KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Artikel 4 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Planologische Randvoorwaarden
4.1 Archeologie En Cultuurhistorie
4.2 Bodem
4.3 Ecologie
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Geluid
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Milieuzonering
4.8 Water
4.9 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Inleiding
5.2 Opzet Van De Regels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Inrichtingsplan
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Beknopte Natuurtoets
Bijlage 3 Watertoets
Bijlage 4 Overlegreacties

Bouw woning voormalige rwzi Brugstraat 25 in Schoonoord

Bestemmingsplan - gemeente Coevorden

Vastgesteld op 10-11-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan

het bestemmingsplan Bouw woning voormalige rwzi Brugstraat 25 in Schoonoord met identificatienummer NL.IMRO.0109.006BP00002-0003 van de gemeente Coevorden;

1.2 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 Aan huis gebonden beroep en bedrijf:

een dienstverlenend beroep en/of bedrijf dat op kleine schaal inpandig in een woning en/of daarbij behorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroeps- of bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.4 Aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 Aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 Agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (niet zijnde: houtteelt, boomfruitteelt, een gebruiksgerichte paardenhouderij en een kwekerij) en/of het houden van dieren, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf;

1.7 Archeologische waarde:

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.8 Bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 Bebouwingsbeeld:

de visuele waarden van het totaal aan bebouwing en de bebouwing in het landschap;

1.10 Bed & breakfast:

een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend logies en ontbijt, met maximaal 6 kamers en maximaal 10 personen, die in beginsel deel uitmaakt van het hoofdgebouw en onder omstandigheden in een bijgebouw mag worden gerealiseerd, zonder dat sprake is van een permanente woonsituatie;

1.11 Bestaand:

bestaand en legaal aanwezig of vergund op de dag van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan;

1.12 Bestaande bebouwing:

bebouwing die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestond of in uitvoering was, dan wel gebouwd is of gebouwd kan worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften;

1.13 Bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 Bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 Bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.16 Bodemingreep:

werken en werkzaamheden aan/in de bodem waarvan mag worden aangenomen dat zij de cultuurhistorische waarde kunnen aantasten;

1.17 Bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een woonwagenstandplaats;

1.18 Bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.19 Bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Indien en voorzover twee bouwpercelen middels de aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden en/of indien er sprake is van woningsplitsing worden deze aangemerkt als één bouwperceel;

1.20 Bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.21 Bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.22 Bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond en is bedoeld om ter plaatse te functioneren;

1.23 Camper / kampeerauto:

een motorvoertuig waarin voorzieningen zijn getroffen voor recreatief (nacht) verblijf;

1.24 Caravan:

een verplaatsbaar recreatieverblijf op wielen, dat met behulp van een trekhaak achter een auto kan worden bevestigd;

1.25 Chalet:

een niet-zelfstandig verrijdbaar bouwwerk, bestaande uit hout of kunststof, zonder wielas en vaste verankering in de grond, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf en niet als kampeermiddel valt aan te merken;

1.26 Cultuurhistorische waarden:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.27 Dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.28 Detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Met uitzondering van de opslag en verkoop van (consumenten) vuurwerk;

1.29 Diepploegen:

grondbewerking dieper dan 0,3 m;

1.30 Erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.31 Evenement:

een voor publiek toegankelijke, al dan niet periodieke en/of meerdaagse manifestatie, zoals sportmanifestatie, concert, bijeenkomst, voorstelling, show, tentoonstelling en thematische markt, waarvoor ingevolge regelgeving een melding moet worden gedaan dan wel vergunning of ontheffing moet worden aangevraagd en verleend;

1.32 Gastouderopvang:

een vorm van kinderopvang waarbij de opvang plaatsvindt op het woonadres van de gastouder, met dien verstande dat op dit adres niet meer dan een voorziening voor gastouderopvang is gevestigd, bestaande uit de gelijktijdige opvang van ten hoogste zes kinderen (inclusief eigen kinderen van 0-13 jaar) en verder zoals bepaald in de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

1.33 Gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.34 Gebruiken:

het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken;

1.35 Huishouden:

één of meer personen die samen een woonruimte bewonen en zichzelf niet-bedrijfsmatig voorzien van de dagelijkse behoeften. In het geval van twee of meer personen moet er sprake zijn van een duurzame gemeenschappelijke huishouding;

1.36 Kampeermiddel:

  1. a. een tent, een tentwagen, een camper, een kampeerauto of caravan;
  2. b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, en niet zijnde een stacaravan;

dat geheel of ten dele kan worden gebruikt voor recreatief dag- en/of nachtverblijf;

1.37 Kampeerterrein:

een terrein ter beschikking gesteld voor het plaatsen, dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;

1.38 Kinderopvang:

het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop voortgezet onderwijs voor de kinderen begint;

1.39 Kleinschalig kamperen:

verblijfsrecreatie op een agrarisch bouwperceel of op een woonperceel voor ten minste 5.000 m², in de vorm van een kampeerterrein van maximaal 25 kampeermiddelen;

1.40 Kunstobject:

een bouwwerk bestemd ter voortbrenging van de beeldende kunsten;

1.41 Landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.42 Landschapselementen:

elementen in het landschap die bepalend zijn voor de kernkwaliteit van een gebied;

1.43 Maaiveld:

het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;

1.44 Natweer onderkomen:

een gebouw bestemd voor het realiseren van een kleinschalige voorziening voor uitsluitend de gasten van een terrein voor kleinschalig kamperen, niet zijnde een op de horeca gerichte voorziening als in de Drank- en Horecawet;

1.45 Normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.46 Nutsvoorzieningen:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen en zendmasten;

1.47 Omgevingsvergunning:

vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.48 Paardrijbak:

Niet-overdekte piste voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem en eventuele omheining waar naast trainingen africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden;

1.49 Peil:

  1. a. peil gebouw: de hoogte van de afgewerkte vloer ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. peil bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte ter plaatse van het gemiddelde afgewerkte terrein;

1.50 Permanente bewoning:

het gebruik van een ruimte als hoofdverblijf;

1.51 Prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.52 Recreatieverblijf:

een onderkomen ten behoeve van, zoals een kampeermiddel, trekkershut, hotelkamerhuisje, stacaravan, chalet, recreatiewoning of naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen;

1.53 Seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.54 Stacaravan:

een verblijf ten behoeve van recreatief verblijf in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen. De stacaravan moet op het terrein als aanhanger zijn te verplaatsen. Over de weg moet de stacaravan als één deel zijn te verplaatsen;

1.55 Standplaats:

het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of het anderszins aanbieden van goederen en diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel, inclusief bijbehorend meubilair waaronder terrassen, statafels, parasols en afvalbakken, zoals omschreven in de Algemene Plaatselijke Verordening;

1.56 Stedenbouwkundig:

ruimtelijke verschijningsvorm van bebouwing, die wordt bepaald door de situering, aansluitende terreinen, bouwmassa's, gevelindeling en dakvormen;

1.57 Tent:

een in hoofdzaak uit textiel of ander daarmee vergelijkbaar materiaal vervaardigd opvouwbaar onderkomen, bestemd voor recreatief verblijf;

1.58 Trekkershut:

een kleinschalig gebouw bestaande uit een lichte constructie, niet voorzien van sanitair, dat naar de aard en inrichting voor kortdurend recreatief dag- en nachtverblijf is bedoeld;

1.59 Tuin:

erf zoals bedoeld in artikel 1 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht;

1.60 Verblijfsrecreatie:

verblijf voor recreatie door wisselende (groepen van) personen, die hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben;

1.61 Voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door Burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.62 Weg:

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

1.63 Woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden en daaraan ondergeschikte functies;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 De goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen bouwdeel;

2.3 De dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

Voor zover in de regels een dakhelling is voorgeschreven, is deze niet van toepassing op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, de bovenste dakvlakken van mansardekappen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen;

2.4 De oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 De inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 De afstand tot de grens van een bouwperceel:

De kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de grens van een bouwperceel;

2.7 Ondergeschikte bouwdelen:

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als:

  1. 1. Plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en uitbouwen met een oppervlakte van 2 m² of kleiner;
  2. 2. Overstekende daken;
  3. 3. Luifels als geïntegreerd onderdeel van een uitbouw;

buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m ten opzichte van de bouwgrens of bestemmingsgrens bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis gebonden beroep en/of bedrijf;
  2. b. kleinschalige kinderopvang waaronder gastouderopvang;
  3. c. het behoud van de beluchtingssloot, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - beluchtingssloot';

met de daarbij behorende:

  1. d. groenvoorzieningen;
  2. e. parkeervoorzieningen;
  3. f. speelvoorzieningen;
  4. g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. h. verkeer- en verblijfsdoeleinden;
  6. i. nutsvoorzieningen;
  7. j. tuinen, erven en verhardingen.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. a. de gebouwen worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. b. het aantal woningen per bouwperceel bedraagt maximaal één;
  3. c. de bouwhoogte van de woning en van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  4. d. de woning wordt plat afgedekt;
  5. e. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op het bouwperceel zal ten hoogste 400 m2 bedragen;
  6. f. de woning heeft een oppervlak van minimaal 150 m2;
  7. g. vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn niet toegestaan.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats, de afmetingen en dakhelling van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld, waaronder begrepen de architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing;
  2. b. de landschappelijke inpassing;
  3. c. de waterbergingscapaciteit;
  4. d. de milieusituatie;
  5. e. de verkeersveiligheid;
  6. f. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing;
  7. g. bescherming en instandhouding van het openbaar groen en bomen.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 3.2 onder a, in die zin dat een woning gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    1. 1. de zijdelingse en achterste bouwgrens ten hoogste 5,00 m wordt overschreden;
    2. 2. de afstand tot de perceelgrens ten minste 3,00 m bedraagt;
  2. b. het bepaalde in lid 3.2 onder c, in die zin dat de bouwhoogte van een woning wordt vergroot tot ten hoogste 10,50 m;
  3. c. het bepaalde in lid 3.2 onder e, in die zin dat het gezamenlijk oppervlakte aan bebouwing maximaal 650 m2 of gezamenlijk volume maximaal 2.500 m3 bedragen, mits:
    1. 1. het oppervlakte van het bouwperceel minimaal 2.000 m2 bedraagt;
    2. 2. het bebouwde en onbebouwde deel van het bouwperceel met elkaar in een verhouding van 1 : 3 staan;
    3. 3. de onderlinge afstand tussen bebouwing maximaal 8 m bedraagt;
    4. 4. er geen risico bestaat voor zelfstandig/bedrijfsmatig gebruik van het gebouw, zowel nu als in de toekomst;
    5. 5. er een clustering van bebouwing plaatsvindt;
    6. 6. het geheel wordt voorzien van een goede landschappelijke inpassing op basis van een erfinrichtingsplan.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik of laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  2. b. het gebruik of laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca;
  3. c. het gebruik of laten gebruiken van (vergunningvrije) vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  4. d. het gebruik of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor bedrijfsmatig medegebruik, anders dan een aan huis gebonden bedrijf of beroep;
  5. e. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving:
    1. 1. zonder de aanleg en instandhouding van de inrichting en de beplanting in overeenstemming met het in Bijlage 1 opgenomen inrichtingsplan;
    2. 2. zonder de instandhouding van de bestaande beluchtingsloot ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - beluchtingssloot'.

Artikel 4 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de (verwachte) archeologische waarden, waarbij geldt dat deze bestemming ten opzichte van andere daar voorkomende bestemmingen van primaire betekenis is.

4.2 Bouwregels

Op de voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. a. bouwwerken met een oppervlakte van minder dan 500 m²;
  2. b. bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 500 m² en een diepte van meer dan 0,30 m, mits de aanvrager een bureau-onderzoeksrapport heeft overgelegd van een daartoe bevoegd archeologisch bureau dat werkt volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en het Burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is.

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een activiteit in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. Het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden, indien daardoor (direct of indirect) een onevenredige aantasting kan plaatsvinden van het behoud en de bescherming van de archeologische waarden, zoals deze blijken uit de aanwezigheid van historische kernen.

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologischeverwachtingswaarde' verwijderen indien de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

5.1 Grond

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik of laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  2. b. het gebruik of laten gebruiken van de gronden en bouwwerken voor vrij kamperen, kleinschalig kamperen of een andere vorm van verblijfsrecreatie;
  3. c. het gebruik of laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een bed & breakfastvoorziening;
  4. d. het gebruik of laten gebruiken van (vrijstaande) bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
  5. e. het gebruik of laten gebruiken van gronden voor een paardrijbak;
  6. f. het gebruik of laten gebruiken van gronden voor opslag en stalling van de te verhandelen goederen, zoals hout, bouwmaterialen en grondstoffen;
  7. g. het gebruik of laten gebruiken van de gronden voor opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil;
  8. h. het gebruik of laten gebruiken van gronden voor de opslag van aan het oorspronkelijke verkeer onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  9. i. het niet (volledig) aanleggen van erfbeplanting die conform een erfinrichtingsplan, zoals voorgeschreven in (of gebaseerd op) een omgevingsvergunning, bestemmingsplan of andere planologische maatregel, moet worden aangelegd;
  10. j. het vellen van de erfbeplanting die is aangelegd conform een erfinrichtingsplan of van beplanting die de functie van afschermende beplanting en/of landschappelijke inpassing vervult;
  11. k. het wijzigen of verplaatsen van houtsingels of andere landschappelijke inpassingselementen zonder een door burgemeester en wethouders goedgekeurd erfinrichtingsplan.

6.2 Toegestaan gebruik

Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt niet verstaan:

  1. a. het gebruik van een woning en daarbij behorende bouwwerken voor een aan huis gebonden beroep en bedrijf;
  2. b. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daardoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling vereist is en deze is verleend, dan wel een melding is gedaan;
  3. c. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van standplaatsen als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening zijn toegestaan, voor zover daarvoor een vergunning als bedoeld in die verordening is verleend;
  4. d. het aanleggen of het laten aanleggen van kabels en leidingen en bijbehorende voorzieningen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
    1. 1. buisleidingen waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is;
    2. 2. hoogspanningsleidingen;
    3. 3. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 km of meer;
  5. e. het gebruiken van bestaande datacommunicatiemasten voor datacommunicatie.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Algemeen

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de milieusituatie, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in het plan voor een geringe aanpassing van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  2. b. het bepaalde in het plan voor het bouwen van openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, kunstobjecten, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen kleinschalige voorzieningen en gebouwtjes van openbaar nut, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ bedraagt;
  3. c. het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennemasten tot een hoogte van niet meer dan 40 m;
  4. d. het bepaalde in het plan ten aanzien van de voorgeschreven bouwhoogte van gebouwen, de opgenomen aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, dieptes, afstand tot de perceelgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwvlakgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en/of percentages;
  5. e. het bepaalde in het plan voor het realiseren van (ondergrondse) rioleringswerken, zoals rioolputten, bergbezinkbassins en vergelijkbare rioleringswerken, tot een maximale oppervlakte van 500 m².

7.2 Gebruik van gronden

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de milieusituatie, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in het plan voor het gebruik van gronden, dat het direct gevolg is van een voor een bepaalde bouwkundige situatie te verlenen omgevingsvergunning voor afwijking van de bouwregels.

Het bepaalde in 7.7 en 7.8 is van overeenkomstige toepassing.

7.3 Kleinschalig kamperen

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de milieusituatie, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in 6.1 onder b voor het gebruik van gronden ten behoeve van kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:

  1. a. de oppervlakte van het woonperceel ten minste 5.000 m² bedraagt;
  2. b. het aantal kampeermiddelen maximaal 25, niet zijnde stacaravans, bedraagt;
  3. c. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot het dichtstbijzijnde kampeerterrein of terrein voor kleinschalig kamperen ten minste 500 m bedraagt;
  4. d. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot naastgelegen woning ten minste 50 m bedraagt;
  5. e. de gronden van het kleinschalig kampeerterrein direct aansluiten aan het erf van de woning(en) van de aanvrager;
  6. f. het kleinschalig kampeerterrein alleen in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober van het kalenderjaar gebruikt mag worden en wordt aangetoond dat buiten deze periode het terrein leeg van kampeermiddelen is, zal zijn en gedurende deze hele periode zal blijven;
  7. g. het terrein landschappelijk wordt ingepast, afgestemd op het gebiedseigen karakter van de omgeving en opgenomen in een aangeleverd landschappelijk inpassingsplan;
  8. h. geen onevenredige afbreuk plaatsvindt van:
    1. 1. de natuurlijke en landschappelijke waarden van het gebied en de directe omgeving daarvan;
    2. 2. de waardevolle essen in het gebied en de directe omgeving daarvan;
    3. 3. de stedenbouwkundige structuur van de bebouwing en omgeving;
  9. i. de eventueel te realiseren, te bouwen of te verbouwen voorzieningen op het kampeerterrein of aangrenzende gronden alleen worden gebruikt voor een natweeronderkomen en uitsluitend voor eigen kampeergasten;
  10. j. de te realiseren voorzieningen in bestaande gebouwen worden verwezenlijkt en in totaal niet meer dan 100 m² bedragen;
  11. k. het parkeren van komende en gaande bezoekers van het kleinschalig kampeerterrein geheel op eigen terrein plaatsvindt.

Het bepaalde in 7.7 en 7.8 is van overeenkomstige toepassing.

