Folgeralaan 6
Wijzigingsplan - gemeente Smallingerland
Vastgesteld op 12-04-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Folgeralaan 6' van de gemeente Smallingerland;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML - bestand NL.IMRO.0090.BW2021BGB089-0401 met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan- of uitbouw:
een toevoeging dan wel een vergroting van een ruimte aan een hoofdgebouw, die in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en qua afmetingen ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw;
1.6 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.7 agrarisch medegebruik
een agrarisch gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit agrarische gebruik is toegestaan;
1.8 ambachtelijke bedrijven:
- a. een bedrijf voor de uitoefening van producerende en/of verzorgende ambachten, met uitzondering van winkelambachten, waarvoor een belangrijk deel in handwerk, goederen worden geïnstalleerd of hersteld, voornamelijk direct ten behoeve van de uiteindelijke gebruiker of verbruiker en welk wordt gekenmerkt door hetgeen vermeld is onder b;
- b. een bedrijf waarvan de uitoefening plaats heeft onder (één van) de volgende omstandigheden:
- 1. het productieproces wordt grotendeels met de hand of althans niet in hoofdzaak gemechaniseerd, geautomatiseerd of met behulp van werktuigen die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskrachten worden aangedreven, uitgevoerd;
- 2. voor zover van laatstbedoelde werktuigen gebruik wordt gemaakt, zijn deze als ondergeschikt te beschouwen aan de menselijke handvaardigheid;
- c. tot bedrijven als bedoeld onder a worden in ieder geval gerekend:
- 1. schoonmaakbedrijven zoals schoorsteenveegbedrijven, glazenwasserijen, tapijtreinigingsbedrijven;
- 2. kappersbedrijven, schoonheidssalons e.d.;
- 3. kleinschalige bouw- en installatiebedrijven, zoals bouwbedrijf, aannemer, klussenbedrijf, installatiebedrijf, stratenmakersbedrijf, reparatiebedrijven, meubelmakerij;
1.9 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw of overkapping zijnde;
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.11 bebouwingspercentage:
een in het bestemmingsplan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.12 bêd en brochje:
het bieden door de bewoner van recreatief nachtverblijf in de vorm van logies en ontbijt in of bij een woning, waarbij de ruimte die gebruikt wordt voor bêd en brochje een onzelfstandige woonruimte is en waarbij de bewoning afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte;
1.13 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor werk aan huis c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.14 bestaand:
het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, krachtens een bouwvergunning (vóór 1 oktober 2010)/omgevingsvergunning voor het bouwen (ná 1 oktober 2010);
1.15 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak:
1.16 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.18 bijgebouw:
een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand, gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw die qua afmetingen ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw;
1.19 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.20 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.21 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;
1.22 Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.23 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.24 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.25 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.26 cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden;
1.27 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor de verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.28 dienstverlening:
met detailhandel vergelijkbare activiteiten voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan of ten gerieve van het publiek, zoals een wasserette, kapsalon, makelaarskantoor of reisbureau, zulks met uitzondering van horecabedrijven;
1.29 erker:
een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling;
1.30 erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaats vinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.31 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.32 gebruik:
het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken;
1.33 gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:
de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;
1.34 groepsaccommodatie:
een (gedeelte van) een gebouw dat is ingericht voor het verlenen van tijdelijk recreatief nachtverblijf aan steeds wisselende groepen van personen;
1.35 hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, de functie en de bouwmassa als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.36 houtsingel:
houtwal zonder wallichaam;
1.37 houtwal:
cultuurhistorisch en landschappelijk waardevol landschapselement bestaande uit een wallichaam van enkele meters breed voorzien van een inheems boom- en struikbeplanting, waarvan bomen het hoofdbestanddeel vormen, al dan niet dienende ter eigendomsmarkering en/of perceelscheiding;
1.38 huishouden:
één of twee personen, al dan niet met hun biologische, geadopteerde, pleeg- en/of kleinkinderen, die gebruik maken van één (bedrijfs- of tussen)woning, woonhuis of een woning in een woongebouw;
1.39 inrichtingsplan
een inrichtingstekening, al dan niet voorzien van een beschrijving, waarbij ten minste aandacht dient te worden besteed aan de begrenzing van het (beoogde) bouwperceel, de ligging van erfverhardingen, de plaatsing van bouwwerken, de erfbeplanting en de mate waarin lichthinder voor omwonenden wordt beperkt en waarbij de aanwijzingen uit Bijlage 4Handleiding erfinrichting buitengebied zijn gevolgd;
1.40 internetwinkel
een winkel voor de verkoop van goederen via internet, waarbij:
- 1. er geen fysiek klantencontact plaatsvindt,
- 2. er geen afhaal van goederen plaatsvindt;
- 3. er ter plaatse geen uitstalling van de koopwaar plaatsvindt;
- 4. er geen reclame-uitingen bij de woning zijn toegestaan;
- 5. het noodzakelijk transport van goederen gebeurt in de dagperiode (07:00 -19:00 uur).
