervlaktegemalen naar de Randmeren.
Water vormt geen belemmering voor het planvoornemen. De opgave uit het waterhuishoudkundig plan is doorgerekend voor het plangebied en geborgd in een voorwaardelijke verplichting in de regels
Conclusie
Water vormt geen belemmering voor het planvoornemen. De opgave uit het waterhuishoudkundig plan is doorgerekend voor het plangebied en geborgd in een voorwaardelijke verplichting in de regels.
5.13 Klimaatadaptatie
Kader
Klimaatadaptatie is een thema waar de Omgevingswet geen inhoudelijke eisen aan stelt, ondanks dat het bieden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving tot de maatschappelijke doelen van de wet behoort. Het thema klimaatadaptatie heeft met name betrekking op ruimtelijke maatregelen waarmee gebieden en gebouwen zo ingericht kunnen worden dat ze bestand zijn tegen de gevolgen van klimaatverandering. Om heel Nederland klimaatbestendig en waterrobuust in te richten, is het nodig dat klimaatadaptatie op alle overheidsniveaus onderdeel is van beleid en uitvoering. Daarvoor is in de eerste plaats een landelijke aanpak nodig. Die landelijke aanpak gebeurt vanuit twee programma's: het nationaal Deltaprogramma en de Nationale klimaatadaptatiestrategie (NAS).
Nationaal Deltaprogramma
In het nationaal Deltaprogramma staat hoe de overheid Nederland beschermt tegen overstromingen, zorgt voor voldoende zoetwater en werkt aan een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting. Het Rijk, provincies, gemeenten, waterschappen, Rijkswaterstaat en verschillende maatschappelijke organisaties werken vanuit het Deltaprogramma samen aan deze opgaven, onder leiding van de deltacommissaris. Het programma is opgebouwd rond drie thema's:
- Deltaprogramma Waterveiligheid: Hierin staan alle onderzoeken, maatregelen en voorzieningen om Nederland te beschermen tegen overstromingen.
- Deltaprogramma Zoetwater: Hierin staat hoe we zorgen voor genoeg zoetwater, nu en in de toekomst. Zoetwater is onmisbaar: niet alleen voor de drinkwater- en elektriciteitsvoorziening, maar ook voor de natuur en voor de stabiliteit van dijken.
- Deltaprogramma Ruimtelijke adaptatie: hierin staat hoe we ons land willen inrichten om de gevolgen van de toenemende hitte, droogte, hevige neerslag en overstromingen te kunnen opvangen.
Alle 3 de onderdelen bevatten een deltaplan en een deltabeslissing. In het Deltaplan staan concrete maatregelen voor de uitvoering van het beleid en de planning van deze maatregelen. In de Deltabeslissing staan nationale kaders die voor heel Nederland gelden.
Nationale klimaatadaptatiestrategie (NAS)
De nationale klimaatadaptatiestrategie is de overkoepelende Nederlandse strategie op het gebied van klimaatadaptatie. Deze strategie uit 2016 beschrijft de belangrijkste klimaatrisico's voor Nederland en zet de koers uit om deze risico's aan te pakken. Het programmateam NAS heeft deze koers vertaald naar plannen en acties in het uitvoeringsprogramma 2018 - 2019. Dit programma richt zich op sectoren, ketens, thema's en klimaatrisico's die niet in het Deltaprogramma en het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie voorkomen en vult een aantal thema's hieruit aan. Met het rapport 'Nationaal perspectief klimaatadaptatie' uit 2020 blikt het team terug op wat er tot dan toe bereikt is en biedt het perspectief voor de toekomst.
Het convenant Klimaatbestendige nieuwbouw
In 2021 heeft de gemeente Almere het convenant Klimaatbestendige nieuwbouw ondertekend. In het convenant is afgesproken dat ontwikkelingen moeten voldoen aan het Basisveiligheidsniveau Klimaatadaptief Bouwen.
Beoordeling
De klimaat- en duurzaamheidsstrategie voor het plangebied in zet de ingezette weg uit fase 3 voort, waar al een sterke basis voor biodiversiteit en klimaatadaptatie is gelegd. Enkele belangrijke maatregelen in fase 3 omvatten het beperken van verharde oppervlakken, het planten van bomen in woonstraten, het gebruik van natuurvriendelijke oevers en waterdoorlatende parkeerplaatsen. Daarnaast wordt er ook ingezet op het inzetten van inheemse beplanting en grassen.
Deze aspecten zijn volledig in het beeldregieplan van fase 3 opgenomen en onderdeel van zowel de openbare ruimte als van de architectuur. Deze lijn wordt in fase 5 doorgezet, zodat ook dit deel van Nobelhorst een toekomstbestendige, groene en gezonde leefomgeving wordt. Om de duurzame ambities inzichtelijk te maken, wordt de Leidraad Duurzame Gebiedsontwikkeling 2.0 van de gemeente Almere toegepast.
Water en hittestress
Het watersysteem van fase 5 wordt veilig en robuust ingericht, gericht op de toekomst. Piekbuien worden opgevangen en droogte wordt voorkomen. Elke ontwikkeling is zelf verantwoordelijk voor het verwerken van hemelwater op het perceel. Hittestress wordt voorkomen door onder andere bij de inrichting van het openbaar gebied uit te gaan van de 3-30-300 regel:
- Vanuit een woning zijn drie bomen zichtbaar;
- In een straat is 30% kroondekking;
- Binnen 300 meter van de woning/het bedrijf is een schaduwrijke verblijfsplaats.
Ook zal in de straatprofielen en in de openbare ruimte klimaatadaptatie een plek krijgen.
Groen
Voor het thema biodiversiteit en ecologie zet de gemeente in op onder andere:
- Ontwerpprincipes voor bodem en water sturend;
- Een robuust en veerkrachtig groenblauw systeem;
- Het versterken van bestaande groenstructuren en (inheemse) biodiversiteit;
- Het vergroten van het areaal voor flora, fauna en fungi;
- Het versterken en vergroten van habitatten van doelsoorten.
In het plangebied zullen de duurzaamheidsambities qua klimaat, biodiversiteit en ecologie niet beperkt blijven tot het openbaar gebied. De maatregelen worden daar waar mogelijk doorgetrokken naar de private percelen. In de uitgifte wordt rekening gehouden met eisen aan opvang voor regenwater, het creëren van een habitat voor gebouwgebonden soorten of het minimaliseren van tuinverharding. Dit wordt bij de tenderuitvragen voor vastgoedontwikkeling verder uitgewerkt. Zodoende draagt het hele gebied, zowel de openbare terreinen als de privétuinen, bij aan een klimaatadaptieve en biodiverse wijk.
Aanvullend zijn in dit gebied specifiek kansen voor:
- Ruimte maken voor (inheemse) flora, fauna en fungi rondom, op en aan gebouwen. Idealiter dienen deze ook secundaire doelen zoals verkoeling of zonwering.
- Daar waar mogelijk wordt water op natuurlijke wijzen geïnfiltreerd in de bodem. Denk hierbij aan (inheemse) biodiverse infiltratiestroken.
- Volledig (100%) benutten van het (platte) dakareaal voor duurzame doelstellingen (biodiversiteit, klimaatadaptatie en/of energie opwekken).
De ambitie is dat er minimaal ingezet wordt op de wensen ten aanzien van klimaat, biodiversiteit en ecologie in de Leidraad Duurzame Gebiedsontwikkeling 2.0. Een aantal wensen kan echter pas later in het proces worden uitgewerkt en is afhankelijk van partners. Een voorbeeld hiervan is om in de toekomst bewoners door middel van zelfbeheer een bijdrage te laten leveren aan ecologische doelen.
Conclusie
Klimaatadaptatie is integraal onderdeel van de plannen en leidt tot een klimaatadaptieve en duurzame ontwikkeling.
5.14 Duurzaamheid
Kader
De Omgevingswet en het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) bevatten geen specifieke eisen met betrekking tot duurzaamheid. Wanneer duurzaamheid of klimaatadaptatie eisen worden gesteld, vloeien deze doorgaans voort uit gemeentelijk beleid. Artikel 1.3 van de Omgevingswet benadrukt echter dat de wet is ontworpen met het oog op duurzame ontwikkeling, wat duurzaamheid een prominente rol kan geven in de planvorming.
Tegelijkertijd ervaart de wereld ingrijpende veranderingen door het klimaat: de temperatuur stijgt, neerslagpatronen veranderen, en er zijn steeds vaker lange periodes van droogte. De kans op overstromingen neemt eveneens toe. Deze verschijnselen maken het noodzakelijk om in te spelen op de gevolgen van klimaatverandering, een proces dat bekend staat als klimaatadaptatie. Deze aanpassing is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle betrokken partijen, waaronder het Rijk, gemeenten, waterschappen, provincies en veiligheidsregio's. Het gezamenlijke doel is om in 2050 voorbereid te zijn op extremere weersomstandigheden en de stijgende zeespiegel.
Visie Almere 2.0 en Energievisie
Almere, sinds de jaren '70 ontworpen als duurzame stad op uit zee gewonnen land, streeft naar ecologische, sociale en economische duurzaamheid. De stad richt zich op het behoud van leefbaarheid en gezondheid, met een gemeenschap die zich blijft ontwikkelen binnen een omgeving die ruimte biedt voor water, natuur en cultuur. Almere's Energievisie sluit aan bij nationale klimaatdoelstellingen, met als ambitie een reductie van de CO2-uitstoot met 49% in 2030 en 95% in 2050. Deze doelstellingen worden nagestreefd door een combinatie van voortzetting van bestaand beleid en nieuwe projecten, waarbij de aanpak van 'pas toe of leg uit' als leidraad dient.
Duurzaamheid is geïntegreerd in alle gemeentelijke processen, van gebiedsontwikkeling en stedelijke vernieuwing tot beheer, groot onderhoud en inkoop. Tevens worden acht interventies ingezet om duurzaamheid extra te stimuleren, waarbij flexibiliteit en samenwerking met partners centraal staan. Dit strategische kader beoogt een veerkrachtige en toekomstbestendige stad, die zowel de uitdagingen van de toekomst als de huidige behoeften van haar inwoners adequaat kan aanpakken.
Beoordeling
De duurzaamheidsambities voor fase 5 van Nobelhorst zijn gebaseerd op de Leidraad Duurzame Gebiedsontwikkeling 2.0 van de gemeente Almere. Het doel is een klimaatbestendige en circulaire wijk te creëren die uiteindelijk energieleverend zal zijn. Alle nieuwbouw dat gerealiseerd wordt binnen dit plan voldoet aan de BENG-norm (bijna energieneutrale gebouw).
