KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
Artikel 9 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Nieuw Bestemmingsplan
1.2 Opzet Bestemmingsplan
1.3 Huidige Planologische Regeling
1.4 Overzicht Verricht Onderzoek
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Inleiding
2.2 Gemeentelijk Beleid
2.3 Provinciaal Beleid
2.4 Rijksbeleid
Hoofdstuk 3 Onderzoeken
3.1 Archeologie En Monumenten
3.2 Ecologie
3.3 Fysieke Veiligheid
3.4 Milieu
Hoofdstuk 4 Stedenbouwkundige Structuur
4.1 Stedenbouwkundige Hoofdstructuur
4.2 Verkeersstructuur
4.3 Groenstructuur
Hoofdstuk 5 Beschrijving Ontwikkeling
5.1 Algemene Planbeschrijving
5.2 Programma Van Eisen
5.3 Stedenbouwkundig Plan
5.4 Beschrijving Beeldkwaliteit
Hoofdstuk 6 Juridische Toelichting Op Het Bestemmingsplan
6.1 Algemeen
6.2 Toelichting Op De Verbeelding
6.3 Toelichting Op De Regels
6.4 Handhaving
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Betrokkenheid
7.1 Overleg Ex. Artikel 3.1.1 Bro En Zienswijzen
7.2 Zienswijzen Op Het Ontwerpbestemmingsplan
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Nota Van Beantwoording
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 4 Bodemonderzoek
Bijlage 5 Ecologisch Onderzoek

Emmer-Compascuum, Multifunctioneel Centrum en Brede School

Bestemmingsplan - gemeente

Vastgesteld op 28-06-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Emmer-Compascuum, Multifunctioneel Centrum en Brede School van de gemeente Emmen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML- bestand NL.IMRO.0114.2009048-0701met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 andere werk(en):

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/ of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bebouwingsgrens:

een op de verbeelding aangegeven grens die, door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze voorschriften zijn toegestaan;

1.8 bestaand:

bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.12 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.13 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.14 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.15 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waarop ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.16 bovenverdieping

verdieping hoger dan gelijkvloers;

1.17 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.18 bovenverdieping

verdieping hoger dan gelijkvloers;

1.19 brede school:

netwerk van samenwerkende scholen en instellingen met als doel het vergroten van ontwikkelingskansen van kinderen waarbij de koppeling aan buitenschoolse opvang en verlengde schoolduur met allerlei activiteiten inbegrepen is zoals, sport en spel verenigingen, cultuur, kinderdagopvang, naschoolse opvang, jeugdzorg en naar omvang en de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen en activiteiten;

1.20 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafe;

1.21 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 geometrische plaatsbepaling:

locatie van een ruimtelijk object, vastgelegd in een ruimtelijk referentiesysteem;

1.23 gevel:

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;

1.24 gevellijn:

de fysieke, danwel doorgetrokken denkbeeldige lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde met het vooraanzicht vanaf de weg, niet mag worden overschreden;

1.25 kantoor:

beroeps- of bedrijfsmatige werkruimte(n) die door hun indeling en aard bestemd zijn om overwegend gebruikt te worden voor het verrichten van administratieve werkzaamheden en dienstverlening

1.26 maatschappelijke voorzieningen:

voorzieningen voor het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder: gezondheidszorg, zorg en welzijn, jeugd/ kinderopvang, onderwijs, religie, uitvaart, bibliotheken, openbare dienstverlening, culturele voorzieningen, verenigingsleven, gevangeniswezen, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor sport en sportieve recreatie, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.27 perceelsgrens:

de lijn, welke de scheiding vormt tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een aangrenzend terrein;

1.28 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.29 woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zij- c.q. achtererfscheiding:

de kortste afstand gemeten tussen een bouwwerk en de zij- c.q. achtererfscheiding;

2.2 de bebouwing op de verbeelding:

de op de verbeelding aangegeven (kadastrale) bebouwing wordt als illustratief beschouwd;

2.3 de bebouwingspercentage:

een op de plankaart of in de voorschriften aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.8 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 het peil:

het peil overeenkomstig de bouwverordening, danwel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein, indien in of op het water wordt gebouwd, dan het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk waterpeil aan te houden;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen;
  2. b. zorgvoorzieningen;
  3. c. cultuur;
  4. d. sport;
  5. e. bijgebouwen;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor', tevens voor kantoren;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'wonen', tevens voor wonen in gestapelde woningen;
  8. h. ter plaatse van de aanduiding 'onderwijs', uitsluitend voor een Brede school;

met bijbehorende:

  1. i. andere bouwwerken;
  2. j. sport- en speelgelegenheden;
  3. k. fiets- en voetpaden;
  4. l. toegangswegen in- en uitritten;
  5. m. parkeervoorzieningen;
  6. n. groenvoorzieningen;
  7. o. kunstwerken en waterwerken;
  8. p. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een prostitutiebedrijf, seksinrichting of tippelzone;
  2. b. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines en onderdelen hiervan;
  3. c. geluidszoneringsplichtige inrichtingen zoals bedoeld in het Inrichting- en vergunningenbesluit Milieubeheer;
  4. d. het gebruik van bouwwerken welke zijn opgericht na een door burgemeester en wethouders te verlenen afwijking via omgevingsvrgunning voor andere doeleinden dan waarvoor de ontheffing is verleend.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer-Verblijfgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonstraten en wegen voor de ontsluiting van de aanliggende percelen;
  2. b. erven en pleinen;

met bijbehorende:

  1. c. andere bouwwerken;
  2. d. kunstwerken en waterwerken;
  3. e. sport- en speelgelegenheden;
  4. f. fiets- en voetpaden;
  5. g. parkeervoorzieningen;
  6. h. groenvoorzieningen;
  7. i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Ondergeschikte bouwonderdelen

  1. a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens dan wel de maximale bouwhoogte niet meer dan maximaal 1 meter wordt overschreden;
  2. b. Vlaggenmasten en antennemasten, voorzover deze direct ten dienste staan van -en onderdeel uitmaken van een gebouw, mogen de toegestane maximale bouwhoogte met maximaal 1,5 meter overschrijden;
  3. c. Dakopbouwen, noodtrappen, luchtbehandeling- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 1,5 meter ten opzichte van de bouwhoogte van een gebouw, en mogen geen groter oppervlakte beslaan dan 15% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst;

6.2 Onderwerpen van stedenbouwkundige aard

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  6. f. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Bevoegdheid

Indien niet op grond van een andere bepalingen in deze regels een omgevingsvergunning kan worden verleend, kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen voor:

  1. a. het afwijken van de voorgeschreven maten, oppervlaktes, afmetingen, afstanden en percentages met maximaal 10%;
  2. b. voor het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, telecommunicatieverkeer openbaar vervoer of het wegverkeer, kunstwerken van artistieke aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met dien verstande dat:
    1. 1. de goothoogte van een gebouw maximaal 3 meter mag bedragen;
    2. 2. de oppervlakte van een gebouw maximaal 50 meter² mag bedragen;
    3. 3. de bouwhoogte van een ander bouwwerk maximaal 10 meter mag bedragen;
  3. c. geringe afwijkingen, welke in het belang van zijn een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering maximaal 3.00 meter bedraagt;
  4. d. het in geringe mate, doch maximaal 5.00 meter afwijken van een bestemmingsgrens, van het profiel van een straat of de vorm van een plein, alsmede van de vorm van bebouwde oppervlakken (bouwpercelen), voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
  5. e. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  6. f. het binnen de bestemming in geringe mate verschuiven (maximaal 2 meter) van het bouwvlak;
  7. g. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  8. h. het oprichten van andere bouwwerken met uitzondering van windturbines/-molens, met een bouwhoogte van maximaal 25.00 meter met dien verstande dat:
    1. 1. als het gaat om antennes naar het oordeel van burgemeester en wethouders te noodzaak daartoe voldoende is aangetoond.
  9. i. het overschrijden van de gevellijn door:
    1. 1. erkers, balkons, luifels en bordessen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken tot maximaal 1 meter, over de gehele breedte van de voorgevel;
    2. 2. ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 meter² en de bouwhoogte maximaal 3 meter zal bedragen.

7.2 Beperking

De toepassing van de in 7.1 genoemde afwijkingen zijn beperkt tot die gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om een omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend;

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Emmer-Compascuum, Multifunctioneel Centrum en Brede School.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Tot Nieuw Bestemmingsplan

De gemeente Emmen heeft plannen om in Emmer-Compascuum een nieuw Multifunctioneel Centrum te realiseren met daarbij 36 zorgappartementen en een Brede school. Het plan loopt inmiddel in de pas met de structuurvisie Centrum Emmer-Compascuum die op 16 december 2010 is vastgesteld. Dit bestemmingsplan Emmer-Compascuum, Multifunctioneel Centrum en Brede School is de planologisch-juridische regeling die de realisering mogelijk moet maken.

Ter verduidelijking is hieronder de situering en de begrenzing van het plangebied weergegeven. Het plangebied ligt tegen het centrum van de kern Emmer-Compascuum en is begrensd door de straten: Wikkel, Spil en Spindel en een voetpad die behoort bij Wikkel. Het plangebied wordt in tweeën gedeeld door de Spoel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2009048-0701_0001.jpg"

1.2 Opzet Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de bestemmingsverbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de plantoelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

1.3 Huidige Planologische Regeling

Het voorliggende bestemmingsplan vervangt het bestemmingsplan "Emmer-compascuum" gedeeltelijk. Dit plan is vastgesteld door de raad op 28 april 2011.