7.4 Gebouwen ten behoeve van een kampeerterrein

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de milieusituatie, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in het plan voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van een kampeerterrein, met dien verstande dat:

  1. a. er een omgevingsvergunning is of kan worden verleend als bedoeld in 7.3 ten behoeve van het gebruik van de betreffende gronden voor verblijfsrecreatie in de vorm van kleinschalig kamperen;
  2. b. er concreet is aangetoond dat de bestaande gebouwen op het perceel, waarin de voorzieningen voor het kleinschalig kamperen kunnen worden gerealiseerd, minder dan 50 m² bedragen en daarmee onvoldoende kunnen voorzien in de benodigde (recreatieve) voorzieningen;
  3. c. de oppervlakte van de nieuw te bouwen gebouwen ten behoeve van (recreatieve) voorzieningen niet meer dan 50 m² per kampeerterrein bedraagt;
  4. d. de goot- en bouwhoogten aansluiten bij de bestaande bebouwing;
  5. e. geen onevenredige afbreuk plaatsvindt van:
    1. 1. de natuurlijke en landschappelijke waarden van het gebied en de directe omgeving daarvan;
    2. 2. de waardevolle essen in het gebied en de directe omgeving daarvan;
    3. 3. de stedenbouwkundige structuur van de bebouwing en omgeving;
  6. f. het terrein landschappelijk wordt ingepast, afgestemd op het gebiedseigen karakter van de omgeving en opgenomen in een aangeleverd landschappelijk inpassingsplan.

Het bepaalde in 7.7 en 7.8 is van overeenkomstige toepassing.

7.5 Bed & breakfastvoorziening

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.1 onder c voor het realiseren van een bed & breakfastvoorziening, waarbij aan de volgende voorwaarden moet worden voldaan:

  1. a. een bed & breakfast voorziening wordt gerealiseerd in een woning, waarvan de initiatiefnemer zelf de hoofdbewoner is;
  2. b. de bed & breakfast voorziening moet ondergeschikt zijn aan de woonfunctie;
  3. c. in afwijking van het bepaalde onder a kan een bed & breakfastvoorziening ook in een bijbehorend bouwwerk bij een woning worden gerealiseerd, mits geen sprake is van een permanente woonsituatie, dat wil zeggen dat het bijbehorend bouwwerk niet alle voorzieningen mag bevatten die nodig zijn c.q. gebruikelijk zijn voor zelfstandige bewoning. Daarbij is de afwezigheid van een afzonderlijke entree of van afzonderlijke nutsvoorzieningen niet van belang. Uit een door aanvrager over te leggen inrichtingstekening moet expliciet blijken dat er sprake is van een bed & breakfastvoorziening;
  4. d. het parkeren ten behoeve van de bed & breakfastvoorziening moet op eigen terrein plaatsvinden;
  5. e. aan de brandveiligheidseisen zoals die in de bouwverordening en het Bouwbesluit zijn opgenomen moet worden voldaan.

Het bepaalde in 7.7 en 7.8 is van overeenkomstige toepassing.

7.6 Paardrijbak

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.1 onder f. voor een paardrijbak, indien en voorzover:

  1. a. een minimale afstand van 30 m wordt aangehouden tot (bedrijfs)woningen van derden;
  2. b. de locatie van de paardrijbak is gelegen:
    1. 1. achter de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan;
    2. 2. bij de overige bestemmingen binnen het bestemmingsvlak van de (bedrijfs)woning van de aanvrager, achter de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan;
  3. c. de totale oppervlakte van de paardrijbak niet meer bedraagt dan 800 m2;
  4. d. de bouwhoogte van de afrastering/omheining, bij voorkeur uitgevoerd middels houten hekwerk of linten in gedekte kleuren die harmoniëren met de natuurlijke omgeving, niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  5. e. maximaal 4 verlichtingspalen worden geplaatst met een maximale bouwhoogte van 6 m, in gedekte kleuren en zodanig uitgevoerd dat lichtoverlast voor de omgeving wordt voorkomen;
  6. f. maatregelen worden getroffen ter voorkoming van stofoverlast voor de omgeving.

Het bepaalde in 7.7 en 7.8 is van overeenkomstige toepassing.

7.7 Onderzoeksverplichting bij afwijkingen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat een aanvraag voor een omgevingsvergunning bij een afwijking als bedoeld onder 7.2 tot en met 7.3 gepaard gaat met, door het bevoegd gezag nader te bepalen en door belanghebbende uit te voeren, onderzoeken, die de ruimtelijke kwaliteit van het (bouw)project waarborgen.
  2. b. Burgemeester en wethouders beslissen, op basis van de resultaten van de onder a genoemde onderzoeken, over de aanvaardbaarheid van de gevraagde en te verlenen omgevingsvergunning.

7.8 Algemeen toetsingskader voor afwijkingen - milieuaspecten

Burgemeester en wethouders weigeren een omgevingsvergunning voor een afwijking als bedoeld onder 7.2 tot en met 7.3 indien omliggende (agrarische) bedrijven door de afwijking, op basis van de milieuaspecten bodem, externe veiligheid, geluid, stof, geur en/of hindercirkels van desbetreffende bedrijven, in hun (toekomstige) bedrijfsvoering worden beperkt en/of belemmerd.

Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels

8.1 Wijziging Archeologische waarden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 lid 1 onder a Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2', ‘Waarde - Archeologie 3', 'Waarde - Archeologie 4' en/of 'Waarde – Archeologische verwachtingswaarde' (gedeeltelijk) worden verwijderd ofwel wordt opgelegd indien:

  1. a. de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden in de bodem, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft;
  2. b. hieraan een archeologisch onderzoek ten grondslag ligt;
  3. c. er een positief advies tot aanpassing van de archeologische waarden en vrijgave van de gronden is afgegeven door de provinciaal archeoloog;
  4. d. het bevoegde gezag heeft besloten tot vrijgave van de gronden als bedoeld in de Erfgoedwet.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Parkeren

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
  3. c. Het gestelde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het gestelde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Bouw woning voormalige rwzi Brugstraat 25 in Schoonoord', van de gemeente Coevorden.

Behorend bij het besluit van de gemeenteraad van 10 november 2020.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bestemmingsplan heeft betrekking op het bouwen van een woning op het voormalige rioolwaterzuiveringsinstallatie terrein (RWZI), gelegen aan de Brugstraat 25 te Schoonoord. Deze ontwikkeling past op dit moment niet binnen het geldende bestemmingsplan. Om het initiatief juridisch-planologisch mogelijk te maken, is daarom dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.006BP00002-0003_0001.png"

Figuur 1.1 Luchtfoto met globale begrenzing plangebied

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Schoonoord, gemeente Coevorden' (vastgesteld 10 oktober 2006). Het plangebied heeft op dit moment de bestemming 'Maatschappelijke voorzieningen'. Tevens is er een bouwvlak opgenomen, waarbinnen bebouwing is toegestaan. Per instelling is één bedrijfswoning toegestaan.

Verder zijn de volgende facetbestemmingsplannen van kracht:

  • Facet-bestemmingsplan recreatie (minicamping en bed & breakfast) (vastgesteld 20 mei 2010)
  • Facet-bestemmingsplan locale (bouw)projecten (onherroepelijk 18 november 2010)

Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Kernen' in voorbereiding (ontwerp 8 januari 2020). Het plangebied heeft hierin de bestemming 'Bedrijf - RWZI' en een dubbelbestemming 'Archeologische verwachtingswaarde'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.006BP00002-0003_0002.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan 'Schoonoord, gemeente Coevorden' (bron:ruimtelijkeplannen.nl)

De realisatie van een woning is op dit moment niet passend binnen de bestemming uit het bestemmingsplan 'Schoonoord, gemeente Coevorden'. Om het initiatief juridisch-planologisch mogelijk te maken, is daarom dit bestemmingsplan opgesteld met bijbehorende passende bestemmingen. Volledigheidshalve wordt nog gemeld dat het ontwerp bestemmingsplan voor alle kernen in de gemeente Coevorden met ingang van 8 januari 2020 ter inzage lag. In dit plan worden dezelfde plansystematiek en bestemmingen gehanteerd als voorliggend plan.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het plan beschreven. In hoofdstuk 3 komt het relevante beleid op rijksniveau, provinciaal en gemeentelijk niveau aan bod. In hoofdstuk 4 worden de milieukundige en ruimtelijke omgevingsaspecten behandeld. In hoofdstuk 5 wordt de juridische vormgeving van het plan beschreven. Hoofdstuk 6 ten slotte gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

In de jaren zeventig van de vorige eeuw is ten westen van de begraafplaats een rioolwaterzuiveringsinstallatie ontwikkeld. Het terrein ligt tegen de dorpsrand aan en grenst aan het open landschap. De invulling maakt echter op geen enkele manier aansluiting met het bebouwingslint en is ook geen onderdeel van het landschap. In plaats daarvan vormt het een eigen entiteit met een in zichzelf gekeerd karakter.