Circulariteit
Fase 5 van Nobelhorst streeft naar een circulaire economie, waarbij de R-ladder wordt toegepast met de focus op 'refuse/reduce' en 'reuse'. Dit houdt in dat men streeft naar het verminderen van het gebruik van primaire en niet-hernieuwbare grondstoffen door bijvoorbeeld de levensduur van gebouwen te verlengen en biobased materialen te gebruiken. Als vermindering niet mogelijk is, wordt hergebruik van materialen gestimuleerd om de milieu-impact te minimaliseren. De gemeente Almere ondersteunt dit door initiatieven zoals de MRA Green Deal Houtbouw en de Citydeal Circulair en Conceptueel Bouwen, waarbij 20% van de nieuwbouw in hout of andere biobased materialen moet worden uitgevoerd. In de tenderuitvragen voor vastgoedontwikkeling zal nadruk worden gelegd op het gebruik van biobased materialen en hergebruik van bouwmaterialen.
Energie
Energiezuinigheid en hernieuwbare energie zijn cruciale onderdelen van de duurzaamheidsambities voor fase 5 van Nobelhorst. Ondanks de uitdagingen zoals netcongestie en de afwezigheid van een warmtenet, wordt er gestreefd naar een energieleverende ontwikkeling. Daarmee gaat het plan verder dan de BENG-norm. De focus ligt op:
- Het efficiënt gebruik van energie door middel van goede isolatie en bijvoorbeeld natuurlijke ventilatie.
- Energiepassief bouwen, waarbij gebouwen zo min mogelijk energie verbruiken, wordt daarnaast ook aangemoedigd.
- Ook worden opties voor lokale energieopslag, zoals buurtbatterijen en duurzame verwarmingsmethoden onderzocht.
In dit kader zullen de marktpartijen via tenderuitvragen worden uitgedaagd om innovatieve oplossingen voor de warmtevraag toe te passen. Door deze integrale benadering hoopt de gemeente Almere dat fase 5 van Nobelhorst een modelwijk wordt die zowel ecologisch als energetisch toekomstbestendig is.
Klimaatadaptatie
In 2021 heeft de gemeente Almere het convenant Klimaatbestendige Nieuwbouw ondertekend. In het convenant is afgesproken dat ontwikkelingen moeten voldoen aan het basisveiligheidsniveau Klimaatadaptief Bouwen. Hier wordt in fase 5 op in gezet.
Watersysteem
Het watersysteem van fase 5 wordt veilig en robuust ingericht. Piekbuien worden opgevangen en droogte wordt voorkomen. Hittestress wordt voorkomen door onder andere bij de inrichting van het openbaar gebied uit te gaan van de 3-30-300 regel:
- Vanuit een woning zijn 3 bomen zichtbaar;
- In een straat is 30% kroondekking;
- Binnen 300 meter van de woning / het bedrijf is een schaduwrijke verblijfplaats.
Daarnaast voorziet het plan in een aantal elementen uit de Leidraad Duurzame Gebiedsontwikkeling:
- Extreme neerslaggebeurtenissen 70mm/60minuten (T=100 obv KNMI scenario 2050) worden binnen het plangebied opgevangen zonder schade aan gebouwen of infrastructuur.
- Het plangebied voldoet aan de met het waterschap afgestemde waterhuishoudkundige rapportage: Waterhuishoudkundig plan, Almere Nobelhorst Fase 4, Twentse Kant en Zuid – Update 2023.
- Compensatie vindt plaats door het graven van extra open water (ca. 8%) en het incidenteel overstromen van het Beverbos (zie ook paragraaf 5.12).
Biodiversiteit en ecologie:
Voor de thema's biodiversiteit en ecologie wordt in fase 5 ingezet op onder andere:
- 1. Ontwerpprincipes voor bodem en water sturend;
- 2. Een robuust en veerkrachtig groenblauw systeem;
- 3. Het versterken van bestaande groenstructuren en (inheemse) biodiversiteit;
- 4. Het vergroten van het areaal voor flora, fauna en fungi;
- 5. Het versterken en vergroten van habitatten van doelsoorten.
Duurzame mobiliteit
Duurzame mobiliteit is gericht op schone, gezonde, actieve, inclusieve en efficiënte verplaatsingen, zonder emissie. Almere hanteert in (duurzame) mobiliteit ook wel de trias mobilica. Dat zijn drie principes:
- Verminderen van het aantal verplaatsingskilometers. Daarvoor wordt ingezet op compacte gebieden met veel voorzieningen in de nabijheid.
- Veranderen van vervoerwijze. Dit gaat over het stimuleren van het het gebruik van actieve, gezonde, inclusieve en ruimte-efficiënte vormen van mobiliteit: lopen, fietsen, OV en deelmobiliteit.
- Verschonen van mobiliteit. Gemotoriseerd verkeer dat rijdt op benzine of diesel stoot CO2 en fijnstof uit. Almere probeert het gemotoriseerd verkeer waar mogelijk te beperken via de eerste twee principes.
Voorliggend plan geeft op onderdelen invulling aan bovenstaande principes:
- Het plan voorziet onder meer in maatschappelijke voorzieningen die in de directe nabijheid liggen.
- Het plan voorziet in voldoende openbaar vervoer en fietsverbindingen als alternatief voor de auto op met name de kortere afstanden binnen Almere (zie ook paragraaf 5.1).
- Op basis van de bovenstaande principes wordt getracht de mobiliteit te verschonen. Aanvullend wordt ingezet op voldoende laadpalen voor elektrisch rijden.
Sociale duurzaamheid
In het plangebied wordt voortgebouwd op de speerpunten uit het Ontwikkelingsplan Almere Hout Noord – Wijk voor initiatieven (d.d. 2010). Almere heeft destijds gekozen voor duurzaamheid als leidend principe in stedelijke ontwikkeling. Naast biodiversiteit en klimaatadaptatie is sociale duurzaamheid een belangrijk speerpunt.
“Sociale duurzaamheid staat of valt met de waardering van bewoners en ondernemers voor de kwaliteit van de omgeving. Een sociaal duurzame wijk staat dan ook voor een omgeving die met zoveel zorg en kwaliteit is ontworpen en gerealiseerd, dat ze door de jaren heen haar aantrekkelijkheid behoudt en versterkt. Een omgeving die sociaal veilig is en die goed voelt. Een wijk met min of meer een zelfvoorzienende en zelfsturende gemeenschap van bewoners en ondernemers, die verantwoordelijkheid nemen voor hun omgeving.”
Conclusie
Duurzaamheid is integraal onderdeel van de plannen en leidt op verschillende aspecten (sociaal, energie, water, klimaat, biodiversiteit, mobiliteit) tot een duurzame gebiedsontwikkeling.
5.15 Gezondheid
Kader
Gezondheid is een thema waar de Omgevingswet geen inhoudelijke eisen over stelt, ondanks dat het bieden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving tot de maatschappelijke doelen van de wet behoort (art. 1.3) en wordt vereist dat bij de een evenwichtige toedeling van functies rekening gehouden dient te worden met het beschermen van de gezondheid (art. 2.4 lid 4). Omdat de Omgevingswet het begrip gezondheid niet inkadert, kan het veel verschillende onderwerpen raken. Zo zijn milieunormen vastgelegd om de volksgezondheid te beschermen (zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit), maar kunnen overheden ook eigen gezondheidsambities uitwerken en vastleggen.
De fysieke leefomgeving kan gevolgen hebben voor de gezondheid van mensen, in positieve of negatieve zin. Zo kan een groene en beweegvriendelijke omgeving goed zijn voor de gezondheid. Aan de andere kant kunnen bijvoorbeeld een matige luchtkwaliteit of een lawaaiige omgeving ongezond zijn. Een van de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet is een gezonde fysieke leefomgeving. Binnen de Omgevingswet kunnen overheden eigen gezondheidsambities vastleggen en uitwerken.
De GGD geeft een praktische invulling aan dit kader door middel van verschillende kernwaarden met bijbehorende gezondheidsadviezen. De GGD heeft de volgende kernwaarden opgesteld:
- rookvrije omgeving;
- aantrekkelijke plekken;
- gezond gewicht;
- wonen en druk verkeer;
- voorzieningen dichtbij;
- actief vervoer;
- fiets- en ov-verbindingen;
- gezond binnenklimaat;
- prettig wonen;
- geschikte woningen.
Verder stelt de GGD dat het voldoen aan de wettelijke normen niet automatisch betekent dat er geen gezondheidseffecten kunnen optreden. In het GGD omgevingsadvies zijn daarom gezondheidskundige advieswaarden opgenomen. De GGD heeft gezondheidskundige advieswaarden voor de thema's luchtkwaliteit, geur, geluid, bodem, elektromagnetische velden (straling), veehouderijen en akkerbouw.
Om af te kunnen wegen of het plan voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zorgt in het kader van het thema gezondheid, heeft Antea Group het begrip gezondheid uiteengezet in verschillende aspecten (zie onderstaand figuur).
Figuur 5.19 Gezondheid in het kader van ruimtelijke plannen
Een gezonde leefomgeving wordt beïnvloed door zowel fysieke als sociale factoren, die onderverdeeld kunnen worden in gezondheidsbescherming (blauw in bovenstaande figuur) en gezondheidsbevordering (paars in bovenstaande figuur). Voor de aspecten die vallen binnen gezondheidsbescherming zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd die in de voorgaande paragrafen zijn getoetst (o.a. bodem, lucht en geluid).
In het GGD omgevingsadvies wordt echter aangegeven dat het voldoen aan de wettelijke grenswaarden niet automatisch betekent dat er geen gezondheidseffecten kunnen optreden. In de wettelijke grenswaarden zijn namelijk ook andere factoren dan enkel gezondheid afgewogen, zoals bijvoorbeeld economische en technische haalbaarheid. In het GGD omgevingsadvies zijn daarom voor een aantal aspecten 'gezondheidskundige advieswaarden' opgenomen, waar enkel gezondheidsaspecten aan ten grondslag liggen. Daarnaast zijn in het GGD omgevingsadvies ook meer kwalitatieve adviezen opgenomen voor een gezonde leefomgeving. Hiervoor wordt ook verwezen naar de 'Kernwaarden voor een gezonde leefomgeving' van GGD-GHOR Nederland.
