KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Bedrijventerrein
Artikel 4 Agrarisch - Glastuinbouw
Artikel 5 Agrarisch - Grondgebonden 1
Artikel 6 Agrarisch - Grondgebonden 2
Artikel 7 Agrarisch - Jongveehandel
Artikel 8 Agrarisch - Niet Grondgebonden 1
Artikel 9 Agrarisch - Niet Grondgebonden 2
Artikel 10 Agrarisch - Paardenhouderij 1
Artikel 11 Agrarisch - Paardenhouderij 2
Artikel 12 Agrarisch - Schapenhouderij
Artikel 13 Agrarisch - Veldschuur 1
Artikel 14 Agrarisch - Veldschuur 2
Artikel 15 Agrarisch Met Waarden - Esdorpenlandschap
Artikel 16 Agrarisch Met Waarden - Grootschalige Veenontginningen
Artikel 17 Agrarisch Met Waarden - Kleinschalige Veenontginningen
Artikel 18 Bedrijf - Agrarisch Loonbedrijf
Artikel 19 Bedrijf - Bedrijfsdoeleinden
Artikel 20 Bedrijf - Drinkwatervoorziening
Artikel 21 Bedrijf - Duivenhouderij
Artikel 22 Bedrijf - Gasontvangststation En Afsluiterlocaties
Artikel 23 Bedrijf - Hondenfokkerij
Artikel 24 Bedrijf - Kwekerij 1
Artikel 25 Bedrijf - Kwekerij 2
Artikel 26 Bedrijf - Mijnbouw 1
Artikel 27 Bedrijf - Mijnbouw 2
Artikel 28 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 29 Bedrijf - Strohandel
Artikel 30 Bedrijf - Verkeersschool
Artikel 31 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen
Artikel 32 Bedrijf - Waterzuiveringsinstallatie 1
Artikel 33 Bedrijf - Waterzuiveringsinstallatie 2
Artikel 34 Bos
Artikel 35 Bos - Landgoed
Artikel 36 Cultuur En Ontspanning - Sauna En Wellness
Artikel 37 Detailhandel - Overig
Artikel 38 Detailhandel - Tuincentrum
Artikel 39 Groen
Artikel 40 Horeca - Categorie 2
Artikel 41 Horeca - Categorie 3
Artikel 42 Horeca - Categorie 5
Artikel 43 Maatschappelijk - Asielzoekerscentrum
Artikel 44 Maatschappelijk - Begraafplaats
Artikel 45 Maatschappelijk - Dagopvang
Artikel 46 Maatschappelijk - Dierenartspraktijk
Artikel 47 Natuur - Bos
Artikel 48 Natuur - Veengebieden En Beekdalen
Artikel 49 Recreatie - Extensieve Dagrecreatie
Artikel 50 Recreatie - Hondentraining
Artikel 51 Recreatie - Verblijfsrecreatie
Artikel 52 Sport - Geluidsportcentrum
Artikel 53 Sport - Manege
Artikel 54 Sport - Zwembad
Artikel 55 Verkeer - Auto(snel)weg
Artikel 56 Verkeer - Helihaven
Artikel 57 Verkeer - Spoorweg
Artikel 58 Verkeer - Weg
Artikel 59 Water
Artikel 60 Wonen - Twee Aan Een
Artikel 61 Wonen - Voormalige Agrarische Bebouwing
Artikel 62 Wonen - Vrijstaand
Artikel 63 Wonen - Wilms Boo
Artikel 64 Leiding - Gas
Artikel 65 Leiding - Hoogspanning
Artikel 66 Leiding - Hoogspanningsverbinding 1
Artikel 67 Leiding - Hoogspanningsverbinding 2
Artikel 68 Leiding - Nam Leiding (Boven- En Ondergronds)
Artikel 69 Waarde - Archeologie 1
Artikel 70 Waarde - Archeologie 2
Artikel 71 Waarde - Archeologie 3
Artikel 72 Waarde - Archeologie 4
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 73 Anti-dubbeltelregel
Artikel 74 Algemene Bouwregels
Artikel 75 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 76 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 77 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 78 Overgangsrecht
Artikel 79 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Nieuw Bestemmingsplan
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Huidige Planologische Regelingen
1.4 Opzet Bestemmingsplan
1.5 Overzicht Verricht Onderzoek
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Gemeentelijk Beleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Rijksbeleid
Hoofdstuk 3 Thematische Analyse
3.1 Landschap En Cultuurhistorie
3.2 Archeologie En Monumenten
3.3 Landbouw
3.4 Water
3.5 Natuur
3.6 Toerisme En Recreatie
3.7 Wonen
3.8 Bedrijvigheid
3.9 Zorg
3.10 Verkeer
3.11 Externe Veiligheid
3.12 Duurzame Energie
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Afstemming Functies
4.2 Landschap En Cultuurhistorie
4.3 Archeologie En Monumenten
4.4 Ontwikkelingsmogelijkheden Landbouw
4.5 Afstemming Met Water
4.6 Natuur
4.7 Toerisme En Recreatie
4.8 Wonen
4.9 Bedrijvigheid
4.10 Zorg
4.11 Verkeer
4.12 Externe Veiligheid
4.13 Overige Functies
Hoofdstuk 5 Plan-mer En Onderzoeken
5.1 Inleiding
5.2 Plan-mer
5.3 Bodem
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Geluid
5.6 Luchtkwaliteit
Hoofdstuk 6 Juridische Toelichting Op Het Bestemmingsplan
6.1 Inleiding
6.2 Bestaande Situatie
6.3 Handhaving
6.4 Hoofdstuk 1: Inleidende Regels
6.5 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
6.6 Hoofdstuk 3: Algemene Regels
6.7 Hoofdstuk 4: Overgangs- En Slotbepalingen
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Betrokkenheid
7.1 Toelichting Op De Voorbereiding
7.2 Overleg Ex. Artikel 3.1.1 Bro En Reacties
7.3 Ontwerpbestemmingsplan En Zienswijzen
7.4 Vaststelling
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
8.1 Exploitatie
8.2 Planschade
Bijlage 1 Staat Van Bedrijven
Bijlage 2 Rapport "De Gemeente Emmen In Het Perspectief Van Het Landschap"
Bijlage 3 Kaart Essen En Beekdalen Uit Rapport Bijlage 2
Bijlage 4 Dwarsprofielen
Bijlage 1 Nota Van Beantwoording N.a.v. Overleg
Bijlage 2 Samenvatting Van Het Basisrapport Archeologische Verwachtings- En Beleidsadvieskaart (Arcadis)
Bijlage 3 Verslag Afstemmingsoverleg Waterschappen
Bijlage 4 Ecologisch Wensbeeld Voor Gemeente Emmen (Eelerwoude)
Bijlage 5 Planmer En Passende Beoordeling (Royal Haskoning)
Bijlage 6 Advies Externe Veiligheid (Steunpunt Externe Veiligheid Drenthe)
Bijlage 7 Brandweeradvies Externe Veiligheid (Hulpverleningsdienst Drenthe)
Bijlage 8 Publicatie Ontwerp D.d. 03-07-12
Bijlage 9 Notitie "Mitigerende Maatregelen En Flankerend Beleid Stikstofdepositie Bargerveen" (Bügelhajema)
Bijlage 10 Notitie Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 11 Raadsvoorstel En Raadsbesluit D.d. 30-05-13
Bijlage 12 Nota Van Zienswijzen N.a.v. Ontwerpbestemmingsplan
Bijlage 13 Lijst Ambtshalve Wijzigingen
Bijlage 14 Publicatie Vaststelling D.d. <Datum>

Buitengebied 2011

Bestemmingsplan - gemeente Emmen

Vastgesteld op 30-10-2014 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Buitengebied Emmen van de gemeente Emmen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0114.2009072-0710 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aan huisgebonden kleinschalige beroep- of bedrijfsactiviteiten:

een beroep, of het beroepsmatig verlenen van diensten of bedrijfsvoering dat op administratief, lichaamsverzorgend, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of een daarmee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw;

1.7 achtererfscheiding:

een van de weg afgekeerde zijde van een bouwperceel, met dien verstande, dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen, burgemeester en wethouders bepalen welke zijde als achtererfscheiding dient te worden aangemerkt;

1.8 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.9 agrarisch bedrijf grondgebonden:

agrarische bedrijvigheid (bedrijfsvoering), zoals akkerbouw, veeteelt en vollegrond tuinbouw die afhankelijk zijn van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend, uitgezonderd een boomkwekerij;

1.10 agrarisch bedrijf niet grondgebonden

agrarisch bedrijvigheid (bedrijfsvoering), zoals kalvermesterijen, pluimveehouderijen, varkensfokkerij, varkensmesterij, champignonkwekerij e;a; naar de aard hiermee te vergelijken bedrijven die niet afhankelijk zijn van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend;

1.11 agrarisch bedrijventerrein

een terrein waarop meerdere aan de agrarische sector gerelateerde bedrijfsactiviteiten worden uitgevoerd, zoals mesthandel, loonwerk, veenverwerking en grondverzet;

1.12 agrarisch loonbedrijf

een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten voor agrarische bedrijven;

1.13 agrarische gronden/ agrarisch grondgebruik:

gronden welke in hoofdzaak dienen voor het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.14 ander(e) bouwwerk(en):

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.15 andere werk(en):

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.16 bebouwing:

één of meer gebouwen en/ of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.17 bebouwingsgrens:

een op de verbeelding aangegeven grens die, door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze regels zijn toegestaan;

1.18 bed and breakfast

het gebruik van een ruimte met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, een tot enkele nachten, ter plaatse verblijft; onder bed and breakfast wordt niet begrepen overnachtingen, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid. De ruimte die gebruikt wordt voor bed and breakfast mag niet worden gebruikt als zelfstandige woning;

1.19 bedrijf:

een onderneming of gedeelte van een onderneming, die een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en is gericht op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten, hieronder begrepen ondernemingen of gedeelten van ondernemingen, die door of vanwege de overheid worden geleid;

1.20 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.21 bedrijfswoning:

een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) personen, van wie de huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.22 bestaand:

bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.23 bestaande bebouwing:

bebouwing aanwezig op de eerste dag van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan;

1.24 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.25 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.26 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.27 bodemingreep:

werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige (archeologische) bodemarchief;

1.28 boomteelt

de teelt van heesters en/of bomen op open grond;

1.29 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.30 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.31 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.32 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.33 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waarop ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.34 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.35 chalet:

een verblijf, bestaande uit een lichte constructie en uit lichte materialen, niet zijnde een kampeermiddel, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf.

1.36 cultuurhistorische waarden:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik, dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.37 dagrecreatie:

een verblijf buiten de eigen woning langer dan 2 uur voor recreatieve doeleinden doorgebracht zonder overnachting;

1.38 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden of verhuren van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.39 dienstverlenend beroep:

beroep waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, en naar omvang en de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf;

1.40 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafe;

1.41 duivenhouderij

bedrijf dat gericht is op het fokken van duiven ten behoeve van de duivensport;

1.42 ecologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde , gekenmerkt door een samenhangend geheel van onderling elkaar beïnvloedende mensen, planten, dieren en omgeving;

1.43 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.44 erker:

een (hoek- of rondvormig) uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, waaronder ook een entreeportaal, bouwkundig bestaand uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling, waarbij het entreeportaal een meer besloten karakter mag hebben;

1.45 escortbedrijf

het bedrijfsmatig aanbieden van prostitutiediensten die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte van het escortbedrijf worden uitgeoefend;

1.46 fruitteelt

de teelt van fruit aan opgaande houtige gewassen op open grond;

1.47 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.48 geluidswerende voorzieningen:

geluidsreducerende constructie/ bouwwerk in de vorm van voorzieningen zoals geluidschermen, geluidswallen of aan deze constructies gelijk te stellen bouwwerk/ constructie;

1.49 geometrische plaatsbepaling:

locatie van een ruimtelijk object, vastgelegd in een ruimtelijk referentiesysteem;

1.50 gevel:

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;

1.51 gevellijn:

de fysieke, danwel doorgetrokken denkbeeldige lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde met het vooraanzicht vanaf de weg, niet mag worden overschreden;

1.52 glastuinbouw

de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;

1.53 groenvoorziening:

een (openbaar)gebied, dat is ingericht als berm, park, groenstrook, beplantingsstrook, grasveld, plantsoen, sport- en speelveldjes en dergelijke, welke voor het gehele jaar of een groot deel van het jaar voor het publiek algemeen toegankelijk moet zijn;

1.54 groepsaccommodatie:

een zelfstandig recreatieverblijf dat is specifiek naar afmetingen en inrichting bedoeld is voor een grotere groep van personen, tot uitdrukking komend in o;a; gezamenlijke faciliteiten voor logies, dagverblijf en maaltijdbereiding;

1.55 hondenfokkerij

bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het fokken, verzorgen en de handel in honden;

1.56 hoofdgebouw:

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.57 grondverzetbedrijf

een bedrijf, niet zijnde een agrarisch loonbedrijf,dat in hoofdzaak gericht is op het in cultuur brengen en houden van gronden met behulp van grootschalige grondverzetmachines zoals: mobiele (rups)kranen, shovels, laadschoppen, trekkers e.d. Het opslaan van gronden ter plaatse is niet toegestaan;

1.58 horecabedrijf:

een bedrijf, inrichting waar bedrijfsmatig dranken en/ of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en /of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;

1.59 horeca-1:

een horecabedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet alcoholische dranken zoals cafetaria's, snackbars, lunchrooms, broodjeszaken en daarmee vergelijkbare horecabedrijven zoals een sportkantine;

1.60 horeca-2:

een horecabedrijf gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken zoals restaurants, bistro's, grillrooms, en daarmee vergelijkbare horecabedrijven;

1.61 horeca-3:

een horecabedrijf gericht op het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel daaraan ondergeschikt het verstrekken van etenswaren of maaltijden voor gebruik ter plaatse, zoals (eet)cafés, met uitzondering van discotheken en nachtclubs;

1.62 horeca-4:

een horecabedrijf gericht op het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van overwegend elektrisch versterkte muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen, zoals discotheken, alsmede horecabedrijven gericht op het verstrekken van dranken en kleine etenswaren voor gebruik ter plaatse;

1.63 horeca-5:

een horecabedrijf gericht op het verstrekken van logies met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden of dranken voor gebruik ter plaatse, zoals hotels en pensions;

1.64 incidentele bebouwing:

vrijstaande woningen verspreid over een groot gebied en lintbebouwing;

1.65 jongveehandel

bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het verzorgen en de handel in jongvee;

1.66 kampeermiddel:

een onderkomen, voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, dat geheel of ten dele blijvend kan worden gebruikt voor recreatief dag- en/of nachtverblijf;

1.67 kantoor:

beroeps- of bedrijfsmatige werkruimte(n) die door hun indeling en aard bestemd zijn om overwegend gebruikt te worden voor het verrichten van administratieve werkzaamheden en dienstverlening

1.68 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas;

1.69 kleinschalig kampeerterrein

stuk grond, al dan niet met speciale voorzieningen, waarop men kan kamperen;

1.70 kleinschalig kamperen

kamperen, in de vorm van recreatief medegebruik op gronden met een andere hoofdfunctie voor kampeermiddelen op aanwezige erven, in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;

1.71 kort verblijven:

een verblijf buiten de eigen woning voor recreatieve doeleinden met 1 tot 3 opeenvolgende overnachtingen;

1.72 kwekerij:

bedrijf dat gericht is op het kweken van siergewassen, vaste planten, heesters en/of bomen alsmede als ondergeschikte nevenfunctie de verkoop van ter plaatse gekweekte gewassen;

1.73 landschappelijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak (geomorfologisch, hydrologisch, ecologisch, cultuurhistorisch en landschappelijk-esthetische);

1.74 maatschappelijke voorzieningen:

voorzieningen voor het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke,educatieve en openbare dienstverlening;

1.75 manege:

een bedrijf met een publieksgericht karakter, dat is gericht op het bieden van gelegenheid tot het berijden en verzorgen van paarden en pony's (waaronder het lesgeven, de verhuur, het dresseren en trainen, alsmede het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen) en daaraan ondergeschikte horeca, niet zijnde een paardenfokkerij;

1.76 mestopslagplaats:

een constructie, dan wel een aarden put bekleed met folie of beton, dan wel een gemetselde constructie die geheel of gedeeltelijk is ingegraven en wordt omgeven door een grondwal voor de opslag van drijfmest; Onder een mestopslagplaats wordt niet inbegrepen een mestkelder, zijnde een volledige bak, die is gecombineerd met een gebouw;

1.77 molenbiotoop:

beschermingszone rondom een molen gericht op het behoud van de windvang;

1.78 mijnbouwbedrijf

een bedrijf met tot doel het opsporen en winnen van aardgas en aardolie.

1.79 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.80 nutsvoorzieningen/ of nutsbedrijven en semi-openbare nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten dienste van openbare en semi-openbare nut, zoals transformatorgebouwen, telefooncentrales, telecommunicatie, alarmeringsystemen, riolering, rioolgemalen, waterzuivering, de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, voorzieningen voor de waterhuishouding en naar aard van nutsvoorzieningen of daarmee gelijk te stellen overige voorzieningen;

1.81 paardenbak

omheind terrein, waarop, door middel van het aanbrengen van zand en/of het plaatsen van bouwwerken zodat de paardensport kan worden beoefend;

1.82 paardenpension

een bedrijf waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het houden van paarden van derden. Hieronder wordt verstaan de verhuur van stalling met accommodatie en/of weiland, het verzorgen van paarden en de mogelijkheid voor derden om hun ter plaatse gestalde paarden te berijden. Onder een paardenpension wordt geen manege verstaan;

1.83 perceelsgrens:

de lijn, welke de scheiding vormt tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een aangrenzend terrein;

1.84 prostitutiebedrijf

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, waaronder mede wordt begrepen een voer- of vaartuig, waarin bedrijfsmatig prostitutie wordt bedreven. Onder prostitutiebedrijf wordt uitdrukkelijk niet begrepen de thuisprostitutie;

1.85 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming;

1.86 recreatiewoning:

een gebouw, geen woonkeet en geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond;

1.87 serre:

een (hoek- of rondvormig) uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaand uit een lichte constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.88 staat van inrichtingen:

een lijst van bedrijven bevattende informatie over de bedrijven die zijn toegestaan binnen het plangebied; De lijst is als bijlage bij de regels opgenomen;

1.89 stacaravan:

een caravan die gedurende langere tijd op een kampeerterrein op dezelfde plaats blijft staan en die door zijn plaatsing direct of indirect met de grond is verbonden, dan wel direct of indirect steun vindt in of op de grond en daardoor als bouwwerk is aan te merken;

1.90 straalpad:

voor berichten verkeer gebruikte straalverbinding;

1.91 stoeterij

een grondgebonden agrarisch bedrijf, dat is gericht op het trainen, fokken en verhandelen van paarden;

1.92 straat- en bebouwingsbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedte verhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.93 strohandel

bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de handel in stro;

1.94 teeltondersteunende voorzieningen

bouwwerken en voorzieningen van lichtdoorlatend materiaal, niet zijnde glas, die door bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt ten behoeve van het verbeteren van de productie en arbeidsomstandigheden en het matigen van weersinvloeden en het bereiken van positieve effecten op milieu en water;

1.95 tenthuisje:

een verblijf, bestaande uit een lichte constructie en lichte materialen, waaronder in ieder geval tentdoek, niet zijnde een kampeermiddel of een stacaravan, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf.

1.96 trekkershut:

een gebouw, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf;

1.97 tuincentrum:

een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen alsmede op het verkopen en het leveren van gewassen en andere goederen voor het inrichten van tuinen;

1.98 vaste standplaats:

een stuk grond voor het plaatsen van een tent of caravan, stacaravan of kampeerauto gedurende een geheel jaar of seizoen;

1.99 veldschuur:

een bedrijfsgebouw dat dient voor opslag en onderbrenging van producten en/of machines ten behoeve van de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;

1.100 verblijfsrecreatie:

een recreatief verblijf buiten de woning met minimaal 1 overnachting;

1.101 volkstuin:

klein perceel grond, deel uitmakend van een complex, waarop door (stads/dorps) bewoners voedings- en siergewassen worden op niet-bedrijfsmatige basis, geteeld;

1.102 volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf met een omvang, passend bij ten minste een volwaardige arbeidskracht;

1.103 voorerf:

gedeelte van het erf dat aan de voorkant van het gebouw gelegen is;

1.104 voorerfgebied

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

1.105 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen ten dienste van de waterhuishouding waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers;

1.106 waterlopen:

een sloot, goot of greppel t.b.v. opvang en afvoer van gebiedseigen water en mede bedoeld als verbinding tussen de voor water bestemde gronden;

1.107 windturbine / windmolen:

een installatie bestaande uit een drager en wieken, de bedrading al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.108 wonen voormalig agrarisch bebouwing:

een woning met kenmerken van een voormalig agrarisch bedrijf;

1.109 woning twee-aaneen:

een woning die aan één kant tegen een andere woning is aangebouwd en slechts op 1 zijde gesitueerd is op de zijdelingse perceelsgrens, waaronder ook begrepen geschakelde woningen;

1.110 woning vrijstaand:

een grondgebonden woning waarbij het hoofdgebouw vrij staat van naast gelegen hoofdgebouwen;

1.111 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.112 wooneenheid:

zelfstandige bewoonbaar gedeelte van een voor wonen (mede) bestemd gebouw;

1.113 wro- zone- wijzigingsgebied:

de op de verbeelding blijkens de daarop voorkomende verklaring aangegeven gebieden, waarvoor aanvullende bepalingen gelden;

1.114 zijerf:

gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het (hoofd)gebouw gelegen is;

1.115 zijerfscheiding:

een scheiding tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een daarop aansluitende bestemming, met dien verstande dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen, burgemeester en wethouders bepalen welke zijde als zijerfscheiding dient te worden aangehouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zij- c.q. achtererfscheiding:

de kortste afstand gemeten tussen een bouwwerk en de zij- c.q. achtererfscheiding;

2.2 de bebouwing op de verbeelding:

de op de verbeelding aangegeven (kadastrale) bebouwing wordt als illustratief beschouwd;

2.3 de bebouwingspercentage:

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.8 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 het peil:

het peil overeenkomstig de bouwverordening, danwel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein, indien in of op het water wordt gebouwd, dan het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk waterpeil aan te houden;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch - Bedrijventerrein aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. uitoefening van aan de agrarische sector gerelateerde bedrijfsactiviteiten, zoals mesthandel, loonwerk, veenverwerking en grondverzet;
  2. b. bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - bedrijfsgebouwen";
  3. c. één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning";
  4. d. een tuin ter plaatse van de aanduiding "tuin";
  5. e. mestsilo's ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - mestsilo";
  6. f. torensilo's ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - torensilo";
  7. g. een opslagplaats voor vaste mest ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - vaste mestplaats";
  8. h. agrarische gronden;

met bijbehorende:

  1. i. andere bouwwerken;
  2. j. erven en tuinen;
  3. k. toegangswegen in- en uitritten;
  4. l. parkeervoorzieningen;
  5. m. groenvoorzieningen;
  6. n. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken,

Artikel 4 Agrarisch - Glastuinbouw

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch - Glastuinbouw aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. uitoefening van een glastuinbouwbedrijf;
  2. b. bedrijfsgebouwen;
  3. c. kassen;
  4. d. één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken;
  5. e. agrarische gronden;

met bijbehorende:

  1. f. andere bouwwerken;
  2. g. erven en tuinen;
  3. h. toegangswegen in- en uitritten;
  4. i. groenvoorzieningen;
  5. j. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken;
  2. b. het aanleggen van paardenbakken;
  3. c. het gebruiken van kassen voor opslag van goederen.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Agrarisch - Grondgebonden 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch - Grondgebonden 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  2. b. bedrijfsgebouwen;
  3. c. één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken, danwel twee bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken wanneer deze aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan;
  4. d. en een ondergeschikte tak van niet grondgebonden agrarische activiteiten ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - niet grondgebonden bedrijfsactiviteiten";
  5. e. en een paardenpension ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - paardenpension";
  6. f. en een kwekerij ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - kwekerij";
  7. g. en houtbouw ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - houtbouw";

met bijbehorende:

  1. h. andere bouwwerken;
  2. i. erven en tuinen;
  3. j. toegangswegen in- en uitritten;
  4. k. groenvoorzieningen;
  5. l. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

5.4 Afwijken van de bouwregels

5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken;
  2. b. het aanleggen van paardenbakken;
  3. c. buitenopslag ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - opslag en stalling".

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

5.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 6 Agrarisch - Grondgebonden 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch - Grondgebonden 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  2. b. bedrijfsgebouwen;
  3. c. één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken, danwel twee bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken wanneer deze aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan;

met bijbehorende:

  1. d. andere bouwwerken;
  2. e. erven en tuinen;
  3. f. toegangswegen in- en uitritten;
  4. g. groenvoorzieningen;
  5. h. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

6.4 Afwijken van de bouwregels

6.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken;
  2. b. het aanleggen van paardenbakken;

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

6.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 7 Agrarisch - Jongveehandel

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch - Jongveehandel aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. uitoefening van een jongveehandel;
  2. b. bedrijfsgebouwen;
  3. c. één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken;
  4. d. agrarische gronden;

met bijbehorende:

  1. e. andere bouwwerken;
  2. f. erven en tuinen;
  3. g. toegangswegen in- en uitritten;
  4. h. groenvoorzieningen;
  5. i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

7.4 Afwijken van de bouwregels

7.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken;
  2. b. het aanleggen van paardenbakken.

7.6 Afwijken van de gebruiksregels

7.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 8 Agrarisch - Niet Grondgebonden 1

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch - Niet grondgebonden 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. uitoefening van een niet grondgebonden agrarisch bedrijf;
  2. b. bedrijfsgebouwen;
  3. c. één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken, danwel twee bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken wanneer deze aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan;
  4. d. en een paardenfokkerij ter plaatse van de aanduiding "paardenfokkerij";
  5. e. en de opslag en stalling van materiaal en machines ten behoeve van een pluimveeservicebedrijf ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - pluimveeservice";

met bijbehorende:

  1. f. andere bouwwerken;
  2. g. erven en tuinen;
  3. h. toegangswegen in- en uitritten;
  4. i. groenvoorzieningen;
  5. j. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

8.2 Bouwregels

8.3 Nadere eisen

8.4 Afwijken van de bouwregels

8.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken;
  2. b. het aanleggen van paardenbakken.

8.6 Afwijken van de gebruiksregels

8.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 9 Agrarisch - Niet Grondgebonden 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch - Niet grondgebonden 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. uitoefening van een niet grondgebonden agrarisch bedrijf;
  2. b. bedrijfsgebouwen;
  3. c. één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken, danwel twee bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken wanneer deze aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan;

met bijbehorende:

  1. d. andere bouwwerken;
  2. e. erven en tuinen;
  3. f. toegangswegen in- en uitritten;
  4. g. groenvoorzieningen;
  5. h. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

9.2 Bouwregels

9.3 Nadere eisen

9.4 Afwijken van de bouwregels

9.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken;
  2. b. het aanleggen van paardenbakken.

9.6 Afwijken van de gebruiksregels

9.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 10 Agrarisch - Paardenhouderij 1

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch - Paardenhouderij 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. uitoefening van een stoeterij;
  2. b. bedrijfsgebouwen;
  3. c. één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken;
  4. d. agrarische gronden;

met bijbehorende:

  1. e. andere bouwwerken;
  2. f. erven en tuinen;
  3. g. toegangswegen in- en uitritten;
  4. h. groenvoorzieningen;
  5. i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

10.2 Bouwregels

10.3 Nadere eisen

10.4 Afwijken van de bouwregels

10.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken;

10.6 Afwijken van de gebruiksregels

10.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 11 Agrarisch - Paardenhouderij 2

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch - Paardenhouderij 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. uitoefening van een paardenpension;
  2. b. bedrijfsgebouwen;
  3. c. één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken;
  4. d. agrarische gronden;

met bijbehorende:

  1. e. andere bouwwerken;
  2. f. erven en tuinen;
  3. g. toegangswegen in- en uitritten;
  4. h. parkeervoorzieningen;
  5. i. groenvoorzieningen;
  6. j. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

11.2 Bouwregels

11.3 Nadere eisen

11.4 Afwijken van de bouwregels

11.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken;

11.6 Afwijken van de gebruiksregels

11.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 12 Agrarisch - Schapenhouderij

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch - Schapenhouderij aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf gespecialiseerd in schapenhouderij;
  2. b. bedrijfsgebouwen;
  3. c. één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken;
  4. d. agrarische gronden;

met bijbehorende:

  1. e. andere bouwwerken;
  2. f. erven en tuinen;
  3. g. toegangswegen in- en uitritten;
  4. h. groenvoorzieningen;
  5. i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

12.2 Bouwregels

12.3 Nadere eisen

12.4 Afwijken van de bouwregels

12.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken;
  2. b. het aanleggen van paardenbakken.

12.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 13 Agrarisch - Veldschuur 1

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch - Veldschuur 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijfsgebouwen;
  2. b. opslag van agrarische grondstoffen, producten en werktuigen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering;
  3. c. en de opslag van helikopteronderdelen er plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - opslag helikopteronderdelen";

13.2 Bouwregels

13.3 Nadere eisen

13.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van gebouwen;
  2. b. opslag van agrarische producten en werktuigen buiten de gebouwen;

13.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 14 Agrarisch - Veldschuur 2

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch - Veldschuur 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijfsgebouwen;
  2. b. opslag van agrarische grondstoffen, producten en werktuigen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, danwel het bestaande gebruik ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan;
  3. c. het bestaande gebruik.

14.2 Bouwregels

14.3 Nadere eisen

14.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van gebouwen;
  2. b. opslag van agrarische producten en werktuigen buiten de gebouwen;

Artikel 15 Agrarisch Met Waarden - Esdorpenlandschap

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch met waarden - Esdorpenlandschap aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  2. b. agrarische doeleinden;
  3. c. extensief recreatief medegebruik;
  4. d. behoud en herstel van watergangen;

met bijbehorende:

  1. e. andere bouwwerken;
  2. f. fiets- en voetpaden;
  3. g. toegangswegen in- en uitritten;
  4. h. groenvoorzieningen;
  5. i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

15.2 Bouwregels

15.3 Afwijken van de bouwregels

15.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het realiseren van teeltondersteunende voorzieningen
  2. b. het aanleggen van paardenbakken

15.5 Afwijken van de gebruiksregels

15.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

15.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 16 Agrarisch Met Waarden - Grootschalige Veenontginningen

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch met waarden - Grootschalige Veenontginningen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  2. b. agrarische doeleinden;
  3. c. extensief recreatief medegebruik;
  4. d. behoud en herstel van watergangen;
  5. e. en een ijsbaan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - ijsbaan";
  6. f. en het gebruik ten behoeve van schermvliegtuigen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - luchthavenregeling schermvliegtuigen";
  7. g. en het gebruik ten behoeve van Micro Light Airplanes (MLA) ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - luchthavenregeling micro light airplanes";
  8. h. en een kwekerij met bestaande teeltondersteunende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - kwekerij";
  9. i. en een volkstuinencomplex ter plaatse van de aanduiding "volkstuin";
  10. j. en een antennemast ten behoeve van telecommunicatie ter plaatse van de aanduiding "zend-/ontvangstinstallatie ":

met bijbehorende:

  1. k. andere bouwwerken;
  2. l. fiets- en voetpaden;
  3. m. toegangswegen in- en uitritten;
  4. n. groenvoorzieningen;
  5. o. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

16.2 Bouwregels

16.3 Afwijken van de bouwregels

16.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het realiseren van permanente teeltondersteunende voorzieningen (gebruik langer dan 6 maanden per jaar);
  2. b. het aanleggen van paardenbakken;
  3. c. het beplanten of bebossen van gronden met houtopstanden is niet toegestaan;
  4. d. de aanleg van bufferzones ten behoeve van natuurontwikkeling.

16.5 Afwijken van de gebruiksregels

16.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

16.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 17 Agrarisch Met Waarden - Kleinschalige Veenontginningen

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch met waarden - Kleinschalige Veenontginningen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  2. b. agrarische doeleinden;
  3. c. extensief recreatief medegebruik;
  4. d. behoud en herstel van watergangen;
  5. e. en de aanleg en het gebruik van wegen ten behoeve van de oliewinning ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - erftoegangswegen NAM";
  6. f. en een mestopslagplaats met weegbrug ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - mestopslag en weegbrug";

met bijbehorende:

  1. g. andere bouwwerken;
  2. h. fiets- en voetpaden;
  3. i. toegangswegen in- en uitritten;
  4. j. groenvoorzieningen;
  5. k. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

17.2 Bouwregels

17.3 Afwijken van de bouwregels

17.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het realiseren van permanente teeltondersteunende voorzieningen (gebruik langer dan 6 maanden per jaar);
  2. b. het aanleggen van paardenbakken;
  3. c. de aanleg van bufferzones ten behoeve van natuurontwikkeling.

17.5 Afwijken van de gebruiksregels

17.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

17.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 18 Bedrijf - Agrarisch Loonbedrijf

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. uitoefening van een loonbedrijf;
  2. b. bedrijfsgebouwen;
  3. c. één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken;
  4. d. en een tweede bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - 2e bedrijfswoning";
  5. e. en een grondverzetbedrijf ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - grondverzet";
  6. f. en detailhandel ten behoeve van een bruidsboutique ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - bruidsboetiek";
  7. g. en de opslag en stalling van caravans, materiaal en machines, uitsluitend binnen de bestaande bebouwing, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - opslag en stalling";

met de daarbij behorende:

  1. h. andere bouwwerken;
  2. i. erven en tuinen;
  3. j. toegangswegen in- en uitritten;
  4. k. parkeervoorzieningen;
  5. l. groenvoorzieningen;
  6. m. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

18.2 Bouwregels

18.3 Nadere eisen

18.4 Afwijken van de bouwregels

18.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken;
  2. b. buitenopslag van grondstoffen, uitgezonderd de opslag van 1000 m3 schone grond met een maximale hoogte van 5 m.

18.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 19 Bedrijf - Bedrijfsdoeleinden

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf - Bedrijfsdoeleinden aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven in de milieucategorie 1 en 2, zoals bedoeld in de bijgevoegde Bijlage 1 Staatvan bedrijven;
  2. b. bedrijfsgebouwen;
  3. c. één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken;
  4. d. en opslag en verkoop van consumentenvuurwerk ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - vuurwerkopslag";
  5. e. en metaalbewerking ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - metaalbewerking";

met de daarbij behorende:

  1. f. andere bouwwerken;
  2. g. erven en tuinen;
  3. h. toegangswegen in- en uitritten;
  4. i. parkeervoorzieningen;
  5. j. groenvoorzieningen;
  6. k. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

19.2 Bouwregels

19.3 Nadere eisen

19.4 Afwijken van de bouwregels

19.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken;
  2. b. detailhandel is niet toegestaan;
  3. c. buitenopslag van grondstoffen.

19.6 Afwijken van de gebruiksregels

19.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 20 Bedrijf - Drinkwatervoorziening

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf - Drinkwatervoorziening aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. drinkwatervoorziening;
  2. b. bedrijfsgebouwen;
  3. c. één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken;

met de daarbij behorende:

  1. d. andere bouwwerken;
  2. e. erven en tuinen;
  3. f. toegangswegen in- en uitritten;
  4. g. groenvoorzieningen;
  5. h. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

20.2 Bouwregels

20.3 Nadere eisen

20.4 Afwijken van de bouwregels

20.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken.

Artikel 21 Bedrijf - Duivenhouderij

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf - Duivenhouderij aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. uitoefening van een duivenhouderij;
  2. b. bedrijfsgebouwen;
  3. c. één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken;

met bijbehorende:

  1. d. andere bouwwerken;
  2. e. erven en tuinen;
  3. f. toegangswegen in- en uitritten;
  4. g. groenvoorzieningen;
  5. h. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

21.2 Bouwregels

21.3 Nadere eisen

21.4 Afwijken van de bouwregels

21.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken.

Artikel 22 Bedrijf - Gasontvangststation En Afsluiterlocaties

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf - Gasontvangststation en afsluiterlocaties aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gasontvangststation;
  2. b. afsluiterlocaties;
  3. c. bedrijfsgebouwen;
  4. d. ondergrondse en bovengrondse leidingen, en toebehoren;
  5. e. de vestiging van geluidszoneringsplichtige inrichtingen is niet toegestaan;

met bijbehorende:

  1. f. andere bouwwerken;
  2. g. toegangswegen in- en uitritten;
  3. h. parkeervoorzieningen;
  4. i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

22.2 Bouwregels

22.3 Nadere eisen

Artikel 23 Bedrijf - Hondenfokkerij

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf - Hondenfokkerij aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. uitoefening van een hondenfokkerij;
  2. b. bedrijfsgebouwen;
  3. c. één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken;

met bijbehorende:

  1. d. andere bouwwerken;
  2. e. erven en tuinen;
  3. f. toegangswegen in- en uitritten;
  4. g. groenvoorzieningen;
  5. h. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

23.2 Bouwregels

23.3 Nadere eisen

23.4 Afwijken van de bouwregels

23.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken.

Artikel 24 Bedrijf - Kwekerij 1

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf - Kwekerij 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. uitoefening van een kwekerij;
  2. b. bedrijfsgebouwen;
  3. c. en één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken, ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning";

met de daarbij behorende:

  1. d. andere bouwwerken;
  2. e. erven en tuinen;
  3. f. toegangswegen in- en uitritten;
  4. g. parkeervoorzieningen;
  5. h. groenvoorzieningen;
  6. i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

24.2 Bouwregels

24.3 Nadere eisen

24.4 Afwijken van de bouwregels

24.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken;
  2. b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de verkoop van ter plaatse gekweekte producten;

Artikel 25 Bedrijf - Kwekerij 2

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf - Kwekerij 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. uitoefening van een kwekerij;
  2. b. bedrijfsgebouwen;
  3. c. kassen;
  4. d. bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken;

met de daarbij behorende:

  1. e. andere bouwwerken;
  2. f. erven en tuinen;
  3. g. toegangswegen in- en uitritten;
  4. h. parkeervoorzieningen;
  5. i. groenvoorzieningen;
  6. j. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

25.2 Bouwregels

25.3 Nadere eisen

25.4 Afwijken van de bouwregels

25.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken;
  2. b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de verkoop van ter plaatse gekweekte producten;

Artikel 26 Bedrijf - Mijnbouw 1

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf - Mijnbouw 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voorzieningen ten dienste van de uitoefening van een mijnbouwbedrijf met de daarbij behorende ondergrondse en/of bovengrondse werken, bebouwing, groenvoorzieningen, terreinen en verhardingen;
  2. b. de vestiging van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, voor zover deze ten dienste staan aan de uitoefening van een mijnbouwbedrijf;
  3. c. bedrijfsgebouwen;

met de daarbij behorende:

  1. d. andere bouwwerken;
  2. e. toegangswegen in- en uitritten;
  3. f. parkeervoorzieningen;
  4. g. groenvoorzieningen;
  5. h. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

26.2 Bouwregels

26.3 Nadere eisen

Artikel 27 Bedrijf - Mijnbouw 2

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf - Mijnbouw 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voorzieningen ten behoeve van de winning en/of distributie van olie en/of aardgas inclusief bijbehorende wegen en technische installaties;
  2. b. de vestiging van geluidszoneringsplichtige inrichtingen is niet toegestaan;
  3. c. bedrijfsgebouwen;
  4. d. en installaties ten behoeve van de distributie van afvalwater ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - waterpompstation";
  5. e. en injectie van afvalwater ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - waterinjectie";

met de daarbij behorende:

  1. f. andere bouwwerken;
  2. g. toegangswegen in- en uitritten;
  3. h. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

27.2 Bouwregels

27.3 Nadere eisen

27.4 Afwijken van de bouwregels

27.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 28 Bedrijf - Nutsvoorziening

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf - Nutsvoorziening aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voorzieningen ten behoeve van openbaar nut;
  2. b. trafo-stations;
  3. c. bedrijfsgebouwen;

met bijbehorende:

  1. d. andere bouwwerken;
  2. e. toegangswegen in- en uitritten;
  3. f. groenvoorzieningen;
  4. g. waterhuishoudkundige voorzieningen;

28.2 Bouwregels

28.3 Nadere eisen

28.4 Afwijken van de bouwregels

Artikel 29 Bedrijf - Strohandel

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf - Strohandel aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. uitoefening van een strohandel;
  1. a. uitoefening van een loonbedrijf;
  2. b. de opslag van 20 ton gewasbeschermingsmiddelen;
  3. c. bedrijfsgebouwen;
  4. d. twee bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken;

met bijbehorende:

  1. e. andere bouwwerken;
  2. f. erven en tuinen;
  3. g. toegangswegen in- en uitritten;
  4. h. groenvoorzieningen;
  5. i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

29.2 Bouwregels

29.3 Nadere eisen

29.4 Afwijken van de bouwregels

29.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken.

Artikel 30 Bedrijf - Verkeersschool

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf - Verkeersschool aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. uitoefening van een verkeersschool;
  2. b. het geven van verkeerstrainingen;
  3. c. bedrijfsgebouwen;
  4. d. één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken;

met bijbehorende:

  1. e. andere bouwwerken;
  2. f. erven en tuinen;
  3. g. toegangswegen in- en uitritten;
  4. h. parkeervoorzieningen;
  5. i. groenvoorzieningen;
  6. j. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

30.2 Bouwregels

30.3 Nadere eisen

30.4 Afwijken van de bouwregels

30.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken.

Artikel 31 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een brandstofverkooppunt;
  2. b. eenverkooppunt met aan het brandstofverkooppunt gerelateerde goederen;
  3. c. bedrijfsgebouwen;
  4. d. en de verkoop van LPG ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - lpg vulpunt";

met de daarbij behorende:

  1. e. andere bouwwerken;
  2. f. toegangswegen in- en uitritten;
  3. g. parkeervoorzieningen;
  4. h. groenvoorzieningen;
  5. i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

31.2 Bouwregels

31.3 Nadere eisen

31.4 Afwijken van de bouwregels

31.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het verkopen van LPG, dit behoudens voor zover een aanduiding LPG op de verbeelding is aangegeven;
  2. b. detailhandel van niet aan het brandstofverkooppunt gerelateerde goederen;
  3. c. buitenopslag;

Artikel 32 Bedrijf - Waterzuiveringsinstallatie 1

32.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf - Waterzuiveringsinstallatie 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterzuivering;
  2. b. afvalwatertransport;
  3. c. de vestiging van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, voor zover deze ten dienste staan aan de uitoefening van een waterzuiveringsinstallatie;
  4. d. bedrijfsgebouwen;
  5. e. en een waterfabriek ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - waterfabriek";

met de daarbij behorende:

  1. f. andere bouwwerken;
  2. g. toegangswegen in- en uitritten;
  3. h. parkeervoorzieningen;
  4. i. groenvoorzieningen;
  5. j. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

32.2 Bouwregels

32.3 Nadere eisen

32.4 Afwijken van de bouwregels

Artikel 33 Bedrijf - Waterzuiveringsinstallatie 2

33.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf - Waterzuiveringsinstallatie 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterzuivering;
  2. b. afvalwatertransport;
  3. c. de vestiging van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, voor zover deze ten dienste staan aan de uitoefening van een waterzuiveringsinstallatie;
  4. d. opslag en stalling, voor zover deze ten dienste staan aan de uitoefening van een waterzuiveringsinstallatie;
  5. e. bedrijfsgebouwen;
  6. f. en een antennemast ten behoeve van telecommunicatie ter plaatse van de aanduiding "zend-/ontvangstinstallatie":

met de daarbij behorende:

  1. g. andere bouwwerken;
  2. h. toegangswegen in- en uitritten;
  3. i. parkeervoorzieningen;
  4. j. groenvoorzieningen;
  5. k. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

33.2 Bouwregels

33.3 Nadere eisen

33.4 Afwijken van de bouwregels

33.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 34 Bos

34.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bosgebieden;
  2. b. behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  3. c. houtproductie;
  4. d. extensief recreatief medegebruik;
  5. e. water;
  6. f. groenvoorzieningen;
  7. g. fiets- en voetpaden;
  8. h. en hondentraining ter plaatste van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - hondentraining";

met bijbehorende:

  1. i. andere bouwwerken;
  2. j. toegangswegen in- en uitritten;
  3. k. sport en speelgelegenheden;
  4. l. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

34.2 Bouwregels

34.3 Nadere eisen

34.4 Afwijken van de bouwregels

34.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

34.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 35 Bos - Landgoed

35.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bos - Landgoed aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  2. b. extensief recreatief medegebruik;
  3. c. water;
  4. d. groenvoorzieningen;
  5. e. fiets- en voetpaden;
  6. f. een hoofdgebouw met bijbehorende tuin ter plaatste van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - hoofdgebouw landgoed";
  7. g. bebossing, houtproductie en natuurbeheer ter plaatste van de aanduiding "bos";

met bijbehorende:

  1. h. andere bouwwerken;
  2. i. toegangswegen in- en uitritten;
  3. j. sport en speelgelegenheden;
  4. k. parkeervoorzieningen;
  5. l. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

35.2 Bouwregels

35.3 Nadere eisen

35.4 Afwijken van de bouwregels

35.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen bijbehorende bouwwerken.

35.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 36 Cultuur En Ontspanning - Sauna En Wellness

36.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Cultuur en Ontspanning - Sauna en Wellness aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. uitoefening van een sauna en wellness centrum;
  2. b. bedrijfsgebouwen;
  3. c. één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken, ter plaatste van de aanduiding "bedrijfswoning";

met bijbehorende:

  1. d. horecafunctie ten dienste van de bestemming;
  2. e. andere bouwwerken;
  3. f. erven en tuinen;
  4. g. toegangswegen in- en uitritten;
  5. h. parkeervoorzieningen;
  6. i. groenvoorzieningen;
  7. j. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

36.2 Bouwregels

36.3 Nadere eisen

36.4 Afwijken van de bouwregels

36.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken.

Artikel 37 Detailhandel - Overig

37.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Detailhandel - Overig aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. b. bedrijfsgebouwen;
  2. c. één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken;
  3. d. een smederij met verkoop van ter plaatse vervaardigde producten ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - smederij";
  4. e. houtbouw en verkoop en uitstalling van ter plaatse vervaardigde producten ter plaats van de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - houtbouw";
  5. f. verkoop en reparatie van tuinmachines ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - handelsonderneming"

met bijbehorende:

  1. g. andere bouwwerken;
  2. h. erven en tuinen;
  3. i. toegangswegen in- en uitritten;
  4. j. groenvoorzieningen;
  5. k. parkeervoorzieningen;
  6. l. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

37.2 Bouwregels

37.3 Nadere eisen

37.4 Afwijken van de bouwregels

37.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken.

Artikel 38 Detailhandel - Tuincentrum

38.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Detailhandel - Tuincentrum aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. detailhandel in de vorm van een tuincentrum;
  2. b. opslagruimte ten behoeve van een tuincentrum;
  3. c. bedrijfsgebouwen;
  4. d. teelt ondersteunende voorzieningen;
  5. e. één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken;

met bijbehorende:

  1. f. andere bouwwerken;
  2. g. erven en tuinen;
  3. h. toegangswegen in- en uitritten;
  4. i. groenvoorzieningen;
  5. j. parkeervoorzieningen;
  6. k. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

38.2 Bouwregels

38.3 Nadere eisen

38.4 Afwijken van de bouwregels

38.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bedrijfsgebouwen voor zover de bedrijfsgebouwen niet zijn aangeduid met "specifieke vorm van wonen - inpandige bedrijfswoning";
  1. a. het bewonen van bijbehorende bouwwerken.

Artikel 39 Groen

39.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. water;

met bijbehorende:

  1. c. andere bouwwerken;
  2. d. kunstwerken van artistieke aard;
  3. e. sport- en speelgelegenheden;
  4. f. fiets- en voetpaden;
  5. g. toegangswegen in- en uitritten;
  6. h. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

39.2 Bouwregels

39.3 Afwijken van de bouwregels

39.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 40 Horeca - Categorie 2

40.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Horeca - Categorie 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een horeca-inrichting categorie 1 tot en met 2;
  2. b. bedrijfsgebouwen;

met bijbehorende:

  1. c. andere bouwwerken;
  2. d. erven en tuinen;
  3. e. toegangswegen in- en uitritten;
  4. f. groenvoorzieningen;
  5. g. parkeervoorzieningen;
  6. h. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

40.2 Bouwregels

40.3 Nadere eisen

40.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken.

Artikel 41 Horeca - Categorie 3

41.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Horeca - Categorie 3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een horeca-inrichting categorie 1 tot en met 3;
  2. b. bedrijfsgebouwen;
  3. c. één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken;

met bijbehorende:

  1. d. andere bouwwerken;
  2. e. erven en tuinen;
  3. f. toegangswegen in- en uitritten;
  4. g. groenvoorzieningen;
  5. h. parkeervoorzieningen;
  6. i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

41.2 Bouwregels

41.3 Nadere eisen

41.4 Afwijken van de bouwregels

41.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken.

41.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 42 Horeca - Categorie 5

42.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Horeca - Categorie 5 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een horeca-inrichting categorie 1 tot en met 3;
  1. a. een horeca-inrichting categorie 5;
  2. b. bedrijfsgebouwen;

met bijbehorende:

  1. c. andere bouwwerken;
  2. d. erven en tuinen;
  3. e. toegangswegen in- en uitritten;
  4. f. groenvoorzieningen;
  5. g. parkeervoorzieningen;
  6. h. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

42.2 Bouwregels

42.3 Nadere eisen

42.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken.

Artikel 43 Maatschappelijk - Asielzoekerscentrum

43.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Maatschappelijk- Asielzoekerscentrum aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verblijf van asielzoekers;
  2. b. scholing en educatie;
  3. c. sport- en recreatieve voorzieningen;
  4. d. kantoren
  5. e. bedrijfsgebouwen;

met bijbehorende:

  1. f. andere bouwwerken;
  2. g. erven en tuinen;
  3. h. toegangswegen in- en uitritten;
  4. i. groenvoorzieningen;
  5. j. parkeervoorzieningen;
  6. k. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

43.2 Bouwregels

43.3 Nadere eisen

43.4 Afwijken van de bouwregels

Artikel 44 Maatschappelijk - Begraafplaats

44.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Maatschappelijk - Begraafplaats aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een begraafplaats;
  2. b. een urnenmuur;
  3. c. een uitvaartcentrum;
  4. d. een aula;
  5. e. onderhoudsruimten;

met bijbehorende:

  1. f. andere bouwwerken;
  2. g. toegangswegen in- en uitritten;
  3. h. parkeervoorzieningen;
  4. i. groenvoorzieningen;
  5. j. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

44.2 Bouwregels

44.3 Nadere eisen

Artikel 45 Maatschappelijk - Dagopvang

45.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Maatschappelijk - Dagopvang aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijfsgebouwen
  2. b. één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken;
  3. c. en de dagopvang van maximaal 14 personen ten behoeve van gehandicaptenzorg ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - dagopvang 1";
  4. d. en de dagopvang van maximaal 22 personen ten behoeve van ouderenzorg ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - dagopvang 2";

met bijbehorende:

  1. e. andere bouwwerken;
  2. f. erven en tuinen;
  3. g. toegangswegen in- en uitritten;
  4. h. groenvoorzieningen;
  5. i. parkeervoorzieningen;
  6. j. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

45.2 Bouwregels

45.3 Nadere eisen

45.4 Afwijken van de bouwregels

45.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken.

Artikel 46 Maatschappelijk - Dierenartspraktijk

46.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Maatschappelijk - Dierenartspraktijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. uitoefening van een dierenartspraktijk;
  2. b. bedrijfsgebouwen;
  3. c. één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken;

met bijbehorende:

  1. d. andere bouwwerken;
  2. e. erven en tuinen;
  3. f. toegangswegen in- en uitritten;
  4. g. groenvoorzieningen;
  5. h. parkeervoorzieningen;
  6. i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

46.2 Bouwregels

46.3 Nadere eisen

46.4 Afwijken van de bouwregels

46.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken.

Artikel 47 Natuur - Bos

47.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Natuur - Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bosgebieden;
  2. b. behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  3. c. extensief recreatief medegebruik;
  4. d. water;
  5. e. groenvoorzieningen;
  6. f. fiets- en voetpaden;

met bijbehorende:

  1. g. andere bouwwerken;
  2. h. toegangswegen in- en uitritten;
  3. i. sport en speelgelegenheden;
  4. j. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

47.2 Bouwregels

47.3 Afwijken van de bouwregels

47.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 48 Natuur - Veengebieden En Beekdalen

48.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Natuur - Veengebieden en Beekdalen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. natuurgebieden;
  2. b. behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  3. c. extensief recreatief medegebruik;
  4. d. water;
  5. e. groenvoorzieningen;
  6. f. fiets- en voetpaden;
  7. g. en kantoor, opslag, educatie en twee overnachtingsmogelijkheden ten behoeve van educatie ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van natuur - beheersgebouw";
  8. h. en opslag en schaapskooi ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van natuur - veldschuur";

met bijbehorende:

  1. i. andere bouwwerken;
  2. j. toegangswegen in- en uitritten;
  3. k. sport en speelgelegenheden;
  4. l. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

48.2 Bouwregels

48.3 Nadere eisen

48.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bebossen van gronden;

48.5 Afwijken van de bouwregels

48.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 49 Recreatie - Extensieve Dagrecreatie

49.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Recreatie - Extensieve dagrecreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. extensieve dagrecreatie;
  2. b. water;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. speel- en ligweiden;
  5. e. en zandwinning tot 1 januari 2019 ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - zandwinning”;
  6. f. en een bedrijfsloods ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie – bedrijfsloods”;
  7. g. en een kantoor ter plaatse van de aanduiding “kantoor”;

met bijbehorende:

  1. h. andere bouwwerken;
  2. i. sport- en speelgelegenheden;
  3. j. fiets- en voetpaden;
  4. k. toegangswegen in- en uitritten;
  5. l. parkeervoorzieningen;
  6. m. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. n. kunstwerken van artistieke aard.

