KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Grondgebonden Bedrijf
Artikel 4 Agrarisch
Artikel 5 Groen
Hoofdstuk 3 Algemene Bepalingen
Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Adviesbureau De Haan D.d. 01-10
Bijlage 2 Archeogisch Onderzoek Mug Ingenieursbureau D.d. 10-09
Bijlage 3 Ecologisch Onderzoek Econsultancy D.d. Nov 2008
Bijlage 4 Watertoets Waterschap Hunze En Aa's D.d. Dec 2009
Bijlage 5 Beplantingsplan F.j. Eggink D.d. Mei 2009
Bijlage 6 Publicatie Vooraankondiging Bestemmingsplan
Bijlage 7 Reacties Overleg Ex. Art 10 Bro
Bijlage 8 Publicatie Ontwerp Bestemmingsplan
Bijlage 9 Raadsbesluit
Bijlage 10 Publicatie Vaststelling Bestemmingsplan
Bijlage 11 Publicatie Geen Exploitatieplan
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Nieuw Bestemmingsplan
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Huidige Planologische Regelingen
1.4 Opzet Bestemmingsplan
1.5 Overzicht Verricht Onderzoek
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Inleiding
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.4 Conclusie
Hoofdstuk 3 Onderzoeken
3.1 Bedrijfsplan
3.2 Milieu
3.3 Archeologie
3.4 Ecologie
3.5 Natuurbeschermingswet
3.6 Watertoets
Hoofdstuk 4 Stedenbouwkundige Structuur
4.1 Huidige Situatie
4.2 Planbeschrijving
4.3 Landschappelijke Inpassing
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting Op Het Bestemmingsplan
5.1 Algemeen
5.2 Toelichting Op De Verbeelding
5.3 Toelichting Op De Regels
5.4 Handhaving
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Betrokkenheid
6.1 Overleg Ex. Artikel 3.1.1 Bro En Zienswijzen
6.2 Zienswijzen Op Het Ontwerpbestemmingsplan
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Nieuw- Weerdinge, Achterdiep 26 (melkveehouderij)

Bestemmingsplan - gemeente Emmen

Vastgesteld op 10-02-2010 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge, Achterdiep 26 (melkveehouderij) van de gemeente Emmen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML- bestand NL.IMRO.0114.2009073-0003 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen afhankelijk van het plan);

1.3 aan huisgebonden kleinschalige beroep- of bedrijfsactiviteiten:

het, met behoud van de woonfunctie, gebruik van een gedeelte van een woning of een daarbij behorend bijgebouw voor het verrichten van werkzaamheden van dienstverlenende en/of ambachtelijke aard met als doel daaruit hoofd- of neveninkomsten te betrekken of het zelfstandig en onder eigen naam uitoefenen van een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied door een daarvoor specifiek opgeleid persoon. De ruimtelijke uitwerking of uitstraling van het aan huisgebonden bedrijf of beroep moet met de woonfunctie in overeenstemming zijn. En mag geen hogere milieucategorie dan milieucategorie 1 bedragen, zoals aangegeven in de VNG brochure "Bedrijven en milieuzonering";

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.7 agrarische gronden/ agrarisch grondgebruik:

gronden welke gebruikt worden voor het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.8 ander(e) bouwwerk(en):

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.9 andere werk(en):

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.10 archeologisch aandachtsgebied:

een gebied waar zich in en of de bodem met het oog op de bewoningsgeschiedenis beschermingswaardige voorwerpen of sporen van vroegere samenlevingen kunnen bevinden;

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/ of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.12 bebouwingsgrens:

een op de verbeelding aangegeven grens die, door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze voorschriften zijn toegestaan;

1.13 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.14 bedrijfswoning:

een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) personen, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.15 bestaande bebouwing:

bebouwing aanwezig op de eerste dag van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan;

1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bijgebouw:

een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het op het zelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals een aan- of uitbouw en aangebouwd en/of vrijstaand bijgebouw;

1.19 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.20 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.22 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.23 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waarop ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.24 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.25 erf:

het binnen de (woon)bestemming gelegen gedeelte van het bouwperceel;

1.26 erker:

een (hoek- of rondvormig) uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, waaronder ook een entreeportaal, bouwkundig bestaand uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling, waarbij het entreeportaal een meer besloten karakter mag hebben;

1.27 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 geurgevoelige objecten:

onder geurgevoelige objecten wordt o.a verstaan (bedrijfs)woningen, ziekenhuizen, bejaarden- en verpleeghuizen, asielzoekerscentra, dagverblijven, scholen, kantoren, winkels, recreatiegebieden voor dagrecreatie, hierbij is de verblijfsduur, omvang van de groep, functie van de omgeving, aanwezigheid van gevoelige groepen en bijzondere bestemmingen van belang;

1.29 gevellijn:

de lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde met het vooraanzicht vanaf de weg, niet mag worden overschreden;

1.30 groenvoorziening:

een (openbaar)gebied, dat is ingericht als berm, park, groenstrook, beplantingsstrook, grasveld, plantsoen, sport- en speelveldjes en dergelijke, welke voor het gehele jaar of een groot deel van het jaar voor het publiek algemeen toegankelijk moet zijn;

1.31 agrarisch bedrijf grondgebonden:

agrarische bedrijvigheid (bedrijfsvoering), zoals akkerbouw, veeteelt en vollegrond tuinbouw die afhankelijk zijn van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend, uitgezonderd een boomkwekerij;

1.32 agrarisch bedrijf niet grondgebonden:

agrarisch bedrijvigheid (bedrijfsvoering), zoals kalvermesterijen, pluimveehouderijen, varkensfokkerij, varkensmesterij, champignonkwekerij e;a; naar de aard hiermee te vergelijken bedrijven die niet afhankelijk zijn van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend;

1.33 hoofdgebouw:

gebouw dat op een perceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.34 landschappelijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak (geomorfologisch, hydrologisch, ecologisch, cultuurhistorisch en landschappelijk-esthetische);

