Voormalige schoollocatie Oudega
Bestemmingsplan - Gemeente Smallingerland
Vastgesteld op 08-11-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan Voormalige schoollocatie Oudega met identificatienummer NL.IMRO.0090.BP2021DPN016-0401 van de gemeente Smallingerland;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbijbehorende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan- of uitbouw
een toevoeging dan wel een vergroting van een ruimte aan een hoofdgebouw, die in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en qua afmetingen ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw;
1.6 achtergevel
de gevel aan de achterzijde van een (hoofd)gebouw;
1.7 ander bouwwerk
een bouwwerk, geen gebouw of overkapping zijnde;
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.9 bêd en brochje
het bieden door de bewoner van recreatief nachtverblijf in de vorm van logies en ontbijt in of bij een woning, waarbij de ruimte die gebruikt wordt voor bêd en brochje een onzelfstandige woonruimte is en waarbij de bewoning afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte;
1.10 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor werk aan huis c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.11 bestaand(e) (situatie)
- a. ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht legale aanwezige bouwwerken en werkzaamheden: bestaand ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan;
- b. ten aanzien van het overige gebruik: bestaand ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan;
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.15 bijgebouw
een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand, gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw die qua afmetingen ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw;
1.16 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen van een standplaats;
1.17 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;
1.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.23 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.24 dienstverlening
met detailhandel vergelijkbare activiteiten voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan of ten gerieve van het publiek, zoals een wasserette, kapsalon, makelaarskantoor of reisbureau, zulks met uitzondering van horecabedrijven;
1.25 erker
een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een 'lichte' constructie met een overwegend transparante uitstraling;
1.26 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden
de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;
1.28 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, de functie en de bouwmassa als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.29 huishouden
één of twee personen, al dan niet met hun biologische, geadopteerde, pleeg- en/of kinderen en/of kleinkinderen, die gebruik maken van één (bedrijfs- of tussen)woning, woonhuis of een woning in een woongebouw;
1.30 internetwinkel
een winkel voor de verkoop van goederen via internet, waarbij:
- 1. er geen fysiek klantencontact plaatsvindt,
- 2. er geen afhaal van goederen plaatsvindt;
- 3. er ter plaatse geen uitstalling van de koopwaar plaatsvindt;
- 4. er geen reclame-uitingen bij de woning zijn toegestaan;
- 5. het noodzakelijk transport van goederen gebeurt in de dagperiode (07:00 -19:00 uur).
1.31 kampeermiddel
een mobiel en/of demontabel kampeermiddel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.32 kap
een dakafdekking van een gebouw met een geheel of gedeeltelijk hellend dakvlak;
1.33 kunstobject
voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw of overkapping zijnde;
1.34 kunstwerk
een bouwwerk, geen gebouw of overkapping zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;
1.35 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, medische, religieuze, sociale, culturele en voorzieningen op het gebied van openbare dienstverlening;
1.36 maatvoering
de regels met betrekking tot de toegestane goothoogte en/of bouwhoogte en/of dakhelling en/of het bebouwingspercentage;
1.37 meetverschil
een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een op de verbeelding aangegeven bestemmings- of bouwgrens;
1.38 mensa
een eetgelegenheid voor leerlingen of studenten;
1.39 milieuafstand
de grootste voor een bepaald bedrijfstype in acht te nemen (richtlijn)afstand ten opzichte van een milieugevoelige functie in verband met door dat bedrijfstype veroorzaakte hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;
1.40 milieusituatie
de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;
1.41 overkapping
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
1.42 peil
de bouwhoogte van het afgewerkte bouwterrein;
1.43 pergola
een bouwwerk, geen gebouw zijnde van een poortachtige constructie, primair bestemd om er beplanting langs te laten groeien, alsmede een naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.44 permanente bewoning
het gebruik van een (bedrijfs- of tussen)woning, woonhuis of een woning in een woongebouw als vaste woonplaats;
1.45 persoonlijke dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan personen, zoals kapper, pedicure, manicure, of schoonheidsspecialist;
1.46 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.47 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.48 sociaal culturele voorziening
voorziening gericht op de functie van kleinschalige ontmoetingsplek, zoals wijkgebouw, verenigingsgebouw en jeugdsociëteit
1.49 straat- en bebouwingsbeeld
de waarde van een gebied in stedebouwkundige zin die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede bouwhoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
1.50 vaste woonplaats
woonplaats voor degene die op het betreffende adres staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, het adres waar de post wordt bezorgd en waarbij tevens uit het geheel van feiten en omstandigheden blijkt dat het betreffende adres als zijn of haar centrale levensplaats fungeert;
1.51 verkeersveiligheid
de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
1.52 voorgevel
de naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.53 voorgevelbouwgrens
de naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat indien een bouwvlak gericht is op meerdere wegen of is gericht op meerdere openbare ruimtes, de bouwgrens die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.54 werk aan huis
beroeps- of bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, waaronder begrepen persoonlijke dienstverlening en webwinkels, of hiermee naar de aard gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang in een woning en bijbehorende bebouwing zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving;
1.55 wonen:
het huisvesten van één (afzonderlijk) huishouden in een (bedrijfs- of tussen)woning, woonhuis of in een woning van een woongebouw, waarbij een (bedrijfs- of tussen)woning, woonhuis of een woning in een woongebouw uitsluitend mag worden gebruikt voor permanente bewoning;
1.56 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.57 wooneenheid
een zelfstandige woning;
1.58 woonhuis
een woning van ten hoogste drie bouwlagen die qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
1.59 woonsituatie
de waarde van een gebied voor de woonfunctie die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder;
1.60 zij- en/of achtererf
het gedeelte van een bouwperceel binnen een (woon)bestemming dat ligt achter (het verlengde van) de voorgevel, met uitzondering van de oppervlakte van het hoofdgebouw.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de bebouwde oppervlakte:
de optelsom van de oppervlakte van alle bouwwerken op een bouwperceel, bouwvlak of ander terrein;
2.3 de bedrijfsvloeroppervlakte (b.v.o.):
wordt gemeten binnenwerks, met dien verstande dat de totale vloeroppervlakte van de bouwlagen ten dienste van kantoren en overige bedrijfsruimten met inbegrip van de daarbij behorende magazijnen en overige dienstruimten wordt opgeteld;
2.4 de breedte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels;
2.5 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.6 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.7 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.9 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
Meetverschillen:
Bij de toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.