49.2 Bouwregels

49.3 Nadere eisen

49.4 Afwijken van de bouwregels

Artikel 50 Recreatie - Hondentraining

50.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Recreatie - Hondentraining aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. hondentraining;

met bijbehorende:

  1. b. andere bouwwerken;
  2. c. fiets- en voetpaden;
  3. d. toegangswegen in- en uitritten;
  4. e. parkeervoorzieningen;
  5. f. groenvoorzieningen;
  6. g. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

50.2 Bouwregels

50.3 Nadere eisen

50.4 Afwijken van de bouwregels

Artikel 51 Recreatie - Verblijfsrecreatie

51.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Recreatie - Verblijfsrecreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. campings;
  2. b. standplaatsen voor kampeermiddelen;
  3. c. bedrijfsgebouwen;
  4. d. één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken;
  5. e. acht trekkershutten ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - trekkershut";

met bijbehorende:

  1. f. andere bouwwerken;
  2. g. horeca ten dienste van de bestemming;
  3. h. sport- en speelgelegenheden;
  4. i. fiets- en voetpaden;
  5. j. toegangswegen in- en uitritten;
  6. k. parkeervoorzieningen;
  7. l. groenvoorzieningen;
  8. m. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

niet is toegestaan:

  1. n. de realisatie van recreatiewoningen;
  2. o. de realisatie van stacaravans, trekkershutten, chalets en tenthuisjes, behalve wanneer specifiek aangeduid.

51.2 Bouwregels

51.3 Nadere eisen

51.4 Afwijken van de bouwregels

51.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken
  2. b. de permanente bewoning van stacaravans, trekkershutten, chalets of tenthuisjes.

Artikel 52 Sport - Geluidsportcentrum

52.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Sport - Geluidsportcentrum aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van de geluidsporten test-track, schietsport, motorcross en karten;
  2. b. sportvelden en sportterreinen;
  3. c. clubgebouwen;
  4. d. en geluidswerende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding "geluidwal";

met bijbehorende:

  1. e. andere bouwwerken;
  2. f. horeca ten dienste van de bestemming;
  3. g. speelgelegenheden;
  4. h. toegangswegen in- en uitritten;
  5. i. parkeervoorzieningen;
  6. j. groenvoorzieningen;
  7. k. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

52.2 Bouwregels

52.3 Nadere eisen

52.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van gebouwen of bijbehorende bouwwerken;
  2. b. het gebruiken- of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor de in artikel 52.1 onder a omschreven geluidsporten “test-track” en “schietsport”, zonder dat de geluidswallen ter plaatse van de aanduiding “geluidwal”, zijn aangelegd en in stand worden gehouden.

Artikel 53 Sport - Manege

53.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Sport - Manege aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. uitoefening van een manege;
  2. b. bedrijfsgebouwen;
  3. c. één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken;
  4. d. en een groepsaccommodatie ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van sport - groepsaccommodatie";

met bijbehorende:

  1. e. andere bouwwerken;
  2. f. horeca ten dienste van de bestemming;
  3. g. sport- en speelgelegenheden;
  4. h. fiets- en voetpaden;
  5. i. toegangswegen in- en uitritten;
  6. j. parkeervoorzieningen;
  7. k. groenvoorzieningen;
  8. l. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

53.2 Bouwregels

53.3 Nadere eisen

53.4 Afwijken van de bouwregels

53.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken;

53.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 54 Sport - Zwembad

54.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Sport - Zwembad aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een zwembad;
  2. b. bedrijfsgebouwen;
  3. c. extensieve dagrecreatie;
  4. d. speel- en ligweiden;

met bijbehorende:

  1. e. andere bouwwerken;
  2. f. horeca ten dienste van de bestemming;
  3. g. sport- en speelgelegenheden;
  4. h. fiets- en voetpaden;
  5. i. toegangswegen in- en uitritten;
  6. j. groenvoorzieningen;
  7. k. parkeervoorzieningen;
  8. l. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

54.2 Bouwregels

54.3 Nadere eisen

54.4 Afwijken van de bouwregels

Artikel 55 Verkeer - Auto(snel)weg

55.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer- Auto(snel)weg aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. auto(snel)wegen;
  2. b. wegen, fietspaden, voetpaden en straten met hoofdzakelijk een functie voor het doorgaande verkeer;
  3. c. kruisende spoorverbindingen;
  4. d. informatiesystemen / signaleringsborden;
  5. e. water;
  6. f. en een brug ter plaatse van de specifieke aanduiding "brug";
  7. g. en een viaduct ter plaatse van de specifieke aanduiding "specifieke vorm van verkeer - viaduct";
  8. h. en geluidswerende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding "geluidwal";
  9. i. en een antennemast ten behoeve van telecommunicatie ter plaatse van de aanduiding "zend-/ontvangstinstallatie":

met bijbehorende:

  1. j. andere bouwwerken;
  2. k. bermen, bermsloten en groenvoorzieningen;
  3. l. op- en afritten;
  4. m. parkeervoorzieningen;
  5. n. overige kunstwerken en waterwerken;
  6. o. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

met dien verstande dat:

  1. p. het aantal rijstroken van wegen niet mag worden vergroot indien dit een verhoging van het aantal gehinderden tot gevolg heeft, dan wel de voorkeurgrenswaarde of een hogere verkregen grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder hierdoor wordt overschreden.

55.2 Bouwregels

55.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het realiseren van reclamezuilen;
  2. b. het veranderen van het wegprofiel, dan wel het veranderen van bestaande geluidsreducerende maatregelen waardoor de voorkeurgrenswaarde of een hogere verkregen grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder wordt overschreden.

55.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 56 Verkeer - Helihaven

56.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - Helihaven aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een helikopterhaven;
  2. b. bedrijfsgebouwen;
  3. c. één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken;

met bijbehorende:

  1. d. andere bouwwerken;
  2. e. toegangswegen in- en uitritten;
  3. f. groenvoorzieningen;
  4. g. parkeervoorzieningen;
  5. h. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

56.2 Bouwregels

56.3 Nadere eisen

56.4 Afwijken van de bouwregels

56.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken;
  2. b. activiteiten die vallen buiten de reikwijdte van de luchthavenregeling.

Artikel 57 Verkeer - Spoorweg

57.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - Spoorverkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. spoorwegverbindingen;
  2. b. informatiesystemen/signaleringsborden;
  3. c. schakelstations;

met bijbehorende:

  1. d. andere bouwwerken;
  2. e. bermen, bermsloten en groenvoorzieningen;
  3. f. overige kunstwerken en waterwerken;
  4. g. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

57.2 Bouwregels

57.3 Nadere eisen

57.4 Afwijken van de bouwregels

57.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het veranderen van het profiel, dan wel het veranderen van bestaande geluidsreducerende maatregelen waardoor de voorkeurgrenswaarde of een hogere verkregen grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder wordt overschreden.

Artikel 58 Verkeer - Weg

58.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer- Weg aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, fietspaden, voetpaden en straten met hoofdzakelijk een functie voor het doorgaande verkeer;
  2. b. informatiesystemen / signaleringsborden;
  3. c. en een brug ter plaatse van de specifieke aanduiding "brug";
  4. d. en geluidswerende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding "geluidwal";
  5. e. en een antennemast ten behoeve van telecommunicatie ter plaatse van de aanduiding "zend-/ontvangstinstallatie":

met bijbehorende:

  1. f. andere bouwwerken;
  2. g. bermen, bermsloten en groenvoorzieningen;
  3. h. op- en afritten;
  4. i. parkeervoorzieningen;
  5. j. overige kunstwerken en waterwerken;
  6. k. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

met dien verstande dat:

  1. l. het aantal rijstroken van wegen niet mag worden vergroot indien dit een verhoging van het aantal gehinderden tot gevolg heeft, dan wel de voorkeurgrenswaarde of een hogere verkregen grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder hierdoor wordt overschreden.

58.2 Bouwregels

58.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het realiseren van reclamezuilen;
  2. b. het veranderen van het wegprofiel, dan wel het veranderen van bestaande geluidsreducerende maatregelen waardoor de voorkeurgrenswaarde of een hogere verkregen grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder wordt overschreden.

58.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

58.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 59 Water

59.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water;
  2. b. behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  3. c. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. d. oevers en beplanting;
  5. e. erftoegangswegen, dammen en taluds;
  6. f. voorzieningen ten behoeve van de bediening van kunstwerken;
  7. g. en een sluis ter plaatse van de specifieke aanduiding "sluis";
  8. h. en een brug ter plaatse van de specifieke aanduiding "brug";

met de bijbehorende:

  1. i. andere bouwwerken;
  2. j. overige kunstwerken en waterwerken;
  3. k. nutsvoorzieningen.

59.2 Bouwregels

59.3 Nadere eisen

59.4 Afwijken van de bouwregels

59.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en water als permanente ligplaats voor woonschepen zoals bedoeld in de plaatselijke woonschepen verordening en de provinciale omgevingsverordening;
  2. b. het realiseren van aanlegsteigers en/of ligplaatsen.

59.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 60 Wonen - Twee Aan Een

60.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen - Twee aan een aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. twee onder één kap woningen;
  2. b. bijbehorende bouwwerken;
  3. c. tuin en erven;

met bijbehorende:

  1. d. andere bouwwerken;
  2. e. sport- en speelgelegenheden;
  3. f. toegangswegen in- en uitritten;
  4. g. parkeervoorzieningen;
  5. h. groenvoorzieningen;
  6. i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

60.2 Bouwregels

60.3 Nadere eisen

60.4 Afwijken van de bouwregels

60.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bijbehorende bouwwerken;
  2. b. het aanleggen van paardenbakken.

60.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 61 Wonen - Voormalige Agrarische Bebouwing

61.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen - Voormalige agrarische bebouwing aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen met kenmerken van een voormalig agrarisch bedrijf / woonboerderij;
  2. b. voormalige agrarische bedrijfsgebouwen;
  3. c. bijbehorende bouwwerken;
  4. d. tuin en erven;
  5. e. en een galerie ter plaatse van de specifieke aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - galerie";
  6. f. en stalling van caravans ter plaatse van de specifieke aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - caravanstalling";
  7. g. en een schildersbedrijf ter plaatse van de specifieke aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - schildersbedrijf";
  8. h. en bedrijfsactiviteiten uit categorie 1 en 2 van de opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de specifieke aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - categorie 1&2";
  9. i. en een prostitutie- en escortbedrijf ter plaatse van de specifieke aanduiding "seksinrichting";
  10. j. en een kantoor en maatschappelijke doeleinden ter plaatse van de specifieke aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - kantoor en maatschappelijk";
  11. k. en een terrein voor de beoefening van ruitersport ter plaatse van de specifieke aanduiding "specifieke vorm van sport - ruitersport";
  12. l. en de bewoning van voormalige bedrijfsgebouwen met een tweede wooneenheid binnen de bestemming, ter plaatse van de specifieke aanduiding "specifieke vorm van wonen - tweede wooneenheid";
  13. m. en een paardenfokkerij ter plaatse van de aanduiding "paardenfokkerij";

met bijbehorende:

  1. n. andere bouwwerken;
  2. o. sport- en speelgelegenheden;
  3. p. toegangswegen in- en uitritten;
  4. q. parkeervoorzieningen;
  5. r. groenvoorzieningen;
  6. s. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

61.2 Bouwregels

61.3 Nadere eisen

61.4 Afwijken van de bouwregels

61.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken,
  2. b. het aanleggen van paardenbakken.

61.6 Afwijken van de gebruiksregels

61.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 62 Wonen - Vrijstaand

62.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen-Vrijstaand aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. vrijstaande woningen;
  2. b. bijbehorende bouwwerken;
  3. c. tuin en erven;
  4. d. en een museum ter plaatse van de specifieke aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - museum";
  5. e. en de opslag van schroot ter plaatse van de specifieke aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - schroothandel";
  6. f. en een paardenhouderij ter plaatse van de specifieke aanduiding "paardenhouderij";
  7. g. en horeca-activiteiten categorie 1 tot en met 3, ter plaatse van de specifieke aanduiding "specifieke vorm van wonen - horeca";
  8. h. en een koekjesfabriek ter plaatse van de de specifieke aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - koekjesfabriek";

met bijbehorende:

  1. i. andere bouwwerken;
  2. j. sport- en speelgelegenheden;
  3. k. toegangswegen in- en uitritten;
  4. l. parkeervoorzieningen;
  5. m. groenvoorzieningen;
  6. n. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

62.2 Bouwregels

62.3 Nadere eisen

62.4 Afwijken van de bouwregels

62.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bijbehorende bouwwerken;
  2. b. het aanleggen van paardenbakken.

62.6 Afwijken van de gebruiksregels

62.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 63 Wonen - Wilms Boo

63.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen - Wilms Boo aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. één vrijstaande woning;
  2. b. bijbehorende bouwwerken;
  3. c. tuin en erven;
  4. d. een atelier, uitsluitend in combinatie met de aanwezige woonfunctie;
  5. e. een museum, uitsluitend in combinatie met de aanwezige woonfunctie;
  6. f. een bed & breakfastvoorziening voor maximaal 4 personen, uitsluitend in combinatie met de aanwezige woonfunctie;
  7. g. kleinschalige detailhandel, uitsluitend in combinatie met de aanwezige woonfunctie;
  8. h. kleinschalige bijeenkomsten van maximaal 25 personen, uitsluitend in combinatie met de aanwezige woonfunctie;

met bijbehorende:

  1. i. andere bouwwerken;
  2. j. toegangswegen in- en uitritten;
  3. k. parkeervoorzieningen;
  4. l. groenvoorzieningen;
  5. m. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

63.2 Bouwregels

63.3 Nadere eisen

63.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bijbehorende bouwwerken;
  2. b. het aanleggen van paardenbakken.

Artikel 64 Leiding - Gas

64.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. de aanleg, het gebruiken en in stand houden van ondergrondse (hoofd)gastransportleidingen en overige aardgastransportleidingen, met de daarbij behorende belemmeringsstroken;
  2. b. leidingen ten behoeve van de aardgaswinning;

met bijbehorende:

  1. c. gebouwen en andere bouwwerken;

64.2 Bouwregels

64.3 Nadere eisen

64.4 Afwijken van de bouwregels

64.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

64.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 65 Leiding - Hoogspanning

65.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Hoogspanning aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. de aanleg, het gebruiken en in stand houden van beheer van ondergrondse hoogspanningsleidingen van 110 kV;

met bijbehorende:

  1. b. gebouwen en andere bouwwerken;
  2. c. bestaande opstijgpunten.

65.2 Bouwregels

65.3 Nadere eisen

65.4 Afwijken van de bouwregels

65.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

65.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 66 Leiding - Hoogspanningsverbinding 1

66.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. de aanleg, het gebruiken en in stand houden van beheer van bovengrondse hoogspanningsverbindingen;
  2. b. een hoogspanningsverbinding van 380 kV;

met bijbehorende:

  1. c. gebouwen en andere bouwwerken;

66.2 Bouwregels

66.3 Nadere eisen

66.4 Afwijken van de bouwregels

66.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

66.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 67 Leiding - Hoogspanningsverbinding 2

67.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. de aanleg, het gebruiken en in stand houden van beheer van bovengrondse hoogspanningsverbindingen;
  2. b. een hoogspanningsverbinding van 110 kV;

met bijbehorende:

  1. c. gebouwen en andere bouwwerken;

67.2 Bouwregels

67.3 Nadere eisen

67.4 Afwijken van de bouwregels

67.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

67.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 68 Leiding - Nam Leiding (Boven- En Ondergronds)

68.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - NAM leiding (boven- en ondergronds) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. de aanleg, het gebruiken en in stand houden van een onder- of bovengronds transportleidingenstelsel van buizen en/of kabels bestemd voor de transport van vloeistoffen en/of gas, stoom, elektriciteit, signaal of anderszins ten behoeve van de oliewinning;
  2. b. verhardingen;

met bijbehorende:

  1. c. gebouwen en andere bouwwerken;

68.2 Bouwregels

68.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

68.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 69 Waarde - Archeologie 1

69.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. terreinen van zeer hoge archeologische waarden;
  2. b. bescherming en veiligstelling van de vastgestelde archeologische waarden, met dien verstande dat de bestemming niet geldt voor het gebied dat is gelegen binnen de dubbelbestemmingen Leiding - Gas en Leiding - NAM leiding (boven- en ondergronds).

69.2 Bouwregels

69.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

69.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 70 Waarde - Archeologie 2

70.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. terreinen van hoge archeologisch verwachting;
  2. b. bescherming en veiligstelling van de vastgestelde archeologische waarden, met dien verstande dat de bestemming niet geldt voor het gebied dat is gelegen binnen de dubbelbestemmingen Leiding - Gas en Leiding - NAM leiding (boven- en ondergronds).

70.2 Omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk

  1. 1. De aanvrager van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op gronden, die op de plankaart zijn aangewezen als Waarde - Archeologie 2, legt een rapport over waarin de archeologische waarde, van het terrein dat mogelijk zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  2. 2. Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in 70.2 onder 1 blijkt dat:
    1. a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    2. b. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen- of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften.
  3. 3. In de situatie als bedoeld in het 70.2 onder 2b, kunnen B&W de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    1. a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. c. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door B&W bij de vergunning te stellen kwalificaties. In de voorschriften wordt geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
  4. 4. Artikel 70.2 onder 1 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
    1. a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. b. een of meer bouwwerken waarvan de totale oppervlakte kleiner is dan 100 m², waarbij het gaat om een totaal aan te verstoren bodemoppervlak binnen een plangebied of bouwvlak van een samenhangend project dat niet opgedeeld kan worden in deeluitwerkingen;
    3. c. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
  5. 5. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven zoals bedoeld in 70.2 onder 1, waaraan voorschriften zijn verbonden zoals bedoeld in het 70.2 onder 3, is 70.2 onder 4 sub b en c niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag mogelijk zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Artikel 70.2 onder 2 en 3 zijn van overeenkomstige toepassing.

70.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

70.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 71 Waarde - Archeologie 3

71.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. terreinen van middelhoge of hoge archeologische verwachtingen;
  2. b. bescherming en veiligstelling van de vastgestelde archeologische waarden, met dien verstande dat de bestemming niet geldt voor het gebied dat is gelegen binnen de dubbelbestemmingen Leiding - Gas en Leiding - NAM leiding (boven- en ondergronds).

71.2 Omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk

  1. 1. De aanvrager van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op gronden, die op de plankaart zijn aangewezen als Waarde - Archeologie 3, legt een rapport over waarin de archeologische waarde, van het terrein dat mogelijk zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  2. 2. Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in 71.2 onder 1 blijkt dat:
    1. a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    2. b. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen- of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften.
  3. 3. In de situatie als bedoeld in het 71.2 onder 2b, kunnen B&W de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    1. a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. c. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door B&W bij de vergunning te stellen kwalificaties. In de voorschriften wordt geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
  4. 4. Artikel 71.2 onder 1 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
    1. a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. b. een of meer bouwwerken waarvan de totale oppervlakte kleiner is dan 1000 m², waarbij het gaat om een totaal aan te verstoren bodemoppervlak binnen een plangebied of bouwvlak van een samenhangend project dat niet opgedeeld kan worden in deeluitwerkingen;
    3. c. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
  5. 5. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven zoals bedoeld in 71.2 onder 1, waaraan voorschriften zijn verbonden zoals bedoeld in het 71.2 onder 3, is 71.2 onder 4 sub b en c niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag mogelijk zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Artikel 71.2 onder 2 en 3 zijn van overeenkomstige toepassing.

71.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

71.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 72 Waarde - Archeologie 4

72.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. terreinen van middelhoge of hoge archeologische verwachtingen;
  2. b. bescherming en veiligstelling van de vastgestelde archeologische waarden, met dien verstande dat de bestemming niet geldt voor het gebied dat is gelegen binnen de dubbelbestemmingen Leiding - Gas en Leiding - NAM leiding (boven- en ondergronds).

72.2 Omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk

  1. 1. De aanvrager van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op gronden, die op de plankaart zijn aangewezen als Waarde - Archeologie 4, legt een rapport over waarin de archeologische waarde, van het terrein dat mogelijk zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  2. 2. Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in 72.2 onder 1 blijkt dat:
    1. a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    2. b. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen- of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften.
  3. 3. In de situatie als bedoeld in het 72.2 onder 2b, kunnen B&W de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    1. a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. c. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door B&W bij de vergunning te stellen kwalificaties. In de voorschriften wordt geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
  4. 4. Artikel 72.2 onder 1 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
    1. a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. b. een of meer bouwwerken waarvan de totale oppervlakte kleiner is dan 1000 m², waarbij het gaat om een totaal aan te verstoren bodemoppervlak binnen een plangebied of bouwvlak van een samenhangend project dat niet opgedeeld kan worden in deeluitwerkingen;
    3. c. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
  5. 5. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven zoals bedoeld in 72.2 onder 1, waaraan voorschriften zijn verbonden zoals bedoeld in het 72.2 onder 3, is 72.2 onder 4 sub b en c niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag mogelijk zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Artikel 72.2 onder 2 en 3 zijn van overeenkomstige toepassing.

72.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

72.4 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 73 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 74 Algemene Bouwregels

74.1 Ondergeschikte bouwonderdelen

  1. a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens dan wel de maximale bouwhoogte niet meer dan maximaal 1 meter wordt overschreden;
  2. b. Vlaggenmasten en antennemasten, voorzover deze direct ten dienste staan van -en onderdeel uitmaken van een gebouw, mogen de toegestane maximale bouwhoogte met maximaal 1,5 meter overschrijden;
  3. c. Dakopbouwen, noodtrappen, luchtbehandeling- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 1,5 meter ten opzichte van de bouwhoogte van een gebouw, en mogen geen groter oppervlakte beslaan dan 15% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst;

74.2 Onderwerpen van stedenbouwkundige aard

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  6. f. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 75 Algemene Aanduidingsregels

75.1 geluidzone - industrie

Ter plaatse van de aanduiding geluidzone - industrie zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het industrieterrein op geluidsgevoelige bestemmingen.

75.2 luchtvaartverkeerzone

Ter plaatse van de aanduiding luchtvaartverkeerzone zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met een laagvliegroute.

75.3 milieuzone - hydrologisch aandachtsgebied

Ter plaatse van de aanduiding milieuzone - hydrologisch aandachtsgebied zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de waterhuishouding van het natuurgebied Bargerveen.

75.4 vrijwaringszone - molenbiotoop

Ter plaatse van de aanduiding vrijwaringszone - molenbiotoop 1 t/m 6 zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de handhaving van de molenbiotoop met het oog op een vrije windvang van de molen.

75.5 vrijwaringszone - straalpad

Ter plaatse van de aanduiding vrijwaringszone - straalpad zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding van straalpaden met het oog op het het functioneren van de telecommunicatie.

75.6 veiligheidszone - lpg

75.7 wro-zone - kleinschalig kamperen

Ter plaatse van de aanduiding wro-zone - kleinschalig kamperen zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor kleinschalig kamperen en gebouwen ten behoeve van het functioneren van het kampeerterrein, zoals sanitaire voorzieningen en onderhoud en beheer met de daarbij behorende groen-, parkeer- en speelvoorzieningen.

75.8 wro-zone - wijzigingsgebied 1

75.9 wro-zone - wijzigingsgebied 2

75.10 wro-zone - wijzigingsgebied 3

75.11 wro-zone - wijzigingsgebied 4

75.12 wro-zone - wijzigingsgebied 5

Artikel 76 Algemene Afwijkingsregels

76.1 Bevoegdheid

  1. 1. Indien niet op grond van een andere bepalingen in deze regels kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders op grond van artikel 76 afwijken van de regels door:
    1. a. het afwijken van de voorgeschreven maten, oppervlaktes, afmetingen, afstanden en percentages met maximaal 10%;
    2. b. het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, telecommunicatieverkeer openbaar vervoer of het wegverkeer, kunstwerken van artistieke aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met dien verstande dat:
      • de goothoogte van een gebouw maximaal 3.00 meter mag bedragen;
      • de oppervlakte van een gebouw maximaal 50 m² mag bedragen;
      • de bouwhoogte van een ander bouwwerk maximaal 10.00 meter mag bedragen;
    3. c. het oprichten van veiligheidsfakkels ten behoeve van de gaswinning tot 30 meter hoog met een hekwerk tot 2 meter;
    4. d. het toestaan van geringe afwijkingen, welke in het belang van zijn een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering maximaal 3.00 meter bedraagt;
    5. e. het toestaan van het oprichten van maximaal 30 m² extra gebouwen voor noodzakelijke voorzieningen in het licht van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) uitsluitend op grond van- en vertoon van een medische indicatie;
    6. f. het toestaan van in geringe mate, doch maximaal 5.00 meter afwijken van een bestemmingsgrens, van het profiel van een straat of de vorm van een plein, alsmede van de vorm van bebouwde oppervlakken (bouwpercelen), voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
    7. g. het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
    8. h. het binnen de bestemming in geringe mate verschuiven (maximaal 2 meter) van het bouwvlak;
    9. i. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te vergroten en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt verhoogd tot niet meer dan 10 m;
    10. j. het oprichten van andere bouwwerken met uitzondering van windturbines/-molens, met een bouwhoogte van maximaal 25.00 meter met dien verstande dat als het gaat om antennes naar het oordeel van burgemeester en wethouders te noodzaak daartoe voldoende is aangetoond;
    11. k. het overschrijden van de gevellijn door:
      • erkers, balkons, luifels en bordessen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken tot maximaal 1 meter, over de gehele breedte van de voorgevel;
      • ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 m² en de bouwhoogte maximaal 3 meter zal bedragen.
    12. l. de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten toe te staan in een deel van de woning, waarbij de volgende bepalingen gelden:
      • de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
      • de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;
      • de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;
      • de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
      • maximaal 40% van het te bebouwen vloeroppervlak mag gebruikt worden voor huisverbonden activiteiten met een maximum van 50 m²;
      • detailhandel mag niet plaatsvinden behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep/ en bedrijf;
      • er mogen geen reclameborden groter dan 0,5 m² bij of aan de woning worden geplaatst;
      • er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;

76.2 Afweging

De toepassing van de in artikel 76.1 eerste lid genoemde afwijkingen zijn beperkt tot die gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast.In de afweging om af te wijken van het bestemmingsplan worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, het functioneren van het watersysteem en de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

Artikel 77 Algemene Wijzigingsregels

77.1 Bevoegdheid

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen door:
    1. a. het verschuiven van de bestemmingsgrenzen tot maximaal 5 meter waarbij de grond wordt bestemd voor dezelfde doeleinden als waarvoor de grond is bestemd waaraan deze wordt toegevoegd;
    2. b. het verruimen van de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken tot maximaal 5 procent van het bouwvlak waarbij de verruiming uitsluitend mag plaatsvinden binnen de bestemming waarop het bouwvlak betrekking heeft;
    3. c. het verschuiven van de binnen het plangebied geprojecteerde aansluitpunten van wegen waarbij de verschuiving niet meer mag bedragen dan 5 meter en de grond wordt bestemd voor dezelfde doeleinden als waarvoor de grond is bestemd waaraan deze wordt toegevoegd.

77.2 Afweging

De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. In de afweging om conform artikel 3.6 het bestemmingsplan te wijzigen dient in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, milieusituatie, archeologie en cultuurhistorie, ecologie, water, verkeer, agrarische belangen, ruimtelijke en landschappelijke inpassing, het functioneren van het watersysteem, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de wijziging niet plaatsvinden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 78 Overgangsrecht

78.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  1. 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  2. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

78.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

78.3 Uitzondering overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in artikel 78.2 geldt niet voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna Afwegingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van een bestemmingsplan bestaand gebruik.

78.4 Hardheidsclausule

Indien toepassing van het overeenkomstig artikel 78.2 in het plan opgenomen overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, in het plan persoonsgebonden overgangsrecht opnemen.

Artikel 79 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Emmen.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Tot Nieuw Bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan Buitengebied Emmen voorziet in een herziene en geactualiseerde planologisch-juridische regeling voor het landelijke gebied van de gehele gemeente Emmen. Het plan bevat het planologische kader voor toekomstige ontwikkelingen in het buitengebied. Voor het buitengebied van Emmen is nu een grote verscheidenheid aan bestemmingplannen van toepassing.

Door de gemeentelijke herindeling in 1998 is op sommige delen van het buitengebied van Emmen nog het bestemmingsplan Buitengebied Schoonebeek en Buitengebied Sleen van toepassing. Deze bestemmingsplannen van de voormalige gemeenten wijken qua systematiek nogal af van het bestemmingplan Buitengebied Gemeente Emmen. De verschillende bestemmingsplannen van de voormalige gemeenten zijn onvoldoende op elkaar afgestemd en de toepasbaarheid van de plannen in de dagelijkse praktijk levert steeds meer problemen op. Zowel beleidsmatig als juridisch-planologisch verschillen de vele verschillende bestemmingsplannen onderling sterk. Daarnaast geldt dat het buitengebied van Emmen zich kenmerkt door veel voorkomende lintbebouwing. Voor de agrarische bedrijven die gelegen zijn in de lintbebouwing gelden andere regels dan voor agrarische bedrijven gelegen in het buitengebied.

De gemeente Emmen heeft er dan ook voor gekozen om voor het gehele buitengebied van Emmen één nieuw bestemmingsplan op te stellen. Ook alle agrarische bedrijven zijn nu onder een bestemmingsplan gebracht, met uitzondering van de bedrijven die gelegen zijn in de cultuurhistorisch waardevolle nederzettingen. Het nieuwe bestemmingsplan voor het buitengebied van Emmen voorziet maar liefst in de gehele vervanging van 25 bestemmingsplannen en in de gedeeltelijke vervanging van meer dan 70 bestemmingsplannen. Daarnaast worden er meer dan 100 wijzigingsplannen geheel vervangen. Met dit bestemmingsplan geldt voor het buitengebied van Emmen één adequaat en actueel ruimtelijk- en juridisch kader.

In april 2009 heeft de gemeenteraad van Emmen de Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied Emmen vastgesteld. Hierin heeft de raad de beleidsuitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan op hoofdlijnen vastgesteld. De uitgangspunten zijn uitgewerkt in het voorliggende bestemmingsplan. De gemeente Emmen hecht aan de stimulering van de plattelandseconomie. Een vitaal platteland is van groot belang is voor de ontwikkeling van het omvangrijke buitengebied van de gemeente Emmen. Het bestemmingsplan Buitengebied Emmen kan in ruimtelijke zin ontwikkelingen ondersteunen, die het karakter en de leefbaarheid van het buitengebied versterken. Zo draagt een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan optimaal bij aan een vitale toekomst voor het platteland in Emmen.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan buitengebied ligt verspreid over de gehele gemeente Emmen. De (dorps)kernen en de daaraan dorpsgerelateerde linten worden niet tot het buitengebied gerekend. Daarnaast zijn de cultuurhistorisch waardevolle nederzettingen Weerdinge, Westenesch, Zuidbarge, Oostersebos, Middendorp en Westersebos niet binnen het plangebied gelegen. Deze nederzettingen herbergen dergelijke specifieke waarden. Met aparte bestemmingsplannen voor de nederzettingen kan recht worden gedaan aan een zorgvuldige omgang met de aanwezige waarden, Ook gebieden waar bijzondere ontwikkelingen worden voorgestaan, zoals het Wild Life Resort Griendtsveen, het landgoed Scholtenszathe, de glastuinbouwgebieden Erica, Klazienaveen en het Rundedal liggen niet binnen het plangebied.

Dit bestemmingsplan richt zich dus vooral op algemene ontwikkelingen in het buitengebied. Voor bijzondere of grootschalige nieuwe initiatieven die niet passen binnen dit generieke ruimtelijke-juridische beleidskader worden afzonderlijke plannen opgesteld.

1.3 Huidige Planologische Regelingen

Dit bestemmingsplan vervangt 25 bestemmingsplannen in het geheel, dit zijn:

  • “Nieuw-Weerdinge u.i.o.”, vastgesteld 10-03-1942 en goedgekeurd 31-03-1943 (tekeningnummer 53.059);
  • “Emmen, het stort”, vastgesteld 19-12-1977 en goedgekeurd 08-08-1978 (tekeningnummer 76.088);
  • “Nieuw-Amsterdam, Barger-Erfscheidenveen”, vastgesteld 29-09-1988 en goedgekeurd 07-02-1989 (tekeningnummer 80.166);
  • “Nieuw-Amsterdam, 2e Zuiderraai-Stieltjeskanaal”, vastgesteld 22-02-1990 en goedgekeurd 16-10-1990 (tekeningnummer 82.343);
  • “Buitengebied gemeente Emmen, part. herz. Kuper loonbedrijf en mesthandel”, vastgesteld 22-12-2005 en goedgekeurd 06-03-2006 (tekeningnummer 04.020);
  • “Emmen, Weerdinge, lintjes”, vastgesteld 29-09-1988 en goedgekeurd 07-02-1989 (tekeningnummer 85.100);
  • “Klazienaveen, west afronding Hoogeveensevaart”, vastgesteld 28-03-1991 en goedgekeurd 28-05-1991 (tekeningnummer 90.004);
  • “Erica, Linten Ericasestraat-Kerkweg-Verlengde Vaart”, part. herz. vastgesteld 29-05-2008 en goedgekeurd 12-08-2008 (tekeningnummer 07.053);
  • “Emmen, Waterrecreatiegebied Emmen-Zuid”, vastgesteld 27-05-1993 en goedgekeurd 14-12-1993 (tekeningnummer 90.165);
  • “Erica, Panta Rhei”, vastgesteld 12-03-1996 en goedgekeurd 28-05-1996 (tekeningnummer 95.126);
  • “Emmen, Snippenveld”, vastgesteld 30-01-1997 en goedgekeurd 12-08-1997 (tekeningnummer 96.012);
  • “Buitengebied gemeente Schoonebeek, part. herz. Kamps”, vastgesteld 01-11-2001 en goedgekeurd 18-12-2001 (tekeningnummer 99.154);
  • “Buitengebied gemeente Schoonebeek, part. herz. Manege de Eikenhof”, vastgesteld 06-07-2006 en goedgekeurd 11-09-2006 (tekeningnummer 05.025);
  • “Veenoord, part. herz. voorm. modelwoningenpark”, vastgesteld 25-02-1997 en goedgekeurd 22-05-1997 (tekeningnummer 98.029);
  • “Buitengebied gemeente Sleen, part. herz. Middenweg”, vastgesteld 28-01-2010 (tekeningnummer 09.026);
  • “Nieuw-Schoonebeek, Dorpsbos”, vastgesteld 16-12-1993 en goedgekeurd 08-02-1994 (tekeningnummer 98.083);
  • “Barger-Westerveen”, vastgesteld 21-12-2000 en goedgekeurd 06-03-2001(tekeningnummer 98.100);
  • “Nieuw-Dordrecht, Daycare Zorgfarm”, vastgesteld 01-07-2004 en goedgekeurd 28-09-2004 (tekeningnummer 02.047);
  • “Jongveehandel Wilhelmsoord”, vastgesteld 30-09-2004 en goedgekeurd 26-04-2005 (tekeningnummer 03.003);
  • “Thermen & Beautycentrum Anholts”, vastgesteld 30-09-2004 en goedgekeurd 30-11-2004 (tekeningnummer 03.067);
  • “Landgoed Rolfers”, vastgesteld 24-02-2005 en goedgekeurd 23-05-2005 (tekeningnummer 03.124);
  • “Emmen, Westenesch, Manege De Eekwal”, vastgesteld 18-12-2008 en goedgekeurd 09-03-2009 (tekeningnummer 06.083);
  • “Emmen, Snippenveld, ged. wijziging”, vastgesteld 16-09-2008 en goedgekeurd 27-11-2008 (tekeningnummer 08.065);
  • “Buitengebied Gemeente Schoonebeek, part. herz. OBI/WKC”, vastgesteld 27-11-2008 (tekeningnummer 08.068);
  • “Buitengebied Erica, woning Ericasestraat”, vastgesteld 17-12-2009 (tekeningnummer 09.040);

Daarnaast vervangt dit bestemmingsplan 72 bestemmingsplannen gedeeltelijk. Vaak is sprake van vervanging van het laatste gedeelte, omdat de meeste kernen inmiddels zijn geactualiseerd. Het gaat hierbij om de volgende bestemmingsplannen:

  • “Nieuw-Amsterdam (Verdenius)”, vastgesteld 10-03-1942 en goedgekeurd 31-03-1943 (tekeningnummer 53.053):
  • “Emmer-Compascuum (Verdenius)”, vastgesteld 10-03-1942 en goedgekeurd 31-03-1943 (tekeningnummer 53.055);
  • “Emmen, plan in hoofdzaak”, vastgesteld 10-03-1942 en goedgekeurd 31-03-1943 (tekeningnummer 53.170);
  • “Emmer-Compascuum, noordelijk gedeelte ”, vastgesteld 24-02-1958 en goedgekeurd 24-10-1958 (tekeningnummer 57.116);
  • “Emmen, plan in hoofdzaak”, vastgesteld 31-03-1958 en goedgekeurd 27 juni 1958 (tekeningnummer 58.000);
  • “Nieuw-Amsterdam u.i.o. ”, vastgesteld 27-11-1961 en goedgekeurd 23-11-1962 (tekeningnummer 61.110a);
  • “Emmen, Bargeres, zuidelijk gedeelte”, vastgesteld 24-07-1972 en goedgekeurd 08-05-1973 (tekeningnummer 72.022);
  • “Emmen, Bargeres, Brink 14”, vastgesteld 23-07-1973 en goedgekeurd 22-01-1974 (tekeningnummer 73.044);
  • “Emmen, Bargeres, Brink 1 westelijk gedeelte”, vastgesteld 18-11-1974 en goedgekeurd 14-01-1975 (tekeningnummer 74.260);
  • “Barger-Compascuum, veenmuseum”, vastgesteld 22-03-1976 en goedgekeurd 10-05-1977 (tekeningnummer 75.075);
  • “Klazienaveen, bedrijventerrein”, vastgesteld 29-09-1988 en goedgekeurd 31-01-1989 (tekeningnummer 79.313);
  • “Klazienaveen, tuinbouwcentrum I en II”, vastgesteld 31-05-1990 en goedgekeurd 11-12-1990 (tekeningnummer 80.010);
  • “Emmen, Noordbarge ten westen van Oranjekanaal”, vastgesteld 20-12-1990 en goedgekeurd 02-07-1991 (tekeningnummer 80.268);
  • “Klazienaveen, Bargeroosterveen”, vastgesteld 26-05-1986 en goedgekeurd 09-12-1986 (tekeningnummer 81.212);
  • “Nieuw-Dordrecht, Vastenow”, vastgesteld 14-07-1988 en goedgekeurd 22-11-1988 (tekeningnummer 83.031);
  • “Nieuw-Dordrecht, Herenstreek”, vastgesteld 14-07-1988 en goedgekeurd 21-02-1989 (tekeningnummer 83.305);
  • “Nieuw-Dordrecht, Klazienaveensestraat”, vastgesteld 27-02-1990 en goedgekeurd 12-06-1990 (tekeningnummer 84.134);
  • “Buitengebied gemeente Emmen”, vastgesteld 16-07-1987 en goedgekeurd 01-03-1988 (tekeningnummer 84.250);
  • “Buitengebied gemeente Emmen, Part. Herz. Hoogspanningsleiding”, vastgesteld 18-02-1993 en goedgekeurd 11-05-1993 (tekeningnummer 92.105);
  • “Buitengebied gemeente Emmen, part. herz. Grobbink”, vastgesteld 30-11-2006 en goedgekeurd 30-01-2007 (tekeningnummer 04.035);
  • “Buitengebied gemeente Emmen, part. herz. De Wildt”, vastgesteld 29-10-2009 (tekeningnummer 08.115);
  • “Klazienaveen, Linten Derksweg en Dordsedijk”, vastgesteld 23-11-1989 en goedgekeurd 19-06-1990 (tekeningnummer 86.109);
  • “Klazienaveen, Linten Kloostermanswijk-Langestraat”, vastgesteld 27-06-1991 en goedgekeurd 15-10-1991 (tekeningnummer 86.202);
  • “Barger-Compascuum, Linten Verlengde Oosterdiep-Limietweg”, vastgesteld 24-10-1991 en goedgekeurd 21-01-1992 (tekeningnummer 88.016);
  • “Emmen, Vestigingspark Zuidwest”, vastgesteld 17-12-1992 en goedgekeurd 16-03-1993 (tekeningnummer 89.027);
  • “Erica, Linten Ericasestraat-Kerkweg-Verlengde Vaart”, vastgesteld 28-04-1994 en goedgekeurd 29-11-1994 (tekeningnummer 90.010);
  • “Nieuw-Dordrecht, Linten Oranjedorp, Bladderswijk”, vastgesteld 21-11-1991 en goedgekeurd 25-02-1992 (tekeningnummer 90.084);
  • “Nieuw-Amsterdam, Zuidelijk ged. en Dommerskanaal”, vastgesteld 30-01-1992 en goedgekeurd 11-08-1992 (tekeningnummer 90.110);
  • “Klazienaveen, omgeving Roestweg”, vastgesteld 26-11-1992 en goedgekeurd 14-06-1993 (tekeningnummer 90.178);
  • “Nieuw-Weerdinge, linten Weerdingerkanaal/Tramwijk en Siepelwijk/Verbindingskanaal”, vastgesteld 08-06-1994 en goedgekeurd 17-01-1995 (tekeningnummer 90.196);
  • “Nieuw-Weerdinge, linten Weerdingerkanaal/Tramwijk en Siepelwijk/Verbindingskanaal, part. herz. loods”, vastgesteld 27-01-2000 en goedgekeurd 09-05-2000 (tekeningnummer 99.176);
  • “Emmen, Emmerschans ten westen van de Emmerhoutstraat”, vastgesteld 24-09-1992 en goedgekeurd 22-12-1992 (tekeningnummer 91.022);
  • “Emmen, Industrie- en bedrijventerrein Bargermeer”, vastgesteld 30-01-1997 en goedgekeurd 0909-1997 (tekeningnummer 93.206);
  • “Emmer-Compascuum, Willehadshof II ”, vastgesteld 22-12-1994 en goedgekeurd 21-02-1995 (tekeningnummer 94.060);
  • “Nieuw-Weerdinge, Centrum”, vastgesteld 27-06-1996 en goedgekeurd 24-09-1996 (tekeningnummer 94.128);
  • “Zwartemeer, Centrum (HOP)”, vastgesteld 10-09-1998 en goedgekeurd 17-11-1998 (tekeningnummer 95.047);
  • “Westenesch”, vastgesteld 25-09-1997 en goedgekeurd 20-01-1998 (tekeningnummer 96.010);
  • “Emmen, Noordbargeres”, vastgesteld 18-12-1996 en goedgekeurd 21-08-1997 (tekeningnummer 96.112);
  • “Emmer-Compascuum, Bedrijventerrein”, vastgesteld 26-04-2001 en goedgekeurd 03-07-2001 (tekeningnummer 97.071);
  • “Emmer-Compascuum, Welschen”, vastgesteld 28-04-1999 en goedgekeurd 20-07-1999 (tekeningnummer 97.077);
  • “Buitengebied gemeente Schoonebeek”, vastgesteld 22-08-1996 en goedgekeurd 15-04-1997 (tekeningnummer 98.001);
  • “Schoonebeek, Vierslagen”, vastgesteld 17-12-1987 en goedgekeurd 05-04-1988 (tekeningnummer 98.006);
  • “Schoonebeek, Vierslagen II”, vastgesteld 28-10-1993 en goedgekeurd 19-04-1994 (tekeningnummer 98.012);
  • “Veenoord, Landelijk gebied”, vastgesteld 20-12-1973 en goedgekeurd 08-11-1979 (tekeningnummer 98.026);
  • “Buitengebied gemeente Sleen”, vastgesteld 27-02-1996 en goedgekeurd 08-10-1996 (tekeningnummer 98.032);
  • “Nieuw-Amsterdam, Noorderwerf II”, vastgesteld 26-04-2001 en goedgekeurd 26-06-2001 (tekeningnummer 98.139);
  • “Barger-Oosterveld, Noordoost”, vastgesteld 21-12-2000 en goedgekeurd 03-07-2001(tekeningnummer 98.185);
  • “Klazienaveen, bedrijvenpark Pollux II en III”, vastgesteld 28-06-2001 en goedgekeurd 25-09-2001 (tekeningnummer 86.109);
  • “Emmen, Bedrijvenpark A37”, vastgesteld 26-02-2004 en goedgekeurd 06-05-2004 (tekeningnummer 99.061);
  • “Barger-Compascuum, omgeving Postweg”, vastgesteld 20-07-2000 en goedgekeurd 12-12-2000 (tekeningnummer 99.078);
  • “Recreatiegebied de Zandpol”, vastgesteld 28-06-2001 en goedgekeurd 21-08-2001 (tekeningnummer 99.144);
  • “Weerdinge”, vastgesteld 30-05-2002 en goedgekeurd 03-12-2002 (tekeningnummer 99.201);
  • “Erica, Tuinbouwgebied, part. herz.”, vastgesteld 26-04-2001 en goedgekeurd 26-06-2001 (tekeningnummer 00.008);
  • “Schoonebeek, Stroomdal”, vastgesteld 30-09-1999 en goedgekeurd 23-05-2000 (tekeningnummer 00.071);
  • “Zuidbarge”, vastgesteld 29-09-2005 en goedgekeurd 29-11-2005 (tekeningnummer 01.075);
  • “Nieuw-Weerdinge, 3e Kruisdiep”, vastgesteld 23-12-2004 en goedgekeurd 26-05-2005 (tekeningnummer 03.040);
  • “Klazienaveen, tuinbouwcentrum Het Rundedal”, vastgesteld 31-03-2005 en goedgekeurd 23-06-2005 (tekeningnummer 03.088);
  • “Emmer-Erfscheidenveen”, vastgesteld 30-10-2008 en goedgekeurd 08-01-2009 (tekeningnummer 04.004);
  • “Schoonebeek”, vastgesteld 27-09-2007 en goedgekeurd 13-05-2008 (tekeningnummer 04.005);
  • “Zandpol”, vastgesteld 28-09-2006 en goedgekeurd 30-11-2006 (tekeningnummer 04.006);
  • “Emmen, Delftlanden I”, vastgesteld 31-03-2005 en goedgekeurd 24-06-2005 (tekeningnummer 04.018);
  • “Erica, Amsterdamseveld”, vastgesteld 30-10-2008 en goedgekeurd 23-01-2009 (tekeningnummer 04.022);
  • “Sportlandgoed 't Swartemeer”, vastgesteld 28-09-2006 en goedgekeurd 15-05-2007 (tekeningnummer 04.063);
  • “Emmen, Parc Sandur”, vastgesteld 23-04-2009 en goedgekeurd 10-11-2009 (tekeningnummer 04.102);
  • “Nieuw-Schoonebeek”, vastgesteld 30-10-2008 en goedgekeurd 04-02-2009 (tekeningnummer 05.028);
  • “Emmen, Meerdijk”, vastgesteld 06-07-2006 en goedgekeurd 19-12-2006 (tekeningnummer 05.090);
  • “Facetbestemmingsplan Kleinschalig Kamperen”, vastgesteld 21-02-2008 en goedgekeurd 24-06-2008 (tekeningnummer 07.026);
  • “Barger-Oosterveld”, vastgesteld 18-12-2008 en goedgekeurd 02-06-2009 (tekeningnummer 07.071);
  • “Erica”, vastgesteld 24-09-2009 (tekeningnummer 07.115);
  • “Emmen, Rietlanden”, vastgesteld 29-10-2009 (tekeningnummer 07.119);
  • “Weiteveen”, vastgesteld 25-06-2009 (tekeningnummer 08.090);
  • “Klazienaveen, bedrijventerrein II en III, part. herz. ext. veiligheid”, vastgesteld 24-09-2009 (tekeningnummer 08.093);

Nadien zijn diverse wijzigingen op het bestemmingsplan Buitengebied gemeente Emmen en enkele op voornoemde bestemmingsplannen doorgevoerd. Er worden door het geheel of gedeeltelijk laten vervallen van voornoemde bestemmingsplannen ook nog circa 110 wijzigingsplannen geheel vervangen.

Ten slotte zijn in het verleden diverse bouwinitiatieven met een buitenplanse (ex art. 19 WRO) en binnenplanse (ex art. 15 WRO) vrijstellingprocedures mogelijk gemaakt. Bij het van kracht worden van het bestemmingsplan Buitengebied 2011 zullen de genoemde bestemmingsplannen en de vrijstellingen, voor zover zij vallen binnen het plangebied, rechtskracht verliezen en door het bestemmingsplan Buitengebied 2011 worden vervangen.

1.4 Opzet Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de bestemmingsverbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de plantoelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

1.5 Overzicht Verricht Onderzoek

Hoofdstuk 2 Beleid

Voor een bestemmingsplan voor het buitengebied is verschillend beleid van toepassing waarmee rekening dient te worden gehouden. In dit hoofdstuk staan achtereenvolgens het beleid van de Gemeente Emmen, de provincie Drenthe en het Rijk verwoord. Aangegeven is welke conclusies getrokken worden voor het bestemmingsplan. Beleidsonderwerpen die specifiek van toepassing zijn voor een bepaalde functie zijn in dit hoofdstuk niet nader uitgewerkt. In Hoofdstuk 3 Thematische analyse en Hoofdstuk 4 Planbeschrijving worden de specifieke beleidsonderwerpen behandeld.

2.1 Gemeentelijk Beleid

2.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef

De Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef, is 24 september 2009 vastgesteld. De structuurvisie is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020 (vastgesteld september 2001). De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. Tevens dient de structuurvisie om bedrijven, instellingen en andere overheden uit te nodigen tot en te stimuleren om passende, gewenste activiteiten en investeringen te doen die aansluiten op de weergegeven ambities en ruimtelijke mogelijkheden. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid.

Bij de structuurvisie behoort een uitvoeringsprogramma. Het uitvoeringsprogramma geeft aan hoe de visie in de werkelijkheid gestalte kan krijgen. Daarvoor is een aantal projecten benoemd. Dit zijn projecten die een katalysatorfunctie hebben voor de ruimtelijk-economische structuur in 2020 (zoals de realisatie van de de vaarverbinding Erica-Ter Apel en de realisatie van bijzondere woonmilieus). De overige projecten en programma's die benoemd worden vormen een onderdeel van hetgeen met de structuurvisie wordt voorgestaan.

Als project staat dit bestemmingsplan Buitengebied Emmen benoemd. In de structuurvisie is de ruimtelijke structuur op hoofdlijnen richting 2020 vastgelegd. Voor de nieuw op te stellen bestemmingsplannen geeft de structuurvisie de richting weer. Het is van belang dat deze beleidskoers echter ook vertaald wordt in concreet toetsbare kaders die de gewenste ontwikkelingen mogelijk maakt. Naast het feit dat de bestemmingsplannen in de gemeente geactualiseerd moeten worden, er voor diverse ontwikkelingen een apart bestemmingsplan is danwel opgesteld moeten, is het noodzakelijk dat er een nieuw bestemmingsplan buitengebied wordt vastgesteld. Hierin worden de diverse ontwikkelingen, kansen, maar ook kwaliteiten geborgd.