1.4 Overzicht Verricht Onderzoek

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan zijn diverse onderzoeken verricht. In deze paragraaf worden ze kort benoemd. De conclusies uit de onderzoeken zijn verwerkt in de toelichting.

  • Akoestisch onderzoek , (Arcadis, 17 januari 2006,110311/NA6/042/000115)
  • Archeologisch historisch onderzoek, (ARC, december 2009, nr 2009-249)
  • Verkennend Bodemonderzoek (Arcadis, 1 december 2005, 10311/NA5/0R9/000115/001)
  • Quick-scan Ecologie (EcoGroen Advies, oktober 2009)

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Inleiding

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de gemeente rekening te houden met het rijksbeleid, het beleid van de provincie Drenthe, regionaal beleid en het opgestelde eigen beleid. In dit hoofdstuk worden de relevante beleidsuitgangspunten van het rijk, de provincie, de regio en de gemeente die betrekking hebben op de inhoud van het plan toegelicht.

2.2 Gemeentelijk Beleid

2.2.1 Structuurvisie gemeemte Emmen 2020, veelzijdigheid troef

De structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld Raad, september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. Tevens dient de structuurvisie om bedrijven, instellingen en andere overheden uit te nodigen tot en te stimuleren om passende, gewenste activiteiten en investeringen te doen die aansluiten op de weergegeven ambities en ruimtelijke mogelijkheden. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald deze zijn als volgt:

Duurzaamheid:
Het benoemen van het uitgebreide kanalenstelsel en de beekdalen voor de berging van water. Specifiek betreft het hier de Buma Marchienawijk/ Sleenerstroom en het Schoonebeekerdiep. Het herstel van de beekdalen combineert de verbetering van de waterkwaliteit met noodberging, alsmede versterking van het landschap. Een tweetal gebieden is benoemd als mogelijk zoekgebied. De term 'mogelijk zoekgebied' betekent dat deze relatief onbebouwde gebieden een mogelijke toekomstige geschiktheid kennen voor de berging van water. Deze geschiktheid dient behouden te blijven, maar is alleen nodig indien scenario's met een verdergaande klimaatverandering hiertoe aanleiding geven.

Wonen:
Vanuit de structuurvisie vindt aansluiting plaats op het bestaande bouwprogramma (zie ook woonplan). Voor fase 2 en 3 van de Delftlanden vindt een verbijzondering plaats en wordt gericht op meer landelijke en dorpse woonmilies. Naast een kwaliteitsimpuls van de bestaande woningen wordt ingezet op op wervende woonmilieus, te weten: water/lintwonen tussen Barger- en Emmer Compascuum, boswonen op de Hondsrug en erfwonen in het zuidelijk deel van de gemeente.

Voorzieningen:
Inzet op versterking van de centrumfunctie van Emmen en behoud bestaande ruimtelijke structuur niet-commerciële voorzieningen. Bij natuurlijke wijzigingsmomenten inzetten op versterking van de kwaliteit en efficiënte bundeling.

2.2.2 Woonbeleid

Het gemeentelijk woonbeleid is vastgelegd in het 'Woonplan Emmen - Actualisatie 2005' dat in mei 2007 door de raad is vastgesteld. Het inzetten op een bevolkingsgroei tot 120.000 inwoners in 2020 plus de realisatie van de bijbehorende woningvoorraad zijn belangrijke uitgangspunten. Het woonplan bevat richtinggevende woningbouwkaders voor de verschillende kernen in de gemeente. De kern Emmen heeft de grootste bouwopgave voor zowel uitbreiding, inbreiding als herstructurering. Senioren zijn een belangrijke en groeiende doelgroep, die zo lang mogelijk zelfstandig in de eigen omgeving moet kunnen wonen. Naast nieuwbouw en geschikt maken van bestaande woningen draagt de ontwikkeling van zorgsteunpunten op strategische plekken in wijken en dorpen bij aan de realisatie van deze doelstelling.

In het Woonplan 2020, dat is vastgesteld op 24 oktober 2002, is het actuele gemeentelijke woonbeleid vastgelegd. Dit beleidsplan is de uitwerking van de Strategienota 2020, waarin in grote lijnen de ambities van de gemeente Emmen zijn vastgesteld, onder andere voor wat betreft het thema "Wonen". Het Woonplan bevat een totaalprogramma uitbreiding, inbreiding en herstructurering, de "Stadsontwikkelingstrojka" genoemd. Dit programma is opgesteld om gemeentebreed het gewenste kwantitatieve en kwalitatieve behoefteniveau te bereiken en is uitgewerkt tot op het niveau van de afzonderlijke kernen, waaronder Emmer-Compascuum, en grote wijken binnen de gemeente.

Het Woonplan is in 2007 geactualiseerd onder andere in verband met het gewijzigd provinciaal ruimtelijk beleid (POP II) en de ontwikkelingen op de woningmarkt. Tegelijkertijd is het thema wonen met zorg en welzijn in een afzonderlijke beleidsnota uitgewerkt.

In de actualisatie van het woonplan in 2007 wordt gestreefd naar de uitbreiding van de woningvoorraad. Ook is aangegeven welke plannen de gemeente heeft voor de kern Emmer-Compascuum.

Uit de berekening in de actualisatie blijkt dat er tussen 2005 en 2020 er 442 woningen in Emmer-Compascuum kunnen worden gerealiseerd. Naast het plan voor 36 zorgwoningen of zorgappartementen zijn er inmiddels meer plannen kenbaar gemaakt. Bij elkaar zijn er in kader van het woningbouwprogramma 254 woningen geclaimd. Het onderdeel 36 zorgappartementen wordt uitgewerkt in onderstaande bestemmingsplan.

Conclusie: Tot 2020 kunnen nog (442-254)= 188 woningen worden gerealiseerd. De woningbouw in de woon-zorgzone is opgenomen in het gemeentelijk woningbouwprogramma (planning productie 2007/2008) en past binnen de geactualiseerde woningbouwopgave van Emmer Compascuum.

2.2.3 Nota Zorgeloos Wonen

In de nota Zorgeloos Wonen die is vastgesteld op 31-5-2007 wordt het beleid van de gemeente Emmen omschreven voor wonen met zorg en welzijn. In de gemeente Emmen is de vergrijzing hoger dan gemiddeld in Nederland, de verwachting is dat ruim eenderde van de bevolking van Emmen in 2015 55 jaar of ouder is. Daarnaast is er volgens de nota sprake van de trend dat mensen oud willen worden in hun vertrouwde omgeving. Bovendien zijn er ook nog andere vormen van zorg gewenst. Deze ontwikkelingen zorgen ervoor dat de vraag naar woningen anders wordt en dat het aanbod daarop afgestemd dient te worden.

In de nota wordt tot 2015 de behoefte per woonvorm berekend (verzorgd wonen, wonen met diensten, overige ouderenwoningen). Doelstelling van de gemeente is het realiseren van de autonome groei middels projecten op wijk- en dorpsniveau. Zo draagt de gemeente er aan bij dat de inwoners van de gemeente Emmen, ook als ze ouder worden en ondersteuning nodig hebben in de wijk of het dorp waar ze aan gehecht zijn kunnen blijven wonen.
In de nota worden een aantal beleidsuitgangspunten geformuleerd:

  • A. Het bevorderen van het zo lang mogelijk zelfstandig laten wonen van senioren door in te zetten op toevoeging van ten minste (autonome behoefte per 1/1/2005):
    1. 1. 980 eenheden verzorgd wonen;
    2. 2. 1.100 woningen met diensten;
    3. 3. 820 overige ouderenwoningen;
    4. 4. 380 overige nultrede woningen.
  • B. Deze opgave gestalte te geven door:
    1. 1. nieuwbouw;
    2. 2. het geschikt maken van woningen in de bestaande woningvoorraad(opplussen);
    3. 3. het toevoegen van zorgsteunpunten op strategische plekken in wijken endorpen om bestaande toegankelijke woningen 'op te waarderen';
    4. 4. door een betere toewijzing van geschikte woningen.
  • C. De gemeente zal een positieve grondhouding tegenover kleinschalige initiatieven voor beschermd wonen innemen. Initiatieven worden in ieder geval getoetst aan:
    1. 1. bestaand aanbod aan beschermde woonvormen in wijk of dorp;
    2. 2. aanwezigheid lokaal draagvlak.

In de doorvertaling van de opgave voor de afzonderlijk kernen is, uitgaande van behoud van bestaande intramurale capaciteit in de diverse kernen, gekozen voor opvang van de toekomstige zorgbehoefte binnen de kwadranten in, in ieder geval, de grootste plaats van het betreffende kwadrant (Klazienaveen, Emmer-Compascuum en Nieuw-Amsterdam / Veenoord). Daarmee wordt, met uitzondering van Emmer-Compascuum, gebruik gemaakt van de reeds bestaande zorginfrastructuur.


Volgens het woningmarktonderzoek dat voorafgaand aan de nota is gedaan, ontstaat er vooral een verhoogde vraag naar geschikte woningen voor ouderen in het centrum van hun woonplaatsen, bij voorkeur in de huursector. Woningcorporaties en de particuliere huursector moeten in de behoeften van deze groep voorzien. De bouw van zorgwoningen in Emmer-Compascuum past binnen het beleid om meer zorg in de kernen aan te bieden.