1.41 kampeermiddel:
een mobiel en/of demontabel kampeermiddel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.42 kampeerplaats:
een al dan niet afgescheiden gedeelte van een kampeerterrein, bedoeld voor de plaatsing van een kampeermiddel al dan niet met een bijzettentje;
1.43 kampeerterrein
een terrein ter beschikking gesteld voor het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;
1.44 kap:
een dakafdekking van een gebouw met een geheel of gedeeltelijk hellend dakvlak;
1.45 kleinschalig kampeerterrein:
een kampeerterrein waar maximaal 25 kampeerplaatsen voor mobiele kampeermiddelen worden verhuurd als toeristische standplaatsen;
1.46 kunstobject:
voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw of overkapping zijnde;
1.47 maatvoering:
de regels met betrekking tot de toegestane goothoogte en/of bouwhoogte en/of dakhelling en/of het bebouwingspercentage;
1.48 meetverschil:
een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een op de kaart aangegeven bestemmings- of bouwgrens;
1.49 milieusituatie:
de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;
1.50 nevenactiviteit:
activiteiten die uitsluitend uitgeoefend kunnen worden naast een feitelijk aanwezige hoofdfunctie en binnen bestaande bebouwing, waarvan parkeren op eigen erf plaatsvindt, en wat betreft vloeroppervlak en inkomingsvorming ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie, waaronder wordt verstaan:
- a. een paardenhouderij;
- b. productiegebonden detailhandel;
- c. overdekte stalling van vaartuigen of kampeermiddelen;
- d. ondergeschikte horecabedrijf categorie - 1 activiteiten;
- e. verblijfsrecreatie (inpandig), met dien verstande dat er maximaal 15 recreatieappartementen per (agrarisch)bedrijf of woonboerderij zijn toegestaan;
- f. groepsaccommodatie;
- g. maatschappelijke en zorgactiviteiten;
- h. therapeutische dagbesteding;
- i. ambachtelijke bedrijven;
- j. internetwinkel;
1.51 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
1.52 paardenbak:
niet-overdekte rijbaan voorzien van natuurlijk bodemmateriaal ten behoeve van (hobbymatig) paardrijden;
1.53 peil:
het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de bouwhoogte van het afgewerkte bouwterrein;
1.54 pergola:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde van een poortachtige constructie, primair bestemd om er beplanting langs te laten groeien, alsmede een naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.55 permanente bewoning:
het gebruik van een (bedrijfs- of tussen)woning, woonhuis of een woning in een woongebouw als vaste woonplaats;
1.56 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.57 rooilijn:
- a. langs een weg waar bestaande bebouwing is gesitueerd: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn die zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de naar de weg gekeerde gevels van de bestaande bebouwing;
- b. langs een weg waarlangs geen bestaande bebouwing als onder 1 bedoeld is gesitueerd en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.
1.58 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan; een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.59 straat- en bebouwingsbeeld:
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede bouwhoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
1.60 vast kampeermiddel:
een stacaravan of ander recreatief verblijf op een kampeerterrein, dat naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en niet direct steun vindt in of op de grond en daardoor als bouwwerk is aan te merken;
1.61 vaste woonplaats:
woonplaats voor degene die op het betreffende adres staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, het adres waar de post wordt bezorgd en waarbij tevens uit het geheel van feiten en omstandigheden blijkt dat het betreffende adres als zijn of haar centrale levensplaats fungeert;
1.62 verkeersveiligheid:
de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
1.63 verkoopvloeroppervlakte:
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;
1.64 voorgevel:
de naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.65 voorgevelbouwgrens:
de naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat indien een bouwvlak gericht is op meerdere wegen of is gericht op meerdere openbare ruimtes, de bouwgrens die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.66 werken aan huis:
beroeps- of bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee naar de aard gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang in een woning zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving;
1.67 wonen:
het huisvesten van één (afzonderlijk) huishouden in een (bedrijfs- of tussen)woning, woonhuis of in een woning van een woongebouw, waarbij een (bedrijfs- of tussen)woning, woonhuis of een woning in een woongebouw uitsluitend mag worden gebruikt voor permanente bewoning;
1.68 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.69 woonhuis:
een woning van ten hoogste drie bouwlagen die qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
1.70 woonboerderij:
een gebouw, zijnde een voormalig agrarisch bedrijf, met één woning, dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de bebouwde oppervlakte:
van een bouwperceel, bebouwingsstrook, bebouwingsvlak of ander terrein wordt gemeten buitenwerks en 1 meter boven peil, met dien verstande dat de grondoppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken worden opgeteld;
2.3 de breedte van een gebouw
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels;
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Meetverschillen:
Bij de toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.
Uitzonderingsregel:
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de oppervlakte en de inhoud van een bouwwerk worden ten aanzien van de plaatsing ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits deze bouwdelen niet meer dan 1 meter buiten het gevel- of dakvlak uitsteken.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Besloten Gebied
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarische cultuurgrond;
maar ook voor de daarbij behorende:
- b. restauratieve voorzieningen;
- c. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. openbare nutsvoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. voet-, fiets- en ruiterpaden en ontsluitingswegen;
- h. dagrecreatief medegebruik;
- i. tuinen en erven;
alsmede voor:
3.2 Bouwregels
Op de gronden, bedoeld in lid 3.1, mogen alleen andere bouwwerken worden gebouwd.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik en/of inrichten ten behoeve van exploratie en exploitatie van diepe delfstoffen (met uitzondering van seismologisch onderzoek);
- b. het gebruik en/of inrichten ten behoeve van reclame-uitingen, anders dan omschreven in de gemeentelijke Nota Reclamebeleid, vastgesteld op 1 maart 2011;
- c. de stalling en/of opslag van machines, voer-, vaar- en vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan op onbebouwde terreinen;
- d. het plaatsen van en/of het gebruik van (sta)caravans en (zee)containers of naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen goederen op onbebouwde terreinen;