Uitzonderingsregel:
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de oppervlakte en de inhoud van een bouwwerk worden ten aanzien van de plaatsing ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits deze bouwdelen niet meer dan 1 meter buiten het gevel- of dakvlak uitsteken.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Dienstverlening
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Dienstverlening' aangewezen gronden zijn bestemd voor
- a. dienstverlening;
maar ook voor de daarbij behorende:
- b. restauratieve voorzieningen;
- c. groenvoorzieningen en water;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. speelvoorzieningen;
- f. wegen, straten en paden;
- g. openbare nutsvoorzieningen;
- h. kunstobjecten;
- i. tuinen en erven.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel anders dan in de vorm van ondergeschikte detailhandel in aan de dienstverlening gerelateerde producten.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door:
de bestemming 'Dienstverlening' te wijzigen in de bestemming 'Wonen - 1' zonder bouwvlak en/of een groenbestemming. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
- a. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. als de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen - 1' zijn na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid voor de betreffende gronden de regels van artikel 5, van toepassing, met dien verstande dat voor wat betreft de bouwregels uitsluitend andere bouwwerken, zoals erf- en terreinafscheidingen, palen en masten zijn toegestaan.
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en pleinen;
- b. parkeervoorzieningen;
- c. voet- en rijwielpaden,
waarbij gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer, maar ook voor de daarbij behorende:
- d. groenvoorzieningen en water;
- e. geluidwerende voorzieningen;
- f. openbare nutsvoorzieningen;
- g. kunstobjecten.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- het aanleggen van wegen en paden of het op een andere wijze inrichten van het bestemmingsvlak met meer dan twee rijstroken.
4.4 Afwijken van de gebruikregels
Artikel 5 Wonen - 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, eventueel in combinatie met werk aan huis en/of bêd en brochje en/of een internetwinkel;
maar ook voor de daarbij behorende:
- b. tuinen en erven;
- c. groenvoorzieningen en waterpartijen;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. speelvoorzieningen;
- f. wegen, straten en paden;
- g. openbare nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken als bedrijf, anders dan alleen voor werk aan huis;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor werk aan huis en/of bêd en brochje en/of een internetwinkel, waarvan:
- 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer is dan 50 m²;
- 2. de activiteiten op grond van de Wet milieubeheer en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vergunnings- of meldingplichtig zijn;
- 3. omwonenden onevenredig veel hinder kunnen ondervinden;
- 4. detailhandel onderdeel vormt, waarbij goederen worden verhandeld die ergens anders worden gemaakt of verwerkt;
- 5. verkeers- of parkeeroverlast kan worden ondervonden;
- 6. het aantal eenheden voor bêd en brochje per adres meer dan 2 is en de eenheden niet in een hoofdgebouw worden gerealiseerd.
5.5 afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Algemene gebruiksregels
7.2 Parkeerregeling gebruik
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Afwijkingsbevoegdheden
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot maximaal 10% van die maten, afmetingen en percentages, maar alleen als dit om bouwtechnische redenen of om redenen van doelmatigheid van de bouw noodzakelijk is;
- b. het bepaalde ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor het plaatsen van zend-, ontvang- en/of sirenemasten tot een bouwhoogte van maximaal 40 meter;
- c. de regels en toestaan dat bij agrarische bedrijven, voormalige agrarische bedrijven en woningen 1 recreatieappartement per adres wordt gerealiseerd in het hoofdgebouw dan wel in een bijgebouw dat een duidelijke ruimtelijke samenhang met het hoofdgebouw vertoont, mits de woonfunctie van het hoofdgebouw behouden blijft en het recreatieappartement op minimaal 10 meter uit de erfgrens wordt gerealiseerd.
8.2 Beoordelingscriteria
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.1 kan slechts worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Wijzigingsbevoegdheden
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
- a. de bestemming van gronden worden gewijzigd in de bestemming Bedrijf - Nutsvoorzieningen' voor het oprichten van transformatorhuisjes en andere nutsgebouwtjes met een inhoud van maximaal 100 m³ en een bouwhoogte van maximaal 4 meter, die in het kader van de nutsvoorzieningen nodig zijn;
- b. de oppervlakte van een aangegeven bouwvlak wordt vergroot, dan wel de ligging van een aangegeven bouwvlak wordt gewijzigd. Hierbij geldt de volgende voorwaarde:
- 1. de vergroting mag maximaal 25% van de oppervlakte van het bouwvlak zijn;
- c. de in het plan vermelde maatvoeringen worden gewijzigd.
9.2 Beoordelingscriteria
Wijzigingen als bedoeld in artikel 9.1 kunnen alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Parkeerregeling bouwen
- a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, mag niet worden gebouwd of verbouwd wanneer op het bijbehorende bouwperceel of in de directe omgeving niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien.
- b. Voorafgaand aan de verlening van een omgevingsvergunning wordt aan de hand van de parkeercijfers zoals opgenomen in de meest recente Parkeernormennota van de gemeente Smallingerland op het moment van aanvraag van de omgevingsvergunning bepaald of is voorzien in voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van hetgeen is beschreven in de aangevraagde omgevingsvergunning.
- c. Krachtens een voorschrift verbonden aan de omgevingsvergunning dient:
- 1. voldoende mate verzekerd te zijn dat voldoende parkeergelegenheid zoals bedoeld in sub b wordt gerealiseerd;
- 2. voldoende mate verzekerd te zijn dat voldoende parkeergelegenheid zoals bedoel in sub b in stand wordt gehouden.
- d. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en b en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien en in stand wordt gehouden, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 11.1, sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1, sub a met maximaal 10%.
- c. Lid 11.1, sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.2, sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 11.2, sub a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Lid 11.2, sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Voormalige schoollocatie Oudega
van de gemeente Smallingerland.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In Oudega wordt momenteel een integraal kindcentrum gerealiseerd aan de Buorren 34. Daarin heeft onder meer SWS de Diamant een plek gekregen. Als gevolg hiervan is het voormalige schoolgebouw aan de Buorren 34e niet meer in gebruik als school. Het voornemen is daarop om deze gronden te herontwikkelen tot twee woonpercelen en een praktijkruimte. Dit is echter niet toegestaan op basis van het geldende bestemmingsplan.