In het uitvoeringsprogramma wordt voor het bestemmingsplan Buitengebied Emmen een relatie gelegd met een aantal andere projecten, namelijk:

  • Ruimtelijke Waardenkaart: De gemeente Emmen is rijk bedeeld met ruimtelijke waarden. Het betreft hier zowel zichtbare zaken (hunebedden, natuur, landschappen, monumenten, verkaveling, cultuurhistorie, openheid) als ook onzichtbare zaken (bodem, archeologie). De ruimtelijke waardenkaart met achterliggende beschrijving (in een rapport) gaat in op de diverse ruimtelijke waarden en geeft ook een beschrijving van deze waarden.
  • Ruimte voor water, inclusief herstel beekdalen: Dit project behelst een breed scala aan ruimtelijke faciliterende en uitvoerende projecten, waarmee het water in de gemeente Emmen zo lang mogelijk wordt vastgehouden, indien nodig (bij nood) tijdelijk geborgen en afgevoerd. Doel van het geheel van activiteiten is om de ruimte zo in te richten dat we optimaal inspelen op wateroverlast, betere waterkwaliteit, verdroging en stijging van de zeespiegel. Realisatie van het Lokaal Bestuursakkoord Noodretentie (LBN) moet wateroverlast in het stedelijk en landelijk gebied voor het gehele stroomgebied voorkomen c.q. beperken. Voor berging van water zijn 5 soorten maatregelen benoemd: 1. Vasthouden van water in greppels en sloten; 2. Vasthouden van water in waterschapsleidingen; 3. Vasthouden van water in lokale laagten; 4. Beekherstel; 5. Noodberging vanuit het hoofdsysteem in bergingsgebieden.
  • Bargerveen: Het Bargerveen is een uniek natuurgebied waar een gedeelte van het oorspronkelijke hoogveenlandschap behoud is. Het Bargerveen kenmerkt zich door onvergraven hoogveen met tamelijk volledige veenprofielen en veenmeertjes. Ook is er uitgestrekte hoogveenvegetatie met zeldzame fauna aanwezig. Het reservaat is vrij van bebouwing en mede daardoor zeer rustig. Vanuit natuur- en cultuurhistorisch perspectief ligt behoud voor de hand. Het omliggende gebied kent vooral een agrarische functie. De landbouw is over het algemeen gebaat bij een ander waterpeil. Om het contrast in waterpeil te verkleinen zet de structuurvisie in op de realisatie van een ruimtelijke overgangszone (in noordelijke en westelijke richting).
  • Realisatie ecologische verbindingszones: Er is een drietal ecologische verbindingszones binnen de gemeente Emmen. Twee lopen er vanuit het Bargerveen in noordelijke richting. Eén hiervan loopt parallel met de Runde. De andere zone buigt ter hoogte van het Oosterbos langs de steilrand naar het Valtherbos. Onderdeel hiervan is de realisatie van een faunapassage c.q. een schakel nabij de Emmerschans. De derde zone loopt vanuit het Bargerveen in westelijke richting. Voor de Runde is de gemeente Emmen de trekker.

In de volgende hoofdstukken wordt nader ingegaan op welke wijze de structuurvisie doorvertaald is in dit bestemmingsplan.

Voor een aantal projecten is/ wordt op dit moment een aparte planprocedure doorlopen, bijvoorbeeld de gebiedsontwikkeling vaarverbinding Erica-Ter Apel, de realisatie van bijzondere woonmilieus, windenergie en het Wildlife Resort Griendtsveen.

2.1.2 Overig

Met betrekking tot een aantal specifieke onderwerpen zijn beleidsnotities, -visies en facetbestemmingsplannen opgesteld. Het betreffen de volgende documenten:

  • Beleidsnotitie "Paardenhouderijen" (vastgesteld door de gemeenteraad, 25 maart 2004);
  • Beleidsnotitie "Bouwen in de linten" (vastgesteld door de gemeenteraad, juli 2005);
  • Beleidsnotitie "Verruiming bouwpercelen intensieve veehouderijen" (vastgesteld door de gemeenteraad, 27 september 2007);
  • Beleidsnotitie "Rosékalveren" (vastgesteld door de gemeenteraad, 24 januari 2008);
  • Facetbestemmingsplan "Foliebassins" (vastgesteld door de gemeenteraad, 24 januari 2008);
  • Facetbestemmingsplan "Kleinschalig kamperen" (vastgesteld door de gemeenteraad, 21 februari 2008);
  • Compensatievisie gemeente Emmen (vastgesteld door het college van B&W, 6 mei 2008);
  • Beleidsnota "Bed & Breakfast voorzieningen" (vastgesteld door het college van B&W, 15 december 2009);
  • Beleidsnotitie "Serrestallen" (vastgesteld door de gemeenteraad, 29 april 2010);
  • Ruimtelijke Waardenkaart (vastgesteld door de gemeenteraad, september 2011).

In de volgende hoofdstukken zijn per specifieke onderwerpen (functies) de verschillende documenten nader uitgewerkt.

2.1.3 Welstandsbeleid

Bouwwerken moeten voldoen aan "redelijke eisen van welstand". Een zogenaamde Welstandscommissie beoordeelt bouwplannen aan de vooraf vastgestelde welstandscriteria opgenomen in de Welstandsnota. Op 16 december 2010 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota vastgesteld. In deze nota wordt vooraf bepaald wat de redelijke eisen van welstand zijn. Dit betekent dat gekeken wordt of een bouwplan qua uitstraling wel past bij de omgeving.

Het bestemmingsplan en de Welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving. Het nieuwe welstandsbeleid heeft zo min mogelijk regels. Voor de meeste gebieden, grotendeels ook voor het buitengebied, geldt de zogenaamde beperkte welstand. De beperkte welstand is van toepassing op bouwwerken en gebouwen waarbij, vooral vanuit stedenbouwkundig oogpunt, de onderlinge samenhang van het gebouw met zijn omgeving, beschouwd vanaf de openbare weg en het openbaar groen, belangrijk is.

Voor een aantal beperkte welstandsgebieden zijn specifieke, aanvullende criteria geformuleerd. Het betreft hier gebieden:

  • waar vroeger de randveenontginningen hebben plaatsgevonden, waar op smalle zandruggen wegdorpen zijn ontstaan: Roswinkel, langs de zandgrond aan de oostkant van de Hondsrug (Barger-Oosterveld en Nieuw-Dordrecht) en de vervening langs de randen van het Schoonebeekerdiep.
  • met de veendorpen en linten Nieuw-Weerdinge, Emmer-Compascuum, Barger-Compascuum, Klazienaveen, Erica, Nieuw-Amsterdam en Weiteveen.
  • in het buitengebied voor agrarische bebouwing.

In de Welstandsnota is tot slot criteria geformuleerd voor het toetsen van reclameaanvragen in het buitengebied.

Voor de van toepassing zijnde criteria wordt verwezen naar de Welstandsnota.

2.2 Provinciaal Beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

De Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie is vastgesteld op 2 juni 2010 en formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. De Omgevingsvisie kent een duidelijke relatie met bestaande programma's en plannen. In deze Omgevingsvisie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:

  • de provinciale structuurvisie op grond van de Wro;
  • het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
  • het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. De provincie heeft haar missie als volgt verwoord: "Het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten". Onder een 'bruisend Drenthe' verstaat men een provincie waarin het goed wonen en werken is en waar voldoende te doen is voor jong en oud.

Deze missie is ingegeven door wat bewoners, mede-overheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De provincie heeft haar kernkwaliteiten samen met haar partners en de inwoners van Drenthe benoemd: rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, kleinschaligheid, naoberschap, menselijke maat en veiligheid. De provincie streeft naar ruimtelijke kwaliteit door nieuwe ontwikkelingen en bestaande kwaliteiten in samenhang te bezien.

Robuuste systemen en multifunctionele gebieden
De provincie maakt onderscheid tussen 'robuuste systemen' en 'multifunctionele gebieden'. Een systeem is robuust als een verstoring als gevolg van een ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor het functioneren ervan. Binnen de robuuste systemen staat de ontwikkeling van de desbetreffende hoofdfunctie (wonen, werken, water, natuur of landbouw) voorop. Voor alle ontwikkelingen, dus ook die van de hoofdfunctie, geldt dat de ruimtelijke kwaliteit er door moet worden versterkt. De provincie benoemt vier systemen die de dragers zijn voor de ruimtelijke ontwikkeling van Drenthe:

  • sociaal-economische systeem;
  • watersysteem;
  • natuursysteem;
  • landbouwsysteem.

Het robuuste watersysteem staat niet op zichzelf, maar valt samen met de andere systemen. Water leidt tot een verbijzondering van het natuur- en landbouwsysteem Multifunctionele gebieden zijn gebieden waar verschillende functies en ambities samenkomen. Het gaat hierbij vooral om de combinatie van landbouw, natuur, recreatie en landschappelijke waarden. Kenmerkend hiervoor is dat er – in tegenstelling tot de robuuste systemen – geen sprake is van een hoofdfunctie die leidend is in de ordening.

Ruimtelijke kwaliteit
De provincie wil ontwikkelingen die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van Drenthe stimuleren. Deze kwaliteit zit in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk het versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.

De provincie kijkt niet alleen naar de bovengrond, maar houdt ook rekening met de eigenschappen en functies van de ondergrond. Onze ondergrond kent een lange ontstaansgeschiedenis en is kwetsbaar voor veranderingen. Het is daarom noodzakelijk hier zorgvuldig mee om te gaan. De ondergrond is medestructurerend voor de bovengrondse ontwikkelingen.

Bij ontwikkelingen wordt gebruik gemaakt van de structurerende werking van:

  • de waterinfrastructuur (voor landbouw, natuur en landschap);
  • de verkeers- en vervoersinfrastructuur (voor de stedelijke ontwikkeling en recreatie en toerisme);
  • de energie-infrastructuur en de energiepotentie van de ondergrond (voor de ontwikkeling van een duurzame energievoorziening).

Om zorgvuldig ruimtegebruik in Drenthe te stimuleren, streeft de provincie naar het bundelen van wonen en werken. Verdichting gaat vóór uitbreiding. Extra ruimte voor wonen en werken is er in (of aansluitend op) het bestaande bebouwde gebied en gebundeld rond de regionale voorzieningen voor infrastructuur en openbaar vervoer. Uiteraard is het niet de bedoeling dat dit streven ten koste gaat van cultuurhistorisch waardevolle dorpskernen. In zulke situaties wordt met de betrokken partijen naar een maatwerkoplossing gezocht.

Landbouw
Als doelstelling voor de landbouw wil de provincie de Drentse agribusiness in staat stellen haar positie op de Europese markt en op de wereldmarkt te versterken. De provincie maakt bij de functie 'landbouw' onderscheid tussen landbouw in gebieden die zijn aangeduid als 'robuuste systemen' en landbouw in multifunctionele gebieden. In de Omgevingsvisie worden in de gemeente Emmen het gebied in de Monden (indicatief) als robuuste landbouw aangeduid. In deze gebieden staat de landbouw voorop. Dit maakt schaalvergroting en meer geïndustrialiseerde vormen van landbouw mogelijk. Ook zijn dit de voorkeursgebieden voor het verplaatsen en inplaatsen van agrarische bedrijven. Er is in deze gebieden geen ruimte voor andere grootschalige functies, bijvoorbeeld nieuwe grootschalige verblijfsrecreatie, natuur en vestiging van landgoederen en woonmilieus.

Voor de gebieden met de functie landbouw (kaart 1, Visie 2020) is het vaststellen van een maximale oppervlaktemaat de verantwoordelijkheid van de gemeente. Voor de multifunctionele gebieden geldt dat de maximale grootte van het bouwblok 1,5 ha is. Onder voorwaarde van ruimtelijke inpassing is een verdere vergroting mogelijk.

Agrarische bedrijven die zich verder willen ontwikkelen, hebben vaak behoefte aan uitbreiding of nieuwbouw van bedrijfsgebouwen. Bij uitbreiding van het bouwvlak moet de SER-ladder worden toegepast en de uitbreiding moet ruimtelijk worden ingepast. Hierbij moeten de kernkwaliteiten in acht worden genomen.

Nieuwe vestigingen en de omschakeling van grondgebonden naar niet-grondgebonden bedrijven wordt door de provincie uitgesloten. Uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijen en een neventak intensieve veehouderij bij bestaande grondgebonden bedrijven worden wel toegestaan. Het bouwblok bij uitbreiding bedraagt 1,5 hectare, dat bij winst voor milieu/dierenwelzijn en landschappelijke inpassing mag worden vergroot tot 2 hectare. Als eis geldt één bouwlaag. Verplaatsing van landbouwbedrijven naar de robuuste landbouwgebieden is mogelijk bij sanering, samenvoeging of het oplossen van een knelpunt (bijvoorbeeld naburige woningen, EHS); dit moet zich voordoen in Drenthe. Bij verplaatsing gaat de voorkeur uit nar de Veenkoloniën vanwege de plaatsingsruimte voor veehouderijen en het bestaande mesttekort.

Glastuinbouw wordt gebundeld op de glastuinbouwlocaties in de gemeente Emmen (Klazienaveen, Het Rundedal en Erica). Nieuwvestiging buiten deze locaties wordt uitgesloten.

Het gebied ten noorden van de A37 en ten oosten van Emmen en het gebied tussen Klazienaveen en Schoonebeek zijn aangewezen als proefgebied voor experimenten. Nieuwe ontwikkelingen op het gebied van landbouw kunnen hier als eerste worden geïntroduceerd. Het kan hierbij gaan om innovaties op het gebied van huisvesting, nieuwe teelten, verduurzaming en duurzame energie.

Versterken van de sociaal-economische vitaliteit van de plattelandseconomie
De aanwezigheid van het MKB op het platteland levert een belangrijke bijdrage aan de sociaal-economische vitaliteit op het platteland. Het streven naar concentratie van bedrijvigheid in de steden wil dan ook niet zeggen dat daarmee geen ruimte wordt geboden aan bedrijvigheid op het platteland. In beginsel wordt daarbij vooral ruimte geboden aan bedrijven uit sectoren landbouw, recreatie & toerisme en het kleinschalig MKB.

Vrijkomende agrarische bebouwing
Veel bedrijvigheid op het platteland vestigt zich in vrijkomende agrarische bebouwing (VAB). De provincie wil dat gemeenten zelf gaan bepalen welke activiteiten zij willen toestaan in de VAB. De provincie stelt de volgende randvoorwaarden:

  • de invulling van de VAB doet geen inbreuk op de ruimtelijke kwaliteit;
  • de nieuwe bedrijfsactiviteit heeft geen negatieve gevolgen voor de hoofdfunctie van het gebied;
  • de nieuwe bedrijfsactiviteit is kleinschalig van aard;
  • de woonfunctie van de VAB blijft gehandhaafd.

Wonen in het buitengebied/ Ruimte voor Ruimte-regeling
Uitgangspunt van het omgevingsbeleid is dat de bebouwing in het buitengebied de functie van het buitengebied ondersteunt. De provincie biedt ruimte voor woningbouw ter vervanging van landschapsontsierende (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen (Ruimte voor Ruimte-regeling). Deze regeling heeft als doel de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied door het verwijderen van landschapsontsierende agrarische bedrijfsgebouwen, die geen agrarische functie meer hebben en waarvoor ter compensatie van de sloop een woning mag worden gebouwd.

Bedrijfsverplaatsing
De geactualiseerde Ruimte voor Ruimte-regeling biedt ook meer mogelijkheden bij bedrijfsverplaatsing als er sprake is van milieuknelpunten en bij natuurontwikkeling. Bijvoorbeeld bij de realisering van de Ecologische Hoofdstructuur, het behalen van Natura 2000-doelen of als een veehouderij vanwege ammoniakregelgeving van nadelige invloed is op een nabijgelegen natuurgebied. De regeling kan niet zonder meer worden toegepast als een bedrijf nog voldoende mogelijkheden heeft om te ontwikkelen. Verplaatsing is alleen toegestaan indien er sprake is van een knelpuntsituatie, al dan niet vanuit een kern, waarmee een milieuwinst wordt geboekt. Deze milieuwinst moet zijn aangetoond. Het zoeken naar een locatie voor een compensatiewoning is maatwerk. De landschappelijke waarden in een gebied zijn daarbij het uitgangspunt. Compensatiewoningen mogen niet worden gebouwd in gebieden die in de Omgevingsvisie zijn aangewezen met de functie natuur of beekdal. Toepassing van de regeling moet altijd leiden tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijke gebied. In het beleidskader van de regeling geeft het college van Gedeputeerde Staten aan graag in overleg te gaan met gemeenten waar zich de situatie voordoet dat de regeling niet van toepassing blijkt, maar het toch wenselijk kan zijn om met maatwerk de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren.

Landgoederen
Om Drenthe meer te profileren als woonprovincie, wil de provincie gezamenlijk met gemeenten en partners aantrekkelijke nieuwe woonconcepten ontwikkelen met meer ruimte voor experimentele architectuur. De provincie wil nieuwe kleinschalige woonmilieus laten ontwikkelen die passen bij de kwaliteiten en behoeften in een bepaald gebied. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan woonwensen en leefstijlen van kleine specifieke doelgroepen. Uitgangspunt bij de ontwikkeling van deze woonmilieus is een landschappelijk kader dat aansluit bij gebiedsspecifieke kernkwaliteiten. Het woonmilieu kan alleen worden ontwikkeld samen met andere functies, zoals het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, het verbeteren van voorzieningen, het realiseren van de water- en natuuropgave en het versterken van de recreatie. Zo kunnen meerdere doelstellingen worden gerealiseerd, wat maatschappelijk meerwaarde oplevert. Voorkeur wordt daarbij gegeven aan het opknappen van bestaande locaties waar een kwaliteitsimpuls gewenst is (bijvoorbeeld een vervallen bedrijfsbestemming).

Recreatie en toerisme
Het beleid ten aanzien van recreatie en toerisme richt zich op het aanbieden van een totaalproduct dat onderscheidend en van hoogwaardig niveau is en dat aansluit op de behoeften van de hedendaagse toerist. Voor de markt ligt er de uitdaging om nieuwe, aansprekende concepten te ontwikkelen die passen bij de kernkwaliteiten van Drenthe.

Ten aanzien van de verblijfsrecreatie wil de provincie inzetten op versterking, uitbreiding en vernieuwing van de bestaande bedrijven in samenhang met de omgeving, het vrijetijdslandschap. Nieuwvestiging is niet mogelijk in de Ecologische Hoofdstructuur en robuuste landbouwgebieden. Een uitzondering is nieuwvestiging als gevolg van het verplaatsen of uitplaatsen van bestaande bedrijven uit kwetsbare gebieden. Ook hier is bij nieuwe ontwikkelingen de systematiek van de SER-ladder het uitgangspunt.

De provincie wil versterking van het aanbod aan dagrecreatieve voorzieningen, met name in kwalitatieve zin. Nieuwvestiging van grootschalige dagrecreatie wordt in belangrijke mate bepaald en gestuurd door de potentie van de locatie en haar omgeving. Bij de nadere invulling van de stadsrandzones door gemeenten, wil de provincie graag recreatieve onderdelen inbrengen die de betekenis van de stad en de stadsrandzone kunnen versterken.

Drenthe, tussen twee stedelijke netwerken in, op het kruispunt van het internationale en regionale wegennet en het spoor. Met deze entree wil men het toeristisch interessante achterland nog beter toegankelijk maken en de toeristische betekenis ervan versterken.

De provincie is in beginsel tegen permanente bewoning van recreatieverblijven. Dit leidt tot 'verstening' van het landelijk gebied en gaat ten koste van de capaciteit van recreatieverblijven, waardoor elders in het landelijk gebied een nieuwe vraag naar recreatiewoningen ontstaat. De provincie verleent daarom geen medewerking aan het legaliseren van permanente bewoning door gemeenten, waarbij de bestemming Verblijfsrecreatie wordt omgezet in de bestemming Wonen.

Landschap
De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan het aantrekkelijke milieu om te wonen, te werken en te recreëren. De ambitie van de provincie is het behouden en versterken van de verscheidenheid, de kwaliteit, de identiteit en de beleefbaarheid van het landschap. Het behouden van landschapskenmerken en de onderlinge samenhang en het versterken van de verschillende landschapstypen is van provinciaal belang.

Op de Kernkwaliteitenkaart (kaart 2 van de Omgevingsvisie) is aangegeven welke landschappen en onderdelen daarvan van provinciaal belang zijn. De doelstellingen van de provincie voor de kernkwaliteit landschap zijn:

  • Het behouden en versterken van de ruimtelijke afwisseling van landschapstypen.
  • Het behouden en versterken van de volgende karakteristieke kenmerken van de verschillende landschapstypen:
  • in esdorpenlandschap/esgehuchten: de essen en beekdalen;
  • in de veenkoloniën: de wijkenstructuur en de openheid;
  • in het wegdorpenlandschap van de laagveenontginning: de openheid;
  • in het wegdorpenlandschap van de veenrandontginning: de kavelstructuur en de openheid.
  • Het behouden en versterken van de karakteristieke macrogradiënt van het Drents Plateau.

Op de visiekaart (kaart 1, Visie 2020) zijn de Sleenerstroom, het Schoonebeekerdiep en de Runde als beekdal aangegeven. De standrandzones tussen Bargermeer en Rietlanden en langs Barger-Oosterveld en Nieuw-Dordrecht worden al waardevol ervaren. Een dergelijke standsrandzone waarbij de landschappelijke waarde van het gebied grenzend aan de stad gekoesterd moet worden. Provincie Drenthe wil afspraken maken over de invulling van de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied, welke activitieiten gestimuleerd moeten worden en welke ontwikkelingen als ongewenst moeten worden beschouwd. De inzet van de provincie is daarbij:

  • het versterken van de beeldkwaliteit;
  • het stimuleren van de mogelijkheden van recreatieve uitloop en medegebruik, in aansluiting op de routestructuren in de omgeving;
  • het realiseren van een natuurlike verbinding tussen stad en omgeving.

Cultuurhistorie
Het provinciale beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas. Hierin staan twee doelstellingen centraal: het herkenbaar houden van de cultuurhistorie en het versterken van de ruimtelijke identiteit. Wat de provincie tot de cultuurhistorie rekent, is vastgelegd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur, zoals deze is weergegeven op de Kernkwaliteitenkaart (kaart 2 van de Omgevingsvisie).

Om de cultuurhistorische waarden veilig te stellen en tegelijkertijd ruimte voor ontwikkelingen te bieden, is gekozen voor drie sturingsniveaus (respecteren, voorwaarden stellen, eisen stellen). Deze zijn gebiedsgericht toegepast en weergegeven in de beleidskaart in het Cultuurhistorisch Kompas.

Archeologie
Het archeologisch erfgoed is de enige bron van informatie over de bewoningsgeschiedenis van onze provincie van de steentijd tot de middeleeuwen. Het merendeel van het archeologisch erfgoed is onzichtbaar en is daardoor zeer kwetsbaar voor ruimtelijke ontwikkelingen die met bodemingrepen gepaard gaan. Daarom geeft de provincie het archeologisch erfgoed een duidelijke plaats in haar ruimtelijk beleid. De kaart Archeologie (kaart 2e) geeft een totaaloverzicht van de archeologische waarden en verwachtingen van provinciaal belang.

De archeologische waarden van provinciaal belang die samenhangen met de cultuurhistorische waarden of die ruimtelijk zichtbaar zijn, zijn terug te vinden op de kaart Cultuurhistorie (kaart 2f van de Omgevingsvisie).

De provinciale doelstellingen voor archeologie zijn:

  • Het in de bodem bewaren (behoud "in situ") van waardevol Drents archeologische erfgoed of – als dat niet mogelijk is – het opgraven en duurzaam veilig stellen (behoud 'ex situ') van het erfgoed in het Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis.
  • Het op goede wijze uitvoeren van archeologisch onderzoek in het kader van ruimtelijke plannen.
  • Het vergroten van het draagvlak voor het archeologisch erfgoed.
  • Het ontsluiten van het 'archeologische verhaal van Drenthe'.

In de praktijk is de provincie vooral verantwoordelijk voor het inbrengen van het aspect archeologie bij ontgrondingen, m.e.r-procedures en bovenlokale ruimtelijke ontwikkelingen, zoals de landinrichting, waterberging, infrastructuur en natuurontwikkeling. De sturing op het provinciaal belang archeologie komt overeen met die van Cultuurhistorie, op drie niveaus (respecteren en inspireren, voorwaarden stellen, eisen stellen).

Aardkundige waarden
Drenthe heeft een eigen karakter, een eigen (ruimtelijke) identiteit, die door inwoners en bezoekers hoog wordt gewaardeerd. Het aardkundig erfgoed is de enige informatiebron over de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van Drenthe. Net als archeologische waarden zijn aardkundige waarden voor het merendeel onzichtbaar, onvervangbaar en niet te compenseren. De provincie wil aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter behouden en waar mogelijk herstellen zonder daarbij het normale landbouwkundig gebruik te belemmeren. Voor aardkundige waarden worden vier beschermingsniveaus onderscheiden die verschillen in de mate van inzet van de provincie (stergebied: veiligstellen, beschermen: eisen stellen, regisseren: voorwaarden stellen, respecteren). De drie hoogste beschermingsniveaus (stergebied, beschermen en regisseren) zijn van provinciaal belang en deze zijn aangegeven op kaart 2d van de Omgevingsvisie.

Ecologische hoofdstructuur
De belangrijkste natuurgebieden in Drenthe zijn de heidevelden, vennen en hoogvenen op de plateaus en de beekdalen en laagveengebieden aan de randen van de plateaus. Vooral de hoogvenen, de natte heide en de bossen op de droge zandgronden zijn gevoelig voor een warmer klimaat. De belangrijkste natuurgebieden en de tussenliggende verbindingen samen vormen de basis van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in Drenthe.

De langetermijnstrategie van de provincie voor het realiseren van de EHS richt zich op het meer robuust maken ervan. Door de natuur in een robuuste EHS te concentreren, ondervinden andere functies (vooral landbouw en recreatie) hier minder beperkingen van.

De provincie is primair verantwoordelijk voor het realiseren van de EHS en het in stand houden van de natuurwaarden in de EHS. Van waterschappen en gemeenten verwacht men eigen beleid dat erop is gericht om natuurwaarden binnen de beheersgrenzen in stand te houden.

De provinciale visie op de robuuste EHS is weergegeven op kaart 4, Robuuste EHS 2020/2040 van de Omgevingsvisie. Bij het robuust maken van de Ecologische Hoofdstructuur richt de provincie zich op de volgende aspecten:

  • Het realiseren van grotere, aaneengesloten natuurgebieden en het laten vervallen van de Ecologische Hoofdstructuurstatus voor kleinere, verspreid liggende gebieden.
  • Het versterken van de verbindingen in het netwerk, in combinatie met het verminderen van het aantal verbindingen.
  • Bij het verbinden van gebieden zo veel mogelijk gebruikmaken van de beekdalen.

Tot en met 2013 zal het accent worden gelegd op de kwalitatieve afronding van de voor deze periode overeengekomen opgave. Na 2013 wordt ingezet op robuuste natuurontwikkeling. Prioriteit wordt gegeven aan de realisering van robuuste verbindingen tussen Natura 2000-gebieden en gebieden met een gecombineerde water/natuuropgave (beekdalen, waterberging).

Met het continueren van het ingezette Ecologische Hoofdstructuurbeleid (kaart 4, Robuuste EHS 2020/2040), worden grotere, aaneengesloten natuurgebieden gerealiseerd. Om ook overblijvende enclaves op te kunnen vullen en om tot een goede afronding te komen, is extra inzet nodig. Het pMJP en het bosclusteringsbeleid van de provincie zetten in op het realiseren van grotere, aaneengesloten natuurgebieden en verbindingszones.

2.2.2 Omgevingsverordening

Met de Provinciale Omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe zijn Omgevingsvisie (deels) door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De verordening beperkt zich echter niet tot slechts hetgeen het Rijk via de AMVB Ruimte voorschrijft. Er zijn ook provinciale belangen opgenomen waarvoor geen ministeriële verplichting tot doorvertaling in een verordening bestaat. In de verordening zijn ook bepalingen opgenomen over provinciale belangen waarover:

  • de provincie op voorhand volstrekte helderheid over ons standpunt willen geven;
  • de provincie wil verankeren welke belangen in elk geval bij een afweging op gemeentelijk niveau moeten worden betrokken alvorens een gemeente een ruimtelijk plan in procedure brengt.

Binnen de verordening komt aan gemeenten een belangrijke rol toe. Inhoudelijke bepalingen zijn veelal als verantwoordingsplicht ingericht en niet normstellend. Evenmin wil de provincie in details treden. Menig bepaling laat daartoe interpretatieruimte. Aan gemeenten komt dus ruimte toe om inhoudelijk - tot op zekere hoogte - een eigen invulling te geven, mits deugdelijk onderbouwd. Hetzelfde geldt voor een deel van het kaartmateriaal waaraan in deze verordening wordt gerefereerd. De kaarten voor Bestaand Stedelijk Gebied, Nationaal Landschap Drentsche Aa en die voor de Ecologische Hoofdstructuur zijn bijzonder precies. Op perceelsniveau is weergegeven of een locatie binnen de desbetreffende thematische begrenzing valt of niet. Dit betekent dat deze kaarten met enige regelmaat zullen moeten worden herzien om als toetsingskader te kunnen blijven dienen.

Dit geldt niet voor de andere kaarten, die uitwerking op gemeentelijk niveau behoeven. Dit geldt bijvoorbeeld voor Robuuste Systemen en Multifunctionele gebieden, maar deels ook voor de Visiekaart en kaart Kernkwaliteiten. Binnen de contouren van de Verordening en de Omgevingsvisie kan een gemeente dan eigen afwegingen maken.

Conclusie
In de hoofdstukken 3 en 4 worden de (thematische) gemeentelijke beleidskeuzes gemotiveerd en nader uitgewerkt.

2.3 Rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is door de minster op 13 maart 2012 vastgesteld en daarmee van kracht geworden. Met de structuurvisie kiest het rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Delen van de structuurvisie die de nationale ruimtelijke belangen borgen en die juridische doorwerking behoeven, zijn uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur, de Amvb Ruimte (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening: Barro).

Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale ruimtelijke belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd. Het nieuwe Rijkstoezicht in de ruimtelijke ordening richt zich op het toezicht achteraf. Wanneer rijksdoelen en nationale belangen raken aan regionale opgaven, vraagt dit om heldere taakverdeling en samenwerkingsafspraken tussen de betrokken overheden.

Waar het Barro bepalingen bevat gericht op gemeentelijke bestemmingsplannen gaat het Rijk er vanuit dat deze doorwerking krijgen. Het Rijk zal tijdens het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen dan ook niet toetsen op een correcte doorwerking van nationale belangen. Daarnaast blijft het Rijk opkomen voor zijn directe belangen bij gemeentelijke en provinciale plannen vanuit de rol van weg- en waterbeheerder (Rijkswaterstaat), eigenaar van defensieterreinen (ministerie van Defensie) en voor projecten in het kader van de rijkscoördinatieregeling rond rijksinpassingsplannen op het terrein van de energie-infrastructuur (het ministerie van EL&I).
Het Barro stelt eisen aan een bestemmingsplan daar waar het gaat om gebieden van nationaal belang:

  • Rijksvaarwegen
  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Kustfundament
  • Grote rivieren
  • Waddenzee en waddengebied
  • Defensie
  • Ecologische hoofdstructuur
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)

In de regels van het Barro is aangegeven hoe met bovenstaande belangen bij nieuw op te stellen bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. Het Barro heeft op deze punt dus rechtstreekse werking. Niet alle regels zijn nieuw. Bestaande richtlijnen zijn nu opgenomen in het Barro.

Daarnaast voorziet het Barro in provinciaal medebewind. Dit houdt in dat een provincie verplicht wordt tot het opnemen van zaken in de provinciale omgevingsverordening. Zo worden de provincies verplicht de EHS geometrisch vast te leggen en om in de provinciale verordening regels op te nemen over de inhoud van een (gemeentelijke)bestemmingsplan (getrapte werking).

Voor de gemeente Emmen zijn alleen de volgende hoofdstukken van belang:

Defensie
Dit bevat regels voor de aanwijziging van militaire (luchtvaart)terreinen, munitieopslagplaatsen radarstations en – gebieden. Voor Emmen geldt alleen de verplichting om de laagvliegroute voor jacht- en transportvliegtuigen in het bestemmingsplan op te nemen. De maximale bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 40 meter bedragen (gemeten vanaf maaiveld). Dit is voorzien in dit bestemmingsplan.

Ecologische hoofdstructuur
De provincie zijn verplicht om de op land liggende ecologische hoofdstructuur geometrisch vast te leggen. Bij provinciale verordening worden de wezenlijke kenmerken en waarden deze gebieden aangewezen. Bij provinciale verordening worden regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen.

De provincie Drenthe heeft in de Provinciale Omgevingsverordening bepaalt dat tot de Ecologische Hoofdstructuur het gebied behoort dat op de tot de verordening behorende kaart 'EHS Concretisering 2010' begrensd is met de aanduiding 'Provinciale EHS actualisatie 2010'. Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op gebied dat deel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur en een wijziging inhoudt ten opzichte van het daaraan voorafgaande ruimtelijk plan maakt geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die de wezenlijke kenmerken en waarden van de Ecologische Hoofdstructuur significant aantasten. Hiervan kan worden afgeweken indien er sprake is van een groot openbaar belang, er geen reële andere mogelijkheden zijn en uit het ruimtelijk plan blijkt dat en hoe negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en voor het overige worden gecompenseerd.

In hoofdstuk 3 en 4 van dit bestemmingsplan wordt nader ingegaan op welke wijze de Ecologische Hoofdstructuur vertaald is in dit bestemmingsplan.

Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
Voor aangewezen hoofdwegen moeten reserveringsgebieden ten behoeve een toekomstige wegverbreding worden opgenomen in het bestemmingsplan. In Emmen is de rijksweg A37 aangewezen als hoofdweg. Als een van de weinige hoofdwegen is geen reservering van toepassing.

Elektriciteitsvoorziening
De hoogspanningsverbinding Meeden – Zwolle ligt deels in de gemeente Emmen. Een nieuw bestemmingsplan mag niet leiden tot een beperking van de bruikbaarheid van de hoogspanningsverbinding. De gemeente mag niet zelfstandig een tracé aanwijzen. Dit geldt ook voor locatie van schakel –en transformator stations.

In dit bestemmingsplan worden de hoogspanningsverbindingen binnen de gemeente Emmen dubbelbestemd. Binnen deze bestemming wordt geregeld dat binnen een afstand van 25 meter ter weerszijde van een hoogspanningsverbinding van 110 kV niet mag worden gebouwd, uitgezonderd gebouwen ten dienste van de verbinding. Voor een hoogspanningsverbinding van 380 kV geldt een afstand van 35 meter ter weerszijde van de verbinding.

Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
Dit hoofdstuk bevat regels voor buisleidingen van nationaal belang. Een nieuw bestemmingsplan mag geen belemmering vormen omtrent het gebruik van de grond dat kan leiden tot een belemmering van de aanleg en instandhouding van buisleidingen van nationaal belang. In de gemeente Emmen zijn door het Rijk geen gronden aangewezen waarvoor met het oog op de mogelijke aanleg van nieuwe aardgastransportleidingen een reserveringstrook in het bestemmingsplan moet worden opgenomen.

Conclusie
Voor de gemeente Emmen is het Barro van beperkte betekenis.

Hoofdstuk 3 Thematische Analyse

In Hoofdstuk 2 is het algemene beleid voor het buitengebied beschreven. Achtereenvolgens is het gemeentelijke beleid, het beleid van de provincie Drenthe en het Rijksbeleid besproken waarbij conclusies zijn weergegeven voor het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk worden verschillende beleidsonderwerpen beschreven die specifiek van toepassing zijn voor bepaalde functies in het buitengebied. Per functie wordt als eerste inzicht gegeven in de bestaande situatie. Vervolgens wordt het thematische beleid per functie behandeld. Tevens wordt inzicht gegeven in ontwikkelingen die spelen en worden tendensen weergegeven. De wijze waarop vervolgens vertaling plaatsvindt in het bestemmingsplan staat beschreven in Hoofdstuk 4 Planbeschrijving.

3.1 Landschap En Cultuurhistorie

3.1.1 Ontstaansgeschiedenis (geomorfologie, reliëf en bodem)

Het reliëf van de Gemeente Emmen is voor een belangrijk deel ontstaan in de voorlaatste ijstijd, het Saalien (ca. 360.000 – 250.000 v. Chr.), een periode vòòr het ontstaan van het veen. Vanuit het noorden stuwen ijstongen de Hondsrug op en wordt de Hunze vallei gevormd. Het landijs zet een slecht doorlatende laag grondmorene af, de zogenaamde keileemlaag, die bestaat uit leem, zand, grind, keien en rotsblokken. Het reliëf van de Hondsrug bestaat uit een golvend maaiveld met hoogtes bij Emmen tussen 20m en 28m. De oostzijde van de Hondsrug kent een opvallende rechte en, plaatselijk, steile rand. Vooral ter hoogte van Weerdinge – Emmerschans is deze steilrand goed herkenbaar in het landschap. De Hondsrug heeft twee subruggen die zich ten zuiden van Emmen splitsen en vervolgens onder het veen duiken. Op de oostelijke rug liggen nederzettingen als Weerdinge, Emmerschans en Nieuw-Dordrecht, terwijl Emmen, Noord- en Zuid-Barge en Erica op de westelijke rug zijn gesticht. De Hondsrug is o.a. zichtbaar door het sterk oplopende talud van het Van Echtenskanaal tussen Erica en Klazienaveen. Hier vaart men letterlijk de Hondsrug in.

In de laatste fase van het Saalien, wanneer het klimaat opwarmt, smelt de ijskap en worden zowel vertakte beeklopen zoals de Sleenerstroom op het keileemplateau gevormd, als het smeltwaterdal van het latere veencomplex Bourtangermoor. Het dal wordt later weer gedeeltelijk opgevuld met o.a. rivierzanden. Tijdens de laatste ijstijd, het Weichelien (100.000 – 10.000 v. Chr.) bereikt het landijs Nederland niet en is hier een soort toendraklimaat waarbij door stormen dekzanden werden afgezet. Toen omstreeks 10.000 v. Chr. een klimaatverbetering inzette, steeg het grondwaterpeil en vormde zich in de dalvlakte gunstige omstandigheden voor veenvorming. De veenvorming werd aanvankelijk beïnvloed door het plaatselijk aanwezige reliëf. Zo blokkeerde een dekzandrug tussen Nieuw-Dordrecht en Barger-Compascuum lange tijd de afwatering in noordwestelijke richting. Tot ca. 5000 v. Chr. werd het veen vooral gevormd door het afstromend oppervlaktewater en het ijzerrijke kwelwater vanaf de Hondsrug. Zo ontstonden laagveengebieden ten noordoosten van Nieuw-Dordrecht en langs de Hondsrug. Her en der groeide ook berk en grove den. Toen vanaf ca. 4500 v. Chr. het grondwaterpeil zijn hoogste stand bereikte, breidde de veenvorming zich uit over een groter gebied en werd ook ten zuiden van de dekzandrug tussen Nieuw-Dordrecht en Barger-Compascuum laagveen gevormd. Echter, pas na 3100 v. Chr. kreeg de hoogveenvorming de overhand en verspreidde zich ook geleidelijk over de hogere delen van de Hunzelaagte. Een dikke laag veenmosveen (=hoogveen) bedekte zo de moerassen bosvenen. Doordat veenmosveen regenwater kan vasthouden, kan het onafhankelijk van het grondwaterpeil groeien. Met een groeisnelheid van ca. 15cm per eeuw en een watergehalte van 80% tot 90% is zo in de loop der eeuwen een metersdik vrijwel onbegaanbaar veenpakket, het Bourtanger veen, ontstaan. Twee opduikingen, dekzandvlaktes, zijn niet of nauwelijks met veen bedekt geweest namelijk de omgeving van Roswinkel en een gebied bij Nieuw-Amsterdam.

Het veenlandschap kenmerkte zich door veenbulten van 5 à 10 meter hoog met daartussen slenken die het water afvoerden. In het noorden van de Gemeente Emmen lag het Valtherdiep. Door de grootschalige veenontginningen is deze beek vrijwel niet meer herkenbaar aanwezig. Het zuidelijke deel van het Bourtanger veen waterde vanuit zijbeekjes (Ellenbeek, Bargerbeek) via het Schoonebeekerdiep af naar de Vecht. Het noordelijk deel waterde af via de veenstroom de Runde die zijn oorsprong vond in het Zwarte Meer. Bij Roswinkel is de Runde een beekdal op het zand. Zowel de veenmeren zoals die bij Zwartemeer als de beken op het veen zijn met het afgraven van het veen verdwenen.

Het veen is geheel of gedeeltelijk afgegraven en de dalgronden zodanig bewerkt dat de oorspronkelijke ondergrond niet meer afleesbaar is in het huidige landschap. Veenrestanten zijn nog te vinden in het Bargerveen en in de omgeving van Barger- Compascuum, Nieuw-Dordrecht en Barger-Oosterveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2009072-0710_0001.png"

Figuur 1: Bodemkaart

De gronden op de uitlopers van de Hondsrug zijn zogenaamde veldpodzolgronden voor (code Hn 21 en Hn23 c.q. licht bruine kleur op de bodemkaart). Dit zijn zandgronden met een dunne (0 – 30cm) humushoudende bovenlaag. Op deze gronden lagen veelal de voormalige heidevelden.

Ook zijn delen door eeuwenlange landbouwkundige exploitatie omgevormd tot ‘esgronden’ (donkerbruin op de bodemkaart). Hier is de humushoudende bovenlaag tussen de 30 – 50cm dik. In tegenstelling tot dorpen in buurtgemeentes zoals Zweeloo, Sleen en Erm kent de Gemeente Emmen geen dikke eerdgronden waarbij de humushoudende bovenlaag dikker is dan 50cm.

Bij Roswinkel komen zowel veldpodzolgronden als zandgronden met een matig dikke humushoudende laag (15cm – 50cm) voor. Dit zijn gooreerdgronden (code pZn21 c.q. geel), kalkloze zandgronden die door de mens wat langer in exploitatie zijn geweest en daardoor een dikkere humushoudende laag hebben dan de veldpodzolgronden maar minder dik dan de esgronden. Gooreerdgronden komen voor op de bovenlopen van beekdalen.

In het stroomgebied van de Sleenerstroom komen zandige beekeerdgronden (code pZg.. c.q. groen) als Madeveengronden (code aV.. c.q. paars) voor. De veensoort van de madeveen is overwegend rietzeggeveen. Madeveen komt vooral voor in beekdalen en de naam is afgeleid van de Drentse beekdalen (madelanden). Bij de Sleenerstroom kunnen ze plaatselijk zeer ijzerrijk zijn.

In het zuiden van de Gemeente Emmen ligt het beekdal van het Schoonebeekerdiep met lage, niet uitgeveende vlierveengronden en wat hoger gelegen zandkoppen waar de oude bewoningkernen Oosteinde (nu Oosterse bos), Middendorp, Kerkeinde (nu Schoonebeek) en Westeinde (nu Westerse bos) op liggen. De veensoort van de vlierveengronden is overwegend veenmosveen (sphagnum).

Een groot gedeelte van het veenkoloniale ontginningsgebied bestaat uit zogenaamde dalgronden. Dit zijn gronden die zijn ontstaan door na de afgraving van het hoogveen de bolsterlaag weer terug te zetten. Vervolgens werd op de toplaag zand uit de wijken aangebracht. Delen van het hoogveen zijn niet of slechts gedeeltelijk verveend. Deze worden op de bodemkaart als ‘Veen in ontginning’ weergegeven (code AVo).

3.1.2 Gemeentelijk beleid

3.2 Archeologie En Monumenten

3.2.1 Algemeen

De aanleiding voor het opnemen van de archeologische waarden en verwachtingen in het bestemmingsplan Buitengebied Emmen vloeit voort uit het Verdrag van Valletta, de Monumentenwet 1988, de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht 2010.

In de Monumentenwet is vastgelegd dat bij het opstellen van een bestemmingsplan nadrukkelijk rekening gehouden moet worden met de archeologische waarden in de bodem en dat deze beschermd moeten worden. Daarbij gaat het zowel om aanwezige als mogelijk te verwachten archeologische waarden. Uit de verbeelding en de planregels van het bestemmingsplan dient de zorg voor de genoemde archeologische waarden te blijken. Door de herziening en actualisering van het bestemmingsplan voor het buitengebied is er een goede mogelijkheid om de aanwezige archeologisch waarden planologisch te beschermen.

In het kader van een Culturele Alliantie tussen de gemeente Emmen en de provincie Drenthe heeft de gemeente Emmen een inventarisatie en een daarop gebaseerde beleidsadvieskaart Archeologie laten opstellen. In het kader van de beleidsadvieskaart Archeologie is door adviesbureau Arcadis uitgebreid onderzoek gedaan naar de specifieke Emmense archeologische waarden. De bevindingen zijn opgenomen in het Basisrapport archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van Emmen (Arcadis). In Bijlage 2 is een samenvatting van dit rapport opgenomen.

3.2.2 Archeologische waarden in het plangebied

Landschappelijk gezien vormen de voormalige veengebieden, die tot voor enkele eeuwen nog grotendeels onontgonnen waren, een belangrijk landschappelijk kenmerk. Tegenwoordig is het meeste veen tot op de zandige ondergrond verdwenen door ontwatering, turfwinning en oxidatie. Een tweede belangrijk landschappelijk kenmerk vormt de Hondsrug, een langgerekte rug die in het noordwesten circa 20 m boven NAP uitsteekt en in zuidoostelijke richting geleidelijk wegduikt. Delen van de westelijke en zuidelijke gemeentegrens worden bepaald door twee (grotendeels gekanaliseerde) beekjes, respectievelijk de Sleenerstroom en het Schoonebeekerdiep.

Met name op de Hondsrug zijn zeer veel archeologische waarden bekend: vanaf het Neolithicum is dit deel bewoond geweest en er zijn sporen die erop wijzen dat het gebied al vanaf het Laat-Paleolithicum bewoning kende. Het veengebied is tot voor enkele eeuwen vrijwel onbewoond geweest; wel zijn tijdens de ontginningen in het begin van de vorige eeuw vele sporen gevonden die erop wijzen dat de pre- en protohistorische mens dit gebied regelmatig bezocht.

Beschermde AMK-terreinen genieten wettelijke bescherming via de Monumentenwet. De bestemming van het terrein dient in overeenstemming te zijn met de archeologische bestemming. Voor deze monumenten geldt een in de Monumentenwet geregeld vergunningenstelsel.

Voor AMK-terreinen die niet volgens de Monumentenwet beschermd zijn, wordt gestreefd naar planologische bescherming. Dit houdt in dat deze monumenten worden opgenomen in bestemmingsplannen.

Het archeologisch potentieel van Emmen komt duidelijk tot uitdrukking in het aantal AMK-terreinen. De gemeente heeft er maar liefst 96. Dit betreft met name grafheuvels en hunebedden. Opvallend is, dat het bij de meeste terreinen gaat om waarden uit de prehistorie. Slechts een relatief klein deel betreft waarden uit de Late Middeleeuwen/Nieuwe Tijd (stads-/dorpskernen zoals deze op oud kaartmateriaal zijn weergegeven) en een schans uit de Nieuwe Tijd.

Binnen de gemeentegrenzen zijn 37 terreinen geregistreerd die wettelijke bescherming genieten. De overgrote meerderheid van deze terreinen bergt één of (aanzienlijk) meer grafheuvels uit het Neolithicum, de Bronstijd en/of de IJzertijd. Voorts komen diverse hunebedden voor, evenals een aantal urnenvelden. In een aantal gevallen omvat een AMK-terrein zowel een of meer grafheuvels als een hunebed en/of een urnenveld. Naast sporen van het prehistorische dodenbestel komen terreinen voor met nederzettingsresten, middeleeuwse karrensporen, een celtic field en prehistorische veenwegen .

In de gemeente Emmen komen 23 AMK-terreinen voor met een zeer hoge archeologische waarde Ook hierbij gaat het in verreweg de meeste gevallen om terreinen met één of meer grafheuvels. Daarnaast komt een terrein voor met een urnenveld en met twee veenwegen.

Binnen de gemeentelijke grenzen zijn 18 terreinen van hoge archeologische waarde aangewezen. In de meeste gevallen gaat het om terreinen met nederzettingsresten uit de prehistorie. Voorts is een aantal dorpskernen aangewezen als van hoge archeologische waarde. Op de lijst bevinden zich tevens een schans, twee celtic fields en een grafheuvel.

In Emmen komen 18 terreinen voor met een archeologische waarde. Het betreft daarbij vooral terreinen met nederzettingsresten en terreinen waarin celtic fields zijn waargenomen. Deze terreinen zijn nog niet archeologisch gewaardeerd. In 2008 heeft Jager een bureaustudie verricht naar celtic fields in Zuid-Drenthe, gebaseerd op de aanwezigheid van walsporen op luchtfoto's, aanwezigheid van reliëf, aanwijzingen voor gelijktijdige bewoning en samenhang met oudere bewoningsfasen. De in voornoemd rapport aangegeven begrenzingen zijn op de verbeelding opgenomen. Uit deze inventarisatie blijkt dat zich binnen de grenzen van de gemeente Emmen een vijftal (restanten van) celtic fields bevinden.

3.2.3 Monumenten

In de gemeente Emmen komen diverse gebouwde monumenten voor. Deze monumenten worden getypeerd als gemeentelijke-, provinciale-, of Rijksmonument. Onderstaande monumenten liggen binnen het plangebied. De monumenten zijn niet op de verbeelding weergegeven. Bescherming vindt plaats via de gemeentelijke- of provinciale monumentenverordening of de Monumentenwet waarin een eigen vergunningensysteem geldt.

Monument Adres Plaats Omschrijving (datering)
GM Verlengde Oosterdiep OZ (bij 167) Barger-Compascuum Schutsluis (1900)
GM Pannenkoekendijk 82 Erica Krimpenboerderij (1911)
GM Pannenkoekendijk 90 Erica Villaboerderij (1935)
GM Vaart ZZ 104a Nieuw-Amsterdam Marechausseekazerne (1890)
GM Vaart ZZ 105 Nieuw-Amsterdam Marechausseekazerne (1890)
GM Dommerskanaal ZZ 110 Nieuw-Amsterdam Krimpenboerderij (1912)
GM Weerdingerkanaal ZZ 68 Nieuw-Weerdinge Villaboerderij (1910)
GM Weerdingerkanaal NZ 208 Nieuw-Weerdinge Villa (1910)
GM Weerdingerkanaal NZ 212 Nieuw-Weerdinge Dwarsboerderij (1919)
GM Roswinkelerstraat 101 Roswinkel Krimpenboerderij (1922)
GM Eemslandweg 26 Zwartemeer Villaboerderij (1930)
PM Oosterdiep OZ (bij 116) Barger-Compascuum Viertorenbrug
PM Griendtsveenstraat (in Dommerskanaal) Erica Schutsluis (rond 1925)
PM Grens Europaweg paal 160 I Nieuw- Schoonebeek / Nederlands-Duitse grens Grenspaal (rond 1800)
PM Europaweg 46 Schoonebeek Boerderij (1905)
PM Schoonebeekerdiep Schoonebeek Waarnemingspost Luchtwacht (1954)
RM Roswinkelerstraat 82 Roswinkel Boerderij (1910-1915)
RM Europaweg 12 Schoonebeek Boerderij
RM Nieuw Amsterdamseweg 7 Schoonebeek Boerderij
GM Gemeentelijk monument
PM Provinciaal monument
RM Rijksmonument

Tabel 1: Monumenten binnen de gemeente Emmen

3.3 Landbouw

3.3.1 Bestaande situatie

Het landschap is en wordt sterk door de agrarische sector bepaald. De landbouwsector is de grootste gebruiker van de gronden in het buitengebied. Daarbij is de landbouw een van de belangrijke economische dragers van het platteland. In deze paragraaf wordt een beeld gegeven van de agrarische sector. Het betreft een weergave van de huidige situatie door middel van het beschrijven van een aantal sectoren, te weten: grondgebruik, aantal agrarische bedrijven, bedrijfsgrootte, productieomstandigheden en opvolgingssituatie.

Grondgebruik
Het totale areaal cultuurgrond (in gebruik bij hoofd- en nevenberoepbedrijven) in de gemeente Emmen bedroeg in 2007 ruim 19.425 ha. Daarvan is het grootste deel, 17.300 ha, in gebruik als akkerbouwland, 1.725 ha als grasland en 401 ha voor tuinbouwdoeleinden (189 ha open grond, 212 ha glas). De totale oppervlakte van de gemeente Emmen is ruim 35.000 ha. De niet-cultuur gronden betreffen natuur, water en bebouwd oppervlak. Uit deze verhouding blijkt het bijzondere karakter van Emmen: een grote stad met een groot buitengebied waarin veel grotere en kleinere kernen liggen.

Agrarische bedrijven in Emmen
Het aantal agrarische bedrijven neemt in Emmen, net als elders, gestaag verder af terwijl het areaal slechts in zeer kleine mate afneemt. In 2010 bevonden zich in Emmen volgens het CBS 443 landbouwbedrijven. In 2007 waren dat er 470 en in 2000 waren dat er nog 596.

Onderstaande tabel geeft de verdeling over de verschillende bedrijfstypen in Emmen aan:

Bedrijf met Aantal bedrijven
Akkerbouw 206
Tuinbouw 88, waarvan 78 met (enig) glas
Graasdier 109
Hokdier 22
Gemengd 45

Tabel 2: Agrarische bedrijven binnen de gemeente Emmen
(Bron: landbouwtelling CBS 2007)

De akkerbouwbedrijven zijn in de meerderheid, ook al is hun aantal teruggelopen. Deze ontwikkeling zet zich tot nu voort. Het aantal melkveehouderijbedrijven is minder afgenomen en laat sinds 2007 t/m 2010 weer groei zien. Dit heeft te maken met een aantal inplaatsingen van nieuwe melkveehouderijbedrijven in de Veenkoloniën. Deze ontwikkeling is ook te zien aan de toename van het areaal grasland (in 2007: 1725 ha, in 2010: 2127 ha). Ook het aantal hokdierbedrijven (zoals varkens en vleeskuikens) neemt in aantal af. De blijvende bedrijven kiezen voor schaalvergroting; vanuit bedrijfseconomische noodzaak, om te voldoen aan de geldende milieu-eisen en vanuit het oogpunt van dierenwelzijn.