- e. het gebruik als opslag-, stort-, lozings-, of bergplaats van voorwerpen, stoffen en materialen op onbebouwde terreinen;
- f. het gebruik van gronden voor opslag op onbebouwd terrein;
- g. het gebruik van gronden ten behoeve van houtteelt.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Wonen - Woonboerderij
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Woonboerderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, eventueel in combinatie met:
- 1. nevenactiviteiten;
- 2. werk aan huis en/of bêd en brochje en/of een internetwinkel;
- b. tuinen en erven,
alsmede voor de daarbij behorende:
- c. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. openbare nutsvoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. ontsluitingen en paden.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor nevenactiviteiten, indien:
- 1. de oppervlakte die voor de uitoefening van de nevenactiviteit wordt gebruikt meer is dan 1/3 deel van de voormalige bedrijfsgebouwen met een maximum van 400 m2;
- 2. de oppervlakte die wordt gebruikt voor productiegebonden detailhandel en therapeutische dagbesteding meer is dan 50 m2;
- 3. de afstand van een groepsaccommodatie tot een minder bedraagt dan 100 m of de afstand van een groepsaccommodatie tot de erfgrens van de dichtstbijzijnde woning van derden minder bedraagt dan 50 meter;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor werk aan huis en/of bêd en brochje en/of een internetwinkel, waarvan:
- 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer is dan 30% van de totale gezamenlijke begane grondvloeroppervlakte van de bebouwing op het perceel, met een maximum van 50 m2;
- 2. de activiteiten op grond van de Wet milieubeheer vergunnings- of meldingsplichtig zijn;
- 3. omwonenden onevenredig veel hinder kunnen ondervinden;
- 4. detailhandel onderdeel vormt, waarbij goederen worden verhandeld die ergens anders worden gemaakt of verwerkt;
- 5. verkeers- of parkeeroverlast kan worden ondervonden;
- 6. het aantal eenheden voor bêd en brochje per adres meer dan 2 is en de eenheden niet in een hoofdgebouw worden gerealiseerd;
- c. het gebruik van andere gebouwen dan woonboerderijen voor bewoning;
- d. het gebruik c.q. in gebruik geven van gebouwen voor het uitoefen van bedrijfsactiviteiten, die zijn genoemd in Bijlage 1 onder categorie 1 en 2;
- e. het gebruik en/of inrichten ten behoeve van reclame-uitingen, anders dan omschreven in de gemeentelijke Nota Reclamebeleid, vastgesteld op 1 maart 2011;
- f. de stalling en/of opslag van machines, voer-, vaar- en vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan op onbebouwde terreinen;
- g. het plaatsen van en/of het gebruik van (sta)caravans en (zee)containers of naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen goederen op onbebouwde terreinen;
- h. het gebruik als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van voorwerpen, stoffen en materialen op onbebouwde terreinen;
- i. het gebruik van gronden als kampeerplaats voor kampeermiddelen.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.7 Wijzigingsbevoegdheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Bouwregels in verband met Wet geluidhinder
- a. De in het plan opgenomen afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden kunnen, indien daarbij het bouwen van nieuwe woningen is inbegrepen en voor zover het de toepassing van de Wet geluidhinder betreft:
- 1. alleen worden verleend in overeenstemming met een door het bevoegd gezag verleende hogere grenswaarde, indien de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer meer dan de voorkeursgrenswaarde is;
- b. Bij reconstructie van wegen en de aanleg van plattelandswegen dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder in acht genomen te worden.
- c. Bij het bouwen van woningen die dienen als vervanging van reeds bestaande woningen mag, indien de geluidsbelasting op de gevel van de bestaande woning meer dan de voorkeursgrenswaarde is, de afstand tot de weg met maximaal 10% worden verkleind.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Algemene gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
- d. het storten of het lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
- e. het opslaan van gerede of ongerede materialen of goederen buiten gebouwen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
- f. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan.
7.2 Uitzonderingen
Lid 7.1 geldt niet voor:
- a. het (tijdelijk) gebruik voor het realiseren of handhaven de bestemmingen, zoals bouwwerkzaamheden, of het normale onderhoud van de gronden;
- b. de opslag van goederen of materialen als onderdeel van de uitoefening van een bedrijf dat volgens het plan is toegestaan;
- c. het plaatsen van onderkomens volgens de gebruiksregels van de bestemmingsregels in hoofdstuk 2 van deze regels;
- d. het opslaan of storten van afval- en meststoffen, maar alleen als dit noodzakelijk is voor het normale onderhoud van de gronden.
7.3 Parkeerregeling gebruik
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Afwijkingsbevoegdheden
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot maximaal 10% van die maten, afmetingen en percentages, maar alleen als dit om bouwtechnische redenen of om redenen van doelmatigheid van de bouw noodzakelijk is;
- b. het bepaalde ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor het plaatsen van zend-, ontvang- en/of sirenemasten tot een bouwhoogte van maximaal 40 meter;
- c. het bepaalde in het plan en toestaan dat bij agrarische bedrijven, voormalige agrarische bedrijven en woningen (Artikel 4) 1 recreatieappartement per adres wordt gerealiseerd in het hoofdgebouw dan wel in een bijgebouw dat een duidelijke ruimtelijke samenhang met het hoofdgebouw vertoont, mits de woonfunctie van het hoofdgebouw behouden blijft en het recreatieappartement op minimaal 10 meter van de naastgelegen woning wordt gerealiseerd.
8.2 Beoordelingscriteria
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.1 kan slechts worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Wijzigingsbevoegdheden
Burgemeester en wethouders kunnen het plan, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, wijzigen in die zin dat:
- a. de bestemming van gronden wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorzieningen' voor het oprichten van transformatorhuisjes en andere nutsgebouwen met een inhoud van maximaal 100 m³ en een bouwhoogte van maximaal 4 meter, die in het kader van de nutsvoorzieningen nodig zijn;
- b. de oppervlakte van een aangegeven bouwvlak wordt vergroot, dan wel de ligging van een aangegeven bouwvlak wordt gewijzigd. Hierbij geldt de volgende voorwaarde:
- c. de vergroting mag maximaal 25% van de oppervlakte van het bouwvlak zijn;
- d. de in het plan vermelde maatvoeringen worden gewijzigd;
9.2 Beoordelingscriteria
Wijzigingen als bedoeld in lid 9.1 kunnen alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Paardenbakken
10.2 Parkeerregeling bouwen
- a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, mag niet worden gebouwd of verbouwd wanneer op het bijbehorende bouwperceel of in de directe omgeving niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien.