Deze adviezen (en advieswaarden) van de GGD zijn bedoeld als inspiratie ter bevordering van een gezonde leefomgeving en in de beoordeling van het voornemen zal op deze manier met de adviezen worden omgegaan. De advieswaarden zijn niet bedoeld voor toetsing van vergunningaanvragen. Een dergelijke toetsing heeft in de voorgaande paragrafen plaatsgevonden aan de hand van de wettelijke grenswaarden.
Beoordeling
Gezondheidsbescherming geluid, lucht, bodem en water
Voor de aspecten geluid (paragraaf 5.4), luchtkwaliteit (paragraaf 5.6), bodem (paragraaf 5.7) en water (paragraaf 5.12) wordt voldaan aan de geldende regels en normen.
Gezondheidsbevordering
In een gezonde leefomgeving is niet alleen sprake van gezondheidsbescherming, maar ook van gezondheidsbevordering. Dit betekent dat de omgeving uitnodigt tot gezond gedrag met invloed op zowel de fysieke als de mentale gezondheid. De volgende aspecten dragen bij aan onder andere ontspanning, beweging en ontmoeting.
Groen en water in de leefomgeving hebben een positief effect op de gezondheid, zowel fysiek als mentaal en zowel direct als indirect (bijvoorbeeld door klimaatadaptatie). De projectlocatie is in ontwikkeling een groene omgeving, met een hoog percentage groen, water en bomen.
De te ontwikkelen woningen worden omringd door groenvoorzieningen. In de rest van de nabije omgeving is daarnaast ook veel natuur te vinden. In de omgeving van de ontwikkeling bevinden zich namelijk verschillende natuurgebieden behorende tot het NatuurNetwerk Nederland (EHS). De omgevingsaspecten bevorderen de luchtkwaliteit, verminderen stress en bevorderen de algehele welzijn door de mogelijkheid te bieden voor ontspanning en recreatie. Groenruimtes in het plangebied stimuleren sociale interactie en fysieke activiteit, wat bijdraagt aan een gezondere levensstijl en versterkt het gevoel van verbondenheid met de omgeving. Door deze voordelen dragen groenvoorzieningen bij aan een hogere levenskwaliteit en een duurzamer milieu.
In het plangebied zijn daarnaast fietsen en wandelen belangrijk, met een nadruk op het afstemmen op de bestaande hoofdfietsstructuur. Er zijn diverse routes voor fietsers, waaronder vrij liggende fietspaden voor snelle verplaatsingen. Belangrijke noord-zuid en oost-west fietspaden worden rood gemarkeerd, met een geplande fietstunnel onder de J.H. van 't Hofflaan voor een veilige kruising. Naast deze hoofdstructuur zijn er extra vrij liggende fietspaden en informele routes door buurtstraatjes. Ook zijn er diverse sport- en speelmogelijkheden voor zowel kinderen als adolescenten aanwezig in de beoogde ontwikkeling.
Ten behoeve van de gezondheidsbevordering zijn binnen het plangebied plannen voor ontmoetingsplekken binnen de openbare ruimte. Daarnaast is er een focus op het leven buiten en mét elkaar, wat zorgt voor een sterke sociale cohesie binnen de wijk.
Conclusie
Gezondheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
5.16 Mer-beoordeling
Kader
Het instrument milieueffectrapportage (mer) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. In het milieueffectrapport (MER) worden de effecten van een ontwikkeling voor alle relevante milieuaspecten systematisch in beeld gebracht. Tevens wordt nagegaan of er alternatieven of maatregelen zijn waarmee eventuele negatieve effecten kunnen worden verminderd of voorkomen. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken.
De verplichting een MER op te stellen is van kracht sinds 1 september 1987 en is verankerd in de Omgevingswet (en voorheen Wet milieubeheer). Voor sommige plannen of projecten geldt direct de verplichting om een MER op te stellen, maar er zijn ook plannen waarvoor het bevoegd gezag moet beoordelen of zij het nodig vindt om ter voorbereiding van een besluit een MER te laten maken. In het Omgevingsbesluit is opgenomen voor welke activiteiten de mer-(beoordelings)plicht bestaat. Het gaat dan met name om activiteiten die aanzienlijke nadelige effecten kunnen hebben op het milieu.
Beoordeling
Voor de voorgenomen ontwikkeling is een mer-beoordeling uitgevoerd. Deze is opgenomen in bijlage 9 bij deze motivering. Het betreft een gecombineerde plan- en project-mer-beoordeling, waarin is beoordeeld of de ontwikkeling uit dit omgevingsplan voor de bouwvelden 26, 28 en 29 aanzienlijke milieueffecten heeft. In de volgende alinea's wordt toegelicht waarom in dit geval voor dit omgevingsplan een gecombineerde plan- en project-mer-beoordeling wordt doorlopen.
Of een besluit project-mer-plichtig of project-mer-beoordelingsplichtig is, kan worden afgeleid uit Bijlage V bij het Ob, in samenhang met de artikelen 11.6 en 11.8 van het Ob. Bijlage V heeft als (kolom 1) de omschrijving van het project van de initiatiefnemer. In kolom 4 staan de besluiten genoemd waarop de project-mer-plicht of project-mer-beoordelingsplicht van toepassing is. Of er voor het besluit een project-mer-plicht of een project-mer-beoordelingsplicht geldt, volgt uit kolom 2 en kolom 3. In kolom 2 zijn de gevallen opgenomen waarvoor een directe project-mer-plicht geldt en in kolom 3 zijn de gevallen opgenomen waarin een project-mer-beoordelingsplicht geldt.
De ontwikkeling voor de bouwvelden 26, 28 en 29 bestaat uit woningen en maatschappelijke voorzieningen, met de daarbij voorziene infrastructuur, water, parkeerplaatsen en overige (groen)voorzieningen. De bouwvelden 26, 28 en 29 betreft een zelfstandige stedelijke ontwikkeling met eigen verkaveling, ontsluitingsstructuur, fasering en financiering, ten opzichte van de (deels nog in procedure te brengen) overige bouwvelden. De uit het Omgevingsplan bouwvelden 26, 28 en 29 valt daarom onder de categorie ““J11 Stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra en de aanleg van parkeerterreinen” uit Bijlage V Ob. In kolom 2 zijn geen gevallen opgenomen, waardoor geen sprake is van een directe project-mer-plicht. In kolom 3 wordt vermeld dat als project-mer-beoordelingsplichtig geval is aangewezen de aanleg, wijziging of uitbreiding (van een stedelijk ontwikkelingsproject. Het omgevingsplan (zo volgt uit kolom 4) betreft het project-mer-beoordelingsplichtige besluit. Dit betekent dat pas als uit de project-mer-beoordeling volgt dat de ontwikkelingen uit uit dit TAM- omgevingsplan aanzienlijke milieueffecten hebben, bij de voorbereiding van dit omgevingsplan een project-MER moet worden gemaakt. Kortom: het voorliggende plan is project-mer-beoordelingsplichtig.
Echter nu het omgevingsplan wordt vastgesteld op basis van een passende beoordeling (zie paragraaf 5.5) waarbij sprake is van een lokaal plan dat het gebruik bepaalt van een klein gebied op lokaal niveau is het omgevingsplan (tevens) plan-mer-beoordelingsplichtig.
Gelet op de inhoudelijke en procedurele samenhang tussen de plan- en project-mer-beoordeling wordt verzocht om op basis van de aanmeldnotitie, zoals opgenomen in bijlage 9, een gecombineerd project- en plan-mer-beoordelingsbesluit te nemen, waarvan de resultaten worden opgenomen in de plantoelichting.
In deze gecombineerde gecombineerd plan- en project-mer-beoordelingsnotitie is het volgende geconcludeerd: Uit een integrale beoordeling van de milieueffecten gelet op het voorliggende plan en de selectiecriteria uit bijlage III m.e.r.-richtlijn (in onderlinge samenhang beschouwd) wordt geconcludeerd dat het Omgevingsplan Bouwvelden 26, 28 en 29 niet leidt tot aanzienlijke milieueffecten. Het opstellen van een project-milieueffectrapportage is daardoor niet noodzakelijk. Dit betekent ook dat nu sprake is van een lokaal plan dat het gebruik bepaalt van kleine gebieden, er vanwege de criteria uit bijlage II bij de smb-richtlijn er eveneens geen sprake is van aanzienlijke milieueffecten. Ook een plan-milieueffectrapportage is niet aan de orde.
Op basis van alle informatie uit deze notitie neemt het bevoegd gezag (de raad van de gemeente Almere) na de te verrichten integrale beoordeling aan de relevante selectiecriteria een gecombineerd plan- en project- m.e.r.-beoordelingsbesluit. In dat besluit wordt besloten of inderdaad een volledige project- en/of plan-m.e.r.-procedure, gelet op hetgeen is opgenomen in bijlage 9, niet nodig is. Het besluit wordt gepubliceerd en het bevoegd gezag neemt het resultaat van de beoordeling met de bijbehorende motivering op in voorliggend omgevingsplan.
Conclusie
Vanuit de mer-beoordeling zijn er geen belemmeringen voor het planvoornemen.
Hoofdstuk 6 Implementatie
6.1 Planning En Fasering
De verwachte looptijd van het plan is acht jaar (2024-2032). Er wordt uitgegaan van een afzet van de woningen in de jaren 2028 t/m 2032. De voorgenomen ontwikkelvolgorde zal daarin in principe als volgt zijn: bouwveld 29, 28, 26. Deze volgorde is in hoge mate afhankelijk van de uiteindelijke marktbehoefte en de voortgang van de ontwikkeling van alle overige bouwvelden.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Uitgangspunt in de grondexploitatie is een fasering van de woningbouwproductie van 2028 t/m 2032. Deze fasering is technisch haalbaar. Alle gronden zijn reeds in eigendom van de gemeente, het kostenverhaal is door middel van gronduitgifte verzekerd.
6.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Participatie
Participatie vormt een belangrijk onderdeel van de ontwikkeling van Nobelhorst fase 5. De definitie van participatie die Almere heeft, is het in een vroegtijdig stadium betrekken van belanghebbenden (burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen) bij het proces van de besluitvorming over een project of activiteit. De inzet is dat participatie bijdraagt aan een grotere betrokkenheid van de samenleving bij beleidsvorming en meer ruimte voor maatschappelijke initiatieven in de fysieke leefomgeving. Het vroegtijdig betrekken van de omgeving zorgt ervoor dat verschillende perspectieven, kennis en creativiteit snel op tafel komen. Zo zorgt participatie voor meer draagvlak en betere besluiten. Sinds het begin van Nobelhorst wordt er met de omgeving op verschillende manieren geparticipeerd. Dit komt de kwaliteit van Nobelhorst ten goede.
