KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Recreatie - Dagrecreatie
Artikel 4 Recreatie - Verblijfsrecreatie
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Water
Artikel 7 Leiding - Gas
Artikel 8 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Artikel 9 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Antidubbeltelregel
Artikel 11 Algemene Bouwregels
Artikel 12 Algemene Ontheffingsregels
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 14 Algemene Procedureregels
Artikel 15 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
Artikel 17 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Iniatiefnemers
Hoofdstuk 2 De Bestaande Situatie
2.1 Beschrijving Van Het Gebied En Het Huidige Gebruik
2.2 Landschap
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.4 Toetsing Aan Het Beleid
3.5 Conclusie
Hoofdstuk 4 Planopzet
4.1 Inleiding
4.2 Ontwerp En Inrichting
4.3 Het Hippisch Recreatiepark
4.4 Zandwinning
4.5 Terrein Voor Dagrecreatie
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden
5.1 Cultuurhistorische Aspecten En Archeologie
5.2 Bodem
5.3 Watertoets
5.4 Natuurwaarden
5.5 Milieuzonering
5.6 Ontsluiting En Verkeer
5.7 Geluid
5.8 Lucht
5.9 Fysieke Veiligheid
Hoofdstuk 6 Juridische Opzet
6.1 Toelichting Op De Digitale Verbeelding
6.2 Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Inspraak En Overleg
Bijlage 1 M.e.r.-beoordeling Nov.2007
Bijlage 2 Brief D.d. 29-10-2008 Van Gedeputeerde Staten Van Groningen Inzake Planologische Aanvaardbaarheid Hippisch Recreatiepark Stadskanaal
Bijlage 3 Archeologisch Bureau-onderzoek
Bijlage 4 Archologisch Onderzoek, Verkennend Booronderzoek
Bijlage 5 Archeolochisch Onderzoek Door Middel Van Boringen Aan De Kettingwijk
Bijlage 6 Vooronderzoek Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 7 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 8 Geohydrologisch Onderzoek
Bijlage 9 Ecologische Toets
Bijlage 10 Verkeerskundige Onderzoek Ontsluiting Hippisch Recreatiepark Stadskanaal
Bijlage 11 Memo Resultaten Verkeersbewegingen Hippisch Recreatiepark Stadskanaal
Bijlage 12 Akoestisch Onderzoek Hippisch Recreatiepark En Zandwinning En Akoestisch Onderzoek
Bijlage 13 Akoestisch Onderzoek Geluidsbelasting Wegverkeer
Bijlage 14 Luchtkwaliteitonderzoek Zandwinning En Verkeer
Bijlage 15 Risicoberekening Gasleiding
Bijlage 16 Brief D.d. 18-6-2009 Tennet, De Leidingbeheerder
Bijlage 17 Nota Van Beantwoording

Hippisch Recreatiepark

Bestemmingsplan - gemeente Stadskanaal

Vastgesteld op 30-08-2010 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplanHippisch Recreatiepark van de gemeente Stadskanaal;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0037.BP0902-vs01 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen.

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw (deze architectonische ondergeschiktheid komt onder andere tot uitdrukking in een bouwhoogte die ten minste 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw);

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bedrijfsmatige exploitatie (van recreatiebedrijven)

het via een bedrijf/stichting of ander rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/ exploitatie, dat de recreatieverblijven daadwerkelijk worden gebruikt voor recreatieve doeleinden en waarbij tevens sprake is van verhuur van de recreatieverblijven ten behoeve van een wisselend gebruik;

1.8 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.9 begane grond

de bouwlaag of verdiepingsvloer van een gebouw ter hoogte van het peil;

1.10 bestaand:

  • ten aanzien van bouwwerken, werken geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden: bestaand ten tijde van de eerste terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
  • ten aanzien van het overige gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van dit plan

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw (deze architectonische ondergeschiktheid komt onder andere tot uitdrukking in een bouwhoogte die ten minste 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw);

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 cultuurhistorische waarden:

waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van die geschiedenis;

1.22 dagrecreatieve voorzieningen:

openbaar toegankelijke voorzieningen ten behoeve van recreatief gebruik zoals voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

1.23 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.24 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.25 gebouw:

een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van een gebouw, met een oppervlakte van maximaal 60% van de oppervlakte van de bovenste bouwlaag en een afstand van minimaal .. meter tot de voorgevel;

1.26 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of spoorweg;

1.27 geluidsgevoelige gebouwen:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;

1.28 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.29 horecabedrijf:

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een seksinrichting;

1.30 horecabedrijf categorie 1:

een complementair horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag verstrekken van (niet- of lichtalcoholhoudende) dranken en eenvoudige etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en (dag)recreatie, zoals een automatiek, broodjeszaak, cafetaria, croissanterie, koffiebar, lunchroom, ijssalon, snackbar, snackkiosk, tearoom, traiteur en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;

1.31 horecabedrijf categorie 2:

een horecabedrijf met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, dat voornamelijk is gericht op het verstrekken van maaltijden en/of (alcoholische) dranken, zoals een bar, (grand) café, eetcafé, restaurant, café-restaurant en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;

1.32 horecabedrijf categorie 3:

een horecabedrijf, dat voornamelijk is gericht op het 's avonds en/of 's nachts verstrekken van (alcoholische) dranken en waar tevens gelegenheid wordt geboden tot dansen of vergelijkbaar vermaak, zoals een bar-dancing, discotheek en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf ;

1.33 horecabedrijf categorie 4:

een perceel, gelegen aan een hoek van twee wegen c.q. het openbaar gebied;

1.34 kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.35 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.36 landschapselement:

elementen in het landschap in de vorm van bomen, bosschages, poelen en/of andere natte elementen en weg- en laanbeplanting;

1.37 manege:

een bedrijf met een publieksgericht karakter, dat is gericht op het bieden van gelegenheid tot het berijden en verzorgen van paarden en pony's (waaronder het lesgeven, de verhuur, het dresseren en trainen, alsmede het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen) en daaraan ondergeschikte detailhandel en horeca;

1.38 natuurlijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;

1.39 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt met ten hoogste één wand;

1.40 permanente bewoning:

de bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;

1.41 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.42 recreatiewoning:

een gebouw, geen woonkeet en geen caravan zijnde, bestemd om uitsluitend door een gezin of een daarmee gelijk te stellen persoon of groep van personen, dat/die zijn hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond. Onder recreatiewoning wordt tevens een chalet begrepen;

1.43 straat- en bebouwingsbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar is georiënteerd;

1.44 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw (deze architectonische ondergeschiktheid komt onder andere tot uitdrukking in een bouwhoogte die ten minste 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw);

1.45 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.46 woonsituatie:

de waarde van een gebied voor de woonfunctie, die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkomen of beperken van hinder.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:

vanaf enig punt van een (hoofd)gebouw tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Recreatie - Dagrecreatie

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. dagrecreatie;
  2. b. dagrecreatieve voorzieningen waaronder sanitaire voorzieningen;
  3. c. de ontwikkeling van landschapswaarden ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van groen - lijnvormig landschapselement' en 'specifieke vorm van groen - laanbeplanting';
  4. d. groen- en parkeervoorzieningen, wegen en paden;
  5. e. vijvers;
  6. f. de tijdelijke opslag en afvoer van zand, grind, klei en teelaarde en het uitvoeren van herinrichtings- en reconstructiewerken ten behoeve de bestemming 'Water';
  7. g. het uitoefenen van activiteiten en werkzaamheden, die ondersteunend zijn aan het bepaalde onder artikel 3.1. f,

met daarbij horende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  1. a. het landschapsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

nadere eisen stellen aan:

  1. d. de afstand tussen de gebouwen;
  2. e. de afstand tot de weg;
  3. f. de plaats van andere bouwwerken;
  4. g. de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en nokrichting van de gebouwen.

3.4 Ontheffing van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  1. a. het gebruik van de gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
  2. b. het gebruik van kampeermiddelen voor permanente bewoning;
  3. c. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen voor de periode 1 november tot 15 maart;
  4. d. het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  5. e. het gebruik van gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  6. f. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Recreatie - Verblijfsrecreatie

4.1 Bestemmnigsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. uitsluitend bedrijfsmatig geëxploiteerde recreatiewoningen;
  2. b. voorzieningen voor een hippisch recreatiepark (hoofdgebouwen zoals een manege, winkel(s) waaronder een supermarkt, een receptiegebouw, aan de bestemming gelieerde horeca) enerzijds, alsmede overige gebouwen zoals stallen, groepsaccommodaties, binnenzwembad, rijtuigenloods, werkplaatsen, was- en spuitplaats en opslagruimten voor machines, stro en voer, kantoorruimten, dienst- en werkruimten voor een dierenarts, een hoefsmid en de beveiligingsmedewerkers, anderzijds;
  3. c. bedrijfswoningen;
  4. d. buitenbakken, longeercirkels, trainings- en/of stapmolens;
  5. e. buitenzwembad;
  6. f. de ontwikkeling van landschapswaarden ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van groen- lijnvormig landschapselement' en 'specifieke vorm van groen - laanbeplanting';
  7. g. groen- en parkeervoorzieningen, wegen en paden;
  8. h. mestopslag;
  9. i. vijvers en watergangen;

met daarbij behorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  1. e. het landschapsbeeld;
  2. f. de verkeersveiligheid;
  3. g. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

nadere eisen stellen aan:

  1. h. de afstand tussen de gebouwen;
  2. i. de afstand tot de weg;
  3. j. de plaats van andere bouwwerken;
  4. k. de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en nokrichting van de gebouwen.

4.4 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4.1.f en de vermelde aanduidingen 'specifieke vorm van groen - lijnvormig landschapselement' en 'specifieke vorm van groen - laanbeplanting' binnen de bestemming verplaatsen. Vooraf dient advies te worden ingewonnen bij de provinciale diensten van de provincie Groningen

4.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  1. a. het gebruik van de gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het Hippisch Recreatiepark ;
  2. b. het gebruik van recreatiewoningen voor permanente bewoning;
  3. c. het gebruik van bedrijfswoningen als burgerwoningen;
  4. d. het gebruik van gronden en bouwwerken voor zelfstandige horeca en detailhandel;
  5. e. het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  6. f. het gebruik van gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  7. g. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen;
  2. b. voet-, fiets- en ruiterpaden;
  3. c. parkeervoorzieningen;
  4. d. groenvoorzieningen;
  5. e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. f. de ontwikkeling van landschapswaarden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - laanbeplanting';

met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
met dien verstande dat:

  1. g. van de in de bestemming begrepen wegen het aantal rijstroken ten hoogste twee mag bedragen, in- en uitvoegstroken niet meegerekend;
  2. h. de inrichting van de wegen, straten voet- en fietspaden hoofdzakelijk is gericht op de afwikkeling van verkeer.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, als bedoeld in artikel 5.1., gelden de volgende regels:

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal:

  1. a. 6 m voor reclamedoeleinden;
  2. b. 10 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer;
  3. c. 12 m voor palen en masten.

5.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 5.1. f en de aanduiding 'specifieke vorm van groen - laanbeplanting' binnen de bestemming verplaatsen. Vooraf dient advies te worden ingewonnen bij de provinciale diensten van de provincie Groningen.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een waterplas;
  2. b. de ontwikkeling van natte natuur- en landschapswaarden;
  3. c. recreatieve doeleinden;
  4. d. oevers;
  5. e. erven/tuinen van bouwpercelen voor recreatiewoningen, als bedoeld in artikel 4;
  6. f. groenvoorzieningen;
  7. g. de winning, bewerking, verwerking, tijdelijke opslag en afvoer van zand, grind en klei en het uitvoeren van herinrichtings- en reconstructiewerken;
  8. h. het uitoefenen van activiteiten en werkzaamheden, die ondersteunend zijn aan het bepaalde onder artikel 6.1.g;
  9. i. de waterhuishouding;

met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals:

  • kunstwerken, alsmede
  • ten behoeve van het bepaalde onder artikel 6.1.g: steigers, laadpontons, loswal en hellingbaan.

6.2 Bouwregels

6.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  1. a. het gebruik van gronden als permanente ligplaats voor woonschepen;
  2. b. het gebruik van gronden als tijdelijke ligplaats voor woonschepen voor de periode 1 november tot 15 maart;
  3. c. het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  4. d. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  5. e. het gebruik van de gronden voor het oprichten van inrichtingen als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder;
  6. f. het gebruik van de gronden voor het oprichten van inrichtingen als bedoeld in artikel 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
  7. g. het opslaan of bergen van onbruikbare of aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, anders dan ten behoeve van het bepaalde in artikel 6.1.;
  8. h. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, anders dan ten behoeve van het bepaalde in artikel 6.1.

Artikel 7 Leiding - Gas

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een aardgastransportleiding.

7.2 Bouwregels

7.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde onder artikel 7.2.en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

  1. a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de aardgastransportleiding;
  2. b. vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

7.4 Aanlegvergunning

Artikel 8 Leiding - Hoogspanningsverbinding

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsleiding.

8.2 Bouwregels

8.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 8.2., en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

  1. a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de hoogspanningsleiding;
  2. b. vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 9 Waarde - Archeologie

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische verwachtingswaarden.

9.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat een op grond van de basisbestemming toelaatbaar gebouw tot een maximale oppervlakte van 100 m² is toegelaten.

9.3 Ontheffing van de bouwregels

9.4 Aanlegvergunning

9.5 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 10 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Bouwregels

11.1 Geluidshinder

Met het oog op het voorkomen van een te hoge geluidsbelasting op gevel van gebouwen mogen er geen geluidsgevoelige gebouwen worden gebouwd binnen de wettelijke geluidszone, als bedoeld in de Wet geluidhinder.

11.2 Algemeen

Voorzover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:

  1. a. de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte;
  2. b. de plaatsing op het bouwperceel,

ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, mits:

  1. a. de goot- en bouwhoogte van gebouwen met niet meer dan 15% afwijken van de toegestane goot- en bouwhoogte;
  2. b. de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.

Artikel 12 Algemene Ontheffingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • I. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • II. de woonsituatie;
  • III. de verkeersveiligheid;
  • IV. de milieusituatie;
  • V. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

ontheffing te verlenen van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages, met uitzondering van de hoogtemaat van bouwwerken voor reclamedoeleinden;
  2. b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. d. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot:
    1. 1. ten hoogste 40 m voor kunstwerken en voor zend-, ontvang- en/of sirenemasten;
    2. 2. ten hoogste 8 m voor reclamedoeleinden;
    3. 3. ten hoogste 15 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  5. e. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. bestemmingsvlak en toestaan dat de grenzen van het bouw- c.q. bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    1. 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    2. 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    3. 3. ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;

mits de bouwgrens met ten hoogste 1,5 m wordt overschreden

  1. f. de bestemmingsregels ten aanzien van het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat nutsgebouwen, waaronder mede begrepen zijn schuilgelegenheden en stallingsruimten, worden gebouwd met een maximale hoogte van 4 m en maximale oppervlakte van 50 m²

Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met toepassing van artikel 3.6. van de Wet ruimtelijke ordening de bestemmingsgrens binnen de begrenzing van het plangebied met maximaal 5 meter te verschuiven met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. van de wijzigingsbevoegdheid mag gebruik worden gemaakt mits daarbij geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
  2. b. de bescherming van archeologische waarden is gewaarborgd;
  3. c. op de voorbereiding van een besluit tot wijziging is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.

Artikel 14 Algemene Procedureregels

14.1 Ontheffing

Indien toepassing wordt gegeven aan één van de in dit plan vervatte ontheffingsbevoegdheden, dienen daarbij de navolgende procedureregels in acht te worden genomen:

  1. a. het ontwerp van een besluit tot ontheffing als bedoeld in de regels van dit plan ligt gedurende twee weken voor een ieder ter inzage;
  2. b. burgemeester en wethouders maken de tervisielegging bekend in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid;
  3. c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging zienswijzen naar voren te brengen bij burgemeester en wethouders tegen de voorgenomen ontheffing;
  4. d. Indien tegen de voorgenomen ontheffing zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
  5. e. burgemeester en wethouders delen de beslissing betreffende het onder d bedoelde besluit mee aan de aanvrager en, zo die er zijn, aan de indieners van zienswijzen

Artikel 15 Overige Regels

De regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. richtlijnen voor de verlening van ontheffing van de stedenbouwkundige regels;
  2. b. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer;
  3. c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. het bouwen nabij bovengrondse hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. e. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  6. f. de ruimte tussen bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van artikel 16.1. sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het artikel 16.1. sub a met maximaal 10 %;
  3. c. artikel 16.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 16.2. sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in artikel 16.2. sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. artikel 16.2. sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplanHippisch Recreatiepark met IMRO-idn NL.IMRO.0037.BP0902-vs01.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

De gemeente Stadskanaal heeft het voornemen om medewerking te verlenen aan de vestiging van een “hippisch recreatiepark” ten noorden van de Kettingwijk in het buitengebied direct ten oosten van het Veendam-Musselkanaal en de N366. De vestiging van het hippisch recreatiepark vormt samen met de aanleg van een waterplas en de ontwikkeling van dagrecreatieve voorzieningen één initiatief. De gezamenlijke oppervlakte is 63,5 hectare.

Het hippisch recreatiepark is een nieuw concept waarin de paardensport centraal staat. Het biedt huishoudens die paarden bezitten en andere paardenliefhebbers de mogelijkheid de vakantie samen met hun paard(en) door te brengen. De recreatiewoningen zijn ruim van opzet. In de directe nabijheid van de recreatiewoningen zijn stallen beschikbaar voor de paarden. Het eigen paard kan worden meegenomen. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om een paard te huren.

Het park heeft na afronding (de aanleg geschiedt in fasen) een oppervlakte van circa 27,5 ha. Het biedt dan ruimte aan maximaal 150 recreatiewoningen en verschillende hippische voorzieningen.

Het begin van de aanleg is gepland in 2010. Voor dit initiatief diende eerst te worden bepaald of het m.e.r.-plichtig is en of er een milieueffectrapport voor zou moeten worden opgesteld. Het initiatief komt niet voor in lijst C van het “Besluit milieueffectrapportage 1994” (nadien enkele malen gewijzigd). Eén en ander impliceert dat het initiatief niet direct m.e.r.-plichtig is op basis van de wet. Het initiatief valt echter vanwege zijn omvang wel onder de m.e.r-beoordelingsplicht.