- b. Voorafgaand aan de verlening van een omgevingsvergunning wordt aan de hand van de parkeercijfers zoals opgenomen in de meest recente Parkeernormennota van de gemeente Smallingerland op het moment van aanvraag van de omgevingsvergunning bepaald of is voorzien in voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van hetgeen is beschreven in de aangevraagde omgevingsvergunning.
- c. Krachtens een voorschrift verbonden aan de omgevingsvergunning dient:
- 1. voldoende mate verzekerd te zijn dat voldoende parkeergelegenheid zoals bedoeld in sub b wordt gerealiseerd;
- 2. voldoende mate verzekerd te zijn dat voldoende parkeergelegenheid zoals bedoel in sub b in stand wordt gehouden.
- d. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en b en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien en in stand wordt gehouden, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid ,11.1 sub a, voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1, sub a met maximaal 10%.
- c. Lid 11.1, sub a op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.2, sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 11.2, sub a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Lid 11.2, sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het
wijzigingsplan 'Folgeralaan 6' van de gemeente smallingerland
behorende bij het besluit van ....
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Voorliggend wijzigingsplan heeft betrekking op het agrarische bedrijfsperceel aan de Folgeralaan 6 in Drachten, gelegen in het buitengebied van de gemeente Smallingerland. Op het agrarische bedrijfsperceel bevindt zich een voormalig agrarisch bedrijf. De bebouwing bestaat uit een bedrijfswoning met enkele voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. De agrarische bedrijfsactiviteiten op het perceel zijn beëindigd. De initiatiefnemer heeft geen plannen om het perceel weer in gebruik te nemen ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten en wil het perceel als woonperceel gebruiken.
Op basis van het geldend bestemmingsplan "Buitengebied, 1ste herziening 2015" heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied'. De voorgenomen ontwikkeling, het in gebruik nemen van de voormalige bedrijfswoning als reguliere burgerwoning, is niet mogelijk op basis van het geldend bestemmingsplan, vanwege het ontbreken van passende gebruiksregels.
In het geldend bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid (art. 3.8.1 onder c) opgenomen waardoor de bestemming gewijzigd kan worden naar de bestemming 'Wonen - woonboerderij'. De gemeente Smallingerland heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan de gewenste functiewijziging. Voorliggend wijzigingsplan geeft invulling aan de voorgenomen wijzigingsbevoegdheid en toont aan dat aan dat de wijziging in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening'.
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Smallingerland, ten noordoosten van Drachten. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Drachten, sectie A, nummer 15499 en 12605. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van omliggende kernen en de directe omgeving weergegeven. Het plangebied is hierop indicatief weergegeven met respectievelijk een rode ster en een rode omlijning.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de (directe) omgeving (Bron: PDOK) |
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het wijzigingsplan ''Folgeralaan 6” bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0090.BW2021BGB089-0401) en een renvooi;
- regels (met bijbehorende bijlagen).
Op de verbeelding is de bestemming van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Bij het plan hoort tevens een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het wijzigingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan.
1.4 Huidig Planologisch Regime
1.4.1 Algemeen
Het plangebied ligt binnen de grenzen van de bestemmingsplannen "Buitengebied" (vastgesteld op 11 juni 2013), "Partiële herziening Wonen-werken en Werk aan huis" (vastgesteld op 17 maart 2015) en "Buitengebied 1ste herziening 2015" (vastgesteld op 13 december 2016). Daarnaast gelden voor het plangebied de volgende paraplubestemmingsplannen:
- Paraplubestemmingsplan wonen in Smallingerland (vastgesteld op 6 juli 2021
- Paraplubestemmingsplan parkeernormen (vastgesteld op 10 januari 2017)
Ten aanzien van de planologische situatie zijn bij voorliggend initiatief de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 1ste herziening 2015" en de verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied" van belang.
Hierna is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied" opgenomen. Het plangebied is met de rode omlijning aangegeven.
![]() |
Afbeelding 1.2: Uitsnede van het bestemmingsplan "Buitengebied" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
1.4.2 Bestemming
De gronden in het plangebied zijn in het bestemmingsplan "Buitengebied" bestemd als 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied' met een bouwvlak. Daarnaast beschikt een klein deel van de gronden over de functieaanduiding 'houtsingel'. De gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied' zijn onder andere bestemd voor:
- a. grondgebonden agrarische bedrijven al dan niet met nevenactiviteiten en al dan niet met een ondergeschikte tak van intensieve veehouderij;
- b. het bedrijfswonen, eventueel in combinatie met werk aan huis en/of bêd en brochje en/of een internetwinkel;
- c. agrarische cultuurgrond,
maar ook voor de daarbij behorende:
- d. restauratieve voorzieningen;
- e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. openbare nutsvoorzieningen;
- h. groenvoorzieningen;
- i. voet-, fiets- en ruiterpaden en ontsluitingswegen;
- j. dagrecreatief medegebruik
- k. tuinen en erven.
Tot slot zijn de gronden ter plaatse de functieaanduiding 'houtsingel' bestemd voor het behoud en herstel van cultuurhistorische en landschappelijke waarden en het in stand houden van houtsingels.