Bedrijfsgroottestructuur
De verdeling van agrarische bedrijven naar productieomvang in respectievelijk kleine, middelgrote en grote bedrijven wordt uitgedrukt in nge, Nederlandse Grootte Eenheid:

Bedrijfsomvang van agrarische bedrijven in nge, percentage bedrijven per groottecategorie
Tot 32 nge 32-50nge 50-70nge 70-100nge 100-150nge >150
Emmen 32 9 10 11 12 26
ZO Drenthe 34 10 11 14 16 17

Tabel 3: Bedrijfsomvang van agrarische bedrijven
(Bron: landbouwtelling CBS 2007)

Over het algemeen worden bedrijven met een omvang van rond de 70 nge zeker als levensvatbaar gezien. Uiteraard is deze norm niet absoluut doorslaggevend voor het toekomstperspectief van een bedrijf. Andere factoren zoals vermogenssituatie, aard en opzet van het bedrijf, deskundigheid, leeftijd en ondernemerscapaciteiten van de ondernemer, alternatieve (parttime) gelegenheid en de marktsituatie bepalen mede de kans op een duurzaam voortbestaan. Interessant is ook de schaalvergroting die blijkt uit de gemiddelde economische omvang van de agrarische bedrijven in Emmen in de afgelopen 25 jaar: van 50 naar 175 nge nu. De laatste 10 jaar is de economische omvang echter vrij constant gebleven (in deze cijfers zijn overigens ook de vaak kapitaalintensieve glastuinbouwbedrijven meegerekend, deze maken geen onderdeel uit van het plangebied).

De bedrijven met een omvang van minder dan 32 nge hebben weinig toekomst- perspectief in de huidige opzet. Zij zullen of op korte termijn worden beëindigd of als nevenberoepbedrijf (hoofdberoep elders) worden voortgezet. Maar ook de bedrijven met een omvang tussen de 32 en 70 nge zullen in de komende jaren alle zeilen moeten bijzetten om te kunnen voortbestaan. De bedrijven die groter zijn dan 70 nge hebben zonder meer een serieus toekomstperspectief. In Emmen is dat ruim de helft.

Hieronder wordt de verdeling in bedrijfsoppervlakte van alle bedrijven gegeven:

Bedrijfsoppervlakte van hoofd- en nevenberoepbedrijven in hectare, percentage per groottecategorie
Tot 15 ha 15-30 ha 30-50 ha 50-100 ha meer dan 100ha
Emmen 41 16 13 20 10
ZO Drenthe 33 15 19 24 9

Tabel 4: Bedrijfsoppervlakte agrarische bedrijven
(Bron: landbouwtelling CBS 2007)

Ook in de gemiddelde bedrijfsoppervlakte is de schaalvergroting in de afgelopen 15 jaar duidelijk te zien: van 31 ha naar 49 ha (ook hier inclusief de glastuinbouwbedrijven die een relatief beperkte oppervlakte in gebruik hebben).

Productieomstandigheden
In een groot deel van het plangebied zijn de productieomstandigheden flink verbeterd in het kader van de Herinrichting Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën. In het gebied rond Schoonebeek is een herinrichting gestart, maar na enige tijd beëindigd. Er wordt nu gewerkt aan een administratieve ruilverkaveling.

Opvolgingssituatie
Opvolgen is tegenwoordig minder vanzelfsprekend dan vroeger. Agrarische jongeren zijn tegenwoordig goed opgeleid en hebben voldoende alternatieven op de arbeidsmarkt. Het besluit om wel of niet op te volgen valt vaak later en is dan een heel bewuste keuze.

Overigens zijn er ook bedrijven die qua opzet en omvang een duidelijk toekomstperspectief hebben maar waar geen “eigen” opvolger aanwezig is. Of deze bedrijven voortgezet zullen worden hangt dan af van de belangstelling en mogelijkheden van derden. Meestal zullen in ieder geval de gronden worden aangekocht door omliggende bedrijven, soms inclusief de bedrijfsbebouwing, maar vaak blijft de voormalige agrariër daar wonen of wordt de bebouwing apart verkocht, meestal aan niet-agrariërs.

3.3.2 Beleid, ontwikkelingen en tendensen landbouw

De afgelopen jaren is de situatie in de agrarische sector sterk veranderd. Verwacht dat ook voor de toekomst de situatie zal blijven veranderen. De ontwikkelingen die spelen en te verwachten zijn hangen af van veel factoren. Afschaffing van marktbeschermende maatregelen, de mondiaal toenemende vraag naar productieruimte voor voedsel, hogere eisen die de consument stelt aan de kwaliteit van voedsel en de wijze waarop het is geproduceerd, verdergaande ontwikkeling van de technologie en milieu- en dierenwelzijneisen leiden tot uiteenlopende maatregelen binnen de sector en op bedrijfsniveau die de nodige investeringen vragen.

Flexibiliteit in de bedrijfsvoering zijn voorwaarden voor de continuïteit van de agrarische bedrijven. De strategieën voor inkomensverwerving en bedrijfscontinuïteit lopen uiteen van modernisering & schaalvergroting, via verdieping en verbreding (nevenactiviteiten als verkoop van streekeigen producten, agro-toerisme, zorg en educatie) tot bedrijfsbeëindiging (waardoor de opgave ontstaat om nieuwe functies voor vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing te zoeken).

De ontwikkelingen die reeds een aantal jaren spelen hebben er toe geleid dat de gemeente Emmen de afgelopen jaren beleid heeft vastgesteld met betrekking tot specifieke onderwerpen betreffende de agrarische sector. Het betreffen de volgende beleidsnotities:

  • Beleidsnotitie "Paardenhouderijen" (vastgesteld door de gemeenteraad, 25 maart 2004);
  • Beleidsnotitie "Verruiming bouwpercelen intensieve veehouderijen" (vastgesteld door de gemeenteraad, 27 september 2007);
  • Beleidsnotitie "Rosékalveren" (vastgesteld door de gemeenteraad, 24 januari 2008);
  • Beleidsnotitie "Serrestallen" (vastgesteld door de gemeenteraad, 29 april 2010);

Daarnaast is algemeen beleid voor de landbouw verwoord in de Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef.

In onderstaande beschrijving van de ontwikkelingsrichtingen voor de landbouw wordt tevens ingegaan op aspecten uit de genoemde gemeentelijke beleidsnotities.

Schaalvergroting
De op handen zijnde afschaffing van marktbeschermende maatregelen en de mondiaal toenemende vraag naar productieruimte voor voedsel noodzaken alle landbouwsectoren tot schaalvergroting. De kostprijs dient immers in de hand te worden gehouden zodat de concurrentiepositie van de landbouw op de wereldmarkt behouden en zo mogelijk versterkt wordt. Ook milieu- en dierenwelzijneisen brengen vaak schaalvergroting van oppervlakte grond èn bebouwing met zich mee.

In mei 2005 is de “Landbouwnota Gemeente Emmen, Ruimte om te ondernemen” door het college van B&W vastgesteld en door de gemeenteraad benoemd als bouwsteen voor de structuurvisie. In deze nota wordt aangegeven dat de gemeente Emmen verantwoordelijkheid neemt voor haar (weliswaar beperkte) rol in het Europese en mondiale speelveld en, gegeven de economische omstandigheden en vooruitzichten, de randvoorwaarden voor het agrarisch ondernemen op lokaal niveau optimaal zal faciliteren.

Eén van de onmiskenbaar grote kwaliteiten van Emmen is de hoeveelheid ruimte. De relatief vitale Emmense landbouwsector is een grote ruimtegebruiker en bepaalt grotendeels het aangezicht van het buitengebied. Gezien het feite dat schaalvergroting één van de kenmerkende structuurveranderingen voor de toekomst van de landbouwsector lijkt te zijn, is de ruimte van Emmen een economische factor die de landbouw kansen blijft bieden. De landbouw in Emmen heeft de potentie om de concurrentie op de internationale markt aan te gaan. Om een gezonde economische positie te behouden en te versterken zal de landbouw in de eerste plaats zélf de noodzakelijke veranderingen vorm en inhoud moeten geven. Transitie en innovatie van de landbouw gaan gepaard met vragen en opgaven waarop de sector vooral zelf de antwoorden zal moeten vinden. De overheid is ervoor om de veranderingen te ondersteunen door deze processen te faciliteren: zorgen dat de sector - zowel in letterlijke als figuurlijke zin - de ruimte heeft en behoudt om een duurzame economische toekomst inhoud te geven. De ruimtelijke ordening is voor de gemeente het belangrijkste instrument om de transitie- en innovatieopgave waarvoor de landbouw zich gesteld ziet mogelijk te maken. Het ruimtelijke ordeningsbeleid dient dan ook de goede voorwaarden te scheppen voor een ontwikkelingsgericht landbouw.

In de landbouwnota worden vier zones onderscheiden als het gaat om landbouwontwikkeling:

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2009072-0710_0003.jpg"

Figuur 3: Zones landbouwontwikkeling

  • A. Het noordoostelijk deel van de gemeente is typisch veenkoloniaal met een hoog aandeel akkerbouwgrond en een geringe stedelijke druk. Het ligt in de lijn van de verwachting dat de landbouw hier de boventoon zal blijven voeren. Daarbij zullen kleine bedrijven verdwijnen en zullen de resterende bedrijven hun schaal verder vergroten.
  • B. Het gebied rond de stad Emmen is aan te geven als het uitloopgebied van de stad. Hier liggen mogelijkheden voor landelijk wonen en dagrecreatie, door in te zetten op het versterken van de landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit. Grootschalige landbouw is minder waarschijnlijk en gezien de recreatieve functie van het gebied, minder wenselijk.
  • C. Ontwikkelingsgebied voor bedrijvigheid, glastuinbouw en grootschalige landbouw.
  • D. Verwevingsgebied voor landbouw, natuur, landschap en recreatie. Versterken van het multifunctionele karakter van dit gebied betekent dat naast landbouw andere gebiedsfuncties uit de verf moeten komen.

Schaalvergroting is niet altijd eenvoudig. Een knelpunt is bijvoorbeeld de nu schaars geworden factor grond en de daarbij behorende hoge grondprijs.

In het grootschalige veenontginningsgebied heeft zich de afgelopen jaren een aantal melkveehouderijbedrijven gevestigd. Toen de akkerbouw moeilijke tijden doormaakte betekende dit een welkome impuls voor de landbouwsector. De situatie in de akkerbouw is echter de laatste jaren sterk verbeterd. Ook de akkerbouw wil/moet nu zijn bedrijf uitbreiden. De druk op de grondmarkt en de hoge grondprijzen worden nu als belemmering ervaren voor de schaalvergroting. De “inplaatsers” moesten veelal wijken voor stedelijke of infrastructurele ontwikkelingen elders en kunnen zich daardoor hoge prijzen permitteren.

Een ander knelpunt voor schaalvergroting is de beperkte ruimte, fysiek en qua milieubelasting, binnen de linten in het plangebied. Enkele bedrijven zullen op termijn verplaatsen om zich verder te kunnen ontwikkelen.

Zoals in de gemeentelijke landbouwnota/ structuurvisie is geconstateerd wordt verwacht dat met name in de gebieden met gunstige productieomstandigheden, zoals in de Veenkoloniën, de landbouw zich zal richten op schaalvergroting, inclusief vestiging van nieuwe grondgebonden agrarische bedrijven zoals melkveehouderijbedrijven.

De intensieve veehouderijsector was voor een aantal jaren terug de eerste sector die duidelijke tegen de grenzen van het eigen bouwpereel en de maximaal toegestane staloppervlakte aanliep. De concrete aanleiding voor het opstellen van een beleidsnotitie werd gevormd door een toenemende vraag naar uitbreidingsmogelijkheden van de in de gemeente Emmen gevestigde intensieve veehouderijbedrijven. Op 27 september 2007 is de Beleidsnotitie “Verruiming bouwpercelen intensieve veehouderijen” vastgesteld door de gemeenteraad. Sindsdien voert de gemeente Emmen consistent haar eigen beleid ten aanzien van de grootte van bouwvlakken van intensieve veehouderijen. Sinds de invoering van dit beleid heeft de provincie Drenthe met diverse postzegelbestemmingsplanprocedures telkens met dit beleid ingestemd.

Het beleid van de gemeente Emmen voorziet voor bestaande intensieve veehouderijen in een bouwvlak van maximaal 2,5 hectare met een maximale staloppervlakte van 15.000 m2. Deze maximale omvang is uitsluitend toegestaan in het "landbouwontwikkelingsgebied De Monden". Volgens de Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef, is het deelgebied De Monden het lanbouwontwikkelingsgebied van Emmen. De agrarische bedrijven worden hier dan ook maximaal gefaciliteerd. Het gaat hier om circa vijf intensieve veehouderij-locaties binnen het plangebied. Op basis van de beleidsnotitie wordt per geval en per locatie maatwerk geleverd. Een nadere afweging van een plan vindt plaats aan de lokale landschappelijke- en cultuurhistorische en natuurlijke kenmerken, de milieuwetgeving, mogelijke onevenredige aantasting van de leefbaarheid van de omgeving, waterwinning, verkeeraspecten, etc.

De provincie Drenthe geeft in de zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan aan dat het gemeentelijk beleid in strijd is met de door de Provinciale Staten van Drenthe op 9 maart 2011 vastgestelde Provinciale Omgevingsverordening Drenthe, waarin is bepaald dat een bouwperceel van een intensieve veehouderij maximaal 2,0 ha. groot mag zijn. Naar aanleiding van de zienswijze heeft in december 2012 bestuurlijk overleg plaatsgevonden. Tijdens dit overleg is door de provincie aangegeven dat zij onverkort vasthoudt aan de normen uit de Omgevingsverordening. Voor een inhoudelijke discussie is geen ruimte. Ingevolge de bepalingen van de Wet ruimtelijke ordening moet een gemeenteraad de bepalingen van een provinciale verordening in een bestemmingsplan vastleggen.

Alleen in een individueel geval wil de provincie op basis van artikel 3.40 van de Omgevingsverordening medewerking aan een uitbreiding tot 2,5 ha. verlenen. Artikel 3.40 voorziet in overgangsrecht voor bestaande ruimtelijke plannen.

In het bestemmingsplan kan derhalve via een algemene wijzigingsbepaling niet worden voorzien in de mogelijkheid tot vergroting van het bouwvlak tot 2,5 ha., maar tot maximaal 2,0 ha. Op basis van artikel 3.40 kan nog één bedrijf in de gemeente Emmen doorgroeien naar 2,5 ha. en 15.000 m2 staloppervlakte. Hiervoor is een afzonderlijke procedure in voorbereiding en zal de provincie medewerking verlenen.

In paragraaf 4.4 is nader ingegaan op de vertaling van de beleidsnotitie "Verruiming bouwpercelen intensieve veehouderijen" in dit bestemmingsplan.

Voor de grondgebonden agrarische bedrijven, en dan met name de melkveehouderijbedrijven die vrij gelegen zijn in de grootschalige veenontginningen buiten de linten, is de verwachting dat op deze locaties in de toekomst een verdere schaalvergroting, vergelijkbaar met de intensieve veehouderijbedrijven, aan de orde zal zijn.

Aanvragen uitbreiding/ schaalvergroting
In het kader van de Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan buitengebied Emmen (vastgesteld door de gemeenteraad, 7 april 2009) heeft een inventarisatie plaatsgebonden van de aanvragen voor verruiming van agrarische bouwvlakken. Deze inventarisatie geeft, naast ontwikkelingen en trends, een indruk van de behoefte aan schaalvergroting. Per hoofdlandschapstype (esdorpenlandschap, kleinschalige veenontginningen en grootschalige veenontginningen) zijn de aanvragen in beeld gebracht. De conclusie hieruit is dat de behoefte aan uitbreiding van agrarische bedrijven in de afgelopen tijd grotendeels passen binnen de beleidsruimte van de vigerende bestemmingsplannen en de Beleidsnotitie "Verruiming bouwpercelen intensieve veehouderijen". Een tweetal melkveehouders heeft een verzoek gedaan tot verdere vergroting dan 2,5 hectare. Dit past niet in het geldende beleid. Deze verzoeken passen wat betreft het aspect grondgebondenheid en de grootte van het agrarische bouwvlak niet in het geldende beleid. Hiervoor vindt in een afzonderlijk traject een beleidsafweging plaats.

Alternatieve stalvormen
In samenhang met de tendens van schaalvergroting in de landbouw, is de vraag naar het bouwen van alternatieve stalvormen (serre- en foliestallen) de laatste jaren toegenomen. Dit was de aanleiding om in 2010 de Beleidsnotitie Serrestallen op te stellen (vastgesteld door de gemeenteraad, 29 april 2010).

Serrestallen zijn redelijk nieuw in Nederland en wijken door hun vorm en materiaalgebruik af van de traditionele stallen. Een serrestal bestaat uit een systeem van tunnelframes en het dak heeft een gebogen vorm. De dakbedekking bestaat uit één of twee lagen kunststoffolie met daaroverheen een schaduwdoek. Er komt wel daglicht, maar geen directe zon in de stal. De wanden van de stal bestaan in het algemeen uit een lage keerwand met daarboven windbreekgaas of een ventilatiegordijn. De ventilatie gaat via de zijgevels die afhankelijk van het weer kunnen worden geopend of gesloten. Door de lichtdoorlatende dakbedekking en de ventilatiemogelijkheden in de gevels is het binnenklimaat afgestemd op het buitenklimaat. Dit is van belang voor het welzijn van de dieren.

Met het systeem van tunnelframes zijn serrestallen eenvoudig uit te breiden door de bestaande tunnels te verlengen of er een nieuwe tunnel naast te plaatsen. Voordeel daarbij is dat de stal bij een uitbreiding niet hoger wordt. Breder bouwen heeft geen hoge nok tot gevolg, iets wat bij een traditioneel zadeldak wel snel het geval is.

De investering ten opzichte van traditionele stallen is voor een agrarisch ondernemer aanzienlijk lager. Doordat de bouwwijze snel en relatief goedkoop is, is de serrestal een aantrekkelijk alternatief voor traditionele bouw.

De gemeente hanteert een positieve houding ten aanzien van aanvragen voor het bouwen van serrestallen (alternatieve stalvormen). Per aanvraag wordt maatwerk geleverd zodat recht kan worden gedaan aan de omgeving waar de aanvraag plaatsvindt. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar bedrijfslocatie op zich, maar ook naar de eventuele invloed van het bouwen van serrestallen op specifieke kwaliteiten en belangen in de omgeving.

Verbreding
Het verbreden van de agrarische bedrijfsvoering met neventakken als natuur en landschap, toerisme, educatie, zorg enz. komt in het plangebied op agrarische bedrijven vrijwel niet voor. De vitaliteit van de landbouw, de dominantie van de akkerbouw, de cultuur van het gebied en de toch relatief lage stedelijke en recreatieve druk zijn daarvan waarschijnlijk de oorzaak.

Als ontwikkelingsrichting lijkt het voornamelijk interessant voor de nieuwe bewoners/gebruikers van voormalige agrarische gebouwen die gebruik maken van de mogelijkheden van de omgeving (rust, ruimte) en voor wie het economische aspect minder zwaar weegt. Verbreding speelt dus niet zozeer op landbouwbedrijven individueel, maar wel op gebiedsniveau door functiewijziging van voormalige agrarische erven.

Deeltijdlandbouw
Ondernemers kunnen behalve het uitoefenen van nevenactiviteiten op eigen erf ook besluiten om (man en/of vrouw) elders arbeid tegen betaling te verrichten. Het inkomen hoeft dan niet alleen meer uit het agrarisch bedrijf gehaald te worden.

Op akkerbouwbedrijven is een baan buitenshuis erbij vaak de meest voor de hand liggende optie. Het werk is seizoensgebonden en er is geen permanente aanwezigheid vereist. Ook is de toeristische aantrekkelijkheid minder dan van bedrijven met dieren. Een vaste baan erbij blijkt vaak financieel aantrekkelijker en zekerder dan verbreding van de bedrijfsvoering.

Meestal zal een dergelijk bedrijf minder behoefte hebben aan schaalvergroting, toch moet op deze bedrijven ook ontwikkeling/uitbreiding mogelijk blijven.

Specialisatie/ intensivering
Indien schaalvergroting door het gebrek aan grond niet mogelijk is, is intensiveren een alternatief. Te denken valt aan specifieke gewassen in de vorm van bijvoorbeeld vollegrondsgroenteteelt, boom- en fruitteelt. Specialisatie (verdieping) in de vorm van het produceren van streekeigen, kwaliteits en/of biologische producten kan eveneens voor enkele bedrijven een mogelijkheid zijn het inkomen aan te vullen. De productiekosten zijn vaak hoger, maar de prijzen op de markt eveneens. Ook het grondgebonden houden van rosékalveren is een vorm van agrarische bedrijvigheid dat sterk toeneemt vanwege marktontwikkelingen, veranderend consumentengedrag en wijzigingen in het Europese subsidiebeleid.

Duurzame energie
Op dit moment werkt de gemeente Emmen aan een energienota. In deze energienota wordt de huidige energetische situatie beschreven en worden kansen en knelpunten gesignaleerd.

De inzet van Emmen voor een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening wordt als volgt geformuleerd:

  • Energiebesparing, met name in de gebouwde omgeving en eigen gebouwen;
  • Verbetering van de energie-efficiency en slim ketenbeheer door betere benutting van de beschikbare restwarmte in Emmen door de ontwikkeling van warmtenetten;
  • De ontwikkeling van 60 MW windenergie. De windenergieopgave maakt onderdeel uit van integrale gebiedsontwikkeling waarbij ook nadrukkelijk wordt gekeken naar nieuwe vormen van eigendom en beheer;
  • Geothermie. De ondergrond biedt goede mogelijkheden. Bovendien is een koppeling met de glastuinbouw mogelijk;
  • Het benutten van zonne-energie.

Voor het buitengebied kan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening voor Emmen bijdragen aan behoud en groei van lokale werkgelegenheid, de versterking van de land- en tuinbouw in de regio, kennisontwikkeling en de toepassing daarvan en het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied.

Met betrekking tot de land- en tuinbouw wordt geconstateerd dat in de toekomst een deel van de energievoorziening in het buitengebied zal worden gewonnen. Dit biedt kansen voor het versterken van de economische basis van de land- en tuinbouw. Dat geldt zeker voor die opties waarbij zij hun grond, dakoppervlak of afvalstromen kunnen benutten. Het inzetten op wind, zon en vergistbaar organisch materiaal kan leiden tot extra versterking van de landbouw. Ook het beschikbaar maken van een betrouwbare energiebron tegen marktconforme prijzen (geothermie) kan een belangrijke vestigingsfactor zijn.

Paardenhouderijen
De paardenhouderij is de afgelopen decennia sterk gegroeid. In Emmen zijn de afgelopen jaren met regelmaat aanvragen geweest voor diverse soorten paardenhouderijen: maneges, rijhalen, fok- en handelbedrijven. Dit was de aanleiding om in 2004 de Beleidsnotitie paardenhouderijen op te stellen (vastgesteld door de gemeenteraad, 25 maart 2004).

In de beleidsnotitie worden de paardenhouderijen onderverdeeld in een aantal categorieën. Het kan gaan om commerciële of niet-commerciële paardenhouderijen, om fokbedrijven, handelsbedrijven of maneges. Al deze verschillende soorten paardenhouderijen hebben onderling sterk uiteenlopende kenmerken als het type bedrijvigheid, ruimtelijke verschijningsvormen en economisch perspectief. Daarnaast zijn er particulieren die min of meer hobbymatig paarden houden.

Wat betreft de commerciële paardenhouderijen wordt algemeen een onderscheid gemaakt tussen productiegerichte en gebruiksgerichte paardenhouderijen.

Productiegericht
Dit zijn bedrijven die gericht zijn op het fokken van paarden. Hengstenstations, opfokbedrijven, stoeterijen en paarden- ponyfokkerijen vallen hieronder.

Gebruiksgericht
Dit zijn bedrijven waar gebruik ten behoeve van recreatie en sport centraal staat. Wel is er een duidelijk onderscheid tussen twee verschillende soorten gebruiksgerichte bedrijven.

Bedrijven die gericht zijn op training en handel van paarden hebben als doel paarden dusdanig af te richten dat deze ingezet kunnen worden in de paardensport en/ of het handelen in deze paarden. Op het recreatieve gebruik gericht zijn de dienstverlenende bedrijven. Hieronder worden verstaan maneges, paardenverhuur en paardenpensions.

In tegenstelling tot gebruiksgerichte paardenhouderijen vallen de productiegerichte paardenhouderijen wel onder de noemer agrarische bedrijvigheid. Paardenfokkerijen passen dan ook in het gemeentelijk beleidsstreven tot verbreding en structuurversterking van de agrarische sector. Bij deze constatering moet wel een voorbehoud gemaakt worden. Een paardenfokkerij is pas rendabel als niet alleen paarden gefokt worden, maar deze vervolgens ook getraind en afgericht worden tot een leeftijd waarop de verkoopwaarde van de paarden de gemaakte kosten overstijgt. Dit is pas het geval als een paard de volwassen leeftijd van drie jaar heeft bereikt. Ook in de jaren direct daarna neemt de verkoopwaarde nog toe. Al met al zal in een rendabele paardenfokkerij naast het fokken van paarden dus ook trainen en africhten een onderdeel van de bedrijfsvoering moeten zijn.

Bedrijfsbeëindiging
Zoals overal zal ook in de gemeente Emmen het aantal agrarische bedrijven afnemen. Dit biedt voor de resterende bedrijven, zoals gezegd, perspectief op schaalvergroting. Anderzijds moet er nagedacht worden over het hergebruik van de vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen. Zo is de vraag naar vestiging van niet-agrarische bedrijvigheid op vrijgekomen agrarische bedrijfslocaties de laatste jaren toegenomen en de verwachting is dat deze trend zich zal doorzetten. Dit om leegstand van bedijfsgebouwen tegen te gaan, uiteindelijke verpaupering van die gebouwen te voorkomen en zodoende kapitaalsvernietiging tegen te gaan. Door andere (kleinschalige) bedrijvigheid toe te staan kan de leefbaarheid en de economische vitaliteit in het buitengebied op peil gehouden worden. Bij deze ontwikkeling dient wel rekening te worden gehouden met mogelijke effecten op de omgeving en omwonenden, bijvoorbeeld door mogelijke toename van verkeer en geluid. Ook kan vestiging van niet-agrarische bedrijvigheid betekenen dat agrarische bedrijven aan strengere milieueisen moeten gaan voldoen door bewoning of vestiging van niet-agrariërs. Dat kan leiden tot een belemmering van de bedrijfsontwikkeling van agrarische bedrijven.

3.4 Water

3.4.1 Bestaande situatie

In Emmen is de ondergrond van zand en veen bepalend voor de ruimtelijke opbouw van en het contrast in de gemeente. Emmen ligt op de rand van de Hondsrug, een onderdeel van het Drents Plateau. Dit plateau is in de voorlaatste ijstijd opgestuwd en bestaat grotendeels uit keileem. Na het terugtrekken van het landijs ontstonden diepe smeltwaterdalen (Vechtdal en Hunzedal). Tijdens de laatste ijstijd heeft het landijs Nederland niet bereikt. Wel zijn in deze periode de beekdalen in het plateau ontstaan. De smeltwater- en beekdalen zijn vervolgens opgevuld met smeltwaterafzettingen en dekzand. Na de laatste ijstijd ontwikkelde zich een groot veengebied aan de oostzijde van de Hondsrug en in het lagere deel tussen Emmen en Sleen. Door ingrijpen van de mens is het grootste gedeelte van het veen verdwenen.

Deze ontstaanswijze is bepalend voor het watersysteem van de gemeente. Het water van de Hondsrug infiltreert in de bodem en kwelt op aan de randen. Aan de westzijde wordt dit via de Sleenerstroom, Buma/Marchiene Wijk en Verlengde Hoogeveense Vaart afgevoerd. Het water in het Veenkoloniale gedeelte mondt via een uitgebreid stelsel uit op het Ter Apelkanaal. Het Oranje-, Dommers- en Stieltjeskanaal, de Verlengde Hoogeveense Vaart en Schoonebeeker diep vormen de hydrologische basis van het zuidelijk veengebied. Deze waterhuishouding is medebepalend voor de toekomstige ruimtelijke structuur van de gemeente Emmen. Onderwerpen als wateroverlast, waterkwaliteit en verdroging kennen een sterke relatie met de wijze waarop wij onze ruimte hebben ingericht. Om ook in de toekomst droge voeten te houden en water langer vast te houden ligt er een opgave meer water te bergen in Emmen. Water heeft ruimte nodig; tegelijkertijd biedt water de mogelijkheid hier functies aan te koppelen. Binnen de huidige ruimtelijke opbouw van Emmen speelt water ook al een belangrijke rol. Naast de beekdalen ligt een uitgebreid stelsel van kanalen, wijken en sloten ten grondslag aan het landschap.

Watersysteem
Gemeente Emmen maakt onderdeel uit van drie verschillende waterhuishoudkundige systemen, te weten de systemen:

  • Veenmarken
  • Bargerbeek
  • Loo- en Drostendiep.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2009072-0710_0004.jpg"

Figuur 4: Waterhuishoudkundige systemen gemeente Emmen

Een waterhuishoudkundig systeem is een systeem waarbinnen sprake is van een duidelijke samenhang tussen het grondwater- en oppervlaktewatersysteem. De grenzen van een dergelijk systeem zijn flexibel en kunnen wijzigen door ingrepen in de waterhuishouding zoals een peilwijziging. Het noordelijke deel van de gemeente maakt deel uit van het watersysteem Veenmarken. De meest kenmerkende oppervlaktewateren binnen dit watersysteem zijn de Verlengde Hoogeveense Vaart in het zuiden en het Oosterdiep, Stadscompascuumkanaal en Scholtenskanaal in het oosten. In het noordoostelijke gedeelte bevinden zich de Nieuwe en Oude Runde, het Weerdingerkanaal en het beekdal van het Valtherdiep. Het systeem Bargerbeek beslaat het zuidoostelijke gedeelte van de gemeente. Dit systeem wordt aan noordelijke zijde begrensd door de Hoogeveense Vaart en in het zuiden door het Schoonebeekerdiep. Ook het Bargermeerkanaal, de Bladderswijk en het Dommerskanaal zijn opvallende wateren in dit systeem. In het oostelijke gedeelte bevindt zich het natuurreservaat Bargerveen. Dit reservaatsgebied bestaat voornamelijk uit hoogveen. Het westelijke gedeelte van de gemeente maakt onderdeel uit van het systeem Loo- en Drostendiep. De westelijke begrenzing van Emmen wordt gevormd door de in dit systeem gelegen Sleenerstroom, oostelijk daarvan ligt het Oranjekanaal. In dit gebied liggen ook het Holslootdiep en de Buma- en Marchienawijk. Het Oranjekanaal doorkruist de Emmense wijk Bargeres. In het zuiden van dit watersysteem stroomt het Stieltjeskanaal. In het systeem vallen de Runde, de Sleenerstroom en het Schoonebeekerdiep in het bijzonder op omdat hier sprake is van beekherstelprojecten.

Grondwatersysteem
Op basis van hydrologische overwegingen kunnen binnen de gemeente Emmen drie gebieden worden onderscheiden:

  1. 1. Het Drents Plateau
    Het Drents Plateau bestaat uit relatief hoog gelegen gebied waarin twee hogere ruggen zijn te onderscheiden: de Hondsrug en de rug Schoonloo-Veenoord. Laatstgenoemde rug ligt juist ten westen van Emmen. Binnen Emmen varieert de hoogte van de Hondsrug tussen NAP +18 m en NAP +28 m. De grondwaterstand op de Hondsrug bevindt zich op vrij grote diepte beneden het maaiveld (5-10 meter). Een afvoersysteem is hier afwezig; het eerslagoverschot infiltreert naar de ondergrond, en stroomt vervolgens af naar lager gelegen gebieden. Langs de rand van de Hondsrug bevinden zich veelal kwelgebieden. Een groot deel van het hier opkwellende water is eerder op de Hondsrug geïnfiltreerd, het overige deel is afkomstig van diepe kwel. Het opkwellende water wordt gedeeltelijk door vegetatie gebuikt, de rest wordt door slootjes afgevoerd. Op enkele meters diepte bevinden zich keileemlagen onder de Hondsrug. Deze lagen laten het water moeilijk door. Daaronder worden tot op grote diepte zandige, goed doorlatende lagen aangetroffen. In de flanken van de Hondsrug kan de keileem mogelijk aanwezig zijn.
  2. 2. Het Veenkoloniaal gebied
    Het Veenkoloniale gebied, het gehele gebied ten oosten van de Hondsrug, bestaat binnen Emmen voornamelijk uit vlakke afgegraven hoogveengronden. Het afwateringsstelsel is voor het grootste deel gegraven ten behoeve van de ontginning van het veengebied. De grondwaterstand varieert plaatselijk van circa 0,7 m – 1,5 m beneden maaiveld in de winter en kan dalen tot 2 – 2,5 m beneden maaiveld in de zomer. De hoogteligging van het maaiveld varieert van circa NAP +10 m in het noorden tot circa NAP +16 m in het zuiden.
  3. 3. De zuidelijke veengebieden
    Het zuidelijke veengebied is hydrologisch vergelijkbaar met het Veenkoloniaal gebied. Uit het Oranjekanaal en de Verlengde Hoogeveensche vaart kan water worden ingelaten. Het Bargerveen ligt vrij geïsoleerd van de omgeving en wordt met name gevoed door neerslag.

Oppervlaktewatersysteem
De ligging van de verschillende oppervlaktewateren binnen de gemeente wordt in sterke mate bepaald door de aanwezigheid van een uitloper van de Hondsrug. De Hondsrug heeft binnen de gemeente een zuidoost – noordwest gerichte ligging. Het gebied ten oosten van de Hondsrug is Veenkoloniaal gebied (onderdeel van het waterhuishoudkundige systeem Veenmarken).

  1. 1. Systeem Veenmarken
    Binnen dit gebied is sprake van een sterke uniformiteit in het waterlopenstelsel. Enkele gebieden wijken hiervan af. Dat zijn de hogere zandgronden bij Roswinkel, de Hondsrug en een uitloper hiervan ten zuidoosten van Emmen. Het peil in het veenkoloniale gebied is door de netstructuur van het waterlopenstelsel en de ruime aanwezigheid van waterbeheersingsmiddelen zeer goed regelbaar. Het peilbeheer wordt gestuurd op basis van waargenomen grondwaterstanden. Wateraanvoer is in nagenoeg het gehele veenkoloniale gebied mogelijk. Vanuit de Verlengde Hoogeveensche Vaart wordt op meerdere punten water ingelaten ten behoeve van de noordelijk daarvan gelegen Veenkoloniale gebieden. Deze gebieden wateren af op het Ter Apelkanaal. Op de Hondsrug is geen intensief ontwateringsstelsel nodig, omdat de neerslag afstroomt of wegzijgt naar de ondergrond.
  2. 2. Systeem Bargerbeek
    Het meer zuidelijk gelegen watersysteem Bargerbeek is doorsneden en omgeven door kanalen. In het zuiden ligt het beekdal van het Schoonebeekerdiep. Binnen het genoemde systeem is sprake van verschillende afwateringsgebieden. Drie van deze gebieden wateren af op de Verlengde Hoogeveensche Vaart (gebied Oranjedorp en Klazienaveen, gebied Erica en het gebied Amsterdamsche Veld en Schoonebeekerveld). Daarnaast zijn te onderscheiden het gebied Emmen en Nieuw Dordrecht (afwaterend op de Bladderswijk), het gebied Westenesch (afwaterend op het Oranjekanaal) en het gebied Schoonebeek dat afwatert op het Stieltjeskanaal. Het systeem Bargerbeek heeft over het algemeen een goed regelbaar peil. In het oostelijk deel (Bargerveen) zijn de mogelijkheden om het peil te regelen minder, omdat er geen water ingelaten wordt.
  3. 3. Systeem Loo- en Drostendiep
    Het westelijk gedeelte van Emmen maakt deel uit van het watersysteem Loo- en Drostendiep. Het betreffende gedeelte (gebied Sleenerstroom) watert af in zuidoostelijke richting (via het watersysteem Bargerbeek) op de Verlengde Hoogeveensche Vaart.

Grondwaterbeschermingsgebied/ Waterwingebieden
Ten noordwesten van de kern Emmen ligt het grondwaterbeschermingsgebied Valtherbos-Noordbargeres. In dit grondwaterbeschermingsgebied liggen twee waterwingebieden, waar drinkwater wordt gewonnen. Dit zijn de waterwingebieden Valtherbos (ten noorden van Emmen) en Noordbargeres (ten westen van Emmen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2009072-0710_0005.png"

Figuur 5: Ligging van het grondwaterbeschermingsgebied en de waterwingebieden in de gemeente Emmen (bron: Provincie Drenthe)

Op grond van de Wet milieubeheer is de provincie Drenthe verplicht om in de provinciale milieuverodening gebieden aan te wijzen en regels op te nemen om, met het oog op drinkwaterwinning, het grondwater te beschermen. De regels met betrekking tot de bescherming van het grondwater zijn opgenomen in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe (POV). In een bijlage bij de POV is daarbij aangegeven welke categorieën van inrichtingen niet mogen worden opgericht of in werking worden gehouden in een grondwaterbeschermingsgebied. Aan de ontwikkeling van een grondgebonden landbouwbedrijf (zonder kapitaalintensieve tweede tak) worden geen beperkingen opgelegd. Met de POV is voorzien in een adequate bescherming van het grondwater.

3.4.2 Beleid water

Het waterbeheer in Nederland is op verschillend niveau georganiseerd. Het rijk formuleert het landelijk beleid op het gebied van het waterbeheer en maakt afspraken met andere Europese landen over grensoverschrijdende thema’s. Het landelijk beleid is verwoord in het Nationaal Waterplan en de Nota waterbeleid in de 21ste eeuw. Belangrijk beleidsuitgangspunt is het gegeven dat er meer ruimte voor water moet zijn, met als gedachteleidraad de drietrapsstrategie: vasthouden, bergen en afvoeren. Deze drietrapsstrategie houdt het volgende in:

  • Overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms vasthouden in de bodem en in oppervlaktewater;
  • Zo nodig water tijdelijk bergen in retentiegebieden langs de waterlopen waarvoor ruimte moet worden gecreëerd;
  • Pas als 1 en 2 te weinig opleveren, water afvoeren naar elders of, als dat niet kan, het water bij zeer extreme omstandigheden gecontroleerd opvangen in daarvoor aangewezen gebieden.”

Met de overige overheden zijn vervolgens afspraken gemaakt welke maatregelen genomen moeten worden om het watersysteem in de periode tot 2015 te verbeteren en op orde te houden. Deze maatregelen zijn samengevat in het Nationaal Bestuursakkoord Water. Genoemde maatregelen hebben betrekking op het aanpakken van de gevolgen van bodemdaling, klimaatverandering en zeespiegelstijging. Op lokaal bestuurlijk niveau zijn vervolgens deze afspraken verder uitgewerkt in de Regionale en Lokale bestuursakkoorden water.

Eind 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet stelt integraal waterbeheer op basis van watersysteembenadering centraal en schept een kader voor de modernisering van het Nederlandse waterbeheer. De Waterwet sluit goed aan op de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, waardoor de relatie met het ruimtelijke omgevingsbeleid wordt versterkt. Met deze wetgeving kan niet alleen makkelijker worden ingespeeld op Europese waterrichtlijnen, zoals de Europese Kaderrichtlijn Water, maar ook op projecten waar de waterfuncties ook vanuit andere beleidsvelden worden beïnvloed. Denk hierbij bijvoorbeeld aan natuurbeheer en ruimtelijke ordening. Aanwijzing van Natura 2000 gebieden en het realiseren van de ecologische hoofdstructuur geven belangrijke randvoorwaarden voor de waterfuncties.

De Waterwet kent formeel slechts twee waterbeheerders voor het oppervlaktewater: het Rijk voor de rijkswateren en de waterschappen voor de overige wateren. De gemeente is geen waterbeheerder, maar heeft wel waterstaatkundige taken: de hemel- en grondwaterzorgplicht. Deze zorgplichten zijn sinds januari 2008 vastgelegd via de Wet gemeentelijke watertaken in de Wet op de waterhuishouding.

De waterschappen hebben, naast hun beheertaak, een belangrijke rol in het beoordelen van waterhuishoudkundige initiatieven die door gemeenten en/of projectontwikkelaars worden genomen. Via de zogenaamde Watertoetsprocedure beoordelen zij de initiatieven op hun waterhuishoudkundige consequenties en verwoorden dit in het wateradvies. De waterschappen hebben specifieke kennis over hun beheergebied en stemmen hun beleid af op de deze gebiedseigenschappen. Via de eerder genoemde Nationale- , Regionale- en lokale gebiedsakkoorden wordt het voorgestelde waterschapsbeleid met de overige belanghebbenden in het gebied bestuurlijk geborgd.

De waterschappen hebben de primaire verantwoordelijkheid voor het watersysteem in het landelijk gebied. Zij reken het tot hun taak er voor zorgen dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, we gaan verdroging tegen en houden rekening met de eisen vanuit de KRW. De gemeente zal hierin waar mogelijk haar bijdrage en ondersteuning bieden.

Omgevingsvisie Drenthe
De provincie streeft naar een robuust watersysteem dat voldoende schoon grond- en oppervlaktewater biedt voor alle waterafhankelijke functies. Het watersysteem moet in staat zijn om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen, waardoor wateroverlast en watertekort tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau beperkt blijven. Ook moet het watersysteem voldoen aan de kwaliteitseisen die vootvloeien uit de Europese Kaderrichtlijn water (KRW).

De wateropgave ziet er in hoofdlijnen als volgt uit:

  • om de kans op overstromingen te beperken tot een aanvaardbaar risico, zijn op voorstel van de waterschappen normen voor regionale wateroverlast vastgesteld. Het gehele watersysteem voldoet in 2015 aan de normen voor regionale wateroverlast.
  • de regionale keringen voldoen aan de daarvoor vastgestelde normen;
  • alle aangewezen bergingsgebieden zijn gerealiseerd;
  • ruimte voor water wordt vooral gezocht in de beekdalen. Door hier water vast te houden, wordt wateroverlast in de de lager gelegen gebieden voorkomen, vermindert de verdroging, verbetert de waterkwaliteit en neemt de grondwatervoorraad toe. Voor de wateropgave per waterschap wordt verwezen naar de Waterbeheerplannen van de waterschappen.

Uit diverse studies blijkt dat de klimaatverandering in ons land gaat leiden tot een grotere hoeveelheid neerslag, vooral in de winterperiode. Dit regenwater moet zo veel mogelijk worden vastgehouden in de bovenstroomse gebieden. Dit voorkomt wateroverlast in de lager gelegen gebieden. Het bovenstrooms vasthouden van water heeft nog meer voordelen. Het vermindert de verdroging, verbetert de waterkwaliteit en leidt tot een grotere grondwatervoorraad. Bij het herstellen van beekdalen is er nadrukkelijk aandacht voor het verruimen van mogelijkheden voor wateropvang en het verbeteren van de waterkwaliteit.

In perioden van intensieve neerslag kan over de gehele lengte van een beekdal wateroverlast worden verwacht. Om de ruimte in het beekdal te behouden heeft de provincie het 'Nee-tenzijbeleid'. Het 'Nee-tenzijbeleid' betekent dat kapitaalintensieve functies zo veel mogelijk worden geweerd. Daarbij gaat het om woon- en werkgebieden en kapitaalintensieve vormen van agrarisch grondgebruik, zoals glastuinbouw, intensieve veehouderijen en kwekerijen.

Lokaal Bestuursakkoord Waterbeheer en Waterbeheerplannen
Inmiddels zijn met de waterschappen afspraken gemaakt over de het (her)inrichten van beekdalen. In het Lokaal Bestuursakkoord Waterbeheer zijn afspraken vastgelegd over de wijze waarop de totale wateropgave voor het beheergebied van waterschap Velt en Vecht kan worden ingevuld. Waterschap Velt en Vecht lost de wateropgave deels op met 'winterbedden' langs beken, zoals in de Sleenerstroom en het Schoonebeekerdiep. Daarnaast zijn voor het zuidelijk deel van de gemeente in het waterbeheersingsplan Oosteindse veen maatregelen opgenomen die voor 2015 worden uitgevoerd. Het gaat hier om het vasthouden van water in waterschapsleidingen en lokale laagten. Het waterbeheerplan van het waterschap geeft een globale weergave van de acties die Velt en Vecht in de periode 2010-2015 wil uitvoeren.

Ook het waterschap Hunze en Aa's heeft de doelstellingen van het waterschap vervat in een beheerplan. Het gaat hier om de doelstelling van vasthouden van water in de kanalen en wijken van de Veenkoloniën door aangepast peilbeheer. Daarnaast heeft het waterschap in samenwerking met gemeenten het watersysteemplan Veenkoloniën opgesteld. Dit watersysteemplan vormt voor de komende jaren het beleidsmatige uitgangspunt voor het waterbeheer in de Veenkoloniën. Het plan bevat een strategie voor de lange termijn (2027-2050) en een maatregelenplan voor de korte termijn (2015).

Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef
Het Waterplan Emmen uit 2004 is een bouwsteen voor de Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef. Dit plan is door de gemeente Emmen samen met de waterschappen Hunze & Aa's en Velt & Vecht, de provincie Drenthe en de Waterleidingmaatschappij Drenthe een gemeentelijk waterplan ontwikkeld.

Het doel van het Waterplan Emmen is te komen tot een breed gedragen visie en aanpak voor het toekomstige waterbeheer in de gemeente Emmen en het verbeteren van de samenwerking tussen de deelnemende partijen. Het Waterplan dient tevens als basis voor verdere planvoorbereiding en -vorming op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, groen en recreatie. Het Waterplan biedt ook een basis voor de op te stellen watertoetsen bij ruimtelijke projecten. In het Waterplan zijn niet alleen doelen beschreven, maar zijn ook afspraken gemaakt tussen alle betrokkenen in het waterbeheer over te nemen maatregelen en het gewenste beleid op watergebied.

Ontwikkelingen op het gebied van water die van invloed zijn op de ruimtelijke ordening komen voor een groot gedeelte voort uit de Europese Kaderrichtlijn Water en het programma Waterbeheer 21e eeuw. Bij ruimtelijke ontwikkelingen zal meer dan ooit rekening moeten worden gehouden met water. In de gemeentelijke structuurvisie is het als volgt verwoord: Water wordt als leidend principe gehanteerd bij de ruimtelijke inrichting. Dit betekent dat keuzes over water bepalend zijn voor het ontwikkelen van andere functies (en vice versa). Onderwerpen als wateroverlast, waterkwaliteit en verdroging en stijging van de zeespiegel kennen een sterke relatie met de wijze waarop wij onze ruimte hebben ingericht. Water heeft ruimte nodig en biedt tegelijkertijd mogelijkheden voor andere functies. Zo kan de kwaliteit van met name watergangen met een ecologisch potentieel, zoals in de beken in het gebied, worden verbeterd door ze hun natuurlijke loop terug te geven. Hiervoor is ruimte nodig hetgeen ruimtebeslag voor een beek vergt.

Ook maatregelen voortkomend uit het programma Waterbeheer 21e eeuw leggen een beslag op de ruimte. Zo moet er worden gezocht naar bergingsgebieden, voor echte noodsituaties, maar ook voor het tijdelijk 'parkeren' van water in natte periodes zodat gebieden met kwetsbare functies zoals wonen droog blijven. Emmen kiest voor waterberging op de juiste plek. Dit wil zeggen dat bij nieuwe ontwikkelingen het vereiste percentage water niet per sé in het plangebied wordt aangebracht, maar op de meest geschikte plek. Zo is het uitgangspunt water in de lager gelegen gebieden buiten het stedelijk gebied te bergen (waar geen sprake is van kapitaal intensieve functies), als dit omwille van veiligheid en kostenefficiëntie haalbaar is, in plaats van bovenop de uitlopers van de Hondsrug.

Komvormige laagten
Bij nieuwe ontwikkelingen wordt vooraf advies gevraagd aan de waterbeheerder, zodat toekomstige waterstaatkundige ingrepen niet onmogelijk wordt gemaakt. Er moet altijd rekening gehouden worden met fysieke laagtes in bepaalde gebieden. Obstakels in een beekdal of verstedelijking in zoekgebieden voor waterretentie zijn vanuit oogpunt van toekomstig waterbeheer ongewenst. Wel kan een nieuwe ontwikkeling 'waterproof' gemaakt worden door bijvoorbeeld op een hoogte te bouwen in een mogelijk waterretentiegebied, zodat de kapitaalsinvestering niet verloren gaat bij een hoger waterpeil. Onderstaande kaart met de zogenaamde komvormige laagten signaleert dat, als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen spelen in de aangegeven gebieden, de waterschappen vroegtijdig geïnformeerd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2009072-0710_0006.png"

Figuur 6: Komvormige laagten gemeente Emmen

Stedelijke wateropgave
In samenspraak met waterschappen Hunze en Aa's en Velt en Vecht wordt een deelstructuurvisie Water en een uitvoeringsprogramma opgesteld. Dit is een detailuitwerking van de Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef. In de Structuurvisie is water als drager voor de ruimtelijke inrichting benoemd. In de deelstructuurvisie Water wordt een integraal afwegingskader voor ruimtelijke keuzes rond water vastgelegd. Dit sluit aan bij de ontwikkelingsprincipes ‘kwaliteit voor kwantiteit‘ en ‘duurzame inrichting van de ruimte’ zoals verwoord in de gemeentelijke structuurvisie. Afwegingscriteria zijn: risico, kosteneffectiviteit/doelmatigheid en ruimtelijke kwaliteit. Doel is: wateroverlast voorkomen door integrale keuzes voor ruimte voor water te maken.

Vertrekpunt is de stedelijke wateropgave (SWO). Het klimaat verandert. Daardoor gaat het vaker harder regenen en vraagt water meer ruimte. In bebouwde gebieden kan dat leiden tot wateroverlast. De riolering kan de hoeveelheid regenwater niet aan, de grondwaterstand kan stijgen en bestaande watergangen kunnen overstromen. De maatregelen die wateroverlast moeten voorkomen, heten samen de SWO. Er is een directe relatie met de Regionale Wateropgave (RWO). Er kunnen maatregelen nodig zijn in het landelijk gebied om te snelle afvoer naar stedelijk gebied te voorkomen/ beïnvloeden. De bestaande bodemkundige en cultuurhistorisch waardevolle waterhuishoudkundige structuren, te weten de beekdalen en wijkenstructuur, zijn in beeld om de stedelijke wateropgave vast te houden en/of te bergen.

De Veenkoloniale kanalen- en wijkenstructuur is een stelsel van kanalen, wijken en sloten dat door de eeuwen heen als ontwatering en als transport voor het afgegraven veen is gegraven. Tot op de dag van vandaag is de kanalen- en wijkenstructuur nog gaaf aanwezig en beeldbepalend voor het Veenkoloniale gebied van de gemeente Emmen. Deze Veenkoloniale ‘kanalen- en wijkenstructuur’ is zeer geschikt om water vast te houden. Daarnaast heeft de gemeente een aantal beekdalen, zoals de Sleenerstroom en het Schoonebeekerdiep, die dezelfde functie voor opslag van water kunnen vervullen. Water biedt kansen om het oude karakter van het Veenkoloniale landschap en beekdallandschap in ere te herstellen. Dit sluit aan bij de keuzes die in de gemeentelijke structuurvisie gemaakt zijn.

3.4.3 Watertoets

Ruimtelijke plannen mogen in principe geen negatieve gevolgen hebben voor het bestaande watersysteem. De medesturende rol van water in de ruimtelijke ontwikkeling heeft vorm gekregen in de “Watertoets”. De watertoets heeft als doel de negatieve effecten van plannen en besluiten op de waterhuishouding te voorkomen en mogelijke kansen voor het watersysteem te benutten.

Bij de watertoets gaat het om het van meet af aan meenemen van water in de ruimtelijke plan- en besluitvorming. Daarvoor is overleg nodig met de waterbeheerder (waterschap) in een zo vroeg mogelijk stadium. Het gaat bij de watertoets niet zozeer om een toets achteraf maar om vroegtijdige en actieve inbreng van de waterbeheerder. In het uiteindelijke plan zal in een waterparagraaf aan moeten worden geven op welke wijze de inbreng van de waterbeheerder vorm heeft gekregen. Met de Watertoets wordt er naar gestreefd om het al bestaande waterhuishoudkundige- en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren; het is niet de bedoeling dat er met de watertoets nieuw beleid wordt gemaakt.

Hoofdpunten van het instrument Watertoets zijn:

  1. 1. Vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder(s) bij het proces van ruimtelijke planvorming;
  2. 2. Transparante besluitvorming rond het belang van water in het ruimtelijke plan;
  3. 3. Met de watertoets wordt geen nieuw beleid gemaakt.