Fase 5
Sinds 2021 zijn bewoners, omwonenden en andere belanghebbenden op meerdere momenten betrokken geweest bij de planvorming voor fase 5. Door middel van verschillende bijeenkomsten en inspraakmogelijkheden is input verzameld die is verwerkt in de plannen en in de besluitvorming.
Belangrijke stappen in het participatieproces waren:
- September 2021: De gemeenteraad stelt de projectopdracht vast voor de omkleuring van een deel van bedrijventerrein Twentsekant naar Nobelhorst fase 5. Deze projectopdracht was de eerste stap naar de ontwikkeling van het woongebied en omvatte de eerste kaders voor Nobelhorst fase 5. Belanghebbenden hebben hier de mogelijkheid gehad om in te spreken. De volgende stap is het vaststellen van een ontwikkelingsplan.
- April 2023: Tijdens de informatiemarkt werd aan bewoners, omwonenden en andere belanghebbenden gevraagd wat zij belangrijk vinden voor de ontwikkeling van het woongebied fase 5 en bedrijventerrein Twentsekant. Met informatiepanelen werd het programma toegelicht en bij de consultatiepanelen was alle ruimte om aandachtspunten achter te laten. Op de consultatiepanelen kon men post-its te plakken bij de verschillende onderwerpen. Bezoekers konden zo meegeven wat zij belangrijk vinden voor de ontwikkeling van dit plangebied; hun zorgen, wensen en ideeën rondom wonen, voorzieningen, bereikbaarheid, sfeer en karakter, openbare ruimte, duurzaamheid, ontmoeting en spelen. Dit alles leverde veel reacties op. De opbrengst van deze buurtconsultatie liet twee belangrijke zorgen/wensen zien, namelijk:
- 1. Bewoners maken zich zorgen over de grote hoeveelheid gestapeld bouwen en de daarmee gepaarde zorg of dit wel de uitstraling en de kwaliteit van Nobelhorst gaat krijgen.
- 2. Ook sprak men zich uit over het gebrek aan commerciële voorzieningen in Nobelhorst.
In het addendum op het ontwikkelingsplan is opgenomen dat geanticipeerd wordt op beide zorgen. Door in te zetten op de kernwaarden van Nobelhorst wordt de aansluiting met het bestaande Nobelhorst zoveel mogelijk geborgd. Ten aanzien van de tweede zorg heeft er een gedegen onderzoek plaatsgevonden naar de behoefte aan voorzieningen. Als gevolg van dit onderzoek is er in het tweede adendum van fase 5 in bouwveld 31 een ruimtereservering opgenomen voor een voorzieningencluster, inclusief een geconcentreerde winkelvoorziening. De overige opmerkingen tijdens deze informatiemarkt zijn daar waar mogelijk meegenomen in het ontwikkelingsplan voor fase 5 (en gebundeld als bijlage 2 aan het ontwikkelingsplan toegevoegd).
- December 2023 – april 2024: Het ontwikkelingsplan (Het tweede addendum van het Ontwikkelingsplan Almere Hout Noord – 'Wijk voor initiatieven' 2010) is in december 2023 naar het college gegaan ter bespreking en door het college goedgekeurd. Het college heeft het ontwikkelingsplan en het raadsvoorstel aangeboden aan de gemeenteraad.
Op 18 januari heeft er voor de raad een technische sessie plaatsgevonden die openbaar toegankelijk was en live werd uitgezonden. In deze technische sessie werden de ins en outs van het ontwikkelingsplan toegelicht en had men de mogelijkheid tot het stellen van vragen. Ook geïnteresseerden hadden hier de mogelijkheid om in te spreken. Vanaf eind januari tot begin april is het ontwikkelingsplan tijdens meerdere raadsvergaderingen inhoudelijk behandeld en hebben geïnteresseerden de mogelijkheid gehad om in te spreken. Deze vergaderingen waren publiek toegankelijk en zijn online uitgezonden. Op 4 april is het ontwikkelingsplan geamendeerd vastgesteld door de gemeenteraad. De volgende stap was het planologisch omkleuren van het plangebied naar woongebied.
Er is door het projectteam van de gemeente gekozen om prioriteit te geven aan de bouwvelden 26, 28 en 29. Dit omdat hier een groot aandeel sociale en betaalbare woningen in zitten en omdat het gestapelde segment als eerste ontwikkeld moet worden (i.v.m. geluid voor de grondgebonden woningen). Daarom is er gekozen om niet geheel fase 5 in één procedure planologisch te wijzigen, maar een deel daarvan.
- 16 oktober 2024: De kennisgeving van het voornemen tot het wijzigen van het omgevingsplan Almere fase 5 Nobelhorst is gepubliceerd via almere.nl en via officiëlebekendmakingen.nl.
- Oktober 2024: Belanghebbenden zijn o.a. via de periodieke nieuwsbrief uitgenodigd voor een informele bijeenkomst om geïnformeerd te worden over de inhoud van de bestemmingswijziging van een deel van fase 5, de voortgang hierin en uit welke (procedurele) stappen de bestemmingswijziging bestaat.
- 6 november 2024: Tijdens de informele bijeenkomst (Sniek Piek) konden bezoekers met medewerkers van het projectteam van de gemeente Almere in gesprek over de aanstaande bestemmingswijziging voor een deel van fase 5. De gesprekken werden ondersteund door kaartmateriaal (de verbeelding van de aanstaande bestemmingswijziging) en panelen, waar onder andere inspiratiebeelden werden getoond en uitgelegd werd hoe het vervolgproces voor fase 5 er uit ziet. De meeste vragen gingen over de bouwhoogte en de locatie van de appartementen, het voorziene programma en de invulling van de zorgfuncties in bouwveld 26. Eventuele vragen die niet beantwoordt konden worden konden worden achtergelaten in een speciale vragenbus. Deze vragen zijn inmiddels individueel beantwoordt.
Voorafgaand aan de publicatie van de omgevingsplanwijziging zullen bewoners geïnformeerd worden via de lokale krant (Almere deze Week), de website officiëlebekendmakingen.nl en via de nieuwsbrief van Nobelhorst. Men wordt in de berichtgeving gewezen op waar de stukken in te zien zijn en hoe eventuele zienswijzen kunnen worden ingediend.
Vervolg
Na vaststelling van de omgevingsplanwijziging zal het ontwikkelproces conform de gemeentelijke Integrale Aanpak Gebiedsontwikkeling (IAGO) verder worden doorlopen om invulling te geven aan dit deel van fase 5. Bij het opstellen van de inrichtingsplannen, onderdeel van het IAGO, vindt er een participatietraject plaats rondom delen van de openbare ruimte.
Daarnaast is participatie een doorlopend proces in de gebiedsontwikkeling van Nobelhorst fase 5. De bewoners zullen periodiek geïnformeerd blijven worden over de voortgang en de planvorming in fase 5 , o.a. via de nieuwsbrieven, de jaarlijkse informatiemarkt en indien nodig specifieke bijeenkomsten.
Adviespartners
Het plan is ter beoordeling aan verschillende adviespartners toegezonden, waaronder:
- 1. Brandweer Flevoland;
- 2. Provincie Flevoland;
- 3. Liander;
- 4. GGD Flevoland;
- 5. Waterschap;
- 6. Rijkswaterstaat;
- 7. Tennet;
- 8. Gasunie.
Hieronder wordt ingegaan op de reacties die adviespartners hebben gegeven op het conceptontwerp TAM Omgevingsplan. Tevens wordt aangegeven in hoeverre het omgevingsplan is aangepast naar aanleiding van deze reacties.
- 1. Brandweer Flevoland, geen reactie;
- 2. Provincie Flevoland, reactie, zie hieronder;
- 3. Liander, reactie, maar geen opmerkingen;
- 4. GGD Flevoland, geen reactie;
- 5. Waterschap Zuiderzeeland, reactie, zie hieronder;
- 6. Rijkswaterstaat, reactie, zie hieronder;
- 7. Tennet, geen reactie;
- 8. Gasunie, reactie, maar geen opmerkingen.
Provincie Flevoland
Opmerking ten aanzien van stikstof
In het plan is omschreven op welke wijze aan dit aspect invulling is gegeven. Er zal intern worden gesaldeerd met landbouwgrond, hetgeen vergunningvrij is. Wel wijzen wij u er op dat de berekeningen zijn verouderd. Deze berekening moeten worden aangepast, waarbij ook de bron koude start moet worden toegevoegd.
Reactie gemeente
Deze berekeningen zijn aangepast met meest recente versie in de stikstofparagraaf (en als bijlage bij de motivering).
Opmerking ten aanzien van economie
In de toelichting van het Omgevingsplan wordt weinig tot geen aandacht besteed aan het economische aspect (lees: het verlies aan bedrijventerrein). Wat ons betreft behoeft de toelichting daarop aanvulling. Het provinciaal beleid zoals verwoord in de RO Visie Werklocaties vormt op zichzelf geen beletsel voor de voorgestelde transformatie. Wel hebben wij vanuit dit perspectief een aantal vragen.
- Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot de MRA Bedrijventerreinstrategie? Volgens onze informatie heeft de gemeente Almere deze strategie ook onderschreven. Deze strategie houdt in dat een transformatie alleen mogelijk is als er elders compensatie plaatsvindt. Opgemerkt wordt dat u deze ontwikkeling niet heeft opgenomen als potentiële transformatielocatie bij zowel de provinciale behoefteraming, als bij de 2 jaar geleden door u vastgestelde werklocatievisie, en ook niet bij de MRA heeft aangemeld voor transformatie.
- Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot de afspraken in het kader van de Strategische Agenda Flevoland (SAF), waar de gemeente Almere zich ook aan gecommitteerd heeft? Deze afspraken betekenen dat er aan een samenleving (wonen én bedrijvigheid) gebouwd wordt. Deze transformatie lijkt hiermee in tegenspraak.
- Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot het Ruimtelijk Economische Ontwikkelingsprogramma (m.n. programmalijn 4)? Hierin staat vermeld dat "de bestaande voorraad bedrijventerreinen moet worden beschermd, door enerzijds transformatiegebieden zo klein mogelijk af te bakenen, anderzijds over de rest van de bedrijventerreinen uit te spreken dat dit bedrijventerreinen blijven."
- Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot de groeiagenda Nieuwland (betreffende een campusontwikkeling nabij het Weerwater en De Steiger? Deze agenda wordt opgesteld in samenwerking met de provincie, gemeenten Almere en Lelystad.
Reactie gemeente
Om de vragen m.b.t. tot het onderwerp 'Economie' te beantwoorden, is het allereerst zinvol om ter verduidelijking wat achtergrondinformatie mee te geven.
In 2019 heeft de gemeenteraad van Almere een motie aangenomen om te onderzoeken of het bestemde bedrijventerrein, dat niet is gerealiseerd, gedeeltelijk kan worden omgezet naar woningbouw. De marktvraag naar bedrijvigheid was/ is minder groot dan het aanbod. Daarnaast is er een grote vraag naar woningen. Bij het raadsvoorstel is ook een motie aangenomen, waarbij het college is verzocht om zoveel mogelijk (betaalbare) woningbouw op Twentsekant mogelijk te maken. Naar aanleiding van deze motie heeft het college een ruimtelijke verkenning uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat circa 1.400 woningen gecombineerd kunnen worden met bruto circa 37 hectare bedrijventerrein ten behoeve van een regulier werkmilieu. De gemeenteraad heeft in 2021 de projectopdracht Twentsekant met ruimtelijke verkenning vastgesteld. In 2023 is het tweede addendum op het ontwikkelingsplan Almere Hout Noord gemaakt, dat op 4 april 2024 door de gemeenteraad is vastgesteld. In dit ontwikkelingsplan is de bruto circa 37 hectare bedrijventerrein gehandhaafd. Het TAM-IMRO Omgevingsplan Fase 5 blijft buiten de grenzen van die bruto circa 37 hectare gronden bedrijventerrein en voorziet niet in een transformatie van het te behouden bedrijventerrein. Ter verduidelijking hieronder een projectie van de nieuwe plangrenzen na de gedeeltelijke omkleuring.
In 2022 heeft de gemeenteraad de Visie Werklocaties Almere vastgesteld. In deze visie is rekening gehouden met de gedeeltelijke omkleuring van het bedrijventerrein Twentsekant naar wonen. In figuur 3.3 op pagina 21 van de VWA is een kaart met het overzicht van de gemeentelijke werklocaties weergegeven (zie ook pag. 30). Voor Twentsekant is al de omgekleurde beoogde situatie (dus de bruto circa 37 hectare) als plangebied opgenomen. Ter verduidelijking hieronder een uitsnede van de plangrenzen in de VWA.
De bovenstaande projectie en uitsnede laten zien dat de plangrenzen van het deels omgekleurde bedrijventerrein Twentsekant met elkaar in overeenstemming zijn. De ontwikkeling die het TAM-IMRO Omgevingsplan mogelijk maakt, heeft geen betrekking op de gronden die hierboven op de kaart zijn weergegeven. Daarmee is het tweede addendum en het voorliggende TAM-IMRO omgevingsplan conform het gemeentelijke beleidskader VWA 2022 opgesteld. Er is geen verlies aan bedrijventerrein conform de VWA en er is geen sprake van strijdigheid met de gemeentelijke beleidskaders.
Verhouding ontwikkeling tot MRA Bedrijventerreinstrategie
Het vorenstaande leidt tot de beantwoording van de eerste vraag. Namelijk dat er wel rekening is gehouden met de gedeeltelijke omkleuring van het bedrijventerrein Twentsekant in de Visie Werklocaties Almere. Zoals hiervoor al aangegeven, gaat het plangebied in de VWA namelijk uit van de nog overgebleven bruto circa 37 ha bedrijventerrein. Dit is verder ook één op één vertaald naar de MRA Bedrijventerreinenstrategie. Dat blijkt ook uit Bijlage 2 op pagina 51 van de strategie. In het overzicht staat dat er voor Twentsekant 30 hectare hard planaanbod is opgenomen. Ook is in deze strategie al rekening gehouden met de gedeeltelijke omkleuring en de te behouden bruto circa 37 hectare. Het voorliggende TAM IMRO Omgevingsplan blijft buiten die plangrenzen en raakt het harde planaanbod, zoals opgenomen in de MRA-bedrijventerreinenstrategie, niet. Er is dus geen sprake van verlies aan bedrijventerreinen. Daarmee is er geen strijd met dit kader en is er ook geen sprake van verplichting tot compensatie of andere inspanningen.
Verhouding ontwikkeling tot Strategische Agenda Flevoland (SAF)
De SAF Deel II geeft op pagina 15 aan dat er voor werklocaties aansluiting kan worden gezocht bij de Bedrijventerreinenstrategie van de MRA. De beantwoording van de vorige vraag toont daarom al aan dat er geen strijdigheid is met de SAF. Er blijft bruto circa 37 hectare ruimte voor de werklocatie Twentsekant die de benodigde groei van het aantal arbeidsplaatsen zal accommoderen. Het schetsmatige toekomstbeeld op pagina 16 van de SAF Deel I laat ook duidelijk zien dat er woningbouwplannen zijn voor het plangebied. De SAF houdt dus al rekening met de beoogde toekomstige situatie van het gebied.
Verhouding ontwikkeling tot Ruimtelijk Economische Ontwikkelingsprogramma (programmalijn 4)
De hierboven weergegeven antwoorden laten zien dat er geen strijdigheden zijn met relevante en bepalende beleidskaders. Het harde planaanbod blijft behouden en beschermd conform de wens van REO Programmalijn 4.
Verhouding ontwikkeling tot Groeiagenda Nieuw Land
Deze ontwikkeling maakt woningbouw mogelijk en heeft geen directe relatie met ontwikkelgebied weerwater Zuidoever. Bedrijventerrein Twentsekant wordt in de Groeiagenda ook niet bestempeld als een zogeheten “Innovationdistrict & Fieldlab”. Bedrijventerrein Twentsekant voorziet in een regulier werkmilieu. Het programma en de behoefte daarvoor is verankerd in het Tweede addendum Ontwikkelingsplan Almere Hout Noord. Verder maakt de afbeelding op pagina 36 van de Groeiagenda de omkleuring al zichtbaar.
Conclusie
Concluderend voldoet het TAM-IMRO Omgevingsplan aan de hierboven genoemde kaders. Het harde planaanbod zoals opgenomen in de MRA Bedrijventerreinenstrategie en het plangebied Twentsekant zoals opgenomen in de VWA 2022 blijft behouden. Het TAM-IMRO Omgevingsplan heeft geen betrekking op die gronden. Daarmee is geen sprake van een extra transformatie en daarbij horende compensatieplicht. Het Omgevingsplan voorziet in de omkleuring van gronden waarmee al rekening is gehouden in de VWA 2022 en MRA Bedrijventerreinenstrategie.
De stelling dat er in het Omgevingsplan weinig aandacht is besteed aan het economisch aspect wordt gevolgd. De Visie Werklocaties Almere 2022 en de MRA Bedrijventerreinenstrategie worden dan ook opgenomen als beleidskader in hoofdstuk 4 van de motivering van het plan.
Waterschap Zuiderzeeland
Opmerkingen algemeen
- Algemene informatie over de weging van het waterbelang ontbreekt. We vragen u om aanvullende tekst op te nemen.
- Een (beknopte) weergave van de wet- en regelgeving en beleid voor water moet worden opgenomen conform de aanvullende tekst.
- Graag opnemen dat de normale procedure in het kader van de weging van het waterbelang van toepassing is.
- Het verzoek is om het thema waterveiligheid op te nemen met daarin de volgende tekst: 'Het plan ligt niet buitendijks of in een beschermingszone van een waterkering. Er zijn een uitgangspunten voor het beleidsthema waterveiligheid van toepassing.'
Reactie gemeente
Akkoord. Bovenstaande opmerkingen zijn verwerkt in het plan.
Opmerkingen voldoende water
- Verzoek is om het thema 'voldoende water' op te nemen en het onderdeel 'wateroverlast' met daarin het streefbeeld en uitgangspunten. Tevens moet worden uitgegaan van het Waterhuishoudkundig plan Almere Nobelhorst: Fase 4, Twentse Kant en Zuid - Update 2023 (versie 1 november 2023)
Reactie gemeente
Akkoord. Bovenstaande opmerkingen zijn verwerkt in het plan. Het volgende is opgenomen:
Het waterpeil wordt voor heel toekomstige Nobelhorst (met uitzondering van bosgebieden en de sloot langs de A6) verhoogd naar bijbehorende waterpeilen van NAP -6,20 m naar NAP -5,20 m. In het deelplangebied fase 5 en Twentsekant worden twee waterpeilen gerealiseerd, namelijk -5,20 m NAP en in de sloot een tussenpeil van -5,85 m NAP.
Bij normaal neerslag stroomt het regenwater richting de Hoge Vaart via de Doorvaarbare Stuw. Als er veel neerslag valt sluit deze Doorvaarbare Stuw en zal het regenwater in de watergangen via een stuw aan de oostkant van Nobelhorst naar het NAP -6,20 m peilgebied stromen. Het regenwater komend uit Vogelhorst zal op een lager peil om Nobelhorst heen geleid worden.
De uitgangspunten, de nieuwe peilen en de peilgebiedsgrenzen voor heel plangebied Nobelhorst zijn door een werkgroep bestaande uit medewerkers van waterschap Zuiderzeeland en gemeente Almere uitgedacht, getoetst en de resultaten vastgelegd in het Waterhuishoudkundig plan Almere Nobelhorst: Fase 4, Twentse Kant en Zuid - Update 2023 (versie 1 november 2023). Voor de peilwijzigingen is reeds een nieuwe peilbesluit bij waterschap Zuiderzeeland aangevraagd.
Uit de toetsing volgt dat het watersysteem met ontwerp aannamen voldoet aan de eisen van het waterschap waarbij het opgehoogde Stedelijk Gebied maaiveld, waaronder wegen, niet wordt geïnundeerd. Door de lage ligging van het bestaande bos kan hier plaatselijk wel inundatie optreden. De toetsing voor heel Nobelhorst inclusief fase 5 is in het volgend rapport terug te vinden: Waterhuishoudkundig plan, Almere Nobelhorst Fase 4, Twentse Kant en Zuid – Update 2023.
Opmerking Keur
- De Keur van het waterschap is onder de Omgevingswet vervangen door de Waterschapsverordening. Verzoek is dit te wijzigen.
Reactie gemeente
Deze opmerking is verwerkt.