Ten behoeve van het creëren van de in het plangebied geprojecteerde waterplas zal een zandwinning plaatsvinden van circa 20,5 hectare. Het initiatief valt in categorieën D.10.1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van één of meer recreatieve of toeristische voorzieningen) en D.16.1. (de ontginning dan wel wijziging of uitbreiding van de ontginning van steengroeven of dagbouwmijnen) van de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage 1994, hetgeen betekent dat de gemeente Stadskanaal moest beoordelen of voor dit plan een milieueffectrapport moest worden opgesteld.

Op basis van de uitgevoerde m.e.r.-beoordeling is geconcludeerd dat het initiatief zowel ruimtelijk als milieuhygiënisch verantwoord kan worden ingepast en dat het geen belemmering vormt voor de reeds aanwezige functies. Er zijn geen bijzondere omstandigheden aanwezig die een milieueffectrapport noodzakelijk maken. Extra onderzoek zal niet leiden tot nieuwe inzichten over de wijze waarop het recreatiepark in de omgeving dient te worden ingepast en beheerd. In Bijlage 1 is de m.e.r.-beoordeling toegevoegd.

Aan de westzijde van deze locatie bevinden zich de tracés van een hoogspanningsverbinding en een gasleiding. Dit deel van het plangebied is niet geschikt voor een verblijfsrecreatieve functie. Daarom worden deze gronden bestemd voor dagrecreatie. De oppervlakte hiervan bedraagt van 13 ha.
Een deel van de Kettingwijk (circa 3 ha) maakt onderdeel uit van dit bestemmingsplan in verband met de herinrichting van deze weg. Deze herinrichting is noodzakelijk vanwege de wijziging van het profiel van deze weg en ten behoeve van een adequate ontsluiting van het recreatiepark.

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP0902-vs01_0001.png"Figuur 1: Ligging Plangebied

1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied

Het plangebied ligt ten noorden van de Kettingwijk in het buitengebied van de gemeente Stadskanaal direct ten oosten van het Veendam-Musselkanaal en de N366. Het plangebied heeft een omvang van circa 63,5 hectare. Aan de oostzijde worden de gronden begrensd door de Knijpeweg. Aan de noordzijde is het perceel begrensd door een groenstrook met direct daarachter een ontwateringsloot (zie afbeelding 1 en 2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP0902-vs01_0002.png"Figuur 2: Geografische gegevens

Het plangebied valt kadastraal onder gemeente Onstwedde, sectie W en bestaat uit de kadastrale percelen met nummers 626, 627, 628, 629, 630, 631, 639, 653, 654, 655, 656 (alle geheel) en 662 (gedeeltelijk).

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Op de gronden waar het hippisch recreatiepark is geprojecteerd rustte op basis van het bestemmingsplan “Buitengebied Stadskanaal 1998” de bestemming “Agrarische doeleinden”. Dit maakt een wijziging van het bestemmingsplan ten behoeve van het recreatiepark noodzakelijk.

De gemeente heeft inmiddels het “Bestemmingsplan Landelijk Gebied” in procedure gebracht en dit plan is vastgesteld door de raad op 23 maart 2009 en is op 28 januari 2010 in werking getreden. In dit bestemmingsplan zijn de gronden bestemd voor agrarisch gebruik. Voor de gronden, die nu deel uitmaken van het voorliggende bestemmingsplan, is in het bestemmingsplan al een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming van de grond om te zetten naar een Hippisch Recreatiepark met een recreatieplas en de daarbij behorende dagrecreatieve voorzieningen.

De realisering van het Hippisch Recreatiepark binnen de termen van de opgenomen wijzigingsbevoegdheid in het “Bestemmingsplan Landelijk Gebied” is niet geheel mogelijk. Daarom is besloten om een afzonderlijke procedure te voeren ten behoeve van het voorliggende initiatief.

1.4 Iniatiefnemers

HPF projecten B.V. en Over Milieu B.V. zijn de initiatiefnemers voor de ontwikkeling van het plangebied. Zij hebben de gemeente Stadskanaal verzocht het bestemmingsplan te herzien om de uitvoering van dit project mogelijk te maken.

Namens deze initiatiefnemers is OOSTZEE Stedenbouw de aanvrager van de ontgrondings-, milieu- en bouwvergunningen alsmede van alle overige wettelijk vereiste vergunningen en ontheffingen, die nodig zijn voor de realisatie van het plan.

Hoofdstuk 2 De Bestaande Situatie

2.1 Beschrijving Van Het Gebied En Het Huidige Gebruik

Het gebied kenmerkt zich visueel landschappelijk als een open gebied. De locatie wordt aan drie zijden begrensd door bos en opgaand hout. Ten zuiden van de locatie bevindt zich het Vledderbos. Aan dit bos zijn beperkte natuurwaarden toegekend. De westzijde wordt begrensd door de Noorder Kanaalweg. Dit is een parallelweg van de provinciale weg N366. De provinciale weg wordt op zijn beurt weer begrensd door het Veendam-Musselkanaal. Aan de westzijde van dit kanaal ligt een groenstrook van circa 200 meter breed, die de oostelijke begrenzing vormt van de bebouwde kom van Stadskanaal. In deze zone is aan de westkant een recreatiepark van de Noorse broeders gelegen. De afstand van het plangebied tot de bebouwde kom van Stadskanaal bedraagt hemelsbreed circa 450 meter. Een hoogspanningsleiding en een aardgasleiding doorkruisen - van noord naar zuid - het westelijke deel van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP0902-vs01_0003.jpg"Figuur 3: foto plangebied

De agrarische gronden zijn als landbouwgronden in gebruik en hebben een agrarische bestemming. Een drietal sloten doorsnijdt de agrarische gronden van noord naar zuid.

De meest nabijgelegen burgerwoning aan de oostzijde van de N366 is gelegen op een afstand van circa 370 meter van het plangebied. De grens van het meest nabijgelegen agrarische bouwperceel is gelegen op een afstand van 360 meter. Aan de noordzijde wordt het gebied begrensd door een groenstrook en een watergang. Aan deze groenstrook (zie illustratie 4) zijn eveneens natuurwaarden toegekend. In het (vastgestelde) bestemmingsplan Landelijk gebied is het plangebied aangewezen als een landschappelijke, recreatieve ontwikkelingszone.

Binnen het plangebied zijn geen bomen aanwezig, met uitzondering van wilgenopslag in een deel van de aanwezige sloten. Ten noordoosten van het plangebied bevindt zich de buurtschap “Ter Maarsch” gebouwd op een (natuurlijke) verhoging in het landschap. De Noorder Kanaalweg, de Kettingwijk en de Knijpeweg zijn wegen met een asfaltverharding. De Kettingwijk en de Knijpeweg worden geflankeerd door (laan)bomen. Ten zuiden van de Kettingwijk in het Vledderbos is een stelsel van wandelpaden aangelegd.
In het zuiden, nabij de Kettingwijk, staat een mestsilo.

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP0902-vs01_0004.png"

Figuur 4: plangebied

2.2 Landschap

In deze paragraaf worden kort het landschap en de cultuurhistorie beschreven.

2.2.1 Randveenontginning

Het landschapstype waarop het initiatief is geprojecteerd wordt gekwalificeerd als randveen-ontginningsgebied. Op deze gronden vonden vanuit de hoge zandgronden de eerste kleinschalige niet-systematische ontginningen van de veengebieden plaats. Aan het begin van de zeventiende eeuw zijn hier de grootschalige ontginningen gestart.

2.2.2 Veenkoloniaal landschap

Aan het randveenontginningsgebied grenst aan de zuidzijde van het plangebied een veenkoloniaal landschap. Het veenkoloniale landschap, onderbroken door het nieuw aangelegde Vledderbos, bestaat uit grootschalige tot zeer grootschalige ruimten, met voornamelijk lijnvormige verdichtingen gevormd door kanalen, wegen, lintdorpen en erfbeplanting. Het landschap is over het algemeen zeer vlak. De vroegere hoogteverschillen in de dekzandondergrond zijn door het agrarische gebruik sterk genivelleerd.

2.2.3 Beekdal Pagediep

Ten noorden van de locatie ligt op enige afstand het beekdal van het Pagediep. Het dal van het Pagediep is nauwelijks nog herkenbaar in het landschap. Het gebied bevat voornamelijk intensief gebruikte bouw- en graslanden. Het beekdallandschap wordt gerekend tot de kleinschalige open landschappen. Het gebied kenmerkt zich door afwisselend open, besloten en verdichte ruimten in kleine eenheden, waarbij het reliëf een belangrijke rol speelt. Het contrast tussen open ruimten en verdichtingen is hier niet zo groot en deze vloeien dan ook geleidelijk in elkaar over.

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP0902-vs01_0005.png"Figuur 5: Landschapsbeleidsplan

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Rijksbeleid "Nota Ruimte"

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het schept ruimte voor ontwikkeling uitgaande van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet' en verschuift het accent van het stellen van ruimtelijke beperkingen naar het stimuleren van gewenste ontwikkelingen. De nota ondersteunt gebiedsgerichte ontwikkeling.

3.1.2 Recreatie en Toerisme

In de Nota Ruimte wordt geconstateerd dat het huidige aanbod van toeristisch-recreatieve voorzieningen (zowel kwantitatief als kwalitatief) onvoldoende aansluit bij de recreatiewensen van de samenleving. Het Rijk is van oordeel dat de recreatiesector de ruimte moet krijgen om te kunnen anticiperen op de veranderende behoefte van de recreanten en om zich tot economische drager van delen van het platteland te kunnen ontwikkelen. Provincies dienen in streekplannen voldoende ruimte te bieden om deze doelen te kunnen realiseren. Wat betreft recreatiewoningen wordt een nieuw ruimtelijk kader geboden. Dit ruimtelijke kader houdt in dat de mogelijkheden nieuwe recreatiewoningen te realiseren gelijk worden getrokken met de mogelijkheden voor reguliere woningen. Een aanvraag voor de bouw van een recreatiewoning kan alleen door de gemeente worden toegestaan als op die plaats ook een reguliere woning wordt toegelaten. Uitzondering op deze hoofdregel vormen complexen van recreatiewoningen met een bedrijfsmatige exploitatie. Onder bedrijfsmatige exploitatie wordt in dit kader verstaan het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanige exploitatie, dat in de recreatieverblijven daadwerkelijk recreatief gebruik plaatsvindt. De woningen op dergelijke complexen hoeven niet te voldoen aan de wet- en regelgeving voor reguliere woningbouw.

3.1.3 Natuur

Rijk, provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere natuurwaarden en kenmerken van de Vogel- en Habitatgebieden, de Natuurbeschermingswetgebieden en de gebieden welke onderdeel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur. Bescherming van daarbuiten gelegen gebieden wordt tot de verantwoordelijkheid van de provincies en gemeenten gerekend.

3.1.4 Zandwinning

Het Rijk heeft geen nieuw Structuurschema voor de winning van oppervlaktedelfstoffen opgesteld. De Ontgrondingenwet waarin de winning van oppervlaktedelfstoffen is vastgelegd. heeft een beperkte herziening ondergaan, waarbij de delen die gericht zijn op de sturing en coördinatie van de bouwgrondstoffenvoorziening per 1 januari 2009 zijn geschrapt. Het Rijk maakt hiermee kenbaar dat het de ontwikkelingen meer aan de markt wil overlaten. De wet is gericht op het toelaten van een ontgronding via een vergunningstelsel, met de mogelijkheid inrichtingseisen te stellen.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Groningen

Het nieuwe Provinciaal Omgevingsplan (POP) voor de periode 2009 – 2013 is op 17 juni door Provinciale Staten vastgesteld. Het POP is grotendeels een voortzetting van het bestaande beleid. De provincie verandert bijvoorbeeld niets aan de concentratie van windturbines in een drietal parken. Op deze manier wil de provincie het landschap beschermen. Voor een aantal onderwerpen is nieuw beleid ontwikkeld. Zo is het beleid rondom het onderdeel duisternis, een belangrijke kernkarakteristiek van de provincie, aangescherpt.

3.2.2 Recreatie en Toerisme

De provincie richt in het omgevingsplan haar aandacht vooral op cultuurtoerisme, natuur en landschap, stad en ommelanden, plattelandstoerisme, vaartoerisme, routegebonden recreatie (fietsen, wandelen, toervaart en kano), dagtoerisme, verblijfstoerisme en de professionalisering, de kwaliteitsverbetering en de promotie van recreatie en toerisme. Doel is in te spelen op voortdurend veranderende trends en ontwikkelingen binnen de toeristische sector. Dit moet resulteren in extra werkgelegenheid en inkomsten.

Voor de regio "de Veenkoloniën" waarin Stadskanaal is gelegen, wordt er naar gestreefd om het potentieel van dit gebied beter te benutten. De centrumpositie van Stadskanaal moet worden versterkt, er dient een aantrekkelijker woonklimaat in het gebied te worden gerealiseerd, de introductie van nieuwe economische dragers moet mogelijk worden gemaakt en het toeristisch profiel in de regio moet worden versterkt.

De provincie Groningen spreekt uit dat nieuwe recreatieparken mogen worden ontwikkeld, mits dit niet strijdig is met het beleid en regelgeving voor natuur en landschap of ruimtelijke beleid. Nieuwe parken dienen bij voorkeur te worden gesitueerd in toeristisch aantrekkelijke gebieden, zodat die een extra impuls krijgen. Daarnaast is een goede landschappelijke inpassing van deze parken noodzakelijk.

3.2.3 Natuur

In het POP wordt de nadruk gelegd op de EHS. Voor natuur die buiten de EHS is gelegen wordt minimaal gestreefd naar een basiskwaliteit van natuur en landschap. Bij ingrepen in deze gebieden geldt dat rekening zal moeten worden gehouden met de aanwezige waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie. Deze gebieden worden aangeduid als “overige natuur”.

Van groot belang voor de landschapontwikkeling vanhet gebied waarin het recreatiepark is gepland is de ontwikkelingsschets Veenkolonieën-Zuid die de provincie is samenwerking met de gemeenten Stadskanaal en Vlagtwedde en het Waterschap Hunze en Aa's heeft opgesteld.

Het gebied waar deze ontwikkelingsschets betrekking op heeft omvat het gebied oostelijk van Stadskanaal, tussen de plaatsen Stadskanaal, Onstwedde en Ter Apel. Het Mussel Aa kanaal vormt de oostgrens en het dal van het Pagediep is de noordgrens. Het gebied is een mix van grootschalig open veenkoloniale landbouwgebieden en kleinschalige, meer besloten beekdalen. Kernkwaliteiten zijn de veenkoloniale kanalen en wijken, de grootschalige openheid, de cultuurhistorisch waardevolle nederzettingen in combinatie met de beslotenheid van de bewoningslinten en de beekdalen. De landbouw is hier de belangrijkste economische functie in het buitengebied. Daarnaast moet het gebied het economisch hebben van het stedelijk centrum Stadskanaal en het bedrijvenpark Zuid-Groningen. Het gebied ligt in de luwte van de belangrijkste nationale stedelijke netwerken en verkeersassen.

In opdracht van de provincie heeft bureau Bosch Slabbers in het kader van deze ontwikkelingsschets speciaal voor het Pagedal een landschapsvisie gemaakt. In deze visie worden de landschappelijke randvoorwaarden en de ontwikkelingsmogelijkheden in het Pagedal vastgelegd. Deze uitwerking - de Visie Pagedal - is nog niet vastgesteld, maar is mede richtinggevend voor het voorliggende bestemmingsplan en het op te stellen inrichtingsplan.
Deze visie borduurt voort op de oude bestaande noordzuid gerichte verkavelingsstructuur, die het gebied kenmerkt waarin het Hippisch recreatiepark komt te liggen . Het ontworpen beeld bestaat uit een reeks langgerekte noordzuid gerichte groene kamers waarin de bebouwing is gesitueerd.

In 2009 is gestart met het opstellen van deze ontwikkelingsvisie. Een van de projecten die in deze visie passen is de landschappelijk inrichting van het geplande Hippisch recreatiepark.

3.2.4 Zandwinning

De provincie Groningen heeft haar ontgrondingenbeleid neergelegd in het document met de titel “Zand in balans (1998)” en de subtitel “Bouwstenen voor een evenwichtig ontgrondingenbeleid”. De provincie Groningen kent het systeem van centrale winningen. Hierbij zijn locaties aangewezen waaruit de behoefte aan zand moet kunnen worden voldaan. De verwachting wordt uitgesproken dat de centrale winplaatsen de komende jaren in de reguliere zandbehoefte kunnen voorzien. Deze voorspelling die is uitgesproken in 1998 blijkt goed te kloppen. In het beleid is ook ruimte gegeven voor het uitvoeren van zogenaamde secundaire winningen. Het betreft hier winningen, die het gevolg zijn van maatschappelijk gewenste ontwikkelingen, zoals het uitvoeren van recreatie- en natuurprojecten.

Ook in het nieuwe POP wordt ruimte gegeven voor combinaties van zand- of kleiwinning met projecten voor bijvoorbeeld natuurontwikkeling, recreatie, wonen aan het water of waterberging. Hierbij geldt dat ruimtelijke kwaliteit en multifunctionaliteit belangrijke toetsingskaders zijn voor nieuwe vergunningaanvragen voor ontgrondingen

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Bestemmingsplan Buitengebied Stadskanaal 1990, met herzieningen in 1991 en 1998 en Bestemmingsplan Landelijk Gebied

Op de gronden waar het hippisch recreatiepark is geprojecteerd rustte op basis van het bestemmingsplan “Buitengebied Stadskanaal 1998” de bestemming “Agrarische doeleinden”. Dit maakt een wijziging van het bestemmingsplan ten behoeve van het recreatiepark noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP0902-vs01_0006.png"Figuur 6: Bestemmingsplan Landelijk Gebied. (Het plangebied is zwart gemarkeerd.)

De gemeente heeft recentelijk het “Bestemmingsplan Landelijk Gebied” in procedure gebracht. Dit bestemmingsplan is op 23 maart 2009 vastgesteld door de raad en is op 28 januari 2010 in werking getreden.

In dit bestemmingsplan zijn de gronden bestemd voor agrarisch gebruik. Voor de gronden, die nu deel uitmaken van het voorliggende bestemmingsplan, is in “Bestemmingsplan Landelijk Gebied” al een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming van de grond om te zetten naar een Hippisch Recreatiepark met een recreatieplas en de daarbij behorende dagrecreatieve voorzieningen.

De realisering van het Hippisch Recreatiepark binnen de termen van de opgenomen wijzigingsbevoegdheid in het “Bestemmingsplan Landelijk Gebied” is niet geheel mogelijk. Daarom is besloten om een afzonderlijke procedure te voeren ten behoeve van het voorliggende initiatief.