Om de ontwikkeling juridisch-planologisch toch te kunnen regelen is het opstellen van een nieuw juridisch kader noodzakelijk. Bij dit kader zal onderbouwd moeten worden dat hierbij sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
1.2 Ligging Plangebied
Ten noordwesten van Drachten, ten zuiden van de Wâldwei (N31) ligt het dorp Oudega. Binnen dit dorp ligt het plangebied ten westen van het dorpscentrum aan de Buorren 34. Het betreft de locatie van de voormalige basisschool. De globale ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging van het plangebied
1.3 Planologische Regeling
Voor het plangebied geldt op dit moment het bestemmingsplan Kleine Kernen Noord van de gemeente Smallingerland, dat is vastgesteld op 10 januari 2012 en onherroepelijk is geworden op 13 april 2012. In het bestemmingsplan kent het plangebied de bestemming 'Maatschappelijk - 1'.
De gronden bestemd als 'Maatschappelijk - 1' zijn aangewezen voor levensbeschouwelijke voorzieningen, medische- en sociaal-medische voorzieningen, educatieve voorzieningen en voorzieningen op het gebied van openbare dienstverlening. Gebouwen dienen gebouwd te worden binnen het bouwvlak. Deze mag voor 80% worden bebouwd. Er geldt een maximale bouwhoogte van 4 meter. Een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan Kleine Kernen Noord is weergegeven in figuur 1.2.
Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan Kleine Kernen Noord
Binnen de maatschappelijke bestemming zijn geen woningen toegestaan en zijn de bouwmogelijkheden voor de praktijkruimte niet toereikend.
Daarnaast gelden nog een aantal partiële herzieningen ter plaatse van het plangebied:
- Partiële herziening Wonen-werken en Werk aan huis (vastgesteld 13 april 2012);
- Paraplubestemmingsplan regeling aan- en uitbouwen en bijgebouwen (vastgesteld 17 maart 2015);
- Parapluplan terrassen Smallingerland (vastgesteld 24 mei 2016);
- Parapluplan Parkeernormen (vastgesteld 10 januari 2017);
- Paraplubestemmingsplan Wonen in Smallingerland (vastgesteld 6 juni 2021).
1.4 Leeswijzer
De toelichting van het bestemmingsplan is als volgt opgezet:
- In hoofdstuk 2 volgt een beschrijving van de huidige en gewenste situatie;
- Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de relevante beleidskaders;
- In hoofdstuk 4 vindt een toetsing plaats aan de wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten;
- Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van het plan;
- Hoofdstuk 6 beschrijft de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
Het plangebied betreft het perceel van de voormalige basisschool in Oudega. Deze basisschool verhuist in de zomer van 2022 naar het noordelijk gelegen IKC. Centraal in het plangebied staat het schoolgebouw. Deze bestaat uit één bouwlaag met een plat dak. Daarachter staan het fietsenhok en noodlokalen. Aan de voorzijde is het schoolplein gelegen, evenals achter het fietsenhok. Het gehele terrein is verhard. In figuur 2.1 is een luchtfoto van de bestaande situatie weergegeven.
Figuur 2.1 Huidige situatie in het plangebied
Het plangebied maakt deel uit van de noordelijke lintbebouwing langs de Buorren, de doorgaande weg van het dorp. Zowel ten oosten als westen staan woningen in het lint. Ook aan de zuidzijde staan veel woningen, maar zijn ook andere functies mogelijk, waaronder maatschappelijke functies. Ten (noord)oosten van het plangebied zijn een korfbalvereniging en tennisvereniging gevestigd en ten noorden van het plangebied staat het IKC met bijbehorend parkeerterrein.
2.2 De Nieuwe Ontwikkeling
Nu met de komst van het IKC het schoolgebouw overbodig is geworden, is het voornemen om de bestaande bebouwing, zowel het schoolgebouw als de fietsenstalling, te slopen. Daarop wordt het plangebied ingericht ten behoeve van twee woonpercelen, waarop ruimte wordt geboden aan twee vrijstaande woningen. Deze percelen zijn gericht op de Buorren. Aan de achterzijde (noordzijde) van het perceel is het voornemen om een bedrijfsgebouw in de commerciële dienstverleningssector te realiseren.
Er zijn nog geen tekeningen van de woningen beschikbaar. Wel is het voornemen om aan te sluiten bij de bouwmogelijkheden die worden geboden aan de andere woningen in het lint aan de Buorren. Dit houdt in dan beide vrijstaande woningen een maximale goot-en bouwhoogte krijgen van respectievelijk 5 en 8 meter. Hiermee worden woningen van 1 tot 2 bouwlagen met kap mogelijk gemaakt. Voor de praktijkruimte geldt dat eveneens wordt aangesloten bij de bebouwing in de omgeving met een maximale bouwhoogte van 7 meter. Hierbij kan zowel een kap als een plat dak gerealiseerd worden. In figuur 2.2 is de voorgenomen indeling van het plangebied schetsmatig weergegeven.
Figuur 2.2 Voorgenomen inrichting van het plangebied
Figuur 2.3 Plangebied met luchtfoto en kadastrale informatie bestaande situatie
Verkeer en parkeren
Verkeer
De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de (reeds bestaande) ontsluitingsweg die in zuidelijke richting aansluit op de Buorren. Deze weg wordt enigszins verplaatst ten opzichte van de oude ligging. Dit betreft de doorgaande weg in het dorp via waar uiteindelijk de N31 kan worden bereikt.
In de huidige situatie is een basisschool in het plangebied aanwezig. Een dergelijke inrichting heeft een grotere verkeersgeneratie dan twee vrijstaande woningen en een kleine praktijkruimte hebben. Daarom zal de verkeersgeneratie van in de nieuwe situatie niet leiden tot belemmeringen in de verkeersafwikkeling.
Parkeren
Voor de vrijstaande woningen geldt op basis van de Parkeernormennota van de gemeente Smallingerland een parkeerbehoefte van 2,3 parkeerplaatsen per woning. Op eigen erf is voldoende ruimte om te voorzien in twee tot drie parkeerplaatsen per woning. Daarmee wordt voor de woningen voorzien in de parkeerbehoefte op eigen erf.
Voor de praktijkruimte is, afhankelijk van welk soort praktijk er uiteindelijk zich vestigt, er een parkeerbehoefte van 1,9 tot 3,4 parkeerplaatsen. Op het terrein van de praktijkruimte wordt ruimte ingeruimd voor 5 parkeerplaatsen. Daarmee wordt tevens voorzien in de parkeerbehoefte van de praktijkruimte.