1.35 mestopslagplaats:

een constructie van beton, hout of staal, dan wel een aarden put bekleed met folie of beton, dan wel een gemetselde constructie die geheel of gedeeltelijk is ingegraven en wordt omgeven door een grondwal voor de opslag van drijfmest; Onder een mestopslagplaats wordt niet inbegrepen een mestkelder, zijnde een volledige bak, die is gecombineerd met een gebouw;

1.36 nutsvoorzieningen/ of nutsbedrijven en semi-openbare nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten dienste van openbare en semi-openbare nut, zoals transformatorgebouwen, telefooncentrales, alarmeringsystemen, riolering, rioolgemalen, waterzuivering, de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, voorzieningen voor de waterhuishouding en naar aard van nutsvoorzieningen of daarmee gelijk te stellen overige voorzieningen;

1.37 perceelsgrens:

de lijn, welke de scheiding vormt tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een aangrenzend terrein;

1.38 serrestal:

transparant dierenverblijf van tunnelframes met boogvormige daken en afwijkende goothoogte t.o.v. een traditionele stal;

1.39 straat- en bebouwingsbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.40 voorerf:

gedeelte van het erf dat aan de voorkant van het gebouw gelegen is;

1.41 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen ten dienste van de waterhuishouding waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers;

1.42 waterlopen:

een sloot, goot of greppel t.b.v. opvang en afvoer van gebiedseigen water en mede bedoeld als verbinding tussen de voor water bestemde gronden;

1.43 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.44 wooneenheid:

afzonderlijk bewoonbaar gedeelte van een voor wonen (mede) bestemd gebouw; e;

1.45 zijerf:

gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het (hoofd)gebouw gelegen is;

1.46 zijerfscheiding:

een scheiding tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een daarop aansluitende bestemming, met dien verstande dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen, burgemeester en wethouders bepalen welke zijde als zijerfscheiding dient te worden aangehouden;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zij- c.q. achtererfscheiding:

de kortste afstand gemeten tussen een bouwwerk en de zij- c.q. achtererfscheiding;

2.2 de bebouwing op de verbeelding:

de op de verbeelding aangegeven (kadastrale) bebouwing wordt als illustratief beschouwd;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 het peil:

het peil overeenkomstig de bouwverordening, danwel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein, indien in of op het water wordt gebouwd, dan het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk waterpeil aan te houden;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Grondgebonden Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch - Grondgebonden bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  2. b. bedrijfsgebouwen;
  3. c. agrarische gronden;
  4. d. bedrijfswoning met bijgebouwen;

met bijbehorende:

  1. e. andere bouwwerken;
  2. f. toegangswegen in- en uitritten;
  3. g. tuinen en erven;
  4. h. groenvoorzieningen;
  5. i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Artikel 4 Agrarisch

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. uitoefening van een agrarisch bedrijf;
  2. b. agrarische gronden;

met bijbehorende:

  1. c. andere bouwwerken;;
  2. d. groenvoorzieningen;
  3. e. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijking van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
  2. b. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten tenzij dit plaatsvindt ten behoeve van de agrarische productie binnen het bedrijf dan wel grotendeels (= minimaal 80%) uitsluitend betrekking heeft op agrarische producten van het eigen bedrijf;
  3. c. het plaatsen van kampeermiddelen;


Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is verder het bepaalde in artikel 8 toepassing.

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen geen bouwwerkzijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen(voorziening);
  2. b. erf- en terreinafscheiding;

met bijbehorende:

  1. c. toegangswegen in- en uitritten.
  2. d. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

5.2 Bouwregels

Hoofdstuk 3 Algemene Bepalingen

Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Ondergeschikte bouwonderdelen

  1. a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens dan wel de maximale bouwhoogte niet meer dan maximaal 1 meter wordt overschreden;
  2. b. Vlaggenmasten en antennemasten, voorzover deze direct ten dienste staan van -en onderdeel uitmaken van een gebouw, mogen de toegestane maximale bouwhoogte met maximaal 1,5 meter overschrijden;
  3. c. Dakopbouwen, noodtrappen, luchtbehandeling- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 1,5 meter ten opzichte van de bouwhoogte van een gebouw, en mogen geen groter oppervlakte beslaan dan 15% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst;

7.2 Onderwerpen van stedenbouwkundige aard

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  6. f. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik zoals bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een prostitutiebedrijf, seksinrichting en of tippelzone;
  2. b. het plaatsen van of geplaatst houden van onderkomens;
  3. c. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  4. d. het opslaan van gebruiksklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;
  5. e. het storten, opslaan, opgeslagen houden of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  6. f. geluidszoneringplichtige inrichtingen, zoals bedoeld in het Inrichting- en vergunningenbesluit milieubeheer;
  7. g. het gebruik van bouwwerken welke zijn opgericht na een door burgemeester en wethouders te verlenen afwijking voor andere doeleinden dan waarvoor de afwijking is verleend.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Bevoegdheid

Indien niet op grond van een andere bepalingen in deze regels afwijking kan worden verleend, kunnen burgemeester en wethouders afwijking verlenen voor:

  1. a. het afwijken van de voorgeschreven maten, oppervlaktes, afmetingen, afstanden en percentages met maximaal 10%;
  2. b. voor het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, telecommunicatieverkeer openbaar vervoer of het wegverkeer, kunstwerken van artistieke aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met dien verstande dat:
    1. 1. de goothoogte van een gebouw maximaal 3 m mag bedragen;
    2. 2. de oppervlakte van een gebouw maximaal 50 m² mag bedragen;
    3. 3. de bouwhoogte van een ander bouwwerk maximaal 10 m mag bedragen;
  3. c. geringe afwijkingen, welke in het belang van zijn een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering maximaal 3 meter bedraagt;
  4. d. het in geringe mate, doch maximaal 5 m afwijken van een bestemmingsgrens, van het profiel van een straat of de vorm van een plein, alsmede van de vorm van bebouwde oppervlakken (bouwpercelen), voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
  5. e. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  6. f. het binnen de bestemming in geringe mate verschuiven (maximaal 2 m) van het bouwvlak;
  7. g. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  8. h. het oprichten van andere bouwwerken met uitzondering van windturbines/-molens, met een bouwhoogte van maximaal 25 m met dien verstande dat:
    1. 1. als het gaat om antennes naar het oordeel van burgemeester en wethouders te noodzaak daartoe voldoende is aangetoond.
  9. i. het overschrijden van de gevellijn door:
    1. 1. erkers, balkons, luifels en bordessen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken tot maximaal 1 meter, over de gehele breedte van de voorgevel;
    2. 2. ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 meter² en de bouwhoogte maximaal 3 meter zal bedragen;