Opmerking beleid
- Op pagina 65 wordt in de laatste alinea verwezen naar landelijk beleid (i.r.t. inrichting van het gebied). Verzoek is dit concreet te maken. Welk beleid betreft dit?
Reactie gemeente
De gemeente Almere heeft het beleid om te bouwen volgens Klimaatbestendige Nieuwbouw: Basisveiligheidsniveau klimaatbestendige nieuwbouw 3.0 (Metropoolregio Amsterdam, 2021). Dit betekent dat het plangebied zo worden ingericht dat bij grotere neerslag (70 mm in een uur) het regenwater via het maaiveld, zonder schade richting het oppervlaktewater of laagten kan stromen. Dus zonder schade in en aan gebouwen, infrastructuur en voorzieningen. Zonder dat water woningen binnenstroomt. Almere heeft de intentieovereenkomst voor Basisveiligheid Klimaatbestendige Nieuwbouw ondertekend en de uitgangspunten komen ook weer terug in de Visie Almeerse Klimaatadaptatie.
Opmerking waterhuishoudkundig plan
- Verzoek is om de volgende tekst toe te voegen in de waterparagraaf met een verwijzing naar het (meest recente) waterhuishoudkundig plan: 'In het waterhuishoudkundig plan is aangegeven dat 8% van (de toename van) het verhard oppervlak gecompenseerd wordt als open water. Tijdens de realisatiefase moet gemonitord worden of er in de praktijk ook daadwerkelijk 8% compensatie ten opzichte van de toename verharding wordt gerealiseerd. Indien dit lager is zal opnieuw een hydraulische toetsing plaats moeten vinden met het daadwerkelijke watersysteem (en de verharding) om te controleren dat er voldoende bergingscapaciteit aanwezig is.
Reactie gemeente
Akkoord. In het plan is de volgende tekst opgenomen: In Nobelhorst neemt de verharding toe, maar gaat dit gepaard met een toename van open water. Vanuit het waterschap geldt voor stedelijk gebied een compensatie-eis van 6,0% extra open water (ten opzichte van de toename verharding). Volgens de meest actuele en geoptimaliseerde bergingsberekening komt in het gestuwde gebied 24,8 ha water, wat overeenkomt met 8% water over het totale gebied (gebieden 1a t/m 1c, zoals opgenomen in het waterhuishoudkundig plan). Dit is exclusief de droge berging in het Beverbos (zie onderstaande sectie, berging equivalent aan ca. 12,5 ha) en het aanvullende water dat buiten de stuwen wordt gerealiseerd (2,5 ha). Tijdens de realisatiefase moet gemonitord worden of er in de praktijk ook daadwerkelijk 8% compensatie ten opzichte van de toename verharding wordt gerealiseerd. Indien dit lager is zal opnieuw een hydraulische toetsing plaats moeten vinden met het daadwerkelijke watersysteem (en de verharding) om te controleren dat er voldoende bergingscapaciteit aanwezig is.
Opmerking wateropgave
- In de waterparagraaf is de wateropgave voor het plangebied bepaald. Het plangebied kan echter niet los gezien worden van de overige ontwikkelingen in Nobelhorst (o.a. fase 1-4), waardoor niet kan worden volstaan met de bergingsnorm. De inrichting van het watersysteem in nieuw te ontwikkelen gebieden (> 250.000 m2) is maatwerk. De bergingsnorm van 6% geeft een goede eerste indicatie van de noodzakelijk berging. Het maatwerk is geleverd in het Waterhuishoudkundig plan Almere Nobelhorst (Arcadis, november 2023). Hierin is opgenomen dat het ontwerp van het watersysteem modelmatig is getoetst in SOBEK2 met conservatieve uitgangspunten.
Reactie gemeente
Akkoord. De tekst is als volgt vervangen. De genoemde tabel met tekst is verwijderd en vervangen door de volgende tekst:
Om wateroverlast te voorkomen, is voldoende waterberging in het plangebied vereist. Voor het plangebied geldt vanuit de Waterschapsverordening van het waterschap een eis om minimaal 6% van de toename van het verhard oppervlak te realiseren als extra oppervlakte open water (compenseren). Het plangebied kan echter niet los gezien worden van de overige
ontwikkelingen in Nobelhorst (o.a. fase 1-4) en de beperkte drooglegging van minimaal 1,05 m, waardoor niet kan worden volstaan met de bergingsnorm. De inrichting van het watersysteem in nieuw te ontwikkelen gebieden (> 250.000 m2) is maatwerk. De bergingsnorm van 6% geeft wel een goede eerste indicatie van de noodzakelijk berging. Het maatwerk is geleverd in het Waterhuishoudkundig plan Almere Nobelhorst (Arcadis, november 2023). Hierin is opgenomen dat het ontwerp van het watersysteem modelmatig is getoetst in SOBEK2 met conservatieve uitgangspunten.
Hieruit volgt dat het watersysteem voldoet aan alle kritische wateroverlastnormen van gemeente en waterschap.
- Toetsbui waterschap Zuiderzeeland (116.1 mm in 48 uur)
- Maximale peilstijging tot insteek van de watergang
- Maximale afwenteling overtollig water van 1,5 l/s/ha T100 bui (NBW-toetsing)
- Maximale peilstijging tot insteek van de watergang. Maatgevende afvoer (13 mm/dag + kwel)
- Stroomsnelheid maximaal 0,25 m/s
- Verhang: maximaal 2 cm/km, 2 cm per duiker en 30 cm voor het gehele watersysteem
Opmerking waterberging
- Het verzoek is om de berekende waterbergingsopgave (70 mm) uit de waterparagraaf te verwijderen en ook in de regels artikel 18 Voorwaardelijke verplichting waterberging aan te passen zodat wordt voldaan aan de voorgenomen 8% aan waterberging in het hele plangebied Nobelhorst. Tevens eist het waterschap geen 70 mm waterberging. De gemeente Almere heeft het convenant Klimaatbestendige Nieuwbouw: Basisveiligheidsniveau klimaatbestendige nieuwbouw 3.0 (Metropoolregio Amsterdam, 2021) ondertekend. Hierin staat Hevige neerslag (1/100 jaar, 70 mm in een uur) zorgt niet voor schade in en aan gebouwen, infrastructuur en voorzieningen. Deze 70 mm hoeft echter niet persé (geheel) in een bergingsvoorziening te worden opgeslagen.
Reactie gemeente
Akkoord. De waterbergingsopgave is aangepast.
Opmerking voldoende water
- Het verzoek is om bij het thema voldoende water het onderdeel goed functionerend watersysteem op te nemen met daarin het streefbeeld, uitgangspunten en randvoorwaarden. Tevens wordt in de waterparagraaf aangegeven dat in fase 5 en Twentsekant twee waterpeilen worden gerealiseerd, namelijk -5,20 m NAP en -6,20 m NAP. Daarnaast is er een tussenpeil van NAP -5,85 m NAP in de sloot naast de A6 en de Grote Denkersdreef. Het verzoek is om hier aan te geven dat deze nieuwe peilen en peilgebieden conform het Waterhuishoudkundig plan Almere Nobelhorst: Fase 4, Twentse Kant en Zuid - Update 2023 (versie 1 november 2023) worden gerealiseerd. Op dit moment wordt er verwezen naar “Het tweede addendum op het ontwikkelingsplan”. Dit document is niet bekend bij het waterschap en het waterschap is niet betrokken bij dit document. Voor het wijzigen van de oppervlaktewaterpeilen is een aanvraag om wijziging van het peilbesluit bij het waterschap noodzakelijk
Reactie gemeente
Akkoord. De volgende tekst is opgenomen in het plan: Het waterpeil wordt voor heel toekomstige Nobelhorst (met uitzondering van bosgebieden en de sloot langs de A6) verhoogd naar bijbehorende waterpeilen van NAP -6,20 m naar NAP -5,20 m. In het deelplangebied fase 5 en Twentsekant worden twee waterpeilen gerealiseerd, namelijk -5,20 m NAP en in de sloot naast de A6 en de Grote Denkersdreef een tussenpeil van -5,85 m NAP. Bij veel neerslag zal het regenwater in deze watergangen via een stuw aan de oostkant van Nobelhorst in fase 4 naar het NAP -6,20 m peilgebied stromen. Het regenwater komend uit Vogelhorst zal op een lager peil om Nobelhorst heen geleid worden.
Ten aanzien van het de peilwijzigingen is reeds in 2023 een nieuwe peilbesluit bij waterschap Zuiderzeeland aangevraagd.
Opmerking schoon water
Het verzoek is om:
- Het thema schoon water op te nemen. Deze ontbreekt nu volledig in de waterparagraaf.
- De relevante streefbeelden, uitgangspunten en randvoorwaarden op te nemen van de onderdelen:
- Goede structuurdiversiteit;
- Goede oppervlaktewaterkwaliteit;
- Goed omgaan met afvalwater.
- Aan te geven of uitlogende (bouw)materialen worden toegepast.
Reactie gemeente
Akkoord bovenstaande aanvullingen zijn opgenomen in het plan. Uitlogende bouwmaterialen worden niet toegepast.
Opmerking rioolsysteem
- Het verzoek is om op te nemen welk type gemeentelijk rioolsysteem wordt gerealiseerd. Zie het waterhuishoudkundig plan (Arcadis, november 2023).
Reactie gemeente
In Nobelhorst wordt net als in de rest van Almere water een gescheiden rioolsysteem aangelegd. Vuilwater wordt door een systeem van vuilwaterriool (DWA), gemalen en persleidingen afgevoerd richting de AfvalWaterZuiveringsInstallatie van waterschap ZZL op de bedrijventerrein De Vaart. Deze tekst is opgenomen in het plan.
Opmerking lozingsroute en (vervuild) hemelwater
- Het verzoek is om de lozingsroute en eventuele behandeling van (vervuild) hemelwater dat op verharde oppervlakken valt op te nemen. Hierbij is het verzoek om op te nemen dat hemelwater afkomstig van 50 of meer parkeerplaatsen of wegen met meer dan 1.000 vervoersbewegingen per etmaal aanwezig zijn en de betreffende gebieden te benoemen. Deze worden op basis van ons beleid beschouwd als vervuild en dienen een voorzuivering te doorlopen. Zie het waterhuishoudkundig plan (Arcadis, november 2023), paragraaf 4.3.