3.3.2 Structuurplaan 1998

Voor het gemeentelijke grondgebied van Stadskanaal is in 1998 een structuurplan opgesteld (De gemeente van straks: Stadskanaal in 2010). De gemeente geeft in dit plan met name aan de toeristisch-recreatieve infrastructuur te willen verbeteren. De inhoud van het structuurplan is reeds beschreven in paragraaf 3.1.3. Kortheidshalve wordt hier verwezen naar de inhoud van deze paragraaf.

3.3.3 Permanente bewoning

De gemeente Stadskanaal heeft geen beleid om permanente bewoning van recreatiewoningen tegen te gaan. De praktijk heeft uitgewezen dat dit verschijnsel binnen de gemeente niet voorkomt. Het opstellen van beleid is tot op heden dan ook niet nodig geoordeeld. In dit bestemmingsplan wordt vastgelegd dat permanente bewoning van de recreatiewoningen is uitgesloten en dat een bedrijfsmatige exploitatie van de woningen verplicht is. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om los van het bestemmingsplan overeenkomsten af te sluiten tussen de gemeente en de recreatieondernemer en tussen de recreatieondernemer en de koper van de woning waarmee permanente bewoning wordt tegengegaan.

3.3.4 Recreatie en Toerisme

De gemeente geeft in dit structuurplan (zie paragraaf 3.3.2) aan de toeristisch-recreatieve infrastructuur te willen verbeteren. Met name de groene zones rondom Stadskanaal en het Veendam-Musselkanaal worden geschikt geacht voor de ontwikkeling van deze infrastructuur. In het gebied Pagedal-Vledderbos wil de gemeente de mogelijkheden voor bestaande en dagrecreatieve voorzieningen verruimen.

Op de structuurplankaart zijn tussen Stadskanaal en Onstwedde landschappelijke recreatieve zones aangewezen. Hier wordt de ontwikkeling van natuur, landschap en recreatie voorgestaan. Beperkingen voor agrarische bedrijven binnen deze zones zijn reeds aanwezig in de vorm van burgerwoningen, de EHS en natuurgebieden. Het structuurplan geeft een opsomming van mogelijke ingrepen binnen de landschappelijke recreatieve zones. In de opsomming worden onder andere de aanleg van nieuwe wandel- fiets-, kano- en ruiterroutes genoemd, maar ook maneges met verblijfsaccommodatie, realisatie van elk-weervoorzieningen, huifkar- en fietsenverhuur, uitbreiding van verblijfsrecreatie alsmede een uitbreiding en versterking van de samenhang tussen bestaande dagrecreatieve voorzieningen. In het nieuwe bestemmingsplan Landelijk gebied zullen de landschappelijke recreatieve zones uit het streekplan worden aangeduid als landschappelijke recreatieve ontwikkelingszones.

Grootschalige verblijfsrecreatie en dagattracties worden volgens het structuurplan alleen toegestaan binnen de landschappelijke recreatieve zones op locaties die aansluiten bij de bebouwde gebieden of de bestaande infrastructuur. Nieuwe initiatieven moeten zorgvuldig worden getoetst aan landschappelijke waarden, ontsluitingsmogelijkheden, verkeersintensiteiten, milieuhygiënische randvoorwaarden en agrarische belangen. Deze nieuwvestigingen dienen in beginsel te worden gesitueerd buiten de gebieden die deel uitmaken van de EHS.

3.3.5 Natuur

In het structuurplan 1998 is het plangebied onder andere aangewezen als een zone waar multifunctioneel bos tot ontwikkeling zou kunnen worden gebracht. Een voorwaarde die in het structuurplan aan bosaanleg wordt gesteld is dat deze een duidelijke meerwaarde moet hebben voor het recreatie-, het natuur-, het plattelands- of het milieubeleid. Binnen het gebied tussen Stadskanaal en Onstwedde zijn voldoende andere gebieden aangewezen om bos te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP0902-vs01_0007.png"Figuur 7: Structuurplan

In het gebied ten noorden van Ter Maars ligt een natuurgebied (de Vledderstukken) dat door de gemeente is aangeduid als een voor verzuring gevoelig gebied. Dit natuurgebied geniet dan ook op dit punt extra bescherming. Hetzelfde geldt voor de bosschages langs het Oude Kerkepad ten noorden van het Pagediep. Ook deze gebieden zijn aangeduid als voor verzuring gevoelige gebieden.

3.4 Toetsing Aan Het Beleid

3.4.1 Toetsing aan het recreatiebeleid

Zonder omwegen kan gesteld worden dat het hippisch recreatiepark op alle fronten een bijdrage zal leveren aan het beleid zoals dat voor recreatie en toerisme is geformuleerd. Het toeristische bedrijfsleven krijgt zo immers de gelegenheid te investeren in de door de provincie gewenste nieuwe ontwikkelingen. Met het initiatief worden zowel het dagtoerisme als het verblijfstoerisme gestimuleerd. Het betreft een nieuwe vorm van verblijfsrecreatie. Tevens is het park een stimulans voor de werkgelegenheid. De ontwikkeling vindt plaats op korte afstand van een groter woongebied (Stadskanaal) en zal hier mede gelet op de waterplas en strandjes alsmede de paardrijfaciliteiten voorzien in de behoefte aan dagrecreatieve voorzieningen. Verder zijn ruiterpaden bij uitstek geschikt om de routegebonden recreatie te realiseren. Het hippisch recreatiepark brengt dan ook de gewenste nieuwe ontwikkelingen.

Het provinciaal bestuur heeft bij brief van 29 oktober, nr. 2008-58.101/44/B.20, RP, geschreven dat zij van oordeel is dat het plan in planologische zin aanvaardbaar is en dat het concreet kan bijdragen aan de planologische doelen, zoals neergelegd in het POP. Een kopie van deze brief is als Bijlage 2 bij het plan gevoegd.

De ontwikkeling van een waterplas met strandjes met diverse dagrecreatieve mogelijkheden en het bieden van uitrijfaciliteiten voor de paardenliefhebber in dit gebied sluiten aan bij de in het structuurplan 1998 neergelegde beleidsuitgangspunten. Met inachtneming van de gestelde randvoorwaarden welke in dit document verder worden ingevuld, verhoudt het initiatief zich met het gemeentelijke beleid.

3.4.2 Toetsing aan het natuurbeleid

Het plangebied valt niet binnen een gebied dat is aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet. Het plangebied valt ook niet binnen de EHS en maakt ook geen deel uit van een Vogel- en Habitatgebied.
Bij een goede landschappelijke inpassing levert het initiatief geen strijd op met het natuurbeleid van de diverse overheden.

3.4.3 Toetsing aan het zandwinningbeleid

De aanleg van het recreatiepark en de recreatieplas worden gezien als een maatschappelijk gewenste ontwikkeling. Om deze ontwikkeling te kunnen uitvoeren is de zandwinning uit ruimtelijk oogpunt noodzakelijk.

3.5 Conclusie

Het initiatief is niet strijdig met het beleid van de centrale overheid. Het initiatief past ook binnen de uitgangspunten van het POP.

De strijdigheid met de het bestemmingsplan Landelijk gebied wordt opgeheven door onderhavige planherziening.

Hoofdstuk 4 Planopzet

4.1 Inleiding

Het plan om een hippisch recreatiepark te ontwikkelen is enkele jaren geleden ontstaan. Na uitvoerig onderzoek is gebleken dat in de gemeente Stadskanaal gunstige vestigingsvoorwaarden aanwezig zijn voor de integrale ontwikkeling van een hippisch recreatiepark in combinatie met de aanleg van een waterplas en de aanleg van dagrecreatieve voorzieningen voor de inwoners van Stadskanaal.

4.2 Ontwerp En Inrichting

Landschappelijke inpassing
Voor de landschappelijke inpassing van het plangebied is een integraal inrichtingsplan opgesteld voor de aanleg van het hippisch recreatiepark, de waterplas en dagrecreatieve voorzieningen.
Uitgangspunt is dat het gebruik van de gronden en de bouw van de opstallen op verantwoorde wijze worden ingepast in het landelijk gebied van Stadskanaal.

Een belangrijke inspiratiebron voor het inrichtingsplan is de Visie Pagedal voor de gronden tussen het Pagediep en de Kettingwijk. Met deze visie wil de provincie economische activiteiten in het Pagedal mogelijk maken binnen een versterkt landschappelijk raamwerk. Een voorwaarde is dat wordt bijgedragen aan het beekherstel van het Pagediep. Het Hippisch recreatiepark is een voorbeeld van een economische activiteit. Het landschappelijk kader uit de visie is een voortzetting van de oude bestaande noordzuid gerichte verkavelingsstructuur, die deze strook kenmerkte. Het ontworpen beeld bestaat uit een reeks langgerekte noordzuid gerichte groene kamers waarin de economische activiteiten kunnen worden gesitueerd.

In het inrichtingsplan zijn een aantal noordzuid gerichte groensingels opgenomen, die het gebied in een aantal kamers verdelen. Het meest opvallende verschil van het plan met de provinciale visie is de geplande zandwinning in het westen van het plangebied. Voor het overige volgt het inrichtingsplan het streefbeeld van de provincie.

Om een goede landschappelijke inpassing te waarborgen worden de uitgangspunten daarvoor vastgelegd in een overeenkomst tussen initiatiefnemer en de gemeente Stadskanaal. Buiten dit plan wordt de aanleg van het landschappelijk kader geborgd door middel van de afspraken vastgelegd in de ontgrondingsvergunning.

4.3 Het Hippisch Recreatiepark

4.3.1 De geplande functies en voorzieningen

Het project betreft de realisatie van maximaal 150 recreatiewoningen die gebouwd worden in combinatie met recreatievoorzieningen en een waterplas. Het park zal zich ook richten op minder validen. Het park krijgt verder de beschikking over een overdekte manege (slecht weer faciliteit), een grote buitenbak, diverse rustweiden voor paarden en pony's en diverse uitrijmogelijkheden (bestaande ruiterpaden). Het bevorderen van de natuurbeleving in en rondom het park staat hierbij centraal. Daarnaast biedt het park de mogelijkheid tot rijles in de manege, het huren van paarden, pony's, koetsjes, arrenslees, karren en huifkarren. Een ander element wordt gevormd door het feit dat het park verschillende evenementen voor de ruitersport kan faciliteren.

Verder biedt het park ruimte voor een speeltuin, winkels en een restaurant.

Het oostelijke gedeelte van de locatie zal worden gebruikt voor de bouw van de recreatiewoningen en de bijbehorende voorzieningen. Het recreatiepark zal via de Kettingwijk worden ontsloten. Hier zullen dan ook de centrale voorzieningen worden gesitueerd.

recreatiewoningen
Het plan wordt gefaseerd in een periode van 3 tot 5 jaar uitgevoerd. Na voltooiing biedt het ruimte aan maximaal 150 recreatiewoningen. Deze woningen kunnen aan particulieren worden verkocht onder voorwaarde dat de koper bereid is de woning gedurende een groot deel van het jaar aan andere recreanten te verhuren.

De inrichting van het park is geheel gericht op de paardenliefhebber. Er zullen meerdere typen recreatiewoningen worden gebouwd. Deze woningen bieden ruimte aan 6-16 personen, hebben een grondoppervlakte van circa 100 m² tot 240 m² en zullen worden uitgevoerd met een kap.

In onderstaande tabel is een indicatief overzicht opgenomen van de verschillende typen recreatiewoningen, de woonoppervlakte, de kavelgrootte en het aantal recreatiewoningen.

type grondoppervlakte (circa) in m2 kavelgrootte (circa) in m2 aantal
6-persoonsbungalow 100 – 125 400 - 600 60
8-persoonsbungalow 120- 150 500 - 750 60
12-persoonsbungalow1 200- 250 800 - 1200 20
16-persoonsbungalow2 240- 300 1000 – 1500 10

De verschillende type recreatiewoningen worden in 3 uitvoeringen gebouwd: standaard, kindvriendelijk en welness. In het bungalowtype “wellness” is er extra ruimte voor sauna en zonnebank.
De woningen kunnen beschikken over een eigen paardenstal. De stallen zijn geclusterd in groepen van 12 tot 15 paardenboxen. De stallen liggen in de directe nabijheid van de recreatiewoningen.

De recreatiewoningen zullen moeten voldoen aan de vastgestelde gemeentelijke beleidskaders voor recreatiewoningen. Een goede landschappelijke inpassing van het project vormt één van de doelstellingen. De recreatiewoningen komen dan ook in het groen te liggen en er zal veel aandacht worden besteed aan de groene uitstraling van het park. Verder is er in het ontwerp ruim aandacht voor de aansluiting op het Vledderbos en het oostelijk gelegen open gebied. Ook de landschappelijke aansluiting op de noordelijk gelegen zone langs het Pagediep is in het ontwerp betrokken.

De beschrijving in de vorige paragrafen geeft een indruk van de ruimtelijke opzet van het park. De voorzieningen zullen gefaseerd worden gerealiseerd en bestaan uit de volgende gebouwen en elementen (de opsomming van de voorzieningen is indicatief en zeker niet limitatief).

  1. 1. Een manegegebouw dat onder andere plaats biedt aan
  • twee binnenbakken, waarvan in ieder geval één van bakken voldoet aan de maatvoering van de internationale standaardeisen (1200 m²);
    Deze manege heeft een vloeroppervlakte van circa 3.000 m². De gewenste maximale nokhoogte van het gebouw bedraagt 15 m;
  • een café-restaurant, een medische ruimte en een receptieruimte;
  • een ruimte voor de hoefsmid;
  • een ruimte voor het schoonspuiten van paarden.
  1. 2. Meerdere stalgebouwen
  • in blokken van 12 tot 15 paardenboxen voorzien van een wasplaats, voerkamer en zadelruimte per blok;
  • voer- en opslagruimten.
  • de vloeroppervlakte van een stalgebouw voor 20 paarden bedraagt circa 500 m².
  1. 3. Een grote buitenmanege
  • een grote buitenbak, die eveneens voldoet aan de internationale standaard.
  1. 4. Twee bedrijfswoningen annex receptie
    Bij het park dienen twee bedrijfswoningen plus receptie te worden gebouwd. Eén woning is bestemd voor degene die het toezicht moet houden op de paarden en de manege.
    De andere woning is bestemd voor degene die toezicht houdt op het park. Het toezicht op en het beheer van een park met een dergelijke omvang vraagt in verband met de continuïteit om minimaal twee toezichthouders, die permanent aanwezig en aanspreekbaar zijn.
  2. 5. Parkeerplaats voor 150 auto's met paardentrailer
    Deze parkeerplaats is in de eerste plaats bestemd voor de huurders van de recreatiewoningen. De capaciteit correspondeert met het aantal woningen. Indien er evenementen worden gehouden bij het hippisch centrum dient er een tijdelijke voorziening te worden getroffen. Hierbij kan worden gedacht aan het inrichten van tijdelijke parkeerplaatsen/-terreinen. De recreatiewoningen beschikken bovendien op eigen erf over voldoende ruimte om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien.
  1. 6. Voorzieningen
    Het recreatiepark beschikt ook over een aantal voorzieningen. Het betreft hier een restaurant en winkels met een gezamenlijk oppervlakte van 500 m², een kantoorruimte van eveneens 500 m², een groepsaccommodatie (500 m²) en vergaderfaciliteiten (250 m²). Ten slotte worden, over het complex verspreid, de volgende voorzieningen gebouwd en aangelegd:
  • buitenrijbakken;
  • longeerterreinen;
  • grasweiden bij de recreatiewoningen;
  • een hippisch terrein voor de kinderen.

De maat van de bebouwing van de centrale voorzieningen en de recreatiewoningen is afgestemd op het concept dat is gericht op het bieden van elk-weervoorzieningen en een ruim aanbod van ondersteunende voorzieningen (winkels e.d.).

  1. 1. Betreft een twee-onder-een kapwoning van het type 6-persoonsbungalow waarbij de woonkamers één ruimte kunnen vormen.
  2. 2. Betreft een twee-onder-een kapwoning van het type 8-persoonsbungalow waarbij de woonkamers één ruimte kunnen vormen.

4.3.2 De gewenste ontsluiting

De centrale entree van het park komt te liggen aan de Kettingwijk aan de zuidzijde van de locatie. Het recreatiepark wordt ontsloten vanaf de Noorderkanaalweg en de Kettingwijk. In zuidelijke richting wordt een aansluiting gemaakt met de N366. Ter hoogte van de Nautilusweg zal een verbinding worden gemaakt tussen de Noorderkanaalweg en de daar aanwezige rotonde. De verwachting is dat door deze aansluiting de ontsluiting van het recreatiepark snel en adequaat plaats kan vinden.

Het aantal toekomstige verkeersbewegingen van en naar het park bedraagt 800 ritten op een gemiddelde werkdag per etmaal. De berekening van dit aantal is gebaseerd op CROW-uitgave 272 "Verkeersgeneratie voorzieningen, kengetallen gemotoriseerd verkeer".
Op dagen waarop er paardensportevenementen plaatsvinden (circa 11 per jaar) zal dit aantal verkeersbewegingen groter zijn. Per evenement moet rekening worden gehouden met 15 à 120 vrachtauto's, 40 à 320 paardentrailers en 50 à 400 auto's. Hierbij wordt opgemerkt dat van de 11 evenementen, er maximaal één een nationaal evenement is, dat naar verwachting meer verkeersbewegingen zal genereren. Daarnaast zullen nog een onbekend aantal keuringen, paardentuigshows en clinics per jaar worden gegeven, met 250 à 500 bezoekers per evenement. Bij dat soort evenementen moet rekening gehouden worden met 20 vrachtauto's, 50 paardentrailers en 200 auto's.

Door de herinrichting van de Kettingwijk en de aansluiting van de - eveneens her in te richten - Noorderkanaalweg ter hoogte van de Nautilusweg kan de capaciteit voldoende worden verhoogd en de verkeersveiligheid voldoende worden gewaarborgd om te voldoen aan de eisen van de toekomstige situatie . De wegcapaciteit van de ontsluitende wegen is dan ook bij een nationaal hippisch evenement groot genoeg om verkeersopstoppingen en verkeersgevaarlijke situaties te voorkomen.

Het park beschikt over een ruime parkeervoorziening voor 150 auto's met trailer. Deze capaciteit is voldoende om de recreanten die een huisje hebben gehuurd op te vangen. Voor auto's die een evenement bezoeken dienen op het terrein van het park en van de dagrecreatie tijdelijke parkeervoorzieningen te worden ingericht.