9.2 Beperking

De toepassing van de in artikel lid 1 genoemde afwijking is beperkt tot die gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om afwijking te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de afwijking niet verleend;

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijking verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

10.3 Uitzondering overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in artikel 10.2 geldt niet voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van een bestemmingsplan bestaand gebruik.

10.4 Hardheidsclausule

Indien toepassing van het overeenkomstig artikel 10.2 in het plan opgenomen overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, in het plan persoonsgebonden overgangsrecht opnemen.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge, Achterdiep 26 (melkveehouderij).

Bijlagen Bij De Regels

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Adviesbureau De Haan D.d. 01-10

Bijlage 2 Archeogisch Onderzoek Mug Ingenieursbureau D.d. 10-09

Bijlage 3 Ecologisch Onderzoek Econsultancy D.d. Nov 2008

Bijlage 4 Watertoets Waterschap Hunze En Aa's D.d. Dec 2009

Bijlage 5 Beplantingsplan F.j. Eggink D.d. Mei 2009

Bijlage 6 Publicatie Vooraankondiging Bestemmingsplan

Bijlage 7 Reacties Overleg Ex. Art 10 Bro

Bijlage 8 Publicatie Ontwerp Bestemmingsplan

Bijlage 9 Raadsbesluit

Bijlage 10 Publicatie Vaststelling Bestemmingsplan

Bijlage 11 Publicatie Geen Exploitatieplan

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Tot Nieuw Bestemmingsplan

Bij de gemeente Emmen is begin 2008 een verzoek binnengekomen van dhr. Boode voor de uitbreiding van een melkrundveehouderij aan het Achterdiep 26 te Nieuw-Weerdinge met een serrestal. De bebouwing is voorzien op een perceel landbouwgrond kadastraal bekend "Gemeente Emmen, sectie AC nummer 773 (ged.)".

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied gemeente Emmen" om het plan planologisch mogelijk te maken.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt ten zuidwesten van de dorpskern van Nieuw-Weerdinge. Het wordt globaal begrensd door de woonbebouwing van het dorp aan de noord- en oostzijde. De zuid- en westzijde grenzen aan het Veenkoloniale open landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2009073-0003_0001.jpg"

Figuur 1: De indicatieve ligging van het plangebied

1.3 Huidige Planologische Regelingen

Het voorliggende bestemmingsplan vervangt één bestemmingsplan gedeeltelijk:

  • Bestemmingsplan Buitengebied gemeente Emmen (vastgesteld 16-07-87, goedgekeurd 01-03-88)

1.4 Opzet Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de bestemmingsverbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. In de plantoelichting wordt een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

1.5 Overzicht Verricht Onderzoek

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan zijn diverse onderzoeken verricht. In deze paragraaf worden ze kort benoemd. De conclusies uit de onderzoeken zijn verwerkt in de toelichting. Verrichte onderzoeken:

  • Bedrijfsplan t.b.v. bestemmingsplanwijziging (Juni 2009, For Farmers);
  • Beplantingsplan (Mei 2009, F.J. Eggink);
  • Quickscan Flora en Fauna (November 2009, Econsultancy BV);
  • Akoestisch Onderzoek Melkrundveehouderij Mts. Boode te Nieuw-Weerdinge (Oktober 2009, Adviesbureau De Haan)
  • Archeologisch Inventariserend veldonderzoek (Oktober 2009, MUG Ingenieursbureau).

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Inleiding

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet de gemeente rekening houden met het rijksbeleid, het beleid van de provincie Drenthe en het opgestelde eigen beleid. Gezien de aard en omvang van het bestemmingsplan, wordt alleen het provinciale en gemeentelijke beleid van belang geacht. Het rijksbeleid is gezien de kleinschaligheid van de beoogde ontwikkeling niet relevant en is daarom niet in deze paragraaf opgenomen.

2.2 Provinciaal Beleid

2.2.1 POP II

Het Provinciaal Omgevingsplan II (POP II) is op 7 juli 2004 door Provinciale Staten van Drenthe vastgesteld. Nieuw omgevingsbeleid voor Drenthe is in voorbereiding.

Om de basiskwaliteit en andere meer specifieke doelen te bereiken is in het POP II het landelijk gebied van Drenthe ingedeeld in zes zones. De zonering heeft voornamelijk betrekking op de wensen en mogelijkheden voor de landbouw, bosbouw, de natuur, het landschap, de cultuurhistorie en de recreatie. Uitgangspunt is integrale functietoekenning. Dit betekent dat per zone zowel de ruimtelijke- als de waterhuishoudkundige functies en de gewenste milieukwaliteit worden aangegeven.

Per zone zijn de bebouwingsregels gebaseerd op het uitgangspunt dat voor nieuwe bebouwing er een functionele relatie met het landelijk gebied dient te bestaan. Het is gewenst dat nieuwe bebouwing zorgvuldig wordt gesitueerd, zodanig dat een eventuele negatieve invloed op andere functies zoveel mogelijk wordt beperkt. Dit houdt in zoveel mogelijk aansluiting bij bestaande bebouwing danwel het concentreren van bebouwing of situering in een strook. Dit afhankelijk van het landschapstype.

Aan erfbeplanting kunnen nadere eisen worden gesteld. Bebouwing dient zoveel mogelijk te passen in het landschap.