2.3 Ruimtelijke Inpassing
Landschappelijke inpassing
De woningen en praktijkruimte komen in de bebouwd kom van Oudega te staan. Het plangebied is omringd door bebouwing in de vorm van woningen en een IKC. Aan de westzijde staat een bomensingel ter afscheiding naar het naastgelegen woonperceel en de sportvelden. Gezien de ligging is geen verdere landschappelijke inpassing noodzakelijk.
Stedenbouwkundige inpassing
De woningen aan de Buorren krijgen een maatvoering die is afgestemd op omliggende woningen. Door en goot- en bouwhoogte van maximaal 5 en 8 meter toe te passen krijgen de woningen eenzelfde hoogte en grootte als omliggende woningen. Verder gelden dezelfde welstandscriteria als voor de overige woningen in het lint. Daarmee wordt stedenbouwkundig aangesloten bij de omgeving en wordt het bebouwingslint gesloten. De voorgevelrooilijnen spelen hierop in.
Dit geldt eveneens voor het dienstverleningsgebouw die op het noordelijke deel van het plangebied mogelijk wordt gemaakt. Er geldt hiervoor een bouwhoogte van 7 meter en is eveneens een plat dak mogelijk. Dit sluit aan bij het noordelijk gelegen IKC. Omdat dit gebouw alzijdig zichtbaar is wordt het in de welstandsnota aangemerkt als 'bijzonder gebouw', hierbij is extra aandacht nodig voor de ruimtelijke kwaliteit.
Functionele inpassing
Aan de noordzijde van de Buorren is voornamelijk sprake van woningen. Door twee woningen in het plangebied te realiseren wordt het bestaande woonlint doorgetrokken in het plangebied. Dit sluit functioneel goed aan op de bestaande functies in de omgeving.
De praktijkruimte wordt aan de achterzijde van het perceel gerealiseerd. Dit sluit aan bij de maatschappelijke functies die hier onlangs gerealiseerd zijn, in de vorm van het IKC dat hier staat.
Zowel ten aanzien van de woningen als het gebouw voor dienstverlening wordt geconcludeerd dat ze functioneel aansluiten op de omgeving.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het ruimtelijke beleid dat het kader vormt voor dit bestemmingsplan. Hierbij komt het rijks-, provinciaal- en het gemeentelijk beleid aan bod.
3.1 Rijksbeleid
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
- 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;
- 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
- 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Uitvoering
De NOVI gaat vergezeld van een uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda zijn onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen te vinden. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.
De ontwikkeling in het plangebied raakt, gezien de relatief zeer kleine omvang, geen opgaven die zijn opgenomen in de NOVI.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Dit plan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de behoefte en de beschikbare ruimte binnen stedelijk gebied.
In het plangebied worden slechts twee woningen en een praktijkruimte mogelijk gemaakt. Dit is op basis van jurisprudentie niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarom is een toetsing aan de ladder niet noodzakelijk.
3.2 Provinciaal Beleid
Het provinciale beleid is uiteengezet in de Omgevingsvisie Provincie Fryslân. De belangrijkste uitgangspunten uit het provinciale beleid zijn in de regelgeving vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân. De nieuwe omgevingsverordening is nog niet vastgesteld.
Omgevingsvisie Provincie Fryslân 'De romte diele'
De hoofdambitie van de provincie voor de Friese leefomgeving is brede welvaart in een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân. In de Omgevingsvisie werkt de provincie de provinciale ambities, opgaven, doelen en werkwijze voor de komende jaren uit. De werkwijze is gestoeld op negen principes:
Inhoudelijke principes:
- 1. zuinig ruimtegebruik;
- 2. omgevingskwaliteit als ontwerpbasis;
- 3. koppelen van ambities;
- 4. gezondheid en veilig;
Samenwerkingsprincipes:
- 5. rolbewust;
- 6. decentraal wat kan;
- 7. ja, mits;
- 8. aansluiting zoeken;
- 9. sturen op proces, ruimer op inhoud.
Dit is vertaald naar vier urgente opgaven die de provincie wil aanpakken:
- 1. Fryslân houdt de leefomgeving vitaal, leefbaar en bereikbaar;
- 2. Fryslân zet de energietransitie met kracht voort;
- 3. Fryslân wordt klimaatadaptief ingericht;
- 4. Fryslân versterkt de biodiversiteit.
Om de leefomgeving vitaal, leefbaar en bereikbaar te houden moeten onder mee voldoende woningen worden voorzien in de provincie. Daarbij zet de provincie onder meer in op het opknappen en hergebruiken van verouderde bedrijventerreinen, kantoorlocaties, winkelpanden en leegstaande gebouwen. Er staan steeds meer kerken, scholen, industrieel erfgoed en boerderijen leeg. Door onder meer renovatie, sloop, hergebruik en nieuwbouw in samenhang te bezien, kunnen woonkwaliteiten tot ontwikkeling komen die optimaal aansluiten op erfgoed en het cultuurhistorisch DNA van steden en dorpen. Het verbeteren van bestaand bebouwd gebied moet gecombineerd worden met optimale benutting ervan voor nieuwe woningen en bedrijvigheid. Het ontwikkelen van uitleglocaties is weliswaar eenvoudiger, maar heeft toot gevolg dat herstructurering en transformatie moeilijker van de grond komen en het leidt tot verspilling van ruimte.
Toetsing
Binnen het plangebied wordt een leegstaand schoolgebouw gesloopt ten behoeve van twee vrijstaande woningen en een praktijkruimte. Daarmee wordt een inbreidingslocatie binnen de dorpskern van Oudega herontwikkeld. De woningen sluiten goed aan op het bestaande woonlint aan de noordzijde van de Buorren, door dat het lint wordt doorgetrokken in het plangebied. Daarmee is het voornemen in overeenstemming met de provinciale omgevingsvisie.
Verordening Romte
In de Verordening Romte zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.
De provincie wil stedelijke ontwikkelingen zoveel mogelijk plaats laten vinden binnen bestaand stedelijk gebied. Het plangebied maakt deel uit van het bestaand stedelijk gebied van Oudega, waarmee de ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal beleid voor wat betreft de locatie.
In artikel 3 zijn regels opgenomen ten aanzien van wonen:
- 1. Een ruimtelijk plan kan mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.