Om toekomstige parkeerproblemen bij deze parkeervoorzieningen volledig uit te sluiten zal de evenementenkalender van het hippisch recreatiepark worden afgestemd op de data van de overige evenementen die in de omgeving plaatsvinden. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om tijdens evenementen een pendelbus te laten rijden tussen het centrum van Stadskanaal en het park.

Aan de zuidzijde van de bebouwde kom ligt een loop-/fietsbrug (“De Rode Loper”) over het Veendam-Musselkanaal en de N366. Deze overgang is gelegen op circa 150 meter van de hoofdingang van het recreatiepark. Fietsers en wandelaars kunnen fietsend of lopend de Noorderkanaalweg bereiken. Bij de herinrichting van de Noorderkanaalweg tussen de ingang (Kettingwijk) en de Rode Loper wordt op het tracé naast de Noorderkanaalweg een voet- en fietspad aangelegd. Hierdoor ontstaat een korte en veilige verbindingsroute tussen Stadskanaal en het Hippisch recreatiepark.

Openbaar vervoer
Een toekomstige gewenste ontwikkeling is het realiseren van een openbaar vervoeraansluiting naar het park.

4.3.3 Marktonderzoek ten behoeve van het recreatiepark

In 2007 heeft de initiatiefnemer onderzocht op welke wijze het park dient te worden ingericht om te kunnen voldoen aan de geconstateerde behoefte. Deze visie is neergelegd in het “Businessplan 2007” dat als vertrouwelijk stuk ter hand is gesteld aan de gemeente. Het businessplan toont aan dat er veel huishoudens zijn waarbinnen één of meer personen als paardensportliefhebber kunnen worden beschouwd. Daarbij moet zowel worden gedacht aan het verzorgen als het berijden van paarden. Daarnaast moeten worden gedacht aan huishoudens die eens een andere vakantie wensen waarbij natuurbeleving, ontspanning en paarden een belangrijke rol kunnen spelen. Gezien de humane doelstelling van het park vallen hier ook huishoudens onder waarbij één of meer personen een handicap heeft. De omvang van deze totale doelgroep bedraagt 6 miljoen huishoudens. Gezien de gunstige ligging ten opzichte van het Duitse achterland moeten de huishoudens in dit gebied hierbij nog worden opgeteld. De belangstelling voor de ruitersport in Duitsland is bijzonder groot.

4.3.4 Het tegengaan van permanente bewoning

HPF projecten B.V. is voornemens om de recreatiewoningen te verkopen aan particulieren. De kopers worden verplicht deel te nemen in het kapitaal van een exploitatiemaatschappij van onroerend goed. Deze maatschappij beheert primair de manege en toebehoren. De exploitatiemaatschappij is een zelfstandige onderneming die de centrale voorzieningen, waaronder de manege, stallen, restaurant, winkel, kantoorruimte etc. exploiteert. De exploitatiemaatschappij heeft drie kernactiviteiten:

  1. 1. Het verhuren of verpachten van de centrale voorzieningen;
  2. 2. Het technische beheer van het park, bestaande uit:
    1. a. het onderhoud van de centrale (verkeers-)ruimten;
    2. b. de beveiliging van het park;
    3. c. het onderhoud van de woningen;
    4. d. de schoonmaak van de woningen;
    5. e. het organiseren van evenementen, trainingen, etc.;
  3. 3. De verhuur van de recreatiewoningen.
    Dit gebeurt door middel van registratie van de huurders. Ten behoeve daarvan worden de sleutels centraal bewaard.

Het voordeel van deze constructie is dat de exploitatiemaatschappij beschikkingsbevoegd is over de kapitaalgoederen en daarop zonder haar medewerking geen hypotheek kan worden gevestigd. Bij magere jaren kunnen de centrale voorzieningen niet in een faillissement van huurders of pachters geraken. Doordat de kopers mede-eigenaar zijn van de exploitatiemaatschappij hebben de eigenaren van de recreatiewoningen er baat bij dat de exploitatiemaatschappij een gezonde exploitatie voert. Dat zal mede afhangen van de bezetting van de voorzieningen gedurende het gehele jaar. Permanente bewoners van de recreatiewoningen zullen aanmerkelijk minder gebruik maken van de geboden faciliteiten dan recreanten.
De kopers c.q. eigenaren van de centrale voorzieningen hebben er in financieel opzicht dus belang bij dat de recreatiewoningen worden verhuurd aan recreanten.

Naast het verkrijgen van rendement op de investeringen is het van groot belang dat de exploitatiemaatschappij voldoende geld genereert voor het onderhoud van het park. De staat van onderhoud bepaalt voor een belangrijk deel de verhuurbaarheid van de recreatiewoningen. De exploitatiemaatschappij verzorgt verder de verhuur van de recreatiewoningen. Ten behoeve daarvan wordt een (nacht)registratie van de verhuur (naam en handtekening) bijgehouden. Voor de controle op permanente bewoning kan de gemeente het register inzien. Daarover kunnen afspraken worden gemaakt en vastgelegd in een overeenkomst tussen de gemeente en de exploitatiemaatschappij.

De zorg voor het onderhoud van groenvoorzieningen en overige voor het publiek toegankelijke voorzieningen binnen het gehele plangebied berust in beginsel ook bij deze exploitatiemaatschappij.

4.3.5 Fasering inrichting gebied

De feitelijke aanleg van het recreatiepark zal drie jaar in beslag nemen, rekening houdend met een uitloop van maximaal twee jaar, en vindt plaats in drie fasen. Hieronder is weergegeven wat er in deze fasen wordt gerealiseerd. De planning is dat er 50 woningen per fase worden gebouwd. In overleg met de provincie zijn profielen vastgelegd voor de Kettingwijk en voor de boselementen: lijnvormige beplantingselementen, die de groene kamers omsluiten. Deze profielen zorgen voor de vertaling van de ruimtelijke kwaliteiten van de visie Pagedal naar het plan van het hippisch recreatiepark. De profielen zijn vastgelegd in de ontgrondingsvergunning.

  • Fase 1
    Bouw van de eerste cluster van 50 recreatiewoningen. In deze fase wordt 50% van de noodzakelijke voorzieningen gebouwd (50% parkeren en 50% gebouwen). De bouw van de manege is in deze fase voorzien evenals de bouw/aanleg van een paardenbak. De Kettingwijk wordt conform het voorgeschreven profiel gemaakt. Van de zandwinning wordt de buitenrand ontgraven. Fase 2 wordt bouwrijp gemaakt.
  • Fase 2
    Bouw van de tweede 50 recreatiewoningen. De oostelijke groene kamer wordt gerealiseerd door de aanleg van twee boselementen conform de voorgeschreven profielen. De zandwinning wordt deels ontgraven, waarbij de bovenste laag wordt verwijderd. Fase 3 wordt bouwrijp gemaakt.
  • Fase 3
    Bouw van de resterende 50 recreatiewoningen. In deze periode wordt de tweede 50% van de centrale voorzieningen gebouwd. Ook wordt voorzien in de tweede 50% van de parkeervoorzieningen. In deze fase wordt de westelijke kamer gerealiseerd door de aanleg van twee boselementen conform de voorgeschreven profielen. De bovenste laag van de zandwinning is nu volledig verwijderd. De vorm van de plas is gerealiseerd. De dagrecreatieve voorzieningen kunnen worden aangelegd.

In de figuren 8, 9 en 10 zijn de verschillende uitvoeringsfases schematisch weergegeven in de figuren 11 t/m 16 zijn de profielen weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP0902-vs01_0008.png"figuur 8: Fase 1

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP0902-vs01_0009.png"Figuur 9: Fase 2

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP0902-vs01_0010.png"Figuur 10: Fase 3

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP0902-vs01_0011.png"Figuur 11: Overzicht profielen

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP0902-vs01_0012.png"Figuur 12: Profiel A-A'

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP0902-vs01_0013.png"Figuur 13: B-B'

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP0902-vs01_0014.png"Figuur 14: C-C'

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP0902-vs01_0015.png"Figuur 15: D-D'

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP0902-vs01_0016.png"Figuur 16: F-F'

4.4 Zandwinning

4.4.1 Algemeen

Uitvoerig onderzoek heeft uitgewezen dat de projectlocatie geschikt is om zand te winnen. De mogelijkheid om ter plaatse zand te winnen maakt het project van het hippisch recreatiepark economisch haalbaar. De zandwinning is dan ook onlosmakelijk verbonden met de realisatie van het hippisch recreatiepark. Door de zandwinning worden de risico's die samenhangen met de ontwikkeling van het recreatiepark beter afgedekt en wordt de kans op een succesvol resultaat verhoogd. Hierbij wordt benadrukt dat de start van de bouw van het hippisch recreatiepark zo snel mogelijk zal beginnen en niet afhankelijk wordt gesteld van de start van de winning. Wel moet bij de start van de realisatie van het park voor de initiatiefnemer zekerheid bestaan over de mogelijkheid daadwerkelijk zand te winnen.

4.4.2 Omvang

De waterplas die ontstaat gedurende de winning maakt derhalve onderdeel uit van het totale plan. De oppervlakte van de waterplas bedraagt ongeveer 20,5 ha. De verwachting is dat op deze locatie ten behoeve van de zandwinning 2.500.000 m³ zand kan worden gewonnen.

4.4.3 Tijdelijke zandwinning

Voor de zandwinning geldt dat het gaat om een activiteit die tijdelijk is. De verwachting is dat het zand gedurende een periode van maximaal tien jaren zal worden gewonnen. Over het algemeen is dit ook de geldigheidsduur van de vergunning voor ontgrondingen. Eén en ander is verder afhankelijk van de mate waarin grote werken worden uitgevoerd waarin het zand kan worden verwerkt. Na beëindiging van de winning zal de winning moeten worden afgewerkt.

4.4.4 Inrichting

De aanwezigheid van een waterplas is een extra waardevol element voor eigenaren en gebruikers van het park. Nadat de zandwinning is beëindigd zal de plas volledig voor recreatieve doeleinden worden ingericht. De westzijde en een deel van de noordzijde worden geschikt gemaakt voor dagrecreatie. De oostzijde en een klein deel van de noordzijde worden onderdeel van het hippisch recreatiepark.
Tijdens de zandwinning wordt het westelijke deel van het plangebied benut voor de situering van zanddepots en de installaties die voor de aan- en afvoer van zand noodzakelijk zijn.

4.5 Terrein Voor Dagrecreatie

Het westelijk deel van het plangebied zal worden ingericht voor dagrecreatie. Bomen en bosschages zullen worden aangeplant. Voorts worden er (fiets)paden en parkeervoorzieningen aangelegd voor de bezoekers. Het oostelijk deel van dit gebied sluit aan op de waterpartij. Recreanten kunnen hier gebruik maken van het strand en het water.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Cultuurhistorische Aspecten En Archeologie

Bij het maken van ruimtelijke plannen moet rekening gehouden worden met het bekende en het nog niet bekende archeologische “bodemarchief”. Om vast te stellen of er archeologische waarden in het gebied zijn te verwachten is een bureauonderzoek (projectcode 2007/231) uitgevoerd. Doel van het archeologische bureauonderzoek is het, aan de hand van bekende gegevens, opstellen van een specifiek archeologisch verwachtingsmodel voor de onderzoekslocaties. Om tot dit verwachtingsmodel te komen wordt gekeken naar de huidige situatie, de historische situatie en bekende archeologische en aardwetenschappelijke waarden. Het onderzoek is als Bijlage 3 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

De onderzoekslocatie ligt in een veenontginningsgebied dat tussen 1850 en 1900 is ontgonnen. Ten noorden van de locatie ligt een beekdal dat al eerder is ontgonnen. De archeologische verwachting van de locatie is afhankelijk van de aan-/afwezigheid van intacte podzolbodems op de locatie. Op basis van de bodemkaart valt te verwachten dat op circa 2/3 van de locatie podzolbodems aanwezig zijn. Deze hebben een middelhoge tot hoge archeologische trefkans. Deze trefkans betreft archeologica uit de periode Laat-Paleolithicum–Neolithicum, maar mogelijk ook uit de Brons- en IJzertijd. Archeologica worden verwacht in de top van het dekzand, dat zich aan het maaiveld of binnen 120 cm hieronder bevindt. Niet bekend is in hoeverre de podzols intact zijn gebleven bij de ontginning van het gebied.

Op grond van het archeologische verwachtingsmodel wordt in het onderzoek de aanbeveling gedaan om in eerste instantie een inventariserend veldonderzoek (IVO) door middel van een verkennend booronderzoek uit te voeren om de bodemopbouw en eventuele verstoringen vast te leggen. Hierbij gaat het specifiek om het uitkarteren van aanwezige podzolbodems. De gebieden waar een (deels) intacte podzol aanwezig is, dienen vervolgens door middel van een karterend booronderzoek op de aanwezigheid van archeologica te worden onderzocht. Het karterende booronderzoek is overigens alleen noodzakelijk als in die gebieden bodemverstoring plaats zal vinden.

Aan de hand van de resultaten van het karterende booronderzoek moet worden vastgelegd of aanvullend onderzoek noodzakelijk is. Mochten archeologische vondsten worden gedaan die behoudenswaardig zijn, dan zullen deze ter plaatse van de zandwinning moeten worden opgegraven. De archeologische verwachtingskansen zijn echter laag in het gebied waar een groot deel van de zandwinning is geprojecteerd. De eventuele vondsten bevinden zich op maximaal 120 cm onder het maaiveld. Voor het recreatiepark kan de uitkomst van het karterende bodemonderzoek zijn dat bij nader aangewezen gebieden elke ingreep van enige omvang begeleid of voorafgegaan dient te worden door archeologisch onderzoek. De bouw van het recreatiecomplex en de inrichting van het gebied zullen in dat geval archeologisch moeten worden begeleid. Indien één en ander aan de orde en mogelijk is, kunnen archeologische vondsten of bevindingen in het ruimtelijke ontwerp van het park worden geïntegreerd.

Op basis van de resultaten van het verkennend booronderzoek (projectcode 2009/20) wordt voor het westelijk deel van het plangebied aanbevolen een proefsleuvenonderzoek te verrichten. Voor een deel van de gronden in het zuiden van het plangebied zullen nog een aantal extra boringen dienen te worden verricht. Dit geldt ook voor een klein deelgebied in het noordoosten van het plangebied. Voor een exacte ligging van deze gebieden wordt verwezen naar de Bijlage 4 waarin een kopie van het verkennend booronderzoek is opgenomen.

Uit de resultaten van het karterend booronderzoek (2009/466) blijkt dat voor de onderzochte deellocaties in het onderzoeksgebied waarvoor extra boringen waren aanbevolen de kans gering moet worden geacht om daar archeologische resten aan te treffen. Een kopie van het bureauonderzoek is in de Bijlage 5 opgenomen.
Indien bij de uitvoering van werkzaamheden grondsporen en/of vondsten worden aangetroffen, dient hiervan per direct melding worden gemaakt bij het bevoegde gezag, de gemeente Stadskanaal of de provinciaal archeoloog.

5.2 Bodem

5.2.1 Bodemtypen en grondgebruik

Uit de bodemkaart van Nederland blijkt dat de locatie op de rand van een veenkoloniaal gebied ligt. De grond is tot 1850 ongemoeid gelaten. De dan al zichtbare verkavelingstructuur wijkt af van de omliggende gebiedsdelen. De bodemopbouw in het plangebied bestaat uit een sterk humeuse zandige bovengrond met een dikte van circa 40 cm, met daaronder een zandige laag van fijn zand. De bodemkaart van Nederland geeft aan dat er in het plangebied meerdere bodemtypen voorkomen. Het gaat om de hoofdgroepen: randveengronden, veengronden met koloniaal dek, moerige eerdgronden en podzolgronden.

Rond 1900 bedroeg de hoogte van het nog niet vergraven veen ten westen van de locatie circa 5,2 m +NAP. Het maaiveld ter hoogte van de buurtschap Ter Maars bevindt zich op een hoogte van circa 5,3 m +NAP. Thans is er sprake van een redelijk hoogteverschil met het omringende bouwland. Het maaiveld is enigszins golvend en loopt naar het noordoosten flauw af en wel van 4,7 naar 4,2 m +NAP.

Door de schaalvergroting zijn de aanwezige kavels vergroot. Hiertoe zijn sloten gedempt. Tot op heden is sprake geweest van een agrarisch gebruik; de bedrijvigheid was voornamelijk gericht op de akkerbouw. Op de locatie zijn zowel veengronden als zandgronden aanwezig, de grondwaterstand is relatief hoog en er is sprake van een matige doorlatendheid van de grond.

5.2.2 Beleidskader

Het provinciale beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is gebaseerd op het principe dat de bodem geschikt moet zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt daarom de gewenste bodemkwaliteit. Volgens het vastgestelde gemeentelijke bodembeleid mag er alleen gebouwd worden op een bodem met een kwaliteit die voldoet aan de streefnormen die voor die kwaliteit wettelijk zijn vastgelegd.

Bij een gewenste herinrichting van een terrein waarvoor een bestemmingsplan noodzakelijk is, zoals het onderhavige, dient ten minste het eerste deel van een verkennend bodemonderzoek, te weten een historisch bodemonderzoek, te worden verricht. Indien uit dat onderzoek blijkt dat in het verleden activiteiten hebben plaatsgevonden met een verhoogd risico op bodemverontreiniging dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van geconstateerde belemmeringen uit dat onderzoek kan vervolgens worden nagegaan welke maatregelen moeten worden genomen om die belemmeringen weg te nemen (functiegericht saneren).

5.2.3 Bodemkwaliteit

In het kader van deze notitie is een vooronderzoek uitgevoerd om de bodemkwaliteit in beeld te krijgen. Het plangebied heeft een jonge geschiedenis en is in de afgelopen decennia in agrarisch gebruik geweest. De onderzoeksrapportage d.d. 19 oktober 2007, met projectnummer 07.1878, is als Bijlage 6 opgenomen.

Tijdens een locatiebezoek zijn er geen waarnemingen gedaan die aanleiding geven te vermoeden dat sprake is (geweest) van voorzieningen en/of activiteiten met een potentieel bodembedreigend karakter.

Uit het onderzoek komt wel naar voren dat er een aantal locaties binnen het plangebied vanwege hun specifieke gebruik of verschijningsvorm in het vervolgtraject nadere aandacht verdienen. Voor het overgrote deel van het terrein kan echter de kwalificatie voor een grootschalige onverdachte locatie worden gehanteerd. Voor de in het gebied aanwezige gedempte watergangen en bestaande watergangen wordt een onderzoeksstrategie voor een verdachte locatie als passend aangemerkt.
Hetzelfde geldt voor puinverharding rond de mestsilo. Hierbij dient echter ook te worden gekeken naar de mogelijke aanwezigheid van asbest. Voor de gronden rond de (reeds gesloopte) ponystal wordt een onderzoeksstrategie behorende bij een onbekende bodembelasting voorgeschreven. Uit navraag bij de provincie en de gemeente is gebleken dat zich ten zuiden het plangebied een voormalige stortlocatie bevindt.