Reactie gemeente
De volgende tekst is opgenomen in het plan: Het regen- en grondwater wordt in Nobelhorst via het regenwaterriool, laagten en/of watergangen naar het oppervlaktewater getransporteerd. Regenwater van hogere intensiteiten dan waarvoor het riool is bedoeld kan via het maaiveld afstromen naar laagten en oppervlaktewater zonder dat er schade ontstaat aan gebouwen en het maaiveld. Het heeft de voorkeur dat regenwater een bodempassage heeft voordat het in het oppervlaktewater stroomt. Uiteindelijk stroomt het via de Vaarten met oppervlaktegemalen naar de Randmeren.
Rijkswaterstaat
Opmerking algemeen
Voor de duidelijkheid in H1.3 van de motivering is het beter te spreken van 'De wijk ligt ten zuiden van de A6 en ten westen van de A27' dan van 'De wijk ligt ten oosten van de A6 en ten zuiden van de A27'.
Reactie gemeente
Akkoord. Dit is aangepast.
Opmerking algemeen
H5.2: er is een nieuwe VNG-handreiking activiteiten en milieuzonering. De VNG-handreiking bedrijven en milieuzonering is vervangen recentelijk.
Reactie gemeente
Dit betreft een handreiking geen wet- en regelgeving. Wij hebben ons gebaseerd op de oude publicatie uit 2009. Eerder beleid en besluitvorming voor het plangebied, waaronder het Ontwikkelingsplan, is ook gebaseerd op de publicatie uit 2009.
Opmerking algemeen
In figuren 1.2, 1.3 en 2.1 van het document 'Beschouwing externe veiligheid' worden verschillende rode belijningen gebruikt als aanduiding plangebied. Dat schept verwarring.
Reactie gemeente
Onduidelijk is waar de opmerking precies betrekking op heeft. De 'Beschouwing externe veiligheid' kent alleen figuur 1.1 en 3.1. Daarin zijn op consistente en eenduidige wijze de bouwvelden en het plangebied aangeduid.
Opmerkingen externe veiligheid
Opmerking | Reactie gemeente |
Toelichting van IPLO is iets duidelijker: Attentiegebieden zijn nog niet in de Omgevingswet opgenomen en daarom ligt er geen wettelijke verplichting om attentiegebieden in visies, programma's en plannen op te nemen. Om de veiligheid voor mensen op buitenlocaties te verhogen, kunnen extra maatregelen binnen attentiegebieden overwogen worden. Bij de ontwikkeling van de Handleiding Omgevingsveiligheid Mensen op Buitenlocaties zijn naast de brandweer, omgevingsdiensten, GGD (Gemeentelijke/gewestelijke gezondheidsdienst)/GHOR(Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio) en veiligheidsregio's betrokken geweest. Er staat nergens in de concept-TAM stukken of hier iets mee wordt gedaan. Graag dan ook het verzoek om dit toe te voegen. | Vooralsnog wordt er in het plangebied niets met attentiegebieden gedaan. De betreffende paragraaf uit bijlage 3 is verwijderd. |
H5.3/Pag.46: Beoordeling Rijksweg A6: De Rijksweg heeft een 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour van 0 meter, en ligt dus midden op de weg. | Dit is correct en is gecorrigeerd. |
Er staat niet duidelijk vermeld dat en hoe er is gecheckt of zich eventueel nog andere EV-bronnen – anders dan de A6- in de nabijheid bevinden. | Deze analyse is opgenomen in hoofdstuk 3 van de 'Beschouwing externe veiligheid'. Deze beschouwing is opgenomen als bijlage bij de motivering. |
Er staat in de toelichting niet genoemd dat voor A6 de volgende aandachtsgebieden gelden, het BAG, het EAG en het GAG: Brandaandachtsgebied 30 m, explosieaandachtsgebied 200 m en gifwolkaandachtsgebied 300 m (gaat in vanaf ca. begin 2025). In het rapport (bijlage 3) staat dat duidelijker beschreven. | De bijlage maakt integraal onderdeel uit van de motivering en vormt een verdieping op hetgeen in par 5.3 is opgenomen. Het is naar onze mening niet noodzakelijk hier in de motivering uitgebreid op in te gaan. De huidige verwijzing naar de bijlage volstaat. |
Zie https://www.atlasleefomgeving.nl/kaarten; er staat wel een figuur opgenomen maar er is geen bronvermelding verder benoemd. | Dit klopt. Figuur 3.1 in bijlage 3 is vervangen door een kaart uit de Atlas Leefomgeving. |
Voor de A6 geldt volgens de Regeling Basisnet geen directe aanwijzing van een Brandvoorschriftengebied (BVG). En verder is het bouwplan verder van de A6 af gelegen dan 30m, dus geen raakvlak met het BAG. | Beide opmerkingen kloppen. Als onderdeel van evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn de plangebieden van fase 5 vanaf het begin van het proces, bewust buiten het brand- en explosieaandachtsgebied van de A6 en A27 gepositioneerd. Dit leidt ook tot de conclusie dat er vanuit externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor het planvoornemen. |
Er lijkt geen raakvlak te zijn met het EAG (staat niet vermeld in toelichting en impliciet beschreven in het rapport bijlage 3). Behoeft concrete check en vermelding. | Deze opmerking klopt. Figuur 3.1 in bijlage 3 is hierop aangepast met de betreffende figuur uit de Atlas Leefomgeving. |
En zoals in de toelichting en in het rapport staat vermeld is er een grotere overlap met het GAG. De formele aanwijzing van het GAG daarvan volgt begin 2025. | Er zijn inderdaad nog niet formeel GAG's aangewezen. Met de effecten van dit scenario wordt in dit plangebied wel rekening gehouden. Immers conform BBL, artikel 4.124, lid 4, is bij nieuwbouw een handmatig afschakelbare mechanische ventilatie verplicht bij een externe calamiteit, bv. een gifwolk vanaf de A6 of bij een naburige brand, die kan leiden tot een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht. |
Voor aandachtsgebieden (ook als BVG-aanwijzing binnenkort vervalt) dient de gemeente af te wegen of er aandachtsgebieden als voorschriftengebieden worden aangewezen. In ieder geval als er sprake is van bij inpassing zeer kwetsbare gebouwen, zoals ziekenhuizen en kinderdagverblijven. KDV's maken deel uit van het plan. Woonzorgcomplexen behoeven ook extra aandacht. | Vanwege de ligging van het plangebied buiten brand- en explosieaandachtsgebieden, is deze afweging in dit geval niet nodig. |
Advies van de Veiligheidsregio is gewenst. In rapport zijn beschermingsmaatregelen voorgesteld. In de besluitvorming bij het plan dient dit nog te worden uitgewerkt en te worden geconcretiseerd. Een en ander is dus ook nog ter toetsing aan het EV-beleid gemeente. En zie ook het Handboek omgevingsveiligheid van het RIVM, waaronder het Stappenplanbesluitvorminggroepsrisico | RIVM | Brandweer Flevoland is bij de voorbereiding van dit plan betrokken. Tevens is het concept ontwerp aan hen als adviespartner voorgelegd. Er is geen reactie ontvangen. |
Opmerkingen geluid
Opmerking | Reactie gemeente |
Onder andere in H2.2. staat '..geluidswerende wand tegenover het bedrijventerrein Twentsekant'. Met 'geluidswerende wand' wordt blijkbaar –lezend in volgende teksten- bedoeld dat er appartementencomplexen aan de naar A6 gerichte zijde van het bouwplan komen. Hierbij lijkt het onterecht om te spreken van een geluidswerende wand. Het gaat hier namelijk om appartementen/woningen – ofwel geluidgevoelige bestemmingen - die zelf ook bescherming van de leefomgeving behoeven. De appartementencomplexen zijn niet aaneengesloten en ze kunnen niet als geluidwerende constructie (zie GCW2012) dienen, hoogstens worden ze in de geluidmodellering als object/gewone bebouwing mee beschouwd, die uiteindelijk wel afschermend zouden kunnen raken. Gezien de afstand tot de A6 is enige afschermende afwerking van deze objecten niet (overal) zo effectief als gewenst. Geluidonderzoek zal dit moeten uitwijzen. Al met al graag terughoudend zijn met dit soort benamingen als geluidwerende wanden e.d.. | In de motivering is aangegeven dat de nieuw te realiseren appartementen voor het wegverkeerslawaai van de A6 een afschermende werking zullen hebben, zodat achter de appartementen een geluidsluw dorpsmilieu zal ontstaan. Tussen de appartementen komen doorgangen. De term 'geluidswerende wand' is dan ook niet helemaal terecht. De tekst van de motivering wordt hierop aangepast en de term geluidswerende wand te verduidelijken. Bedoeld is namelijk eerstelijnsbebouwing tegenover het bedrijventerrein die dusdanig hoog en aaneengesloten is, dat deze de geluidsemissie van het verkeer op een adequate manier reduceert. De mate van reductie is nodig om te kunnen voldoen aan de geluidregeling welke van toepassing is in dit gebied. |
Scholen (zie het als 'groene eiland' aangemerkte bouwvlak in o.a. fig. 2.2), woonzorgcomplexen, kinderdagverblijven zijn óók geluidgevoelige bestemmingen. Een geluidgevoelig gebouw is een gebouw of een gedeelte van gebouw (Bijlage 1 Bkl) met een woonfunctie (woningen, verzorgingshuizen, woonwagens en woonschepen); met een onderwijsfunctie; voor kinderopvang met bedden; voor gezondheidszorg met bedden. De inpassing van deze geluidgevoelige gebouwen anders dan woningen behoeven dus ook nadere – wellicht extra- aandacht bij inpassing en normtoetsing t.a.v. het geluid (en andere omgevingsaspecten). | De voorwaardelijke verplichting van artikel 19 van de regels is van toepassing op geluidgevoelige gebouwen, waaronder woningen, maar ook woonzorgcomplexen, kinderdagverblijven. Dit geldt eveneens voor het gemeentelijk geluidbeleid, zoals opgenomen in bijlage 1 van de regels. |
H3.3.6, Artikel 20 Voorwaardelijke verplichting geluid. In dit artikel wordt gesproken van de normtoetsing, maar ook verwezen naar het gemeentelijk geluidbeleid. Een link naar dit beleid – zodat dit navolgbaar is – ontbreekt. | Het gemeentelijk geluidbeleid is integraal onderdeel van het plan en opgenomen als bijlage bij de regels. |