2.2.4 Beleidskader Brede School

Door de gemeente is een beleidskader opgesteld voor de ontwikkeling van Brede Scholen in de gemeente Emmen. In de notitie Naar een samenhangende wijkaanpak voor de ontwikkelingskansen van kinderen (vastgesteld: april 2003) wordt omschreven hoe de gemeente om wil gaan met de toepassing van Brede Scholen.Brede-Schoolontwikkeling is voor Emmen van belang omdat de Brede School een effectief middel kan zijn om in te kunnen spelen op twee maatschappelijke ontwikkelingen, te weten de vraag naar een 'sluitende dagindeling' in het kader van de toenemende arbeidsparticipatie en de steeds groter wordende noodzaak om alle expertise te verenigen om hardnekkige onderwijsachterstanden aan te pakken. Brede School kan een passend middel zijn dat een kader biedt voor de aanpak van onderwijsachterstanden met als voordeel de bundeling en integratie van expertise en aanpakken op verschillende fronten.

In het Grotestedenbeleid in Emmen staat de versterking van de economische infrastructuur centraal. De vraag naar een sluitende dagindeling in het kader van de toenemende arbeidsparticipatie is een ontwikkeling die daar nauw aan gelinkt is. Kinderopvang alleen biedt dan geen antwoord meer. Conclusie: Het concept Brede School biedt een kader waarbinnen geanticipeerd kan worden op de genoemde ontwikkeling.
In het kort kan gesteld worden dat de Brede School een aanpak is gericht op de verbetering van de ontwikkelingskansen van kinderen. Uniek aan deze aanpak is dat het een gezamenlijke aanpak is van de school samen met andere jeugdvoorzieningen, waarbij de inzet nadrukkelijk op elkaar is afgestemd en gericht is op een gezamenlijk doel. Om de gezamenlijke aanpak te realiseren wordt een netwerk ingericht om de school. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de centrale positie die de school inneemt in het leven van een kind. Dit wil echter niet zeggen dat andere jeugdvoorzieningen niet belangrijk zijn, want er is pas sprake van een netwerk als een of meerdere scholen en andere jeugdvoorzieningen samenwerken aan een gemeenschappelijk doel. Dit gezamenlijke doel is in Emmen per definitie gerelateerd aan het vergroten van de ontwikkelingskansen van kinderen en sluit aan bij de lokale situatie in de wijk of het dorp (zie ook het geformuleerde Jeugdbeleid en Beterkansenbeleid). Op basis van dit gezamenlijke doel wordt de invulling van de Brede School bepaald. Omdat de doelen per wijk en per dorp kunnen verschillen kan er geen blauwdruk worden aangegeven voor een Brede School. De rol van de gemeente richt zich op het door middel van deze nota stellen van een globaal kader, het stimuleren van ideevorming, initiatief en draagvlak, het aansturen tot wijk/dorpsanalyse, het bieden van overzicht, kwaliteitsborging door de ontwikkeling van een predicaat en het creëren van randvoorwaarden.

Conclusie: De bouw van een Brede School sluit aan bij het beleid dat de gemeente hiervoor opgesteld heeft, en kan gezien worden als een gewenste ontwikkeling.

2.2.5 Welstandsbeleid

Bouwwerken moeten voldoen aan "redelijke eisen van welstand". Een zogenaamde Welstandscommissie beoordeelt bouwplannen aan de vooraf vastgestelde welstandcriteria opgenomen in de Welstandsnota. Op 16 december 2010 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota vastgesteld. In deze nota wordt vooraf bepaald wat de redelijke eisen van welstand zijn. Dit betekent dat gekeken wordt of een bouwplan qua uitstraling wel past bij de omgeving.
Het bestemmingsplan en de welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving. Het nieuwe welstandsbeleid heeft zo min mogelijk regels. Voor de meeste gebieden geldt de zogenaamde basis welstand. Alleen voor gevels die te zien zijn vanaf de openbare weg of het openbaar gebied is een welstandstoets nodig. Voor winkelcentra, het centrum van Emmen, monumenten, bijzondere gebouwen en locaties geldt uitgebreide welstand. Dit wil zeggen dat alle zijden van het gebouw moeten voldoen aan de welstandseisen.

2.3 Provinciaal Beleid

2.3.1 Omgevingsvisie Drenthe

Tijdens de vergadering van Provinciale Staten op 2 juni 2010 is het nieuwe omgevingsbeleid voor de komende tien jaar vastgesteld. Het omgevingsbeleid is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020. De Omgevingsvisie Drenthe is een integraal document waarin de voor de provincie vier wettelijke planvormen zijn samengenomen:

  1. 1. de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening;
  2. 2. het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer;
  3. 3. het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  4. 4. het provinciaal verkeers- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk- economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is. Daarnaast zijn er zaken uitgelicht die van provinciaal belang worden geacht. Deze zijn:

  1. 1. het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, veiligheid, naoberschap, menselijke maat, kleinschaligheid (Drentse schaal);
  2. 2. het behouden en versterken van de biodiversiteit door het realiseren van de Ecologische hoofdstructuur (EHS);
  3. 3. het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid;
  4. 4. het streven naar voldoende, gevarieerde, aantrekkelijke en vitale vestigingsmogelijkheden op regionale bedrijventerreinen en andere stedelijke werklocaties en het bieden van voldoende ontwikkelingsmogelijkheden in het landelijk gebied voor landbouw, recreatie en toerisme en bedrijvigheid;
  5. 5. het ontwikkelen van een adequate strategie voor krimpgebieden, met aandacht voor wonen, leefbaarheid, bereikbaarheid en arbeid;
  6. 6. het maken van bovenlokale afspraken over aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag;
  7. 7. het streven naar steden met een onderscheidende identiteit, gebaseerd op historische of gebiedskenmerken waardoor de stedelijke centra gedifferentieerde blijven;
  8. 8. het ontwikkelen en behouden van robuuste stedelijke netwerken, waardoor de steden samenhangen, samenwerken en complementair zijn;
  9. 9. de kwaliteit en kwantiteit van (grond)water;
  10. 10. het benutten van de mogelijkheden voor duurzame energieopwekking en -distributie en tevens het besparen van energie, het zorgvuldige gebruik van de ondergrond voor de energiewinning, de opslag van CO2, groen gas en aardgas en de energie-infrastructuur;
  11. 11. het creëren van voorwaarden voor een duurzame ontwikkeling van de mobiliteit in samenhang met het creëren van betrouwbaarheid van (inter)regionale netwerken voor auto, openbaar vervoer, fiets en goederen door de lucht en over weg, spoor en water evenals de verknoping met de (inter)nationale netwerken;
  12. 12. de Ecologische Hoofdstructuur, de verschillende Drentse landschapstypen en de diversiteit in landschaptypen;
  13. 13. het verbinden van stad en land door het verweven van de gebruiksfuncties, landbouw, natuur en water in het landelijk gebied en het benutten van de kernkwaliteiten voor de plattelandseconomie;
  14. 14. sport- en cultuurparticipatie en de infrastructuur die hiervoor nodig is;

Voor al deze zaken geldt dat de provincie van mening is dat het ruimtelijke belang het gemeentelijk niveau overstijgt en de provincie hier haar verantwoordelijk voor heeft. De provincie zal dan ook een standpunt innemen over het gemeentelijke ruimtelijke plan indien een van de genoemde onderwerpen in het ruimtelijke plan voorkomt.

2.3.2 Provinciale omgevingsverordening

In de Provinciale Omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe zijn Omgevingsvisie (deels) door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De provincie is verplicht vanuit de AMVB Ruimte (deze is nog niet in werking getreden) - een verordening voor erin opgesomde thema's te hanteren. De AMVB Ruimte bevat geen nieuw rijksbeleid, het is een 'beleidsneutrale' vertaling van de Nota Ruimte. Naast de vertaling van het rijks belang beschrijft de POV de provinciale belangen waarover de provincie duidelijkheid wil geven en of wil verankeren in op gemeentelijk niveau, middels overleg of anderszins.
De ruimtelijke kwaliteit van Drenthe wordt in de verordening op drie manieren gefundeerd: kernkwaliteiten, SER ladder en milieu- en leefomgeving. Elk van de drie elementen is terug te vinden in de bepalingen van de verordening. Waarbij deze elementen een rol spelen voor het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit (Bruisend Drenthe). Gemeenten zullen binnen de kaders van de Omgevingsvisie de kernkwaliteiten ook moeten uitwerken naar hun ruimtelijke plannen. Ze zijn daarbij gebonden aan de kaders van het provinciaal beleid welke is neergelegd in de Omgevingsvisie en uitwerkingen zoals het Cultuurhistorisch Kompas en de beleidsnota Aardkundige waarden.Bij het opstellen van de cultuurhistorische hoofdstructuur beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas is gezocht naar een samenhangende relatie van elementen, structuren en gebieden. Aan de hand van deze structuren is de provincie opgedeeld in 10 deelgebieden. Emmen behoord tot deelgebied Emmen en haar Venen. De ambities behorende bij dit deelgebied richten zich op het behouden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp en es, waarbij de esdorpen en essen als een keten op de Hondsrug liggen, afgewisseld met scherp begrensde boswachterijen. Het benadrukken van het lineair patroon van hunebedden, grafheuvels en andere zichtbare en onzichtbare prehistorische relicten die samenhangen met de prehistorische route over de Hondsrug. Het vasthouden en zorgvuldig doorzetten van de ruimtelijke opzet van de esdorpen. De belangrijkste opgave voor de Hondsrug is het ontwikkelen van een integraal gebiedsperspectief om de aantrekkelijkheid van het gebied als woon- en werkplek en toeristische trekker te waarborgen voor de toekomst.