Tot slot wordt aanbevolen om voorafgaande aan de uitvoering van het verkennende onderzoek conform NEN 5740 de voor de verschillende deellocaties als passend aangemerkte onderzoeksstrategiën te bespreken met het bevoegde gezag.
In vervolg hierop heeft in juni 2009 een verkennend veldonderzoek plaatsgevonden.Dit onderzoek is als Bijlage 7 opgenomen. De geconstateerde verhoogde gehalten (na herbemonstering van enkele peilbuizen) liggen onder het “criterium voor nader onderzoek” en vormen géén aanleiding tot het instellen van een nader bodemonderzoek.

Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek vormt de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering voor het gebruik, de functiewijziging, de voorgenomen transactie, noch voor een eventuele toekomstige afgifte van een bouwvergunning in het kader van woon- en/of werkfuncties.
Voor de volledigheid kan nog worden vermeld dat de grond, bij eventuele ontgravingswerkzaamheden, naar verwachting zonder beperkingen kan worden hergebruikt. Hierbij dient te worden opgemerkt dat dit een indicatieve toetsing aan de Regeling en het Besluit Bodemkwaliteit betreft; het onderzoek is immers niet uitgevoerd conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit.

Voor grond welke op het perceel wordt toegepast gelden gezien de geringe overschrijdingen ten opzichte van de achtergrondwaarden geen gebruiksbeperkingen.

Voor de zandwinning geldt dat er sprake is van een ontgronding. Een geotechnisch onderzoek heeft de exacte contouren van de winning in beeld gebracht. Door middel van stabiliteitsberekeningen zijn de hellingen van de begrenzingen van de winning bepaald.

5.2.4 Maatregelen en effecten

De bodem zal ter plekke van de nieuwbouw geroerd worden. Deze roering is oppervlakkig (tot 0,5 m –mv). Bij de bouw van de nieuwe woningen en voorzieningen zullen duurzame materialen worden benut. Het regenwater dat in het plangebied infiltreert zal daardoor niet verontreinigd raken met stoffen die de bodemkwaliteit kunnen aantasten. In het kader van de milieuregelgeving en het waterbeheer zullen nog meer maatregelen worden genomen om de bestaande bodemkwaliteit te beschermen.

5.2.5 Conclusie

De onderzoeksresultaten en het voortdurende agrarische gebruik van de grond rechtvaardigen de conclusie dat het gebied als een grootschalige onverdachte locatie moet worden aangemerkt. Uitzondering hierop vormen de in het onderzoek genoemde deellocaties. Nader onderzoek - overeenkomstig de voor de verschillende (deel)locaties als passend aangemerkte onderzoeksstrategieën - heeft uitgewezen dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functies.

5.3 Watertoets

5.3.1 Inleiding

Eind 2000 heeft het kabinet het standpunt “Anders omgaan met water” vastgesteld. Het op een andere manier omgaan met water én ruimte is nodig om in de toekomst het land beter te kunnen beschermen tegen overstromingen en wateroverlast. De watertoets is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst aan de mate waarin zij rekening houden met het nieuwe beleid dat het water meer ruimte geeft. De toets heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten die van betekenis zijn voor het gebruik van de grond in het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied. Voorbeelden van deze aspecten zijn: veiligheid (overstromingsgevaar), wateroverlast en waterkwaliteit.

Over het hippisch recreatiepark is overleg opgestart met het Waterschap Hunze en Aa's. De In deze paragraaf wordt eerst het bestaande watersysteem beschreven en vervolgens de gevolgen van het recreatiepark op het watersysteem en de maatregelen die genomen worden om het park in hydrologische zin op een goede manier in te passen. In de navolgende paragrafen is een onderverdeling gemaakt naar de te onderscheiden aspecten, te weten: “Watersysteem”, “Regionale geohydrologische gegevens", “Ontwateringsregiem”, “Waterkwaliteit”, “Regen- en afvalwatersysteem” en “Gebruiks-, belevings- en toekomstwaarden”.

Beschrijving watersysteem
Tussen de plaats Stadkanaal en de onderzoeklocatie ligt het kanaal Veendam – Musselkanaal. Ten noorden van de locatie ligt een watergang met een breedte van de waterspiegel van circa 4 meter. Op enige afstand van het plangebied in noordelijk richting ligt het Pagediep. Het beekdalgebied van het Pagediep is nauwelijks nog herkenbaar in het landschap.

De overige buiten het plangebied aanwezige watergangen (sloten) zijn van geringere afmeting en hebben een afwateringsfunctie voor het plaatselijk overtollige regenwater en de wateraanvoer ten behoeve van het landbouwkundig gebruik. De omzomende watergangen maken geen deel uit van de kadastrale percelen, waaruit de onderzoeklocatie is opgebouwd.

Regionale geohydrologische gegevens
De regionale geohydrologische gegevens zijn ontleend aan de Grondwaterkaart van Nederland, kaartblad 12 oost, 13 west, Assen-Winschoten, DGV/TNO november 1984. Onder de onderscheiden toplagen komt een tiental meters (> 160 m) dik aaneengesloten watervoerend pakket voor, bestaande uit voornamelijk fijnzandige afzettingen behorend tot de Formaties van Twente, Peelo en Scheemda. De fijnzandige afzettingen kunnen op verschillende dieptes worden afgewisseld door grofzandige afzettingen en dunne leemlagen. De basis van het hydrologisch systeem ligt waarschijnlijk aan de top van de zandige kleien van de Formatie van Breda. Westelijk van Onstwedde ligt het maaiveld hoger dan het omringende gebied met als gevolg dat ook de grondwaterstand hoger ligt. Het grondwater stroomt vanuit dit hoger gelegen gebied in de richting van de lagere delen. De regionale grondwaterstroming is noordelijk gericht, maar wordt ter hoogte van het plangebied beïnvloed door de stroming vanuit Onstwedde, waardoor de stroming in noordwestelijke richting afbuigt. De grondwaterstand ligt tussen NAP +3 à 4 m.

Het kanaal Veendam – Musselkanaal (A.G. Wildervanckkanaal) is gegraven eind jaren 80 van de 19e eeuw en aangelegd om overtollig regenwater af te voeren en in droge tijden IJsselmeerwater aan te voeren. De Groninger veenkoloniën hebben verschillende keren te maken gehad met door hevige regenval veroorzaakte oververzadiging van de akkers met kleine overstromingen en misoogsten tot gevolg. Het kanaal Veendam – Musselkanaal moest helpen daar een einde aan te maken. Het westelijk gelegen kanaal werkt lokaal drainerend en heeft ter plekke van het plangebied geen invloed op de stromingsrichting van het grondwater.

De globale bodemopbouw bestaat uit een sterk humeuse en zandige bovengrond met een dikte van ongeveer 40 centimeter, waaronder zich een laag met fijn zand bevindt. Vroeger bestond de bodem uit veen, maar dit is afgegraven. De resterende veenlagen zijn verdwenen door oxidatie. Met uitzondering van de veldpodzolgrond (grondwatertrap VI) (zie hiervoor de paragraaf over bodem) hebben de genoemde gronden grondwatertrap V. Dit houdt in dat het grondwater 5 tot 10 maanden ondieper is dan 120 cm en minder dan 1 maand ondieper dan 25 cm. Grondwatertrap VI betekent een periode van 5 tot 10 maanden ondieper dan 120 cm en minder dan 1 maand ondieper dan 40 cm. De grondwaterstand in het plangebied is dus relatief ondiep gedurende het gehele jaar. De doorlatendheid van de zandlagen wordt ingeschat als matig, 0,5 à 1,0 m/dag.
Er zijn geen onttrekkingen bekend die van invloed zijn op de locale grondwaterbeweging.

Ontwateringsregiem
Het grondwater ligt volgens Grondwaterkaart op circa NAP +3,8 m (Variatie waarschijnlijk tussen NAP +3 en +4 m). Het ondiepe grondwaterpeil ligt derhalve, op basis van de Grondwaterkaart, op een peil van circa 0,6 – 0,9 m-mv. In een normale situatie geldt: 0,7 m ontwatering en 1,2 m drooglegging. Op basis van de geschatte variatie ligt de GHG vrij hoog, namelijk tussen 25 en 40 cm-mv. Deze hoge grondwaterstand zou in geval van bebouwing zonder aanvullende maatregelen voor wateroverlast in kruipruimtes kunnen zorgen. Bouwen zonder kruipruimtes wordt derhalve aanbevolen. Van infiltratievoorzieningen kan niet zonder meer sprake zijn. De mogelijkheden tot infiltratie dient nader te worden aangetoond.

Waterkwaliteit
Vooralsnog is er geen aanleiding te veronderstellen dat het grondwater en het oppervlaktewater niet van goede kwaliteit zouden zijn. De kwaliteit van het oppervlaktewater wordt nader onderzocht.

Regen- en afvalwatersysteem
Regenwater kan momenteel in het plangebied overal vrij in zijgen. De verharding neemt door de bebouwing van het recreatiepark toe. Het park is ingericht op paarden en grote delen zullen dus onverhard blijven. Verder is het uitgangspunt dat zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van open verhardingen. Afstromend water kan zo worden geborgen en in de bodem worden geïnfiltreerd en indien nodig gecontroleerd worden afgevoerd naar aanliggende watergangen. De huidige gebiedsafvoer bedraagt dan 0,67 l/s/h.

In de directe omgeving ontstaat tengevolge van de zandwinning een waterplas. Deze waterplas wordt geïsoleerd, dat wil zeggen dat er geen hemel- en vuilwater afgevoerd wordt naar deze waterpartij .

Gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde
Het waterbeheer in het plangebied is thans optimaal afgestemd op het agrarische gebruik van de grond. De vormgeving van de bestaande sloten binnen het plangebied wordt voornamelijk (nog) bepaald door de afwateringsfunctie en wateraanvoerfunctie die zij vervullen voor de agrarische gronden.

5.3.2 Gevolgen van het initiatief voor het watersysteem (maatregelen en effecten)

In de huidige situatie zijn de gronden die zijn gelegen in het plangebied niet bebouwd of verhard. Als het plan gerealiseerd wordt neemt de verharding toe, hetgeen een versnelde afvoer van hemelwater naar oppervlaktewater of rioolstelsel tot gevolg zal hebben als er geen maatregelen worden genomen om die versnelde afvoer te voorkomen. Het plan dient tenminste maatregelen te bevatten om deze versnelde afvoer te voorkomen. Hiervoor dienen naar verwachting voorzieningen te worden getroffen.

Watersysteem
Het hippisch recreatiepark zal het benodigde drinkwater betrekken via het drinkwaternet. Wellicht dat in incidentele gevallen water onttrokken wordt van de recreatieplas (ten behoeve van het onderhoud van borders en grasland). Er is geen behoefte aan het slaan van een put voor het zelfstandig onttrekken van grondwater.

Ontwateringsregiem (veiligheid en wateroverlast)
Middels een geohydrologische studie is de invloed van de zandwinning op de grondwaterstand in beeld gebracht. Deze studie is opgenomen in Bijlage 8. Uit de resultaten van deze studie blijkt dat de zandwinning geen invloed zal hebben op de grondwaterstand in het omliggende gebied. Factoren die hierbij in het voordeel van de ontgronding werken zijn:

  1. 1. De plas krijgt een vrij waterpeil. Het waterpeil past zich aan de omstandigheden in de omgeving. Indien er was gekozen voor een opgezet (of verlaagd) waterpeil dan waren de effecten op de omgeving groter.
  2. 2. Het verhang van de grondwaterspiegel is zeer gering. Door deze situatie veroorzaakt de aanleg van plas geen verdroging aan de hoge zijde en geen vernatting aan de lage zijde.
  3. 3. De plas ligt in een watertoevoergebied. Via het kanaal wordt er zorg gedragen voor een relatief hoog zomerpeil en een laag winterpeil. De plas profiteert hiervan.

Voorts wordt aanbevolen de waterplas niet in directe verbinding te brengen met het omliggende slotenstelsel. Het gemiddelde grondwaterpeil blijft naar verwachting hetzelfde als in de huidige (landbouw)situatie. Er worden geen ontwateringsmiddelen (sloten, greppels, drainage) toegevoegd. Door de zandwinning ontstaat een waterpartij met een uiteindelijke oppervlakte van circa 20,5 hectare.

Voor het uitwerken van de waterhuishouding zullen de volgende uitgangspunten worden gehanteerd.

  1. 1. Prioriteit heeft de optimale instandhouding van de plas als zwemwater. Dat betekent dat de plas zo weinig mogelijk belast moet worden met stromen die mogelijk leiden tot vervuiling. In de praktijk betekent dit dat de plas geïsoleerd wordt aangelegd. Eerder geformuleerde ideeën om het oppervlaktewater vanaf het park direct af te voeren naar de plas zijn verlaten. De kans dat dit water te veel vervuiling bevat in de vorm van nutriënten is groot. De vervuiling kan worden veroorzaakt door paardenmest en/of de rijkdom van de teelaarde die gebruikt is als ophoogzand voor de bouw van de recreatiewoningen.
  2. 2. De afvoer vanuit het plangebied op de omliggende watergangen mag niet veranderen. De maximaal toegelaten afvoer is 0,67 liter per hectare per seconde.
  3. 3. De aanleg van verhard oppervlak in de vorm van daken en verharding leidt tot een piekafvoer, die moet worden gebufferd om deze geleidelijk af te voeren naar de omgeving. Het water moet in het plangebied worden opgeslagen. Dit kan in de vorm van waterelementen op het park. De eventuele restafvoer (deze is afhankelijk van de omvang van de waterelementen) kan gedoseerd worden afgevoerd naar watergangen van het waterschap.
  4. 4. Mestopslag dient droog met een vloeistofdichte bodem en onder een dak te gebeuren.

Waterkwaliteit
Na beëindiging van het agrarische gebruik van de grond valt de lokale belasting van het water door bestrijdingsmiddelen grotendeels weg. Een deel van de grond zal echter wel beweid worden door paarden die er ook mest zullen achterlaten. Het is de bedoeling om deze mest zo veel mogelijk te verzamelen in verzonken en overdekte mestputten die verspreid in het park zullen worden aangelegd.
De stallen van de particulieren en de centrale stallen worden voorzien van afvoerputten die op diverse plaatsen worden aangesloten op mestputten. De inhoud van de mestputten (die vloeistofdicht worden uitgevoerd) wordt afgevoerd zodat de lokale bodem- en grondwaterkwaliteit niet worden belast. Verder wordt in het kader van de bouwvergunningsprocedure voorgeschreven dat geen uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen worden toegepast.

De kwaliteit van het grondwater is ook onderzocht in het kader van een verkennend bodemonderzoek . Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat er geen aanleiding bestaat tot het instellen van een nader onderzoek.

Regen- en afvalwatersysteem
De gronden van het plangebied zijn niet overal geschikt om het hemelwater te laten infiltreren. Delen van het plangebied, met name de gronden waar de meeste bebouwing zal worden opgericht, zullen worden opgehoogd. De teelaarde die vrijkomt bij de aanleg van de recreatieplas zal hier worden opgebracht om infiltratie mogelijk te maken. De noodzakelijke ophoging van het terrein wordt nader onderbouwd en uitgewerkt in een grondbalans.

Het park is ingericht voor het gebruik van paarden en daarom zullen grote delen onverhard blijven. Verder is het uitgangspunt dat zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van open verhardingen. Op centrale parkeerplaatsen binnen het plangebied zal het afstromend water via een bodempassage geïnfiltreerd worden. Het afstromend water van de dakvlakken met een totale oppervlakte van circa 30.000 m² zal in de bodem worden geïnfiltreerd. Indien in het park waterpartijen worden aangelegd kunnen deze als eerste opslag dienen om vandaar uit te infiltreren. Bergingsruimte kan ook worden gecreëerd door de aanleg van wadi's of technische oplossingen met grindkoffers indien geen waterpartijen in het park worden aangelegd.

Het huishoudelijk afvalwater van de centrale voorzieningen en de woningen wordt via een nieuw aan te leggen rioolleiding afgevoerd. De initiatiefnemers, de gemeente en het Waterschap Hunze en Aa's zullen hierover met elkaar nadere afspraken maken.

Mest
Een adequaat mestinzameling- en mestopslagsysteem wordt opgezet om verontreiniging van (grond)water te voorkomen. De opslagfaciliteiten dienen overdekt te worden uitgevoerd (zie waterkwaliteit).

Gebruiks-, belevings- en toekomstwaarden
Het oppervlaktewater in het plangebied heeft in de toekomst niet alleen een functie voor de ontwatering van het gebied, maar ook een ecologische functie en een visueel landschappelijke functie. Zo zal de nieuwe waterpartij, die ontstaat na de ontgronding deels worden voorzien van een dusdanige profilering dat een groot waterbergend vermogen gecombineerd kan worden met een grote ecologische waarde (flauwe taluds en brede “plas-dras”-randen). De waterpartij speelt tevens een belangrijke rol in de ruimtelijke geleding van het complex.

5.3.3 Conlusie

Middels een geohydrologische studie is de invloed van de zandwinning op de grondwaterstand in beeld gebracht. De conclusie luidt dat de aanleg van de plas niet leidt tot significante effecten op de waterhuishouding.

De aan te leggen recreatieplas wordt een geïsoleerde plas waar niet op wordt geloosd. Onttrekking van het water van deze plas voor het onderhoud van groenvoorzieningen is mogelijk.

Uit de resultaten van het bodemonderzoek waarbij ook het grondwater is onderzocht blijkt dat er geen aanleiding bestaat tot het instellen van een nader onderzoek.

Het hemelwater wordt geïnfiltreerd - na ophoging van de gronden van het hippisch recreatiepark - in de bodem. In de uit te voeren grondbalans zal de noodzakelijke hoogte van de op te brengen grond worden aangegeven om infiltratie mogelijk te maken.

Verder zal de ontwatering moeten worden vormgegeven. Eén en ander zal in nauw overleg met het Waterschap Hunze en Aa's moeten geschieden. Het plan zal op basis van de inbreng van het Waterschap Hunze en Aa's in overeenstemming gebracht moeten worden met het door het waterschap vastgestelde waterbeleid.