Wateradvies waterschappen
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is voor overleg aan de waterschappen Hunze en Aa's en Velt en Vecht voorgelegd. Het waterschap Hunze en Aa's heeft schriftelijk gereageerd op het concept (zie Bijlage 1). Naar aanleiding van de reactie heeft op 20 mei 2011 een afstemmingsoverleg plaatsgevonden met beide waterschappen. Het verslag van dit afstemmingsoverleg is toegevoegd als Bijlage 3. Naar aanleiding van het overleg is het bestemmingsplan op onderdelen aangepast, zoals aangegeven in het verslag en zoals in paragraaf 4.5 Afstemming met water beschreven.

3.5 Natuur

3.5.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000
Met de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) wordt beoogd natuurgebieden van Europees belang (de zogenaamde Natura 2000-gebieden) van een adequate bescherming te voorzien. Deze wet is in 2005 in werking getreden en is primair gericht op het behoud van Habitattypen en de leefgebieden van diersoorten (gebiedsbescherming). De bescherming van de dier- en plantensoorten zelf valt niet onder de Natuurbeschermingswet maar onder de Flora- en faunawet (zie verder hierna). Met de Natuurbeschermingswet zijn enkele Europese verplichtingen, zoals de Europese Vogelrichtlijn (1979), Habitatrichtlijn (1992) en Wetlands Conventie (1984) opgenomen in de Nederlandse wetgeving.

Het doel van de Natuurbeschermingswet is om die natuurwaarden die door de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn aangewezen in een gunstige staat van instandhouding te brengen of te houden. Om de natuurwaarden te beschermen zijn speciale beschermingszones aangewezen, de zogenaamde Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in de Europese Unie, met als doel het behoud en herstel van de biodiversiteit in Europa. Elk gebied is aangewezen vanwege het belang voor bepaalde diersoorten (Habitatrichtlijn) of Habitattypen. Naast speciale beschermingszones (Natura 2000-gebieden) vallen ook zogenaamde Beschermde natuurmonumenten onder de Natuurbeschermingswet.

De Natuurbeschermingswet bepaalt dat voor ieder Natura 2000-gebied een aanwijzingsbesluit moet worden opgesteld, waarin heldere instandhoudingsdoelen zijn vastgelegd. Deze beschrijven per soort en/of habitattype wat de doelen zijn om de natuurwaarden in een 'gunstige staat van instandhouding' te brengen en/of te behouden. Om schade te voorkomen aan de natuurwaarden waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, bepaalt de wet dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning. Dit geldt niet alleen voor activiteiten binnen het beschermde gebieden. Ook activiteiten die in de omgeving van een beschermd gebied plaatsvinden, kunnen een negatieve invloed hebben op het beschermde gebied. Er is dan sprake van externe werking.

Beheerplan
Voor Natura 2000-gebieden moet op de grond van de Natuurbeschermingswet 1998 door de provincie/ het rijk een beheerplan worden vastgesteld. Het beheerplan werkt de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied verder uit in ruimte en tijd. Het beschrijft de resultaten die dienen te worden bereikt om het behoud of het herstel van deze natuurlijke habitatten en soorten mogelijk te maken. Het beheerplan geeft een overzicht op hoofdlijnen van instandhoudingsmaatregelen die in de planperiode moeten worden genomen om de beoogde resultaten te behalen. Ten slotte gaat het beheerplan in op bestaand gebruik en geeft het inzicht hoe met externe werking moet worden omgegaan. Beheerplannen hebben een looptijd van maximaal zes jaar en worden meestal opgesteld onder het bevoegd gezag van de provincie.

Voor de Natura 2000-gebieden waar Staatsbosbeheer de grootste terreinbeheerder is, bijvoorbeeld het Bargerveen, is het Rijk voortrekker van het beheerplan. Samen met het Rijk en andere provincies wordt sinds 2009 een plan ontwikkeld om natuur en economische ontwikkelingen met elkaar te verenigen: de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS).

Gewenste grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR)
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is afgesproken om het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR) voor Natura 2000-gebieden bij voorrang vast te stellen. Waterschappen stemmen met behulp van het GGOR het waterbeheer af op de functies van een gebied en leggen dit vast. Zij doen dit in overleg met de betrokken partijen, per gebied en op basis van de functionele indeling van het landelijke gebied.

Waterschap Velt en Vecht heeft in 2009 het GGOR Bargerveen vastgesteld. Het GGOR voor het Bargerveen is een totaalpakket van maatregelen in het Bargerveen en het aangrenzende landbouwgebied. Het GGOR voor het Bargerveen wordt niet los gezien van een optimale waterhuishouding in het landbouwgebied Nieuw-Schoonebeek. Daarnaast zijn de afspraken die gemaakt zijn in het kader van de landinrichting Emmen-Zuid als vaststaand overgenomen in het GGOR voor het Bargerveen.

De komende jaren vindt de uitvoering van de vastgestelde maatregelen plaats. Op dit moment wordt gewerkt aan een waterbeheerplan voor het landbouwgebied Nieuw-Schoonebeek. De maatregelen binnen de herinrichting Emmen-Zuid worden via de herinrichting uitgewerkt door DLG.

De waterschappen nemen in de keur nadere regels op, waarmee het vergunningstelsel voor lozingen en onttrekkingen van toepassing wordt verklaard op een (in het GGOR) nader te bepalen zone. Op grond van dit artikel kunnen vergunningaanvragen voor lozing uit drainage, naast de onttrekkingen uit het grond- en oppervlaktewater, mede op het effect op de grondwaterstand beoordeeld worden. Daarnaast kunnen aan een vergunning voorschriften worden verbonden ter bescherming van de waterhuishouding. Hiermee heeft het waterschap een instrument in handen om de GGOR te handhaven.

Passende Beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998
Een Passende Beoordeling is aan de orde indien op voorhand niet uit te sluiten is dat een initiatief significant negatieve effecten tot gevolg kan hebben op de beschermde soorten en habitats waarvoor de betreffende Natura 2000-gebieden zijn aangewezen.

De opzet van een Passende Beoordeling is grotendeels vergelijkbaar met die van een (Plan-)MER. Er is dan ook een grote mate van overlap. Het grote verschil is dat in de Passende Beoordeling alleen getoetst wordt aan de instandhoudingsdoelen van de Habitattypen en -soorten waarvoor de gebieden zijn aangewezen als Vogel- en Habitatrichtlijngebied. Eventuele conflicten met andere natuurwetgeving of beleid (e.g. Flora- en faunawet, EHS) worden niet in een Passende Beoordeling behandeld. Ook vallen abiotische milieueffecten als bodem- en luchtkwaliteit buiten een Passende Beoordeling.

In het kader van dit bestemmingsplan is, als onderdeel van de Plan-MER, een Passende Beoordeling opgesteld. Voor dit bestemmingsplan is dus tevens een Plan-MER opgesteld, aangezien uitbreiding van veehouderijen de m.e.r.-drempel kan overschrijden en op voorhand ammoniakdepositie op het Bargerveen door uitbreiding van veehouderijen niet uit te sluiten is. Het zwaartepunt in de Plan-MER en de Passende Beoordeling ligt bij de afstemming van de ontwikkelingsmogelijkheden voor de agrarische sector met het natuurbeleid en wet- en regelgeving. In paragraaf 4.4.5 staat beschreven op welke wijze met dit bestemmingsplan bij uitbreiding van veehouderijen rekening wordt gehouden met de natuurwaarden waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen.

Ecologische hoofdstructuur (EHS)
Naast gebiedsbescherming vanuit de Natuurbeschermingswet is in het natuurbeleid de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van belang. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (door de minister vastgesteld op 13 maart 2012 en daarmee van kracht geworden) is als nationaal belang opgenomen: ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.

Om flora- en faunasoorten in staat te stellen om op lange termijn te overleven en zich te ontwikkelen zijn vanuit ruimtelijk oogspunt twee zaken essentieel: het behoud van leefgebieden en de mogelijkheden om zich te kunnen verplaatsen tussen leefgebieden. In internationaal verband heeft Nederland zich met het Biodiversiteitsverdrag en de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn (Natura 2000) gecommitteerd aan afspraken over soorten (flor- en fauna) en leefgebieden van soorten (habitats).

Het Rijk is verantwoordelijk voor en door de EU aanspreekbaar op het nakomen van die aangegane verplichtingen. Binnen de door het Rijk gestelde kaders begrenzen, beschermen en onderhouden de provincie een natuurnetwerk met de juiste ruimtelijke, water- en milieucondities voor kenmerkende ecosystemen van (inter)nationaal belang. Dit provincie- en landsgrensoverschrijdende netwerk is de herijkte nationale Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De herijkte nationale EHS wordt uiterlijk in 2021 door provincies gerealiseerd. De Natura 2000-gebieden (met natuurwaarden van Europees belang) en de twintig Nationale Parken maken deel uit van de EHS en hebben een belangrijke recreatieve, educatieve en natuurwaarde.

De natuur in de EHS blijft goed beschermd met een ‘nee, tenzij’-regime. Binnen de EHS zijn nieuwe projecten, plannen en handelingen met een significant negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet toegestaan, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang en reële alternatieven ontbreken. De flexibiliteit in begrenzing en de mogelijkheden om ontwikkelingen toe te staan, die in het beleidskader Spelregels EHS zijn uitgewerkt (EHS-saldobenadering, herbegrenzen EHS, compensatie), blijven hierbij overeind. In de Plan-MER, behorende bij dit bestemmingsplan (Bijlage 5), is op pagina 59 en 60 uitgebreid ingegaan op de spelregels die gelden voor de EHS.

De provincie Drenthe is primair verantwoordelijk voor het realiseren van de EHS en het instandhouden van de natuurwaarden in de EHS. Met de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe is bepaalt dat tot de EHS het gebied behoort dat op de tot de verordening behorende kaart 'EHS Concretisering 2010' begrensd is met de aanduiding 'Provinciale EHS actualisatie 2010'.

3.5.2 Soortenbescherming

De Flora- en faunawet is in werking getreden op 1 april 2002. De Flora- en faunawet regelt de soortbescherming van planten- en diersoorten in Nederland. Volgens artikel 2 van de wet neemt een ieder voldoende zorg in acht voor de in het wilde levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. De zorg houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten. Diegene zal dan alle maatregelen nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Op grond van de wet is het verboden beschermde planten te verwijderen of te beschadigen, beschermde dieren te doden, te verwonden, te vangen of opzettelijk te verontrusten en voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren te beschadigen. Ook is het rapen of beschadigen van eieren van beschermde dieren verboden.

De regels zijn alleen van toepassing als ergens beschermde planten of dieren voorkomen. De bescherming is voor sommige soorten strenger dan voor andere. De beschermde soorten zijn volgens de AMvB betreffende artikel 75 van de Flora- en faunawet ingedeeld in drie beschermingsregimes (tabellen):

  1. 1. Algemene soorten (soorten in tabel 1)
    Voor deze soorten geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen vrijstelling voor de verbodsbepalingen genoemd in de Flora- en faunawet.
  2. 2. Overige soorten (soorten in tabel 2).
    Voor overige soorten geldt ook een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen, mits de activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit goedgekeurde gedragscode.
  3. 3. Strikt beschermde soorten (soorten in tabel 3), betreffen ook alle vogels.
    Voor deze soorten geldt in principe geen vrijstelling. Voor verstoring van deze soorten en van vogels kan slechts onder bepaalde voorwaarden ontheffing worden verleend.

Naast de soorten die beschermd zijn via de Flora- en faunawet, bestaat de Rode Lijst. Veel Rode Lijst soorten zijn tevens beschermd via de Flora- en faunawet. Er is echter ook een aantal Rode Lijst soorten, met name planten, die niet beschermd zijn via de Flora- en faunawet. De bescherming van deze planten is niet juridisch vastgelegd, behalve via de zorgplicht (artikel 2 van de Flora- en faunawet).

3.6 Toerisme En Recreatie

3.6.1 Bestaande situatie

Met het Dierenpark Emmen en het winkelcentrum De Weiert heeft Emmen twee grote trekkers in het dagrecreatief aanbod in huis. Daarnaast valt het zuidoostelijk deel van de gemeente Emmen op door de concentratie van – kleinschaligere – toeristische attractiepunten zoals het Veenpark, het Veenloopcentrum Weiteveen, het Smalspoormuseum, het hoogveenreservaat Bargerveen, het Van Gogh Huis Drenthe en de Collectie Brands. Gezamenlijk vormen deze attractiepunten het samenwerkingsverband Veenland. Deze samenwerking tussen voorzieningen leidt tot fysieke verbindingen in de vorm van wandel-, fiets etc. structuren. In dit gedeelte van de gemeente Emmen is eveneens het initiatief van het Wildlife Resort Griendtsveen gesitueerd.

Het noordoostelijke gedeelte van het gemeentelijk grondgebied kent minder toeristische activiteit. Het Geluidssportcentrum Pottendijk is een attractiepunt, dat grotendeels stand-alone opereert en een specifieke doelgroep (geluidssporten) kent. De vaarverbinding Erica – Ter Apel en de Runde vormen structuren, waarlangs de toeristische ontwikkeling van ook dit gebied verder ontwikkeld kan worden.

Aangaande de verblijfsrecreatie is de afgelopen jaren een grote slag gemaakt door de ontwikkeling van Parc Sandur-CenterParcs en Hotel Emmen van der Valk. Toch blijft Emmen in deze deelsector achter bij de omliggende gemeenten. De stad Emmen kent een behoorlijk aantal hotels. De gemeente Emmen kent circa een 30-tal, met name kleinschalige campings. De campings zijn redelijk evenredig verdeeld over de gemeente, al valt op dat er het zuidelijk gedeelte rond Schoonebeek en Nieuw Schoonebeek minder campings zijn gevestigd dan elders. Hoewel kleinschalig kamperen vaak wordt gezien als 'kamperen bij de boer' is er slechts een enkele kleinschalige camping daadwerkelijk gekoppeld aan een agrarisch bedrijf.

Het totale aantal overnachtingen in Emmen is de afgelopen jaren gestaag gegroeid van ca. 328.000 in 2003 tot een goede 378.311 in 2010. Dit is met name te danken aan relatief grootschalige ontwikkelingen als (de uitbreiding van) Parc Sandur-CenterParcs en Hotel Emmen van der Valk. Van belang is echter een divers aanbod van verblijfsmogelijkheden. De verdeling van de soorten verblijfsaccommodaties is in Emmen als volgt verdeeld: 65% van de overnachtingen is in bungalows, 25% in hotels, pensions en Logies en ontbijt, waaronder Bed & Breakfast. Slechts 10% van de bezoekers kampeert binnen de gemeente.

3.6.2 Gemeentelijk beleid

3.6.3 Ontwikkelingen en tendensen

De impuls die uitgaat van de ontwikkelingen rondom het Dierenpark en het Wildlife Resort Griendtsveen zal duidelijk zijn, bij de ontwikkelingen rondom de vaarverbinding Erica-Ter Apel en de Runde is dit meer een indirect effect. Het gaat om structuren, die als kader kunnen dienen voor het ontplooien van economische activiteit. Van met name de vaarverbinding wordt een grote sociaal-economische spin off verwacht door het ontstaan van bedrijvigheid (met name toeristisch) langs het tracé en extra 'aanloop' in de langs het tracé gelegen dorpen.

Kleinschalig kamperen (maximaal 25 standplaatsen) is ontstaan als 'kamperen bij de boer', en roept nog steeds dergelijke associaties op. De praktijk is echter dat door de ontwikkelingen binnen de landbouwsector, de afname van het aantal agrariërs en de veranderingen in het grondgebruik in het buitengebied juist bij niet-agrariërs de behoefte aan het kunnen aanbieden van kleinschalig kamperen groeit. Wel brengt een minimale oppervlakte van 0,5 hectare van een kampeerterrein met zich mee, dat het in de praktijk veelal percelen met een agrarische of voormalige agrarische bestemming zijn, die in aanmerking komen als kleinschalig kampeerterrein. Dit sluit aan op de tendens, dat er in toenemende mate een nieuwe functie gezocht wordt voor voormalige agrarische bedrijfserven. Kleinschalig kamperen kan een goede invulling vormen voor voormalige agrarische bedrijfslocaties om de leefbaarheid en de economische vitaliteit op het platteland op peil te houden. Ook toeristisch overnachten als kleinschalige nevenactiviteit, in de vorm van Bed & Breakfast, zal naar verwachting groeien.

3.7 Wonen

3.7.1 Bestaande situatie

De (dorps)kernen en de daaraan (dorps)gerelateerde linten worden niet tot het buitengebied gerekend. In deze kernen en linten is het grootste deel van de woningen geconcentreerd. Daarmee is de woonfunctie in het buitengebied relatief beperkt. In het buitengebied komt naast het gebruik van (niet-) agrarische bedrijfswoningen de woonfunctie voor in de vorm van burgerwoningen én vrijgekomen agrarische bedrijfswoningen.

De belangstelling om dorps of landelijk te wonen wordt groter, in een vrijkomende agrarisch bedrijfswoning of bijvoorbeeld in de vorm van landgoederen en buitenplaatsen. De woonfunctie kan in bepaalde vormen een positieve bijdrage leveren aan de vitaliteit van het platteland, zoals hierna nader beschreven.

3.7.2 Beleid

3.8 Bedrijvigheid

3.8.1 Bestaande situatie

3.8.2 Ontwikkelingen en tendensen

Doordat een aantal agrarische bedrijven de bedrijfsvoering gestopt heeft, is de vestiging van agrarisch aanverwante en niet-agrarische bedrijven de afgelopen jaren toegenomen. Deze bedrijven hebben zich voornamelijk op vrijgekomen agrarische bedrijfslocaties gevestigd. De verwachting is dat de trend om in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen niet-agrarische bedrijvigheid te ontwikkelen zal doorzetten. Dit om leegstand van bedrijfsgebouwen tegen te gaan, uiteindelijke verpaupering van die gebouwen te voorkomen en zodoende kapitaalsvernietiging tegen te gaan. Door andere (kleinschalige) bedrijvigheid toe te staan kan de leefbaarheid en de economische vitaliteit in het buitengebied op peil gehouden worden.

3.9 Zorg

3.9.1 Bestaande situatie

De situatie in de zorg in Emmen kent, net als elders meestal, in grote lijnen een hiërarchie: centrale voorzieningen in grotere kernen (ziekenhuis, specialisten) en 1e lijnszorg op redelijke afstand (in het algemeen in de grotere dorpskernen). De komst van internet en de trend van individualisering hebben daar in de afgelopen jaren iets aan toegevoegd: decentralisatie van zorg, zorg op maat in de thuissituatie.

De rust en ruimte van het platteland speelt een aantrekkende rol. Als nevenactiviteit bij in werking zijnde agrarische bedrijven of op vrijkomende agrarische bedrijven wordt zorg aangeboden, bijvoorbeeld voor de opvang van kinderen of het bieden van een plek om de oude dag door te brengen. Het platteland draagt bij aan belangrijke voorwaarden die door ouderen aan de leefomgeving gesteld worden: stedelijke dynamiek in combinatie met landelijke rust en ruimte, in combinatie met een hoogwaardig zorgaanbod. En voor kinderen kweekt het besef van de oorsprong van voedsel en natuurbegrip.

Volgens het LEI (bron: 'Kijk op multifunctionele landbouw', 2010) is er in Emmen in 2009 een aantal van 5 zorgboerderijen. Binnen het plangebied is een tweetal zorgboerderijen gevestigd (aan de Emmerhoutstraat in Emmen en aan de Klazienaveensestraat in Nieuw-Dordrecht). Daarnaast vindt verspreid over de gemeente bij agrarische bedrijven of woningen kleinschalige zorg plaats in de vorm van mantelzorg of opvang van ouderen/ kinderen.

3.9.2 Ontwikkelingen en tendensen

Door de vergrijzing neemt de zorgvraag toe. Trends die spelen binnen de zorg zijn vermaatschappelijking en extramuralisering. Verzorging van mensen ('care') die hiertoe zelf onvoldoende in staat zijn vindt zo lang mogelijk thuis plaats. Mensen blijven zo lang mogelijk thuis wonen in de vertrouwde omgeving en de zorg is aan huis of in de directe omgeving aanwezig. Ouderen gaan steeds meer (na)bij hun kinderen (in)wonen (mantelzorg). Ook is een trend waarneembaar van het gezond maken ('cure') buiten het ziekenhuis. Behandelingen en zorg vinden daar waar mogelijk plaats buiten het ziekenhuis.

De rust en ruimte van het platteland blijft een aantrekkende rol spelen. Niet alleen zorg in de vorm van bijvoorbeeld mantelzorg of zorgboerderijen dragen bij aan het bieden van een hoogwaardig zorgaanbod, ook allerlei vormen van opvang dragen hier aan bij. Deze tendens van zorgaanbieding zal zich naar alle waarschijnlijkheid doorzetten.

3.10 Verkeer

3.10.1 Bestaande situatie

Wegen
De strategische ligging van Emmen biedt een goede bereikbaarheid van de stad. Emmen is voor het wegvervoer vanuit geheel Europa bereikbaar via de autosnelweg A37, de gedeeltelijk dubbelbaans autoweg N34 en de dubbelbaans Rondweg. Met de voltooiing van het doortrekken van de A37 naar de Duitse grens en verder naar de Autobahn A31 (Ruhrgebied-Bremen) is de bereikbaarheid nog beter geworden. Ook met de aanleg van de autoweg N391 van Emmen naar Ter Apel zijn de verbindingen met name richting het Groningse gebied verbeterd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2009072-0710_0010.png"

Figuur 10: Wegencategorisering gemeente Emmen

Op de kaart is de wegcategorisering van de gemeente Emmen weergegeven. Hierop is de verdeling in stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen aangegeven. In het kader van de wegcategorisering hebben de Rijksweg A37 en de wegen N34, N381 en de N391 een stroomfunctie. Op deze wegen staat de verkeersfunctie centraal.

De gebiedsontsluitingswegen ontsluiten gebieden; de erftoegangswegen bieden toegang tot woningen, bedrijven of andere voorzieningen. Daar staat de verblijfsfunctie centraal. Op deze wegen wordt in principe al het verkeer (auto, (brom)fietsers en voetgangers) gemengd afgewikkeld, zonder specifieke voorzieningen om de diverse vervoerssoorten van elkaar te scheiden. De intensiteit op deze wegen is relatief laag. De erftoegangswegen buiten de bebouwde kom krijgen allemaal een maximumsnelheid van 60 km/h.

Zowel in noord-zuidrichting als in oost-westrichting is het plangebied goed ontsloten. De wegen bevinden zich op gelijkmatige afstand van elkaar. De wegen hebben over het algemeen een recht tracé. Geconcludeerd kan worden dat de ontsluiting voor het autoverkeer, zowel intern als extern goed kan worden genoemd.

Langzaam verkeerroutes
De afstanden binnen het gebied zijn relatief groot maar goed per fiets af te leggen. In het gebied zijn diverse fietsvoorzieningen (fietspaden en parallelwegen) aanwezig. De fietspaden en parallelwegen bevinden zich in de meeste gevallen parallel aan autowegen en hebben voor de fietsers een verkeerstechnische functie in combinatie met een toeristische functie. De wegen van een lagere orde zijn ook geschikt als (recreatieve) fietsroute in verband met de relatief lage intensiteiten van het autoverkeer en de fijnmazigheid van de wegen.

Vaarwegen
Emmen wordt per water ontsloten via de vaarweg Almelo-Coevorden en de vaarweg naar Hoogeveen (Verlengde Hoogeveensche Vaart). Beide vaarwegen zijn klasse I vaarweg (tot 350 ton). De vaarwegen vervullen een beperkte functie voor de recreatievaart en de beroepsvaart.

Spoorverkeer
Emmen is per trein bereikbaar via de spoorweg Zwolle-Emmen. Binnen de gemeente komen drie stations voor, te weten Emmen-centrum (eindstation), Emmen-Zuid en Nieuw Amsterdam. Op dit moment bestaat de spoorverbinding uit een enkele spoorbaan. Richting de bedrijventerreinen Bargermeer en (Zandpol) ligt daarnaast een goederenspoor.

Luchtverkeer
De Wet luchtvaart kent een indeling voor verschillende soorten luchtvaarthavens. De wet maakt een onderscheid in drie typen luchthavens. De provincie Drenthe is bevoegd gezag. De gemeente Emmen kent alleen luchthavens waarop de luchthavenregeling van toepassing is. Voor deze luchthavens geldt geen ruimtelijke beperkingengebied voor bijvoorbeeld geluid en veiligheid.

In de gemeente Emmen zijn drie luchthavenregelingen van toepassing:

  • Aan Kanaal B ZZ 3-5 in Emmer-Compascuum ligt de enige helihaven van de gemeente Emmen (Heli Holland).
  • Kanaal B NZ 77 te Emmer-Compascuum, kadastraal bekend gemeente Emmen, sectie AB, nummer 00196. Het betreft hier een luchthaven voor Micro Light Aeroplanes (MLA's).
  • Siepeldijk ong. te Nieuw-Amsterdam, kadastraal bekend gemeente Emmen, sectie AG, nummer 00524. Het betreft hier een luchthaven voor schermvliegtuigen met hulpmotor.

De provincie Drenthe heeft in de besluiten over de luchthavenregelingen voorwaarden verbonden aan het gebruik van de luchthavens.

Laagvliegroute
In Nederland wordt een onderscheid gemaakt tussen een laagvliegroute voor militaire transport- en jachtvliegtuigen en laagvlieggebieden voor militaire helikopters. Deze gebieden worden aangewezen door het ministerie van Defensie. In de gemeente Emmen ligt alleen een laagvliegroute voor militaire transport- en jachtvliegtuigen. Voor helikopters (Heli Holland) geldt geen formele laagvliegroute/ -gebied.

3.10.2 Gemeentelijk beleid

GVVP (gemeentelijk verkeers- en vervoersplan)
Op dit moment is van kracht het Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan (GVVP) uit 1999. Momenteel wordt dit plan met het verkeersbeleid tot 2020 herzien in een nieuw GVVP. Belangrijkste uitgangspunt van het vigerende GVVP was de inrichting van wegen volgens de Duurzaam veilig-principes. De wegen in de gemeente Emmen zijn gecategoriseerd conform Duurzaam Veilig met als doel een optimale afstemming te bereiken tussen de functie van de weg, de vormgeving en het gebruik ervan door de weggebruiker. Hiermee wordt beoogd onbedoeld gebruik van de weg, conflicten met hoge snelheids- en richtingsverschillen, alsmede onzeker gedrag te voorkomen. De wegen zijn verdeeld in drie categorieën, stroomwegen, gebiedsontsluitingsweg en erftoegangswegen. Een goede, veilige en logische verkeersinfrastructuur in het buitengebied is belangrijk voor de leefbaarheid op het platteland en in de dorpen. Aanpassingen in de infrastructuur worden voornamelijk ingegeven door activiteiten in de dorpen, streekcentra en steden in de buurt, dus buiten de plangrens van het buitengebied. Afweging van belangen kan dus moeilijk plaatsvinden binnen het beperkte buitengebied en zal per geval zorgvuldig bekeken moeten worden.

In het in voorbereiding zijnde nieuwe GVVP zet Emmen in op een multimodale benadering. Dit houdt in dat niet enkel naar de bereikbaarheid per auto wordt gekeken maar nadrukkelijk ook naar andere vervoersmodaliteiten, zoals het openbaar vervoer of de fiets.

Openbaar vervoer
Het openbaar vervoer - zowel bus als trein - valt onder verantwoordelijkheid van de provincie, c.q. het OV-Bureau Groningen-Drenthe (voor de bus). De concessies voor de bus zijn uitbesteed aan Qbuzz en Arriva, en lopen af in december 2015. Arriva neemt de treindienst Zwolle-Emmen over van NS eind 2012; deze concessie loopt dan tot 2027. De gemeente draagt als belangrijke gesprekspartner bij aan een goede openbaar vervoer-bereikbaarheid van de stad, de wijken en dorpen. Het beleid is erop gericht de betekenis van bus en trein in de totale mobiliteit te vergroten. Eén van de aandachtspunten de komende tijd zal zijn om de treinverbinding met Zwolle verder te optimaliseren. Daarbij wordt onder meer ingezet op (gedeeltelijke) verdubbeling van het spoor. Daarnaast zal in het kader van de ontwikkeling Dryport het belang aan het goederenvervoer over het spoor verder toenemen. Het eventueel verder doortrekken van de spoorlijn richting Groningen valt buiten de planperiode van het GVVP.

Fiets
Ook de fiets krijgt de komende jaren een belangrijkere functie. Dat houdt in dat er mogelijk speciale hoogwaardige fietsroutes komen op belangrijke vervoersrelaties, en dat er specifieke fietsparkeer-voorzieningen worden gerealiseerd, met name in het centrum.

Auto
Er is sprake van een meer gematigde groei van het autoverkeer ten opzichte van eerdere prognoses. Mede door de grotere betekenis van openbaar vervoer en fiets in het beleid, is er ruimtelijk gezien – naast de grootschalige realisatie van ondergronds parkeren in het centrum - weinig tot geen behoefte aan uitbreiding van specifieke (auto-)wegvoorzieningen. Deels wordt zelfs gedacht aan het afwaarderen van autowegen waardoor een betere verkeerskundige en ruimtelijke kwaliteit wordt bereikt.

Parkeerbeleid
In 2010 is de Parkeernota vastgesteld. Hierin zijn de uitgangspunten van het parkeerbeleid en de parkeernormen opgenomen. In het centrum van Emmen is het parkeren voornamelijk ondergronds, in twee bouwlagen. Daarnaast zijn er grote parkeerterreinen ten noord- en zuidwesten van het centrum. Voor toekomstige (nieuwbouw)ontwikkelingen zijn parkeernormen vastgesteld conform de landelijke richtlijnen van het CROW. Verder wordt uitgegaan dat initiatiefnemers en ontwikkelaars zelf voor voldoende parkeerruimte zorgen.

3.11 Externe Veiligheid

3.11.1 Algemeen

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Het soort activiteit brengt een bepaalde risico op ongelukken/rampen met zich mee afhankelijk van de omvang van opslag/productie en type stof. Door het voeren van een actief beleid kunnen risico's die voortvloeien uit de opslag, productie, het gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen worden beheerst.

Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het "plaatsgebonden risico" en het "groepsrisico". Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt. Ook het begrip invloedsgebied wordt nader toegelicht.

Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risico contouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. In Nederland is gekozen om als wettelijke norm de kans van één op één miljoen te hanteren. Binnen de 10-6/jaar- contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar- contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico betreft de kans dat groepen omwonenden van een bepaalde risico-opleverende activiteit dodelijk getroffen kunnen worden door een ongeval. Het groepsrisico in relatie tussen de kans op en ramp met gevaarlijke stoffen en het mogelijke aantal slachtoffers. Daarbij is relevant hoeveel mensen op welke plaats in de omgeving van de bron aanwezig kunnen zijn. Hoe meer mensen rond een bron wonen of werken, hoe groter het groepsrisico. De norm van het groepsrisico is afhankelijk van het aantal eventuele dodelijke slachtoffers en bedraagt 10-5 per jaar voor 10 doden, 10-7 per jaar voor 100 doden, 10-9 voor 1000 doden. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit.

Invloedsgebied
Het invloedgebied is een vastgesteld gebied waarin personen worden meegeteld voor de verantwoording van het groepsrisico. Het invloedsgebied loopt in principe tot de 1% letaliteitsgrens. Uitzondering daarop vormen scenario's met LPG. Daar loopt het invloedsgebied tot de 99% letaliteitsgrens, vanwege de korte afstand tussen de 99% en 1% letaliteitsgrens en het geringe aantal slachtoffers wat op die afstand valt. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

3.11.2 Gemeente

Het gemeentelijk beleid Externe veiligheid is een verdere uitwerking van de beleidsuitgangspunten zoals vastgelegd in de Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef. In de structuurvisie is een scheiding van activiteiten (kwetsbare en risicovolle) aangebracht door aan te geven dat nieuwe BEVI-activiteiten in principe alleen mogelijk zijn in daarvoor aangewezen zoekgebieden. De zoekgebieden voor de vestiging van nieuwe BEVI-inrichtingen liggen op de bedrijventerreinen Bargermeer, A37 en De Vierslagen. Buiten deze zoekgebieden is nieuwvestiging in principe niet mogelijk. Uitzondering hierop vormen de LPG-tankstations. Voor de LPG-stations vindt per locatie een aparte beoordeling plaats.

In de gemeentelijke beleidsnota Externe Veiligheid zijn de ruimtelijke uitgangspunten van de structuurvisie verder uitgewerkt. Naast de ruimtelijk relevante aspecten is in de beleidsnota ook ingegaan op de manier waarop de gemeente invulling geeft aan de beleidsruimte die het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) toelaat aan lokale overheden. Het doel is het aangeven en vastleggen van de voornemens voor de ruimtelijke ontwikkeling voor het aspect externe veiligheid. Daarnaast heeft in dit beleid de gemeente ook de beleidsruimte ingevuld die in de wet indicatief zijn geformuleerd. Het beleid vormt het afwegings- en argumentatiekader bij concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten.

3.11.3 Rijk

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
In 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van kracht geworden. Het besluit heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Daarnaast is de Ministeriële Regeling, de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) van kracht. Het huidige beleid voor transportmodaliteiten staat beschreven in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (ook wel circulaire genoemd), die op termijn vervangen zal worden door het 'Besluit transportroutes externe veiligheid' (Btev).

Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Bevi. Volgens het Bevb worden gemeenten verplicht rekening te houden met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het PR is de 10-6 contour de grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Het GR moet worden verantwoord binnen het invloedsgebied van de buisleiding. Voor brandbare vloeistoffen reikt dat tot net buiten de 10-6 contour. In de gemeente Emmen zijn door het Rijk geen gronden aangewezen waarvoor met het oog op de mogelijke aanleg van nieuwe aardgastransportleidingen een reserveringstrook in het bestemmingsplan moet worden opgenomen.

Hoogspannings(transport)leidingen
In 2005 is door het toenmalige ministerie van VROM een beleidsadvies uitgegeven hoe om te gaan met hoogspannings(transport)leidingen in bestemmingsplannen. In 2008 heeft de minister het advies nader geduid maar inhoudelijk is het beleid sinds 2005 niet gewijzigd. Het advies is om bij vaststelling van bestemmingsplannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtezla.

3.11.4 Externe veiligheid in het plangebied

Voor het aspect externe veiligheid heeft het Steunpunt Externe Veiligheid Drenthe een onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 6.

Inrichting
In het plangebied is één opslag van gevaarlijke stoffen gesitueerd. Het betreft Loonbedrijf en Strohandel Potze aan de Lagewijk NZ 33 te Roswinkel waar een opslag van kunstmest en gewasbestrijdingsmiddelen is gevestigd. In de risicoanalyse die is opgesteld voor het buitengebied is geen risicoberekening gemaakt voor dit object. In algemene zin is te voorspellen dat deze opslag voor een beperkt groepsrisico zal zorgen, in de omgeving van de inrichting zijn namelijk geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen anders dan woningen in lintbebouwing.

Van één inrichting gelegen aan de Phileas Foggstraat 30 op industrie- en bedrijventerrein Bargermeer ligt een klein deel van de PR-contour in het plangebied. Binnen deze contour ligt geen kwetsbaar object.

Daarnaast liggen in het plangebied enkele invloedsgebieden van bedrijven die zelf niet in het plangebied gesitueerd zijn. Het betreffen hier geen risicobronnen die onder de regelgeving voor externe veiligheid vallen en waarvoor verantwoording van het groepsrisico aan de orde is.

Aardgastransportleidingen
Het maatgevende scenario bij buisleidingen voor het transport van aardgas onder hoge druk is een leidingbreuk. De kans op een breuk is slechts gering, maar de optredende effecten kunnen groot zijn. Breuken worden vrijwel altijd veroorzaakt door grondwerkzaamheden.

Binnen de gemeente Emmen zijn 51 buisleidingen gelegen die voor het aspect externe veiligheid relevant zijn. Met betrekking tot de risico's als gevolg van buisleidingen is voor de gemeente Emmen een onderzoek uitgevoerd door het steunpunt EV Drenthe. In dit onderzoek is zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico van alle buisleidingen berekend of beschouwd. Het betreffen voornamelijk aardgasleidingen van de Gasunie en de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), maar er zijn ook een drietal K1-vloeistofleidingen (aardgascondensaat) en K1-leidingen (olie, CVR) aanwezig. De PR-contouren van aardagtransportleidingen liggen op de leidingen en liggen niet buiten de dubbelbestemmingen. De berekeningen zijn uitgevoerd met het CAROLA rekenprogramma.

In de omgeving van Schoonebeek liggen de bovengrondse infield-leidingen van het olieveld Schoonebeek. Het infieldleidingentracé bestaat uit drie bovengrondse leidingen: stoom, gas en olie/water.

Olie- en gaswinningslocaties
In plangebied liggen 39 olie- en gaswinningslocaties. Veruit de meeste zijn van de NAM en dienen voor de winning van aardolie en aardgas. Deze inrichtingen vallen onder het bevoegd gezag van de staat (Staatstoezicht op de mijnen, SODM). De locaties van de Gasunie betreffen twee gasregelstations.

In de nabijheid van de Berkenlaan bevindt zich het Gasontvangststation Schoonebeek N-434 (G.O.S. N-434). Daarnaast bevindt zich in het plangebied nabij de Verlengde Herendijk een afsluiterlocatie (S-626). Een afsluiter is een essentiële voorziening binnen het grootschalig transport van aardgas per leiding.

LPG
In het plangebied bevindt zich één tankstation waar ook de verkoop van LPG is toegestaan. Het betreft het tankstation aan de N34. In het invloedsgebied van dit LPG-station bevinden zicht geen (beperkt) kwetsbare objecten. Daarnaar bevinden zich drie LPG-stations in de nabijheid van het plangebied:

  • LPG-tankstation Grooten - Weerdingerkanaal NZ 231 te Nieuw-Weerdinge;
  • LPG-tankstation Vugteveen - Vaart NZ 85 te Nieuw Amsterdam;
  • LPG-tankstation G. Kruit Handelsonderneming - Nieuw-Amsterdamseweg 15 te Schoonebeek.

Hoogspannings(transport)leidingen
In het plangebied liggen meerdere bovengrondse en enkele ondergrondse hoogspanningstransportleidingen. Het betreffen transportleidingen met 110 (boven- en ondergronds) en 380 kV (bovengronds) en zijn in beheer bij Essent Netwerk BV of TenneT.

Transport
In de gemeente Emmen vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats over de rijkswegen A37 en de provinciale weg N34. De N862 en de Rondweg naar het Emmtec-terrein is aangewezen als route gevaarlijke stoffen. Daarnaast kunnen gevaarlijke stoffen worden vervoerd over het spoor Coevorden- Emmen. Het betreft voornamelijk transport van brandbare vloeistoffen en brandbare gassen.

Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg is een ongeval met LPG het maatgevende scenario. Het maatgevende scenario voor het spoor is een plasbrand. Over het spoor wordt voornamelijk gereden met brandbare vloeistoffen. Bij een ongeval is het meest aannemelijke scenario dat de ketelwagon scheurt waardoor brandbare vloeistof vrij komt.

Geen van de PR-contouren ligt op/over (beperkt) kwetsbare objecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2009072-0710_0011.png"

Figuur 11: Route gevaarlijke stoffen gemeente Emmen

3.12 Duurzame Energie

Op dit moment werkt de gemeente Emmen aan een energienota. In deze energienota wordt de huidige energetische situatie beschreven en worden kansen en knelpunten gesignaleerd.

De inzet van Emmen voor een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening wordt als volgt geformuleerd:

  • Energiebesparing, met name in de gebouwde omgeving en eigen gebouwen;
  • Verbetering van de energie-efficiency en slim ketenbeheer door betere benutting van de beschikbare restwarmte in Emmen door de ontwikkeling van warmtenetten;
  • De ontwikkeling van 60 MW windenergie. De windenergieopgave maakt onderdeel uit van integrale gebiedsontwikkeling waarbij ook nadrukkelijk wordt gekeken naar nieuwe vormen van eigendom en beheer;
  • Geothermie. De ondergrond biedt goede mogelijkheden. Bovendien is een koppeling met de glastuinbouw mogelijk;
  • Het benutten van zonne-energie.

Voor het buitengebied kan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening voor Emmen bijdragen aan behoud en groei van lokale werkgelegenheid, de versterking van de land- en tuinbouw in de regio, kennisontwikkeling en de toepassing daarvan en het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied.

Met betrekking tot de land- en tuinbouw wordt geconstateerd dat in de toekomst een deel van de energievoorziening in het buitengebied zal worden gewonnen. Dit biedt kansen voor het versterken van de economische basis van de land- en tuinbouw. Dat geldt zeker voor die opties waarbij zij hun grond, dakoppervlak of afvalstromen kunnen benutten. Het inzetten op wind, zon en vergistbaar organisch materiaal kan leiden tot extra versterking van de landbouw. Ook het beschikbaar maken van een betrouwbare energiebron tegen marktconforme prijzen (geothermie) kan een belangrijke vestigingsfactor zijn.

Bepaalde ontwikkelingen met betrekking tot duurzame energie kunnen niet in dit bestemmingsplan vertaald worden, aangezien deze op dit moment niet dusdanig concreet zijn dat bekend is in welke mate hier gebruik van gemaakt zal worden:

Windenergie
De gemeente Emmen verkent op dit moment de mogelijkheden voor windenergie. Daartoe is een beleidsregel opgesteld. Eventuele realisatie van windenergieterreinen is maatwerk en wordt zodoende via een aparte planprocedure uitgewerkt.

Geothermie
Het grootschalige gebruik van aardwarmte wordt in het buitengebied niet waarschijnlijk geacht. Geothermie is alleen economisch rendabel als deze op relatief grote schaal wordt uitgevoerd, waarbij veel warmte/energie is benodigd op één specifieke locatie; zo worden ook transportkosten vermeden. Voor deze ontwikkeling geldt dat nog niet bekend is in welke mate hier gebruik van gemaakt zal worden. Daarbij is het geothermie een plan(MER)-plichtige activiteit. Gezien de omvang van dergelijk gebruik van aardwarmte en de mogelijke effecten op de omgeving is op dit moment geen zorgvuldige belangenafweging te maken. Gelet hierop kan een dergelijke ontwikkeling eventueel middels een aparte planprocedure worden gerealiseerd.

Op dit moment worden in de glastuinbouwgebieden Erica en Klazienaveen en in het centrum van Emmen onderzocht welke mogelijkheden er bestaan voor geothermie.

Zonne-energie
Het aanleggen van zonnepanelen op daken van gebouwen is mogelijk indien voldaan wordt aan de voorwaarden van vergunningsvrij bouwen.

Biovergisting
Het oprichten van biovergistingsinstallaties in het buitengebied wordt binnen het plan alleen bij agrarische bedrijven mogelijk gemaakt. Het betreft dan biovergistingsinstallaties die qua schaal en activiteit aantoonbaar economische en ruimtelijk ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsvoering.

Voor de realisatie van biovergistingsinstallaties als hoofdactiviteit is in het buitengebied maatwerk vereist. Op basis van een concreet verzoek en onderzoeksgegevens kan pas een afweging worden gemaakt. Dit geldt ook voor groen-gasinstallaties. Gelet op het mogelijke effecten op de omgeving en de continue wijzigende milieu-eisen zijn dergelijke installaties eventueel alleen mogelijk na een aparte planprocedure. Daarnaast geldt dat dergelijke grote installaties (plan)MER-plichtig zijn.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

In Hoofdstuk 3 is de thematische analyse beschreven van de verschillende functies in het buitengebied. Per functie is inzicht gegeven in de bestaande situatie, het beleid, de ontwikkelingen die spelen en tendensen die waar te nemen zijn. In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze in het buitengebied afstemming tussen de verschillende functies plaatsvindt. Vervolgens staat ook per functie beschreven op welke wijze vertaling plaatsvindt in het bestemmingsplan.

4.1 Afstemming Functies

Versterking van de 'basisfuncties' onderling
De grondgebonden landbouw en de openheid van het landschap zijn nauw met elkaar verbonden. Zij versterken elkaar. Zoals uit de beschrijving van het landschap blijkt is een groot deel van Emmen een relatief jong landschap waar de landbouw een belangrijke stempel op heeft gedrukt. Het is een landschap in ontwikkeling. Daardoor blijft het ook een levend landschap.

In het buitengebied van Emmen heeft steeds de akkerbouwfunctie gedomineerd. De laatste twee decennia is er meer grasland ontstaan omdat grondgebonden melkveehouderijen zich in het gebied hebben gevestigd. Daardoor is het aanzien van het (agrarisch) buitengebied weliswaar veranderd, maar de kwaliteit is onverminderd bewaard gebleven.

Het voortbestaan van het landbouwkundig gebruik is een voorwaarde voor het in stand houden van de kenmerkende landschappen van Emmen. Het bieden van ontwikkelingsruimte aan de landbouw hoeft dan ook geen bedreiging te zijn, integendeel, het zorgt ervoor dat het landschap zijn dynamische karakter behoudt. Ook zijn bouw- en weilanden van betekenis voor verschillende vogel- en andere diersoorten, als fourageer- , broed- en verblijfsgebied. Het behoud van het agrarisch areaal is voor deze fauna essentieel.

Beïnvloeding van de 'basisfuncties' onderling
Verbeteringen in de externe productieomstandigheden worden aangebracht ten behoeve van een optimale en doelmatige bedrijfsvoering in de landbouw. Als hierbij alleen naar het landbouwkundig belang wordt gekeken is het risico aanwezig dat het ten koste gaat van natuurlijke, landschappelijke of cultuurhistorische waarden.

Ook kan bij vestiging van grondgebonden agrarische bedrijven de meest gunstige plek temidden van de bedrijfsgronden ongewenst zijn met het oog op de ter plekke aanwezige landschappelijke en/of cultuurhistorische structuur. Ook kan de verbetering van de verkavelingssituatie voor bestaande- en nieuwe landbouwbedrijven, maar ook schaalvergroting op de bouwpercelen, inhouden dat sloten worden gedempt en andere kenmerkende elementen, zoals beplanting, worden verwijderd.

Wanneer de ontsluiting wordt verbeterd door de aanleg of verharding van wegen en kavelpaden kan de cultuurhistorische betekenis van nu onverharde wegen verloren gaan. Ook wordt het agrarisch gebruik geïntensiveerd waardoor verstoring van natuurwaarden kan optreden.

Het verbeteren van de ontwatering (graven van sloten, aanleg van drainage) kan ten koste gaan van natuurwaarden die afhankelijk zijn van hoge grondwaterstanden, ook in aangrenzende natuurgebieden. Een versnelde waterafvoer uit het gebied kan bovendien tot gevolg hebben dat elders de wateroverlast toeneemt.

Tenslotte kunnen in sommige gedeelten van het plangebied door activiteiten als afgraven, ophogen en egaliseren van de bodem historisch-geografische en archeologische elementen verloren gaan.

Conclusie 'basisfuncties'
Landbouw en landschap (inclusief natuur- en bosgebieden) bepalen het gezicht van het Emmense platteland. Ze worden daarom aangemerkt als 'basisfuncties'. Landbouw en landschap (inclusief cultuurhistorie en archeologie) zijn onlosmakelijk verbonden met het buitengebied en er (letterlijk) in geworteld. Bodem en water zijn de randvoorwaarden om de landbouw en het landschap goed te laten ontwikkelen en vanuit die rol ook essentieel.

In dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de lagenbenadering die in de Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef wordt gehanteerd. De onderste lagen van landschap, natuur en bodem zijn in de structuurvisie bepalend voor de ontwikkelingsmogelijkheden in de netwerk- en occupatielaag. Landschap is ook in de structuurvisie de onderlegger voor het ruimtelijke, economische beleid.

Het landschap is en wordt sterk door de landbouw bepaald. De landbouwsector is de grootste gebruiker van de gronden in het buitengebied. Daarbij is de landbouw een van de belangrijke economische dragers van het platteland. Doordat landbouw en landschap zo sterk zijn vervlochten in Emmen, is afstemming tussen deze functies belangrijk.

Afstemming met overige functies
De tendens van schaalvergroting in de landbouw leidt er toe dat een aantal agrarische bedrijven hun functie zullen verliezen. Vestiging van nieuwe functies op vrijkomende agrarische bedrijfslocaties biedt de mogelijkheid om leegstand van, vaak ook cultuurhistorisch waardevolle, bebouwing tegen te gaan. Verpaupering van die gebouwen wordt voorkomen en zodoende wordt kapitaalsvernietiging tegengegaan worden. En door andere functies toe te staan kan de leefbaarheid en de economische vitaliteit in het buitengebied op peil worden gehouden.

Over het algemeen is een woonfunctie het minst belastend voor de omgeving. Ook kleinschalige niet-agrarische bedrijvigheid die passend is bij het karakter van het buitengebied kan een geschikte vervolgfunctie zijn op vrijgekomen agrarische bedrijfslocaties. Wel moet gekeken worden naar de effecten van een bepaalde functie op de omgeving, bijvoorbeeld ten aanzien van mogelijke toename van verkeer en geluid. Ook kan vestiging van een bepaalde functie betekenen dat agrarische bedrijven in de directe omgeving aan strengere milieu-eisen moeten gaan voldoen. Dat kan leiden tot een ongewenste belemmering van de bedrijfsontwikkeling van agrarische bedrijven. Daarom moet in het gehele buitengebied rekening worden gehouden dat omliggende agrarische bedrijven (als basisfunctie) niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt. Bij ontwikkeling van andere functies dient ook rekening te worden gehouden met het creëren van 'veilige' functies. Rekening moet worden gehouden met de opkomsttijd van de brandweer of dienen er bij de nieuwe functie eventueel preventieve maatregelen genomen te worden.

Gebieden nabij kernen lenen zich extra goed voor bepaalde niet-agrarische vervolg-activiteiten in verband met de nabijheid van doelgroepen. Te denken valt bijvoorbeeld aan zorgboerderijen. Kleinschalige landschappen worden traditioneel als zeer aantrekkelijk ervaren voor recreatieve activiteiten. De spontane vraag naar recreatieve activiteiten in het grootschalige, open veenontginningen-landschap zal lager zijn dan elders, maar kansen liggen in en nabij landschapsstructuren zoals beekdalen, kanalen (bijvoorbeeld de vaarverbinding Erica-Ter Apel) en bosgebieden.

De samenhang in het randveenontginningen landschap van Schoonebeek met smalle, opstrekkende verkaveling, bosjes en dorpsensembles van unieke cultuurhistorische waarde maakt dit gebied ook voor recreatieve activiteiten interessant. Voor kleinschalige recreatie is een interessant en afwisselend landschap van groot belang. Recreatief medegebruik gaat goed samen met verbrede landbouw en hergebruik van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Voor de agrariër kan toerisme een aanvulling op zijn inkomen betekenen. Voor burgers vormt het een goede gelegenheid kennis te maken met een agrarisch bedrijf.

Verrijking van het landschap en de ecologie is mogelijk door het ontwikkelen van buitenplaatsen en/ of landgoederen. Nieuwe buitenplaatsen en/ of landgoederen vragen een zorgvuldige afweging, waarbij zaken als landschap, natuur, milieu en water een zeer belangrijke rol spelen. Landgoederen kunnen mogelijk leiden tot een versnippering van agrarische gronden. Ook kunnen landgoederen negatieve effecten hebben op de waterhuishouding in de agrarische gebieden. In bepaalde gebieden moet dus zorgvuldig omgegaan worden met de ontwikkeling van landgoederen. In andere gebieden kan het het landschap en de ecologie verrijken, bijvoorbeeld in de zoekgebieden waar natuurontwikkeling kan plaatsvinden (zoals vastgelegd in de Structuur- en Compensatievisie van de gemeente Emmen, zie paragraaf 3.5.1.2).

4.2 Landschap En Cultuurhistorie

De landschappelijke analyse zoals beschreven in “De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap” (zie paragraaf 3.1) laat zien dat het landschap van Emmen voortdurend in ontwikkeling is. Het landschap van vandaag is het resultaat van een proces van eeuwen en tegelijkertijd het vertrekpunt voor nieuwe ontwikkelingen. Want ook de komende decennia zal de ontwikkeling van het landschap onverminderd doorgaan. Ontwikkeling is inherent aan een levend landschap. De opgave is ontwikkelingen zodanig te geleiden dat kwaliteiten behouden blijven, knelpunten tot een oplossing worden gebracht, nieuwe kwaliteiten aan het landschap worden toegevoegd en dat alles zodanig dat het landschap 'zijn verhaal' kan blijven vertellen.

Er bestaat geen behoud zonder ontwikkeling en geen ontwikkeling zonder behoud. Ook waar het accent ligt op behoud, zal ruimte moeten zijn voor ontwikkeling en vernieuwing. Dit om de eenvoudige reden dat landschappen zich niet onder een glazen stolp laten plaatsen. Ze laten zich niet bevriezen.

Omgekeerd is er geen ontwikkeling zonder behoud. Er zijn altijd kenmerken die men ook in de nieuwe situatie wil integreren. Vrijwel altijd zal men met de ontwikkeling in willen spelen op de kenmerken van de situatie. Men zal de ontwikkeling willen enten op bestaande patronen en structuren. Men zal de ontwikkeling aan willen wenden om historische gegroeide structuren en patronen een hernieuwde betekenis en daarmee een vernieuwde zeggingskracht te verschaffen.