Het perceel wordt ontsloten vanaf een zijweg van de Brugstraat, een restant van de oorspronkelijke wegenstructuur. De toegang tot het terrein bevindt zich ongeveer halverwege de kavel. Rondom wordt het gebied omzoomd door een hekwerk en royaal opgaand groen met onderbeplanting. Binnen deze groene omlijsting ligt een vrijwel geheel verhard terrein met - inherent aan de functie van rioolwaterzuivering - een functioneel en doelmatig karakter. Dit geldt ook voor de bebouwingselementen. Aan de voorzijde ligt een langgerekte beluchttingssloot, daarachter een verdiepte bezinktank en een bedieningsgebouwtje. Op het achterste deel van het terrein bevinden zich een silo, een waterbekken en de droogbekkens.

In 2014 heeft Waterschap Vechtstromen besloten het afvalwater van Schoonoord door te voeren naar de zuivering in Sleen. Hiermee heeft het terrein haar functie verloren. Inmiddels is de installatie al weer enkele jaren gesloten en wordt het terrein gebruikt als opslag. Er wordt geen onderhoud meer uitgevoerd. Het terrein ziet er verlaten uit en de opstallen verpauperen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.006BP00002-0003_0003.jpg"

Figuur 2.1 Huidige situatie plangebied

2.2 Toekomstige Situatie

Initiatiefnemer is voornemens een woning te realiseren. Met de functieverandering naar wonen kan kwaliteit aan de plek worden toegevoegd. Er bestaat de mogelijkheid het terrein op te ruimen, te vergroenen en storende elementen te verwijderen. Tegelijkertijd kunnen waardevolle elementen die de historie van de plek leesbaar maken en een bepaalde cultuurhistorische waarde hebben worden ingepast. Ook versterkt de toevoeging van een woning de sociale veiligheid rondom het terrein.

Inrichtingsvoorstel
Uitgangspunt voor de planvorming is uiteraard dat het terrein wordt opgeschoond, maar niet volledig. Alle waardevolle en beeldbepalende elementen worden ingepast. Zo blijven alle bomen en onderbegroeiing op en rondom het terrein staan, waardoor het gebied haar rijke groene uitstraling behoudt en de landschappelijke inpassing is gewaarborgd. Op de plek van de huidige toegang bevindt zich een hiaat in de boomsingel. Deze plek zal ook in de toekomst dienst blijven doen als entree van de kavel, zodat geen extra bomen hoeven te worden gekapt. Op het terrein zelf blijft de beluchtingssloot gehandhaafd. Deze is, vanwege haar omvang en de situering aan de voorzijde van het terrein, van alle bouwwerken het meest beeldbepalend. Ook heeft het element de hoogste esthetische waarde. Het is het meest herkenbare onderdeel van de rioolwaterzuivering en blijft ook in de toekomst gevuld met water.

In het inrichtingsvoorstel wordt de rest van het terrein opgeschoond. Het verdiepte bassin, de hogere silo, het bedieningskantoortje en het waterbekken en het transformatorhuisje worden opgeruimd. Uitgangspunt is dat ook de droogbekkens worden weggehaald, maar mogelijk kunnen deze een functie krijgen ten behoeve van het nieuwe gebruik. Verder wordt de overdaad aan verharding verwijderd. Hiermee wordt ruimte gemaakt om het terrein aanzienlijk te vergroenen en meer plek te geven aan de bomen en onderbegroeiing rondom.

Het bovenstaande vormt de basis voor de inpassing van een woonvolume. Uitgangspunt hierbij is dat de nieuwe invulling aansluit bij het unieke karakter van de plek. Het maakt zich nadrukkelijk los van de verderop gelegen lintbebouwing. Dit betekent dat de woning niet in de rooilijn van het lint staat, niet direct vanaf de Brugstraat wordt ontsloten, geen vergelijkbare hoofdvorm heeft en ook geen traditioneel materiaalgebruik kent. In plaats daarvan is de woning onderdeel van de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Het kan worden gezien als een extra element dat aan het terrein wordt toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.006BP00002-0003_0004.jpg"

Figuur 2.2 Inrichtingsvoorstel, bron: +PEIL, Bureau voor Architectuur en Stedenbouw

De woning wordt gesitueerd op het middelste deel het terrein, nabij de toegang. Het bevindt zich aan de zijde van de begraafplaats, maar wordt geprojecteerd buiten de krooncirkels van de boomsingel. Omdat het bouwvolume aan de inrit wordt gekoppeld kan het parkeren integraal worden opgelost. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen hoofd- en bijgebouw. In plaats daarvan vormt het een krachtig, eenduidig volume dat zich thuis voelt op deze stoere plek. Ook de maatvoering sluit hierop aan. Het circa 25 meter lange volume past goed bij de afmetingen van het terrein en de enorme maat van de beluchttingssloot (circa 58 meter). De breedte is met circa 6 meter daarentegen beperkt. Hierdoor heeft de woning, gezien vanaf de Brugstraat, een bescheiden voorkomen en gedraagt het zich niet dominant ten opzichte van de beluchtingssloot.

Architectuur
Het bouwvolume bestaat uit een basement waarin de functies zijn ondergebracht die een aansluiting met het maaiveld behoeven (garage, berging, bijkeuken en entree) en een woonprogramma op de verdieping. Doordat het wonen substantieel meer ruimte vereist dan het programma op de begane grond kraagt het volume aan beide kanten flink uit. Aan de achterzijde ontstaat zo een plek om één of twee auto's overdekt te stallen en aan de voorzijde kan het volume boven de beluchttingssloot zweven, waardoor een spannend samenspel ontstaat tussen het oude element en de nieuwe toevoeging.

Doordat het wonen zich op de verdieping bevindt maakt het zich min of meer los van het terrein. Het basement van de woning is gesloten, maar op de verdieping opent het bouwvolume zich richting het zuiden, westen en noorden. Hier bevinden zich de verblijfsruimten. De overloop en badkamer bevinden zich aan de oostzijde. Deze gevel, die langs de begraafplaats ligt, heeft een sterk gesloten karakter.

De woning gedraagt zich als een nieuw element dat aan de locatie van de voormalige rioolwaterzuiveringsinstallatie wordt toegevoegd. De architectuur kan omschreven worden als stoer, robuust en doelmatig, maar mogelijk ook minimalistisch en eigentijds. De materialisering en detaillering sluiten hierop aan. Gedacht wordt aan een betonnen volume, in combinatie met stalen kozijnen en balustrades en royale glaspartijen op de verdieping.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.006BP00002-0003_0005.jpg"

Figuur 2.3. Impressie noordgevel, bron: +PEIL, Bureau voor Architectuur en Stedenbouw

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.006BP00002-0003_0006.jpg"

Figuur 2.4. Impressie oostgevel, bron: +PEIL, Bureau voor Architectuur en Stedenbouw

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.006BP00002-0003_0007.jpg"

Figuur 2.5. Impressie westgevel, bron: +PEIL, Bureau voor Architectuur en Stedenbouw

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.006BP00002-0003_0008.jpg"

Figuur 2.6. Impressie zuidgevel, bron: +PEIL, Bureau voor Architectuur en Stedenbouw

Terrein
Na toevoeging van de woning wordt ook het terrein opnieuw ingericht. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen een 'voortuin' die representatief is voor het dorp en een 'achtertuin' die een meer privaat karakter kan krijgen. Het voorgebied krijgt een parkachtige uitstraling, waarbij de beluchtingssloot een groene setting krijgt. Hierdoor krijgt het de kwaliteit van een vijver in een park. In het achtergebied kunnen de oude droogbekkens structurerend zijn voor de verdere inrichting. Zo kunnen ze bijvoorbeeld dienst doen als speelweide, moestuin, siertuin of composthoop. De beluchtingssloot aan de voorkant en het meer private deel aan de achterzijde worden met elkaar verbonden door middel van een as, waaraan ook de woning is gelegen. Centraal in het gebied is ruimte voor een groene buffer, bijvoorbeeld in de vorm van een bomenweide of boomgaard.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie doelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met de hiervoor genoemde doelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening heeft het Rijk voorts enkele nationale belangen voorzien van bindende regels. Deze moeten bij ruimtelijke plannen in acht worden gehouden. Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor bindende regels zijn opgenomen.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder houdt in dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Stedelijke ontwikkeling
De Ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkómen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.

Ad 1.
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. De aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving bepaalt of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In het geval van wonen geldt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die ‘Ladderplichtig’ is, waarbij tevens geldt dat het een nieuwe ontwikkeling betreft.

Voor dit plan geldt dat er één woning wordt toegestaan, hiermee blijft het plan onder de grens van twaalf woningen. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Conclusie
Omdat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling hoeft de Ladder niet verder doorlopen te worden. In het kader van goede ruimtelijke ordening moet wel worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling. In paragraaf 3.3 is het voornemen getoetst aan de gemeentelijke woonvisie.