1.4.3 Strijdigheid
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het wijzigen van de agrarische bedrijfsbestemming naar een woonbestemming, aangezien er ter plaatse van het plangebied geen agrarische bedrijfsactiviteiten meer worden uitgeoefend. De voorgenomen ontwikkeling is op basis van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan, aangezien het perceel is bestemd voor agrarische bedrijfsmatige activiteiten en niet ten behoeve van wonen. De voorgenomen functieverandering wordt door middel van een wijzigingsbevoegdheid (art. 3.8.1 onder c) in het geldende bestemmingsplan mogelijk gemaakt.
Aan deze wijzigingsbevoegdheid zijn een aantal voorwaarden verbonden. In paragraaf 4.3.1 wordt voorliggend plan aan de voorwaarden getoetst. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling past binnen de wijzigingsbevoegdheid.
1.4.4 Leeswijzer
Na deze inleiding worden in hoofdstuk 2 de landschappelijke aspecten en een weergave van de huidige situatie gegeven. Hoofdstuk 3 gaat in op de gewenste situatie. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Fryslân en de gemeente Smallingerland beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 9 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
Het plangebied ligt ten noordoosten van de kern Drachten in het buitengebied van de gemeente Smallingerland. Het plangebied ligt in een overwegend agrarisch landschap, waarin verspreid agrarische erven, woonpercelen en enkele bedrijfspercelen liggen. De Folgeralaan en de verkavelingspatronen vormen de belangrijkste ruimtelijke structuurdragers in de omgeving.
Het plangebied zelf wordt aan de noordzijde begrensd door de Folgeralaan en voor de overige zijden door agrarische cultuurgronden. Binnen het plangebied is een voormalige bedrijfswoning met twee voormalige agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig. Rondom de bebouwing is erfverharding aanwezig. Voor het overige is het plangebied ingericht als tuinen. In het zuidoosten van het plangebied bevindt zich een paardenbak.
In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen. Afbeelding 2.2 bevat is een straatbeeld van de huidige situatie gezien van de Folgeralaan.
![]() |
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie (bron: PDOK) |
![]() |
Afbeelding 2.2 Straatbeeld huidige situatie (bron: PDOK) |
Hoofdstuk 3 Gewenste Situatie
3.1 De Ontwikkeling
Op basis van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1ste herziening 2015" mag het perceel aan de Folgeralaan 6 worden gebruikt ten behoeve van één agrarisch bedrijf. Hier is jarenlang sprake van geweest. Zoals reeds is verwoord in de aanleiding zijn de bedrijfsactiviteiten beëindigd en wil initiatiefnemer het perceel uitsluitend gebruiken voor wonen. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken is een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk. Hierbij dient de agrarische bestemming te worden gewijzigd naar een woonbestemming.
Middels voorliggend wijzigingsplan wordt de agrarische bedrijfsbestemming gewijzigd naar een woonbestemming. De bestaande woning zal conform de huidige situatie behouden blijven en er vinden geen uitbreidingen of andere fysieke ingrepen plaats. Het perceel is in de huidige situatie voldoende landschappelijk ingepast middels bestaande groenstructuren.
Gelet op het vorenstaande zal het voornemen geen nadelige effecten hebben op het landschappelijke karakter.
3.2 Verkeer En Parkeren
3.2.1 Algemeen
Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat. De gemeente Smallingerland beschikt over een eigen parkeernota (Parkeernormennota 2015).
3.2.2 Situatie plangebied
In voorliggend geval wordt een agrarisch bedrijfsperceel gewijzigd naar een woonbestemming. De ontsluiting van het erf wijzigt niet en blijft via de bestaande in- en uitrit plaatsvinden. Qua aantallen verkeersbewegingen wordt opgemerkt dat planologisch gezien sprake zal zijn van een afname van het aantal verkeersbewegingen. Door de voorliggende bestemmingswijziging is het immers niet meer mogelijk om ter plaatse een agrarisch bedrijf te exploiteren, waardoor de bijhorende verkeersbewegingen komen te vervallen. Op het perceel is voldoende parkeerruimte aanwezig om op eigen terrein in parkeerbehoefte te kunnen voorzien.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Nationale omgevingsvisie
4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR: voorganger NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
4.1.3 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het van toepassing zijnde rijksbeleid.
4.2 Provinciaal Beleid
In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Het gaat hierbij om de Omgevingsvisie Fryslân en
4.2.1 Omgevingsvisie Fryslân
4.2.2 Grutsk op 'e romte (2014)
4.2.3 Verordening Romte Fryslân 2014
4.2.4 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende wijzigingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Bestemmingsplan "Buitengebied 1ste herziening 2015"
4.3.2 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het wijzigingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan/wijzigingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit milieueffectrapportage.
5.1 Geluid
5.1.1 Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan/wijzigingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
5.1.2 Situatie plangebied
In het voorliggende geval is er geen sprake van de realisatie van een nieuw geluidsgevoelig object. Railverkeers- wegverkeers- en industrielawaai, in het kader van de Wet geluidhinder, kunnen buiten beschouwing worden gelaten.
In paragraaf 5.5 (milieuzonering) wordt aan de hand van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' nader ingegaan op de milieubelasting van het project in de omgeving.
5.1.3 Conclusie
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkelingen.
5.2 Bodemkwaliteit
5.2.1 Algemeen
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan/wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
5.2.2 Situatie plangebied
In het kader van voorliggend plan heeft Terra Agribusiness ter plaatse van het plangebied een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740 en NEN 5725) uitgevoerd. Hierna wordt beknopt ingegaan op de belangrijkste onderzoeksresultaten. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 1 van deze toelichting.
Onderzoeksresultaten
Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn boringen en inspectiegaten uitgevoerd ten behoeve van een bodemonderzoek conform de NEN5740 en NEN5707.
Verkennend bodemonderzoek NEN5740
In de bovengrondmengmonsters BM1 en BM2 en in het ondergrondmengmonster OM1 zijn geen verhogingen aangetroffen. In het bovengrondmonster BM3 van inspectiegat 7 zijn lichte verhogingen zink, cadmium, lood, minerale olie en PAK 10 VROM aangetroffen.