5.4 Natuurwaarden

5.4.1 Beoordelingskader

De ecologische toets biedt een inschatting van de effecten die het initiatief zal hebben op de flora en fauna van de locatie zelf en de omgeving. De milieubelastende activiteiten betreffen het houden en tijdelijk huisvesten van paarden, de verkeersbewegingen, de buitenritten en een toename van licht en geluid. Onderdelen van het plan met (positieve) milieugevolgen zijn de aanleg van een grote waterpartij en het groen rond de woningen. Daarnaast wordt de bemesting minder en zal geen gebruik meer worden gemaakt van landbouwbestrijdingsmiddelen. In de rapportage zijn de effecten van bovengenoemde activiteiten op de natuur- en landschapswaarden beschreven en zoveel mogelijk gekwantificeerd in de hoedanigheid van dosis of emissies. Het onderzoek beschrijft voorts de effecten van het initiatief op de natuur.

De effecten laten zich als volgt samenvatten.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Milieuzonering recreatiepark

De milieuzonering voor nieuwvestiging van recreatiebungalowparken is neergelegd in de brochure “Bedrijven en Milieuzonering” van 16 april 2007 van de VNG. Voor vakantiecentra wordt een aan te houden afstand tot gevoelige bestemmingen geadviseerd van 50 meter. Voor recreatiecentra wordt een afstand aanbevolen van 300 meter. Voor de winning van zand wordt een afstand van 200 meter aanbevolen.

De afstand van het plangebied tot de bebouwde kom van Stadskanaal bedraagt circa 450 meter. De meest nabijgelegen burgerwoning aan de oostzijde van de N366 is gelegen op een afstand van 370 meter ten zuidoosten van het plangebied. De grens van het meest nabijgelegen agrarische bouwperceel is ten noorden gelegen aan de Knijpeweg 4 op en afstand van 360 meter. Dit agrarische bedrijf is op dit moment overigens niet in bedrijf. In de directe omgeving van dit bedrijf liggen aan de Ter Maars 2, 6 en 7 nog een drietal agrarische bedrijven. Het betreft hier akkerbouwbedrijven. Verder is in de bebouwingscluster aan de Knijpeweg 3 nog een voormalige boerderij gelegen waarin een groepsaccomodatie is gevestigd.Ten zuiden van het plangebied aan de Vledderweg ligt op circa 630 meter een agrarisch bedrijfsgebouw dat gebruikt wordt voor opslag. Dit bedrijfsgebouw grenst aan een kleinschalig kampeerterrein de Adelhof. Verder zuidelijk aan de Vledderweg 9 is een niet-agrarisch bedrijf gevestigd. Het betreft hier een sierviskwekerij. Nog verder zuidelijk aan de Vledderweg 11 ligt nog een agrarisch bedrijf dat zich richt op de productie van geitenmelk. Dit bedrijf is hier recent gevestigd en is gelegen op een afstand van circa 850 meter van het plangebied. Aan de noordzijde wordt het gebied begrensd door een groenstrook en een watergang. Aan deze groenstrook zijn natuurwaarden toegekend.

Op basis van de afstanden die zijn neergelegd in de brochure Bedrijven en milieuzonering wordt voor alle in de omgeving gelegen gevoelige bestemmingen voldaan aan de geadviseerde afstand. Het initiatief kan ruimtelijke en milieuhygiënisch verantwoord worden ingepast. De in de omgeving aanwezige functies vormen derhalve geen belemmering voor de realisatie van het initiatief. In alle gevallen wordt voldaan aan de aan te houden afstand tot gevoelige bestemmingen.

5.5.2 Milieuzonering bestaande bedrijven

Bij de inrichting van het recreatiepark moet verder rekening worden gehouden met de bestaande rechten van deze bedrijven. De bestaande rechten zijn neergelegd in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Stadskanaal 1998, in de milieuvergunningen en in de van toepassing zijnde Algemene maatregelen van Bestuur.

Op de agrarische bouwpercelen aan de Ter Maars zijn geen veehouderijen gevestigd. Het betreft hier akkerbouwbedrijven. De bedrijven hebben echter wel de mogelijkheid een intensieve veehouderij te starten in de vorm van een neventak intensieve veehouderij. Indien deze bedrijven een neventak intensieve veehouderij zouden willen beginnen dient in het milieuspoor rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van burgerwoningen aan de Ter Maars 4 en 5. Verder zijn in de directe omgeving aan de Knijpeweg 3 en de Sikkenbergweg 3, 5, en 7 recreatieterreinen gelegen. De milieuruimte van deze bedrijven wordt dan ook bepaald door de in de directe omgeving gelegen woningen en recreatiebedrijven. De komst van het recreatiepark heeft dan ook geen invloed op de ontwikkelingsmogelijkheden van deze bedrijven.

Hetzelfde kan worden gezegd van de bedrijven aan de Vledderweg. De melkgeitenhouderij beschikt over een recente milieuvergunning waarbij is aangetoond dat het bedrijf zich kan verhouden met zijn omgeving. In de directe omgeving liggen een groot aantal burgerwoningen die de ontwikkelingsmogelijkheden van dit bedrijf bepalen. Voor de sierviskwekerij geldt eveneens dat de in de directe omgeving aanwezige burgerwoningen de ontwikkelingsmogelijkheden bepalen.

Indien de bestaande bedrijven in relatie tot het recreatiepark als nieuwe bedrijven zouden moeten worden ingepast, zou voldaan moeten worden aan de voor deze bedrijven geldende afstanden zoals neergelegd in de de brochure Bedrijven en milieuzonering. Voor akkerbouwbedrijven geldt een adviesafstand van 30 meter. Voor de nieuwvestiging van een intensieve veehouderij wordt bij het houden van varkens (grootste afstand) een afstand aanbevolen van 200meter. Voor siervisteelt geldt in principe een afstand van 50 meter. Aan de afstandseisen die voor deze bedrijven gelden kan overigens ruimschoots worden voldaan.

Tot slot is in oostelijke richting op een kilometer afstand een vliegveld en een lawaaisportcentrum gelegen. Het betreft hier activiteiten die worden aangemerkt als grote lawaaimaker in de zin van de Wet geluidhinder. Het terrein rond het vliegveld en het lawaaisportcentrum is gezoneerd. De 50 dB(A)-contour rond dit terrein ligt ten zuiden van de Vledderhuizen en ten oosten van de Vledderweg. De geluidscontour valt derhalve niet over het plangebied. Door de geluidscontour is de geluidsruimte voor het vliegveld en het lawaaisportcentrum gegeven. Het initiatief vormt dan ook geen belemmering voor de bedrijfsuitoefening van het vliegveld en het lawaaisportcentrum.

5.5.3 Conclusie milieuzonering

Op grond van vorenstaande moet worden geconcludeerd dat het initiatief zowel ruimtelijk als milieuhygiënisch verantwoord kan worden ingepast en dat het geen belemmering vormt voor de al in het gebied aanwezige functies.

5.6 Ontsluiting En Verkeer

In oktober 2007 is onderzoek gedaan naar de verkeersontsluiting van het recreatiepark. Het onderzoek met kenmerk B4092-01-001 en registratienummer NN-ON20070501, is als Bijlage 10 bij deze notitie gevoegd. Doel van het onderzoek is inzichtelijk te maken hoeveel extra verkeersbewegingen zijn te verwachten als gevolg van het park en welke consequenties deze hebben voor de eventuele ontsluitingsmogelijkheden. Op basis van de verkeerskundige consequenties is ten behoeve van de ontsluiting van het hippische recreatiepark een voorkeursvariant bepaald. Uitgegaan wordt van een entree aan de oostzijde van het recreatiepark. In dat onderzoek zijn de volgende ontsluitingsvarianten onderzocht:

  1. 1. via de Knijpeweg in noordelijke richting naar de Ter Maars en de N366;
  2. 2. via de Knijpeweg in zuidelijke richting naar de Kettingwijk en vervolgens op de Noorder Kanaalweg in noordelijke richting naar de Ter Maars en de N366;
  3. 3. via de Knijpeweg in zuidelijke richting naar de Kettingwijk en vervolgens op de Noorder Kanaalweg in zuidelijke richting naar een nieuwe aansluiting op de rotonde ter hoogte van de Nautilusweg.

De criteria die gebruikt zijn bij het onderzoek hebben te maken met de capaciteit van de bestaande wegen, de huidige functie van deze wegen en de mogelijkheid extra verkeer te verwerken. Verder is bij de vergelijking van de varianten rekening gehouden met het aspect van de verkeersveiligheid en de ingrepen die noodzakelijk zijn om de ontsluitingsvariant in kwestie te realiseren (de technische inspanningen). Ook is gekeken naar de duurzaamheid van de oplossing (robuustheid). Uit het onderzoek blijkt dat de gekozen ontsluiting van het recreatiepark en de zandwinning middels een nieuwe aansluiting op de nieuwe rotonde ter hoogte van de Nautilusweg de voorkeur geniet, mede met het oog op het in de toekomst vervallen van de aansluiting ter hoogte van de Ter Maars, de robuustheid van dit alternatief en de directe verkeersveilige aansluiting op de N366. In verband met de verkeersveiligheid wordt een herinrichting van de Kettingwijk en Noorder Kanaalweg aanbevolen. Vanuit andere milieuaspecten bekeken is de afwezigheid van geluidsgevoelige functies langs deze route tevens een argument om voor de ontsluiting in zuidelijke richting te kiezen.

In juli 2009 zijn nog een aantal ontsluitingsvarianten onderzocht waarbij de aansluiting van de Ontswedderweg op de N366 komt te vervallen al dan niet met een aansluiting van de Noorder Kanaalweg op de kruising N366/N974.
Met behulp van het Verkeersmodel Zuidoost-Groningen is berekend welke verkeerseffecten optreden zonder een aansluiting van en met een aansluiting van de Noorder Kanaalweg op de kruising N366/N974 aangevuld met de verkeersbewegingen van het Hippisch Recreatiecentrum en de zandwinning.
Uit de berekeningen komt in variant 1 (inclusief Hippisch Recreatiepark, zonder aansluiting Onstwedderweg op de N366, zonder aansluiting op Nautilusweg) naar voren dat het realiseren van het Hippisch Recreatiecentrum en de zandwinning een gering effect heeft op de verkeersintensiteiten.

In variant 2 (inclusief Hippisch Recreatiepark, zonder de aansluiting van de Onstwedderweg op de N366, met aansluiting op Nautilusweg) nemen de verkeersintensiteiten licht af op Ter Maars en de Onstwedderweg. De afname van de Nautilusweg wordt veroorzaakt doordat het verkeer vanaf het bedrijventerrein Vleddermond (modelmatig) een andere route kiest. Nu rijdt er meer verkeer via de Gedempte Vleddermond en de Noorder Kanaalweg naar de N366. Dit ongewenste effect van de aansluiting van de Noorder Kanaalweg op de N366 kan worden voorkomen door de Gedempte Vleddermond en de Noorder Kanaalweg in te richten als 60-km-wegen met bijbehorende snelheidsremmende maatregelen.

De aansluiting van de Noorder Kanaalweg op de N366 verdient vanwege de directe verbinding van het verkeer naar een hogere wegcategorie nog steeds de voorkeur in weerwil van de toename van het verkeer via de Gedempte Vleddermond en de Noorder Kanaalweg naar de N366. Deze toename kan zoals hierboven al is verwoord eenvoudig worden gepareerd door het nemen van verkeersmaatregelen.
Het profiel van de Kettingwijk en Noorder Kanaalweg zal moeten worden aangepast om een adequate verkeersafwikkeling van het (vracht)verkeer van en naar het plangebied te realiseren.

Eerdergenoemde berekeningen zijn opgenomen in een memo van 23 juli 2009. Een kopie hiervan is als Bijlage 11 bij het plan gevoegd.

5.7 Geluid

5.7.1 Geluidsbelasting ten gevolge recreatiepark/zandwinning

Het recreatiepark en de zandwinning hebben een verkeersaantrekkende werking. De verkeersaantrekkende werking leidt tot een bepaalde geluidsbelasting op de omgeving. De omvang van deze geluidsbelasting is onderzocht en in beeld gebracht.

De conclusie van het onderzoek luidt dat uitgaande van een ontsluiting in zuidelijke richting middels de rotonde bij de Nautilusweg de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer van en naar het recreatiepark en de zandwinning geen belemmering vormt voor de realisatie van het initiatief. Immers langs de route zijn geen geluidsgevoelige objecten gelegen. De geluidsbelasting voor de omgeving ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking vormt geen belemmering voor de realisatie van het initiatief.

In het kader van de aanvraag om een oprichtingsvergunning voor de zandwinning is in juli 2009 een akoestisch onderzoek (nr. 09-199) verricht. Dit onderzoek is als Bijlage12 toegevoegd. Voor de zandwinning geldt dat het winwerktuig als meest dominante bron moet worden aangemerkt. Uit de resultaten hiervan blijkt dat in een worst case scenario (de kleinst mogelijke afstand tussen zandzuiger en de meest nabijgelegen woning) de geluidbelasting gemiddeld niet boven de 39 dB(A) komt. Er kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarden.

De maximale geluidniveaus ten gevolge van de zandzuiger en vrachtwagens/transport bedragen in de immissiepunten bij de woningen hooguit 44 dB(A) overdag, in de avond en in de nacht. Daarmee worden de grenswaarden ook niet overschreden.

Van een bedrijf mag worden verwacht dat de geluidemissie van akoestisch relevante geluidbronnen binnen redelijke grenzen blijft en door de stand der techniek zo veel mogelijk moet worden geminimaliseerd (het BBT-principe: best beschikbare technieken). Bij de zandwinning is geen sprake van (eigen) dominante geluidbronnen met een onnodig hoge geluidemissie. Geluidbeperkende voorzieningen zijn niet noodzakelijk om aan de eisen te voldoen.

De geluidbelasting op de woningen langs de weg – binnen de invloedssfeer van het bedrijf - ligt onder de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Gezien de bouwkundige staat van de woningen kan worden uitgegaan van een geluidwering van de gevels van minimaal 20 dB(A), waarmee de binnenniveaus van de woningen aan de wettelijke eis van 35 dB(A) kunnen voldoen.

De gemeente stelt de uiteindelijke grenswaarden vast. Er dient hierbij rekening te worden gehouden met het feit dat er sprake is van een landelijk gebied met een laag referentieniveau. Bij de beoordeling van de toelaatbare geluidswaarden moet een afweging gemaakt worden tussen de mogelijke maatregelen, de kosten daarvan en de daarmee te behalen geluidswinst. Op basis van deze afweging kan de gemeente afwijkende grenswaarden vaststellen, mits wettelijke maximale waarden niet worden overschreden. Een grenswaarde van 42 dB(A) stuit naar verwachting niet op problemen. In dit verband moet worden opgemerkt dat de geluidsbelasting van de N366 een dominante geluidsfactor is in het gebied waar het geluid van het winwerktuig naar verwachting tegen zal wegvallen.

5.7.2 Geluidsbelasting van omliggende wegen

Het project ligt deels binnen de geluidszone van de N366, de Noorder Kanaalweg, de Knijpeweg en de Kettingwijk. Deze wegen kennen op grond van de Wet geluidhinder een geluidszone met een breedte van 250 meter. De geluidsbelasting van de omliggende wegen is vanwege de ligging van delen van het plangebied binnen de genoemde zones onderzocht en neergelegd in het rapport van 9 juli 2009, met kenmerk 07-271. Het rapport is als Bijlage 13 bij dit plan gevoegd.

Het project voorziet in de bouw van maximaal 150 recreatiewoningen en 2 bedrijfswoningen. Alleen de bedrijfswoningen zijn hindergevoelige bestemmingen in de zin van de Wet geluidhinder. De geluidsbelasting op de recreatiewoningen kan echter niet geheel buiten beschouwing blijven. In dat kader moet worden bepaald of de nieuwe bewoners kans hebben op een hinderlijke geluidsbelasting door het verkeer op de wegen in de omgeving.

De meest nabijgelegen openbare wegen zijn de Knijpeweg in het oosten en de Kettingwijk in het zuiden. Deze wegen verwerken alleen landbouwverkeer en bestemmingsverkeer. De intensiteiten op deze weg zijn zeer laag. De geluidsbelasting van deze wegen bedraagt 48 dB op 40 meter gemeten uit de as van de weg. Als de recreatiewoningen en bedrijfswoningen buiten de genoemde zone van de weg komen te liggen hoeft met de geluidsbelasting tengevolge van deze wegen geen rekening te worden gehouden. Voor zover de recreatiewoningen wel binnen de zone worden geprojecteerd dient een nadere afweging plaats te vinden waarbij de hoogte van de geluidsbelasting moet worden vastgesteld en moet worden afgezet tegen het feit dat het hier recreatiewoningen betreft.

Qua verkeersintensiteiten is de noordelijk gelegen weg Ter Maars de weg met een relatief hoge verkeersintensiteit. Het betreft hier een weg met een snelheid van maximaal 80 km/u. Een dergelijke weg heeftop grond van de Wet geluidhinder een geluidszone van 250 meter. De afstand van deze weg tot het initiatief bedraagt echter circa 500 meter. Met de geluidsbelasting tengevolge van deze weg hoeft derhalve geen rekening te worden gehouden.

Voor de N366 en Noorder Kanaalweg is de voorkeursgrenswaarde van 48 dB gelegen op respectievelijk 410 en 56 meter van de as van de weg. De recreatiewoningen en bedrijfswoningen zijn geprojecteerd op een afstand van 410 meter of meer van de N366 en op meer dan 56 meter van de Noorder Kanaalweg.

Als de recreatiewoningen en bedrijfswoningen buiten de genoemde zones van de wegen komen te liggen hoeft met de geluidsbelasting tengevolge van deze wegen geen rekening te worden gehouden.

Op basis van wettelijke gronden mag worden aangenomen dat het verkeerslawaai van deze wegen door de toekomstige bezoekers niet als hinderlijk zal worden ervaren.

De nieuwe bedrijfswoningen worden gesitueerd aan de interne ontsluitingsweg van het recreatiepark. De maximale snelheid op deze weg zal 10 km/u bedragen. Bij deze lage snelheid is de kans op hinder nihil.

5.7.3 Conclusie

De nieuwe akoestische situatie, die ontstaat tengevolge van de zandwinning en de aanleg van het hippisch recreatiepark levert geen beperkingen op voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.8 Lucht

Het Besluit luchtkwaliteit is in november 2007 ingetrokken en vervangen door een nieuwe regeling in de Wet Milieubeheer, bekend onder de naam de “Wet luchtkwaliteit”.
Op 15 november 2007 is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. De luchtkwaliteit is de som van de bijdragen van verkeer, industrie en achtergrond. Voor verschillende stoffen waaronder stikstofoxiden en fijn stof gelden grenswaarden en plandrempels. De luchtkwaliteitwetgeving heeft tot doel de bescherming tegen risico's van luchtverontreiniging.