- 2. In afwijking van het eerste lid kan een ruimtelijk plan een woningbouwproject bevatten dat niet is opgenomen in een woonplan, indien:
- a. het woningbouwproject niet meer dan 3 woningen bevat dan wel, voor zover gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, niet meer dan 11 woningen bevat, en
- b. in de plantoelichting is gemotiveerd dat en op welke wijze overschrijding van het woningbouwprogramma van het woonplan kan worden voorkomen door uitwisseling of fasering van projecten.
In dit geval passen de woningen binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma. Dit is nader onderbouwd in paragraaf 3.3.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie gemeente Smallingerland
De gemeenteraad heeft in 2013 de Structuurvisie gemeente Smallingerland opgesteld als ruimtelijke vertaling van de Integrale Visie Smallingerland. Deze visie geeft een verkenning van de ontwikkeling van de gemeente Smallingerland voor een langere periode.
Wonen
De pijler 'Wonen' is evenals de andere pijlers een belangrijk onderdeel van de structuurvisie van de gemeente Smallingerland. Binnen deze pijler worden de volgende doelstellingen geformuleerd:
- eigen identiteit van buurten, wijken en dorpen behouden en waar mogelijk versterken;
- geslaagde initiatieven als milieuvriendelijk of energie neutraal wonen mogen niet ten onder gaan aan de wet van de remmende voorsprong;
- als gekozen wordt voor nieuwe woningbouw ontwikkelingen, dan kunnen deze alleen worden gerechtvaardigd vanuit een kwalitatieve aanvulling op het bestaande;
- meer dan gemiddelde aandacht voor het wonen in het centrum van Drachten.
In de structuurvisie is opgenomen dat voor de dorpen in de gemeente Smallingerland de focus ligt op optimalisering van de leefbaarheid. Door de herontwikkeling wordt een leegstaand schoolgebouw gesloopt ten behoeve van nieuwe woningen en een praktijkruimte. Daarmee krijgt de locatie midden in de dorpskern een upgrade en wordt de kwaliteit van het dorp verbeterd. Dit heeft een positieve werking op de leefbaarheid in het dorp en is daarmee in overeenstemming met de gemeentelijke structuurvisie.
Welstands- en reclamenota 2018 gemeente Smallingerland
Het welstandsbeleid van Smallingerland is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving dient te behartigen. De gevels van gebouwen en andere bouwwerken vormen samen met de openbare ruimte de dagelijkse leefomgeving van de mensen in Smallingerland. Dat betekent dat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van de eigenaar alleen; elke voorbijganger wordt ermee geconfronteerd, of hij nu wil of niet. Het doel van het welstandstoezicht is om, in alle openheid, een bijdrage te leveren aan de belevingswaarde van de gemeente Smallingerland. Door het opstellen van welstandsbeleid wil de gemeente een helder, controleerbaar en klantgericht welstandstoezicht inrichten.
In de huidige opzet valt het plangebied binnen de gebiedsgerichte criteria in het gebied 'G4 Lintbebouwing. De ontwikkeling wordt hieraan getoetst met de hieraan toegewezen objectgerichte criteria '08 Bijzonder gebouw' voor wat betreft het bedrijfsgebouw. Dit zorgt ervoor dat een solitair gebouw los van de directe omgeving een goede inpassing krijgt maar ook een zelfstandige hogere beeldkwaliteit. Deze criteria liggen nu ook op de huidige school.
Woonvisie en woningbouwprogramma gemeente Smallingerland 2020-2025
Met de woonvisie en het woningbouwprogramma wordt inzicht en overzicht gegeven met betrekking tot de precieze ontwikkelingen om in een veranderende omgeving richting te geven aan de woningmarktontwikkelingen in onze gemeente. De woonvisie heeft een looptijd tot 2026. Het woningbouwprogramma biedt flexibiliteit en ruimte om in te spelen op de woningbehoefte voortkomend uit maatschappelijke en demografische ontwikkelingen in de gemeente.
De gemeente vindt het belangrijk dat inwoners over een goede woning beschikken, ook oor de leefbaarheid, vitaliteit en diversiteit in de dorpen. De doorstroom in de dorpen stagneert doordat oudere huishoudens langer thuis blijven wonnen of geen geschikte woningen kunnen vinden. Smallingerland streeft naar kwalitatieve en aantrekkelijke nieuwbouw in de kernen. De gemeente staat open voor en ondersteunt initiatieven die aandacht hebben voor het versterken van de leefbaarheid van de kern.
In de periode 2020-2025 is binnen de gemeente Smallingerland ruimte voor 1.100 woningen. Het initiatief binnen het plangebied is niet specifiek benoemd in het woningbouwprogramma. Daarentegen is ruimte voor 75 woningen aan incidentele woningbouw.
Toetsing
Het voornemen draagt bij aan de leefbaarheid van Oudega, doordat een leegstaand oud schoolgebouw wordt gesloopt en wordt vervangen door woningen en een praktijkruimte. De woningen passen binnen het woningbouwprogramma voor de komende vijf jaar van de gemeente Smallingerland. Daarmee sluit het initiatief aan op het gemeentelijk woonbeleid.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
Voor het project is het van belang dat tijdens de uitvoering en in de nieuwe situatie sprake is van een goede omgevingssituatie. Deze omgevingstoets gaat in op de milieuaspecten en om andere sectorale regelgeving.
4.1 Mer-beoordeling
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 7 juli 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
- Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
- Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.
Onderzoek
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). In dit geval is sprake van een perceelsgebonden ontwikkeling. Er worden slechts twee woningen en een praktijkruimte mogelijk gemaakt, waar in de huidige situatie een school mogelijk is. Daarom heeft de ontwikkeling geen grote effecten op de omgeving en kan gesteld worden dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het besluit milieueffectrapportage. Het is daarom niet noodzakelijk een m.e.r.-aanmeldingsnotitie op te stellen.
4.2 Geluid
Toetsingskader
Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, scholen en kinderdagverblijven, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen. Bij het plangebied is geen sprake van geluidgezoneerde spoorwegen en industrie lawaai, dus alleen de aspecten 'wegverkeerslawaai' is aan de orde.
Toetsing
De voorgenomen woningen in het plangebied betreffen geluidsgevoelige objecten voor de Wet geluidhinder. De wegen rondom het plangebied betreffen allen 30 km/uur-wegen. Ten aanzien van deze wegen is het niet noodzakelijk om voor de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek uit te voeren. Omdat er een gering aantal verkeersbewegingen plaatsvindt op de Buorren en er in het lint al woningen op eenzelfde afstand tot de weg mogelijk zijn, kan worden aangenomen dat ter plaatse geen sprake zal zijn van geluidhinder. Er is daarom geen akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai noodzakelijk.