Het plangebied ligt in zone I. Binnen zone I staat uitoefening van grondgebonden landbouw op bedrijfseconomische grondslag voorop. Recreatief medegebruik en de ontwikkeling van toeristisch/recreatieve bedrijven worden bevorderd. Daarbij mag de landbouwkundige hoofdfunctie niet wezenlijk worden aangetast.

Voor uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de grondgebonden landbouw zijn er ruime mogelijkheden. Een agrarisch bouwperceel is niet groter dan 1,5 hectare. Bij gebleken noodzaak kan een grotere oppervlakte aangehouden worden.

2.3 Gemeentelijk Beleid

2.3.1 Ruimtelijk / economisch beleid

2.3.2 Recreatiebeleid

In juni 2007 is de kadernota Kampeerbeleid gemeente Emmen vastgesteld. Deze kadernota geeft aan hoe de gemeente Emmen aan zijn eigen kampeerbeleid invulling geeft na intrekking van de Wet op de Openluchtrecreatie (WOR). De kadernota vormt de basis voor het formuleren van voorwaarden en regels binnen relevante bestemmingsplannen en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).

Als uitwerking op de kadernota Kampeerbeleid heeft de gemeente Emmen het facet-bestemmingsplan "Kleinschalig kamperen gemeente Emmen" opgesteld. In dit facet-bestemmingsplan zijn bepalingen opgenomen ten gunste van kleinschalig kamperen. In dit bestemmingsplan is geen camping gevestigd waar kleinschalig wordt gekampeerd. Wel kan een camping gerealiseerd worden via een in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsmogelijkheid. De bepaling uit het facet-bestemmingsplan zijn één op één opgenomen in dit bestemmingsplan.

2.3.3 Welstandsbeleid / beeldkwaliteitsplan

Gelijktijdig met de ontwikkeling van de beleidsnotitie Serrestallen wordt een Beeldkwaliteitplan Serrestallen gemaakt. Het beeldkwaliteitplan is gelijktijdig met de beleidsnotitie Serrestallen op 29 april 2010 door de raad vastgesteld.

2.4 Conclusie

Voor het voorliggende bestemmingsplan kan geconcludeerd worden dat de bedrijfsuitbreiding passend is binnen het provinciale- en gemeentelijke beleid.

Het gemeentelijke beleid biedt in principe mogelijkheden voor de bouw van serrestallen.

Hoofdstuk 3 Onderzoeken

3.1 Bedrijfsplan

Om de uitgangspunten van het plan nader te onderbouwen heeft het bedrijf door For Farmers een bedrijfsplan laten opstellen. Het bedrijfsplan dient om de volwaardigheid, levensvatbaarheid en duurzaamheid aan te tonen.

Aard werkzaamheden
Het bedrijf is een gespecialiseerde melkrundveehouderij. Het bedrijf beschikt over ca. 40 ha. gronden. Met een collega-agrariër is een pachtovereenkomst gesloten voor de pacht van nog eens ca. 42 ha.

Nut en noodzaak
Zowel dhr. Boode sr als zijn zijn zoon zijn werkzaam in het bedrijf. De gewenste uitbreiding is noodzakelijk om ook in de toekomst een arbeidsinkomen van voldoende omvang te behouden. Het is de bedoeling een serrestal voor 200 melkkoeien te houden. Het jongvee wordt dan gehouden in de bestaande ligboxenstal. Met de uitbreiding kan voldaan worden aan de meest recente eisen ten aanzien van dierenwelzijn.

Grondgebondenheid
Het uitgebreide bedrijf biedt ruimte aan 200 melkkoeien. Men beschikt in de huidige situatie over ca. 40 ha. bedrijfsgrond. Dit is niet voldoende te kunnen bespreken van een grondgebonden bedrijfsopzet, in de zin van het geldende bestemmingsplan.

De stal zal gefaseerd in gebruik genomen worden. Het is ook de bedoeling gefaseerd mee te groeien qua bedrijfsgronden. Om de komende jaren voldoende gronden tot beschikking te hebben is een meerjarig pachtcontract voor ca. 42 ha. grond afgesloten.

Levensvatbaarheid
Het bedrijf heeft na uitbreiding een omvang van ca. 270 NGE. Hiermee bestaat voldoende arbeid voor 1,5 volwaardige arbeidskracht.

Conclusie
Met het opgestelde bedrijfsplan is de grondgebondenheid en levensvatbaarheid voldoende aantoonbaar gemaakt.

3.2 Milieu

3.2.1 Besluit landbouw / Wet Milieubeheer

Op 6 december 2006 is voor de agrarische sector het Besluit landbouw milieubeheer in werking getreden. Deze algemene maatregel van bestuur (AMvB) is gebaseerd op de Wet milieubeheer (Wm). Bedrijven waarop deze AMvB van toepassing is, zijn niet individueel vergunningplichtig maar kunnen volstaan met een melding bij het bevoegd gezag.

Een melkveehouderij tot een maximum van 200 stuks melkrundvee (exclusief bijbehorend vrouwelijk jongvee) valt onder de werkingssfeer van de AMvB. Het bedrijf van de familie Boode valt in de voorgestelde werkingssfeer binnen de reikwijdte van het Besluit Landbouw. Dat betekent dat deze melkveehouderij dient te voldoen aan de algemene voorschriften die zijn opgenomen bij deze AMvB.

Voor het bedrijf geldt een vaste afstandsnorm van 100 meter. Hierbij wordt de afstand gemeten van het emissiepunt van het dierenverblijf (stal) tot de gevel van de dichtstbijgelegen woning van derden. De afstand tussen de stal en de dichtstbijzijnde woning van een derde bedraagt in de gewenste situatie minimaal 100 meter.Bestaande stalruimte binnen de 100 meter - zone wordt buiten gebruik gesteld en afgebroken of een andere functie gegeven.