Voor het plangebied is een luchtkwaliteitonderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport van 23 oktober 2007, met kenmerk 07-271. Het onderzoeksrapport is als Bijlage 14 bij dit plan gevoegd. Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van de dichtstbijzijnde (woon)bebouwing vanuit de beschouwde wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden of plandrempel zijn vastgesteld, zoals neergelegd in het Besluit Luchtkwaliteit 2005 voor de parameters stikstofdioxide, fijnstof, zwalveldioxide, koolmonoxide, benzeen en benzo(a)pyreen zijn vastgesteld. Dit geldt zowel voor de autonome situatie waarin het initiatief buiten beschouwing wordt gelaten als de situatie inclusief het plan.

Op basis van de uitgevoerde berekeningen kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van de onderzochte wegen wordt voldaan aan de grenswaarden die zijn gesteld in het Besluit Luchtkwaliteit 2005. De luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de doorgang van het plan.

Het onderzoek is geactualiseerd in verband met gewijzigde regelgeving en heeft betrekking op de realisatie (zandwinning) en de exploitatie van een hippisch recreatiepark. Emissies vinden plaats tijdens de aanleg van het park door de zandwinning, dieselmotoren en verkeersbewegingen.

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat aan de wettelijke vereisten tijdens de realisering en exploitatie wordt voldaan.

5.9 Fysieke Veiligheid

5.9.1 Algemeen

5.9.1 Algemeen

Externe veiligheid betreft het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en door buisleidingen. Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van diegenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's lopen, zoals omwonenden.
De Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, de Wet Kwaliteitsbevordering Rampenbestrijding en het Besluit Externe Veiligheid inrichtingen vormen grotendeels het wettelijk kader voor het aspect externe veiligheid. Hierbij staat de verantwoording van het zogenaamde groepsrisico centraal. Het groepsrisico is afhankelijk van de kans op een ongeval met gevaarlijke stoffen en de bevolkingsdichtheid in de omgeving. Voor het bepalen van de mate van het gevaar en de routes van het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn Risicoatlassen beschikbaar.
In het westelijk deel van het plangebied bevinden zich een hoogspanningsverbinding en een hogedruk aardgasleiding. Het plangebied bevindt zich ook in de nabijheid van de N366. Over deze weg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.
In onderstaande subparagrafen wordt nader ingegaan op de aanwezigheid van deze leidingen en van deze weg.

5.9.2 Vervoer gevaarlijke stoffen

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de N366 waar transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De “Risicoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen” geeft aan dat het plaatsgebonden risico kleiner is dan de oriënterende waarde. Een berekening van het groepsrisico blijft achterwege daar de afstand van de recreanten tot de N366 varieert tussen de 110 en 130 meter.

Alle andere wegen in en nabij het plangebied maken geen deel uit van de “Risicoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen”. Nader onderzoek naar externe veiligheidsrisico's van de (spoor)wegen om en nabij het plangebied is niet noodzakelijk.

5.9.3 Aardgastransportleiding

Voor nieuwe ontwikkelingen in de omgeving van bestaande aardgastransportleidingen zijn in de brochure “zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen” (nov. 1984) regels opgenomen.

Bij het oprichten van bijvoorbeeld gebouwen ten behoeve van recreatieterreinen dient op basis van de brochure bij een bedrijfsdruk van 20-50 bar een afstand van 4 meter tot de aardgasleiding in acht te worden genomen.

In eerdervermelde Brochure wordt voor recreatieterreinen - voor kortstondig verblijf van personen - vermeld dat de minimale toetsingsafstand van 4 meter in acht dient te worden genomen. Deze afstand is op de digitale verbeelding weergegeven en is nader geregeld in de planregels. De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 van de gasleiding komt niet buiten de belemmerde strook.

Het groepsrisico is nader bepaald door middel van een risicoberekening. De berekening is gebaseerd op de volgende aannames:

  • Verblijfsrecreatie in het oostelijk deel van het projectgebied buiten de inventarisatieafstand: 150 recreatiewoningen en 2 bedrijfswoningen in het oostelijk deel van het projectgebied (de exacte situering van elke afzonderlijk woning is niet bekend). Maximale gemiddelde bezetting dag- en nachtperiode 1500 personen.
  • Dagrecreatieterrein in het westelijk deel van het plangebied binnen de inventarisatieafstand: gemiddeld max. 400 bezoekers gedurende de dagperiode in de zomer.
  • Ten behoeve van de zandwinning (gedurende een termijn van 10 jaar) zijn gemiddeld 2 personen overdag aanwezig binnen de inventarisatieafstand.

Uit de resultaten van deze berekening blijkt dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde blijft en dat er dus geen beperkingen bestaan voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Een kopie van het onderzoek is als Bijlage 15 bij het plan gevoegd.

In overleg met de Gasunie kan besloten worden extra aanduidingen te plaatsen bij de leiding om deze te beschermen tegen schade door derden.

5.9.4 Hoogspanningsverbinding

Bij de hoogspanningsverbinding wordt aan weerszijden een afstand van 34 meter aangehouden tot het hart van de lijn. Binnen deze afstand zijn in beginsel geen bouwwerken toegestaan, met uitzondering van de bouwwerken ten behoeve van de hoogspanningsverbinding.

De minister van VROM is op 4 november 2008 met een verduidelijking gekomen op advies van 3 oktober 2005 betreffende het hoogspanningslijnenbeleid. In het schrijven van 4 november 2008 wordt ingegaan op wat onder "langdurig verblijf " en "gevoelige bestemmingen" moet worden verstaan. Recreatieterreinen worden in dit verband niet aangemerkt als een “gevoelige bestemming”. De vraag die beantwoord moet worden is of blootstelling van kinderen aan het ter plaatse te verwachten magnetisch veld uit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening te verantwoorden is. Gelet op het beperkte aantal uren dat kinderen worden blootgesteld aan het magnetisch veld (vele malen minder dan 14-18 uur per dag gedurende minimaal 1 jaar) wordt geconcludeerd dat de aanwezigheid van de hoogspanningsverbinding geen belemmering vormt voor de uitvoering van het plan.

Tennet, de leidingbeheerder, heeft bij brief van 18 juni 2009, kenmerk TI-PGGRZ-09-780 MIC, overigens schriftelijk kenbaar gemaakt dat het gebruik van gronden en materieel ten behoeve van de ontzanding onder voorwaarden mogelijk is. Belangrijke voorwaarden zijn dat de maximale vrije werkhoogte 5 meter mag bedragen en dat de hoogte van bouwwerken maximaal 3 meter mag bedragen.

Een kopie van deze brief is als Bijlage 16 bij dit plan gevoegd.

5.9.5 Advies Brandweer Regio Groningen ex art. 3.1.1 Bro

De brandweer heeft in het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening advies uitgebracht inzake de fysieke veiligheid waarin onderstaande aspecten zijn vermeld.

Bereikbaarheid
De brandweer heeft vastgesteld dat het plangebied voldoende snel bereikbaar is en ook in voldoende mate tweezijdig bereikbaar is.
De regeling van de bereikbaarheid binnen het recreatiepark is nog een aandachtspunt bij de verdere uitwerking van het plan.

Bluswatervoorziening
In het plangebied zijn nog geen primaire bluswatervoorzieningen aanwezig. Hier dient aandacht aan te worden besteed in de uitwerking van het plan. De aan te leggen recreatieplas kan dienen als secundaire bluswatervoorziening. De recreatieplas moet in dat geval wel op korte afstand bereikbaar zijn voor een tankautospuit.

Zelfredzaamheid
Het accent van de recreatie-activiteiten, die ook gericht zullen zijn op minder-valide mensen, ligt in het oostelijk deel van het plangebied. Het plangebied biedt voldoende mogelijkheden voor zelfredzame handelingen, mits een 2e ontsluiting wordt aangelegd. In het uitwerkingsplan zal een 2e ontsluitingsweg moeten worden opgenomen ten behoeve van hulpdiensten.
Het plangebied ligt buiten het dekkingsgebied van het Waarschuwing en Alamering Systeem. Ingeval van calamiteiten zal alarmering langs een andere weg plaats dienen te vinden.

Algemeen
De handreiking 'bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen regio Groningen' van de regionale brandweer Groningen wordt als uitgangspunt gehanteerd voor de verdere ontwikkeling van het recreatiepark.

Hoofdstuk 6 Juridische Opzet

In dit hoofdstuk wordt toegelicht hoe het beleid is vertaald in een digitale verbeelding en regels. De digitale verbeelding en de regels vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan dat bindend is voor de burger en de overheid. In het bestemmingsplan wordt vastgesteld welk gebruik is toegestaan, welke bebouwing wordt toegelaten en hoe het gebied wordt ontwikkeld. Op de digitale verbeelding is de bestemming van de gronden vastgelegd.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 1998 waarbij aan de betreffende gronden een op maat gesneden bestemming wordt toegekend. Bij de naamgeving en de opbouw van de planregels wordt aangesloten bij de plansystematiek van het bestemmingsplan Landelijk gebied van de gemeente Stadskanaal.
Ook is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met de nieuwe Wro en de SVBP 2008.

6.1 Toelichting Op De Digitale Verbeelding

Bij dit plan hoort een digitale verbeelding. De digitale verbeelding is eenvoudig van opzet. Dit bevordert de inzichtelijkheid, handhaafbaarheid en de rechtszekerheid bij de beoordeling van bouwplannen.

De digitale verbeelding geeft de gronden weer van het hippisch recreatiepark, de waterplas en het dagrecreatieterrein. De bestemmingen van de gronden en de aanduidingen zijn op de digitale verbeelding opgenomen. De analoge verbeelding is getekend op een schaal van 1:2000.

De onderscheiden bestemmingen zijn:

  • Recreatie - Dagrecreatie
  • Recreatie - Verblijfsrecreatie
  • Verkeer
  • Water
  • Leiding - Gas (dubbelbestemming)
  • Leiding- Hoogspanningsverbinding (dubbelbestemming)
  • Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)

De onderscheiden bestemmingen zijn voorzien van een aparte kleur en aangeduid met een of meer hoofdletters.

6.2 Toelichting Op De Regels

De regels bestaan uit de volgende onderdelen:

  • hoofdstuk 1: Inleidende regels;
  • hoofdstuk 2: Bestemmingsregels;
  • hoofdstuk 3: Algemene regels;
  • hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.

6.2.1 Inleidende regels

De inleidende regels omvatten de gebruikte begripsomschrijvingen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2).

6.2.2 Bestemmingsregels

In de bestemmingsartikelen zijn de regels voor de verschillende bestemmingen omschreven. Elke bestemmingsregel is overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (uitgave juni 2008), in beginsel opgebouwd uit:

  • een bestemmingsomschrijving; een omschrijving van de doeleinden waarvoor de gronden zijn bestemd en de toegelaten bijbehorende bebouwing;
  • bouwregels; deze regels bevatten de voorgeschreven maatvoering van de bouwwerken;
  • nadere eisen;
  • ontheffing van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • ontheffing van de gebruiksregels;
  • wijzigingsregels.

De bestemming “Recreatie-Dagrecreatie”
Binnen deze bestemming is een beperkte regeling opgenomen voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voorts mogen de gronden worden ingezet voor op- en overslag van zand, klei en grind met de bijbehorende voorzieningen zoals bedrijfsinstallaties en -gebouwen.

Voor een deel van de gronden binnen deze bestemming - alsook binnen hierna vermelde bestemming “Recreatie-Verblijfsrecreatie”, is op de digitale verbeelding de aanduiding "specifieke vorm van groen - lijnvormig landschapselement" opgenomen. Deze noordzuid-gerichte aanduiding is opgenomen ten behoeve van een groene en landschappelijke ontwikkeling, zoals nader beschreven in paragraaf 4.2. Ook voor de Kettingwijk (met de bestemming "Verkeer") en de aangrenzende gronden is een aanduiding "specifieke vorm van groen - laanbeplanting" opgenomen. Met een ontheffing is het mogelijk aanduidingen te verplaatsen. Vooraf dient hiervoor advies te worden ingewonnen bij de provinciale diensten.

De bestemming “Recreatie-Verblijfsrecreatie”
De gebouwen dienen binnen het bestemmingsvlak te worden gesitueerd. Binnen het bestemmingsvlak mogen maximaal 150 recreatiewoningen, 2 bedrijfswoningen en voorzieningen aanwezig zijn.
De maatvoering van deze bebouwing is nader geregeld in de planregels. Binnen deze bestemming is ook een regeling opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

In de regels is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen om in beperkte mate af te kunnen wijken van de maatvoering.

Het gebruik van de opstallen, met uitzondering van de bedrijfswoningen, voor permanente bewoning is uitgesloten.

De bestemming van de gronden, die nader op de kaart zijn aangeduid, kan gewijzigd worden in de bestemming "Water" ten behoeve van de uitbreiding van de zandwinning.

De bestemming “Verkeer”
In de regels van deze bestemming is een beperkte bebouwingsregeling opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Binnen de bestemming “Verkeer” zijn wegen en straten met een verkeers-/stroomfunctie en gebieden die een verblijfsfunctie hebben toegelaten.

De bestemming “Water”
De gronden van deze bestemming zijn bestemd voor de aanleg van de waterplas, recreatie en de zandwinning. De toegelaten bebouwing blijft beperkt tot bouwwerken zoals erfscheidingen, steigers en vlonders, bouwwerken ten behoeve van de waterrecreatie. Voorts mogen deze gronden ook worden ingezet voor op- en overslag van zand, klei en grind met de bijbehorende voorzieningen zoals bedrijfsinstallaties en -gebouwen.

De dubbelbestemmingen “Leiding - Gas” en “Leiding - Hoogspanningsverbinding”
Ter bescherming van deze bestaande nutsvoorzieningen zijn deze dubbelbestemmingen opgenomen.

De dubbelbestemming “Waarde - Archeologie"
Deze bestemming beoogt de aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied te beschermen. Het bouwen van gebouwen en het aanleggen van werken/uitvoeren van werkzaamheden zijn aan strikte regels gebonden.

In de regels van de recreatiebestemmingen zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen om de bestaande gasleiding te verplaatsen om de recreatieve kwaliteit van het gebied te verbeteren en de waterpartij te vergroten alsmede de hierbij behorende zandwinning uit te breiden.

6.2.3 Algemene regels

De algemene of aanvullende regels tenslotte vormen een set algemene regels die voor alle onderdelen van het plan van toepassing zijn. Deze algemene regels bestaan ondermeer uit algemene bouwregels en algemene gebruiks-, algemene ontheffings-, algemene wijzigingsregels en procedureregels.

In de algemene bouwregels is ondermeer bepaald dat de maten van bestaande legale bouwwerken mogen gelden als maximummaten indien zij op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan meer ruimte bieden dan de maximummaten uit het nieuwe bestemmingsplan.

De belangrijkste algemene gebruiksregel luidt dat het verboden is om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de bestemming. Gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken wordt toegelaten.

De algemene ontheffingsregels voorzien ondermeer in de mogelijkheid om op ondergeschikte onderdelen af te wijken van de regels van het bestemmingsplan. De algemene wijzigingsregels laten meer ingrijpende afwijkingen toe en zijn daarom gekoppeld aan een zwaardere procedure dan het verlenen van ontheffing.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

In de loop van de tijd kunnen bouwwerken en/of het gebruik van gronden en/of bouwwerken gaan afwijken van datgene wat mogelijk is op basis van het bestemmingsplan. In de overgangsregels wordt geregeld in hoeverre deze afwijkingen zijn toegestaan. De naam van het plan wordt in de slotregel aangehaald.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Deze paragraaf heeft als onderwerp de economische uitvoerbaarheid van het voorliggend plan. De ontwikkeling van het plan is een particulier initiatief. De gronden van het plangebied zijn in eigendom bij de initiatiefnemers. De kosten van deze herziening, alsmede voor de uitvoering ervan zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeente participeert niet in de planexploitatie. Bij de beoordeling van de uitvoerbaarheid is onder meer gekeken naar de volgende aspecten: initiatiefnemer, kostenverhaal en financiële haalbaarheid. Genoemde aspecten worden hieronder één voor één behandeld. De paragraaf wordt besloten met een conclusie.

Initiatiefnemer
De initiatiefnemer voor de ontwikkeling van het Hippisch recreatiepark is HPF projecten B.V. uit Hoofddorp. HPF projecten is opgericht met het specifieke doel één of meer hippische recreatieparken te ontwikkelen in Nederland en de rest van Europa. De realisatie van het concept is niet direct locatiegebonden. HPF projecten B.V. onderzoekt verschillende locaties. De locatie Stadskanaal is de eerste locatie die zal worden ontwikkeld.
HPF projecten B.V. is een samenwerking van enkele professionals. De professionals zijn afkomstig uit de organisatie- en marketingwereld. Bij het project zijn ten behoeve van de realisatie ook experts uit de hippische wereld betrokken. Van Wijnen Recreatiebouw B.V. zal haar ontwikkelexpertise inbrengen en neemt de bouw voor haar rekening. Dit bedrijf heeft 25 jaar ervaring in de recreatiebouw. In Stadskanaal werkt HPF projecten B.V. voor dit project samen met Over Milieu B.V. uit Stadskanaal. Over Milieu B.V. is al meer dan 10 jaar een innovatief recyclingbedrijf met een grote kennis van de lokale grondstoffenmarkt. Over Milieu B.V. zal binnen het project de zandwinning voor haar rekening nemen.
De combinatie van ervaring van de professionals van HPF projecten B.V. op het gebied van projectontwikkeling en van Over Milieu B.V. op het gebied van de lokale grondstoffenmarkt maakt van de initiatiefnemer een solide ( financiële ) partner voor de gemeente Stadskanaal voor de ontwikkeling van het Hippisch recreatiepark.

Kostenverhaal
Het verhaal van de kosten van de grondexploitatie is anderszins verzekerd. Vóór de datum waarop dit plan in procedure is gebracht heeft de gemeente Stadskanaal ter zake een realisatie- en exploitatieovereenkomst gesloten. Voor zover noodzakelijk zijn in deze overeenkomst tevens afspraken gemaakt over het tijdvak waarbinnen de exploitatie van de gronden zal plaatsvinden en de fasering hiervan. De noodzakelijke eisen en regels ten aanzien van onder meer de werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied zijn inmiddels opgelegd. Derhalve zal de gemeenteraad bij de vaststelling van dit bestemmingsplan op grond van artikel 6.12 lid 2 Wro besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen.