Dit bestemmingsplan kiest landschap als randvoorwaarde voor ontwikkelingsmogelijkheden van de aanwezige functies. Begrip en inzicht in de landschappelijke opbouw kan als inspiratiebron werken bij landschappelijke ingrepen. Het rapport “De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap" biedt een handvat voor het uitwerken van nieuwe ontwikkelingen (naast andere elementen die daarbij van belang zijn, zoals bijvoorbeeld bedrijfseconomische belangen, maatschappelijke en economische aspecten, de sociale en fysieke omgeving). De gaafheidsmatrix uit het rapport is afgeleid van de analyse en vormt samen met de inhoudelijke analyse een concreet toetsingskader bij het beoordelen van de ruimtelijke consequenties van nieuwe ontwikkelingen. Deze ruimtelijke consequenties worden altijd afgewogen tegen andere belangen en consequenties van de mogelijke nieuwe ontwikkeling in maatschappelijke, economische, milieutechnische of andere zin.

In het buitengebied van Emmen komen verschillende landschapstypen voor met hun eigen kenmerken en kwetsbaarheden. Deze diversiteit bepaalt in belangrijke mate de ruimtelijke kwaliteit. Behoud en ontwikkeling van deze landschappen is daarom van belang. Met als uitgangspunt dat het landschap de onderlegger is voor het ruimtelijke, economische beleid is op basis van de landschappelijke analyse “De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap” voor het buitengebied gekomen tot een gebiedsindeling. Concreet betekent dit dat voor de agrarische gebieden in de gemeente een onderscheid gemaakt is in een drietal agrarische "gebiedsbestemmingen", waarbij elk van deze gebieden haar eigen landschappelijke (en natuurlijke) waarden herbergt die behouden dan wel versterkt dienen te worden. De landschappelijke waarden staan beschreven in de landschappelijke analyse "De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap" dat als Bijlage 2 aan de regels van het bestemmingsplan is toegevoegd.

De volgende agrarische (gebieds)bestemmingen worden onderscheiden:

  1. 1. Agrarisch met waarden - Esdorpenlandschap;
  2. 2. Agrarisch met waarden - Grootschalige veenontginningen.
  3. 3. Agrarisch met waarden - Kleinschalige veenontginningen.

4.3 Archeologie En Monumenten

In het kader van een Culturele Alliantie tussen de gemeente Emmen en de provincie Drenthe heeft de gemeente Emmen een inventarisatie en een daarop gebaseerde beleidsadvieskaart Archeologie laten opstellen. In het kader van de beleidsadvieskaart Archeologie is door adviesbureau Arcadis uitgebreid onderzoek gedaan naar de specifieke Emmense archeologische waarden. De bevindingen zijn opgenomen in het Basisrapport archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van Emmen (Arcadis). In Bijlage 2 is een samenvatting van dit rapport opgenomen.

De door Arcadis verzamelde data is in dit bestemmingsplan vertaald in de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie". Met de vertaling in categorieën is op eenvoudige wijze voor het gehele buitengebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan.

In de dubbelbestemming worden de maatregelen aangegeven die bij bodemverstorende activiteiten aan de verschillende archeologische waarden gekoppeld zijn. Dit betreft het vaststellen van minimum ondergrenzen qua oppervlak en diepte van bodemverstorende ingrepen waarbij archeologisch onderzoek wordt verplicht. Activiteiten die daar binnen vallen zijn dus vrijgesteld van de verplichting tot archeologisch onderzoek. De gestelde ondergrenzen zijn afgestemd op de inhoudelijke afweging wanneer in de betreffende situatie de zorg voor het bodemarchief gewaarborgd wordt.

Er is een onderverdeling gemaakt in 4 categorieën "Waarde - Archeologie". Daarnaast zijn er nog de archeologische monumenten die een beschermde status hebben en waar het Rijk bevoegd gezag over is en de gebieden waarvoor geen eisen tot archeologisch onderzoek worden gesteld en die daardoor geen dubbelbestemming in een bestemmingsplan krijgen. Zie onderstaande tabel:

Categorie Archeologische waarden Oppervlakte Diepte Drainage
Rijksmonument Beschermd 0 m2 30 cm (+10 cm). Verbod
Waarde - Archeologie 1 Zeer hoge archeologische waarde 0 m2 30 cm (+10 cm). Verbod
Waarde - Archeologie 2 hoge archeologische verwachting (bufferzone AMK-terreinen) 100 m2 30 cm (+10 cm). Verbod
Waarde - Archeologie 3 Middelhoge of hoge verwachting 1000 m2 30 cm (+10 cm). Verbod
Waarde - Archeologie 4 Middelhoge of hoge verwachting 1000 m2 30 cm (+10 cm). Toegestaan
- Lage verwachting nvt nvt Toegestaan
- Geen verwachting nvt nvt Toegestaan

Tabel 5: Onderscheid dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie"

Rijksmonumenten
Omdat de Rijksmonumenten al uitputtend zijn beschermd via het wettelijke stelsel van de Monumentenwet (zie artikel 11 MW) zijn in dit bestemmingsplan geen aanvullende regels opgenomen. Een zone van 50 meter rondom het wettelijk beschermde gebied is bestempeld tot gebied met hoge archeologische verwachting (Waarde - Archeologie 2).

Waarde - archeologie 1 en 2: Archeologische monumenten (AMK-terreinen)
Dit zijn terreinen met als behoudenswaardig gekwalificeerde archeologische resten. Deze terreinen zijn door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de provincies samengesteld en op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgenomen. Emmen heeft in totaal 96 AMK terreinen (waaronder de 37 beschermde monumenten), overwegend gelegen op de Hondsrug. Het uitgangspunt is om de aanwezige archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem te behouden.

Voor Waarde - Archeologie 1 is een minimumoppervlak voor bodemverstoringen opgenomen van 0 m² en een diepte van 30 cm onder maaiveld. Dit betreft alle AMK-terreinen met uitzondering van de historische kernen.

Onder Waarde - Archeologie 2 vallen terreinen met hoge archeologische verwachting. Dit betreft in dit bestemmingsplan de buffers van 50 meter rondom de AMK-terreinen. Gelet op de omvang van eventuele aanwezige sporen en structuren, hebben beperkte bodemingrepen een aanvaardbare invloed op het bodemarchief. Het plan hanteert hier een vrijstellingsgrens van 100 m2 en 30 cm diepte.

Bij terreinen met een agrarische bestemming geldt een vrijstelling van de onderzoeksplicht voor niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (niet-kerend woelen) tot maximaal 10 centimeter onder de bouwvoor, de zogenaamde woellaag. Algemeen aanvaard is een bouwvoordiepte van 30 cm (30 cm +10 cm principe).

Waarde - archeologie 3 en 4: Gebieden met hoge of middelhoge archeologische waarden
Dit zijn gebieden waar op basis van de geologische en bodemkundige opbouw en reeds aangetroffen archeologische resten een (middel)hoge kans op het aantreffen van (intacte) archeologische vindplaatsen bestaat. Deze zones worden gekenmerkt door een - al dan niet verscholen onder het huidige maaiveld - redelijk gaaf landschap met dekzandruggen en dekzandkoppen. Van concrete vindplaatsen is hier echter vooralsnog geen sprake. In hoofdzaak geldt een grote trefkans op nederzettingen, grafvelden, losse boerderijen, wegen, dijken, linies, kleine jachtkampen en losse vondsten uit alle perioden. In Emmen zijn dit globaal het gedeelte op de Hondsrug, de beekdalen en de delen van het veengebied dat niet tot in de ondergrond zijn ontgonnen.

Voor deze categorieën is een minimumoppervlak voor bodemverstoringen opgenomen van 1000 m² en een diepte van 30 cm onder maaiveld. Bij terreinen met een agrarische bestemming geldt een vrijstelling van de onderzoeksplicht voor niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (niet-kerend woelen) tot maximaal 10 centimeter onder de bouwvoor, de zogenaamde woellaag. Algemeen aanvaard is een bouwvoordiepte van 30 cm (30 cm +10 cm principe). Voor het normaal agrarische gebruik van de gronden geldt geen enkele vergunning of onderzoeksverplichting.

Waarde - Archeologie 3 is apart opgenomen omdat dit terreinen zijn waar naast bovenstaande bepalingen een drainageverbod geldt. Hiervoor is gekozen vanwege de aanwezigheid van essen/plaggendekken, zoals aangegeven op de bodemkaart.

Gebieden met lage archeologische waarde/verwachting
Het gaat om gebieden waar de kans op het aantreffen van archeologische sporen klein wordt geacht. Dit kan zijn vanwege de bodemkundige opbouw, een lage dichtheid van archeologische resten/sporen of vanwege bodemverstorende activiteiten naderhand zoals ontginningen. Het betreft met name de ontgonnen veengebieden die in het verleden laag waren gelegen en een hoge grondwaterstand kenden. Er is hier geen sprake van concreet aanwijsbare vindplaatsen en de kans op het aantreffen van sporen en vondsten is klein. Deze gebieden zijn vrijgesteld voor archeologisch onderzoek.

Gebieden met geen archeologische verwachting
Dit betreft gebieden waar de kans op het aantreffen van archeologische sporen zeer klein wordt geacht. Dit kan zijn vanwege de bodemkundige opbouw of vanwege bodemverstorende activiteiten naderhand zoals ontgrondingen, saneringen, zware funderingen etc. In dit geval is de verstoring met zekerheid bekend door bijvoorbeeld reeds uitgevoerd archeologisch onderzoek. Deze gebieden zijn daarom niet in bestemmingsplannen weergegeven.

4.4 Ontwikkelingsmogelijkheden Landbouw

In deze paragraaf wordt ingegaan op de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw binnen dit bestemmingsplan. Allereerst wordt ingegaan op de werkwijze hoe de agrarische bedrijfsbestemmingen bepaald zijn. Daarna wordt ingegaan op het onderscheid tussen grondgebonden en niet-grondgebonden landbouw. Specifiek wordt hierbij ingegaan op vormen van teelten binnen de grondgebonden landbouw.

Voor de grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven, die nog in functie zijn, is het (agrarisch) bouwvlak ingetekend op de verbeelding. De systematiek waarmee de bouwvlakken ingetekend zijn, staat ook in deze paragraaf beschreven. Hierna worden de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw nader beschreven. Hierbij wordt ingegaan op de mogelijkheden voor vergroting van bouwvlakken en de vergroting van de staloppervlakte bij niet-grondgebonden agrarische bedrijven. Vervolgens staat beschreven hoe in dit bestemmingsplan afstemming plaatsvindt tussen de landbouw en het milieu- en natuurbeleid. Hierna staan de mogelijkheden beschreven voor nieuwvestiging van grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven.

In het vervolg van deze paragraaf wordt concreet ingegaan op de bouwregels voor agrarische bedrijven, de mogelijkheden voor een tweede agrarische bedrijfswoning en de oprichting van biovergistingsinstallaties. Daarna wordt ingegaan op de mogelijkheden voor verbreding en verdieping van de agrarische bedrijfsvoering. Ook staan de mogelijkheden beschreven voor functiewijziging na beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering en de mogelijkheden voor paardenhouderijen.

4.4.1 Tafeltjesoverleg

Begin 2009 zijn circa 560 inventarisatieformulieren verzonden naar adressen die in het huidige bestemmingsplan een agrarische bedrijfsbestemming hebben. Circa 330 inventarisatieformulieren zijn retour gestuurd. Vervolgens hebben circa 180 gesprekken plaatsgevonden met (agrarische) ondernemers: het "Tafeltjesoverleg". Per locatie is vooraf aan de gesprekken een dossier samengesteld op basis van de huidige bestemming en het bouwperceel, de veldinventarisatie, verleende vergunningen en de luchtfoto. Tijdens een individueel gesprek konden (agrarische) ondernemers aangeven welke toekomstplannen en ontwikkelingswensen op locatie bestaan. Gebleken is dat de grootte van de bestaande bouwvlakken en een efficiënte situering van deze bouwvlakken veelal voorziet in de ontwikkelingswensen. Veehouders (melkrundvee- en intensieve bedrijven) gaven vaker aan verdere uitbreidingsplannen te hebben. Voor een aantal bedrijven met concrete uitbreidingsplannen is een wijzigings- op postzegel-bestemmingsplan opgesteld.

4.4.2 Bepaling agrarische bedrijfsbestemming

Bij het bepalen welke agrarische bedrijven in aanmerking komen voor een agrarische bedrijfsbestemming is nagegaan of locaties in de vigerende plannen een agrarische bedrijfsbestemming hebben. Met een uitgebreide inventarisatie (veldonderzoek, gegevens bouw-, milieu- en belastingendossiers, inventarisatieformulieren, tafeltjesoverleggen) is vervolgens nagegaan wat het feitelijke gebruik van locaties is. Aan de hand van deze inventarisatie is bepaald of nog sprake is van agrarische bedrijfsactiviteiten. Volwaardige bedrijven hebben de agrarische bestemming behouden.

Voormalige agrarische bedrijven hebben een bestemming gekregen die is afgestemd op het feitelijke gebruik, veelal een woonfunctie (Wonen - Voormalige agrarische bebouwing) in combinatie met semi-agrarische hobbymatige activiteiten (zoals het op beperkte schaal houden van jongvee en/of paarden). Zie hiervoor verder paragraaf 4.8).

Onderscheid grondgebonden en niet-grondgebonden
Dit bestemmingsplan maakt een onderscheid in grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijfsbestemmingen, als volgt gedefinieerd:

Grondgebonden agrarisch bedrijf: vormen van agrarische bedrijvigheid (bedrijfsvoering), zoals akkerbouw, veeteelt en volle grond tuinbouw, die afhankelijk zijn van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend.

Niet-grondgebonden agrarisch bedrijf: vormen van agrarische bedrijvigheid (bedrijfsvoering), zoals kalvermesterij, pluimveehouderij, varkensfokkerij, varkensmesterij, champignon kwekerijen, en andere naar de aard hiermee te vergelijken bedrijven die niet afhankelijk zijn van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend.

Rosékalveren
Voor het houden van kalveren wordt aangesloten bij de uitgangspunten van de Beleidsnotitie Rosékalveren (vastgesteld door de gemeenteraad, 24 januari 2008). Conform de beleidsnotitie wordt als hoofdregel gehanteerd, om te voorkomen dat op alle grondgebonden agrarische bedrijven zonder enige toetsing rosékalveren kunnen worden gehouden, dat het houden van rosékalveren in strijd is met de bestemming 'grondgebonden agrarisch bedrijf'. Wanneer het bedrijf aantoonbaar kan maken dat het over voldoende eigen grond beschikt ten behoeve van ruwvoervoorziening en mestafzet voor het houden van de rosékalveren, kan van de bestemming worden afgeweken.

Teelten
Voor het agrarische grondgebruik wordt geen onderscheid gemaakt tussen vormen van teelten, tenzij dit ruimtelijk relevant is. Bollenteelt wordt gerekend tot het normale agrarische gebruik van gronden. Boom- en fruitteelt behoort ook tot het agrarisch gebruik van gronden, maar dergelijke teelten kunnen met name visueel-landschappelijke gevolgen hebben. In dit bestemmingsplan is dan ook voorzien in een vergunningenstelsel voor het gebruik van gronden voor boom- en fruitteelt groter dan 1 hectare. Een afwegingsmoment voor het mogelijk maken van boom- en fruitteelt is van belang in verband met:

  1. 1. De mogelijke beperking van de exploitatie van de direct naastgelegen (agrarische) gronden;
  2. 2. De duur (jaarrond of tijdelijk), hoogte en omvang van de teelt bepaalt het ruimtelijke effect op de omgeving;
  3. 3. Aansluiting bij andere ruimtelijke structuren kan van belang zijn in verband met openheid van bepaalde onderdelen van landschapstypen.

4.4.3 Bepaling bouwvlak

De analoge kaarten van de huidige bestemmingsplan voor het buitengebied zijn aan de hand van de uitgevoerde inventarisatie nauwkeurig vertaald op de digitale verbeelding. Voor de grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven, die volgens de inventarisatie nog in functie zijn, is het (agrarisch) bouwvlak ingetekend op de verbeelding. Uitgangspunt bij intekenen van het bouwvlak is de bestaande grootte van bouwvlakken en voor de niet-grondgebonden agrarische bedrijven tevens de bestaande staloppervlakte. Hiermee is voor een ieder duidelijk waar gebouwd mag worden.

Grootschalige uitbreidingen worden niet rechtstreeks mogelijk gemaakt. Op basis van een concreet verzoek en onderzoeksgegevens kan een afweging plaatsvinden met betrekking tot de consequenties van het verzoek op de aanwezige waarden en de omgeving. Voor de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven wordt verder verwezen naar paragraaf 4.4.4.

4.4.4 Vergroting bouwvlakken en vergroting staloppervlakte (bij niet-grondgebonden agrarische bedrijven)

Op basis van de landschappelijke analyse "De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap" is de eerdergenoemde (agrarische) gebiedsindeling gemaakt, waaraan bepaalde ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven zijn gekoppeld. De uitbreidingsbehoefte van agrarische bedrijven is daarnaast bezien op basis van een inventarisatie van de behoefte vanuit de agrarische sector. Daarbij zijn de uitbreidingsaanvragen van de afgelopen jaren en de uitkomsten uit de gesprekken met ondernemers in het kader van het tafeltjesoverleg betrokken.

De ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven per landschapstype is in onderstaande tabel weergegeven:

Landschapstype Opp. bouwvlak en stallen Grondgebonden agrarische bedrijven Opp. bouwvlak en stallen Niet-grondgebonden (intensieve) agrarische bedrijven
Esdorpenlandschap Bouwvlak 1,5 ha.,
staloppervlakte niet begrensd
Niet van toepassing (geen niet-grondgebonden agrarische bedrijven aanwezig)
Kleinschalige veenontginningen Bouwvlak 1,5 ha.,
staloppervlakte niet begrensd
Bouwvlak 1,5 ha. met max. 10.000 m2 staloppervlakte
Grootschalige veenontginningen – linten Bouwvlak 1,5 ha.,
staloppervlakte niet begrensd
Bouwvlak 1,5 ha. met max. 10.000 m2 staloppervlakte
Grootschalige veenontginningen – buitengebied Bouwvlak 2,5 ha.,
staloppervlakte niet begrensd
Bouwvlak 2,0 ha. met max. 15.000 m2 staloppervlakte

Tabel 6: Ontwikkelingsmogelijkheden agrarische bedrijven per landschapstype


Voor het grootschalige veenontginningengebied is een onderscheid gemaakt tussen bedrijven die in of aansluitend aan woonlinten of kernen liggen, en bedrijven die "vrij" in het buitengebied liggen met een afstand van minimaal 100 meter naar andere bebouwing. In de linten zijn de ontwikkelingsmogelijkheden minder ruim dan in het buitengebied gelet op de landschappelijke en stedenbouwkundige structuur van linten en de mogelijkheden voor milieuhygiënische inpassing.

Met de genoemde ontwikkelingsmogelijkheden wordt een concrete invulling gegeven aan het gemeentelijke beleid uit de beleidsnotitie "Verruiming bouwpercelen intensieve veehouderijen" en de Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef, waarbij het grootschalige veenontginningengebied "De Monden" is aangewezen als landbouwontwikkelingsgebied. Tevens wordt recht gedaan aan de ontwikkelingswensen én de mogelijkheden voor ruimtelijke en milieuhygiënische inpassing voor agrarische bedrijven binnen de te onderscheiden gebieden.

De provincie Drenthe geeft in de zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan aan dat het gemeentelijk beleid in strijd is met de door de Provinciale Staten van Drenthe op 9 maart 2011 vastgestelde Provinciale Omgevingsverordening Drenthe, waarin is bepaald dat een bouwperceel van een intensieve veehouderij maximaal 2,0 ha. groot mag zijn. Naar aanleiding van de zienswijze heeft in december 2012 bestuurlijk overleg plaatsgevonden. Tijdens dit overleg is door de provincie aangegeven dat zij onverkort vasthoudt aan de normen uit de Omgevingsverordening. Voor een inhoudelijke discussie is geen ruimte. Ingevolge de bepalingen van de Wet ruimtelijke ordening moet een gemeenteraad de bepalingen van een provinciale verordening in een bestemmingsplan vastleggen.

Alleen in een individueel geval wil de provincie op basis van artikel 3.40 van de Omgevingsverordening medewerking aan een uitbreiding tot 2,5 ha. verlenen. Artikel 3.40 voorziet in overgangsrecht voor bestaande ruimtelijke plannen.

In het bestemmingsplan kan derhalve via een algemene wijzigingsbepaling niet worden voorzien in de mogelijkheid tot vergroting van het bouwvlak tot 2,5 ha., maar tot maximaal 2,0 ha. Op basis van artikel 3.40 kan nog één bedrijf in de gemeente Emmen doorgroeien naar 2,5 ha. en 15.000 m2 staloppervlakte. Hiervoor is een afzonderlijke procedure in voorbereiding en zal de provincie medewerking verlenen.

Exacte uitbreidingsmogelijkheden worden concreet bepaald bij concrete verzoeken. Op dat moment kan dan de afweging worden gemaakt aan aspecten als lokale landschappelijke-, cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarden, de milieuwetgeving, het leefklimaat van de omgeving, natuurlijke waarden en de andere aanwezige functies in de omgeving. In dit bestemmingsplan zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het vergroten van het bouwvlak.

Vanwege de mogelijke (milieu)effecten van de uitbreiding van niet-grondgebonden agrarische bedrijven op de in de omgeving aanwezige functies, is uitbreiding van de staloppervlakte van niet-grondgebonden agrarische bedrijven ook gekoppeld aan een wijzigingsbevoegdheid. In het geldende bestemmingsplan "Buitengebied gemeente Emmen" is de uitbreiding van staloppervlakte tot 5000 m2 gekoppeld aan een afwijkingsprocedure. Dit is overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied Emmen. In het kader van een te doorlopen afwjkings- of wijzigingsprocedure kunnen expliciet de mogelijke (milieu)effecten van een uitbreiding in de afweging betrokken worden.

Een beperkt aantal grondgebonden agrarische bedrijven met een niet-grondgebonden neventak krijgen in het bestemmingsplan een specifieke aanduiding "niet-grondgebonden bedrijfsactiviteit" voor de bestaande oppervlakte aan niet-grondgebonden activiteiten. De staloppervlakte ten behoeve van de niet-grondgebonden tak mag met een afwijking van de bouwregels met 20% worden vergroot, mits dit noodzakelijk is in verband met dierwelzijnseisen. Nieuwvestiging van een niet-grondgebonden neventak wordt niet meer noodzakelijk- en vanwege milieubelasting op het woon- en leefklimaat ook niet wenselijk geacht.

Met betrekking tot de landschappelijke-, cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarden zal het rapport “De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap” betrokken worden (zie Bijlage 2 Rapport "De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap" van de regels). Begrip en inzicht in de landschappelijke opbouw van Emmen werkt als inspiratiebron bij landschappelijke ingrepen. Het rapport biedt een handvat voor het uitwerken van nieuwe ontwikkelingen (naast andere elementen die daarbij van belang zijn, zoals bijvoorbeeld bedrijfseconomische belangen, maatschappelijke en economische aspecten, de sociale en fysieke omgeving). De gaafheidsmatrix uit het rapport is afgeleid van de analyse en dit vormt samen met de inhoudelijke analyse een concreet toetsingskader bij het inschatten van de ruimtelijke consequenties van nieuwe ontwikkelingen. Deze ruimtelijke consequenties worden altijd afgewogen tegen andere belangen en consequenties van de mogelijke nieuwe ontwikkeling in maatschappelijke, economische, milieutechnische of andere zin.

4.4.5 Afstemming met natuur: Plan-MER en Passende Beoordeling

Uitbreiding van veehouderijen kan leiden tot milieueffecten. Aangezien uitbreiding van veehouderijen de MER-drempel kan overschrijden is een Plan-MER wettelijk verplicht. Daartoe is in 2011 een plan-m.e.r. procedure doorlopen. Naar aanleiding van overleg met de Commissie voor de m.e.r. is begin 2012 een aanvullende notitie opgesteld. De complete Plan-MER en de aanvullende notitie zijn toegevoegd als Bijlage 5. Daarnaast bepaalt de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet), om schade aan de natuurwaarden waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen te voorkomen, dat projecten en handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning. Omdat op voorhand een toename van de ammoniakdepositie op Natura 2000-gebieden door uitbreiding van veehouderijen niet uit te sluiten is, is het ook verplicht om een Passende Beoordeling op te stellen. De Plan-MER en Passende Beoordeling zijn tegelijkertijd opgesteld en op 22 december 2011 aanvaard door de gemeenteraad. De complete Plan-MER, met de aanvullende notitie, en Passende Beoordeling zijn toegevoegd als Bijlage 5.

Na het overleg met de Commissie voor de m.e.r. en de begin 2012 opgestelde aanvullende notitie heeft de Commissie voor de m.e.r. haar toetsingsadvies gegeven.In het toetsingsadvies adviseert de Cie m.e.r. het in de Plan-MER genoemde generieke beleid en de emissiebeperkende maatregelen, de knelpunten- en kansenanalyse en/of het (concept)beheerplan voor de betreffende Natura 2000-gebieden bij de vaststelling van het bestemmingsplan te betrekken. Naar aanleiding van deze opmerking heeft adviesbureau BügelHajema een overzicht opgesteld van de mitigerende maatregelen en flankerend beleid met betrekking tot stikstofdepositie op het Bargerveen. De notitie concludeert dat het bestemmingsplan niet aangepast behoeft te worden. De notitie is bijgevoegd als Bijlage 9 bij het bestemmingsplan.

Het zwaartepunt in de Plan-MER en de Passende Beoordeling ligt bij de afstemming van de ontwikkelingsmogelijkheden voor de agrarische sector met het natuurbeleid en wet- en regelgeving. Andere milieuaspecten zijn in de Plan-MER ook onderzocht (o.a. geur, luchtkwaliteit, geluid, fysieke veiligheid). In Hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op de mogelijke overige effecten op het milieu, ook in relatie tot overige ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt. Daarnaast is onderzocht of sprake is van de eventuele aanwezigheid van bodemverontreinigingen in de grond en of dit vanuit milieuhygiënisch oogpunt de uitvoering van dit bestemmingsplan in de weg staat. Hiervoor wordt ook verwezen naar Hoofdstuk 5.

Plan-MER en Passende Beoordeling
De Plan-MER en de Passende Beoordeling beschrijven dat effecten van stikstofdepositie afhankelijk is van vele factoren, waaronder abiotische factoren als de lokale hydrologische condities, de fluctaties en trends in de achtergronddepositie en het gevoerde beheer. Deze factoren kunnen elkaar bovendien onderling beïnvloeden. Beheermaatregelen spelen een belangrijke rol bij het halen van de doelen en het formuleren van tussendoelen. Zo kunnen bijvoorbeeld lokaal plaggen, begrazing of gecontroleerd branden helpen om een nutriëntenoverschot te verkleinen. Ook het tegengaan van verdroging kan de negatieve effecten van vermesting mitigeren.

Negatieve effecten van stikstofdepositie kunnen deels worden gemitigeerd door effectgerichte maatregelen. Deze maatregelen hebben betrekking op herstelmaatregelen, zoals plaggen, baggeren, begrazing, branden, het mechanisch verwijderen van bosopslag, etc. Daarnaast is voor veel Habitattypen een verbetering van de hydrologische condities vereist om een verbetering van de kwaliteit van de vegetatie te bewerkstelligen.

Naast effectgerichte maatregelen kunnen de instandhoudingsdoelstellingen op langere termijn slechts worden gerealiseerd door generiek beleid en emissiebeperkende maatregelen. Dit kan onder andere door middel van het plaatsen van luchtwassers, toepassing van emissie-arme stallen en het saneren van piekbelastingen. Een deel van deze maatregelen is al verwerkt in diverse richtlijnen (onder andere AMvB Huisvesting).

Programmatische Aanpak Stikstofdepositie (PAS)
Op Rijks- en provinciaal niveau wordt gewerkt aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). In de PAS wordt afgesproken hoe op verschillende niveaus (generiek, provinciaal, gebiedsgericht) en vanuit verschillende sectoren (landbouw, verkeer en industrie) bijgedragen wordt aan de vermindering van stikstofdepositie. Uiteindelijk doel is het samenstellen van een pakket maatregelen waarmee op langere termijn de instandhoudingsdoelen kunnen worden gehaald, het beoordelen van de economische ontwikkelingsruimte en het opstellen van een kostenplaatje bij het maatregelenpakket. De gebiedsgerichte invulling van de PAS wordt op dit moment uitgewerkt.

Groenmanifest
De provincie Drenthe is bevoegd gezag met betrekking tot vergunningverlening in het kader van de Natuurbeschermingswet. Het beleid van de provincie Drenthe zoals deze vanaf medio 2011 met betrekking tot vergunningverlening in het kader van de Nb-wet wordt toegepast, (het zgn. Groenmanifest, ondertekend door LTO Noord, Natuur- en Milieufederatie Drenthe, Het Drentse Landschap, Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer), gaat niet meer uit van een absoluut standstill beginsel. Een significante toename van depositie van maximaal 0,5% van de kritische depositiewaarde wordt op dit moment toelaatbaar geacht (de drempelwaarde). Bedrijven kunnen tot aan de drempelwaarde 'vrij opvullen'. Om te voorkomen dat dit leidt tot een ongewenste toename van de depositie op gebiedsniveau wordt de groei van de bedrijven onder de drempelwaarde op provinciaal niveau gemonitord. Hierbij hanteert de provincie het hand aan de kraan principe. Indien de groei van deze bedrijven de gestelde reductie/depositiedoelen in gevaar brengen wordt de drempelwaarde omlaag gebracht naar een niveau dat nodig is om het geheel weer passend te maken.

Uit het Groenmanifest blijkt tevens dat binnen 2 kilometer van het Bargerveen geen nieuwvestiging van veehouderijen toegestaan is.

Op 11 december 2012 is het Groenmanifest 2012 als beleidsregel vastgesteld door de Provinciale Staten van Drenthe.

De geschetste aanpak voor de eerste beheerperiode brengt met zich mee dat het heel wat jaren duurt voor de ammoniakdepositie op een niveau is dat bij de beoogde natuurkwaliteit past. Dit maakt het nodig dat er in de tussenliggende periode effectgerichte maatregelen worden getroffen, bijvoorbeeld in de sfeer van het verwijderen van het stikstof uit het gebied of het treffen van anti-verdrogingsmaatregelen. Van gebied tot gebied moet worden nagegaan welke maatregelen mogelijk zijn, om de natuur door de periode met een te hoge depositie heen te helpen. De groene partijen maken zich er samen sterk voor dat er financiële middelen voor deze maatregelen beschikbaar komen, onder andere uit de gereserveerde middelen voor de PAS.

Afstemming Natuurbeschermingswet
Vanaf oktober 2010 is afstemming met de Natuurbeschermingswet geregeld binnen de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Afstemming en borging van bron- en effectgerichte maatregelen vindt plaats via de benodigde Wabo-vergunningprocedures.

Er kan geen enkele relevante uitbreiding of wijziging van veehouderijen plaatsvinden zonder de benodigde Wabo-vergunning. In deze Wabo-vergunningprocedure vindt expliciete afstemming plaats met de Nb-wet. Per 1 april 2011 is de reikwijdte van het Besluit M.e.r. fors uitgebreid. Ook hiermee vindt in gevallen voorafgaand aan de Wabo-procedure nog extra borging plaats via project- of plan-m.e.r.-procedures, c.q. beoordelingprocedures danwel omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM)-procedures. Op elke relevante uitbreiding van veehouderijen (grondgebonden en niet-grondgebonden) is deze regelgeving van toepassing.

Borging in het bestemmingsplan
Zoals hiervoor aangegeven zijn vele factoren van invloed, om schade aan de natuurwaarden waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen te voorkomen, die niet in een bestemmingsplan kunnen worden gereguleerd maar wel via andere wet- en regelgeving en instanties kunnen worden gestuurd. Het nog op te stellen beheerplan voor het Natura 2000-gebied Bargerveen en de uitwerking van de Programmatische Aanpak Stikstof zal een belangrijke rol moeten gaan spelen als het gaat om het reguleren c.q. beperken van de milieueffecten in en rondom het gebied.

Ten aanzien van ammoniak geldt dat uitbreidingen van veehouderijen kunnen leiden tot negatieve effecten op Natura 2000-gebieden. In de Passende Beoordeling die deel uitmaakt van de Plan-MER is op het niveau van het bestemmingsplan ingegaan op de mogelijke (cumulatieve) effecten van de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw. Significant negatieve effecten van ammoniak vanuit veehouderijen nabij Natura 2000-gebieden zijn zonder maatregelen niet op voorhand uit te sluiten. Doordat veehouderijbedrijven, indien er een effect kan zijn op de natuurwaarden waarvoor een Natura 2000-gebied is aangewezen, een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet nodig hebben, worden significante effecten voorkomen. Indien een veehouderij een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet heeft, mag er van worden uitgegaan dat er geen significante effecten voor Natura 2000-gebieden zijn.

Aan de uitbreiding van een agrarisch bedrijf in het buitengebied (zoals beschreven in paragraaf 4.4.4) is in het bestemmingsplan aan de betreffende wijzigingsbevoegdheden de voorwaarde verbonden dat er geen sprake mag zijn van een significante toename van depositie op Natura 2000-gebieden.

Hydrologische maatregelen
Het Bargerveen is ook gevoelig voor verdroging. Herstel en behoud van hoogveen is, naast nutriëntarme condities, zeer afhankelijk van de juiste hydrologische omstandigheden. Voor veel Habitattypen is een verbetering van de hydrologische condities vereist om een verbetering van de vegetatie te bewerkstelligen. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is afgesproken om het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR) voor Natura 2000-gebieden bij voorrang vast te stellen. Waterschappen stemmen met behulp van het GGOR het waterbeheer af op de functies van een gebied en leggen dit vast. Zij doen dit in overleg met de betrokken partijen, per gebied en op basis van de functionele indeling van het landelijke gebied.

Waterschap Velt en Vecht heeft in 2009 het GGOR Bargerveen vastgesteld. Het GGOR voor het Bargerveen is een totaalpakket van maatregelen in het Bargerveen en het aangrenzende landbouwgebied. Het GGOR voor het Bargerveen wordt niet los gezien van een optimale waterhuishouding in het landbouwgebied Nieuw-Schoonebeek. Daarnaast zijn de afspraken die gemaakt zijn in het kader van de landinrichting Emmen-Zuid als vaststaand overgenomen in het GGOR voor het Bargerveen.

De komende jaren vindt de uitvoering van de vastgestelde maatregelen plaats. Op dit moment wordt gewerkt aan een waterbeheerplan voor het landbouwgebied Nieuw-Schoonebeek. De maatregelen binnen de herinrichting Emmen-Zuid worden via de herinrichting uitgewerkt door DLG.

De waterschappen nemen in de keur nadere regels op, waarmee het vergunningstelsel voor lozingen en onttrekkingen van toepassing wordt verklaard op een (in het GGOR) nader te bepalen zone. Op grond van dit artikel kunnen vergunningaanvragen voor lozing uit drainage, naast de onttrekkingen uit het grond- en oppervlaktewater, mede op het effect op de grondwaterstand beoordeeld worden. Daarnaast kunnen aan een vergunning voorschriften worden verbonden ter bescherming van de waterhuishouding. Hiermee heeft het waterschap een instrument in handen om de GGOR te handhaven.

Borging in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan is een "milieuzone - hydrologisch aandachtsgebied" opgenomen. De begrenzing van deze zone is aan de zuidzijde overgenomen uit het huidige bestemmingsplan Buitengebied gemeente Schoonebeek. Aan de noord- en westzijde is de begrenzing overgenomen van de hydrologische buffers zoals deze begrensd zijn in het kader van de Herinrichting Emmen-Zuid. Deze zijn als vaststaand overgenomen in het GGOR voor het Bargerveen. De gronden binnen de “milieuzone - hydrologisch aandachtsgebied” zijn mede bestemd voor de bescherming van de waterhuishouding van het natuurgebied Bargerveen. Inrichtingsmaatregelen in dit gebied mogen geen negatief effect hebben op de waterhuishouding van het natuurgebied. Anderzijds mogen inrichtingsmaatregelen ten behoeve van de natuurwaarden ook geen nadelige invloed (vernatting) hebben op het aangrenzende landbouwgebied. Binnen de milieuzone geldt een omgevingsvergunningenstelsel voor het wijzigen van het waterpeil, het aanleggen van drainage en/of het graven en/of dempen van sloten. Tevens is, met het oog op verdroging, het bebossen van gronden en boomteelt of fruitteelt gekoppeld aan een omgevingsvergunning. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor wijzigen of verwijderen van de gebiedsaanduiding van de verbeelding indien daartoe als gevolg van wijziging in gebruik, regelgeving of vergunningverlening aanleiding toe bestaat.

4.4.6 Nieuwvestiging grondgebonden agrarische bedrijven

Voor vestiging van grondgebonden agrarische bedrijven op nieuwe bouwvlakken is het uitgangspunt dat deze bedrijven goede en ruime ontwikkelingsmogelijkheden hebben voor de toekomst en op een nieuwe locatie ook kunnen doorgroeien. Gezien de kleinschaligheid van het landschap zijn het esdorpenlandschap, de kleinschalige veenontginningen en de linten van de grootschalige veenontginningen niet de aangewezen gebieden voor nieuwvestiging. Vestiging van grondgebonden agrarische bedrijven is binnen deze gebieden mogelijk op de bestaande bouwvlakken.

Mede op basis van de concrete behoefte aan nieuwe bouwvlakken in de onderscheiden landschapstypen wordt het grootschalige veenontginningengebied aangewezen waar vestiging van grondgebonden agrarische bedrijven op nieuwe bouwvlakken mogelijk is. In de overige gebieden is gebleken dat er geen behoefte aan nieuwvestiging is. Alleen in het randveenontginningenlandschap Roswinkel zijn recent een tweetal grondgebonden agrarische bedrijven gevestigd op nieuwe bouwvlakken. Deze bedrijven gebruiken een groot deel van de agrarische gronden in dit gebied en daarmee wordt voor de toekomst het niet noodzakelijk geacht dat in dit gebied meer grondgebonden agrarische bedrijven zich vestigen.

Op basis van het Groenmanifest, op 11 december 2012 vastgesteld als beleidsregel door Provinciale Staten, (zoals in de vorige paragraaf 4.4.5 beschreven) is binnen de 2 kilometer zone om het Bargerveen de nieuwvestiging van veehouderijen niet mogelijk. Het is dan ook niet nodig om hiervoor dubbele regelgeving op te nemen in het bestemmingsplan. Overigens is binnen de planperiode van de geldende bestemmingsplannen in de 2 kilometer zone om het Bargerveen geen serieuze behoefte geweest voor inplaatsing van veehouderijen op nieuwe bouwvlakken. Daarbij wordt een deel van de gronden ten westen en ten noorden van het Bargerveen in de nabije toekomst ingericht als natuurgebied.

Met de mogelijkheid tot nieuwvestiging van grondgebonden agrarische bedrijven in de grootschalige veenontginningen (buitengebied) wordt een concrete invulling gegeven aan het gemeentelijke beleid uit de Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef waarbij het grootschalige veenontginningengebied 'De Monden' is aangewezen als landbouwontwikkelingsgebied. Ook eventuele verplaatsing van grondgebonden agrarische bedrijven uit de kleinschalige gebieden die vanuit bijvoorbeeld milieuhygiënisch oogpunt daar in de knel zitten, wordt met dit beleid gestimuleerd voor vestiging in de grootschalige veenontginningen (buitengebied) of gebruik te maken van een bestaande locatie.

Hiertoe wordt in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de nieuwvestiging van grondgebonden agrarische bedrijven binnen de bestemming "Agrarischmet waarden - Grootschalige Veenontginningen". Bij toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid kan dan de afweging worden gemaakt aan aspecten als lokale landschappelijke-, cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarden, de milieuwetgeving, het leefklimaat van de omgeving, natuurlijke waarden en de andere aanwezige functies in de omgeving.

4.4.7 Nieuwvestiging niet-grondgebonden agrarische bedrijven

Nieuwvestiging van niet-grondgebonden agrarische bedrijven is en blijft in het buitengebied van Emmen niet toegestaan.

4.4.8 Bouwmogelijkheden agrarische bedrijven

Uitgangspunt is dat alle gebouwen en andere bouwwerken (inclusief sleufsilo's en mestopslagen) ten dienste van het agrarische bedrijf binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Daarbij geldt een concentratie van gebouwen en andere bouwwerken (maximale afstand tussen gebouwen en/of andere bouwwerken binnen het bouwvlak is 25 meter). Concentratie van bebouwing zorgt voor een stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing van nieuwe gebouwen bij de bestaande bebouwing.

Binnen het agrarische bouwvlak geldt voor de bedrijfsgebouwen een bouwwijze van één bouwlaag met kap. Op deze wijze wordt landschappelijk en stedenbouwkundige aanvaardbare bouwstijl toegepast. In de bouwregels wordt een minimale dakhelling opgenomen van 15 graden. Daarnaast geldt, om een moderne agrarische bedrijfsvoering mogelijk te maken, een goothoogte van maximaal 4,5 meter en een bouwhoogte van maximaal 12 meter. Als afwijking van de bouwregels is het mogelijk om de goothoogte te verhogen naar 5,5 meter indien dit vanuit bedrijfseconomisch oogpunt noodzakelijk is (bijv. voor de opslag van aardappelen). De bedrijfseconomische noodzaak wordt bij een concreet verzoek afgewogen tegen andere (stedenbouwkundige en landschappelijke) belangen. Ook wordt een afwijking van de voorgeschreven dakhelling en goothoogte opgenomen om de realisatie van alternatieve stalvormen (zoals folie- en serrestallen) mogelijk te maken.

Uit oogpunt van een goede agrarische bedrijfsvoering is het noodzakelijk om bij agrarische bedrijven te kunnen wonen. De aanwezigheid van 1 bedrijfswoning is gerechtvaardigd. Voor een bedrijfswoning gelden bouwregels zoals die voor 'wonen' functioneel noodzakelijk worden geacht: een maximale oppervlakte inclusief bijbehorende ondergeschikte bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde van 250 m2. De goothoogte is bepaald op maximaal 3,5 meter, de bouwhoogte op maximaal 9 meter en een dakhelling van minimaal 35 graden. Op deze wijze worden voor (bedrijfs)woningen een landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare bouwstijl toegepast.

Het oprichten van sleufsilo's en mestopslagen tot een grootte van 2500 m3 kan middels een afwijking van de bouwregels buiten het bouwvlak mogelijk worden gemaakt. De bedrijfseconomische noodzaak dient wel aangetoond te worden en duidelijk moet zijn dat realisatie binnen het bouwvlak niet mogelijk is. Binnen het bouwvlak worden geen regels gesteld voor de inhoud van mestopslagen, met dien verstande dat de mestopslag ingezet dient te worden voor de eigen agrarische bedrijfsvoering. Voorkomen dient te worden dat mestopslagen gerealiseerd worden die gebruikt worden als tussenopslag van mest die elders wordt aangewend. Grotere mestopslagen leiden doorgaans tot overlast voor omwonenden bijvoorbeeld door een forse toename van verkeersbewegingen en geuroverlast.

Bedrijven met plantaardige teelten kunnen teeltondersteunende voorzieningen, zoals boog- en tunnelkassen gebruiken ten behoeve van het verbeteren van de productie en arbeidsomstandigheden en het matigen van weersinvloeden en het bereiken van positieve effecten op milieu en water. Binnen het bouwvlak zijn dergelijke voorzieningen zonder meer toegestaan, ongeacht of de voorzieningen permanent of niet permanent aanwezig zijn. Buiten de bouwvlakken zijn de mogelijkheden afhankelijk van de effecten op de omgeving en het landschap. Met een afwijking zijn alleen niet-permanente teeltondersteunende voorzieningen toegestaan binnen de bestemmingen "Agrarisch met waarden - GrootschaligeVeenontginningen" en "Agrarisch met waarden - Kleinschalige Veenontginningen". Onder permanente aanwezigheid van teeltondersteunende voorzieningen wordt een periode van meer dan 6 maanden per jaar verstaan.

4.4.9 Tweede agrarische bedrijfswoning

Onder voorwaarden kan de realisatie van een tweede bedrijfswoning mogelijk gemaakt worden. Deze mogelijkheid is beperkt tot incidentele gevallen. Hiermee wordt zorgvuldig omgegaan om ongewenste verstening van het buitengebied tegen te gaan. Ook dient voorkomen te worden dat na verloop van tijd de tweede bedrijfswoning verkocht wordt waardoor een woning van derden op korte afstand van een bedrijfsbestemming ontstaat en het bedrijf dan beperkt wordt in de ontwikkelingsmogelijkheden.

Bij de realisatie van een tweede bedrijfswoning is de vraag in hoeverre het voor de agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk is om een woning toe te voegen aan het bedrijf. Daarbij dient de aard van de werkzaamheden in acht te worden genomen (bijv. permanent toezicht op vee), de omvang het bedrijf zodanig is dat er arbeid en inkomen bestaat voor minimaal twee volwaardige arbeidskrachten en dat er zekerheid bestaat over de duurzaamheid van het bedrijf als tweemansbedrijf. De voorkeur gaat uit naar de splitsing van een bestaande agrarische bedrijfswoning in twee wooneenheden.

In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de realisatie van een tweede bedrijfswoning. Naast de bedrijfseconomische noodzaak worden de aanwezige stedenbouwkundige- en landschappelijke waarden, de milieuwetgeving en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden bij een beoordeling in acht genomen.

4.4.10 Biovergistingsinstallaties

Het oprichten van biovergistingsinstallaties is alleen bij bestaande agrarische bedrijven mogelijk voorzover deze qua schaal en activiteit ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsvoering.

Voor de realisatie van biovergistingsinstallaties als hoofdactiviteit is in het buitengebied planologisch maatwerk vereist. Gelet op het mogelijke grote effect op de omgeving en de continue wijzigende milieu-eisen zijn dergelijke installaties eventueel alleen mogelijk nadat een aparte planprocedure doorlopen is. Daarnaast geldt dat dergelijke grote installaties (plan)MER-plichtig zijn. Gezien de schaal en omvang van dergelijke installaties kan dus alleen op basis van een concreet verzoek en onderzoeksgegevens een afweging worden gemaakt. Dit geldt ook voor groengas-installaties.

Voor overige vormen van duurzame energie wordt verwezen naar de mogelijkheden zoals deze beschreven staan in paragraaf 3.12.

4.4.11 Verbreding, verdieping en functiewijziging

De vraag naar vestiging van niet-agrarische bedrijven is de afgelopen jaren toegenomen doordat agrarische bedrijven hun bedrijfsvoering gestopt hebben. Deze niet-agrarische bedrijven hebben zich voornamelijk op vrijgekomen agrarische bedrijfslocaties gevestigd maar kunnen ook ontstaan zijn als een nevenactiviteit bij in werking zijnde agrarische bedrijven. De verwachting is dat de trend om in vrij te komen agrarische bedrijfsgebouwen niet-agrarische bedrijvigheid te ontwikkelen zal doorzetten. Dit om leegstand van bedrijfsgebouwen tegen te gaan, uiteindelijke verpaupering van die gebouwen te voorkomen en zodoende kapitaalsvernietiging tegen te gaan. Door andere (kleinschalige) bedrijvigheid toe te staan kan de leefbaarheid en de economische vitaliteit in het buitengebied op peil gehouden worden. Bij deze ontwikkeling dient wel rekening te worden gehouden met mogelijke effecten op de omgeving en omwonenden, bijvoorbeeld door mogelijke toename van verkeer en geluid. Ook kan vestiging van niet-agrarische bedrijvigheid betekenen dat agrarische bedrijven aan strengere milieu eisen moeten gaan voldoen door bewoning of vestiging van niet-agrariërs. Dat kan leiden tot een belemmering van de bedrijfsontwikkeling van agrarische bedrijven. Daarom moet in het gehele buitengebied rekening worden gehouden dat omliggende agrarische bedrijven (als basisfunctie) niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.

In het kader van dit bestemmingsplan is een inventarisatie geweest van bedrijfsactiviteiten die wenselijk worden geacht in het plangebied. Daartoe is in de regels bij dit bestemmingsplan een lijst met bedrijfsactiviteiten gevoegd gebaseerd op de Staat van Bedrijfsactiviteiten van de VNG. Dit zijn bedrijven in een lichte milieucategorie: categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten van de VNG, of wat betreft leefklimaat vergelijkbare bedrijvigheid. Om flexibel om te kunnen met nieuwe initiatieven die zich in de toekomst voor kunnen doen, is een andere type bedrijvigheid mogelijk, mits dit wat betreft leefklimaat vergelijkbare bedrijvigheid is. Naast mogelijkheden voor deze bedrijvigheid bestaat de mogelijkheid om een productiegerichte paardenhouderijtak, een maatschappelijke of recreatieve nevenfunctie te realiseren. Het gaat hier om bijvoorbeeld de realisatie van een zorgboerderij, kleinschalig kamperen (kamperen bij de boer) en een Bed & Breakfast voorziening. Verder is een specifieke vorm van detailhandel mogelijk gemaakt. Het gaat hier om de beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep/ bedrijf of de verkoop van eigen voortgebrachte producten.

Inkomstenverbreding en verdieping van de agrarische bedrijfsvoering middels niet-agrarische neventakken wordt gestimuleerd. Het gaat hier om kleinschalige, aan de agrarische hoofdfunctie ondergeschikte, niet-agrarische bedrijvigheid passend bij het karakter van het buitengebied.

Naast verbreding en verdieping van de agrarische bedrijfsvoering kan bij bedrijfsbeëindiging de functie van een agrarisch bedrijfserf en bedrijfsgebouwen gewijzigd worden naar functies zoals deze ook benoemd zijn bij verbreding en verdieping. Ook zijn er mogelijkheden om de functie te wijzigen naar een woonfunctie, een kwekerij of ten behoeve van opslag en/of stalling. De opslag moet binnen plaatsvinden.

Verbreding, verdieping en functiewijziging is mogelijk via een wijzigingsplan. Bij een concreet plan wordt dan afgewogen wat de effecten van een bepaalde functie op de omgeving is, bijvoorbeeld ten aanzien van mogelijke verkeersaantrekkende werking. Ook moet voorkomen worden dat omliggende agrarische bedrijven (als basisfunctie) in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt. Om verdere verstening van het buitengebied te voorkomen, is het uitgangspunt dat een nieuwe functie gevestigd wordt binnen de bestaande bebouwing. Daarbij dient de woonfunctie in het hoofdgebouw gehandhaafd te blijven.

4.4.12 Paardenhouderijen

In de Beleidsnotitie paardenhouderijen (vastgesteld door de gemeenteraad op 25 maart 2004) worden de paardenhouderijen onderverdeeld in een aantal categorieën. Het betreft commerciële of niet-commerciële paardenhouderijen, om fokbedrijven, handelsbedrijven of maneges. Al deze verschillende soorten paardenhouderijen hebben onderling uiteenlopende kenmerken, zoals het type bedrijvigheid, ruimtelijke verschijningsvormen en economisch perspectief. Daarnaast zijn er particulieren die min of meer hobbymatig paarden houden. In de beleidsnotitie is bepaald dat hobbymatig paarden houden plaats kan vinden op een kavel met een bebouwd oppervlak van maximaal 250 m2.

Wat betreft de commerciële paardenhouderijen wordt algemeen een onderscheid gemaakt tussen productiegerichte en gebruiksgerichte paardenhouderijen:

  1. 1. Productiegericht
    Dit zijn bedrijven die gericht zijn op het fokken van paarden. Hengstenstations, opfokbedrijven, stoeterijen en paarden- ponyfokkerijen vallen hieronder.
  2. 2. Gebruiksgericht
    Dit zijn bedrijven waar gebruik ten behoeve van recreatie en sport centraal staat. Wel is er een duidelijk onderscheid tussen twee verschillende soorten gebruiksgerichte bedrijven.

Bedrijven die gericht zijn op training en handel van paarden hebben als doel paarden dusdanig af te richten dat deze ingezet kunnen worden in de paardensport en/ of het handelen in deze paarden. Op het recreatieve gebruik gericht zijn de dienstverlenende bedrijven. Hieronder worden verstaan maneges, paardenverhuurbedrijven en paardenpensions.

In tegenstelling tot gebruiksgerichte paardenhouderijen vallen de productiegerichte paardenhouderijen wel onder de noemer agrarische bedrijvigheid. Paardenfokkerijen (stoeterijen) passen, volgens de beleidsnotitie, dan ook in het gemeentelijk beleidsstreven tot verbreding en structuurversterking van de agrarische sector.

Niet-commerciële paardenhouderijen (hobbymatig houden van paarden)
Het hobbymatig houden van paarden kan plaatsvinden op een kavel met een bebouwde oppervlakte van maximaal 250 m2. Deze oppervlakte komt overeen met de bebouwingsoppervlakte die van toepassing is op een reguliere woonbestemming in het buitengebied. Ook binnen de bestemming "Wonen - Voormalige agrarische bebouwing" bestaat de mogelijkheid om op hobbymatige wijze paarden te houden. Indien in de loop der tijd een hobbymatige wijze van paarden houden evolueert naar een bedrijfsmatige wijze van paarden houden, is op dat moment een apart afwegingsmoment nodig om aan de hand van een concrete aanvraag te beoordelen wat de verwachten milieuhinder en impact op de omgeving is.