2.4 Rijksbeleid

2.4.1 Ruimtelijk beleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 22 november 2011 onder aanvaarding van een aantal moties door de Tweede Kamer aangenomen en 13 maart 2012 vastgetseld. Onderdeel van deze structuurvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Met de structuurvisie kiest het rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
Delen van de structuurvisie die de nationale ruimtelijke belangen borgen en die juridische doorwerking behoeven, zijn uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur, de Amvb Ruimte (Barro). Ook is een planmilieueffectrapport (plan-MER) opgesteld.

Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale ruimtelijke belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd. Het nieuwe Rijkstoezicht in de ruimtelijke ordening richt zich op het toezicht achteraf. Wanneer rijksdoelen en nationale belangen raken aan regionale opgaven, vraagt dit om heldere taakverdeling en samenwerkingsafspraken tussen de betrokken overheden.
Waar het Barro bepalingen bevat gericht op gemeentelijke bestemmingsplannen gaat het Rijk er vanuit dat deze doorwerking krijgen. Het Rijk zal tijdens het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen dan ook niet toetsen op een correcte doorwerking van nationale belangen. Daarnaast blijft het Rijk opkomen voor zijn directe belangen bij gemeentelijke en provinciale plannen vanuit de rol van weg- en waterbeheerder (Rijkswaterstaat), eigenaar van defensieterreinen (ministerie van Defensie) en voor projecten in het kader van de rijkscoördinatieregeling rond rijksinpassingsplannen op het terrein van de energie-infrastructuur (het ministerie van EL&I).
Voor Emmen zijn in de SVIR geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang. In de Barro zijn alleen de zaken betreffende defensie en kernkwaliteiten van toepassing. Echter deze zaken hebben geen directe invloed op de inrichting van het plangebied.

Hoofdstuk 3 Onderzoeken

3.1 Archeologie En Monumenten

Per 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 gewijzigd ter uitvoering van het verdrag van Malta. Het verdrag vraagt om bescherming van het archeologisch bodemarchief tegen bodemverstoringen als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De Monumentenwet verplicht gemeenten om bij het opstellen van nieuwe planologische regelingen rekening te houden met de te verwachten en de aanwezige archeologische waarden. Behoud van die waarden is het uitgangspunt.

Landschapsgenese

Emmer-Compascuum is gesitueerd in het noordelijk zandgebied, dat Drenthe en delen van Friesland, Groningen en Overijssel omvat (Berendsen 2005). De ondergrond van dit gebied wordt gevormd door pleistocene afzettingen (De Mulder etal. 2003). Tijdens de voorlaatste ijstijd, het Saalien, is een groot deel van Nederland bedekt geweest met landijs. Onder het landijs werd een grondmorene afgezet met daarin stenen en keien. Deze afzetting behoort tot de Formatie van Drenthe (Laagpakket van Gieten) en staat beter bekend als keileem. Onder de periglacialeomstandigheden van de laatste ijstijd, het Weichselien is hierop een pakket eolisch (door de wind vervoerd) dekzand afgezet (Formatie van Boxtel, Laagpakket van Wierden). Omstreeks 10.000 jaar geleden zet een globale opwarming in, die het begin van het Holoceen markeert. Het Holoceen betreft een relatief warme periode, die gekenmerkt wordt door een zeespiegelstijging als gevolg van het smelten van ijskappen. Onder invloed van de daarmee gepaard gaande grondwaterspiegelstijging, vindt op het pleistocene dekzand in Noordoost-Nederland in deze periode op grote schaal veenvorming plaats. Dit veen wordt tot de Formatie van Nieuwkoop, het laagpakket van Griendtsveen gerekend. Het oorspronkelijke veenpakket bestaat uit een onderlaag van onder voedselrijke (eutrofe) omstandigheden ontstaan broek- of rietveen (laagveen), dat via een laag mesotroof veen overgaat naar voedselarm (oligotroof) hoogveen. Plaatselijk bevinden zich gyttja's in de onderste lagen (De Mulder et al. 2003). Enorme oppervlakten van dit oorspronkelijke veenpakket, waarvan wordt aangenomen dat het een dikte van meer dan 3 meter had, zijn afgegraven ten behoeve van de turfwinning. De vervening en ontginning geschiedde via een systematisch aangelegd patroon van hoofdwijken en kanalen. Emmer-Compascuum is gesitueerd in dit veenkoloniale gebied, waarvan de afgeveende percelen op de Geomorfologische Kaart van Nederland (kaartblad 17-19, Beilen-Roswinkel) worden aangemerkt als veenkoloniale ontginningsvlakte (legenda-eenheid 2M44). De huidige bodemopbouw vormt de neerslag van de antropogene ingrepen in het oorspronkelijke hoogveengebied: afgaand op de in Archis beschikbare bodemkaart van Alterra en de Bodemkaart van Nederland (kaartblad 18-23, Ter Apel, Nieuw Schoonebeek) bestaat de ondergrond uit moerige podzolgronden met een veenkoloniaal dek en een moerige tussenlaag (legenda-eenheid iWp). Het veenkoloniale dek wordt gevormd door de onbruikbare toplaag van het afgegraven hoogveen, vermengd met zand. Dit bezandingsdek bevindt zich op een moerige tussenlaag van bolster en veenmos. De dikte en aard van deze laag is onder meer afhankelijk van de lokale situatie: op de hoger gelegen dekzandruggen is de laag vaak dun en ingedroogd. Op de overgang van de moerige tussenlaag naar de pleistocene dekzandondergrond is vaak een gliedelaag aanwezig (Buitenhuis, 2006). In de bovenlaag van het dekzand heeft zich over het algemeen een humuspodzol ontwikkeld. In de afgelopen decennia is er in de veenkolonien veelvuldig getracht aan grondverbetering te doen. Vanwege de droogtegevoeligheid van dit bodemtype is vaak gemengwoeld of gediepploegd om de slecht doorlatende gliedelaag en/of harde inspoelingshorizont in de podzol te verwijderen (STIBOKA 1980).

Historische ontwikkeling

Het Emmer-Compascuum was oorspronkelijk een gemeenschappelijk weidegebied.In het westelijke deel van Emmer-Compascuum vormde het stroomdal van de Runde een klein gebied met groenlanden, verder naar het zuiden lagen de hooilanden, waar zowel boeren uit Roswinkel als uit Emmen en Barge gebruik van maakten. In het Emmer-Compascuum lag een veenweg, die de hooilanden verbond met Roswinkel; het vervolg van de Lei- of Heerendijk en een veenweg naar Zwartenberg (Jelsma et
al, 2006). Kaartmateriaal uit de 19e eeuw laat zien dat langs de Runde enige min of meer permanente bewoning bestond, die nu tot de bebouwde kom van Emmer-Compascuum behoren. Het gebied ten zuiden van Emmer-Compascuum behoort tot de laatst ontgonnen veengebieden in Nederland. Een historisch-topografische kaart van halverwege de 19e eeuw toont duidelijk de ontoegankelijkheid van één van de laatste onaangetaste fragmenten van het eens zo omvangrijke Bourtangerveen. De N.V. "Het Emmer-Compascuum" kocht in 1874 het Emmer-Compascuum van de markegenoten van Emmen en Westenesch. De ontginning vond vanaf ongeveer 1880 plaats via een kanaal vanuit Ter Apel.

Uitgangspunt bij de vervening vormden de hoofdkanalen en hoofdwijken, waarover het gewonnen turf naar de afzetmarkten vervoerd werd. Haaks op de hoofwijk werden op regelmatige afstand wijken aangelegd. Kenmerkend voor het gebied is daarom het dubbel kanaalsysteem met wijken, zijwijken en doorlopende kanalen. Het veen tussen de wijken werd in fasen afgegraven. Het veen werd vrijwel nooit tot de dekzandondergrond afgegraven. De afgravingsdiepte was onder meer afhankelijk van factoren als relief in de pleistocene ondergrond, grondwaterstand en geschiktheid van het type veen voor gebruik als turf (STIBOKA 1980). Op het zand kwamen vervolgens de boerderijen en woningen te staan. Meestal kwam de bewoning in een veenontginningsgebied spontaan tot stand. Op sommige plaatsen kwam aanvankelijk verspreide bewoning op het veen voor. Deze bewoning bestond uit huttenkolonies, gebouwd door veenarbeiders (plaggenhutten). Dergelijke hutten hadden veelal een tijdelijk karakter. Later clusterde de bewoning zich vaak langs het voor de ontsluiting van het veengebied aangelegde kanalenstelsel. Vaak ontstonden er eerst enige veenarbeiderswoningen, die later werden gevolgd door boerderijen en soms ook door buitenplaatsen. Door de aard van deze structuur ontstonden er zeer lange en zeer smalle kanaaldorpen, de zogenaamde veenkoloniën. Een veenkolonie kunnen we omschrijven als een nederzetting waarvan de ruimtelijke hoofdstructuur is gecreëerd ten behoeve van de turfwinning.