Financiële haalbaarheid
In 2007 is voor het project een businessplan opgesteld. Op basis van dit businessplan heeft de gemeente de haalbaarheid indertijd positief beoordeeld. In de periode van 2007 tot nu is er sprake geweest van voortdurend overleg met de initiatiefnemers, waarbij steeds inzicht in de meest actuele gegevens is verkregen. Het oordeel van de gemeente is in die periode niet gewijzigd. Op grond van de meest recente cijfers blijft het oordeel positief.

Het actuele totaalbeeld (ongespecificeerd; getallen afgerond in miljoenen euro's, exclusief BTW) is als volgt:

Kosten
Recreatiepark
Bouw woningen 19,5 (incl. stallen en algemene voorzieningen, zoals een manege
Bouw- en woonrijp maken 4,6 (incl. verbreding van de wegen)
Zandwinning en dagrecreatie
Winning zand 5,7
Aanleg voorzieningen 2,0 (incl. afwerking en aanleg ruiterpaden
Overhead
Advies/verkoop/onvoorzien 5,9
Totaal kosten 37,7
Opbrengsten
Recreatiepark
Bungalows 33,7 (incl. opbrengst per woning voor manege)
Zandwinning 12,0
Totaal opbrengsten 45,7
Residuele grondwaarde 8,0 (bouw-en woonrijp exclusief renteverlies)
Grondaankoop 3.1 (oorspronkelijke raming, inclusief kosten koper en renteverlies)
Resultaat (winst/risico) 4,9

Bij de verschillende berekeningen zijn steeds de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • totaal aantal bungalows: 150 stuks;
  • gemiddelde kavelgrootte: 500 m2;
  • gemiddelde bebouwingsdichtheid: 15 woningen per hectare;
  • verkoopprijzen VON op basis van netto vloeroppervlakte, zijnde bruto vloeroppervlakte x 0,89;
  • bouwkosten excl. BTW op basis van bruto vloeroppervlakte;
  • bouwrijp maken: € 12,50/m2;
  • terreingrootte: maximaal 25 ha;
  • BTW: 19%;
  • zandwinning: minimaal 20 ha en 2,4 miljoen m3 zand;
  • winning ophoogzand in bovenlaag tot N.A.P. -10 m ongeclassificeerd; winning metselzand (47%; bandbreedte 25%) en ophoogzand (rest) in onderlaag vanaf N.A.P -10 m geclassificeerd;4
  • bouw van algemene voorzieningen, zoals een manege, horecavoorzieningen, winkels, voorzieningen t.b.v. ontspanning (inclusief dagrecreatie) en extra parkeerplaatsen;
  • bouw van de algemene voorzieningen op het recreatiepark wordt gedragen door de verkoop van de bungalows;
  • aanleg van de voorzieningen ten behoeve van de dagrecreatie wordt gedragen door de zandwinning;
  • realisatie van het recreatiepark in 3 jaar (zie ook paragraaf 4.3.5);
  • doorlooptijd zandwinning 10 jaar.

Uit de berekening blijkt dat zowel het recreatiepark als de zandwinning zelfstandig bijdragen aan het resultaat. Binnen de onderzochte marktomstandigheden, die als basis hebben gediend voor het opstellen van het businessplan kunnen beide onderdelen zelfstandig worden ontwikkeld.

De hoogte van het resultaat zal tijdens het proces worden gecorrigeerd op basis van de actuele prijsontwikkeling, de kostenindex en de faseringskosten. Het beoogde resultaat is een doelstelling om er zeker van te zijn dat het plan kan worden uitgevoerd en tegenvallers kan opvangen. De hoogte van het geraamde resultaat biedt slechts beperkt ruimte voor aanpassing van de uitgangspunten. De omvang van de investeringen en de beoogde doorlooptijd van de realisatie maken een marge noodzakelijk om onzekerheden en risico's op te kunnen vangen. Dat betekent bijvoorbeeld dat de omvang van de zandwinning, zowel in oppervlakte als in volume, niet kan worden verkleind. Het effect daarvan op het resultaat is daarvoor te groot. Dat geldt ook voor het aantal recreatiewoningen. Met dit aantal (150) is er financieel voldoende draagvlak om ook de centrale voorzieningen te kunnen realiseren, waaronder de manege (geraamde kosten 4 miljoen euro). Een kleiner aantal recreatiewoningen biedt daarvoor onvoldoende draagvlak.

De haalbaarheid en de kwaliteit zijn overigens nauw verweven. De zandwinplas zal ruimte bieden voor dagrecreatie, recreatiewoningen aan het water en aan watersport (waterskibaan). Om deze functies gezamenlijk ruimte te bieden is een omvang van minimaal 20 hectare nodig. Dat geldt ook voor het aantal recreatiewoningen. Het aantal van 150 is een ondergrens voor de realisatie van een levendig park met voldoende voorzieningen. Met andere woorden in de uitgangspunten zijn gewogen keuzes vastgelegd die haalbaarheid en kwaliteit moeten garanderen. Succesvolle realisatie is daarbij belangrijker dan winstmaximalisatie.

De realisatie van het park is gepland in 3 fases. De doorlooptijd van de realisatie is 3 jaar met een uitloop van 2 jaar. Dit maakt het mogelijk om op termijn op basis van ervaringsgegevens binnen marges bijstellingen te onderzoeken. Dit zou bijvoorbeeld aan de orde kunnen zijn, als de vraag naar recreatiewoningen wijzigt. Voor de woningen is het mogelijk om de kwaliteit of het aantal per fase te wijzigen.

Markt
Het Nederlands Research Instituut voor Recreatie en Toerisme (NRIT) onderzocht de markt voor tweede woningen in Nederland en legde de resultaten hiervan vast in 'De markt voor tweede woningen'5 . Dataverzameling vond plaats middels twee consumentenenquêtes via internet in respectievelijk het najaar van 2008 en de eerste helft van 2009, diepte-interviews met marktexperts en deskresearch. Uit de consumentenenquêtes blijkt dat ongeveer de helft van de potentiële kopers op zoek is naar een woning in een complex (p. 25-26 en fig. 3.1). Op de vraag naar het belang van bepaalde kenmerken van de tweede woning werden de volgende aspecten door hen van belangrijk naar iets minder belangrijk gescoord: 1. omgeving; 2. ligging in het park; 3. voorzieningen in de woning; 4. voorzieningen op het park; 5. verhuurbaarheid van de tweede woning en 6. (gegarandeerd) rendement (p. 27). Potentiële kopers geven de voorkeur aan een vrijstaande woning (72 %; p. 28 en fig. 3.3) in een landschappelijke omgeving (80%; p. 37 en tabel 3.4) voor minimaal 5 à 6 personen (88%; p. 29 en fig. 3.4) met tenminste 3 slaapkamers (59%, p. 29), vaatwasser, magnetron, beeld- en geluidsdragers, internetaansluiting en parkeerplaats bij de woning (p. 31). Zij denken voor ongeveer € 190.000,-- een tweede woning te kunnen kopen.
Zowel bezitters van een tweede woning als potentiële kopers noemen het beleggings-/investerings/ rendementsmotief als belangrijkste aanschafmotief (p. 35). Tweede woningbezitters en potentiële kopers komen in alle inkomensklassen voor (p. 40). Bezitters van tweede woningen worden steeds jonger (p. 50); 42 % van de mensen die een tweede woning in Nederland willen kopen, is jonger dan 50 jaar (p. 39; fig. 3.9).

Ons land telt ongeveer 35.000 vakantiewoningen in 448 bungalowparken, waarvan het grootste gedeelte zich bevindt in Gelderland, Noord-Holland, Drenthe en Overijssel (NRIT nbs6 Module 7 p. 47 )''. De bungalowverhuur speelt een belangrijke rol in de Nederlandse logiessector. In 2007 brachten een kleine 6 miljoen gasten totaal 29,3 miljoen keer de nacht door in een bungalow (NRIT nbs Module 7 p. 5). Het aantal overnachtingen heeft zich de laatste jaren positief ontwikkeld en wint aan populariteit ten opzichte van andere logiesvormen (NRIT nbs Module 1 p. 7 en grafiek 2). Nederlanders nemen 75% van de overnachtingen in de bungalowsector voor hun rekening, gevolgd door Duitsers (17%). Nederland staat als vakantieland mede door de huidige economische omstandigheden extra in de belangstelling. De omzet van kampeerterreinen en bungalowparken in ons land groeide in 2009 met bijna 4% (CBS).

Er is een algemene trend naar meer en kortere vakanties. Ten opzichte van 2006 is het aantal korte vakanties in 2007 met bijna 25% gestegen (NRIT nbs Module 7 p. 6). De gemiddelde verblijfsduur daalde van 5,2 nachten in 1998 naar 4,9 nachten in 2007 (CBS; NRIT nbs Module 1 p. 10). Experts verwachten dat het aantal toeristische vakanties in bungalows de komende jaren nog enigszins zal toenemen (NRIT nbs Module 7 p. 7). Dit geldt met name voor vakanties van gezelschappen bestaande uit zes personen.
Deskundigen van de Vakantie & Vrije tijd Monitor van Gfk Panel Services Benelux verwachten dat er meer differentiatie zal plaatsvinden. Er zal gekozen worden voor kwaliteitsparken met een specifiek thema of een duidelijk concept (NRIT Module 6, p. 8 en 9).
De gemiddelde bezettingsgraad van alle parken bedroeg in 2007 39%. (CBS; NRIT nbs Module 7 p. 5). De vijf grotere parken met een duidelijk kenmerk en goede voorzieningen hebben een veel hogere bezetting. Branchegegevens en informatie van de verschillende grote aanbieders van recreatiewoningen (Landal Greenparks, Hogenboom Vakantieparken en Center Parcs) lieten voor 2009 een stijging van de vraag zien. Uit NRIT-onderzoeksgegevens blijkt verder dat het aantal Nederlanders dat de komende vakantie wil vieren in een vakantiepark een lichte stijging vertoont ten opzichte van de laatste jaren. In de leeftijdsgroep tussen 25 en 44 jaar heeft meer dan de helft van de mensen de laatste 2,5 jaar een vakantie in een bungalow doorgebracht (NRIT nbs Module 2 p. 12 en 14).

Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd, dat zowel de koop- als de huurmarkt voor hoogwaardige recreatiewoningen die gebouwd worden volgens een duidelijk concept nog onverminderd sterk is. Het hippisch recreatiepark is uniek en sluit daarmee volledig aan op de vraag. Nergens in Europa vind je vakantieparken van enige omvang die behalve vakantiewoningen ook een volwaardige manage en uitrijmogelijkheden bieden. Uit enkele enquêtes en contacten met de Hippische federaties is gebleken, dat onder paardensportbeoefenaars een grote behoefte is aan dergelijke parken. Nederland telt op dit moment meer dan één miljoen paardensportbeoefenaars. Dit aantal stijgt nog steeds.
Naast hippische attracties zal in het park ruim aandacht zijn voor natuur en watersport. De directe omgeving van het park ondersteunt de natuurbeleving. Ook daarmee beantwoordt de voorgenomen ontwikkeling aan de vraag. De betaalbare, vrijstaande woningen voor gezelschappen vanaf 6 personen zullen van alle gemakken worden voorzien en een parkeerplaats bij de woning krijgen. De prijs-/kwaliteitsverhouding zal uitstekend zijn. De mogelijkheden voor verhuur zijn, zoals we hiervoor zagen, goed. Uit de combinatie van locatie, voorzieningen en een (gegarandeerd) rendement blijkt, dat de initiatiefnemers ervoor gekozen hebben om courante tweede woningen op de markt te brengen.

Metselzand is in de provincie Groningen relatief schaars. In de nota Zand in Balans8is dit al aangegeven en ook recenter onderzoek onderschrijft dit opnieuw9. Voor ophoogzand geldt dat de vraag al jaren stabiel is en er voldoende aanbod is. Opmerkelijk is echter dat er veel zand uit Duitsland wordt ingevoerd. Vanuit het oogpunt van efficiency is het openen van een nieuwe winning daarom een goede optie. Het winnen van zand in de regio kan aanzienlijke besparingen op de transportkosten betekenen en leidt bovendien tot een geringere milieubelasting.

Uit de 'Notitie Opbrengstberekening10 blijkt dat de recreatieplas geschikt is voor de winning van metselzand en ophoogzand (tabel 3.6 en p. 10). De zandwinning van de bovenlaag tot N.A.P. -10 m zal ongeclassificeerd plaatsvinden. Een deel van het gewonnen zand zal in het park gebruikt worden voor het ophogen van het terrein van de recreatiewoningen. Dit kan leiden tot kostenbesparingen en zorgt bovendien voor een eerste vraag naar zand. Het overige zand van de bovenlaag zal als ophoogzand op de markt worden gebracht. Bij de winning van de onderlaag vanaf N.A.P. - 10 m wordt een classificeerinstallatie ingezet, waarmee metselzand gescheiden wordt van het overige zand. Hiermee hebben initiatiefnemers gekozen voor het op de markt brengen van een relatief schaarse zandsoort. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt derhalve niet alleen goed ingespeeld op de actuele vraag naar tweede woningen, maar ook op de vraag naar (schaarse) oppervlaktedelfstoffen.

Overige effecten
Het is evident dat de aanleg van het Hippische recreatiepark een verkeersaantrekkende werking heeft en dat het ruimtelijk beeld van het gebied zal veranderen. De kans dat er van voor tegemoetkoming in aanmerking komende planschade (zie bijlage) sprake zal zijn als gevolg van één of meerdere bepalingen van dit bestemmingsplan, wordt echter verwaarloosbaar klein geacht. De mogelijke nadelige effecten op de direct aangrenzende gebieden zullen uiterst beperkt blijven.

Conclusie
De economische uitvoerbaarheid van het onderhavige plan was het onderwerp van deze paragraaf. Aan de orde kwamen onder andere de initiatiefnemer, het kostenverhaal en de financiële haalbaarheid. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat het onderhavige plan economisch uitvoerbaar is.

  1. 4. Zie 'Notitie Opbrengstberekening ten behoeve van aanleg Broukerplas te Stadskanaal' d.d. 8 febr. 2010 van Wiertsema & Partners te Tolbert (rapportno. R11184).
  2. 5. 'De markt voor tweede woningen', NRIT Onderzoek 2010, ISBN 978-90-75923-62-9. Het onderzoek was bij afronding van deze paragraaf nog niet uitgegeven. NRIT Onderzoek heeft het boek digitaal ter beschikking gesteld. De in de tekst opgenomen pagina- en figuurnummers verwijzen hiernaar.
  3. 6. nbs: 'De Nederlandse Bungalowsector 2008', NRIT Onderzoek en Gfk Panel Services Benelux, ISBN 978-90-75923-53-7.
  4. 7. Het CBS komt in de statistiek 'Gebruik van Logiesaccommodaties 2007' op een totaal van 837 huisjes-appartementencomplexen met in hoofdzaak toeristische verhuur.
  5. 8. 'Zand in balans - bouwstenen voor een evenwichting ontgrondingenbeleid', vastgesteld door Provinciale Staten van Groningen op 29 september 1998, nummer 39/1998.
  6. 9. ´Industriezand in Groningen en Drenthe´, d.d. 11 aug. 2008, doss. no. 073931086:A - C01022.100037, Arcadis.
  7. 10. Zie eindnoot 1.

Hoofdstuk 8 Inspraak En Overleg

Het voorontwerp bestemmingsplan heeft voor een ieder ter inzage gelegen voor de inspraak. Gelijktijdig is het plan in vooroverleg ex artikel 10 Bro gebracht. Naar aanleiding hiervan zijn (inspraak)reacties ontvangen.

Voor een samenvatting van deze reacties en het gemeentelijk commentaar daarop wordt verwezen naar de "Nota van beantwoording", die is opgenomen in de Bijlage17.

Bijlage 1 M.e.r.-beoordeling Nov.2007

Bijlage 1 M.e.r.-beoordeling nov.2007

Bijlage 2 Brief D.d. 29-10-2008 Van Gedeputeerde Staten Van Groningen Inzake Planologische Aanvaardbaarheid Hippisch Recreatiepark Stadskanaal

Bijlage 2 Brief d.d. 29-10-2008 van Gedeputeerde Staten van Groningen inzake planologische aanvaardbaarheid Hippisch Recreatiepark Stadskanaal

Bijlage 3 Archeologisch Bureau-onderzoek

Bijlage 3 Archeologisch bureau-onderzoek

Bijlage 4 Archologisch Onderzoek, Verkennend Booronderzoek

Bijlage 4 Archologisch onderzoek, verkennend booronderzoek

Bijlage 5 Archeolochisch Onderzoek Door Middel Van Boringen Aan De Kettingwijk

Bijlage 5 Archeolochisch onderzoek door middel van boringen aan de Kettingwijk

Bijlage 6 Vooronderzoek Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 6 vooronderzoek verkennend bodemonderzoek

Bijlage 7 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 7 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 8 Geohydrologisch Onderzoek

Bijlage 8 Geohydrologisch onderzoek

Bijlage 9 Ecologische Toets

Bijlage 9 Ecologische toets

Bijlage 10 Verkeerskundige Onderzoek Ontsluiting Hippisch Recreatiepark Stadskanaal

Bijlage 10 Verkeerskundige onderzoek ontsluiting Hippisch Recreatiepark Stadskanaal

Bijlage 11 Memo Resultaten Verkeersbewegingen Hippisch Recreatiepark Stadskanaal

Bijlage 11 Memo resultaten verkeersbewegingen Hippisch recreatiepark Stadskanaal

Bijlage 12 Akoestisch Onderzoek Hippisch Recreatiepark En Zandwinning En Akoestisch Onderzoek

Bijlage 12 Akoestisch onderzoek hippisch recreatiepark en zandwinning en akoestisch onderzoek

Bijlage 13 Akoestisch Onderzoek Geluidsbelasting Wegverkeer

Bijlage 13 Akoestisch onderzoek geluidsbelasting wegverkeer

Bijlage 14 Luchtkwaliteitonderzoek Zandwinning En Verkeer

Bijlage 14 Luchtkwaliteitonderzoek zandwinning en verkeer

Bijlage 15 Risicoberekening Gasleiding

Bijlage 15 Risicoberekening Gasleiding

Bijlage 16 Brief D.d. 18-6-2009 Tennet, De Leidingbeheerder

Bijlage 16 Brief d.d. 18-6-2009 Tennet, de leidingbeheerder

Bijlage 17 Nota Van Beantwoording

Bijlage 17 Nota van beantwoording