In het grondwatermonster Pb1wm1 zijn lichte verhogingen zink, molybdeen, barium en naftaleen aangetroffen.
De in het verleden gedempte sloot heeft op basis van onderhavig onderzoek geen invloed op de milieuhygienische bodemkwaliteit van de onderzoekslocatie gehad.
Op basis van onderhavig onderzoek wordt voor dit onderdeel een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht. De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt voor dit onderdeel geschikt geacht voor het beoogde gebruik.
Verkennend bodemonderzoek NEN5707 "asbest in bodem"
Tijdens de maaiveld- inspectie zijn ter plaatse van deze deellocatie geen asbestverdachte materialen op het maaiveld aangetroffen.
Ter plaatse van de locatie zijn meerdere inspectiegaten gegraven, bemonsterd en geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest. In de mengmonsters MM2 en MM3 is analytisch geen asbest aangetroffen.
Het mengmonster MM1 is licht asbesthoudend; het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.
Op basis van onderhavig onderzoek wordt voor dit onderdeel een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht. De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt voor dit onderdeel geschikt geacht voor het beoogde gebruik.
5.2.3 Conclusie
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.
5.3 Luchtkwaliteit
5.3.1 Algemeen
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.3.2 Situatie plangebied
Gelet op de kleinschalige aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 5.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.
5.3.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.
5.4 Externe Veiligheid
5.4.1 Algemeen
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
- het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
- de Regeling basisnet;
- de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).
Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
5.4.2 Situatie in en bij het plangebied
Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is met een blauwe ster aangeduid.
![]() |
Afbeelding 4.1 Uitsnede Risicokaart, de zwarte cirkel betreft het plangebied. (Bron:Risicokaart.nl) |
Uit de inventarisatie blijkt verder dat het plangebied:
- zich niet bevind binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevind binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
Opgemerkt wordt dat in voorliggend geval het plangebied zich nabij een aardgastransportleiding, N-weg en een aardolie- en aardgaswinningstation bevindt.
De aardgastransportleiding bevindt zich op een afstand van circa 731 meter buiten de begrenzing van het plangebied. Het gaat hier om één gasleiding (N-505-60 ) van de Gasunie Transport Services B.V een diameter van 4,25 inch en een maximale werkdruk van 40 bar. Bij dergelijke gasleiding ligt de 1% letaliteitsgrens op 50 meter. Het projectgebied ligt op 731 meter en valt daarmee buiten het groepsrisico-aandachtsgebied.
De N-31 ligt ten zuidwesten van het plangebied. De N-weg kent een groepsrisico-aandachtsgebied van 48 meter. De N-weg is gelegen op een afstand van circa 381 meter en valt daarmee buiten het groepsrisico-aandachtsgebied.
Ten noordoosten van het plangebied is een aardolie- en aardgaswinningstations gevestigd op een afstand van circa 579 meter en ligt ver buiten het plaatsgebonden risico en groepsrisico-aandachtsgebied.
Tevens gaat het in dit geval om de omzetting van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. Het voornemen maakt geen (beperkt) kwetsbaar object mogelijk en zorgt niet voor een verhoging van de personendichtheid. Hiermee is de voorgenomen ontwikkeling dan ook in overeenstemming met de wet- en regelgeving.
5.4.3 Conclusie
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
5.5 Milieuzonering
5.5.1 Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
5.5.2 Gebiedstypen
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.
Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'
De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Smallingerland waar geen sprake is van sterke menging van functies, het gebied kan daarom worden aangemerkt als omgevingstype 'rustige woonwijk'. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
5.5.3 Beoordeling
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
- 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
- 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.4 Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
5.6 Geur
5.6.1 Algemeen
5.6.2 Situatie plangebied
Zoals is aangegeven in paragraaf 5.5.3.2, bevindt zich nabij het plangebied een agrarische bedrijf. Het dichtsbijzijnde agrarische bedrijf is gelegen op circa 310 meter (Folgeralaan 8), gemeten van bouwvlak agrarische bedrijven tot het plangebied.
In dit geval wordt voldaan ten aanzien van de vaste afstand van 50 meter ten opzichte van de agrarische grondgebonden veehouderijen. Gelet op het vorenstaande mag ervan worden uitgegaan dat ter plaatse van de (bedrijfs)woning aan de Folgeralaan 6 sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Opgemerkt wordt dat de voorgenomen ontwikkeling voorziet slechts in een bestemmingswijziging teneinde de bedrijfswoning in gebruik te kunnen nemen als een reguliere woning. De woning komt niet dichtbij omliggende milieubelastende functies te liggen. De voorgenomen ontwikkeling zorgt dan ook niet voor een verslechtering van het woon- en leefklimaat ter plaatse. Omgekeerd worden omliggende milieubelastende functies niet (verder) in hun bedrijfsvoering belemmerd.
5.6.3 Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
5.7 Ecologie
5.7.1 Algemeen
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Nederlands Natuurnetwerk (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.
5.7.2 Gebiedsbescherming
5.7.3 Soortenbescherming
5.7.4 Conclusie
De ecologische aspecten vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
5.8 Archeologie & Cultuurhistorie
5.8.1 Archeologie
5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.3 Conclusie
De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.
5.9 Besluit Milieueffectrapportage
5.9.1 Kader
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan/wijzigingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
- Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan/wijzigingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan/wijzigingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan/wijzigingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan/wijzigingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. Beoordeling gehanteerd.