De Ladder van duurzame verstedelijking is niet van toepassing op het plan

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Provinciale Staten van Drenthe hebben op 3 oktober 2018 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De missie uit de Omgevingsvisie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. De provincie streeft naar een robuuste ontwikkeling van de ruimtelijke dragers: de sociaaleconomische structuur, het landbouwsysteem, het watersysteem en het natuursysteem.

COMBINATIEMODEL
Het doel is om functies, kwaliteiten en strategische opgaven met elkaar te combineren. In het combinatiemodel is er sprake van een gelaagde aanpak. De basis wordt gevormd door de kernkwaliteiten. Daarop liggen de robuuste systemen, waarin de strategische opgaven voor 2030 landen. De combinatie van opgaven en robuuste systemen binnen de context van de Drentse identiteit geeft invulling aan de visie van een bruisend Drenthe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.006BP00002-0003_0009.png"

Figuur 3.1 Combinatiemodel Omgevingsvisie Drenthe 2018

3.2.2 Omgevingsverordening Drenthe

De Omgevingsvisie is verder vertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De Omgevingsverordening is op 3 oktober 2018 vastgesteld.

In de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe is opgenomen dat in een ruimtelijk plan uiteengezet wordt hoe het desbetreffende plan zich verhoudt tot het behoud en de ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid, en de strategische opgaven en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de omgevingsvisie. Verder maakt het desbetreffende ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die de kernkwaliteiten significant aantasten.

Daarnaast dient in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik de Ladder voor duurzame verstedelijking te worden gevolgd. In paragraaf 3.1.2 is onderbouwd dat het plan niet in strijd is met de Ladder voor duurzame verstedelijking.

KERNKWALITEITEN
Voor het plangebied zijn de kernkwaliteiten Landschap, Cultuurhistorie en Aardkundige waarden van toepassing:

  • Landschap

Ten aanzien van de kernkwaliteit Landschap ligt het plangebied in het essendorpenlandschap. In dit landschap zijn met name de (eenmans)essen en beekdalen van provinciaal belang. Het plangebied is gelegen naast bestaand stedelijk gebied en in gebruik geweest als rioolwaterzuiveringsinstallatie. Het wijzigen van de functie tast geen essen of beekdalen aan. De kernkwaliteit is dan ook niet in het geding.

  • Cultuurhistorie

Op grond van de kernkwaliteit Cultuurhistorie behoort het plangebied tot het deelgebied 'Mars- en Westerstroom'. Bepalend voor dit deelgebied is het zichtbaar houden en verder versterken van de karakteristieke compacte structuren van dit esdorpenlandschap, zoals die tot uitdrukking komt in een centrale positie van de dorpen ingeklemd tussen het beekdal en de essen.

Het sturingsprincipe ter plaatse van het plangebied is 'Respecteren'. Bij ontwikkelingen ligt de inzet bij het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten voor ontwikkelingen.

In paragraaf 2.2 Toekomstige situatie is een uitvoerige beschrijving opgenomen van het voornemen, voor zowel de bebouwing als de inrichting van het terrein. Door het voorgenomen initiatief wordt de kernkwaliteit Cultuurhistorie versterkt.

  • Aardkundige waarden

Op grond van de kernkwaliteit Aardkundige waarden geldt voor het plangebied een hoog beschermingsniveau. Voor deze categorie heeft de provincie Drenthe de ambitie om de context en het referentiebeeld van de aardkundige eenheid te behouden of te herstellen. In deze gebieden staat de provincie Drenthe alleen ontwikkelingen toe als aardkundige kwaliteiten en kenmerken worden behouden. In beginsel kunnen ontwikkelingen in deze gebieden alleen worden toegestaan, als de kenmerken en gaafheid worden behouden. Het zorgvuldig en verantwoord omgaan met de aardkundige waarden vormt het provinciaal vertrekpunt bij planvorming. Zoals eerder aangegeven betreft het plan een herontwikkeling van een voormalig rioolwaterzuiveringsterrein. Als gevolg van de ontwikkelingen in het gebied zal het plan niet leiden tot een aantasting van de kernkwaliteit.

ROBUUSTE SYSTEMEN
Ter plaatse geldt het robuust en klimaatbestending watersysteem, zand Rijn-oost - Drents Plateau met zowel een natuur- en een landbouwfunctie van watersystemen,

De provinciale ambitie ten aanzien van het Drents Plateau is om hier zoveel mogelijk water vast te houden om droogte te overbruggen. Hierdoor is de landbouw gedeeltelijk zelfvoorzienend en wordt verdroging van natuur zoveel mogelijk voorkomen. De grondwatervoorraad wordt, waar mogelijk, verhoogd. De provincie streeft naar het zoveel mogelijk vasthouden van water in natuurgebieden. In de landbouwgebieden stimuleert de provincie een optimaal bodembeheer. De bedrijfsvoering in de landbouw moet gericht zijn op het zuinig omgaan met water. Er wordt gestreefd naar een zo groot mogelijke voorraad zoet grondwater van een goede kwaliteit, beschikbaar voor mens en natuur.

Het voornemen voorziet niet in een natuur- en/of landbouwfunctie. De ontwikkelingen hebben geen invloed op de provinciale ambitie om zoveel mogelijk water vast te houden.

VISIE
Het plangebied is gelegen binnen het Hondsrug UNESCO Global Geopark. In dit gebied zijn de kernkwaliteiten archeologie, landschap en cultuurhistorie onlosmakelijk gekoppeld aan het (economische) vestigingsklimaat en de vrijetijdseconomie. De provincie zet in op deze gebiedskwaliteiten voor een duurzame economische ontwikkeling van het gebied. De Hondsrug UNESCO Global Geopark draagt bij aan bewustwording, kennisverbreding en een inspirerend kader van kernkwaliteiten voor nieuwe initatieven.

De Stichting Geopark de Hondsrug heeft in samenspraak met partners een toekomstvisie vastgesteld, het Masterplan 2017-2027. Gemeenten en provincies hebben de doelstellingen in dit document onderschreven. Uitgangspunt voor het ruimtelijk beleid is behoud door ontwikkeling. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, mits de kwaliteiten worden behouden of versterkt.

Door de bouw van de woning op het voormalige rioolwaterzuiveringsterrein worden de kwaliteiten van het Geopark de Hondsrug behouden.

Conclusie
Het plan houdt rekening met de voor de locatie relevante kernkwaliteiten. De ontwikkeling is passend binnen de robuuste systemen en de visie. Het plan is dan ook in overeenstemming met het provinciaal beleid uit de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Coevorden 2013-2023

De Structuurvisie Coevorden 2013-2023 (vastgesteld december 2013) geeft een strategische ruimtelijke visie op de ontwikkelingen van het grondgebied van de gemeente Coevorden. De gemeente geeft hierin aan waar ruimtelijke ontwikkelingen worden voorgestaan en hoe deze worden gerealiseerd. Hiermee wil de gemeente helderheid verschaffen voor de inwoners, ondernemers en andere partners in de gemeente.

Naast de strategie voor de stad Coevorden heeft de gemeente inmiddels ook voor de overige kernen een woningbouwstrategie vastgesteld. Belangrijkste vraag die zich hier voordeed was of de woningbouwprogrammering van de grote en kleine kernen nog wel voldeed. Het uitgangspunt was hierbij dat de meest kansrijke kernen ook de meeste uitbreidingsmogelijkheden zouden krijgen. Juist daar zou de vraag immers blijven bestaan.

Voor sommige kernen betekent dit opnieuw dat de gemeente het eerder toegewezen contingent niet meer toekent (de kernen Schoonoord, Aalden/Zweeloo en Oosterhesselen). Gezien de diverse ontwikkelingen in deze kernen en de ongunstige markt wordt verwacht dat zich binnen deze kernen op korte termijn geen nieuwe woningbouwontwikkelingen zullen voordoen. Om deze reden worden de aantallen geschrapt en zal er slechts incidenteel, middels een afweging van het college, woningbouw kunnen plaatsvinden.

De gemeente heeft op 10 december 2019 een principebesluit genomen om medewerking te verlenen aan voorliggend voornemen. Hiermee is het plan passend binnen de structuurvisie.

3.3.2 Woonvisie 2017-2022

In de woonvisie 'Hier wil je wonen!' geeft de gemeente richting aan het nieuwe woonbeleid tot 2022. De gemeente geeft de kansen weer die er zijn om het goede leefklimaat in de stad Coevorden en de dorpen te behouden en waar nodig te verbeteren.