3.2.2 Bodem

Het plangebied bevat naar verwachting geen locaties die voor wat betreft bodemverontreiniging verdacht zijn (historisch verdacht als gevolg van in het verleden uitgevoerde bodembedreigende activiteiten). Ook bevat het plangebied naar verwachting geen locaties waar de milieukundige bodemkwaliteit is onderzocht en geconstateerd is of de locaties verontreinigd zijn. Tot slot zijn naar verwachting geen ondergrondse tanks aanwezig danwel aanwezig geweest.

Voor daadwerkelijke bouwontwikkelingen zal de bodem conform de uitgangspunten van de bouwverordening moeten worden onderzocht.

3.2.3 Geluid

Verkeersbewegingen zijn de belangrijkste bron van geluidsoverlast. De Wet geluidhinder biedt de grondslag voor het treffen van geluidsbeperkende maatregelen.

3.3 Archeologie

Op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) van de gemeente Emmen is de bouwlocatie gelegen binnen een gebied met een middelhoge archeologische trefkans. Om deze reden is een inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd.

Het onderzoek is ingesteld door MUG Ingenieursbureau BV te Leek d.d. oktober 2009. Doel van het onderzoek was vast te stellen of in het gebied archeologische waarden aanwezig zijn die door de bouwwerkzaamheden bedreigd worden.

Uit het verkennend booronderzoek kan geconcludeerd worden dat de bodemopbouw niet meer intact is. Tussen de 50 en 80 cm diepte is een vergraven bodemlaag aanwezig die scherp overgaat in het onderliggende dekzand. De kans dat zich hier nog archeologische resten `in situ' bevinden is nihil.

Gezien de uitkomsten van het verkennend booronderzoek wordt aanbevolen geen verder archeologisch onderzoek uit te voeren. De bodemopbouw is niet meer intact. Mocht men tijdens het grondwerk onverhoopt alsnog archeologische resten aantreffen dan dient de bevoegde overheid, de gemeente Emmen, hiervan meteen op de hoogte te worden gebracht.

3.4 Ecologie

Met het in werking treden van de Flora- en Faunawet (FFW) heeft de natuurtoets een sterker accent in de totale beoordeling van milieuaspecten in bestemmingsplannen gekregen. Het gaat hierbij voornamelijk om de gevolgen voor de flora en fauna van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Door Econsultancy te Doetinchem is in november 2008 een natuurtoets uitgevoerd.

Mogelijk maken de scholekster en de kievit gebruik van het weilandperceel. De kans dat de vogels broeden op de onderzoekslocatie zelf is redelijkerwijs uitgesloten. De onderzoekslocatie is geheel onbebouwd en er zijn geen bomen aanwezig., waardoor kan worden uitgesloten dat er verblijfsplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. De onderzoekslocatie vormt door het ontbreken van schuilmogelijkheden geen geschikt habitat voor grondgebonden zoogdieren. Voor de overige soorten uit de verschillende soortengroepen vormt de onderzoekslocatie geen geschikt habitat of zijn deze op basis van bekende verspreidingsgegevens of het ontbreken van verblijfsindicaties niet te verwachten.

Nader onderzoek naar het voorkomen van verschillende soortengroepen wordt niet noodzakelijk geacht. Ontheffing voor overtreding van de verbodsbepalingen in de FFW ten aanzien van het verstoren van vaste rust- en verblijfsplaatsen is niet noodzakelijk.

3.5 Natuurbeschermingswet

Bij ontwikkelingen als deze dient vast komen te staan in hoeverre er sprake kan zijn van externe werking op beschermde Natuurgebieden (Natura 2000) Om deze reden is door de aanvragers op 14 oktober 2009 bij de provincie Drenthe een aanvraag ingediend voor een vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet.

3.6 Watertoets

3.6.1 Inleiding

In de waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem van het plangebied is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden (bodemopbouw, grondgebruik, maaiveldhoogte, grondwatersituatie, rioolstelsel etc.) en of speciale regelingen voor het plangebied gelden. De waterparagraaf is een verplicht onderdeel van een ruimtelijk plan en beschrijft de uitwerking hiervan op het watersysteem en geeft aan welke eisen het watersysteem aan het plan oplegt. De waterparagraaf is de plek waar, naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan of besluit, het wateradvies en de gemaakte afwegingen expliciet en toetsbaar een plaats krijgen.

3.6.2 Ligging plangebied

Het bouwperceel valt binnen het gebied van het waterschap Hunze en Aa's. In december 2009 heeft overleg plaatsgevonden tussen de gemeente Emmen en het waterschap. Uitgangspunt is dat bij een bouwplan moet worden voorkomen dat er grond- of oppervlaktewateroverlast ontstaat en de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater niet negatief wordt beïnvloed.

3.6.3 Waterhuishouding

Het verharde oppervlak neemt door de realisatie van het plan toe. In de watertoets wordt uitgegaan van een toename van het verharde oppervlak van ca. 2500 m2.

Het plangebied ligt in een peilgebied met een zomerpeil +10,30 m NAP en een winterpeil van +9,90 m NAP. Het maaiveld ligt op ca. +11,00 m NAP. In de zomer geeft dit een drooglegging van ca. 0,70 meter. De minimale droogleggingsnorm zou 1,20 meter moeten zijn.

De kaart met de hoogste grondwaterstand (GHG) geeft voor het plangebied weer dat de grondwaterstand kan stijgen tot een hoogte van 0,10 tot 0,30 meter onder maaiveld. Voor bebouwing voldoet het gebied daarmee niet aan de minimale ontwateringsdiepte van 0,70 meter onder maaiveld. Deze gegevens gecombineerd met de lage ligging van de gronden ten opzicht van streefpeil verklaren waarom het gebied als risicovol voor grond- en oppervlaktewateroverlast staat aangemerkt.

3.6.4 Afvoer van water

Huishoudelijk afvalwater
Het beleid is erop gericht dat huishoudelijk afvalwater dient te worden geloosd op de gemeentelijke riolering. Er is een gescheiden rioolstelsel aanwezig waarop de afvoer van huishoudelijk afvalwater is aangesloten.