Het kanalenstelsel deed aanvankelijk dienst voor de ontwatering van het hoogveen en bij de afvoer van turf per schip. Na afloop van de vervening gingen de kanalen ook functioneren als aan- en afvoerwegen voor de agrarische producten. Langs de kanalen vinden we verder nog veel elementen die herinneren aan de vroegere bedrijvigheid die er op en langs de kanalen heerste: brugwachterswoningen, schippershuisjes, sluizen, en dergelijke. Er bestaan grote variaties in de structuur van de kanalensystemen. Het oudste type veenkolonie heeft één enkel hoofdkanaal als as, waarlangs aan weerszijden bebouwing tot stand is gekomen. Vanuit dit kanaal werden er zijkanalen (wijken) gegraven. Een probleem bij dit type was de ontsluiting over de weg. Daartoe moesten veel bruggen worden gebouwd. Om dit probleem op te lossen, ontstonden er variaties op deze vorm. Zo kennen we bijvoorbeeld veenkoloniën met korte hoofdkanalen, met dubbele kanalen en met wijken aan één zijde. Door de regelmatige structuur van het kanalenstelsel vertoont de percelering ook zeer regelmatige vormen. Kenmerkend voor de klassieke veenkoloniën zijn de lange en brede strookvormige kavels, begrensd door wijken, die door zwetsloten en dwarssloten verder zijn onderverdeeld in kleine blokvormige percelen. Door recente perceelsvergroting zijn de meeste zwet- en dwarssloten verdwenen en resteert slecht een strookvormige percelering.

De wegen in de veenkoloniën vertonen een sterk gepland karakter en zijn overwegend recht. Kenmerkend is dat ze het tracé van de (gegraven) waterlopen volgen. Hier en daar lopen enkele dijkwegen. Deze wegen werden reeds vóór de verveningen op een verhoging aangelegd (KICH). Waterkerende dijken komen in het hoogveenontginningslandschap nauwelijks voor. Alleen in het Oostermoer bevinden zich enkele binnenwaterkerende dijken. Hier en daar komen ook enkele leidijken voor. Deze dijken beschermden de landerijen van de boeren tegen overtollig water uit de onontgonnen venen. Vanaf de 17e eeuw zijn dergelijke dijken ook aangelegd langs de grens met Duitsland. Dit gebeurde echter uit militair-strategische overwegingen. Houtranden zijn in het hoogveengebied in het
algemeen niet te vinden. Wel komen vaak rechte bomenrijen voor langs de wegen en kanalen.

Door de turfwinning vormde de oorspronkelijk landschappelijke situatie (nat en onbegaanbaar terrein) geen belemmering meer voor de inrichting van het gebied. Uitgangspunten bij de inrichting van het landschap vormden de kanalen die waren gegraven ter ontwatering van het hoogveen en voor de afvoer van de turf. Aan deze kanalen ontstonden de langgerekte nederzettingen. Karakteristiek voor deze
nederzettingen zijn ook de sluizen, brugwachterswoningen en schippershuisjes. De kanalen vormen daarnaast ook het structurerend element in het wegenpatroon. Dit patroon heeft een rechthoekig karakter. De verkaveling was uiteraard eveneens in het kanalenpatroon ingebed. De lange, strookvormige percelen werden door zwet- en dwarssloten onderverdeeld in kleinere kavels. De begroeiing in de vorm van bomenrijen langs de wegen en kanalen is karakteristiek voor dit landschapstype (bron:www.kich.nl).

Archeologische waarden

Het gebied rond Emmer-Compascuum behoort tot de jongere veenkoloniën, waar over het algemeen de restveenlaag dikker is dan in de oudere veenkoloniën. Het plangebied heeft potentieel gunstige omstandigheden geboden voor menselijke activiteiten totdat veenvorming het gebied ontoegankelijk maakte. Verondersteld kan worden dat het terrein aan het eind van het Neolithicum onbewoonbaar was. Dit moment zal echter lokaal aanzienlijk verschillen, afhankelijk van factoren als hoogteligging, grondwaterstand en natuurlijke afwatering van het terrein. Aan de hand van historisch kaartmateriaal kan worden vastgesteld dat de grootschalige ontginning van het hoogveen pas in de 20e eeuw heeft plaatsgehad. De archeologische verwachting kan daardoor verder toegespitst worden op het traceren
van vuursteenvindplaatsen uit de periode Paleolithicum-Neolithicum. Deze worden in de regel aangetroffen op de relatief hoog gelegen pleistocene dekzandruggen en - koppen in het landschap. Indien aanwezig, zullen archeologische grondsporen zich in de top van het dekzand bevinden. Het is derhalve van belang vast te stellen of, en waar, het bodemprofiel nog intact is. Dit is onder meer afhankelijk van de dikte van de restveenlaag en agrarische werkzaamheden die sinds de ontginning hebben plaatsgehad. De archeologische verwachting voor Emmer-Compascuum op de IKAW en AMK is laag tot middelhoog. Dat geldt ook voor de archeologische verwachtingskaart van gemeente Emmen (Steekproef, 2006). De meeste archeologische vondsten in het oostelijke veengebied zijn aan het licht gekomen bij de vervening. Een groot deel van de vondsten is geassocieerd met de ligging van
veenwegen. De middelhoge archeologische verwachting is met name van toepassing op de iets hoger gelegen voormalige hooilanden. Voor de nattere voormalige veengebieden geldt daarom een lage verwachting. Archeologische waarnemingen zijn onder andere afkomstig uit de omgeving van Foxel. In het eerste kwart van de 20e eeuw zijn hier in het veen twee vuurstenen dolken uit het Laat-Neolithicum of de Vroege Bronstijd aangetroffen (Archis waarnemingsnummers 302123 en 302225). Tevens werd in 1998 in deze omgeving een a-typisch gevormde hamerbijl van grijsgroen gabbro/dioriet gevonden. Vermoedelijk kan de bijl gedateerd worden in het Mesolithicum of Neolithicum, maar de Bronstijd kan niet worden uitgesloten. In Emmer-Compascuum hebben in het verleden enkele inventariserende veldonderzoeken plaatsgevonden. In 2006 heeft het ARC boringen verricht op het perceel Oosterdiep oostzijde (OZ) 53. Hierbij werden geen archeologische indicatoren aangetroffen (Buitenhuis, 2006). Bij een tweede onderzoek aan de Munsterseweg 40 bleek dat het plangebied volledig verveend was en dat de top van het dekzand met het diepploegen vermengd was geraakt met de bolster (Buitenhuis,
2006).

Advies

Op basis van de bij de cultuurhistorische beschrijving verkregen informatie kan een archeologisch verwachtingsmodel voor het plangebied worden opgesteld. Gezien de ligging in het oostelijke veengebied van gemeente Emmen is de kans laag tot middelhoog om archeologische resten aan te treffen vanaf het Paleolithicum tot aan de Nieuwe Tijd. De aanwezigheid van eventuele vindplaatsen hangt sterk samen met de gaafheid van het bodemprofiel. Er wordt geadviseerd om bij planontwikkelingen in Emmer-Compascuum (> 70 m2) de gaafheid van het bodemprofiel te toetsen door middel van verkennend veldonderzoek. Bij een gebleken gaafheid van het bodemprofiel dient een karterend veldonderzoek te worden uitgevoerd. Voor de uitvoering van het veldonderzoek wordt verwezen naar de richtlijnen van provincie Drenthe voor archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek.

Inventariserend Archeologisch Onderzoek

In december 2009 heeft ARC een bureau onderzoek en een Inventariserend Archeologisch Onderzoek middels 13 boringen in het plangebied uitgevoerd. Uit het veldonderzoek blijkt dat slchts bij enkele boringen onder de bouwvoor een lemige zandlaag, waaronder dekzand is gelegen, kan worden aangetroffen. In een dergelijke situatie is het voorkomen van een (humus)podzol niet erg waarschijnlijk. Het lijkt erop dat er in het plangebied geen oorspronkelijke bodemhorizont bevindt. Ook geeft de lemige laag aan dat het hier in het verleden vrij nat is geweest. Bij enkele andere boorpunten is gebleken dat na de veenontginningen en mogelijk bij de bouw ana de woonwijk, het zand diep is geroerd. In het zand bevonden zich veel leembrokken. Nergens zijn aanwijzingen gevonden dat de top van het zand nog min of meer in tact is.

Geconcludeerd wordt dan ook dat er geen bezwaren lijken te zijn tegen de voorgenomen bouwactiviteiten. Wanneer bij de uitvoering onverhoopt grondsporen en/of vondsten zijn aangetroffen, dient hiervan direct melding te worden gemaakt bij gemeente Emmen.

3.2 Ecologie

De Flora- en faunawet bepaalt dat, wanneer plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voor het uitvoeren van werkzaamheden, het nodig is om vooraf te beoordelen of er mogelijk nadelige consequenties zijn voor beschermde inheemse plant- of diersoorten. De initiatiefnemer is hiervoor verantwoordelijk. Daarom is er door Arcadis in nov. 2005, (zie rapport in de bijlage) een ecologisch onderzoek voor het plangebied uitgevoerd.