De ambities van de gemeente betreffen:

  • een woningbouwplancapaciteit die aansluit bij de bevolkingsontwikkeling en de maatschappelijke vraag naar woningen;
  • betaalbare en kwalitatief goede huisvesting voor alle inwoners;
  • langer zelfstandig thuis wonen van niet alleen ouderen maar ook andere doelgroepen met een specifieke zorgbehoefte.
  • een prettige woon- en leefomgeving voor de inwoners in alle dorpen en wijken.

Om meer zicht te krijgen op de ontwikkelingen op de woningmarkt zijn ter voorbereiding op de woonvisie diverse onderzoeken naar de kwantitatieve opgave uitgevoerd. Er is een afname van de vraag naar huurwoningen. De geringe toename van de woningbehoefte bestaat vrijwel geheel uit grondgebonden koopwoningen.

Voor het wonen in de dorpen staat met name de kwaliteitsverbetering van de bestaande voorraad voorop. Daarnaast ziet de gemeente nog ruimte voor een uitbreiding van ongeveer 150 woningen in de dorpen. De invulling hiervan wordt in en met de dorpen besproken en wordt gekoppeld aan de dorpsvisies.

Het voorliggende initiatief betreft de herontwikkeling van een leegestandslocatie. De toevoeging van één woning past in de woningbouwopgave. Daarnaast is sprake van een kwaliteitsverbetering en een vergroting van de aantrekkelijkheid van de leefomgeving.

3.3.3 Welstandsnota

Op 16 oktober 2012 is de Welstandsnota gemeente Coevorden vastgesteld. De Welstandsnota vormt een set van beleidsregels waarbinnen het college van burgemeester en wethouders het welstandstoezicht moet uitvoeren.

Dit bestemmingsplan maakt de bouw van een woning ter plaatse van de voormalige rioolwaterzuiveringsinstallatie mogelijk. De welstandscriteria voor dit gebied zijn in dit kader niet volledig toereikend. Om deze reden zijn in deze paragraaf de beeldkwaliteitsrichtlijnen gegeven waaraan de welstand kan toetsen. Voorwaarde voor de inpassing van een woning is dat er een grote kwaliteitsimpuls aan het terrein wordt gegeven. Daarom zijn er ook uitgangspunten voor de terreininrichting opgenomen.

Situatie

  • De woning bevindt zich op de middelste tot achterste helft van het terrein.
  • De woning bevindt zich buiten de krooncirkels van de bomen.
  • De kavel wordt ontsloten vanaf de zijweg.
  • De woning bevindt zich nabij de toegang tot het terrein, waarbij het parkeren integraal kan worden opgelost.

Hoofdvorm

  • De woning heeft een eenduidige hoofdvorm.
  • De maatvoering sluit aan bij de grote maten die in het terrein voorkomen. Desondanks heeft de woning een bescheiden voorkomen gezien vanaf de Brugstraat.
  • De woning heeft geen aangebouwde garage of berging. Deze functies zijn integraal onderdeel van het hoofdgebouw.

Aanzichten

  • De woning heeft een uitgesproken eigentijds karakter.
  • Er is sprake van hoogwaardige architectuur.
  • Er is een duidelijk onderscheid tussen open en gesloten gevelvlakken.
  • De oostkant heeft een gesloten karakter, terwijl de gevels zich meer openen richting het zuiden, westen en noorden.

Materialisering en detaillering

  • De detaillering is sober en doelmatig, maar mogelijk ook minimalistisch.
  • Decoratieve elementen komen niet of nauwelijks voor.
  • De materialisering is geïnspireerd op de bestaande elementen die op de locatie voorkomen. Als hoofdmateriaal wordt gedacht aan beton (of gecementeerde baksteen) met een bepaalde mate van ruwheid (bijvoorbeeld door gebruik te maken van een planken bekisting), gecombineerd met royale glaspartijen.
  • De kleurstelling is zeer terughoudend. Felle kleuren komen niet voor.
  • Het hemelwater wordt opgevangen op eigen terrein (mogelijk in één van de elementen van de rioolwaterzuiveringsinstallatie).
  • De woning voorziet zoveel mogelijk in zijn eigen energiebehoefte. Zonnepanelen worden geplaatst op het platte dak of ingepast op het achterste deel van het terrein (als onderdeel van één van de droogbekkens).

Terreininrichting

  • Alle bomen op en rond het terrein worden gehandhaafd.
  • De entree tot het terrein ligt op de plek waar zich nu ook de toegang bevindt.
  • Als herinnering aan het huidige gebruik kunnen elementen van de rioolwaterzuiveringsinstallatie op het terrein worden ingepast. Dit geldt in ieder geval voor de beluchtingssloot. Deze blijft behouden en wordt blijvend gevuld met water.
  • De overmaat aan verharding wordt opgeruimd en het terrein wordt sterk vergroend.
  • De beplanting is streekeigen.
  • Als verharding wordt gedacht aan beton of halfverharding in een midden- tot donkergrijze kleur.
  • Een terreininrichtingsplan is onderdeel van de bouwaanvraag.

Hoofdstuk 4 Planologische Randvoorwaarden

4.1 Archeologie En Cultuurhistorie

Toetsingskader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend hierop zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.

De gemeente Coevorden beschikt over de erfgoednota 'Het Kapitaal van Coevorden' (vastgesteld 2013) waarin het cultuurhistorisch en archeologisch beleid is opgenomen.

Onderzoek
ARCHEOLOGIE
Het plangebied is voorzien van de dubbelbestemming 'Archeologische verwachtingswaarde'. Bij bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan 0,3 m is een archeologische onderzoek nodig.

Conclusie
De te bouwen woning heeft een oppervlakte van circa 150 m2. Ten aanzien van het aspect archeologie treden er geen belemmeringen op.

CULTUURHISTORIE
Historie Schoonoord
Schoonoord is een relatief jong dorp. Het is ontstaan toen halverwege de 19e eeuw het Oranjekanaal werd gegraven ter ontsluiting van het veengebied ten westen van Odoorn. Ter hoogte van de route van Schoonloo naar Sleen werd een brug gebouwd, die aanleiding was voor de bouw van enkele woningen langs het kanaal. In de decennia daarna groeide het buurtschapje uit tot een dorp van enige omvang. De bebouwing langs het kanaal breidde zich uit en ook de oude weg van Schoonloo naar Sleen (de huidige Tramstraat en Slenerweg) raakte bebouwd. Rond het jaar 1900 kon Schoonloo worden getypeerd als een kruisdorp: het bestond uit twee duidelijk te onderscheiden bebouwinglinten, die in de loop der tijd steeds verder werden verdicht. Pas na de oorlog werd voor het eerst buiten de linten gebouwd. In de jaren vijftig werd het zuidelijke kwadrant planmatig ingevuld, vanaf de jaren zeventig het westelijke kwadrant.

Op dit moment vormt het oorspronkelijke assenkruis van linten nog altijd de ruggengraat van Schoonoord. Maar hoewel het dorp haar bestaansrecht ontleent aan het Oranjekanaal, vormt deze niet meer de belangrijkste as. De Tramstraat-Slenerweg is vanwege haar doorgaande verkeerfunctie in toenemende mate dominant geworden. Hier bevinden zich de winkels en heerst de meeste dynamiek. Het Oranjekanaal en de parallel daaraan liggende wegen hebben een rustiger karakter en worden gedomineerd door groen en het opvallend diep liggende water.

De Brugstraat is onderdeel van deze groene drager. Het vormt één van de parallelwegen van het Oranjekanaal, te weten de zuidelijke weg richting Westerbork. Vergeleken met de andere uitvalswegen heeft de lintbebouwing zich aan de westkant het minst sterk uitgebreid. Dit was - en is nog steeds - de rustige kant van het dorp. Ook ligt hier al jaren de begraafplaats.

Cultuurhistorische inventarisatie
Het verleden heeft overal zijn sporen achtergelaten. Het gaat daarbij dan niet alleen om archeologische waarden of een monumentaal pand maar ook om wegen, verkavelingspatronen en waterlopen. De cultuurhistorische inventarisatie heeft het landschap en de daarin aanwezige structuren gewaardeerd in drie categorieën: matig waardevol, waardevol en zeer waardevol. Zeer waardevol betekent dat de historisch-geografische waarden in bijzondere mate én in onderlinge samenhang voorkomen. De elementen zijn hier nog in grote mate bepalend voor het karakter en de ruimtelijke kwaliteit. Er is een goede ruimtelijke samenhang tussen de (zichtbare) waarden. Het negentiende- en twintigste-eeuwse kanaaldorp Schoonoord behoort tot de als zeer waardevol aangemerkte gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.006BP00002-0003_0010.jpg"

Figuur 4.1 Uitsnede beleidskaart cultuurhistorisch zeer waardevolle gebieden

Aan de hand van de inventarisatie is cultuurhistorisch onderscheid gemaakt tussen de bewoners van de zandgronden en de veengronden, de esdorpen met de oudste bewoning en de kanaaldorpen met de jongere bewoning. Daarnaast is nog een derde groep te onderscheiden: de bewoners die de macht in handen hadden, zowel bestuurlijk als militair. Deze machtscentra bevonden zich in de stad Coevorden en op de Havezathe De Klencke. Op basis van deze driedeling heeft de gemeente keuzes gemaakt voor een aantal gebieden, structuren en objecten die in samenhang met elkaar een (deel van) de historie van dat specifieke gebied weergeven en daarmee integraal het gemeentelijke kapitaal vormen. Er zijn elf gebieden genoemd die het predicaat 'cultuurhistorisch zeer waardevol' meekregen. Een aantal daarvan heeft de gemeente samengevoegd en soms wat uitgebreid, vanwege archeologische en landschappelijke waarden. Uiteindelijk bleven er negen gebieden over en voor deze gebieden gaat de gemeente zich inzetten om de kenmerkende karakteristieken die de gemeentelijke historie weergeven te behouden waarbij ontwikkelingen met respect voor deze karakteristieken mogelijk blijven.