Bedrijfsafvalwater
Het is niet toegestaan bedrijfsafvalwater af te voeren via de gemeentelijke riolering. Er komt een afstortput bij de nieuwe stal waar de mest etc. regelmatig ingeschoven wordt. Deze put wordt regelmatig overgepompt naar de mestkelder onder de bestaande stal.

Hemelwater
Het beleid van de gemeente Emmen en het waterschap is erop gericht het hemelwater af te koppelen van de riolering en te lozen op oppervlaktewater of zo mogelijk te laten infiltreren in de bodem. Voor lozing van het hemelwater dient in principe waterberging op eigen terrein gerealiseerd te worden.

Door aanleg van een erfsloot aan de zuidzijde van het perceel, afvoerende op de schouwsloot, wordt de toename van het verhard oppervlakte gecompenseerd. De berging in de sloot zal ca. 100 m³ tot 240 m³ moeten zijn, om extreme neerslag situatie (1x per 100 jaar +13% klimaatverandering) op te kunnen vangen.

3.6.5 Kwaliteit oppervlaktewater

Vermeden dient te worden dat hemelwater in aanraking komt met materialen die milieu belastende stoffen uitlogen. Om verontreiniging te voorkomen dient derhalve bij de bouw geen gebruik te worden gemaakt van uitlogende materialen.

3.6.6 Richtlijnen voor de nadere inrichting

De locatie is niet zonder meer geschikt voor het bouwen van een nieuwe ligboxenstal, zonder daarbij aanvullende en compenserende maatregelen te nemen. Deze zijn nodig om een uitbreiding richting het zuidwesten zonder eventuele toekomstige schade als gevolg van wateroverlast te voorkomen.

Uit de in dit document toegevoegde kaarten, is op te maken dat de kans op wateroverlast zeer zeker aanwezig is. Aangeraden wordt het perceel ter plaatse van de stallen in ieder geval op te hogen met minimaal 0,50 meter voor het erf en de nieuw te bouwen ligboxenstal. Met deze maatregel komt het terrein hoog genoeg te liggen om effecten van wateroverlast te minimaliseren. Met toekomstige veenoxidatie is hierin nog geen rekening gehouden.

Daarnaast moet er ook rekening gehouden worden met het creëren van bergingsmogelijkheden voor hemelwater. Dit om de effecten van de toename aan verhard oppervlak op de bestaande waterhuishouding te compenseren. Binnen het plangebied zal er extra ruimte voor water gerealiseerd worden voor ca. 100 tot 240 m³ in de vorm van sloten.

Hoofdstuk 4 Stedenbouwkundige Structuur

4.1 Huidige Situatie

Omgeving
Het bedrijf ligt aan de zuidzijde van het Achterdiep te Nieuw-Weerdinge. De bebouwing is een restant van meerdere bebouwing die zich ten tijde van de vervening aan de zuidzijde van het Achterdiep bevond. De omringende gronden zijn in agrarisch gebruik, waarvan een deel door het melkrundveebedrijf van de familie Boode. De omgeving kenmerkt zich door openheid en een herkenbaar Veenkoloniaal verkavelingspatroon met wijken.

Aan de noordzijde van het Achterdiep bevindt zich de geconcentreerde woonbebouwing van het dorp. Ook aan de oostzijde van het bedrijf bevindt zich de woonbebouwing van het dorp. De locatie is door de jaren heen in een oksel van Nieuw-Weerdinge komen te liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2009073-0003_0002.jpg"


Figuur 2: Luchtfoto omgeving van het plangebied

Gebruik erf
Op het huidige erf staat een bedrijfswoning, een stal voor jongvee, een ligboxenstal en een werktuigenberging. Aan de west- en noordzijde van het erf liggen de sleufsilo's met opgeslagen ruwvoer. Vooral de silo's aan de straatzijde geven het erf een enigszins verrommelde uitstraling.

Aan de voorzijde van het erf staan wat bomen. De overgang van bedrijfserf naar weilanden wordt niet gescheiden door beplanting.

4.2 Planbeschrijving

Om voor de toekomst een voldoende bedrijfsomvang te hebben wil men het bedrijf uitbreiden met een serrestal van 39 x 63 m (ca. 2500 m2). De serrestal zal ruimte gaan bieden aan ca. 200 melkkoeien. De keuze voor een serrestal heeft te maken met de mogelijkheid tot een gefaseerde realisatie en de prettige leefomstandigheden qua licht en lucht voor de dieren.

Vanwege de uitbreiding zullen bestaande dierenverblijven binnen een contour van 100 meter vanaf de woningen in de omgeving buiten gebruik worden gesteld. Het jongvee wordt gestald in het achterste gedeelte van de bestaande ligboxenstal. De bestaande jongveestal bij de bedrijfswoning wordt gesloopt.

De sleufsilo's aan de straatzijde worden verwijderd. Aan de oostzijde van het erf worden nieuwe sleufsilo's gerealiseerd. Voor de nieuwe bedrijfsvoering is dit de meest voor de hand liggende locatie. Daarbij is het naar de woningen aan het Achterdiep een aanzienlijke verbetering van het straatbeeld.

Door de gekozen locatie van de serrestal achter de ligboxenstal en het feit dat er bestaande bebouwing en bouwwerken worden verwijderd ontstaat er een compact bouwperceel van ca. 1,5 ha met een gangbare breedte - diepte verhouding van 100 x 150 meter. Om de concentratie aan bebouwing en voorzieningen te markeren en tevens te begrenzen wordt er beplanting toegevoegd. (Deze wordt nader beschreven in paragraaf 4.3.) De nokrichting van de serrestal is gelijk aan de nokrichting van de bestaande ligboxenstal.

De verlichting in de stal wordt zodanig opgangen dat er geen lichthinder optreedt voor de woonomgeving.

4.3 Landschappelijke Inpassing

Ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het bedrijf is door landschapsarchitect F.J. Eggink een beplantingsvoorstel opgesteld. Het beplantingsvoorstel (d.d. 17-05-09) is opgenomen in de bijlage.