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
Toetsingskader
Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen en scholen/kinderdagverblijven, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Deze afstand wordt gemeten tussen de bestemmingen van bedrijven en de gevels van geluidsgevoelige objecten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.
Toetsing
In het plangebied worden twee woningen en een praktijkruimte mogelijk gemaakt. De woningen zijn bedrijfshindergevoelig, terwijl de praktijkruimte juist een externe werking heeft. Het plangebied ligt in een omgeving met een grote verscheidenheid aan functies. Zo zijn er sportvelden, een IKC, woningen, een praktijkruimte, centrumfuncties en een doorgaande weg in de nabije omgeving gelegen. Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat sprake is van een gemengd gebied. Hiervoor geldt dat één stap terug kan worden gedaan.
Voor een praktijkruimte geldt milieucategorie 1. In gemengd gebied is hieraan een richtafstand van 0 meter gekoppeld, waardoor de afstand tot de nieuwe woningen niet relevant is. Er is hoe dan ook geen sprake van een belemmering.
Ten (noord)oosten van het plangebied liggen sportvelden (korfbal en tennis). Hiervoor geldt milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 30 meter in gemengd gebied. Beide woningen komen op meer dan 30 meter afstand van de sportvelden te liggen, waardoor de woningen voldoen aan de richtafstand.
Ten noorden van het plangebied is het IKC van Oudega gerealiseerd. Hier zijn onder meer een basisschool en kinderopvang gevestigd. Voor dergelijke inrichtingen geldt op basis van de VNG-brochure milieucategorie 2 en een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. De woningen liggen op minimaal 45 meter van het IKC en daarmee wordt voldaan aan de richtafstand.
Tot slot zijn aan de zuidzijde van de Buorren meerdere percelen waar detailhandel, dienstverlening, horeca categorie 1 en maatschappelijke voorzieningen mogelijk zijn. Voor dergelijk inrichtingen geldt maximaal milieucategorie 1. In gemengd gebied geldt hierbij een richtafstand van 0 meter waar vanzelfsprekend aan wordt voldaan. Daarmee is geen onderzoek noodzakelijk betreffende milieuzonering.
4.4 Bodem
Toetsingskader
Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.
Toetsing
Met de ontwikkeling van woningen en een bedrijfsgebouw voor commerciële dienstverlening worden bodemgevoelige inrichtingen ontwikkeld, waarvoor moet worden aangetoond dat de bodem ter plaatse van voldoende kwaliteit is om de voorgenomen functie op uit te oefenen. Daarom is in het kader van dit plan een verkennend bodemonderzoek (bijlage 1) uitgevoerd voor het gehele plangebied.
Uit de resultaten blijkt, dat zowel in boven- als de ondergrond en het materiaal uit de in het plangebied gedempte sloot geen verhoogde gehalten aan onderzochte parameters zijn vastgesteld ten opzichte van de achtergrondwaarden. Ook uit de resultaten van de analyse van het grondwater blijkt dat geen verhoogde gehalten aan onderzochte parameters zijn vastgesteld.
Op basis van de onderzoeksresultaten kan de hypothese 'onverdacht van bodemverontreiniging' worden aangenomen, daar er zowel in de grond als in het grondwater geen verhoogde gehalten aan onderzochte parameters zijn vastgesteld. Uit milieuhygiënisch oogpunt bestaan er geen beperkingen voor de voorgenomen bestemmingswijziging en nieuwbouw op de locatie. Er is geen nader onderzoek noodzakelijk.
4.5 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.
In de gemeente Smallingerland zijn geen knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit. Op basis van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten blijkt dat in de omgeving van het plangebied sprake is van een zeer goede luchtkwaliteit.
Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Toetsing
In het plangebied worden twee vrijstaande woningen en een praktijkruimte gerealiseerd. Ten behoeve hiervan wordt een voormalige basisschool gesloopt en verwijderd. De woningen en praktijkruimte hebben per saldo een minder grote verkeersgeneratie dan de voormalige school. Hierdoor is het redelijkerwijs aan te nemen dat dit project voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
4.6 Ecologie
Toetsingskader
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Bij de bescherming van gebieden gaat het om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. Verder worden in de provinciale verordening gebieden beschermd die van belang zijn voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur). De bescherming van gebieden en soorten is geregeld in de Wet natuurbescherming.
Om te onderzoeken wat de gevolgen zijn van het voornemen voor gebiedsbescherming en soortenbescherming is een ecologisch onderzoek (bijlage 3) uitgevoerd.
4.6.1 Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
De bescherming van Natura 2000-gebieden is sinds 1 januari 2017 opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. Projecten of activiteiten die niet noodzakelijk zijn voor, of verband houden met, het beheer van de natuurwaarden van Natura 2000-gebieden en mogelijk negatieve effecten hebben op deze waarden, dienen getoetst te worden. Deze toetsing vindt enkel plaats in het geval de uitvoering van een project plaatsvindt binnen de invloedssfeer van een Natura 2000-gebied en verwacht wordt dat deze uitvoering (mogelijk) negatieve effecten heeft op soorten of habitattypen waarvoor het Natura 2000-gebied is aangegeven.
Vanuit het onderzoek wordt geconcludeerd dat het plangebied niet in de directe nabijheid van een Natura 2000-gebied ligt. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Alde Feanen, op circa 2 kilometer afstand.
Aanvullend onderzoek stikstofdepositie
Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 met betrekking tot het Programma Aanpak Stikstof wordt bij vrijwel ieder plan stilgestaan bij de mogelijke stikstofemissie en het effect daarvan op Natura 2000-gebieden (in dit geval de Alde Feanen).