Het plangebied is gelegen nabij gebied 8 "Oranjekanaal met dorpskern Schoonoord".De samenhang tussen de aanleg van het Oranjekanaal en het kanaaldorp Schoonoord op het kruispunt van het kanaal en de weg van Schoonloo naar Sleen maakt dit gebied bijzonder. Kenmerkend zijn:

  • de karakteristieke op het kanaal gerichte lintbebouwing met objecten die de ontwikkeling weerspiegelen;
  • de karakteristieke entourage van de lange begeleidende wegen langs het kanaal;
  • diverse waterstaatkundige objecten zoals bruggen.

Uitgangspunt voor de planvorming is dat het terrein wordt opgeschoond, maar niet volledig. Alle waardevolle en beeldbepalende elementen worden ingepast en de rest van het terrein wordt opgeschoond (zie voor een volledige toelichting paragraaf 2.2).

Conclusie
Het opschonen van het terrein, het behouden van de beeldbepalende elementen en de situering van de te bouwen woning, maakt dat deze ontwikkeling passend is in het gebied. De ruimtelijke structuren van de voormalige rioolwaterzuiveringsinstallatie blijven gehandhaafd om de historie van de plek vast te houden. Ten aanzien van het aspect cultuurhistorie treden er geen belemmeringen op.

4.2 Bodem

Toetsingskader
Voor de beoordeling van de bodemkwaliteit vormen de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit het toetsingskader. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.

Onderzoek
Op de locatie heeft Tebodin Netherlands B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (documentnummer 16215001 - datum 25 oktober 2016). De aanleiding van dit onderzoek is het buitenwerking stellen van de RWZI en de voorgenomen grondtransactie.

Uit het onderzoek blijkt dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem afdoende is vastgelegd. De plaatselijk geringe grondverontreiniging met PAK en asbest in de grond ter plaatse van het onverharde gedeelte van de toegangsweg vormt geen noodzaak tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. De geringe grondwaterverontreiniging met barium, kobalt, naftaleen en zink boven de streefwaarden op het voormalige bedrijfsterrein vormt ook geen noodzaak tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek.

Bij eventuele afvoer van grond dient rekening te worden gehouden met het Besluit bodemkwaliteit. De beoordeling van de hergebruiksmogelijkheden van de grond vindt, conform het Besluit bodemkwaliteit, plaats door het bevoegd gezag

Het complete bodemonderzoek is opgenomen als Bijlage 1 bij de toelichting.

Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen. Deze conclusie wordt onderschreven door de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe.

4.3 Ecologie

Toetsingskader
WET NATUURBESCHERMING
Onderdeel van de Wet natuurbescherming is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Ook de bescherming van specifieke natuurgebieden is in de Wet natuurbescherming geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

NATUURNETWERK NEDERLAND
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor provincie Drenthe uitgewerkt in de Omgevingsvisie Drenthe en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening Drenthe. Het NNN in Drenthe kent geen externe werking.

Toetsing
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een beknopte natuurtoets uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 18 maart 2020 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.

Onderstaand is een samenvatting van het onderzoek weergegeven. De volledige rapportage is als Bijlage 2 bij de toelichting opgenomen.

SOORTENBESCHERMING
Als gevolg van de plannen gaan geen vleermuisverblijfplaatsen of jaarrond beschermde nesten verloren. Negatieve effecten op verblijfplaatsen van vleermuizen en jaarrond beschermde nesten kunnen als gevolg van de plannen dus worden uitgesloten. Het plangebied zal naar verwachting veranderen, maar niet volledig ongeschikt worden als foerageergebied voor de te verwachten vleermuissoorten die in het plangebied foerageren. Bovendien is in de directe omgeving van het plangebied in ruime mate alternatief en deels hoogwaardiger foerageergebied aanwezig. Er worden geen bomen gekapt, waardoor een eventuele essentiële vliegroute van vleermuizen niet aangetast wordt. Negatieve effecten op het foerageergebied en vliegroute van vleermuizen, ten gevolge van de werkzaamheden, treden niet op.

Bij uitvoering van het plan wordt het plangebied mogelijk minder geschikt als foerageergebied voor vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen, zoals sperwer en ransuil. Het plangebied vormt echter geen hoogwaardig foerageergebied van deze soort en bovendien is in de directe omgeving, zoals op de begraafplaats, in ruime mate alternatief foerageergebied voor deze soort aanwezig. Negatieve effecten op vogels met jaarrond beschermde nesten door verlies van foerageergebied treden dan ook niet op. Voor de overige vogelsoorten geldt dat, indien de werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, in gebruik zijnde nesten van vogels kunnen worden verstoord of vernietigd. Dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Doordat er geen struiken of opgaande beplanting verwijderd zal worden wordt het grootste gedeelte van het eventuele leefgebied van de hazelworm niet aangetast. Om te voorkómen dat hazelwormen tijdens het zonnen op de verharding gedood of verstoord worden door werkzaamheden zullen preventief maatregelen getroffen moeten worden. Deze maatregelen bestaan uit het plaatsen van een amfibieënscherm om de bouwplaats, buiten de kwetsbare periode en voor de start van de werkzaamheden.

Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen tot slot enkele verblijfplaatsen van algemene amfibieën- en zoogdiersoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Drenthe. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.

GEBIEDSBESCHERMING
Gezien de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Elperstroomgebied en de inrichting van het tussenliggende gebied met bebouwing, wegen en de aard van de ontwikkeling, kunnen potentiële effecten op het Natura 2000-gebied als gevolg van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.

Er zal ook geen sprake zijn van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. De bedraagt meer dan 5 kilometer van een Natura 2000 gebied en de plannen bestaan uit de bouw van één enkele woning. In de 'handreiking woningbouw en AERIUS' van de Rijksoverheid wordt pas bij 50 woningen op een afstand van 6 kilometer een toename van stikstofdepositie verwacht.

Gezien de afstand tot de beschermde gebieden en de aard van het plan zijn geen negatieve effecten te verwachten op het NNN. De ontwikkeling is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.

Conclusie
Op basis van de uitgevoerde beknopte natuurtoets kan geconcludeerd worden dat het in verband met de soortenbescherming van de Wnb nodig is om bij de planning van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen van vogels en met het eventueel voorkomen van de hazelworm in de struiken en houtsingel.

Indien maatregelen genomen worden om negatieve effecten op hazelworm te voorkomen, is nader onderzoek en het eventueel aanvragen van een ontheffing niet nodig. Deze maatregelen bestaan uit het plaatsen van een amfibieënscherm rondom de bouwplaats vóór het begin van de kwetsbare periode van hazelworm en het werken volgens een ecologisch werkprotocol. Dit betekent dat het scherm tussen eind september 2020 en april 2021 geplaatst dient te worden voor werkzaamheden die in 2021 plaatsvinden.

Een vergunning van de Wnb (gebiedsbescherming) is niet nodig voor uitvoering van het plan. Een nadere analyse van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. De ontwikkeling is op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de provinciale ruimtelijke verordening.

Het bestemmingsplan is, met inachtneming van het bovenstaande, wat betreft het aspect ecologie uitvoerbaar.

4.4 Externe Veiligheid

Toetsingskader
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak veiligheidsafstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

Inrichtingen
In de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig.

Buisleidingen
In de nabijheid van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig.

Transport
In de nabijheid van het plangebied zijn geen transportroutes van gevaarlijke stoffen aanwezig.

Conclusie
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid treden er geen belemmeringen op. Deze conclusie wordt onderschreven door de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe.

4.5 Geluid

Wet geluidhinder
Een belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging in het kader van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt geluidgevoelige functies (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai.

Onderzoek
In de nabijheid van het plangebied zijn geen spoorweg en industrie aanwezig.