5.9.2 Beoordeling
5.9.3 Conclusie
Dit wijzigingsplan is niet m.e.r.-plichtig omdat het geen stedelijk ontwikkelingsproject betreft. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van voorliggend plan.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
6.1 Vigerend Beleid
6.1.1 Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
6.1.2 Rijksbeleid
Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
6.1.3 Provinciaal beleid
In het Streekplan Fryslân 2007 wordt ruim aandacht besteedt aan de wateraspecten. De provincie heeft de volgende ambitie geformuleerd:
Wij streven naar goede ruimtelijke condities voor een veilige en bewoonbare provincie en voor gezonde en veerkrachtige duurzame watersystemen waarin sociaal-economische en ecologische ontwikkelingen met elkaar in evenwicht zijn. Water is een belangrijk mede ordenend principe in de ruimtelijke inrichting van Fryslân. Voor een goede waterbeheersing worden de nodige ruimtelijke maatregelen getroffen.
Door klimaatverandering, bodemdaling en de toename van verhard oppervlak kan in veel gevallen voor een goede waterbeheersing niet meer worden volstaan met technische maatregelen. Voor een robuust en veerkrachtig watersysteem, dat zowel wateroverschotten als watertekorten goed kan opvangen, zullen de (on)mogelijkheden van het watersysteem medebepalend zijn voor de functionele bestemming en inrichting van de ruimte. Een goed functionerende Friese boezem is cruciaal voor de waterhuishouding van heel Fryslân.
6.1.4 Wetterskip Fryslân
In het Waterbeheerplan 2016 – 2021 beschrijft Wetterskip Fryslân de doelen voor de komende jaren, de strategische keuzes die we maken en de financiële consequenties daarvan. Het bestuur wil in de planperiode richting geven aan goed, efficiënt en betaalbaar waterbeheer, nu en in de toekomst. Speerpunten uit het bestuursprogramma worden uitgewerkt in het Waterbeheerplan (WBP).
Enkele speerpunten zijn:
- Zeedijken, boezemkaden, duinen en andere waterkeringen onderhouden en ervoor zorgen dat ze aan de veiligheidsnormen voldoen.
- Grond- en oppervlaktewaterpeilen regelen en het watersysteem onderhouden.
- De inrichting van het watersysteem afstemmen op de functies en wensen van gebruikers.
- Initiëren van het project Wateractieve Stad. Hiermee onderzoeken we de effecten van klimaatverandering in het stedelijk gebied.
- De waterkwaliteit monitoren en indien nodig verbeteren.
- Lozingen en emissies van bedrijven en onze eigen zuiveringsinstallaties reguleren en hierop toezien.
6.1.5 Gemeentelijk beleid
In 2017 is het Gemeentelijk Waterplan 2017-2020 opgesteld en bestuurlijk vastgesteld door de besturen van de Gemeente Smallingerland en Wetterskip Fryslân. Het waterplan bestaat uit een watervisie en een maatregelenprogramma. In de watervisie worden een aantal streefbeelden per thema beschreven. De streefbeelden geven op hoofdlijnen weer hoe het water op een duurzame manier kan worden ingericht en beheerd.
De watervisie wordt als uitgangspunt gebruikt bij alle nieuwe ruimtelijke plannen. Verder is de watervisie uitgangspunt bij onderhoudsplannen, waaronder het hekkelen en baggeren van wateren. Daarnaast is de watervisie het kader voor het maatregelenprogramma. De watervisie wordt een belangrijk onderdeel van de in 2021 op te stellen Omgevingsvisie.
Streefbeelding klimaatadaptieve inrichting
In de watervisie worden belangrijke streefbeelden beschreven ten aanzien van de klimaatadaptieve inrichting van nieuwe gebieden:
- Regenwater zo lang mogelijk vasthouden door voldoende oppervlaktewater te realiseren (10% van het verhard oppervlak) of water vast te houden in de bodem of op groene daken;
- Zoveel mogelijk verhard oppervlak (op particulier terrein bovengronds) afkoppelen waarbij ook het nut en de noodzaak van verhardingen moet worden afgewogen. Zo weinig mogelijk verharding toepassen en zo groen mogelijk inrichten;
- Ecologische inrichting en beheer van oppervlaktewater waarbij migratiebarrières voor waterdieren zoveel mogelijk worden voorkomen en een zo hoog mogelijke biodiversiteit wordt nagestreefd;
- Bij nieuwe openbare gemeentelijke gebouwen of reconstructies van bestaande openbare gemeentelijke gebouwen worden de platte daken voorzien van groene daken en/of zonnepanelen. Daarnaast worden bewoners en bedrijven gestimuleerd om zelf groene daken aan te leggen;
- De mogelijkheden voor de aanleg van boezemlanden en broekbossen worden zoveel mogelijk benut waarbij een toename van biodiversiteit en de recreatieve mogelijkheden van groot belang zijn.
Daaruit voortvloeiend kunnen een aantal meer specifieke adviezen worden meegegeven voor de klimaatadaptieve inrichting rekening houdende met het voorkomen van wateroverlast, hittestress en droogte:
- Leg een open watersysteem (sloten en vijvers) aan die tenminste 10% van de verharding compenseert. Zie de bijlage bij deze notitie voor de inrichtingseisen vanuit de watervisie van het open watersysteem;
- Plant bomen voor schaduwrijke plekken;
- Pas zoveel mogelijk groene daken (natuurdak, retentiedak, sedumdak) toe;
- Alleen steen toepassen waar steen ook functioneel is (daadwerkelijk als verharding wordt gebruikt). De wegbreedte graag zo minimaal mogelijk houden en nut en noodzaak van stoepen (aan weerszijden) afwegen. Vrijgekomen ruimte kan worden benut als groenvakken;
- Geen steen toepassen om "overhoekjes" op te vullen. Op die plekken waar steen niet nodig is, groen/beplanting toepassen;
- Waar mogelijk halfverharding toepassen voor de vertraging van de regenwaterafvoer en het aanvullen van de grondwatervoorraad;
- Een deel van het regenwater kan worden gebruikt voor het toepassen in en om de woning voor bijvoorbeeld toiletspoeling, douches en de tuin.