Het plangebied is stedelijk gebied. Er komen nauwelijks natuurlijke begroeiingen voor. Het gebied bestaat uit laagbouw, verharding tuinen en plantsoen.

Op 18 april 2005 is door een ecoloog een bezoek gebracht aan de locatie. Het terrein is onderzocht op aanwezigheid van beschermde planten, dieren en diersporen. De conclusies van dit veldwerk is dat er algemene broedvogels zijn te verwachten, algemene amfibieën, algemene zoogdieren en streng beschermde vleermuizen. In dit kader is er een Vleermuisinventarisatie gedaan (rapp. 2005.77, Arcadis, november 2005). Hierin wordt geconcludeerd dat er tijdens dit onderzoek en in het nazomeronderzoek geen aanwijzingen aangetroffen zijn voor de aanwezigheid van (kraam)verblijfplaatsen van vleermuizen in de te slopen of renoveren panden in het te Emmer Compascuum.

Voor broedvogels geldt dat ze niet mogen worden verstoord. Werkzaamheden (kap van bomen, verwijderen van vegetatie) deien derhalve buiten het broedseizoen (15 maart- 15 juli) te worden uitgevoerd.

Conclusie: Op voorhand kan uitgesloten worden dat de beoogde werkzaamheden en geplande activiteiten invloed hebben op beschermde gebieden, zodat er geen ontheffing aangevraagd hoeft te worden voor beschermde flora- of fauna. Daarnaast zullen de gebruikelijke mitigerende maatregelen in acht worden genomen zoals buiten het broedseizoen de werkzaamheden starten. Op deze wijze zijn er geen stijdigheden met de Flora- en faunawet te verwachten.

3.3 Fysieke Veiligheid

Sinds oktober 2004 is het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) van kracht. Dit houdt in dat het bevoegd gezag o.a. bij het opstellen of wijzigen van bestemmingsplannen toetst of de grenswaarden van het BEVI niet worden overschreden. De vraag in dit geval is wat de consequenties van de ontwikkelingen die het nieuwe bestemmingsplan mogelijk maakt voor de externe veiligheid zijn.

In het plangebied liggen kwetsbare objecten zoals woningen en een publieksgebouw. Er zijn echter in en rondom het plangebied geen risicovolle inrichtingen die een veiligheidscontour hebben die in het plangebied valt. Dit geldt ook voor veiligheidscontouren bij rijks- en provinciale wegen in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen over die wegen.

Samenvattend kan worden gezegd dat het huidige bestemmingsplan geen bedrijven toestaat, die mogelijkerwijs als BEVI-inrichting kunnen worden aangemerkt. Er zullen zich in het plangebied dan ook geen bedrijven vestigen die een veiligheidscontour hebben. Gezien het feit dat er geen bedrijven met gevaarlijke stoffen in het plangebied liggen of er zich kunnen vestigen is er geen sprake van groepsrisico van een calamiteit als gevolg van opslag en/of het gebruik en transport van gevaarlijke stoffen.

Verder is er, omdat externe veiligheid een belangrijke voorwaarde is voor een aangename woon-, werk-, en leefomgeving, vanuit de regionale brandweer richting gegeven aan het beoogde veiligheidsniveau van het plangebied.

LPG tankstations,andere Bevi-bedrijven en overige aspecten

Het plangebied valt niet binnen het invloedsgebied of PR contour van een LPG station. In het hele gebied zijn er geen LPG-tankstations. Er zijn verder geen Bevi-bedrijven in de omgeving.

De buisleiding loopt op een afstand van meer dan 1 km van het plangebied hetgeen betekent dat geen invloed zal hebben op de ontwikkelingen. Effecten van hoogspanningsleidingen zijn niet van toepassing.

Vervoer gevaarlijke stoffen is ook niet van toepassing.

Alarmeren bevolking

Het plangebied valt onder de dekking van de WAS-palen en voldoet hiermee aan de HAVOS richtlijnen

Bluswatervoorziening

Gezien het voorliggende plan en de infrastructuur zullen er brandkranen verplaatst en / of bijgeplaatst moeten worden om weer aan de norm te voldoen.

Bereikbaarheid

Het plangebied beschikt over een goede bereikbaarheid

Zorgnorm

Door de aanwezigheid van de vrijwillige brandweerpost aan de Kijlweg te Emmercompascuum is de verwachting dat aan de zorgnorm qua opkomsttijd voor een onderwijsgebouw wordt voldaan.

Conclusie: Vanuit het aspect Fysieke veiligheid bestaat er geen belemmering voor de realisering van onderhavig plan.

3.4 Milieu

In deze paragraaf worden vanuit een duurzame ruimtelijke ordening de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Aangegeven wordt wat de beperkingen en mogelijkheden in het plangebied zijn, bezien vanuit verschillende milieudisciplines. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de (technische) onderzoeken met conclusies.

3.4.1 Bodem

In december 2005 is door Arcadis een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ten behoeve van de toenmalige plannen op deze locatie. Aangezien de geldigheid van bodemonderzoeken 5 jaar is, kan het onderzoek ook voor dit plan worden gebruikt.Het onderzoek bestaat uit een veldonderzoek en een laboratoriumonderzoek.

Vooronderzoek

Allereerst is een vooronderzoek uitgevoerd om inzicht te krijgen in het historisch gebruik van de gronden en eventuele daarmee samenhangende riscolocaties. Hieruit is gebleken dat aan de rand van het plangebied sprake is van een ernstige bodemverontreiniging. Het gaat hier om de achterkant van de woningen aan de Spindel 44 en 46, deze locaties kunnen niet met de strategie 'onverdacht' worden
onderzocht. Ook is er aan de buitenzijde van het plangebied waarschijnlijk een ondergrondse tank aanwezig ter hoogte van de Spil. De rest van het plangebied kan worden onderzocht met de strategie 'onverdacht'.

Bodemopbouw

De bodem bestaat op 0,0m -0,5m -mv uit matig fijn zand, die zwak tot matig siltig is en sterk tot matig humeus. Tussen 0,5m en 3m -mv bestaat de bodem uit matig fijn zand, die zwak tot matig siltig is en sterk tot matig humeus. Resultaten onderzoek De analyseresultaten van de grond en grondwatermonsters is getoetst aan de streefen interventiewaarden. Voor de grond is een correctie toegepast met betrekking tot het humus- en lutumpercentage in de bodem.
Tijdens de veldwerkzaamheden zijn geen zintuiglijke waarnemingen gedaan die duiden op de aanwezigheid van een verontreiniging; ook zijn er geen olieachtige of oppervlakte actieve stoffen waargenomen. In de ondergrond bij de ondergrondse tank is geen minerale olie of BTEXN aangetoond boven de streefwaarde.

De waarden van het grondwater zijn normaal voor het type bodem. Ter hoogte van peilbuis 51 en 53 is een overschrijding van de streefwaarde voor Xylenen aangetoond. Dit kan duiden op de (vroegere) aanwezigheid van een tank. In de bodem van het overige terrein wordt voor de parameter minerale olie de streefwaarde overschreden en voor de PAK de tussenwaarde. De parameter EOX overschrijdt de triggerwaarde. Negen deelmonsters zijn apart beoordeeld op de aanwezigheid van PAK, bij vijf monsters is geen PAK boven de streefwaarde aangetroffen, bij vier monsters is wel een overschrijding aangetroffen.
Conclusie: Zoals aangegeven vormt het aspect bodem geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.4.2 Geluid

Arcadis heeft een akoestisch onderzoek in het plangebied uitgevoerd, waarvan de uitkomsten in het rapport zijn te vinden, welke in de bijlage is gevoegd (Arcadis, 17 januari 2006). Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidsbelasting binnen het plangebied lager is dat de voorkeursgrenswaarde. Daarnaast wordt opgemerkt dat in de omgeving van het plangebied de maximum snelheid 30 km/h bedraagt. Een vervolgonderzoek omtrent mogelijke gevelbelasting op kwetsbare objecten wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

Conclusie: Er hoeven binnen het plangebied geen maatregelen genomen te worden, of hogere waarden te worden aangevraagd.

3.4.3 Lucht

Wet luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet is enerzijds bedoelt om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling.

Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Uit de berekeningen blijkt dat tijdens elk peiljaar op de randen van de onderzochte wegen wordt voldaan aan het "Besluit luchtkwaliteit 2005". Op basis van deze constatering wordt gesteld dat er geen sprake is van directe hinder binnen het plangebied en indirecte hinder nabij het plangebied.

Conclusie: Daarom wordt geconcludeerd dat binnen en nabij het plangebied wordt voldaan aan alle grenswaarden die zijn benoemd in het "Besluit luchkwaliteit 2005".

3.4.4 Waterparagraaf

Hoofdstuk 4 Stedenbouwkundige Structuur

4.1 Stedenbouwkundige Hoofdstructuur

Emmer-Compascuum wordt gerangschikt onder de kanaaldorpen. Opvallend is de hoekverdraaiing van de 3 hoofdassen (Hoofdkanaal, Oosterdiep en Runde). Op de kruising van de hoofdassen ofwel 3 hoofdkanalen heeft zich het centrum van Emmer-Compascuum ontwikkeld, waarvan het zwaartepunt aan de noordzijde ligt.