In het plangebied wordt een geluidsgevoelig object (woning) gerealiseerd. Het plangebied ligt aan de Brugstraat. Deze weg heeft geen hoge verkeersintensiteit. Het snelheidsregime ter plaatse van het plangebied is 60 km/h. De woning wordt op ruime afstand van de weg geplaatst. Een akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk vanwege de aard en inrichting van de weg en de grote afstand van de woning tot de weg.

Conclusie
Ten aanzien van het aspect geluidhinder treden er geen belemmeringen op.

Deze conclusie wordt onderschreven door de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe.

4.6 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben'. Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Conclusie
Het plan biedt de mogelijkheid tot het bouwen van een woning. Deze ontwikkeling leidt niet tot een verkeerstoename van meer dan 1.200 motorvoertuigen per etmaal. Het plan kan daarom worden beschouwd als een nibm-project. Er treden voor het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen op ten aanzien van het voornemen.

Deze conclusie wordt onderschreven door de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe.

4.7 Milieuzonering

Toetsingskader
Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is om reeds in ruimtelijke plannen milieuhinder bij woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten. Regels voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (2009). Hierin wordt, onderscheiden naar omgevingstypen waarvoor een bepaalde mate van milieuhinder aanvaardbaar wordt geacht, een richtafstand tot woningen per bedrijfstype aangegeven.

Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige wijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kan gemotiveerd een kleinere afstandrichtlijn worden aangehouden, omdat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting aanwezig is.

Onderzoek
Nabij het plangebied komen geen bedrijven voor.

Conclusie
Er is derhalve geen sprake van onevenredige hinder voor de woning. Ook levert het woongebied geen onevenredige belemmering op voor omliggende bedrijven

4.8 Water

Kader
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt getoetst welke consequenties deze plannen hebben voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water.

Het plangebied ligt in het beheergebied van het waterschap Vechtstromen. Voor het plan is een watertoets uitgevoerd, welke is opgenomen in Bijlage 3 Watertoets. Op basis van deze toets is de korte procedure van toepassing. Dit houdt in dat door kan worden gegaan met de planvorming onder de voorwaarde dat de standaard waterparagraaf wordt toegepast.

Onderzoek
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. Ten opzichte van de huidige situatie, waarin het terrein voor een groot deel is verhard ten behoeve van de voormalige riolwaterzuivering, zal de verharding alleen maar afnemen. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

In het plan wordt het water behandeld via een gescheiden stelsel, het hemelwater wordt geïnfiltreerd.

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 cm ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

Conclusie
De bestemming en de omvang van het voornemen hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

4.9 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Wettelijk kader
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Afweging
Op grond van jurisprudentie kan de ontwikkeling van één woning die in het plan is voorzien, gelet op de omvang ervan, niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Daarbij is ook van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en het initiatief, gelet op de in de vorige paragrafen afgewogen milieuaspecten, geen nadelige gevolgen voor het milieu heeft . Nu de voorziene ontwikkeling geen stedelijk ontwikkelingsproject vormt, behoeft er geen m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd.

Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving

5.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  1. a. een verbeelding van het bestemmingsplangebied zowel analoog (bestaande uit een kaartblad, schaal 1:1.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  2. b. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend.

5.2 Opzet Van De Regels

De regels zijn opgebouwd uit een aantal hoofdstukken. Deze ziet er als volgt uit:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Dit wordt in het navolgende nader toegelicht. De regels sluiten aan het bij het (ontwerp)bestemmingsplan 'Kernen' (8 januari 2020).

Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen en de wijze van meten. Hierin wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe dient te worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingen opgenomen. Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen, enzovoort. De aard van de toegelaten inrichting van de gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies. In de bestemmingsplannen worden meerdere bestemmingen onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn regelingen als de bestemmingsomschrijving, bebouwingsmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden gekoppeld.

Per bestemming hanteert men de indeling volgens de SVBP 2012. Deze volgorde en de naamgeving zijn standaard en dienen in principe te worden gevolgd.

Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:

Wonen
De voor 'Wonen' bestemde gronden zijn bestemd voor wonen (in een woning). Het wonen kan onder voorwaarden gecombineerd worden met een aan huis verbonden beroep of bedrijf en een kleinschalige kinderopvang. De beluchtingssloot, met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - beluchtingssloot', van het voormalige rioolwaterzuiveringsterrein wordt behouden en in stand gehouden.

De bouwhoogte van de woning en aangebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 7,00 meter. Daarnaast heeft de woning een oppervlakte van minimaal 150 m2. De woning wordt plat afgedekt en wordt binnen het bouwvlak gebouwd.

Het bouwen van vrijstaande bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan, met uitzondering van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken die kunnen worden gebouwd volgens artikel 2 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.

Tot slot is het verboden gronden en bouwwerken overeenkomstig bestemmingsomschrijving te gebruiken of in gebruik te laten nemen, zonder de aanleg en instandhouding van de inrichting en beplanting in overeenstemming met het inrichtingsplan.

Waarde - Archeologische verwachtingswaarde
De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' bestemde gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de (verwachte) archeologische waarden. Voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 500 m² en een diepte van meer dan 0,30 m dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd en is een omgevingsvergunning nodig.

Hoofdstuk 3 Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, de algemene bouw- en gebruiksregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels opgenomen.

ANTI-DUBBELTELREGEL
Het doel van de anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd komt het erop neer dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.

ALGEMENE GEBRUIKSREGELS
In de algemene gebruiksregels is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval strijdig zijn met de bestemmingen. In dit bestemmingsplan is een verbod opgenomen voor onder andere het gebruik van de gronden en gebouwen ten behoeve van een seksinrichting, bed & breakfast en kamperen. Dit verbod geldt voor alle bestemmingen.

ALGEMENE AFWIJKINGSREGELS
In de algemene afwijkingsregels zijn een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op aan te passen. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.

Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen automatisme zijn. Het verlenen van de vergunning wordt zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd.

ALGEMENE WIJZIGINGSREGELS
In de algemene wijzigingsregels is de mogelijkheid opgenomen om onder voorwaarden het beeldkwaliteitsplan aan te passen en onder voorwaarden de archeologische waarde (gedeeltelijk) te verwijderen.

OVERIGE REGELS
In de overige regels wordt aangesloten bij de gemeentelijke parkeernormen. Aan deze parkeernormen dient te worden voldaan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de inhoud van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken en gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan.

In de slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven onder welke titel het bestemmingsplan wordt vastgelegd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

6.1.1 Financiële haalbaarheid

De kosten die gepaard gaan met het plan worden door de initiatiefnemer gedragen. De kosten die uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn aanvragen voor een tegemoetkoming in schade. Aanvragen om tegemoetkoming in schade kunnen op voorhand niet worden uitgesloten. De gemeente zal daarom met de initiatiefnemer een overeenkomst sluiten, zoals bedoeld in artikel 6.4a Wro. Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap de kosten moet betalen die worden gemaakt in het belang van de aanvrager.

Een exploitatieplan is voor deze ruimtelijke onderbouwing niet nodig.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Wettelijk vooroverleg
Het concept ontwerp bestemmingsplan is voor vooroverleg aan de betrokken instanties voorgelegd.

De gemeente ontving van de provincie een reactie. Op basis van de Omgevingsvisie Drenthe zijn de aspecten aardkundige waarden, landschap en cultuurhistorie van provinciaal belang. Vanwege de ligging in de dorpsrand van Schoonoord is er sprake van het provinciaal belang landschap. De locatie is zeer bepalend voor de entree van het dorp. Met dit herontwikkelinsproject wordt van deze locatie een unieke nieuwe woonlocatie gemaakt gebaseerd op de geschiedenis van de rioolwaterzuivering. Vanuit aardkundige waarden en cultuurhistorie zijn er aanvullend hierop geen opmerkingen.

Ook de Veiligheidsregio Drenthe heeft een reactie gestuurd. Op grond van de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid moet de breedte van de (doodlopende) toegangsweg minimaal 4,5 m bedragen en moet er een keermogelijkheid aanwezig zijn voor de brandweer.

De overlegreacties leiden niet tot aanpassing van het bestemmingsplan. Ze zijn als Bijlage 4 bij de toelichting gevoegd.

Inspraak
Van inspraak in de vorm van het ter inzage leggen van een voorontwerpbestemmingsplan is afgezien, vanwege de aard en omvang van het initiatief. Wel zal de initiatiefnemer contact leggen met Dorpsbelangen in Schoonoord om zijn initiatief kenbaar en bespreekbaar te maken.

Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 14 augustus tot en met 24 september 2020 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.

Bijlage 1 Inrichtingsplan

Bijlage 1 Inrichtingsplan

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Beknopte Natuurtoets

Bijlage 2 Beknopte natuurtoets

Bijlage 3 Watertoets

Bijlage 3 Watertoets

Bijlage 4 Overlegreacties

Bijlage 4 Overlegreacties