De aan te brengen beplanting heeft meerdere functies. Landschappelijk wordt de overgang van het bedrijfserf naar het open Veenkoloniale landschap verzacht. Daarbij wordt aan de oost- en westzijde een duidelijke begrenzing van het bedrijfserf aangebracht. Deze grenzen waren voorheen niet herkenbaar. Ook zal de aan te brengen beplanting aan de oostzijde bijdragen in de afscherming van mogelijke lichtuitstoot richting de nabijgelegen woonbebouwing.

Door het verwijderen van de sleufsilo's aan de straatzijde (in tegenstelling tot wat op het beplantingsvoorstel staat) en het aanbrengen van meidoornhagen wordt het aangezicht van het bedrijf vanaf het Achterdiep aanzienlijk verbeterd.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting Op Het Bestemmingsplan

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De regels en verbeelding zijn aan elkaar gerelateerd. Dit betekent dat de verbeelding en de regels altijd in samenhang moeten worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzen te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.

Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008" van het ministerie van VROM.

In de voorgaande hoofdstukken zijn de voorgestane ontwikkelingen en de uitgangspunten aan de orde geweest. Het beschreven beleid krijgt zijn juridische vertaling in de bestemmingen "Agrarisch", "Agrarisch - Grondgebonden bedrijf" en "Groen". Deze regelen de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied. De bepalingen die betrekking hebben op de bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding.

5.2 Toelichting Op De Verbeelding

Als ondergrond voor de verbeelding wordt de basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De verbeelding van het plangebied heeft het nummer NL.IMRO.0114.2009073-0003 en is getekend op schaal 1:2000.

5.3 Toelichting Op De Regels

De regels zijn een juridische vertaling van het planologisch/ ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Voor elke bestemming is afzonderlijk een bestemmingsregel opgenomen. Af en toe kan het nodig zijn dat afwijking van de gestelde regels gewenst is. Om die reden zijn in het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:

  • Afwijkingen van de bouwregels;
  • Nadere eisen;

Deze flexibiliteitbepalingen bieden de mogelijkheid om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders.

De afwijkingen maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven.

Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.

Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een afwijking wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden.

Bij toepassing van een afwijking en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:
1. Woonsituatie:
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:
i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
iv. het uitzicht;
v. de aanwezigheid van voldoende privacy.
2. Straat- en bebouwingsbeeld:
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:
i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing);
ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;
iii. gevelbeelden;
iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;
v. de hoogtedifferentiatie;
vi. de situering van gebouwen op het perceel;
vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt.
3. Culthuurhistorie
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden;
4. Verkeersveiligheid
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:
i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. benodigde uitzichthoeken van wegen;
iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;
vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.
5. Sociale veiligheid
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:
i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:
i. aanwezigheid van kwetsbare objecten;
ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;
iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken;
de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.
7. Milieusituatie:
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:
i. de mate van hinder voor de omliggende functies;
ii. de gevolgen voor de externe veiligheid;
iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;
vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;
vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.

Tabel 1: Beoordelingscriteria afwijkingen

Om bepaalde natuurlijke, landschappelijke en/ of cultuurhistorische/ archeologische waarden te beschermen zijn is een aanlegvergunning opgenomen. Door het opnemen van een aanlegvergunning in de bestemming kan de uitvoering van bepaalde activiteiten - die niet altijd en overal in strijd met de onderkende waarden behoeven te zijn - aan bepaalde voorwaarden gebonden worden. Het stelsel van aanlegvergunningen biedt het college de mogelijkheid om de toelaatbaarheid van bepaalde activiteiten en gebruiksvormen per geval na te gaan en eventueel aan de uitvoering bepaalde eisen te stellen. Het moet daarbij gaan om activiteiten die op basis van de doeleindenomschrijving van het betreffende artikel mogelijk zijn, maar waarvoor een nadere afweging omtrent de toelaatbaarheid is gewenst. Met een aanlegvergunning kunnen dus geen extra gebruiksmogelijkheden aan een bestemming worden toegevoegd. Voor de gebruiksmogelijkheden blijft de doeleindenomschrijving het kader. Normale onderhoudswerkzaamheden kunnen zonder vergunning uitgevoerd worden. Daarom is bij alle aanlegvergunningen aangegeven dat normale onderhoudswerkzaamheden niet onder de vergunningsplicht vallen. In de praktijk kan het lastig zijn om te bepalen of een bepaalde activiteit als "normaal onderhoud" kan worden aangemerkt. In ieder geval zal het bij "normale onderhouds- c.q. exploitatiewerkzaamheden" moeten gaan om werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Incidentele ingrepen zoals bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie kunnen niet onder normale onderhoudswerkzaamheden begrepen worden. Ook werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde zullen niet als "normaal" beschouwd kunnen worden.

De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotregels.


De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 worden enkele in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 Begrippen

De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.

Behalve de eerste twee begrippen zijn deze omschrijvingen alfabetisch gerangschikt. Zij zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt. Waar nodig zijn begrippen toegevoegd, weggelaten of anderszins aangepast, afgestemd op de lokale situatie.

Artikel 2 Wijze van meten

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 van de regels worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden.

Artikel 3 Agrarisch - Grondgebonden bedrijf

De op de verbeelding voor "Agrarisch - Grondgebonden bedrijf" aangewezen gronden, zijn bedoeld voor de uitoefening van een melkveehouderij. Binnen deze bestemming is het alleen mogelijk om binnen het aangegeven bouwvlakken te bouwen. De goot- en bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen zijn op 4,5 respectievelijk 12 meter gesteld. Ten behoeve van serrestallen geldt een maximale goothoogte van 5,5 m. Ten behoeve van de bedrijfsvoering (o.a. dagelijks verzorging en toezicht) is op deze gronden de bouw van één vrijstaande bedrijfswoning met een maximaal grondoppervlak van 250 m² toegestaan. Deze oppervlakte is bedoeld voor zowel het hoofdgebouw als de bijgebouwen. De goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoning is op 3,5 respectievelijk 8 meter gesteld. De goot- en bouwhoogte van aan het hoofdgebouw ondergeschikte bijgebouwen zijn op 3 respectievelijk 6 meter gesteld. Tenslotte worden in deze bestemming eisen gesteld aan de hoogte van de erfscheidingen en andere bouwwerken.