De bebouwing bestaat voornamelijk uit vrijstaande, dubbele en rijenwoningen. Het woongebied is ontwikkeld binnen de stramienmaten van 2 x 200 meter. De stedenbouw-kundige structuur wordt mede hierdoor gekenmerkt door lineaire en rechthoekige lijnen en rechthoekige verkavelingen en ontsluitingswegen. Aan de Spoel zijn nu nog gevestigd: het multifunctioneel centrum de Hilde inclusief bibliotheek, de woonvoorziening "de Baander' en buiten het plangebied een basisschool. Voor de rest bestaat het plangebied uit woningen die al dan niet gesloopt zijn.

4.2 Verkeersstructuur

Het Hoofdkanaal oz, het Oosterdiep wz en de Runde vormen de 3 hoofdontsluitingswegen van Emmer-Compascuum. De wegen verbinden Emmer Compascuum repectievelijk met Ter Apel, Zwartemeer/A37 en Emmen/Rondweg.Het profiel van het Hoofdkanaal en het Oosterdiep bestaat uit een kanaal met aan weerszijden parallelwegen en bermen, bomenrijen, voet en/of fietspaden. Het profiel van de Runde is gelijk aan het Hoofkanaal en het Oosterdiep met dien verstande dat het kanaal is gedempt.

De profielen van de woonstraten bestaan uit 5 meter brede straten met enkele en dubbelzijdige voetpaden. De profielen zijn sterk afwisselend. Via een voet en een fietspad is de woonbuurt aangesloten op het Rundedal. Naast een waterverbinding vormt de Runde een ecologische verbinding. Het plangebied sluit aan op het centrum van de kern Emmer-Compascuum en is begrenst door de straten: Wikkel, Spil en Spindel en een voetpad die behoort bij de woonblokken aan de Twijn. Centraal in het plangebied ligt de woonstraat Spoel.

4.3 Groenstructuur

Een algemeen uitgangspunt is dat bij Emmer-Compascuum sprake is van een overwegend wijds en open landschap. De cultuurhistorische kenmerken zijn herkenbaar. Bij verdere ontwikkeling van het landschap dienen deze cultuurhistorische rijkdommen te worden behouden.

De hoofdgroenstructuur van Emmer-Compascuum wordt gevormd door (voormalige) kanalen; water met bermen en zware bomenrijen. Grotere groengebieden vormen de centrale middenzone die overigens aanzienlijk is versnipperd en 3 braakliggende groenterreinen aan de Twijn. De bomenstructuur en soorten is divers. Veelal is sprake van kleinere gebieden met veschillende boomsoorten.

Een eerste uitgangspunt is dat de hoofdstructuur een doorgaande structuur is. Ten tweede dienen boomgroottes te worden gekoppeld aan de belangrijkheid van de structuur. In de situatie van Emmer-Compascuum betekent een dergelijke uitgangspunt bijvoorbeeld dat de lijnvormige hoofdstructuur langs de wegen c.q. (voormalige) kanalen ook een lijn dient te zijn en geen gefragmenteerde lijn of een 'lijn' met bomen van verschillende soorten, groottes en/of vorm zoals nu met name bij het Hoofdkanaal WZ het geval is.

Uitgangspunt groenstructuur Achter Abeln is het behoud van de historische ZW - NO gerichte groenstructuur en het ontwikkelen van een ZO - NW gerichte ruimtelijke relatie in de vorm van een overgangszone tussen kanaal en Runde.

In het plangebied zelf is maar kleinschalig groen aanwezig, zoals grasveldjes en enkele bomen.

Hoofdstuk 5 Beschrijving Ontwikkeling

5.1 Algemene Planbeschrijving

In de toekomstige situatie zal er in het plangebied een Multifunctioneel Centrum, 36 woonappartementen met zorg, een Brede School en parkeervoorzieningen worden gerealiseerd. Alvorens tot een stedenbouwkundig plan te komen, is er een ruimtelijke afweging gemaakt op basis van een aantal modellen, waaruit een voorkeursmodel is gekozen. In de dit hoofdstuk worden de randvoorwaarden, uitgangpunten en de verschillende modellen en de uiteindelijke keuze hierin omschreven.

5.2 Programma Van Eisen

Binnen de structuurvisie Emmer Compascuum is een programma van eisenopgesteld. In dit programma van eisen worden voor de kern Emmer-Compascuum m.b.t. het Multifunctioneel Centrum, de volgende aspecten genoemd:

  • concentratie van winkels;
  • locatie voor nieuw multi-functioneel centrum (circa 3.000 m2 bedrijfsvloeroppervlak;
  • realisering nieuw multi-functioneel parkeerplein met circa 120 parkeerplaatsen;
  • locatie voor Brede School (circa 5.000 m2);
  • realisering van 36 zorgwoningen nabij het woonzorgcomplex "de Baander";
  • alternatieve verkeersontsluiting centrumgebied ivm o.a. festiviteiten;
  • groenstructuren verbeteren vanwege bruikbaarheid en cultuur historisch perspectief;
  • winkels buiten het concentratiegebied vanwege herontwikkeling dubbelbestemmen
  • belevingskwaliteit van bebouwing en inrichting verbeteren door bouwstijlen te onderscheiden en ontginningskenmerken te gebruiken.

5.3 Stedenbouwkundig Plan

Alvorens tot een stedenbouwkundig plan te komen zijn er een drietal modellen gemaakt, waarbij het MFC en de Brede School een vast gegeven vormden. De belangrijke overeenkomsten in de verschillende modellen waren:

  • Het Parkeerterrein en het Multifunctioneel Centrum:
  • Het opheffen noordelijk deel woonstraat Spoel:
  • Aanleg van een nieuwe woonstraat en de opheffing 2 woonlusjes:

(In alle 3 modellen is een nieuwe woonstraat gepland tussen basisschool/verzorgingshuis/ dorpshuis de Hilde en de 3 noordelijk gelegen woonblokken. Hierdoor ontstaat er een nieuwe verbinding tussen Spindop en Wikkel en kunnen de 2 woonlusjes Huls en Haspel komen te vervallen.) De belangrijke verschillen tussen de modellen waren:

  • Concentratie van winkels
  • Straatprofielen
  • Groenstructuren
  • Verkeersstructuur

Voorkeursmodel

Door het maken van een ruimtelijke analyse van het plangebied mede op basis van de drie modellen is uiteindelijk gekozen voor het voorkeurs model waarin de concentratie van winkels gecombineerd wordt met het ontwikkelen van het MFC en woningbouw. Dit model is nader uitgewerkt tot een plan waarbij in deze toekomstige situatie er in het gebied een Multifunctioneel Centrum, 36 woonappartementen met zorg en een Brede School is gepland.

In het plangebied komt de straat Spoel te vervallen. Tussen de straten Spindel en het huidige voetpad Wikkel komt een nieuwe straat die de locatie van de Brede School scheidt van het Multifunctioneel Centrum en tevens bedoeld is om te kunnen parkeren.

Het parkeerterrein zal een pleinachtig karakter krijgen waarvoor er wanden gecreëerd moeten worden. Dit plein zal gerealiseerd worden op de plek waar Spil en Spindel elkaar kruisen. Achterkanten aan openbare ruimte worden voorkomen. Situaties met gebouwen die meer dan één voorzijde hebben, krijgen een meerzijdige uitstraling.

In de bestemming "maatschappelijk" op de hoek Spil en Spindel kunnen naast de bestaande woonvoorziening "de Baander" grondgebonden en of gestapelde woningen, een multifunctioneel centrum (met o.a. vergader/les/muziek/onderwijs/horecaruimten) en kantoren worden gerealiseerd. De bouwhoogten zijn bepaald op maximaal 3 en 4 bouwlagen inclusief een dakvorm.Aan het MFC plein dient in principe de bouwhoogte uit minimaal 3 en maximaal 4 bouwlagen met kap of kapvorm te bestaan. Door hier een accent van 4 bouwlagen aan de pleinzijde toe te staan, word het plein geaccentueerd door deze wand. Via een vrijstelling kan worden meegewerkt aan een gedeeltelijk lagere bouwhoogte.

De bebouwing aan het plein dient overwegend kleinschalig te zijn met wisselende gevelbeelden die al dan niet zijn ontleend aan de functies. De hoofdontsluiting is aan het plein gesitueerd.Binnen de bestemming "maatschappelijk" op de hoek Spindel en Wikkel is de "Brede School" gepland. De bouwhoogte van de school kan maximaal uit 2 bouwlagen bestaan en gedeeltelijk uit maximaal 3 ten dienste van bijvoorbeeld een entree of hoekaccent. Een grootschalig en monotoon gebouw is niet passend in het relatief kleinschalig Emmer Compascuum.

5.4 Beschrijving Beeldkwaliteit

Het beeld aan het plein bestaat uit een bebouwing van 3 tot 4 bouwlagen met wisselende gevels. De wisselende gevelbeelden dienen het plein een kleinschalig en hierdoor verblijfsvriendelijk karakter te geven. Bij de wisselende beelden kan een traveemaat van 8 tot 12 meter (haakse situering) of van 16 tot 18 meter (langssituering) worden gebruikt. De voorgevels zijn overwegend in 1 rechte lijn (voorgevelrooilijn) geplaatst. De bebouwing is voorzien van een duidelijke (daklijst) gevelbeeindiging. De materialen zijn overwegend gebakken en de kleuren overwegend donkerrood. De beeldkwaliteit van het plein dient enerzijds behoudend te zijn in de zin van een verwijzing te zijn naar de kenmerken van een kanaaldorp en anderszijds vernieuwend door een eigen architectonische inbreng.