6.2 Waterparagraaf
6.2.1 Algemeen
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
6.2.2 Watertoetsprocedure
Het Wetterskip Fryslân is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat er geen waterschapsbelang is voor het Wetterskip Fryslân. Het plan betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Er is geen sprake van (grond) wateroverlast in de omgeving van het plan. Het watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het Wetterskip Fryslân gaat akkoord met het voorgenomen plan.
Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording
7.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het wijzigingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
7.2 Opzet Van De Regels
7.2.1 Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen/wijzigingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van wijzigingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan/wijzigingsplan. Dit wijzigingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012, waarbij zoveel mogelijk is aangesloten bij de systematiek van het bestemmingsplan "Buitengebied 1ste herziening 2015".
Het juridisch bindend gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels
- 2. Bestemmingsregels
- 3. Algemene regels
- 4. Overgangs- en slotregels
7.2.2 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
- Begrippen (Artikel 1
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
- Wijze van meten (Artikel 2
Om op een eenduidig manier afstanden, oppervlaktes en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.
7.2.3 Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in onder andere:
- Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
- Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, inhoudsmaat, etc.);
- Nadere eisen: burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan plaats en afmetingen van de bebouwing;
- Specifieke gebruiksregels: regels omtrent toegestaan en verboden gebruik binnen de bestemming;
- Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarden er mag worden afgeweken van de bouwregels met betrekking tot de dakhelling;
7.2.4 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
- Anti-dubbeltelregel (Artikel 5)
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
- Algemene bouwregels (Artikel 6)
In dit artikel wordt algemene bouwregels opgenomen in verband met de Wet geluidhinder.
- Algemene gebruiksregels (Artikel 7)
In dit artikel wordt aangeven welk gebruik in ieder geval in strijd is met het wijzigingsplan en welke uitzonderingen hierop gelden. Daarnaast worden algemene gebruiksregels omtrent voldoende parkeergelegenheid beschreven.
- Algemene afwijkingsregels (Artikel 8)
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het wijzigingsplan af te wijken.
- Algemene wijzigingsregels (Artikel 9)
In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het wijzigingsplan te wijzigen.
- Overige regels (Artikel 10)
In dit artikel worden algemene bouwregels omtrent parkeren beschreven.
7.2.5 Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit wijzigingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het wijzigingsplan wordt genoemd.
7.3 Verantwoording Van De Regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het wijzigingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
Agrarisch met waarden (Artikel 3)
De bestemming 'Agrarisch met waarden' is opgenomen ter plaatse van de gronden buiten het bestaande erf en die worden gebruikt ten behoeve van agrarische cultuurgronden.
Gronden met deze bestemming zijn met name bedoeld ten behoeve van agrarische cultuurgrond maar daaraast ook voor restauratieve voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering, parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, voet-, fiets- en ruiterpaden en ontsluitingswegen, dagrecreatief medegebruik, tuinen en erven alsmede voor behoud en herstel van cultuurhistorische en landschappelijke waarden.
Wonen - Woonboerderij (Artikel 4)
De bestemming 'Wonen - Woonboerderij' is opgenomen ter plaatse van het erf.
Gronden met de bestemming 'Wonen - Woonboerderij' zijn bestemd voor wonen, eventueel in combinatie met nevenactiviteiten, werk aan huis en/of bêd en brochje en of een internetwinkel. Daarnaast zijn de hierbij behorende tuinen en erven, groenvoorzieningen en waterpartijen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, wegen, straten en paden en openbare nutsvoorzieningen toegestaan.
Als hoofdgebouwen mogen uitsluitend woonboerderijen worden gebouwd, waarbij per bestemmingsvlak één woning is toegestaan. De goot- en bouwhoogte mogen maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte zijn en de oppervlakte van een hoofdgebouw mag maximaal de bestaande oppervlakte zijn.
De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per hoofdgebouw mag maximaal de bestaande oppervlakte zijn, met dien verstande dat, indien de bestaande gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per hoofdgebouw minder is dan 100 m2, deze mag worden uitgebreid tot maximaal 100 m2.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het wijzigingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk wijzigingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een wijzigingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt een planschade-afwentelingsovereenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Smallingerland. Hierin wordt het risico van planschade opgenomen, zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak En Zienswijzen
9.1 Vooroverleg
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
9.1.1 Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
9.1.2 Provincie Fryslân
Met de provincie Fryslân heeft geen voorgelegd plaatsgevonden over dit wijzigingsplan. Het plan valt in de groep waarover geen vooroverleg hoeft plaats te vinden conform de provinciale Notitie Inwerkingtreding Verordening Romte 2014.
9.1.3 Wetterskip Fryslân
In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat er geen waterschapsbelang is. De bestemming en de omvang van het plan hebben geen invloed op de waterhuishouding. Het vooroverleg met het waterschap is hiermee afgerond. In Bijlage 2 is het watertoetsresultaat opgenomen.
9.2 Inspraak
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt gelet op de aard van de ontwikkeling geen voorontwerpwijzigingsplan ter inzage gelegd.
9.3 Zienswijzen
Het wijzigingsplan heeft voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen binnengekomen.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Beschrijving Landschapswaarden Per Deelgebied - Besloten Gebied
Bijlage 2 Beschrijving landschapswaarden per deelgebied - besloten gebied
Bijlage 3 Landschappenkaart
Bijlage 4 Handleiding Erfinrichting Buitengebied
Bijlage 4 Handleiding erfinrichting buitengebied