Artikel 4 Agrarisch

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten. Met vrijstelling is het mogelijk om mestopslagplaatsen, voorzover als bouwwerk aangemerkt, buiten de genoemde bouwvlakken tot een inhoud van ten hoogste 2500 m³ en een bouwhoogte van 6 meter inclusief overkapping te realiseren. Ook is het mogelijk met vrijstelling sleufsilo's buiten het bouwvlak te realiseren. Het artikel kent een aanlegvergunningstelsel voor diverse werkzaamheden.

Artikel 5 Groen

Om de groensingels, die ten behoeve van de landschappelijke inpassing aangelegd dienen te worden, planologisch vast te leggen is er een bestemming "Groen" in het plan opgenomen.

5.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling

Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwvergunning. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een bouwvergunning te verkrijgen.

Artikel 7 Algemene bouwregels

In artikel zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.

Tevens wordt in dit artikel, artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing verklaard met uitzondering van een zestal onderwerpen dit o.a in verband met de bereikbaarheid, beheer en gebruik van het openbaar gebied.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels
Bij de formulering van de gebruiksbepalingen is een algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit maakt het noodzakelijk dat de bestemmingsomschrijving voldoende duidelijk is.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

De afwijkingsbepalingen zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld een afwijking verlenen voor de in het plan aangegeven maten tot ten hoogste 10 %.

De afwijkingen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels afwijking kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer afwijking kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden. Om gebruik te kunnen maken van de afwijking dienen de procedureregels in artikel te worden gevolgd.

5.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels zijn twee artikelen opgenomen, het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.

Artikel 10 Overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken opgenomen die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.

Artikel 11 Slotregel
In de Slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge, Achterdiep 26 (melkveehouderij) ".

5.4 Handhaving

De verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van het bestemmingsplan ligt bij de gemeente. De basis voor een werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een goede registratie van verleende vergunningen en afwijkingen.

Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan heeft een nauwgezette inventarisatie plaats gevonden van de feitelijke situatie. De bestaande ruimtelijke situatie is in dit bestemmingsplan opnieuw vastgelegd. Daarnaast heeft bestaand beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan eigentijdser, beter toepasbaar en goed naleefbaar geworden.

Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de planregels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en burger ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.

De gemeente Emmen heeft handhavingsbeleid ontwikkeld, waarin wordt aangegeven hoe de handhaving van het bestemmingsplan opgepakt wordt. Met het handhavingsbeleid wordt aangesloten op het programma van de landelijke Stuurgroep Handhaven op Niveau met betrekking tot het programmatisch handhaven. Dit betekent dat niet tegen alle illegale situaties wordt opgetreden maar tegen zaken met een uitstralend effect. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst vastgesteld door het college, dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft.

Ongeacht de wijze waarop handhaving van het bestemmingsplan vorm krijgt geldt voor de gemeente geldt als eerste handhavingsprioriteit de aanpak van calamiteiten met een levensbedreigend karakter, waarbij men moet denken aan instortings- en brandgevaar en asbestvervuiling. De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, dat een uitstralend effect zal hebben. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor een projectmatige aanpak.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Betrokkenheid

6.1 Overleg Ex. Artikel 3.1.1 Bro En Zienswijzen

Het college heeft het bestemmingsplan op 2 maart 2010 vrijgegeven voor Overleg ex. artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het concept- ontwerpbestemmingsplan is voor overleg verzonden naar verschillende overlegpartners:

  • Provincie Drenthe
  • VROM Inspectie
  • Rijksdienst voor Archeologie, cultuurlandschap en monumenten
  • Ministerie van Defensie
  • Ministerie LNV
  • Waterschap Hunze en Aa's
  • N.V. Nederlandse Gasunie
  • Enexis
  • Milieufederatie Drenthe
  • Noordelijke Land- en tuinbouw Organisatie
  • IVN Emmen
  • Plaatselijk Belang Nieuw-Weerdinge

Er zijn geen inhoudelijke reacties ontvangen. Om deze reden is er geen "Nota van Beantwoording n.a.v. Overleg" opgesteld. De reacties uit het Overleg zijn opgenomen in de bijlage.

6.2 Zienswijzen Op Het Ontwerpbestemmingsplan

Het college heeft het bestemmingsplan op 15 juni 2010 besloten over de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan. Vanaf 30 juni 2010 heeft het ontwerp-bestemmingsplan voor 6 weken ter inzage gelegen. Tegen het bestemmingsplan zijn geen zienswijzen ingediend. .

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wro rust op de gemeente de verplichting tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan wordt verstaan de bouw van hoofdgebouwen van een oppervlak van 1000 m2 of meer. Bij het voorliggende bestemmingsplan is sprake van een dergelijk bouwplan.

De te verhalen kosten worden limitatief opgesomd in artikelen in de kostensoorten lijst (art. 6.2.4 Bro). Voor het voorliggend bestemmingsplan maakt de gemeente alleen kosten voor het opstellen en begeleiden van het bestemmingsplan. De noodzakelijke onderzoeken zoals de natuurtoets, archeologisch onderzoek e.d. zijn al voor rekening van de aanvrager uitgevoerd.

Voor het opstellen van een bestemmingsplan brengt te gemeente overeenkomstig de door de raad vastgestelde Legesverordening de werkelijke kosten in rekening. De kosten van het maken van het voorliggend bestemmingsplan worden in dit geval in z'n geheel gedekt door de legesinkomsten. Door het voldoen van de legesbijdrage is kostenverhaal in dit geval dus anderszins verzekerd. Er hoeft dan ook geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

Planschade als gevolg van dit bouwplan kan op voorhand niet geheel worden uitgesloten. Om deze reden is er een planschade risicoovereenkomst gesloten met de initiatiefnemer.