Per 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) en het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn) in werking getreden. De Wsn en de Bsn regelt een vrijstelling voor de vergunningsplicht in artikel 2.7 lid 2 Wnb voor de aanlegfase van bouwwerkzaamheden. Dit is de vergunningplicht voor Wnb-projecten. Deze vrijstelling geldt alleen voor de effecten als gevolg van stikstofdepositie en niet voor eventuele andere effecten als gevolg van het project op Natura-2000 gebieden. De Wsn en de Bsn regelt slechts indirect een vrijstelling voor de aanlegfase van Wnb-plannen en dus voor bestemmingsplannen. Omdat de Wsn en Bsn slechts indirect een vrijstelling voor de aanlegfase van Wnb-plannen en bestemmingsplannen regelt, zou indien gewenst de aanlegfase toch in het kader van een goede ruimtelijke ordening kunnen worden meegenomen. In het stikstofonderzoek voor dit plan (bijlage 2) is de aanlegfase in het kader van een goede ruimtelijke ordening meegenomen in de berekening. Uit de berekening voor de aanleg- en exploitatiefase blijkt dat er geen berekende stikstofdeposities zijn die hoger uitkomen dan 0,00 mol/ha/jaar. Negatieve effecten in de vorm van vermesting en verzuring zijn derhalve niet aan de orde.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) maakt onderdeel uit van het rijksbeleid voor het creëren en vormgeven van een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland. Indien een ruimtelijke ingreep binnen de begrenzing van het NNN plaatsvindt moet een ' nee, tenzij' procedure worden doorlopen en zal bij doorgang van de ingreep in de regel compensatie en mitigatie noodzakelijk zijn.
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat het plangebied geen onderdeel uitmaakt van het NNN. Effecten op NNN-gebieden ten gevolge van het planvoornemen kunnen op voorhand worden uitgesloten. Er wordt geconcludeerd dat vanuit de NNN er geen belemmeringen zijn die de uitvoering van de planontwikkeling in de weg staan.
Vanuit gebiedsbescherming zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van dit plan.
4.6.2 Soortenbescherming
Bij deze ontwikkeling wordt de bestaande bebouwing van de basisschool gesloopt en worden ter plaatse nieuwe gebouw opgericht. Omdat er sloopwerkzaamheden met de ontwikkeling gepaard gaan, is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Deze quickscan is opgenomen als bijlage 3. De quickscan heeft overigens ook betrekking op de gronden van het MFC, waarvoor inmiddels een ruimtelijke procedure is doorlopen. Tevens heeft een actualisatie van de quickscan plaatsgevonden, deze is opgenomen in bijlage 4.
.
Met betrekking tot de voormalige schoollocatie is uit de quickscan het volgende naar voren gekomen:
Mogelijk zijn vogels, waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn, in het plangebied aanwezig. De nesten van deze vogels zijn beschermd tijdens het broedproces. Daarom wordt geadviseerd om de werkzaamheden buiten de broedtijd van vogels uit te voeren. Wanneer wel tijdens de broedtijd werkzaamheden worden uitgevoerd zal eerst een broedvogelcheck uitgevoerd moeten worden. Wanneer daaruit geen aanwezigheid van vogels geconstateerd worden kunnen de werkzaamheden uitgevoerd worden. Wanneer wel broedvogels aanwezig zijn zullen maatregelen genomen moeten worden.
Met betrekking tot vleermuizen is geconcludeerd dat het schoolgebouw toegankelijk is voor verschillende soorten vleermuizen. Daarop is een nader onderzoek naar vleermuizen uitgezet. De eerste onderzoeksronde heeft plaatsgevonden in het najaar van 2021. Hieruit is naar voren gekomen dat ter plaatse alleen foeragerende vleermuizen zijn waargenomen en er geen verblijfplaatsen zijn aangetroffen. In 2022 heeft de tweede onderzoeksronde plaatsvinden. Uit het onderzoek (zie bijlage 5) blijkt dat geen verblijfplaatsen van vleermuizen zijn vastgesteld binnen het plangebied. Er zijn op het gebied van verblijfplaatsen van vleermuizen geen vervolgstappen benodigd voor de voortgang van het project.
Tot slot geldt te allen tijde de zorgplicht, die voorschrijft dat men verplicht is om alles wat redelijkerwijze mogelijk is, te doen of juist te laten om schade aan wilde planten en dieren zoveel mogelijk te voorkomen.
4.7 Archeologie
Toetsingskader
Met betrekking tot dit aspect is per 1 juli 2016 de Erfgoedwet van toepassing. De Omgevingswet (nog niet van kracht) vervangt de Monumentenwet voor het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Tot het van kracht worden van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet. Hier blijven ze ongewijzigd van toepassing, zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Toetsing
Ten behoeve van de wijziging van het bestemmingsplan is op basis van de richtlijnen van de FAMKE een bureau- en karterend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd. De doelstelling van het onderzoek is het vaststellen van de archeologische waarde van het plangebied.
Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat in het plangebied de middelhoge tot hoge verwachting voor de periode Middeleeuwen - Nieuwe tijd gehandhaafd moet blijven. De kans bestaat dat een sporenniveau uit de Middeleeuwen - Nieuwe tijd nog aanwezig is. Daarom wordt vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven geadviseerd om vast te stellen of dit sporenniveau hier daadwerkelijk nog voorkomt.
In overleg met de provinciaal archeoloog van Fryslân heeft de gemeente besloten deze aanbeveling niet te ondersteunen. Omdat de kans zeer gering is dat in het plangebied een sporenniveau uit de Middeleeuwen - Nieuw tijd voorkomt, hebben gemeente en provincie in overleg besloten dat een vervolgonderzoek in dit geval niet te rechtvaardigen is. Daarmee kan het plangebied op archeologische gronden worden vrijgegeven. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 6.
Voor dit bestemmingsplan wordt uitgegaan van de advisering van de adviseur van de gemeente en de provinciaal archeoloog. Daarom is geen nader onderzoek noodzakelijk.
4.8 Cultuurhistorie
Toetsingskader
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan beschreven moet worden hoe met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Toetsing
Volgens de gemeentelijke erfgoedvisie en -nota wordt uitgegaan van de Cultuur Historische kaart van de provincie Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden. Daarnaast is gebruik gemaakt van de thematische structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte' waarin de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap in Fryslân beschreven zijn.
Volgens de Cultuur Historische kaart is er geen sprake van cultuurhistorische waarden binnen het plangebied. Door de afwezigheid van cultuurhistorische waarden kunnen deze ook niet geschaad worden door de voorgenomen ontwikkeling en vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor dit plan.
4.9 Water
Toetsingskader
Deze 'waterparagraaf' bevat de wettelijk verankerde watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. In de Leidraad Watertoets van het Wetterskip staan de uitgangspunten waarmee bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon.
Toetsing
Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het Wetterskip Fryslân. Uit de digitale watertoets blijkt dat de normale procedure van toepassing is voor dit project. Het resultaat is opgenomen als bijlage 7.