Tabel 4.1 beleidskader: hier staat alvast vermeld dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de uitgangspunten uit het Bkl (t.a.v. geluid). Dat behoeft toch wel nadere toetsing en invulling, zie de opmerkingen. Wellicht beter om i.p.v. 'is' te spreken van 'zal in lijn met de uitgangspunten uit het Bkl navolgbaar nader worden getoetst en worden uitgewerkt'. Dat is het allemaal nu nog niet. Zie verder ook de opmerkingen van RWS t.a.v. geluid. | De voorgestelde tekstuele aanpassing wordt opgenomen. |
H5.4 geluid: is het niet ook gewenst dat de aanliggende percelen op impact worden beoordeeld? Komen er niet ook bedrijfsactiviteiten op Twentse kant, het gebied tussen dit voorliggende plan en de A6? Dat kan ook aan te merken zijn als geluidbron (dan wel als afschermende bebouwing door bedrijfsgebouwen wat beter is dan 'afschermende woongebouwen'). | De precieze invulling van het bedrijventerrein Twentsekant is nog niet bekend en is om die reden niet meegenomen in het akoestisch onderzoek, maar de verwachting is wel dat nieuw te realiseren bedrijfsbebouwing een afschermende werking zal hebben voor de woningen in het plangebied. In paragraaf 5.2 van de motivering is, voor wat betreft mogelijke hinder van bedrijfsactiviteiten, ingegaan op het aspect bedrijven en milieuzonering. |
Pag. 49, beoordeling: de ontwerpeis is dat er geluidluwe gevels komen op de rand van het plangebied, tegen de J.H. van 't Hofflaan. Geluidluw is dan =55 dB bij een gecumuleerde geluidsbelasting. Dan is het onduidelijk dat dit dan eigenlijk overal zou moeten gelden binnen het plangebied? En – dit staat verderop ook genoemd - een ambitie t.a.v. het percentage dat wel aan de standaardwaarde voldoet lijkt gewenst en wordt vooralsnog ongenoemd. | Vanwege de destijds gewenste ontwikkelflexibiliteit is niet gekozen om een bepaald percentage vast te leggen van woningen die moeten voldoen aan de standaardwaarde (lees: toen geldende grenswaarde). Het vastgelegde akoestisch kader bood (en biedt nog steeds) voldoende borging voor het realiseren van een acceptabel akoestisch klimaat (het is geen rustig gebied) in samenhang met de gewenste flexibiliteit voor ontwikkelaars. Deze lijn is in dit plan voortgezet. De ontwikkelende partijen moeten dus nog meer dan normaal, stedenbouwkundig gezien rekening houden met de positionering én type van gebouwen in relatie tot het realiseren van geluidluwe gebieden of geluidszones waarbij het geluid minder wordt. Zo is heel Nobelhorst ontwikkeld. |
Pag. 49: De bouwvelden 28 en 29 zijn de twee grootste bouwvelden en liggen naast elkaar aan de Enrico Fermistraat en de J.H. van 't Hofflaan. Hier speelt het wegverkeerslawaai een grote rol, waardoor vierlaagse bebouwing aan de geluidszijden nodig is om het 'achterland' te beschermen tegen geluid, zie onderstaande afbeelding. De lengte en positionering van de gebouwen hangt af van de benodigde geluidsreductie. | Met de door RWS gemaakte opmerkingen wordt rekening gehouden, zoals in de reacties is aangegeven. Er zijn reeds vele studies verricht hoe dit gebied stedenbouwkundig dusdanig vorm kan worden gegeven dat voldaan kan worden aan de uitgangspunten van het akoestisch ontwikkelingskader. Daarin speelt niet alleen akoestiek een rol, maar ook de financiële uitvoerbaarheid, de eisen met betrekking tot bijvoorbeeld sociale huur, zonoriëntatie etc. De aanvaardbaarheid van de keuze om met woningbouw (eerstelijnsbebouwing) een geluidluw(er) gebied te creëren is geborgd aan de hand van een voorwaardelijke verplichting, op basis waarvan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties mogelijk wordt. |
Pag. 51: Ten behoeve van flexibiliteit en een nadere toetsing aan de niet evidente onuitvoerbaarheid is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Dit artikel bepaalt dat het in gebruik nemen van geluidgevoelige gebouwen alleen is toegestaan indien wordt voldaan aan de standaardwaarde conform art. 5.78t Bkl. Als niet kan worden voldaan dient te worden afgeweken van deze standaardwaarde. Het afwijken van deze standaardwaarde en daarmee het verkrijgen van een omgevingsvergunning, kan alleen als wordt voldaan aan paragraaf 5.1.4.2a.5 Bkl, alsmede de eisen zoals opgenomen in de geluidregeling welke onderdeel uitmaken van de planregels. Deze geluidregeling is bedoeld om flexibiliteit in het plan te houden en stelt dat hoe hoger de geluidsbelasting, hoe meer extra akoestisch onderzoek nodig is om te komen tot een acceptabele leefomgeving. Zie hierboven opmerking over H3.3.6. En gaat dit wel goed met de naar de A6 gekeerde zijden van de woonappartementencomplexen ('die het achterland beschermen tegen geluid')? | Zoals opgemerkt is het gemeentelijk geluidbeleid als bijlage reeds opgenomen. Bij het doorrekenen van de stedenbouwkundige varianten is de A6 de dominante bron. Deze wordt te zijner tijd dus zeker meegenomen in de beoordeling van de verschillende ontwerpen. De aanvaardbaarheid van de keuze om met woningbouw (eerstelijnsbebouwing) een geluidluw(er) gebied te creëren is geborgd aan de hand van een voorwaardelijke verplichting, op basis waarvan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties mogelijk wordt. |
Bijlage 4, geluidrapport: vrije veldberekening. Er is een geluidmodel uit ca. oktober 2024 gebruikt. Hanteert dit model de rekenregels uit de Omgevingswet? En is gebruik gemaakt van GROW (recent vrijgegeven geluidregister rijkswegen onder de Omgevingswet)? De resultaten zijn anders dan die in de 'oude' wetgeving onder de Wet milieubeheer (en daarin zit A6 en A27; A6 is dominanter maar A27 doet wel mee). Zo niet, dan is dat alsnog nodig dat een up-to-date herberekening plaatsvindt en ook beschouwing van appartementen als geluidgevoelige bestemmingen en de andere geluidgevoelige bestemmingen nader toetst en ook te bezien of als geluidbeperkende maatregelen afschermende maatregelen haalbaar zijn. Een ambitie t.a.v. het percentage dat wel aan de standaardwaarde voldoet lijkt gewenst en wordt vooralsnog ongenoemd. | Het onderzoek is gedaan conform de rekenregels van de Omgevingswet met de meest recent beschikbare data. In een vorig antwoord is al ingegaan waarom niet gewerkt wordt met een bepaald percentage aan woningen die aan de standaard waarde voldoet. Dat is op voorhand niet te bepalen gezien het gebiedsontwikkelingsproces en financiële haalbaarheid. Het toetsen van toekomstige gebouwen aan de geluidregeling geschiedt reeds in een vroeg stadium door de ontwikkelende partijen, anders zal geen omgevingsvergunning kunnen worden afgegeven. Het akoestisch onderzoek laat zien dat een doordacht stedenbouwkundig ontwerp nodig is om een akoestisch klimaat te realiseren wat voldoet aan het akoestisch ontwikkelingskader. Variantenstudies tonen aan dat dit mogelijk is. |
Zie bijlage 4 kaarten met cumulatieberekeningen: nu al is een groot gebied aan te merken als gebied waar geluidluwe gevels nodig zullen zijn conform de genoemde ontwerpeisen. Het is een vrij veld berekening en inpassing met geluidluwe gevels voor alle geluidgevoelige bestemmingen is niet op voorhand te stellen voor de beoogde omvang van geluidgevoelige bestemmingen. Al met al lijkt een nadere beoordeling van een goede ruimtelijke kwaliteit aan de hand van up-to-date geluidberekeningen – bij voorkeur met concretere inpassing - gewenst. | We verwijzen hiervoor naar voorgaande beantwoording. Hierin is reeds uitgelegd waarom dit plan niet wordt vastgesteld met een concrete invulling en op welke wijze flexibiliteit en een aanvaardbaar woonklimaat middels een voorwaardelijke verplichting geborgd zijn. Dit plan voldoet aan het aspect uitnodigingsplanologie en geeft duidelijk aan waar aan voldaan moet worden. Niet onbelangrijk is dat de gemeente zelf de grondposities in handen heeft en bij de tender eisen kan stellen aan de partijen. |
Mobiliteit
Opmerking A6
Waaruit bestaat de problematiek, waar treedt deze op en op welke momenten?
Reactie gemeente
Wij verwachten in de toekomst enkele aandachtspunten voor de infra. O.a. de op- en afritten A6/Tussenring gaan op termijn capaciteitsproblemen ondervinden zodra Nobelhorst en het bedrijventerrein Twentsekant zijn afgerond. Het wordt voornamelijk veroorzaakt door het verkeer afkomstig vanaf de Tussenring richting Nobelhorst. Dit is een toekomstig en een breder probleem wat naar verwachting in 2040 zal plaatsvinden.
Opmerking
Is er nu al sprake van een knelpunt of wordt dit voorzien in de toekomst?
Reactie gemeente
Op dit moment is het (spits)probleem volgens Rijkswaterstaat niet of beperkt aanwezig. Ook laat het verkeersmodel van de gemeente Almere zien dat de verkeersgeneratie veroorzaakt door deze ontwikkeling veilig en soepel af te wikkelen is. Het Omgevingsplan veroorzaakt geen knelpunt. Het is een toekomstig en een bredere probleem dan alleen Nobelhorst waarvoor nu al proactief nagedacht wordt over oplossingen.
Opmerking
Wie van RWS betrokken bij de genoemde gesprekken om tot een oplossing te komen?
Reactie gemeente
Vervolggesprekken met RWS en provincie staan begin volgend jaar gepland. Wat daaruit gaat komen moeten we afwachten, onze bedoeling is om tot lange termijn maatregelen te komen. Betrokkenen bij RWS zijn hun regio MNN, afdeling verkeersmanagement en de verkeerscentrale.
Ter inzage legging en zienswijzen
Na vrijgave door Burgemeester en Wethouders van het ontwerp omgevingsplan ligt het ontwerp omgevingsplan en de bijbehorende stukken voor 6 weken ter inzage (artikel 3:11 Awb). Binnen 6 weken vanaf het moment van terinzagelegging van het ontwerp omgevingsplan kan iedereen zienswijzen inbrengen. Dit kan schriftelijk of mondeling.