Productiegerichte paardenhouderijen
Paardenfokkerijen vallen onder de noemer agrarische bedrijvigheid en passen dan ook in het gemeentelijk beleidsstreven tot verbreding en structuurversterking van de agrarische sector. De bestaande paardenfokkerijen (stoeterijen) krijgen de bestemming: "Agrarisch -Paardenhouderij 1". De bebouwingsmogelijkheden zijn met 1500 m2 toegespitst op de noodzakelijke oppervlakte. Tevens is een wijzigingsbepaling opgenomen waarmee de oppervlakte, na afweging vergroot kan worden tot 2000 m2. Binnen deze oppervlakte zijn alle gebouwen ten behoeve van de bedrijfsvoering van een stoeterij te realiseren. De vestiging van nieuwe stoeterijen wordt mogelijk gemaakt middels een wijzigingsbevoegdheid binnen de bestemmingen "Agrarisch - Grondgebonden 1", "Agrarisch - Grondgebonden 2" en "Wonen - Voormalige agrarische bebouwing". De vestiging van een paardenfokkerij is voorbehouden aan een aantal ruimtelijke eisen. Algehele nieuwvestiging van paardenhouderijen wordt binnen het plan niet mogelijk gemaakt. Eventuele medewerking aan een dergelijk verzoek is planologisch maatwerk.

Gebruiksgerichte paardenhouderijen
Voor gebruiksgerichte paardenhouderijen geldt dat de aard van de bedrijvigheid overlast voor de omgeving met zich mee kan brengen (verkeerstoename, geluidsoverlast, etc.) In de Beleidsnotitie paardenhouderijen is geconstateerd dat de afweging voor nieuwvestiging van een gebruiksgerichte paardenhouderij dermate specifiek is dat hiervoor een separate ruimtelijke ordeningsprocedure voor gevoerd dient te worden. Voor de afweging van vestiging van gebruiksgerichte paardenhouderijen blijft de beleidsnotitie van toepassing.

In het buitengebied is een aantal maneges gelegen waarvoor in het verleden een aparte ruimtelijke ordeningsprocedure doorlopen is. De maneges krijgen in dit bestemmingsplan een specifieke bestemming: "Sport - Manege". Daarnaast zijn er een aantal paardenhouderijen die zich richten op pensionstalling. Deze paardenhouderijen krijgen de bestemming "Agrarisch - Paardenhouderij 2".

Paardenbakken
De aanleg van paardenbakken wordt in het plan niet zonder meer toegestaan, gelet op de mogelijke (stof)overlast voor de omgeving en de effecten die dergelijke voorzieningen kan hebben op het landschap. Daarom is de aanleg van paardenbakken gekoppeld aan een afwijking van de gebruiksregels waarbij een aantal bepalingen gelden. Dit is van toepassing voor zowel voor de (agrarische) (bedrijfs)bestemmingen als voor woonbestemmingen. De oppervlakte van een paardenbak is maximaal 20 bij 40 meter en dient minimaal 50 meter verwijderd te zijn te van woningen van derden. De lichtmasten bij een paardenbak mogen opgericht worden tot een hoogte van maximaal 6 meter. Daarnaast wordt in elke specifieke situatie bezien op welke wijze de paardenbak landschappelijk ingepast wordt.

4.4.13 Hobbymatig houden van dieren

Bij woningen is het hobbymatig houden van dieren mogelijk. In algemene zin worden hobby's bij het wonen uitgeoefend binnen de bebouwingsmogelijkheden zoals deze gelden voor wonen (zie paragraaf 4.8). In de praktijk zal hiertoe binnen voormalige boerderijen meer gebruik van gemaakt worden.

Stallen en schuilgelegenheden ten behoeve van het hobbymatig houden van dieren kunnen in het buitengebied middels een afwijking van de bouwregels gerealiseerd worden, met uitzondering in de landschappelijke waardevolle gebieden essen en beekdalen (Zie Bijlage 2Rapport "De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap"). In de overige gebieden dient er sprake te zijn van het gebruik van minimaal 1 hectare aaneengesloten grond ten behoeve van de activiteiten. De oppervlakte van een stal/ schuilgelegenheid bedraagt maximaal 50 m2 en de hoogte bedraagt maximaal 3,5 meter.

4.4.14 Overige agrarische bestemmingen

De in het buitengebied bestaande veldschuren zijn bestemd als "Agrarisch - Veldschuur 1" of "Agrarisch - Veldschuur 2". Het gaat hier om schuren die worden gebruik voor opslag van grondstoffen en of producten of stalling van werktuigen van elders gevestigde bedrijven. Indien deze veldschuren in de toekomst niet meer functioneren voor de agrarische bedrijfsvoering, kan de functie gewijzigd worden voor opslag en/of stalling van andere goederen. In verband met het handhaven van de ruimtelijke kwaliteit dient de opslag binnen plaats te vinden.

Aan de Hertenbaan in Erica is het enige glastuinbouwbedrijf (met kassen) te vinden buiten de aangewezen glastuinbouwgebieden binnen de gemeente. Dit bedrijf is specifiek bestemd voor "Agrarisch - Glastuinbouw". Ook zijn afzonderlijke bestemmingen opgenomen voor een aantal agrarische bedrijven die niet geschaard kunnen worden onder de andere bestemmingen. Het gaat hier om een jongveehandel ("Agrarisch - Jongveehandel"), een schapenhouderij ("Agrarisch - Schapenhouderij") en een agrarisch bedrijventerrein ("Agrarisch - Bedrijventerrein"). Hiervoor zijn in het verleden afzonderlijke postzegel-bestemmingsplannen gemaakt, waarvan de regeling in dit bestemmingsplan wordt overgenomen.

4.5 Afstemming Met Water

In paragraaf 3.4 is aangegeven dat water als leidend principe wordt gehanteerd bij de ruimtelijke inrichting. Dit betekent dat keuzes over water bepalend zijn voor het ontwikkelen van andere functies, en omgekeerd. Beleidsmatig is dit vastgelegd in de Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef.

Watertoets
Ruimtelijke plannen mogen in principe geen negatieve gevolgen hebben voor het bestaande watersysteem. De mede-sturende rol van water in de ruimtelijke ontwikkeling heeft vorm gekregen in de “Watertoets”. De watertoets heeft als doel de negatieve effecten van plannen en besluiten op de waterhuishouding te voorkomen en mogelijke kansen voor het watersysteem te benutten.

Bij de watertoets gaat het om het van meet af aan meenemen van water in de ruimtelijke plan- en besluitvorming. Daarvoor is overleg nodig met de waterbeheerder (waterschap) in een zo vroeg mogelijk stadium. Het gaat bij de watertoets niet zozeer om een toets achteraf maar om vroegtijdige en actieve inbreng van de waterbeheerder. In het uiteindelijke plan zal in een waterparagraaf aan moeten worden geven op welke wijze de inbreng van de waterbeheerder vorm heeft gekregen. Met de Watertoets wordt er naar gestreefd om het al bestaande waterhuishoudkundige- en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren; het is niet de bedoeling dat er met de watertoets nieuw beleid wordt gemaakt.

Hoofdpunten van het instrument Watertoets zijn:

  1. 1. Vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder(s) bij het proces van ruimtelijke planvorming;
  2. 2. Transparante besluitvorming rond het belang van water in het ruimtelijke plan;
  3. 3. Met de watertoets wordt geen nieuw beleid gemaakt.

4.5.1 Waterparagraaf

Wateradvies waterschappen
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is voor Overleg ex. artikel 3.1 Bro aan de betrokken waterschappen Hunze en Aa's en Velt en Vecht voorgelegd. De waterschappen hebben schriftelijk gereageerd op het concept-ontwerpbestemmingsplan. Naar aanleiding van de reactie heeft op 20 mei 2011 een afstemmingsoverleg plaatsgevonden met de waterschappen. Het verslag van dit afstemmingsoverleg is toegevoegd als Bijlage 3. Naar aanleiding van het overleg is het bestemmingsplan op onderdelen aangepast, zoals aangegeven in het verslag en zoals in deze paragraaf beschreven.

Vertaling wateradvies in het bestemmingsplan
De gemeente onderkent het belang van de bescherming van waterstructuren voor de toekomst, om ruimte voor water te behouden in tijden van wateroverlast en watertekort. Wijken en kanalen vormen naast de bredere algemene maatschappelijke belangen (o.a. landschap, natuur, cultuurhistorie, recreatie) ook een wezenlijk onderdeel van een goed functionerend (Veenkoloniaal) watersysteem.

In dit bestemmingsplan zijn de hoofdwatergangen bestemd als "Water". Dit zijn het Oranjekanaal, Hoofdkanaal, Oosterdiep/ Verlengde Oosterdiep, Scholtenskanaal/ Verlengde Scholtenskanaal, Bladderswijk, Hoogeveensevaart/ Verlengde Hoogeveensevaart, Zijtak, Dommerskanaal, Stieltjeskanaal en het Schoonebeekerdiep. Daarnaast zijn de watergangen in eigendom van de waterschappen als “Water" bestemd.

De overige watervoerende sloten, wijken en kanalen worden in de doeleindenomschrijving van de agrarische gebiedsbestemmingen, naast het agrarische gebruik, mede bestemd voor het behoud en herstel van watergangen. Bescherming van deze watergangen vindt plaats via een verbod op het dempen van sloten en andere wateren. Voor het dempen, en ook het aanleggen en verbreden van sloten en andere wateren is een afwijking van het bestemmingsplan nodig.

In het kader van het project "Stedelijke wateropgave" is de huidige situatie van de watergangen in het Veenkoloniale gebied geïnventariseerd. De inventarisatie is opgenomen in het rapport Bijlage 2 "De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap" (pagina 110). De eerste kaart (afbeelding 4) geeft de historische kanalen- en wijkenstructuur weer. De tweede kaart (afbeelding 5) geeft aan welke kanalen en wijken in de huidige situatie gedempt zijn. Bij bestemmingswijzigingen in de toekomst (voor bijvoorbeeld vergroting of nieuwe grondgebonden agrarische bouwvlakken) of aanvragen voor het aanleggen, verbreden of dempen van sloten worden de kaarten uit het rapport in acht genomen. Bij bestemmingswijzigingen is daarnaast vaak sprake van toename van verhard oppervlak en daarmee piekafvoeren op het watersysteem. Uitgangspunt is het opnemen van compensatie in een nieuw plan, bij voorkeur in de vorm van infiltratie en/of nieuw open water. Daarom wordt bij bestemmingswijzigingen in de toekomst in het kader van een goede ruimtelijke ordening als voorwaarde gesteld dat rekening wordt gehouden met het functioneren van het watersysteem.

Bij nieuwe ontwikkelingen wordt vooraf advies gevraagd aan de waterbeheerder, zodat toekomstige waterstaatkundige ingrepen niet onmogelijk wordt gemaakt. Er moet altijd rekening gehouden worden met fysieke laagtes in bepaalde gebieden. Obstakels in een beekdal of verstedelijking in zoekgebieden voor waterretentie zijn vanuit oogpunt van toekomstig waterbeheer ongewenst. Wel kan een nieuwe ontwikkeling 'waterproof' gemaakt worden door bijvoorbeeld op een hoogte te bouwen in een mogelijk waterretentiegebied, zodat de kapitaalsinvestering niet verloren gaat bij een hoger waterpeil. De kaart met de zogenaamde komvormige laagten (zie paragraaf 3.4.2) signaleert dat, als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen spelen in de aangegeven gebieden, de waterschappen vroegtijdig geïnformeerd worden.

4.6 Natuur

Naast de gebieden die agrarisch in gebruik zijn met de daarbij behorende landschappelijke waarden (de drie agrarische gebiedsbestemmingen) zijn er gebieden te onderscheiden met een hoofdfunctie natuur dan wel bos. Deze gebieden hebben een bestemming gekregen waarbinnen het behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden primair het doel is.

De bos- en natuurgebieden die in de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe begrensd zijn met de aanduiding "Provinciale EHS actualisatie 2010" hebben een natuurbestemming. Binnen deze bestemming is een nader onderscheid gemaakt tussen de natuurgebieden gelegen binnen de veengebieden en de beekdalen ("Natuur - Veengebieden en Beekdalen") en de bosgebieden ("Natuur - Bos").

Overigens liggen binnen de EHS gronden die (nog) niet feitelijk ingericht zijn als natuurgebied, maar agrarisch in gebruik zijn. Naar verwachting worden deze gronden in de toekomst ingericht voor nieuwe natuur. Voor deze gronden blijft de agrarische bestemming vooralsnog gehandhaafd. Indien gedurende de planperiode met eigenaren van gronden afspraken worden gemaakt voor een permanente omzetting van agrarisch gebruik naar natuur en gebleken is dat omliggende gronden en functies niet onevenredig worden beperkt, dan kan de bestemming gewijzigd worden van agrarisch naar natuur. Hiertoe is een wijzigingsbevoegdheid in dit bestemmingsplan opgenomen.

In het kader van natuurontwikkeling wordt aansluiting gezocht bij de Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef en de Compensatievisie gemeente Emmen. Hierin zijn gebieden aangegeven waar natuurontwikkeling in het kader van compensatieregelingen kan plaatsvinden (zie paragraaf 3.5.1.2). Ook wordt dan getoetst aan het geldende beleid voor de EHS. Hiermee kunnen ook (onderdelen van) de ecologische verbindingszones gerealiseerd worden.

Overige bosgebieden, die niet binnen de EHS liggen en groter zijn dan 1 hectare, krijgen de bestemming "Bos". Het gaat hier bijvoorbeeld om percelen in het randveenontginningenlandschap van Roswinkel die in het kader van de herinrichting ingericht zijn als bosgebied. Het betreffen ook bospercelen van particulieren die in het huidige bestemmingsplan al een bos-bestemming hebben. Bospercelen en houtsingels die kleiner zijn 1 hectare, veelal in eigendom van terreinbeherende instanties als Staatsbosbeheer, zijn niet apart bestemd. Deze percelen en houtsingels, die wel van belang kunnen zijn voor de landschappelijke en ecologische diversiteit van een gebied, worden binnen de agrarische (gebieds)bestemmingen voldoende beschermd. Binnen deze bestemmingen zijn de gronden namelijk ook bestemd voor "het behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden". Binnen de agrarische (gebieds)bestemmingen is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor het rooien van bos, bomen, boomgaard, houtwal of singel.

De aanwezige productiebossen worden tot het normale agrarische gebruik gerekend. Deze hebben geen afzonderlijke natuur- of bosbestemming.

Soortenbescherming
Dit bestemmingsplan is overwegend conserverend van aard. De leefgebieden van bedreigde en beschermde soorten vallen vaak samen met de natuurgebieden. Deze gebieden krijgen, zoals hierboven aangegeven, een passende bestemming waarin het primaire doel het behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden is.

Buiten deze gebieden zijn per landschapstype kenmerkende landschapselementen van belang voor het voorkomen van soorten (bosschages, houtwallen, watergangen voor bijv. vleermuizen, amfibieën en dagvlinders maar ook voor reptielen en de oevers van wijken als plek waar vogels kunnen broeden of een vluchtplaats kunnen vinden). Binnen de agrarische (gebieds)bestemmingen zijn de gronden ook bestemd voor het behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden. Binnen deze bestemmingen is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor het rooien van bos, bomen, boomgaard, houtwal of singel en ook voor het aanleggen, verbreden, verdiepen en dempen van sloten, wijken en andere wateren.

De agrarische bedrijfsbestemmingen en bouwvlakken, met als uitgangspunt de bestaande grootte van de bouwvlakken, zijn daarnaast zo gesitueerd dat de kenmerkende landschapselementen (zoals wijken of houtwallen), die ook van belang zijn voor de ecologische diversiteit, zijn ontzien. Verdere vergroting van de agrarische bouwvlakken worden voorts alleen mogelijk gemaakt via een afwijking of wijziging van het bestemmingsplan. Bij een concrete ontwikkeling zal dan rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten, zoals aangewezen volgens de Flora- en faunawet. Indien uit gegevens dan wel onderzoek blijkt dat sprake is van (een) beschermde soort(en) kan de activiteit pas doorgang vinden als voldaan kan worden aan de bepalingen uit de Flora- en faunawet. Ook bij het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid, zoals het vergroten van een agrarisch bouwvlak, wordt in de afweging getoetst of voldaan kan worden aan de bepalingen uit de Flora- en faunawet.

Bij een uiteindelijke uitwerking van concrete ruimtelijke plannen kunnen de inventarisatiegegevens van de Flora- en vegetatiekartering Emmen (zie paragraaf 3.5.2.1), met kennis over de aanwezigheid van de in de Flora- en faunawet aanwezige beschermde soorten, betrokken worden. Ook bij activiteiten buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan, zoals beheer en onderhoud van wegbermen, kunnen de inventarisatiegegevens toegepast worden. Concrete informatie over de aanwezigheid van soorten binnen de gemeente zijn beschikbaar bij de afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling en Infrastructuur van de gemeente Emmen.

Overigens geldt voor alle bouwactiviteiten dat er voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden waardoor:

  1. 1. De aanvang van werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot begin augustus) dient plaats te vinden;
  2. 2. Een week voor de werkzaamheden beginnen, het plangebied kort gemaaid dient te worden, zodat het plangebied ongeschikt wordt voor kleine zoogdieren en ze de kans krijgen om te vluchten;
  3. 3. (wortel)schade aan de monumentale en waardevolle bomen wordt voorkomen en geen graafwerkzaamheden binnen de kroonprojectie van deze bomen kan plaatsvinden.

Overig
In 2004/2005 is een bestemmingsplanprocedure doorlopen voor de ontwikkeling van het landgoed Rolfers aan het Oosterdiep WZ te Emmer-Compascuum. De bestaande planologische regeling voor het landgoed is overgenomen in dit bestemmingsplan. Het landgoed is bestemd als "Bos - Landgoed".

Voor de ontwikkeling van nieuwe landgoederen is het beleid zoals vastgelegd in de Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef van toepassing. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.7.2). Voor de ontwikkeling van landgoederen en/of buitenplaatsen kan op dit moment niet ingeschat worden in welke mate hier gebruik van gemaakt zal worden. Gelet hierop is op dit moment geen zorgvuldige belangenafweging te maken. Daarom kan een dergelijke ontwikkeling eventueel alleen middels een aparte planologische procedure gerealiseerd worden.

Tot slot is de bestemming "Groen" gegeven aan gronden, zoals overhoeken bij wegen, stroken met een beplanting die meer betekenis hebben dan bijvoorbeeld de gebruikelijke bermbeplanting en stroken bij agrarische bedrijfsbestemmingen die in het kader van de landschappelijke inpassing van deze bedrijven zijn- of dienen te worden aangelegd.

4.7 Toerisme En Recreatie

Gebiedsontwikkeling
Rondom de vaarverbinding Erica – Ter Apel zal (toeristische) bedrijvigheid worden gestimuleerd. Veelal gaat het om kleinschalige toeristische voorzieningen, maar ook een aantal grootschalige initiatieven doet zich voor naar aanleiding van de realisatie van de vaarverbinding. Momenteel wordt een structuurvisie opgesteld, waarin bepaald wordt welke ontwikkelingen langs welke gedeelten van de vaarverbinding wenselijk zijn. Gewenste ontwikkelingen kunnen dan in de toekomst mogelijk worden gemaakt middels afzonderlijke planologische procedures. Ten aanzien van de toeristisch-recreatieve ontwikkelingas geldt eveneens dat aparte planologische procedures zijn- of worden gevoerd. Zo is bijvoorbeeld ten behoeve van het Wildlife Resort Griendtsveen inmiddels een apart bestemmingsplan vastgesteld.

Reguliere kampeerterreinen
In het plangebied bevindt zich een tweetal verblijfsrecreatieve terreinen, te weten camping Panta Rhei aan de Noordersloot in Erica en camping De Bult aan de Bultweg in Schoonebeek. Voor deze terreinen wordt de bestaande situatie als camping met eventueel standplaatsen voor kampeermiddelen bestemd, de bestaande bedrijfsgebouwen geregeld en enige uitbreidingsruimte geboden van 10% van de bestaande gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen. Op deze twee campings zijn geen recreatiewoningen aanwezig. Er is dan ook geen sprake zijn van permanente bewoning van recreatiewoningen.

Nieuwe grotere verblijfsrecreatieve terreinen worden in dit plan niet mogelijk gemaakt. Dit betekent niet dat er geen mogelijkheid bestaat tot vestiging van verblijfsrecreatieve terreinen, maar gelet op de omvang van dergelijke terreinen en de mogelijke effecten op de omgeving is op dit moment geen zorgvuldige belangenafweging te maken. Gelet hierop kan een dergelijke ontwikkeling eventueel middels een aparte planprocedure worden gerealiseerd. Indien een dergelijke ontwikkeling zich in de toekomst voor zal doen zal dan rekening worden gehouden met het geldende recreatieve beleid en aansluiting worden gezocht bij recreatieve structuren in het buitengebied.

Kleinschalige kampeerterreinen
Er zijn circa 30 kleinschalige kampeerterreinen gelegen binnen het plangebied. Beleidsmatig, zoals vastgelegd in de Kadernota Kampeerbeleid, wordt geen onderscheid gemaakt in kamperen bij de boer of kamperen bij de burger. Beleidsregels ten aanzien van kleinschalig kamperen zijn vertaald in het facet-bestemmingsplan "Kleinschalig kamperen gemeente Emmen" (vastgesteld door de gemeenteraad op 21 februari 2008). Dit facet-bestemmingsplan is één op één doorvertaald in voorliggend bestemmingsplan.

De bestaande kleinschalige kampeerterreinen worden middels een gebiedsaanduiding "wro-zone - kleinschalig kamperen" bij de bestemming(en) waarin ze zijn gelegen aangeduid. Zo zijn er bijvoorbeeld kleinschalige kampeerterreinen bij agrarische bedrijven en bij woningen. Het aantal standplaatsen mag ten hoogste 25 bedragen. Ook wordt de mogelijkheid opgenomen om bij woningen nieuwe kleinschalige kampeerterreinen te realiseren. Voorwaarden voor deze ontwikkelingen zijn dat de kampeerterreinen een minimale oppervlakte van 0,5 hectare kennen, de terreinen landschappelijk worden ingepast, rekening wordt gehouden met de natuurlijke waarden, met de in de omgeving aanwezige functies (bijvoorbeeld dat agrarische bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt) en rekening wordt gehouden met de verkeers- en parkeersituatie.

Bed & Breakfast
In het bestemmingsplan wordt, aansluitend op de "Beleidsnota Bed & Breakfast voorzieningen", de mogelijkheid opgenomen om in het gehele plangebied bij verschillende bestaande functies een Bed & Breakfast voorziening te realiseren middels een afwijking van de gebruiksregels.

Overige vormen van recreatie
Recreatief medegebruik van gronden in het gehele buitengebied houdt in dat wegen, paden, oevers die ingericht zijn met het oog op een andere functie, mede gebruikt kunnen worden voor extensief recreatief gebruik.

Daarnaast bevindt zich in het plangebied een drietal terreinen voor extensieve dagrecreatie, te weten de voormalige zandwinplas ten noorden van Nieuw-Amsterdam, de voormalige vuilstortplaats aan de Schansstraat te Emmen en het natuurbad bij camping Zandpol. Deze drie terreinen worden bestemd als 'Recreatie - Extensieve dagrecreatie' en biedt gelegenheid tot gebruik voor dagrecreatie met beperkte voorzieningen ten behoeve van dat gebruik, zoals een gebouwtje ten behoeve van beheer en onderhoud met een oppervlakte van maximaal 200 m2 via een afwijking van de bouwregels.

Hondentrainingsvelden
Het gebruik van hondentrainingsvelden wordt tot slot ook geschaard onder de bestemming "Recreatie". De aanwezige hondentrainingsvelden aan de Odoornerweg in Emmen, Weerdinger-Erfscheidenveen in Nieuw-Weerdinge, het Roswinkelerkanaal in Roswinkel, de Oldenhuis Gratamaweg in Schoonebeek en de Gravenveldweg in Weerdinge krijgen een recreatieve bestemming of worden specifek aangeduid waarbij een beperkte voorziening ten behoeve van dat gebruik, zoals een gebouwtje ten behoeve van opslag, mogelijk is.

Bestemmingen sport
Naast de specifieke recreatieve bestemmingen ligt in het gebied een aantal bedrijven die geschaard kunnen worden onder de bestemming "Sport", namelijk:

  • Geluidsportcentrum Pottendijk;
  • De maneges aan de Heirweg in Emmen, Europaweg in Schoonebeek, Ermermarkeweg in Veenoord en de Eemslandweg in Zwartemeer;
  • Het zwembad aan de Kerkenweg in Weiteveen.

Geluidsportcentrum Pottendijk
In het gebied tussen Nieuw-Weerdinge en Emmer-Compascuum bevindt zich een Geluidsportcentrum. Dit centrum is bestemd als 'Sport - Geluidsportcentrum'. De aard en omvang van de activiteiten (test-track, schietsport, motorcross en karten) is dusdanig dat dat voor het Geluidsportcentrum een geluidscontour van 50 dB(A) geldt. De gemiddelde hoeveelheid geluid van de activiteiten op het centrum mag deze norm niet overschrijden. Met de huidige activiteiten is de geluidsruimte nagenoeg ingevuld. Dit bestemmingsplan voorziet niet in een andere invulling dan de bestaande vergunde activiteiten. Het bestemmingsplan voorziet wel in de aanleg van een parkeerterrein. Om aan de geluidsnormen te kunnen voldoen zijn ook geluidswallen aangelegd. Op de verbeelding zijn deze wallen aangegeven. In de regels is voorzien in een instandhoudingsplicht.

Maneges
De bestaande maneges in het buitengebied zijn bestemd als "Sport - Manege". Binnen deze bestemming wordt de bestaande situatie geregeld (met de daarbij behorende noodzakelijke rijhal).

Maneges worden in de Beleidsnotitie paardenhouderijen beschouwd als een gebruiksgerichte paardenhouderij (zie ook paragrafen 3.3 en 4.4). Dit zijn bedrijven waar gebruik ten behoeve van recreatie en sport centraal staat.

De gemeente Emmen staat positief tegenover het recreatieve potentieel dat van maneges uitgaat, zowel voor de Emmense bevolking zelf als voor de toeristische sector. Daarom staat de gemeente in principe positief tegenover de vestiging van één of meer nieuwe maneges. In de Beleidsnotitie paardenhouderijen wordt geconstateerd dat een vestigingslocatie wordt bepaald door de verspreiding van de al aanwezige maneges in vergelijking met de spreiding van de Emmense bevolking. Voor een dergelijke ontwikkeling kan op dit moment niet goed worden ingeschat in welke mate hier gebruik van gemaakt zal worden. Gelet hierop is op dit moment geen zorgvuldige belangenafweging te maken. Daarom kan een dergelijke ontwikkeling eventueel middels een aparte planologische procedure gerealiseerd worden. De Beleidsnotitie "Paardenhouderijen" vormt het toetsingskader op basis waarvan eventueel een aparte planologische procedure wordt gevoerd.

Zwembad
Het zwembad aan de Kerkenweg is bestemd als 'Sport - Zwembad'. Voor dit terrein is de bestaande situatie inclusief de bestaande gebouwen geregeld en enige uitbreidingsruimte geboden van 10% van de bestaande gezamenlijke oppervlakte van gebouwen.

4.8 Wonen

De bestaande woningen zijn als zodanig bestemd. In het buitengebied wordt een onderscheid gemaakt in de 'reguliere' woningen ("Wonen - Vrijstaand" en "Wonen - Twee aan een") en woonfuncties op voormalige agrarische bedrijfslocaties ("Wonen - Voormalige agrarische bebouwing").

4.8.1 Bouw- en gebruiksmogelijkheden 'reguliere' woningen

De oppervlaktemaat van vrijstaande woningen (hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken) is bepaald op 250 m2. Binnen deze oppervlaktematen wordt ruimte geboden aan de woonfunctie en eventueel daaraan ondergeschikte activiteiten passend binnen de woonbestemming. In het bestemmingsplan wordt bij de woonbestemmingen ruimte geboden aan een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteit waarbij maximaal 40% van het bebouwen vloeroppervlak gebruikt mag worden voor de activiteit met een maximum van 50 m2. Dergelijke activiteiten worden afgewogen via een afwijking van de gebruiksregels, net als de mogelijke realisatie van een Bed & Breakfast voorziening. In het bestemmingsplan is een algemene afwijkingregeling opgenomen.

Voor de vrijstaande woningen is het uitgangspunt dat het bouwvlak (het vlak waarbinnen gebouwd mag worden) 40 bij 40 meter is, tenzij het feitelijke woonperceel kleiner is. Met een dergelijke grootte van bouwvlakken is een afweging gemaakt tussen enerzijds het bieden van voldoende bouwmogelijkheden en anderzijds het compact en geconcentreerd houden van woonbebouwing om op deze manier verdichting of verrommeling van het landschap te voorkomen.

Voor de twee-onder-1-kap woningen ("Wonen - Twee aan een") is de oppervlaktemaat bepaald op 150 m2 per woning (wooneenheid).

Voor de woningen wordt in het buitengebied uitgegaan van een goothoogte van 3,5 meter en een bouwhoogte van 9 meter. Woningen worden gebouwd met kap (dakhelling niet minder dan 35 graden) waarbij de bestaande nokrichting van de woning wordt gehandhaafd. Bijbehorende bouwwerken zijn qua massa en hoogte ondergeschikt aan de woning, wat onder meer betekent dat de oppervlakte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken niet groter is dan de woning en één enkel vrijstaand bijbehorend bouwwerk qua oppervlakte niet groter is dan de woning.

4.8.2 Wonen - Voormalige agrarische bebouwing

De locaties met de bestemming "Wonen - Voormalige agrarische bebouwing" zijn de woonlocaties die de kenmerken dragen van een voormalig agrarisch bedrijf. Het betreffen locaties die in het huidige bestemmingsplan al als zodanig bestemd zijn, met daar aan toegevoegd de bedrijfslocaties die niet meer agrarisch in gebruik zijn. De bestemming is bepaald op basis van een uitgebreide inventarisatie (veldonderzoek, gegevens bouw-, milieu- en belastingendossiers, inventarisatieformulieren tafeltjesoverleg en gesprekken naar aanleiding van de inventarisatieformulieren).

Kenmerkend voor deze locaties is veelal de aanwezigheid van een grotere oppervlakte aan (voormalige bedrijfs)bebouwing. De bestemming biedt ruimte om binnen de bestaande bebouwing hobbymatige activiteiten uit te voeren zoals het houden van jongvee en/of paarden. Binnen de bestemming "Wonen - Voormalige agrarische bebouwing" heeft het hoofdgebouw (de woning) een oppervlakte van maximaal 150 m2 dan wel de bestaande oppervlakte. Bij het hoofdgebouw is bij recht 100 m2 aan bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen) opgenomen. Aan voormalige bedrijfsgebouwen (excl. bedrijfswoning) is maximaal 500 m2 toegestaan.

Voor de vrijstaande woningen is het uitgangspunt dat het bouwvlak (het vlak waarbinnen gebouwd mag worden) 40 bij 40 meter is, tenzij het feitelijke woonperceel kleiner is. Bij de bestemming "Wonen - Voormalige agrarische bebouwing" is het bouwvlak groter indien het perceel waarbinnen de bestaande bebouwing groter is. Met een dergelijke grootte van bouwvlakken is een afweging gemaakt tussen enerzijds het bieden van voldoende bouwmogelijkheden en anderzijds het compact en geconcentreerd houden van woonbebouwing om op deze manier verdichting of verrommeling van het landschap te voorkomen.

Vaak zijn de voormalige boerderijen kenmerkend voor het ontstaan van het landschap waarin zij gelegen zijn. De voormalige boerderijen kunnen zodoende een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen. Om leegstand tegen te gaan, uiteindelijke verpaupering van die gebouwen te voorkomen en zodoende kapitaalsvernietiging tegen te gaan, kan door bedrijfsvestiging in deze voormalige agrarische bebouwing de leefbaarheid en de economische vitaliteit in het buitengebied op peil gehouden worden. Het gaat dan om kleinschalige niet-agrarische bedrijvigheid die passend is bij het karakter van het buitengebied.

In het kader van dit bestemmingsplan is een inventarisatie geweest van bedrijfsactiviteiten die wenselijk worden geacht in het plangebied. Daartoe is in de regels bij dit bestemmingsplan een lijst met bedrijfsactiviteiten gevoegd gebaseerd op de Staat van Bedrijfsactiviteiten van de VNG. Dit zijn bedrijven in een lichte milieucategorie: categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten van de VNG, of wat betreft leefklimaat vergelijkbare bedrijvigheid. Om flexibel om te kunnen met nieuwe initiatieven die zich in de toekomst voor kunnen doen, is een andere type bedrijvigheid mogelijk, mits dit wat betreft leefklimaat vergelijkbare bedrijvigheid is. Naast mogelijkheden voor deze bedrijvigheid bestaat de mogelijkheid om een maatschappelijke of recreatieve functie te vestigen binnen de voormalige agrarische bebouwing. Het gaat hier om bijvoorbeeld de zorgboerderijen, kleinschalig kamperen en een Bed & Breakfast voorziening. Verder is een specifieke vorm van detailhandel mogelijk. Het gaat hier om de beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep/ bedrijf of de verkoop van eigen voortgebrachte producten.

Ook kan de de bestemming (weer) gewijzigd worden naar een grondgebonden agrarisch bedrijf of naar een productiegerichte paardenhouderij (stoeterij), als een bedrijfsplan laat zien dat er voldoende basis is voor een agrarisch bedrijf. Daarnaast zijn er mogelijkheden om de functie te wijzigen naar een kwekerij of ten behoeve van opslag en/of stalling van goederen. De opslag moet binnen plaatsvinden.

Functiewijziging is mogelijk via een wijzigingsplan. Op basis van een concreet plan wordt dan afgewogen wat de effecten van een bepaalde functie op de omgeving is, bijvoorbeeld ten aanzien van mogelijke toename van verkeer en geluid. Ook kan vestiging van een bepaalde functie betekenen dat agrarische bedrijven aan strengere milieu-eisen moeten gaan voldoen. Dat kan leiden tot een belemmering van de bedrijfsontwikkeling van agrarische bedrijven. Daarom moet rekening worden gehouden dat omliggende agrarische bedrijven (als basisfunctie) niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt. Om verdere verstening van het buitengebied te voorkomen, is het uitgangspunt dat een nieuwe functie gevestigd wordt binnen de bestaande bebouwing. Daarbij dient de woonfunctie in het hoofdgebouw gehandhaafd te blijven.

4.8.3 Nieuwe woningen

Om verdere verstening van het buitengebied tegen te gaan en het buitengebied zoveel mogelijk beschikbaar te houden voor functies die aan het buitengebied gebonden zijn (landbouw en landschap) is en blijft nieuwbouw van nieuwbouw van burgerwoningen in het buitengebied in principe niet mogelijk. Uitzonderingen hierop staan verwoord in het vorige hoofdstuk (zie paragraaf 3.7.2), bijvoorbeeld bij de toepassing van de Ruimte voor Ruimte-regeling, de ontwikkeling van nieuwe landgoederen en buitenplaatsen of eventueel in het kader van de op te stellen structuurvisie voor de vaarverbinding Erica-Ter Apel. Voor de gebiedsontwikkeling in verband met de vaarverbinding Erica-Ter Apel wordt een aparte planprocedure gevolgd, waarin samenhangend beleid wordt ontwikkeld. Eventuele woningbouw gekoppeld aan de vaarverbinding wordt zodoende niet in dit bestemmingsplan geregeld, maar wordt via een aparte planologische procedure geregeld.

4.8.4 Saneringsregeling

Vanuit het oogpunt van ruimtelijke kwaliteit is het opnemen van een saneringsregeling een goede stimulans om te bevorderen dat landschappelijk storende bebouwing verdwijnt. Voormalige boerderijen hebben veelal een grote oppervlakte aan bebouwing (voormalige stallen, loodsen, kapschuren). In dit bestemmingsplan is daarom binnen de bestemming "Wonen - Voormalige agrarische bebouwing" een specifieke bouwregeling opgenomen. Indien reeds 500 m2 of meer aan voormalige bedrijfsgebouwen aanwezig zijn, is per bouwvlak een eenmalige vervangende bouw- of verbouw van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen toegestaan. Hierbij geldt als voorwaarde dat er sprake van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse en dat van de oppervlakte aan voormalige bedrijfsgebouwen boven de 500 m2 maximaal 20% mag worden herbouwd.

4.8.5 Specifieke regelingen

In het beekdal van het Schoonebeekerdiep is de Wilms Boo gelegen. Deze locatie krijgt een specifieke bestemming waarmee het unieke karakter van deze locatie gewaarborgd blijft. De bestemming maakt de volgende doeleinden mogelijk: één vrijstaande woning, een atelier, een museum, een Bed & Breakfast voorziening voor maximaal 4 personen, kleinschalige detailhandel (verkoop van ter plaatse vervaardigde producten) en kleinschalige bijeenkomsten (maximaal 25 personen). De bouw- en gebruiksregels zijn hierop afgestemd.

4.9 Bedrijvigheid

4.9.1 Bouw- en gebruiksmogelijkheden

In dit bestemmingsplan zijn de bestaande bedrijven als zodanig bestemd. De ontwikkelingsmogelijkheden van niet-agrarische bedrijven is gericht op het voorkomen van structurele groei. Het uitgangspunt is dat niet-agrarische bedrijven voornamelijk geconcentreerd worden op specifiek daarvoor ingerichte terreinen bij kernen, zodat er geen verdere verstening van het buitengebied plaatsvindt van functies die daar in principe niet thuishoren. Om de niet-agrarische bedrijven niet onnodig te beperken wordt een geringe uitbreidingsmogelijkheid wel wenselijk geacht. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen bedrijven die wel een functionele binding hebben met het buitengebied (loonbedrijven en kwekerijen) en bedrijven die geen functionele binding met het buitengebied hebben.

De loonbedrijven en kwekerijen kunnen 10% van de bestaande gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen uitbreiden, via een wijzigingsplan kan 25% uitgebreid worden.

De andere bedrijven die geen functionele binding met het buitengebied hebben kunnen 10% van de bestaande gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen uitbreiden. Bij een verdere vergroting van de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen wordt verplaatsing naar een bedrijventerrein bij kernen nagestreefd.

Bovenstaande is niet van toepassing op de bedrijfslocaties van de NAM, het sauna en welness centrum aan de Europaweg, de waterzuiveringsinstallaties, de strohandel aan de Oude Schuttingkanaal OZ in Roswinkel en het hoogspanningsstation aan de Weerdingerstraat in Emmen. Voor deze specifieke niet-agrarische bedrijven is een zijn de bouwregels afgestemd op het geldende planologische regime, zoals eerder vastgesteld in bijvoorbeeld aparte postzegelplannen.

Binnen het plangebied is een tweetal bedrijven gevestigd met een zwaardere milieucategorie. Het gaat hier om metaalbewerkingsbedrijven. Met deze categorie bedrijven wordt specifiek omgegaan. In de bestaande situatie zijn deze bedrijven aanvaardbaar. Echter, een uitwisselbaarheid naar andere categorie 3-bedrijven moet ten gunste van de leefomgeving worden voorkomen. Dit betekent dat bij verplaatsing/beëindiging van het betreffende bedrijf alleen eenzelfde of een bedrijf uit een lagere categorie (categorie 1 en 2) op deze locatie gevestigd mag worden. Op deze manier wordt gezorgd dat de leefbaarheid van de omgeving ook in de toekomst behouden blijft.

In het buitengebied bevinden zich diverse locaties voor de olie- en gaswinning. Ten behoeve van de herontwikkeling van het olieveld Schoonebeek is een installatie gebouwd bestaande uit een oliebehandelingsinstallatie en een warmtekrachtcentrale. Deze installatie is bestemd als Bedrijf - Mijnbouw 1. De regeling in deze bestemming is geheel toegespitst op de bestaande bebouwingsmogelijkheden.

De overige winlocaties in het buitengebied zijn als bestemd als Bedrijf - Mijnbouw 2. Op een vijftal winlocaties in de omgeving van Schoonebeek wordt afvalwater in de diepe ondergrond gebracht. Deze locaties zijn specifiek op de verbeelding aangegeven.

4.9.2 Nieuwe niet-agrarische bedrijvigheid

Om leegstand tegen te gaan, uiteindelijke verpaupering van die gebouwen te voorkomen en zodoende kapitaalsvernietiging tegen te gaan, kan door bedrijfsvestiging in deze voormalige agrarische bebouwing de leefbaarheid en de economische vitaliteit in het buitengebied op peil gehouden worden. Het gaat dan om kleinschalige niet-agrarische bedrijvigheid die passend is bij het karakter van het buitengebied. Voor de mogelijkheden van vestiging van niet-agrarische bedrijvigheid in voormalige agrarische bebouwing wordt verwezen naar paragraaf 4.8.2 Wonen - Voormalige agrarische bebouwing.

In dit bestemmingsplan wordt ruimte geboden voor een specifieke vorm van detailhandel. Het gaat hier om de beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep/ bedrijf of de verkoop van eigen voortgebrachte producten.

De bestaande detailhandels- en horecabedrijven kunnen 10% van bestaande gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen uitbreiden, vergelijkbaar met de regeling voor niet-agrarische bedrijven die geen functionele binding met het buitengebied kennen.

Voor het horecabedrijf Van der Valk aan de A37 zijn de bestaande ontwikkelingsmogelijkheden voor het bedrijf in dit bestemmingsplan overgenomen. Via planwijziging is de mogelijkheid om het bestaande gebouw uit te breiden. Naast het bestaande gebouw is de mogelijkheid voor nieuwbouw van een horecabedrijf (categorie 1 t/m 2).

4.10 Zorg

De rust en ruimte van het platteland speelt een aantrekkende rol. Als nevenactiviteit bij in werking zijnde agrarische bedrijven of op vrijkomende agrarische bedrijven wordt zorg aangeboden, bijvoorbeeld voor de opvang van kinderen of het bieden van een plek om de oude dag door te brengen. Het platteland draagt bij aan belangrijke voorwaarden die door ouderen aan de leefomgeving gesteld worden: stedelijke dynamiek in combinatie met landelijke rust en ruimte, in combinatie met een hoogwaardig zorgaanbod. En voor kinderen kweekt het besef van de oorsprong van voedsel en natuurbegrip.

Dit bestemmingsplan biedt ruimte voor vestiging van maatschappelijke functies in de vorm van zorgvoorzieningen. Binnen vrijkomende agrarische bedrijven kunnen kleinschalige zorgvoorzieningen gerealiseerd worden. Om verstening van het buitengebied te voorkomen, wordt de vestiging van zorgvoorzieningen toegestaan binnen de bestaande oppervlakte aan vrijkomende agrarische bebouwing. Voor de bestemming "Wonen - Voormalige agrarische bebouwing" wordt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de vestiging van maatschappelijke functies.

Ook als nevenactiviteit op in werking zijnde agrarische bedrijven wordt ruimte geboden aan de vestiging van zorg(boerderijen). In het plan is een wijzigingsbepaling opgenomen voor de verbreding van de bedrijfsactiviteiten met een maatschappelijke functie.

Bij de vestiging van een maatschappelijke functie mag geen onevenredige hinder worden veroorzaakt aan de in de omgeving aanwezige functies én mogen de agrarische bedrijven (als basisfunctie in het buitengebied) niet onevenredig gehinderd worden in hun ontwikkelingsmogelijkheden. Ook is het van belang dat geen verkeersoverlast plaatsvindt.

Tot slot bestaat de mogelijkheid voor inwoning/ mantelzorg. Voor de mogelijkheden hieromtrent wordt verwezen naar paragraaf 4.8.3.5.

De twee bestaande locaties voor dagopvang aan de Emmerhoutstraat in Emmen en aan de Klazienaveensestraat in Nieuw-Dordrecht zijn in dit bestemmingsplan specifiek bestemd als maatschappelijke functie ("Maatschappelijk - Dagopvang").

4.11 Verkeer

De wegen in het buitengebied zijn als volgt bestemd:

  • Verkeer - Auto(snel)weg: A37, N34 en N391;
  • Verkeer - Wegen: de wegen, fietspaden, voetpaden en straten met hoofdzakelijk een functie voor het doorgaande verkeer.

Aan de verschillende wegen is een dwarsprofiel gekoppeld. De dwarsprofielen geven de inrichting weer van de verschillende wegen in het plangebied. In de planregels is voor beide bestemmingen vastgelegd dat het aantal rijstroken van wegen niet mag worden vergroot indien dit tot een verhoging van het aantal gehinderden tot gevolg heeft, dan wel de voorkeursgrenswaarde of hogere verkregen grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder hierdoor wordt overschreden.

Bestaande vrijliggende fiets- en voetpaden liggen binnen de agrarische-, natuur-, of bos- (gebieds)bestemmingen. Het aanleggen van nieuwe fiets- of voetpaden en het verharden van wegen is omgevingsvergunningplichtig.

In de omgeving van Schoonebeek liggen een aantal zogenaamde "NAM-wegen". Deze wegen hebben geen openbare functie maar dienen alleen als ontsluitingsweg voor de winlocaties. De wegen zijn op de verbeelding nader aangeduid.

Tot slot zijn de spoorwegverbindingen Zwolle-Emmen en het spoorlijntje naar Zandpol bestemd als Verkeer-Spoorverkeer.

Luchtverkeer
De Wet luchtvaart kent een indeling voor verschillende soorten luchtvaarthavens. De wet maakt een onderscheid in drie typen luchthavens. De provincie Drenthe is bevoegd gezag. De gemeente Emmen kent alleen luchthavens waarop de luchthavenregeling van toepassing is. Voor deze luchthavens geldt geen ruimtelijke beperkingen voor bijvoorbeeld geluid en veiligheid.

In de gemeente Emmen zijn drie luchthavenregelingen van toepassing:

  • Aan Kanaal B ZZ 3-5 in Emmer-Compascuum ligt de enige helihaven van de gemeente Emmen (Heli Holland). Deze is in de jaren '90 van de vorige eeuw gerealiseerd via een artikel 19 WRO-procedure en is nu opgenomen in het bestemmingsplan.
  • Kanaal B NZ 77 te Emmer-Compascuum, kadastraal bekend gemeente Emmen, sectie AB, nummer 00196. Het betreft hier een luchthaven voor Micro Light Aeroplanes (MLA's). Deze luchthaven is specifiek aangeduid op de verbeelding.
  • Siepeldijk ong. te Nieuw-Amsterdam, kadastraal bekend gemeente Emmen, sectie AG, nummer 00524. Het betreft hier een luchthaven voor schermvliegtuigen met hulpmotor. Deze luchthaven is specifiek aangeduid op de verbeelding.

De provincie Drenthe heeft in de besluiten over de luchthavenregelingen voorwaarden verbonden aan het gebruik van de luchthavens.

Laagvliegroute
In Nederland wordt een onderscheid gemaakt tussen een laagvliegroute voor militaire transport- en jachtvliegtuigen en laagvlieggebieden voor militaire helikopters. Deze gebieden worden aangewezen door het ministerie van Defensie. In de gemeente Emmen ligt alleen een laagvliegroute voor militaire transport- en jachtvliegtuigen. Voor helikopters (Heli Holland) geldt geen formele laagvliegroute/ -gebied.

Binnen de laagvliegroute mag de hoogte van gebouwen en andere bouwwerken niet meer dan 40 meter bedragen. Op de verbeelding is de laagvliegroute aangeduid als "Luchtvaartverkeerzone - laagvliegroute" waarin een regeling is opgenomen dat de hoogte van gebouwen en andere bouwwerken niet meer dan 40 meter mag bedragen.

4.12 Externe Veiligheid

Aardgastransportleidingen en hoogspannings(transport)leidingen
Alle transportleidingen zijn voorzien van een dubbelbestemming. De dubbelbestemmingen liggen op een strook aan weerszijden van de gastransportleidingen, hoogspanningsleidingen en hoogspanningsverbindingen. De regeling voorziet in de aanwezigheid van de leidingen en in de bescherming ervan. Binnen de in de planregels aangegeven strook mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de leidingen. Voor werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de leidingen is een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.

Bij de hoogspannings(transport)leidingen is rekening gehouden met de richtlijnen van het Rijk ten aanzien van veiligheidsafstanden. In principe moet de zakelijk rechtstrook worden aangehouden. Deze zone bepaalt de omvang van de dubbelbestemming. In verband met gezondheidsrisico's vanwege magneetvelden geldt een adviesnorm. De omvang van de zone wordt bepaald door de hoeveelheid stroom die door de leidingen wordt getransporteerd. Omdat de hoeveelheid stroom niet vastligt, ligt de omvang van de zone dus ook niet vast. Deze indicatieve zone is dan ook niet op de verbeelding vastgelegd.

Voor de bovengrondse infieldleidingen voor het olieveld Schoonebeek is in het bestemmingsplan voorzien in een afzonderlijke dubbelbestemming.

NAM en Gasunielocaties
NAM- en Gasunielocaties zijn bestemd voor mijnbouwdoeleinden. Dit geldt ook voor de bedrijfslocatie van de NAM te Schoonebeek. De PR-contouren liggen bijna allemaal binnen de bestemming en staan derhalve niet op de verbeelding. Voor een beperkt aantal gaswinlocaties van de NAM ligt de PR-contour wel in plangebied. In verband met de herstart van de gaswinning te Roswinkel zijn deze contouren echter niet meer actueel. In het kader van de herstart is een Project-MER in voorbereiding en worden nieuwe veiligheidsberekeningen gemaakt. Indien blijkt dat er contouren in het plangebied komen te liggen dan kunnen deze alsnog op de verbeelding worden opgenomen.

In de nabijheid van de Berkenlaan bevindt zich het Gasontvangststation Schoonebeek N-434 (G.O.S. N-434). Binnen de afstand van 4 meter van de G.O.S. N-434 mogen geen beperkt kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Voor kwetsbare objecten dient deze afstand minstens 25 meter te bedragen.

Daarnaast bevindt zich in het plangebied nabij de Verlengde Herendijk een afsluiterlocatie (S-626). Een afsluiter is een essentiële voorziening binnen het grootschalig transport van aardpas per leiding. Ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker gastransport en ter beperking van gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving van de afsluiterschema, is deze voorziening beveiligd met een hekwerk. Deze locatie is daardoor niet meer voor derden toegankelijk en de gronden kunnen niet anders gebruikt worden dan voor de afsluiterschema.

Het G.O.S. N-434 en de afsluiterlocatie S-626 zijn op de verbeelding specifiek bestemd. Dit geldt ook voor de NAM-locatie nabij de N34 bij de afslag naar Delftlanden.

LPG zone
Op één locatie aan de N34 is de verkoop van LPG toegestaan. Dit is op de verbeelding aangegeven. De veiligheidszone (PR-contour) is op verbeelding aangegeven. Binnen deze zone mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Van een aantal tankstations buiten het plangebied is het deel van de zone binnen het plangebied ook bestemd.

Overig
Daarnaast is in het bestemmingsplan opgenomen dat bij elke afwijking of wijziging van het plan rekening moet worden gehouden met het aspect externe veiligheid.

4.13 Overige Functies

4.13.1 Maatschappelijke functies

In het plangebied bevindt zich een aantal maatschappelijke functies. Het betreft hier het asielzoekerscentrum aan de Wilhelmsweg in Emmen, de begraafplaatsen aan de Kerkenweg in Weiteveen en de Gruinten in Emmer-Compascuum, de joodse begraafplaats aan de Bargerkampenweg in Emmen en een dierenartspraktijk aan de Dikkewijk WZ in Nieuw-Amsterdam.

Bovengenoemde functies worden in het bestemmingsplan specifiek bestemd.

4.13.2 Nutsvoorzieningen

De bestaande, vergunde zendmasten en met bijbehorende installaties worden geregeld middels een aanduiding op de verbeelding. Nieuwe zendmasten met bijbehorende installaties kunnen geregeld worden middels een buitenplanse afwijking. In een dergelijke procedure wordt afgewogen wat de effecten van een zendmast zijn op de omgeving en het landschap.

Tot slot is in het noordwestelijke deel van het plangebied een straalpad gelegen voor telecommunicatie. Omdat voor het berichtenverkeer gebruik wordt gemaakt van straalverbindingen, dient tussen de zend- en ontvangststations een vrije baan (straalpad genoemd) aanwezig te zijn. Om rekening te houden met het functioneren van deze nutsinfrastructuur is op de verbeelding een vrijwaringszone opgenomen. Binnen deze zone mogen gebouwen en andere bouwwerken niet hoger zijn dan maximaal 30 meter. Hiervan kan afgeweken worden tot maximaal 40 meter, indien overleg heeft plaatsgevonden met de beheerder van de straalverbinding.

4.13.3 Molenbiotopen

In het plangebied zijn 6 molenbiotopen gelegen. De molens zelf liggen niet in het plangebied. De Molenstichting Drenthe te Assen heeft voor de 6 molenbiotopen de gegevens beschikbaar gesteld.

Het begrip molenbiotoop wordt gebruikt om de omgeving van een molen aan te duiden die vrij wordt gehouden van obstakels ten behoeve van een vrije windvang voor de molen. Handhaving van een vrije windvang heeft gevolgen voor de toegestane hoogte van omringende bebouwing en beplanting. In het bestemmingsplan is de vrije windvang beschermd door het opnemen van een "vrijwaringszone - molenbiotoop".