Waterkwantiteit
In de huidige situatie is vrijwel het hele plangebied verhard door de aanwezigheid van het schoolgebouw, het schoolplein en de fietsenstallingen. In de voorgenomen situatie worden woonpercelen ingericht en neemt de verharding niet toe, maar zelfs af. Daarom is geen watercompensatie noodzakelijk.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting,
- (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.
In dit geval wordt aangesloten op de bestaande riolering. Het hemelwater wordt zoveel mogelijk geïnfiltreerd.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Hier wordt in de uitvoeringsfase rekening mee gehouden.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. Het plangebied valt niet onder een beschermingszone.
Ruimtelijke adaptatie
Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Kansen moeten benut worden om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.
Bij de inrichting van het plangebied kan hierop geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen. Met voorgenoemde advies wordt bij de uitvoering van de plannen rekening gehouden.
4.10 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In voornoemde Besluiten is een verantwoordingsplicht bij een toename van het groepsrisico opgenomen.
Het aspect externe veiligheid wordt beoordeeld met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het GR is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Voor het GR is een oriënterende waarde bepaald. Dit betreft geen harde norm, maar vormt een onderdeel bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het risico. In algemene zin geldt dat wanneer het GR onder de oriënterende waarde blijft, er sprake is van een acceptabel risiconiveau.
Toetsing
In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat geen risicovolle inrichtingen en transportroutes in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn die invloed hebben op de ontwikkeling in het plangebied.
Wel is sprake van buisleidingen ten westen van het plangebied. Hier zijn drie Aardgasleidingen NEN-3650-leidingen aanwezig op circa 930, 950 en 1.110 meter afstand van het plangebied. De dichtstbijzijnde buisleiding heeft een uitwendige diameter van 42 inch en een maximale werkdruk van 66,2 bar. Voor deze buisleiding geldt een richtafstand van 490 meter. De buisleiding op 950 meter afstand heeft een uitwendige diameter van 48 inch en een maximale werkdruk van 80 bar. Voor deze buisleiding geldt een richtafstand van 580 meter. Tot slot geldt voor de buisleiding op 1.100 meter afstand van het plangebied een uitwendige diameter van 11 inch en een maximale werkdruk van 1 bar. Voor deze buisleiding geldt een richtafstand van minder dan 45 meter. Voor alle drie de buisleidingen geldt dat ruimschoots wordt voldaan aan de richtafstand. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
4.11 Kabels En Leidingen
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In en rondom het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling.
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Inleiding
In het voorgaande hoofdstuk zijn de uitgangspunten van dit bestemmingplan geformuleerd. In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. De SVBP is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro gemaakt moeten worden. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden, met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen
In het voorliggende bestemmingsplan wordt de beoogde situatie vastgelegd. Het plangebied in dit plan twee enkelbestemmingen gekregen.
Dienstverlening
Binnen de bestemming dienstverlening wordt de praktijkruimte voorzien. Binnen de bestemming zijn dienstverlenende bedrijven mogelijk. De bouwregels voorzien een pand bestaande uit één laag met een kap of twee lagen met plat dak.
Verkeer
De gronden aan de voorzijde van de woonpercelen, een strook langs de Buorren, zijn bestemd als 'Verkeer'. Deze gronden vallen buiten de kadastrale woonpercelen, maar maakten voorheen wel deel uit van de voorheen geldende maatschappelijke bestemming. In de toekomstig situatie wordt dit een trottoir en daarom is de bestemming 'Verkeer' toegekend. De regels sluiten aan bij die van het bestemmingsplan 'Kleine kernen noord'.
Wonen - 1
De woonpercelen zijn beide bestemd als Wonen - 1. Deze regeling sluit zoveel mogelijk aan op de geldende woonbestemming rondom het plangebied. Er geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 5 en 8 meter. Daarmee worden woningen toegestaan die qua maatvoering passen in de omgeving.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Voor de uitvoerbaarheid van het project is het van belang te weten of het maatschappelijk en economisch uitvoerbaar is.
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Via de procedure van het bestemmingsplan kan de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop gereageerd kan worden op de plannen.
Inspraak en overleg
Het bestemmingsplan wordt eerst als voorontwerp aan overlegpartners en belanghebbenden ter inzage gelegd. Omwonenden zijn voorafgaand hierop al geïnformeerd, zoals hierboven is beschreven.
Zienswijze
Vervolgens heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode werd eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro).
Tijdens de zes weken ter inzage legging is één zienswijze ingediend door de provincie Fryslân (zie bijlage 8). De provincie vraagt om twee zaken. Ten eerste om de ecologische quickscan uit 2018 te actualiseren, en om daarin ook de resultaten van het vervolgonderzoek naar vleermuizen op te nemen. Hieraan is gehoor gegeven. Het vastgestelde bestemmingsplan bevat een nieuwe ecologische quickscan, en ook de resultaten van het vleermuizenonderzoek. De conclusie van dat vervolgonderzoek is dat er geen vleermuizen zijn aangetroffen die binding hebben met het te slopen schoolgebouw.
Ten tweede vraagt de provincie om in de wijzigingsbevoegdheid een koppeling op te nemen naar de afspraken over het woningbouwprogramma, en naar een door GS geaccordeerd woonplan. Hieraan is geen gehoor gegeven. De reden hiervoor is dat het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid niet resulteert in extra woningen, maar alleen in grotere percelen bij de twee nieuw bestemde woningen.
Het verwerken van de zienswijze in het bestemmingsplan leidt alleen tot aanpassingen in de toelichting en in de bijlagen.
Vaststelling
Het bestemmingsplan is vervolgens ongewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Het initiatief betreft de bouw van 2 woningen en een praktijkruimte in Oudega. De initiatiefnemer heeft aangetoond over voldoende financiële middelen te beschikken voor de uitvoering van dit plan. De woningen worden tegen marktconforme prijzen aangeboden.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
Dit bestemmingsplan is een gemeentelijk initiatief. Alle kosten en opbrengsten worden verrekend binnen een dekkende grondexploitatie.
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 2 Stikstofonderzoek
Bijlage 3 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 3 Ecologisch onderzoek
Bijlage 4 Actualisatie Ecologisch Onderzoek
Bijlage 4 Actualisatie ecologisch onderzoek
Bijlage 5 Vleermuizenonderzoek
Bijlage 5 Vleermuizenonderzoek
Bijlage 6 Archeologisch Bureau- En Verkennend Onderzoek
Bijlage 6 Archeologisch bureau- en verkennend onderzoek