Het beeld aan de Spindel en de Wikkel bestaat uit 1 tot 3 bouwlagen al dan niet met kap. De bebouwing dient zoveel mogelijk in de voorgevelrooilijnen aan de straatzijde te worden geplaatst. Hierbij is de functie van de straat (verzamelstraat of woonstraat) het belangrijkste vertrekpunt. De dakbeeindigingen dienen duidelijk te worden vormgegeven. De kleuren en materialen dienen zoveel mogelijk te zijn afgestemd op de traditioneel gebouwde omgeving (rood tot antraciet en gebakken). De beeldkwaliteit dient enerzijds te zijn afgestemd op het beeld van het nieuwe multi functionele parkeerplein en anderzijds op de traditionele woningbouw in 1 tot 2 bouwlagen met kap.

Het plein dient multi functioneel te zijn ingericht; primair parkeren en secundair verblijven. De bestrating dient (bij voorkeur) uit gebakken materialen te bestaan. Een plein met digitale lijnen vereenvoudigt de oversteekbaarheid. Aan de Spil is een bomenrij geprojecteerd om de verbinding met het natuurgebied De Runde te bevestigen en om de zwakke gevelwand te versterken. Ook langs de Spoel en de Spindel is een bomenrij gepland om de verkavelingsrichting te benadrukken en de woonkwaliteit te vergroten. De gevel van het MFC blijft boomloos, vooral om de realtie MFC en (voor)plein te benadrukken. Kleur en materiaalgebruik straten dient te worden afgestemd op het gebruikelijke (dorps)beeld.

Hoofdstuk 6 Juridische Toelichting Op Het Bestemmingsplan

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De regels en verbeelding zijn aan elkaar gerelateerd. Dit betekent dat de verbeelding en de regels altijd in samenhang moeten worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.
Het bestemmingsplan Emmer-Compascuum, Multifunctioneel Centrum en Brede School is een ontwikkelingsplan.
Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008" van het ministerie van VROM.

6.2 Toelichting Op De Verbeelding

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.
Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en/of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

6.3 Toelichting Op De Regels

De regels zijn een juridische vertaling van het planologisch/ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Gebruiksregels

Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld.

Bouwregels

In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen, waarbij de bouwmogelijkheden mee worden gereguleerd. Hoofdgebouwen moeten altijd worden gebouwd binnen een daarvoor aangeduid bouwvlak. Uitgangspunt voor de bebouwing is de bestaande voorgevel, die is vastgelegd door middel van de aanduiding 'gevellijn'. Dit betekend dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Daarnaast is op de verbeelding per bestemmingsplan de maximale bouw- en/of goothoogte aangegeven. Waar het wenselijk is om het huidige bebouwingsbeeld in stand te houden zijn tevens aanduidingen opgenomen ten aanzien van bijgebouwen of de kapvorm van daken.

Flexibiliteit

Af en toe kan het nodig zijn dat afwijking van de gestelde regels gewenst is. Deze flexibiliteitbepalingen bieden de mogelijkheid om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. In het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:

  • Afwijken van de bouwregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Nadere eisen;
  • Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro;

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de bouwvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning
Met de nadere eisenkunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.
Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een ontheffing en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:
1. Woonsituatie:
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:
i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
iv. het uitzicht;
v. de aanwezigheid van voldoende privacy.
2. Straat- en bebouwingsbeeld:
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:
i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing);
ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;
iii. gevelbeelden;
iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;
v. de hoogtedifferentiatie;
vi. de situering van gebouwen op het perceel;
vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt.
3. Culthuurhistorie
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden;
4. Verkeersveiligheid
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:
i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. benodigde uitzichthoeken van wegen;
iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;
vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.
5. Sociale veiligheid
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:
i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:
i. aanwezigheid van kwetsbare objecten;
ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;
iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken;
de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.
7. Milieusituatie:
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:
i. de mate van hinder voor de omliggende functies;
ii. de gevolgen voor de externe veiligheid;
iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;
vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;
vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.

Figuur 5.1: Beoordelingscriteria afwijkingen en nader eisen

De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.

Opzet regels
De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

6.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 Begrippen

De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2 Wijze van meten

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

6.3.2 Hoofdstuk 2 bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 van de regels worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden.

6.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

Artikel 6 Algemene bouwregels

In artikel 6 zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.
Tevens wordt in dit artikel, artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing verklaard met uitzondering van een zestal onderwerpen dit o.a in verband met de bereikbaarheid, beheer en gebruik van het openbaar gebied.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

De afwijkingsregel maakt het mogelijk dat aan de regels van de bestemmingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Het college van burgemeester en wethouders kunnen bijvoorbeeld afwijken van een bestemmingsplan voor de in het plan aangegeven maten tot ten hoogste 10 %. De afwjikingen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels al is afgeweken van het bestemmingsplan. Dit betekent dat niet 2 keer afgeweken kan worden van eenzelfde bepalingen of dat de bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.

6.3.4 Hoofdstuk 4 overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels zijn twee artikelen opgenomen, het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.

Artikel 8 Overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken opgenomen die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.

Artikel 9 Slotregel

In de Slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Emmer-Compascuum, Multifunctioneel Centrum en Brede School ".

6.4 Handhaving

De verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van het bestemmingsplan ligt bij de gemeente. De basis voor een werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een goede registratie van verleende vergunningen en ontheffingen.
Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan heeft een nauwgezette inventarisatie plaats gevonden van de feitelijke situatie. De bestaande ruimtelijke situatie is in dit bestemmingsplan opnieuw vastgelegd. Daarnaast heeft bestaand beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan eigentijdser, beter toepasbaar en goed naleefbaar geworden.
Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de planregels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en burger ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.
De gemeente Emmen heeft handhavingsbeleid ontwikkeld, waarin wordt aangegeven hoe de handhaving van het bestemmingsplan opgepakt wordt. Met het handhavingsbeleid wordt aangesloten op het programma van de landelijke Stuurgroep Handhaven op Niveau met betrekking tot het programmatisch handhaven. Dit betekent dat niet tegen alle illegale situaties wordt opgetreden maar tegen zaken met een uitstralend effect. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst vastgesteld door het college, dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft.
Ongeacht de wijze waarop handhaving van het bestemmingsplan vorm krijgt geldt voor de gemeente geldt als eerste handhavingprioriteit de aanpak van calamiteiten met een levensbedreigend karakter, waarbij men moet denken aan instortings- en brandgevaar en asbestvervuiling. De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, dat een uitstralend effect zal hebben. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor een projectmatige aanpak.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Betrokkenheid

7.1 Overleg Ex. Artikel 3.1.1 Bro En Zienswijzen

Het college heeft het bestemmingsplanEmmer-Compascuum, Multifunctioneel Centrum en Brede School vrijgegeven voor overleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het houden van een inloopbijeenkomst.

7.1.1 Overleg

Het concept- ontwerpbestemmingsplan is op 7 oktober 2009 voor overleg verzonden naar verschillende overlegpartners.
De ontvangen adviezen en reacties zijn gebundeld in de Nota van Beantwoording behorende bij het bestemmingsplan Emmer-Compascuum, Multifunctioneel Centrum en Brede School.
In deze nota is tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders ten aanzien van de verschillende overlegreacties opgenomen. Waar de adviezen en reacties leidden tot aanpassingen van het bestemmingsplan, zijn de aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt.
Voor de inhoud van de overlegreacties en het standpunt van het college wordt verwezen naar voornoemde nota. De Nota van Beantwoording maakt deel uit van het bestemmingsplan Emmer-Compascuum, Multifunctioneel Centrum en Brede School.

7.1.2 Inloopbijeenkomst

Op 18 januari 2010 is een inloopbijeenkomst in De Hilde te Emmer-Compascuumgehouden. Tijdens deze bijeenkomst konden geïnteresseerden kennisnemen van het bestemmingsplan Emmer-Compascuum, Multifunctioneel Centrum en Brede School en eventueel op het plan reageren.
Diverse geïnteresseerden hebben het bestemmingsplan bekeken en een aantal hebben mondeling en of schriftelijk gereageerd op het plan. Waar de beantwoording leidde tot aanpassingen van het bestemmingsplan, zijn deze in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt. Veel vragen hadden betrekking op de procedure in combinatie met de structuurvisie "Centrum Emmer-Compascuum".

7.2 Zienswijzen Op Het Ontwerpbestemmingsplan

Tegen het bestemmingsplan Emmer-Compascuum, Multifunctioneel Centrum en Brede School zijn geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan o.a. wordt verstaan de bouw van een woning of de uitbreiding van een gebouw van 1000 m2 of meer.

In dit kader is met de initiatiefnemer, woningcorporatie Lefier, een anterieure exploitatie-overeenkomst aangegaan. Deze overeenkomst is op datum ondertekend. De zakelijke inhoud van de overeenkomst is bekend gemaakt in de Zuidoosthoeker.

Bijlage 1 Nota Van Beantwoording

Bijlage 1 Nota van Beantwoording

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek

Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 3 Archeologisch onderzoek

Bijlage 4 Bodemonderzoek

Bijlage 4 Bodemonderzoek

Bijlage 5 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 5 Ecologisch onderzoek