Binnen bepaalde afstanden rondom de molens mag de hoogte van bebouwing en beplanting niet meer zijn dan de hoogte berekend met een formule die gebaseerd is op de biotoopformule ontwikkeld door de Vereniging De Hollandsche Molen. De formule houdt in dat binnen een bepaalde afstand van een molen bebouwing en beplanting niet hoger mag zijn dan de stellinghoogte van de molen. Op een verdere afstand dan de afstand gebaseerd op de stellinghoogte, geldt een maximale hoogte bepaald op basis van de formule en houdt in dat op elke 50 meter verdere afstand van de molen de maximale hoogte van bebouwing en beplanting in oplopende lijn 1 meter hoger mag zijn. Aangezien de zes molens een variërende stellinghoogte hebben, varieert ook de toegestane bouwhoogte rondom de molens. Voor de toegestane hoogten rondom de verschillende molens, zie artikel 75.4 van de regels.

Obstakels op meer dan 400 meter van molens worden niet meer als hinderlijk beschouwd. De vrijwaringszones rondom de molens hebben zodoende op de verbeelding van het bestemmingsplan een straal van 400 meter. Afwijken van de maximale hoogte kan mogelijk zijn nadat vooraf advies is ingewonnen bij een deskundige.

Hoofdstuk 5 Plan-mer En Onderzoeken

5.1 Inleiding

In 2011 is een plan-m.e.r. procedure doorlopen. De Plan-MER is op 22 december 2011 aanvaard door de gemeenteraad. Naar aanleiding van overleg met de Commissie voor de m.e.r. is vervolgens begin 2012 een aanvullende notitie opgesteld. De complete Plan-MER en de aanvullende notitie zijn toegevoegd als Bijlage 5. Het zwaartepunt in de Plan-MER (en de daarbij behorende Passende Beoordeling) ligt bij de afstemming van de ontwikkelingsmogelijkheden voor de agrarische sector met het natuurbeleid en wet- en regelgeving. In paragraaf 4.4.5 staat beschreven op welke wijze met dit bestemmingsplan bij uitbreiding van veehouderijen rekening wordt gehouden met de natuurwaarden waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen. Andere milieuaspecten zijn in de Plan-MER ook onderzocht (o.a. geur, luchtkwaliteit, geluid, fysieke veiligheid). In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de mogelijke overige effecten op het milieu, ook in relatie tot overige ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt. Daarnaast is onderzocht of sprake is van eventuele aanwezigheid van bodemverontreinigingen in de grond. Ook deze resultaten staan beschreven in dit hoofdstuk.

5.2 Plan-mer

Algemeen is in de Plan-MER gesteld dat veelal negatieve effecten kunnen worden voorkomen door het treffen van mitigerende maatregelen. In de Plan-MER worden mitigerende maatregelen aangereikt. Bij het toepassen van mitigerende maatregelen is het altijd van de concrete situatie afhankelijk in hoeverre negatieve effecten kunnen worden gemitigeerd. De mogelijkheden voor mitigatie hangen af van de omvang van negatieve effecten en het effect van mitigatie. In bepaalde gevallen zullen maatregelen tot volledige mitigatie leiden, in andere gevallen zal dit niet lukken. Steeds hangt het af van de concrete situatie.

Effecten van uitbreiding van de landbouw op geur
Op basis van indicatieve berekeningen (er wordt niet ingezoomd op de specifieke lokale situaties) wordt in de Plan-MER geconcludeerd dat voor niet-grondgebonden agrarische bedrijven sprake kan zijn van een overschrijding van de geurnorm. De Plan-MER geeft aan dat het hier met name gaat om de gebieden met een kleinschalige verkavelingsstructuur waar agrarische bedrijven dicht bij elkaar liggen.

Nauwkeurige berekeningen zijn noodzakelijk om te bezien of er daadwerkelijk normoverschrijdingen plaatsvinden. Effecten van geurhinder kunnen worden gemitigeerd door het toepassen van aanvullende of andere stalsystemen waarmee geuremissies verder kunnen worden gereduceerd. Daarnaast beschrijft de Plan-MER dat het opstellen van gemeentelijk geurbeleid uitkomst kan bieden om als gemeente grip te houden op het aspect geur. Inmiddels is in het milieuprogramma opgenomen dat in 2012 onderzocht gaat worden of het daadwerkelijk wenselijk is dat er gemeentelijk geurbeleid opgesteld wordt.

Effecten van biovergisting op het Natura 2000-gebied Bargerveen
Agrarische bedrijven krijgen, op basis van het bestemmingsplan, de mogelijkheid om een biovergister op te richten. In een biovergister kan mest kan worden vergist voor de productie van biogas. Oprichting van een biovergister leidt enerzijds tot een afname van emissie van ammoniak en anderzijds tot een toename van de emissie van NOX, bij verbranding van het biogas. Zowel de afname ammoniakemissie als de toename van NOX-emissie is zeer gering. Daarom worden significant negatieve effecten op basis van expert judgement uitgesloten.

Invloed van biovergisting op klimaat en energie
Covergisting leidt tot de productie van biogas dat enerzijds kan worden omgezet in warmte en elektriciteit en anderzijds tot aardgas. Op basis van de potentiële opbrengst van elektriciteit in het buitengebied van de gemeente Emmen kunnen 17.000 tot circa 22.000 huishoudens van elektriciteit worden voorzien. Daarmee worden emissie van CO2 uit fossiele bronnen vermeden. Hetzelfde is het geval indien opgewerkt biogas het gebruik van aardgas vervangt. De afzetmogelijkheden voor warmte in het buitengebied zijn, naast verwarming van de mestvergister zelf, helaas beperkt waardoor hiermee slechts een beperkt milieuvoordeel wordt behaald. Co-vergisting geeft voorts een forse emissiereductie ten opzichte van de reguliere opslag en verwerking van mest.

Tegenover deze duidelijk positieve aspecten van biovergisting staan de negatieve milieueffecten ten gevolge van aantal vervoersbewegingen voor de aanvoer van cosubstraat. Transportbewegingen ten gevolge van mestafvoer nemen daarentegen juist weer af. Op basis van expert judgement is de verwachting dat emissies ten gevolge van transport door de covergisting niet toenemen.

Opwerking tot aardgas maakt dat de toepasbaarheid van het biogas toeneemt. Dit zou een extra positief effect zijn. Echter, omdat de potentie en haalbaarheid van mogelijke opwerking van het biogas tot aardgaskwaliteit niet duidelijk zijn, is dit aspect bij de beoordeling van de milieueffecten van biovergisting niet meegenomen.

Effecten van biovergisting op externe veiligheid
Voor de opslag van biogas in een gasreservoir bij een lichte overdruk (van 0,1-0,3 bar) moeten veiligheidsafstanden worden aangehouden. Voor dit soort installaties (bedrijfsgebonden met een opslag tot 4.000 m3) dient een veiligheidsafstand van 50 meter te worden aangehouden, waarbij deze mogelijk buiten de terreingrens zal vallen. Bij de oprichting van een biovergister dient rekening gehouden te worden met de effectafstand van het gasreservoir. Binnen deze afstand mogen geen kwetsbare objecten liggen en bij voorkeur geen beperkt kwetsbare objecten.

Overige ontwikkelingen
Het bestemmingsplan buitengebied maakt een aantal ontwikkelingen mogelijk die naar eerste inschatting geen grote milieueffecten hebben, maar die mogelijk wel kunnen leiden tot cumulatieve effecten. Deze ontwikkelingen betreffen:

  • Hergebruik vrijkomende agrarische bebouwing voor:
      1. a. wonen;
      2. b. zorg;
      3. c. niet-agrarische bedrijvigheid (lichte milieucategorie).
  • Ontwikkeling bestaande niet-agrarische bedrijvigheid.
  • Kleinschalige toeristische en recreatieve ontwikkelingen.
  • Verbreding en verdieping agrarische bedrijven.
  • Gebruik van gronden rondom het Bargerveen.

Overige milieueffecten
Voor de overige milieuaspecten wordt in de Plan-MER aangegeven dat rekening dient te worden gehouden met mogelijke effecten van de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt. Het gaat hier om mogelijk invloed op de kwaliteit van bodem en water (grond- en oppervlaktewater), inclusief doorwerking naar andere KRW waterlichamen. Ook kunnen lozingen van bemalingswater en toename van verhardingen een beperkte invloed hebben voor de waterkwantiteit.

Bepaalde aspecten zijn geregeld in andere wetgeving bijvoorbeeld de Meststoffenwet (gebruik van meststoffen) en de Waterwet (waterkwaliteit).

Verder dient bij ontwikkelingen rekening te worden gehouden met archeologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de kwaliteit van de woon- en leefomgeving, bijvoorbeeld voor wat betreft geluidstoename en luchtkwaliteit.

In het bestemmingsplan is aangegeven dat bij de verscheidene ontwikkelingsmogelijkheden die via afwijking of wijziging in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt (zoals beschreven in Hoofdstuk 4 Planbeschrijving). aspecten moeten worden betrokken met betrekking tot het landschap, archeologie, cultuurhistorie, verkeersveiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, natuur, het functioneren van het watersysteem en de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

Voor de verschillende thematische aspecten wordt verwezen naar het vorige hoofdstuk waar hier uitvoerig op ingegaan is (Hoofdstuk 4 Planbeschrijving). Ook wordt verwezen naar het vervolg van dit hoofdstuk waarin de specifiek onderwerpen bodem, externe veiligheid, geluid en luchtkwaliteit nader zijn uitgewerkt.

5.3 Bodem

De aanwezigheid van bodemverontreiniging kan gevolgen hebben voor het gebruik van percelen. Niet alleen kan dit betekenen dat op het perceel gebruiksbeperkingen liggen. Ook kan het zo zijn dat de bodemverontreiniging de bestemming van het perceel in de weg staat. Het nemen van saneringsmaatregelen of het verwijderen van de bodemverontreiniging kan deze belemmering weer opheffen. Het wettelijk kader voor bodemsanering is gelegen in de Wet Bodembescherming (Wbb). Een saneringsplan behoeft instemming van het bevoegd gezag Wbb (Gemeente Emmen).

Binnen de Gemeente Emmen wordt op vele manieren grond hergebruikt en toegepast. Al het hergebruik en toepassen van grond dient te worden gemeld bij de Gemeente Emmen volgens het Besluit Bodemkwaliteit. In de bodemkwaliteitskaart en bodembeheerplan van de Gemeente Emmen wordt geregeld onder welke voorwaarden grond die vrijkomt elders kan worden toegepast. Op dit moment worden de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan herzien tot een Nota Bodembeheer.

5.3.1 Algemeen beeld bodemkwaliteit plangebied

De gegevens van alle bodemonderzoeken die bekend zijn bij de Gemeente Emmen zijn opgenomen in het bodeminformatiesysteem van de Gemeente Emmen. Omdat met enige regelmaat nieuwe onderzoeken worden uitgevoerd en verontreinigde percelen/ locaties worden gesaneerd, veranderd het beeld van de bodemkwaliteit voortdurend. Geadviseerd wordt om altijd contact op te nemen met de gemeente voor een actueel beeld van de bodemkwaliteit.

Voor het bestemmingsplan Buitengebied Emmen geldt het algemene beeld dat de kwaliteit van de bodem overwegend goed is. De verontreinigingen worden alleen lokaal aangetroffen.

De voor het buitengebied meest kenmerkende verontreinigingen zijn:

  • De aanwezigheid van verontreinigde gedempte wijken en kanalen;
  • De aanwezigheid van voormalige stortplaatsen;
  • Verontreinigingen ter plaatse van voormalige locaties van de olie- en gaswinning.

Naast specifiek aangemerkte verdachte locaties geldt in algemene zin dat erfverharding bij boerderijen/bedrijven, puinpaden en dempingen van sloten, wijken en kanalen als verdacht worden beschouwd ten aanzien van mogelijke bodemverontreiniging.

5.3.2 Betekenis bodemkwaliteit voor bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Buitengebied Emmen is overwegend een conserverend bestemmingsplan. Op een aantal locaties is voorzien in een herziening van het agrarische bouwvlak, op basis van de actuele situatie en/ of in het verleden verleende vergunningen.

Uit het bodeminformatiesysteem van de Gemeente Emmen zijn geen gegevens bekend over de kwaliteit van de bodem ter plaatse waar de herziening van het agrarisch bouwvlak plaats zal vinden.

Eventuele nieuwe ontwikkelingen, zoals uitbreiding van een nieuw bouwvlak of de vestiging van een nieuw grondgebonden agrarisch bedrijf, kunnen middels een wijzigingsplan mogelijk worden gemaakt. Bij eventuele daadwerkelijke ontwikkelingen in de toekomst zal mogelijk bodemonderzoek noodzakelijk zijn in het kader van een aanvraag omgevingsvergunning of planologische procedure. Indien hieruit blijkt dat de bodem ernstig verontreinigd is, moet er rekening mee worden gehouden dat een ontwikkeling alleen mogelijk is na het treffen van saneringsmaatregelen.

5.4 Externe Veiligheid

Externe Veiligheidsonderzoek
Ten behoeve van de beoordeling van het aspect externe veiligheid voor dit bestemmingsplan heeft het steunpunt Externe Veiligheid Drenthe een veiligheidsstudie uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 6 opgenomen. Dit onderzoek bestaat uit de volgende onderdelen:

  • Inventarisatie van de risicobronnen in en nabij het plangebied;
  • Analyse van de invloed van risicobronnen op de veiligheid;
  • Toetsing van de veiligheidssituatie aan de geldende veiligheidsnormen;
  • Uitvoering van een kwantitatieve risicoanalyse;
  • Beoordeling van de noodzaak voor een verantwoording van het groepsrisico

De regionale brandweer (Hulpverleningsdienst Drenthe) brengt, als aangewezen adviseur, advies uit over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de ramp of zwaar ongeval en de zelfredzaamheid van burgers. Het advies is neergelegd in het rapport “Brandweeradvies externe veiligheid inzake bestemmingsplan Buitengebied Emmen (gemeente Emmen)”. Deze is opgenomen in Bijlage 7. Vanwege de overschrijding van het groepsrisico is door het steunpunt Externe Veiligheid Drenthe in maart 2013 een aanvullend advies uitgebracht. Deze is opgenomen in Bijlage 10.

Verantwoording
In het onderzoek inzake externe veiligheid zijn ook berekeningen uitgevoerd naar de in het plangebied aanwezig aardgastransportleidingen. Uit deze berekeningen blijkt dat in het gehele plangebied voldaan wordt aan de normen ten aanzien van het plaatsgebonden risico (PR). In het plangebied liggen geen saneringslocaties. Daarnaast is gebleken dat op één locatie aan de Verlengde Herendijk sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Dit is een maat voor het groepsrisico. Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans, dat door een ramp een groep mensen die niet rechtstreeks bij de activiteit betrokken is, tegelijkertijd omkomt. Voor het groepsrisico zijn geen harde juridische normen vastgelegd.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen verplicht het bevoegd gezag tot het nemen van een verantwoording van het groepsrisico. Doel hiervan is dat het bevoegd gezag zich bewust is van mogelijke risico's en bekijkt of het mogelijk is om die maatregelen te treffen om de risico's te verkleinen.

De Notitie verantwoording groepsrisico Buitengebied Emmen bevat de verplichte groepsverantwoording. De notitie is opgenomen in Bijlage 10. De eindconclusie luidt dat er sprake is van een aanvaardbare situatie.

5.5 Geluid

Wet geluidhinder
Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. Tevens gaat de Wgh uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen.

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. Naast de wettelijke kaders ter voorkoming van geluidshinder die in acht moeten worden genomen bij ruimtelijke planvorming moet in het kader van een "goede ruimtelijke ordening" ook gezorgd worden voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de cumulatie van diverse geluidsbronnen.

Wanneer een woning of een andere geluidsgevoelige bestemming wordt geprojecteerd in de zone langs een weg, spoorweg of industrieterrein is de de Wgh van toepassing. Er moet dan akoestisch onderzoek worden uitgevoerd zodat aangetoond kan worden dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Kan niet worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, dan biedt de Wgh de mogelijkheid af te wijken van de voorkeursgrenswaarde tot een maximale waarde. Dit wordt de hogere waarde procedure genoemd. Bij vaststelling van het bestemmingsplan moet de vookeursgrenswaarde, dan wel een vastgestelde hogere waarde, in acht worden genomen.

Crisis en herstelwet
Deze wet (Chw) voorziet in aanpassing van artikel 48 van de Wgh. De mogelijkheid bestaat sindsdien om de hogere waarde te koppelen aan een wijzigingsplan. Het akoestisch onderzoek hoeft pas ten tijde van de planwijziging te zijn uitgevoerd.

Besluit ruimtelijke ordening
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) legt een directe relatie met de Wgh. In het Bro is bepaald dat het bestemmingsplan van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, die gelegen zijn binnen de geluidszone de ligging en afmetingen aangeeft. Dit betekent dat de voorgevel moet vastliggen en dat gevel niet dichter op de weg mag komen. In het bestemmingsplan zijn de bestaande voorgevels vastgelegd en dit betekent dat er geen uitbreiding van de geluidsgevoelige objecten richting wegen mogelijk is.

5.5.1 Industrielawaai

Binnen het plangebied is een drietal bedrijventerreinen en/of losse inrichtingen gezoneerd in het kader van de Wet geluidhinder:

  • Rioolwaterzuiveringsinstallatie aan de Nieuw-Amsterdamsestraat in Emmen;
  • Geluidsportcentrum Pottendijk in Emmer-Compascuum;
  • WKC/OBI in Schoonebeek.

Daarnaast ligt van een aantal bedrijventerreinen en/of losse inrichtingen buiten het plangebied, de geluidszones binnen het plangebied:

  • Bedrijventerrein Bargermeer in Emmen;
  • Bedrijventerrein de Tweeling in Nieuw-Amsterdam;
  • Warmtekrachtcentrale Tuinbouwgebied Erica;
  • Warmtekrachtcentrale Tuinbouwgebied Klazienaveen.

De geluidscontouren en de bedrijfslocaties van Rademakers Gieterij BV en Norit in Klazienaveen worden opgenomen in het voorbereiding zijnde bestemmingsplan Klazienaveen. De nieuwe milieuvergunningen voor de twee bedrijven leiden tot een geringe aanpassing van de geluidscontouren. Er is vanwege procedurele redenen gekozen om de gewijzigde geluidscontouren in het bestemmingsplan voor Klazienaveen op te nemen.

De geluidszones zijn op de verbeelding van dit bestemmingsplan aangeduid. Binnen deze zones geldt voor de eventueel aanwezige geluidsgevoelige gebouwen dat deze niet dichter naar het bedrijventerrein/ losse inrichting mogen uitbreiden. In het bestemmingsplan zijn de bestaande voorgevels vastgelegd en dit betekent dat er geen uitbreiding van de geluidsgevoelige objecten richting het bedrijventerrein/ losse inrichting mogelijk is. Nieuwe geluidsgevoelige functies mogen in principe niet gerealiseerd worden binnen de zones.

Het plan ligt binnen de invloedssfeer van het industrieterrein Bargermeer. In 1989 is een zone als bedoeld in de Wet geluidhinder vastgesteld rondom het industrieterrein. Voor de woningen die in de geluidzone liggen heeft de Minister van Vrom in 1999 de hoogste toelaatbare geluidsbelastingen (MTG) vanwege het industrieterrein vastgesteld variërend van 55 tot 60 dB(A). Het college van burgemeester en wethouders zorgt door geluidbeheer van het industrieterrein dat deze MTG's niet overschreden worden.

Overigens is het toevoegen van burgerwoningen aan het buitengebied niet mogelijk. In dit bestemmingsplan blijft de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe grondgebonden agrarische bedrijven met bedrijfswoning in de grootschalige veenontginningen gehandhaafd. Daarnaast blijft na afweging de mogelijkheid van een tweede bedrijfswoning bij agrarische bedrijven. Niet rechtstreeks, maar beide mogelijkheden via een wijzigingsprocedure. Bij een dergelijke procedure dient een afweging omtrent geluidsbelasting te worden gemaakt.

5.5.2 Wegverkeerslawaai

Bij vaststelling van het vigerend bestemmingsplan voor het buitengebied Emmen is een akoestisch onderzoek verricht en een hogere geluidswaarde vastgesteld voor zones langs wegen. De hogere waarde is verleend met het oog op de mogelijkheid om via planwijziging nieuwe agrarische bouwpercelen (met bedrijfswoning) te realiseren en vanwege de mogelijkheid van een tweede bedrijfswoning.

In het kader van de verdubbeling van de N37 is een aantal woningen voorzien van geluidswerende voorzieningen. In het buitengebied liggen naast de A37 diverse wegen waarvoor een geluidszone in acht dient te worden genomen.

In dit bestemmingsplan blijft de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe grondgebonden agrarische bedrijven met bedrijfswoning in de grootschalige veenontginningen gehandhaafd. Daarnaast blijft na afweging de mogelijkheid van een tweede bedrijfswoning bij agrarische bedrijven. Beide mogelijkheden via een wijzigingsplan. Uitgaande van de Crisis en herstelwet is er vooraf geen akoestisch onderzoek nodig maar kan per wijzigingsplan ontheffing van de geluidswaarde worden verleend. Op deze wijze wordt sturing gehouden op de inrichting van (grondgebonden) agrarische bouwpercelen zodat voor de bedrijfswoning(en) een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden.

5.5.3 Spoorweglawaai

In het buitengebied liggen twee spoortracés, namelijk het tracé Emmen – Coevorden (personenvervoer en transport) en het tracé Nieuw-Amsterdam – Schoonebeek (goederenvervoer ten behoeve van de NAM).

In het kader van het landelijke saneringsproject railverkeerslawaai heeft in het plangebied het geluidsaneringsproject "gevelisolatie Raillawaai te Emmen" plaatsgevonden. Ten aanzien van de woningen die binnen de akoestische invloedssfeer van de spoorweg liggen is onderzocht of maatregelen nodig zijn om aan de wettelijke binnenwaarde te kunnen voldoen. Waar nodig zijn isolerende voorzieningen aangebracht. Het saneringsproject is in 2009 afgerond.

Ten aanzien van de projectie van nieuwe geluidvoelige objecten binnen de geluidszone spoor gelden dezelfde regels als voor de zone langs wegen. Het bestemmingsplan voorziet niet in de projectie van geluidvoelige objecten binnen de geluidszone.

5.6 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet is enerzijds bedoelt om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Luchtkwaliteit vormt in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;

  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.

5.6.1 Algemeen beeld luchtkwaliteit plangebied

Waar de luchtkwaliteitswaarden (voor met name fijn stof (PM10) en stikstofdioxide) de laatste jaren in grote delen van West-Europa onder druk staan, is de verwachting voor de autonome ontwikkeling dat de relevante achtergrondconcentraties langzaam lager zullen worden. Voor Emmen geldt dat de achtergrondconcentraties reeds laag zijn. Belangrijkste bronnen van emissies in het buitengebied van Emmen zijn bedrijven en industrie, de veehouderij en het wegverkeer.

Voor de veehouderij gaat het om emissies van met name fijn stof (PM10). Auto’s en vrachtwagens zullen door verdergaande reducerende maatregelen steeds minder NOx en PM10 uitstoten. Ook bij de industrie zullen de NOx en PM10-emissies door middel van aangescherpt beleid (bijvoorbeeld NOx-emissiehandel) naar verwachting verder beperkt worden.

Het RIVM produceert jaarlijks kaarten met grootschalige concentraties voor Nederland voor diverse luchtverontreinigende componenten, waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten geven een grootschalig beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Uit het de meest recente GCN-kaarten (Grootschalige Concentratie Nederland-kaarten) [www.rivm.nl/nl/themasites/gcn, 2011] kan het volgende worden geconcludeerd:

  • Voor NO2 geldt in het buitengebied van Emmen een huidige (2010) concentratie van 10 tot 16 ìg/m3 en een verwachting voor 2020 van 8 tot 11 ìg/m3.
  • Voor PM10 geldt in het buitengebied van Emmen een huidige (2010) concentratie van 20 tot 24 ìg/m3 en een verwachting voor 2020 van 19 tot 22 ìg/m3.
  • Voor PM2,5 geldt in het buitengebied van Emmen een huidige (2010) concentratie van 13 tot 14 ìg/m3 en een verwachting voor 2020 van 11 tot 13 ìg/m3.
  • Voor SO2 geldt in het buitengebied van Emmen een huidige (2010) en toekomstige (2020) concentratie van circa 1 ìg/m3.

In het kader van de Plan-MER heeft een onderzoek voor het aspect luchtkwaliteit plaatsgevonden.

Op de pagina 98 t/m 100 van de Plan-MER (Bijlage 5) staan de resultaten weergegeven van dit onderzoek. Geconcludeerd wordt dat dit bestemmingsplan niet zal leiden tot een overschrijding van de wettelijke norm en het plan voldoet daarmee uit het oogpunt van luchtkwaliteit.

Hoofdstuk 6 Juridische Toelichting Op Het Bestemmingsplan

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken zijn uitgangspunten van het bestemmingsplan beschreven. In de planregels hebben deze uitgangspunten hun juridische vertaling verkregen. De planregels zijn opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008).

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden voor het plangebied en is juridisch bindend. De wijze waarop de planregels zijn vormgeven is grotendeels bepaald door de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening en SVBP 2008. In de planregels wordt bepaald welke doeleinden binnen de bestemmingen zijn toegelaten. Tevens worden regels gesteld ten aanzien van het bouwen op en het gebruiken van de betreffende gronden en opstallen. Bouwaanvragen worden aan deze planregels (in combinatie met de verbeelding) getoetst.

De planregels zijn systematisch ingedeeld in 4 hoofdstukken en bevatten 4 bijlagen bij de planregels. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels bestaande uit de begripsbepalingen en de wijze van meten. De bestemmingsregels staan in hoofdstuk 2 en maken een onderscheid in zogenaamde enkel- en dubbelbestemmingen. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor alle bestemmingen. Het betreffen algemene planregels ten aanzien van bouwen, aanduidingen, afwijkingen en wijzigingen. Het laatste hoofdstuk bestaat uit de overgang- en slotregels. Bij sommige planregels wordt verwezen naar een kaart waaraan getoetst moet worden. De kaart is dan opgenomen in de bijlage bij de planregels.

6.2 Bestaande Situatie

In de regels wordt veelvuldig verwezen naar de “bestaande situatie". Hierbij wordt bedoeld het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of de bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is dan wel kan worden gebouwd krachtens een vergunning.

De bestaande situatie leidt de gemeente in de eerste plaats af uit de uitgebreide inventarisatie die als voorbereiding op het opstellen van het bestemmingsplan hebben plaatsgevonden. Het betreft zowel een veldinventarisatie als een inventarisatie van het gemeentelijke (bouw)vergunningenarchief, waarin de omgevingsvergunningen zijn opgeslagen. Vanuit die gegevens kunnen functies en afmetingen van bouwwerken worden bepaald. Tot slot is er nog het archief van de milieugegevens. Deze gegevens bieden een volledige en rechtszekere garantie om op een juiste wijze invulling te geven aan het begrip 'bestaande situatie”.

6.3 Handhaving

In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan eigentijdser en zowel voor gemeente als publiek beter toepasbaar geworden.Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.

Als voorbereiding op dit bestemmingsplan heeft een uitgebreide inventarisatie plaatsgevonden. Het betreft zowel een veldinventarisatie als een inventarisatie van het gemeentelijke (bouw)vergunningenarchief, waarin de omgevingsvergunningen zijn opgeslagen. Tot slot is er nog het archief van de milieugegevens. Deze gegevens hebben een lijst opgeleverd met illegale situaties binnen het plangebied. Deze lijst heeft als input gediend voor het door de gemeente Emmen ontwikkelde handhavingsbeleid voor bestemmingsplannen. Met dit handhavingsbeleid wordt aangesloten op het programma van de landelijke Stuurgroep Handhaven op Niveau met betrekking tot het programmatisch handhaven. Hierbij maakt de gemeente Emmen gebruik van een prioriteitenlijst vastgesteld door het college. De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, daadwerkelijk wordt aangepakt.

Voor wat betreft bestemmingsplannen wordt opgetreden in situaties met een uitstralend effect, een groot risico, of met belangrijke planologische consequenties. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld illegaal bouwen, bouwen bouten bouwvlak, bouwen of in gebruik hebben van een gebouw in strijd met de bestemming. De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, dat een uitstralend effect zal hebben. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor een projectmatige aanpak.

6.4 Hoofdstuk 1: Inleidende Regels

Hoofdstuk 1 bevat de begripsbepalingen en de wijze van meten. In de planregels komen veel begrippen veel. Om te zorgen dat deze eenduidig worden uitgelegd en toegepast is de begripsbepaling omschreven wat er onder wordt verstaan. Komt een begrip wel voor in de planregels maar niet omschreven in de begripsbepalingen dan geldt het normaal dagelijks gebruik van het begrip zoals omschreven in het woordenboek. In de planregels is sprake maatvoering zoals bouw en goothoogte. In de wijze van meten is bepaald op welke wijze de maatvoering bepaald moet worden.

6.5 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

6.5.1 Indeling bestemmingen

De bestemmingsregels hebben de volgende indeling:

  • A. Bestemmingsomschrijving
    Hierin staat voor welke functie(s) de gronden mogen worden gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van de functies is. Indien een functie alleen mag plaatsvinden binnen een bepaald gebied binnen de bestemming is dit aangegeven met een specifieke aanduiding.
  • B. Bouwregels
    Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden. Zo moeten in gebouwen altijd in het bouwvlak worden opgericht. Daarnaast geldt voor woningen dat ze in de gevellijn moeten worden opgericht.
  • C. Nadere eisen
    Onder dit kopje wordt aangegeven dat burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing. Deze eisen kunnen echter alleen worden gesteld wanneer ten aanzien van de plaats en de afmetingen van de bebouwing reeds een hoofdeis is opgenomen binnen de bestemming.
  • D. Afwijken van de bouwregels
    In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen (thans nog niet voorzien) waaruit blijkt dat de bouwregels niet voldoende blijken te zijn. Daarom kan voor ondergeschikte aspecten binnen de bestemming een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de bouwregels c.q. gebruiksregels (zie onder f). Van geval tot geval zal een afweging worden gemaakt.
  • E. Specifieke gebruiksregels
    In principe moeten gronden en gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn voor de duidelijkheid en ten behoeve van het aangeven van de reikwijdte van de bestemming gebruiksvormen genoemd, die in elk geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt.
  • F. Afwijken van de gebruiksregels
    Van een aantal gebruiksvormen kan nu nog niet worden gezegd of ze aanvaardbaar zijn of niet. Voor dergelijke gebruiksvormen is een bevoegdheid opgenomen om bij omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels. Er zijn ook gebruiksvormen die beleidsmatig al wel mogelijk zijn, maar die vanwege een zorgvuldige afweging onder een afwijkingsregeling zijn gebracht. De omgevingsvergunning wordt afgegeven na een zorgvuldige afweging van waarden en functies in de bestemmingen.
  • G. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
    Voor een aantal met name genoemde werken en werkzaamheden geldt een omgevingsvergunningplicht. Dat betekent dat deze pas mogen worden uitgevoerd nadat een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verkregen. Hierbij vindt een afweging van belangen naar evenredigheid plaats. Als het gaat om activiteiten die behoren tot het normale onderhoud en/of beheer of het normaal agrarisch gebruik, is geen omgevingsvergunning vereist. In de planregels is aangegeven waaraan een aanvraag wordt getoetst.

Een algemene toestemming (waarbij meerdere werkzaamheden worden ondergebracht in één vergunning) kan worden verleend als de plannen passen binnen de randvoorwaarden van het bestemmingsplan. Dan kunnen alle werken en werkzaamheden in één keer worden toegestaan en is voor afzonderlijke activiteiten geen vergunning meer nodig.

  • H. Wijzigingsbevoegdheid
    Het plan bevat voor een aantal gevallen mogelijkheden om bestemmingen te wijzigen binnen de in de regels aangegeven grenzen. Het kan hierbij gaan om een algemene wijzigingsbevoegdheid voor de hele bestemming, dan wel een specifieke bevoegdheid voor een bepaald gebied. In dit laatste geval zal worden verwezen naar een aanduiding in de verbeelding.

Een bestemmingsregel hoeft overigens niet elk element te bevatten.

6.5.2 Enkelbestemmingen Agrarisch met waarden (Gebiedsbestemmingen)

Op basis van landschappelijke gebiedskenmerken zijn de agrarisch gronden verdeeld in drie deelgebieden:

  • Agrarisch met waarden - Esdorpenlandschap
  • Agrarisch met waarden - Grootschalige Veenontginningen
  • Agrarisch met waarden - Kleinschalige Veenontginningen

Het betreffen hier de gronden in het buitengebied met in hoofdzaak onbebouwde gronden. De “gebiedsbestemmingen” zijn vrij globaal van karakter. Binnen de gebiedsbestemmingen komen belangrijke landschappelijke waarden voor, zoals houtwallen, die moeten worden beschermd. Hiervoor is in deze bestemmingen voorzien in een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken.

Vanwege de globaliteit en flexibiliteit zijn niet alle elementen in de planregels opgenomen maar maken ze deel uit van de gebiedsbestemmingen. Denk hierbij aan bijvoorbeeld de volgende elementen:

  • Landbouwkundige elementen (een ontsluitingsweg van een agrarisch bedrijf);
  • Recreatieve elementen (een wandelpad of een picknickplaats);
  • Landschappelijke elementen zoals houtwallen en laanbeplanting
  • Waterlopen binnen agrarische gronden met in hoofdzaak een landbouwkundige functie.

Het gaat hier om zaken die in hoofdzaak of zelfs uitsluitend dienst doen ten behoeve van de basisfuncties van een gebied. Uiteraard zullen de bestaande elementen worden gehandhaafd. Door de globale opzet kunnen ook nieuwe elementen worden ingepast, voor zover ze passen binnen de betreffende bestemming. Een gericht omgevingsvergunningenbeleid voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden voorzien daarin.

Binnen de drie gebiedsbestemmingen kunnen onder strikte voorwaarden ten behoeve van de landbouw mestopslagen en kuil en sleufsilo's worden gerealiseerd. Dit kan alleen wanneer is aangetoond dat binnen het eigen agrarisch bouwvlak geen ruimte is en het landschap dergelijke bouwwerken ter plaatse toelaat. Per concreet geval wordt een aanvraag afgewogen. De regels hiervoor wijken niet af van het bestaande beleid in Emmen.

De drie gebiedsbestemmingen kunnen worden gewijzigd in andere bestemmingen. De schaal en omvang waarin de bestemming kan worden gewijzigd verschilt per gebiedsbestemming en is duidelijk in de planregels omschreven. De wijzigingsbevoegdheden voorzien onder andere in:

  • Vergroting van bestaande agrarische bedrijven;
  • Oprichting van nieuwe grondgebonden agrarische bedrijven;
  • Vergroting / verkleining van Natuur-, Water- en Bosbestemmingen;
  • De aanleg van gasleidingen.

Bij een planwijziging dienen de belangen van het landschap en cultuurhistorie nadrukkelijk worden betrokken. Nieuwe niet-grondgebonden agrarische bedrijven zijn niet toegestaan.

6.5.3 Enkelbestemmingen

6.5.4 Dubbelbestemmingen

6.6 Hoofdstuk 3: Algemene Regels

Naast regels per bestemming kan behoefte bestaan om bepaalde regels in één keer op één plaats in de regels weer te geven. Dit betreft standaardregels en regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen (zoals bepaalde afwijking- of wijzigingsregels, dan wel criteria voor het stellen van nadere eisen). Deze regels zijn opgenomen in de algemene regels.

6.6.1 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

6.6.2 Algemene bouwregels

Dit artikel bevat een aantal regels voor ondergeschikte bouwonderdelen voor o.a. kroonlijsten, en gevelversieringen.

6.6.3 Algemene aanduidingsregels

De aanvullende algemene aanduiding "geluidzone - industrie" geldt voor de volgende geluidszones die geheel of gedeeltelijk in het plangebied liggen:

  • Bedrijventerrein Bargermeer te Emmen
  • Bedrijventerrein De Tweeling te Nieuw-Amsterdam/Veenoord
  • Geluidsportcentrum de Pottendijk te Emmer-Compascuum
  • OBI/WKC te Schoonebeek
  • Waterzuiveringsinstallatie te Emmen
  • WKC installaties (twee) op het tuinbouwgebied Erica en Klazienaveen.

Voorkomen moet worden dat binnen deze zones nieuwe geluidsgevoelige functies worden opgericht. Dergelijke bebouwing kan binnen deze zones alleen worden opgericht als er akoestisch geen ongunstiger situatie optreedt.

Over het noordelijke gedeelte van de gemeente loopt een militaire laagvliegroute. Deze aangeduid met "luchtvaartverkeerzone". De bebouwing binnen het aangegeven straalpad mag niet hoger zijn dan 40 m.

De gebiedsaanduiding "milieuzone - hydrologisch aandachtsgebied" ligt rondom het natuurgebied Bargerveen. De gronden binnen de milieuzone - hydrologisch aandachtsgebied” zijn mede bestemd voor de bescherming van de waterhuishouding van het natuurgebied Bargerveen. Inrichtingsmaatregelen in dit gebied mogen geen negatief effect hebben op de waterhuishouding van het natuurgebied. Anderzijds mogen inrichtingsmaatregelen ten behoeve van de natuurwaarden ook geen nadelige invloed (vernatting) hebben op het aangrenzende landbouwgebied. Binnen de milieuzone geldt een omgevingsvergunningenstelsel voor het wijzigen van het waterpeil, het aanleggen van drainage en/of het graven en/of dempen van sloten. Tevens is, met het oog op verdroging, het bebossen van gronden en boomteelt of fruitteelt gekoppeld aan een omgevingsvergunning. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor wijzigen of verwijderen van de gebiedsaanduiding van de verbeelding indien daartoe als gevolg van wijziging in gebruik, regelgeving of vergunningverlening aanleiding toe bestaat.

In het plangebied komen zes molenbiotopen voor. Vanwege de wisselende (stelling)hoogtes per molen is voor elke molen een afzonderlijke "vrijwaringszone - molenbiotoop" bepaald en in de planregels vastgelegd. Binnen de zone worden beperkingen gesteld ten aanzien van de bouwhoogten ter bescherming van de windvang van de molens.

De aanduiding "vrijwaringszone - straalpad" ligt op het aanwezige straalpad “Emmen – Stadskanaal”. Hierbinnen geldt een beperking ten aanzien van de hoogte van gebouwen en bouwwerken. Binnen de aanduiding "veiligheidszone - lpg" zijn beperkingen opgenomen ten aanzien van van de realisatie en het gebruik van beperkt kwetsbare- en kwetsbare objecten.

De gemeente Emmen herbergt een flink aantal kleinschalige kampeerterreinen. Veel van de kampeerterreinen vallen niet binnen één bestemmingsvlak maar binnen verschillende. Dit is historisch zo gegroeid. Omdat een aanduiding IMRO technisch gezien niet over twee verschillende bestemmingsvlakken kan liggen (gekoppeld is aan één bestemming) is gekozen om kleinschalige kampeerterreinen via een wro-zone "wro-zone - kleinschaligkamperen" te regelen. Voor kleinschalig kamperen is 50 m2 extra aan bebouwing toegestaan. De oppervlakte van een kleinschalig kampeerterrein is minimaal 0,5 ha en maximaal 25 standplaatsen voor kampeermiddelen. Alleen in de periode 15 maart tot en met 31 oktober mag worden gekampeerd. Stacaravans, trekkershutten, chalets en tenthuisjes zijn niet toegestaan. Permanente bewoning is tevens niet toegestaan. Via een wijzigingsbevoegdheid kunnen nu onder voorwaarden nieuwe kleinschalige kampeerterreinen worden opgericht.

In het bestemmingsplan zijn vijf wro-zone - wijzigingsgebieden op de verbeelding aangeven. Dit zijn de gebieden waar rekening dient te worden gehouden met bepaalde -uit oude bestemmingsplannen overgenomen- ontwikkelingen. De in de planregels genoemde wijzigingsbepalingen zijn alleen hier van toepassing. Alleen binnen de "wro-zone -wijzigingsgebied 1" bestaat de mogelijkheid om nieuwe NAM-leidingen, zoals bedoeld in de bestemming "Leiding - NAM leiding (boven- en ondergronds)" en nieuwe NAM-wegen aan te leggen. Het terrein met de bestemming "Agrarisch - Bedrijventerrein" met de bijbehorende bestemming "Groen" heeft nog een bestaande uitbreidingsmogelijkheid. Deze uitbreiding is alleen mogelijk binnen "wro-zone - wijzigingsgebied 2". Het "wro-zone - wijzigingsgebied 3" voorziet in de bestaande uitbreidingsmogelijkheid van de enige "Horeca - Categorie 5" bestemming in het buitengebied. Om te kunnen voorzien in nieuwe parkeergelegenheid ten behoeve van het Geluidsportcentrum Pottendijk kunnen binnen "wro-zone - wijzigingsgebied4" hiervoor parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Tot slot voorziet "wro-zone -wijzigingsgebied 5" in de bestaande mogelijkheid van uitbreiding van de bestemmingen "Bedrijf - Kwekerij 2" en "Groen".

6.6.4 Algemene afwijkingsregels

Bij uitzondering kan door middel van een omgevingsvergunning onder voorwaarden worden afgeweken van de in het plan gegeven regels.

6.6.5 Algemene wijzigingsregels

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid om onder voorwaarden de bestemmingsgrenzen op beperkte schaal te verschuiven of bouwvlakken beperkt te vergroten.

6.7 Hoofdstuk 4: Overgangs- En Slotbepalingen

6.7.1 Overgangsrecht

Het overgangsrecht voorziet in een bepaling ten aanzien van bouwwerken die ooit met een omgevingsvergunning voor het bouwen (voorheen bouwvergunning) of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu, vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht.

6.7.2 Slotbepaling

Dit artikel bevat de citeertitel van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Betrokkenheid

7.1 Toelichting Op De Voorbereiding

In het kader van de actualisering en digitalisering van bestemmingsplannen is in 2008 gestart met het opstellen van het bestemmingsplan "Buitengebied Emmen".

In maart 2008 is het projectplan door het college van B&W vastgesteld. Vervolgens heeft de gemeenteraad op 7 april 2009 de Nota van Uitgangspunten vastgesteld.

Begin 2009 zijn circa 560 inventarisatieformulieren verzonden naar adressen die in het huidige bestemmingsplan een agrarische bedrijfsbestemming hebben. Circa 330 inventarisatieformulieren zijn retour gestuurd. Vervolgens hebben circa 180 gesprekken plaatsgevonden met (agrarische) ondernemers: het "Tafeltjesoverleg". Per locatie is vooraf aan de gesprekken een dossier samengesteld op basis van de huidige bestemming en het bouwperceel, de veldinventarisatie, verleende vergunningen en de luchtfoto. Tijdens een individueel gesprek konden (agrarische) ondernemers aangeven welke toekomstplannen en ontwikkelingswensen op locatie bestaan. Als vervolg op de tafeltjeoverleggen is per locatie een dossier samengesteld. Een uitgebreide inventarisatie (veldonderzoek, ruimtelijke en landschappelijke situering, verleende vergunningen, inventarisatieformulieren tafeltjesoverleg, gesprekken naar aanleiding van de inventarisatieformulieren en ontwikkelingswensen) heeft per locatie een optimale en nauwkeurige behandeling op maat als resultaat opgeleverd.

Vervolgens zijn diverse inventarisatiekaarten opgesteld die op 10 mei 2010 door het college zijn vrijgegeven voor overleg met de gemeenteraad, officiële overlegpartners, Erkende Overlegpartners (EOP's) en belangstellenden. De inventarisatiekaarten zijn in juni 2010 op drie inloopavonden besproken met belangstellenden. Tevens hebben gerichte bilaterale overleggen plaatsgevonden met overlegpartners, zoals waterschappen, provincie, LTO Noord en Staatsbosbeheer.

7.2 Overleg Ex. Artikel 3.1.1 Bro En Reacties

In het najaar van 2010 is het concept-ontwerpbestemmingsplan opgesteld dat gedurende 6 weken ter inzage heeft gelegen vanaf 20 oktober tot en met 30 november 2010 en daarnaast voor overleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vrijgegeven door het college.

Tijdens de terinzagelegging kon een ieder zijn of haar reactie kenbaar maken. In totaal zijn er 72 reacties binnengekomen. Deze reacties zijn gebundeld in een Nota van Beantwoording n.a.v. Overleg (opgenomen in Bijlage 1). Naar aanleiding hiervan hebben de nodige aanpassingen plaatsgevonden op de verbeelding of in de regels en/of toelichting van het bestemmingsplan. Ook zijn diverse onderzoeken uitgevoerd zoals archeologisch onderzoek, onderzoek externe veiligheid en de Plan-MER.

7.3 Ontwerpbestemmingsplan En Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 4 juli 2012 tot en met 14 augustus 2012 voor zienswijzen ter inzage gelegen. Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn meerdere zienswijzen ingekomen. Deze zijn beantwoord in de Nota van Zienswijzen (Bijlage 12). Een aantal zienswijzen hebben geleid tot planaanpassingen.

7.4 Vaststelling

Op 30 mei 2013 heeft de raad het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld. Vanaf <datum> tot en met <datum> heeft het bestemmingsplan voor beroep ter inzage gelegen.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

8.1 Exploitatie

Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan o.a. wordt verstaan de bouw van een woning of de uitbreiding van een gebouw van 1000 m2 of meer.

Het voorliggende bestemmingsplan betreft een actualisatie van diverse oude bestemmingsplannen. Uitgangspunt is dat bestaande bouwrechten door de gemeente worden gerespecteerd. In het bestemmingsplan zijn geen nieuwe bouwmogelijkheden opgenomen. Aan het bestemmingplan zijn behoudens het opstellen van het bestemmingsplan dan ook geen kosten verbonden. De kosten van het maken van het voorliggende bestemmingsplan worden in dit geval in z'n geheel gedekt uit het door de gemeenteraad beschikbaar gestelde gelden voor het actualisering van bestemmingsplannen. Het kostenverhaal is dus anderszins verzekerd, waardoor vaststelling van een exploitatieplan niet nodig is.

8.2 Planschade

Op basis van een algemene analyse kan worden geconcludeerd dat de kans op planschade (in de terminologie van artikel 6.1 Wro “tegemoetkoming in schade”) minimaal is.

Algemeen
Onderscheiden moeten worden directe planschade en indirecte planschade. Directe planschade is waardevermindering van vastgoed doordat de bestemming verandert (bijvoorbeeld van bedrijf naar natuur). Indirecte planschade is waardevermindering van vastgoed als gevolg van een verandering van een bestemming in de omgeving (bijvoorbeeld verandering van de bestemming groen naar verkeer van een terrein achter een woning).

Directe planschade kan aanzienlijk zijn. Indirecte planschade is meestal niet meer dan enkele procenten. Bij indirecte planschade blijft de eerste 2% voor rekening van de benadeelde.

Verhaal van planschade op een initiatiefnemer, zoals dat bij projectontwikkeling gebeurt, is bij het bestemmingsplan buitengebied niet mogelijk. Dit bestemmingsplan is een algemene actualisatie en wordt niet opgesteld voor bepaalde projecten. Er zijn geen initiatiefnemers met wie een planschadeverhaalovereenkomst kan worden afgesloten.

Bij een planschaderisicoanalyse voor een concreet project wordt, voor elk afzonderlijk vastgoedobject en perceel in de omgeving, de kans op planschade bezien. Dat is echter op de schaal van het bestemmingsplan buitengebied niet realistisch.

Zoals hiervoor aangeven is een algemene analyse gemaakt. Dat met een thematische benadering. Enkele onderdelen worden hieronder kort toegelicht.

Analyse
Voor terreinen met een agrarische bestemming, die een functie kunnen gaan vervullen m.b.t. waterberging in zeer uitzonderlijke situaties, worden door de waterschappen, in het kader van de Waterwet, financiële regelingen getroffen.

Terreinen, waarvan wordt verwacht dat ze meer dan eens in de 10 jaar voor waterberging moeten kunnen dienen, worden verworven door waterschappen. Dit in het kader van het project Stedelijke wateropgave. Eventuele planologische procedures zullen in het kader van dat project worden gevoerd. In het kader van dit bestemmingsplan worden voor waterberging geen nieuwe bestemmingen opgenomen.

Locaties voor windmolens zijn evenmin in dit bestemmingsplan opgenomen. Daarvoor zullen afzonderlijke planologische procedures gevoerd worden. Dan zal ook, in overleg met initiatiefnemers, de mogelijkheid van planschade onderzocht moeten worden.

Het gebied van de Runde is bestemd als natuur. Deze terreinen zijn eigendom van waterschap en gemeente. Voor wat betreft directe planschade, i.v.m. omzetten van een agrarische bestemming in de bestemming natuur, zijn er dus geen verzoeken mogelijk. M.b.t. peilverhoging in de omgeving, op terreinen in eigendom bij agrariërs, treft het waterschap financiële regelingen. Eventuele indirecte planschade is daarmee voldoende gecompenseerd.

Verder worden voor terreinen die in de toekomst in het kader van de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur ingericht worden als natuur gewerkt met zogenaamde wijzigingsbevoegdheden. Dat betekent dat deze nieuwe bestemming niet direct bij vaststelling van dit bestemmingsplan van kracht wordt, maar pas later met een wijzigingsbesluit van het college kan worden vastgesteld. Pas op dat moment ontstaat de mogelijkheid van planschade. Bij de voorbereiding van een wijzigingsbesluit zal de mogelijkheid van planschade nader onderzocht moeten worden.

Mede n.a.v. zeer hoge planschaderisico's die i.v.m. archeologische bescherming werden voorzien bij de voorbereiding van bestemmingsplannen in enkele andere gemeenten (Steenwijk, Enschede), is recent landelijke wetgeving (in kader Wabo) van kracht geworden waarbij dergelijke planschade wordt uitgesloten.

In dit bestemmingsplan zijn geen nieuwe of gewijzigde verkeersbestemmingen opgenomen waardoor in de omgeving waardevermindering, en indirecte planschade, is te verwachten.

Bestemmingen voor bestaande woon- en bedrijfsbebouwing worden in het bestemmingsplan niet ingrijpend of niet nadelig veranderd. Planschade in dit verband wordt dus niet verwacht.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het risico alleszins aanvaardbaar is.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijven

Bijlage 1 Staat van bedrijven

Bijlage 2 Rapport "De Gemeente Emmen In Het Perspectief Van Het Landschap"

Bijlage 2 Rapport "De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap"

Bijlage 3 Kaart Essen En Beekdalen Uit Rapport Bijlage 2

Bijlage 3 Kaart essen en beekdalen uit rapport Bijlage 2

Bijlage 4 Dwarsprofielen

Bijlage 4 Dwarsprofielen

Bijlage 1 Nota Van Beantwoording N.a.v. Overleg

Bijlage 1 Nota van Beantwoording n.a.v. Overleg

Bijlage 2 Samenvatting Van Het Basisrapport Archeologische Verwachtings- En Beleidsadvieskaart (Arcadis)

Bijlage 2 Samenvatting van het basisrapport archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart (Arcadis)

Bijlage 3 Verslag Afstemmingsoverleg Waterschappen

Bijlage 3 Verslag afstemmingsoverleg Waterschappen

Bijlage 4 Ecologisch Wensbeeld Voor Gemeente Emmen (Eelerwoude)

Bijlage 4 Ecologisch wensbeeld voor gemeente Emmen (Eelerwoude)

Bijlage 5 Planmer En Passende Beoordeling (Royal Haskoning)

Bijlage 5 PlanMER en Passende Beoordeling (Royal Haskoning)

Bijlage 6 Advies Externe Veiligheid (Steunpunt Externe Veiligheid Drenthe)

Bijlage 6 Advies Externe Veiligheid (Steunpunt Externe Veiligheid Drenthe)

Bijlage 7 Brandweeradvies Externe Veiligheid (Hulpverleningsdienst Drenthe)

Bijlage 7 Brandweeradvies externe veiligheid (Hulpverleningsdienst Drenthe)

Bijlage 8 Publicatie Ontwerp D.d. 03-07-12

Bijlage 8 Publicatie ontwerp d.d. 03-07-12

Bijlage 9 Notitie "Mitigerende Maatregelen En Flankerend Beleid Stikstofdepositie Bargerveen" (Bügelhajema)

Bijlage 9 Notitie "Mitigerende maatregelen en flankerend beleid stikstofdepositie Bargerveen" (BügelHajema)

Bijlage 10 Notitie Verantwoording Groepsrisico

Bijlage 10 Notitie verantwoording groepsrisico

Bijlage 11 Raadsvoorstel En Raadsbesluit D.d. 30-05-13

Bijlage 11 Raadsvoorstel en Raadsbesluit d.d. 30-05-13

Bijlage 12 Nota Van Zienswijzen N.a.v. Ontwerpbestemmingsplan

Bijlage 12 Nota van Zienswijzen n.a.v. Ontwerpbestemmingsplan

Bijlage 13 Lijst Ambtshalve Wijzigingen

Bijlage 13 Lijst ambtshalve wijzigingen

Bijlage 14 Publicatie Vaststelling D.d. <Datum>