Bestemmingsplan Emmen, Centrum-West
Bestemmingsplan - gemeente Emmen
Vastgesteld op 29-09-2011 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Bestemmingsplan Emmen, Centrum-West van de gemeente Emmen;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML- bestand NL.IMRO.0114.200909054-0701 met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 agrarisch bedrijf grondgebonden:
agrarische bedrijvigheid (bedrijfsvoering), zoals akkerbouw, veeteelt en vollegrond tuinbouw die afhankelijk zijn van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend, uitgezonderd een boomkwekerij;
1.6 agrarisch bedrijf niet grondgebonden:
agrarisch bedrijvigheid (bedrijfsvoering), zoals kalvermesterijen, pluimveehouderijen, varkensfokkerij, varkensmesterij, champignonkwekerij e;a; naar de aard hiermee te vergelijken bedrijven die niet afhankelijk zijn van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend;
1.7 ander(e) bouwwerk(en):
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.8 andere werk(en):
een werk, geen bouwwerk zijnde;
1.9 antennedrager:
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;
1.10 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
1.11 archeologisch aandachtsgebied:
een gebied waar zich in en of op de bodem met het oog op de bewoningsgeschiedenis beschermingswaardige voorwerpen of sporen van vroegere samenlevingen kunnen bevinden;
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/ of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.13 bebouwingsgrens:
een op de verbeelding aangegeven grens die, door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze voorschriften zijn toegestaan;
1.14 begane grond:
de bouwlaag of verdiepingsvloer van een gebouw ter hoogte van het peil;
1.15 bergbezinkingsbassin:
ondergrondse voorziening om rioolwater te laten bezinken;
1.16 bestaand:
bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
1.17 bestaande bebouwing:
bebouwing aanwezig op de eerste dag van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan;
1.18 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.19 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.20 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.21 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren en of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van de onderbouw en zolder: voor de onderscheidenlijke bouwlagen geldt de volgende maximale bouwhoogte:
1 bouwlaag, 5 meter;
2 bouwlagen, 8 meter;
3 bouwlagen, 12 meter;
4 bouwlagen 15 meter;
5 bouwlagen 18 meter;
6 bouwlagen 21 meter;
1.22 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.23 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.24 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.25 dakopbouw:
de bovenste bouwlaag van een hoofdgebouw waarbij de oppervlakte maximaal x% van de basisoppervlak van het hoofdgebouw bedraagt;
1.26 detailhandel :
het bedrijfsmatig te koop aanbieden of verhuren van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.27 erf:
het binnen de (woon)bestemming gelegen gedeelte van het bouwperceel;
1.28 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.29 geluidswerende voorzieningen:
geluidsreducerende constructie/ bouwwerk in de vorm van voorzieningen zoals geluidsschermen, geluidswallen of aan deze constructies gelijk te stellen bouwwerk/ constructie;
1.30 geometrische plaatsbepaling:
locatie van een ruimtelijk object, vastgelegd in een ruimtelijk referentiesysteem;
1.31 gevel:
een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;
1.32 groenvoorziening:
een (openbaar)gebied, dat is ingericht als berm, park, groenstrook, beplantingsstrook, grasveld, plantsoen, sport- en speelveldjes en dergelijke, welke voor het gehele jaar of een groot deel van het jaar voor het publiek algemeen toegankelijk moet zijn;
1.33 hoofdgebouw:
gebouw dat op een perceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.34 horeca:
een bedrijf, inrichting waar bedrijfsmatig dranken en/ of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en /of waarin berijfsmatig logies wordt verstrekt;
1.35 horeca-1:
een horecabedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet alcoholische dranken zoals cafetaria's, snackbars, lunchrooms, broodjeszaken en daarmee vergelijkbare horecabedrijven zoals een sportkantine;
1.36 horeca-2:
een horecabedrijf gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken zoals restaurants, bistro's, grillrooms, en daarmee vergelijkbare horecabedrijven;
1.37 horeca-3:
een horecabedrijf gericht op het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel daaraan ondergeschikt het verstrekken van etenswaren of maaltijden voor gebruik ter plaatse, zoals (eet)cafés, met uitzondering van discotheken en nachtclubs;
1.38 horeca-4:
een horecabedrijf gericht op het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van overwegend elektrisch versterkte muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen, zoals discotheken, alsmede horecabedrijven gericht op het verstrekken van dranken en kleine etenswaren voor gebruik ter plaatse;
1.39 horeca-5:
een horecabedrijf gericht op het verstrekken van logies met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden of dranken voor gebruik ter plaatse, zoals hotels en pensions;
1.40 incidentele bebouwing:
vrijstaande woningen verspreid over een groot gebied en lintbebouwing;
1.41 kampeermiddel:
- a. een tent, een vouwwagen, een camper, een caravan of een huifkar;
- b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, dat geheel of ten dele blijvend kan worden gebruikt voor recreatief dag- en/of nachtverblijf;
1.42 kleinschalige verblijfsrecreatie:
het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.43 luifel:
een andere bouwwerk, bevestigd aan een wand zonder in contact te komen met de grond, vaak boven een raam of deur;
1.44 nutsvoorzieningen/ of nutsbedrijven en semi-openbare nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten dienste van openbaar en semi-openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, telefooncentrales, alarmeringsystemen, riolering, rioolgemalen, waterzuivering, de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, voorzieningen voor de waterhuishouding en naar aard daarmee gelijk te stellen overige voorzieningen;
1.45 onderkomen(s):
voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, caravans en tenten;
1.46 overkapping:
een ander bouwwerk, dat een overdekte ruimte vormt met ten hoogste één wand (dak op pootjes);
1.47 perceelsgrens:
de lijn, welke de scheiding vormt tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een aangrenzend terrein;
1.48 recreatieve bewoning:
de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;
1.49 standplaats:
een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingennet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;
1.50 straat- en bebouwingsbeeld:
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
1.51 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen ten dienste van de waterhuishouding waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers;
1.52 waterlopen:
een sloot, goot of greppel t.b.v. opvang en afvoer van gebiedseigen water en mede bedoeld als verbinding tussen de voor water bestemde gronden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 het peil:
het peil overeenkomstig de bouwverordening, danwel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein, indien in of op het water wordt gebouwd, dan het Normaal Amsterdams Peil of een ander aan te houden plaatselijk waterpeil.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
- b. agrarische gronden;
en mede bestemd voor:
- c. de bescherming van de grondwaterwinning, ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone -grondwaterbeschermingsgebied';
met bijbehorende:
- d. andere bouwwerken;
- e. groenvoorzieningen;
- f. opgaande beplanting;
- g. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- h. tuinen en erven.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
- b. het gebruik van de gronden ten behoeve van de opslag van mest.
Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is verder het bepaalde in artikel 11 van toepassing.
3.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch' wordt gewijzigd in de bestemming 'Cultuur en ontspanning - Dierentuin', mits:
- a. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied';
- b. een goede ruimtelijke en stedenbouwkundige inpassing wordt gerealiseerd, waarbij wordt aangesloten op de ruimtelijke structuur en de kwaliteiten van de omgeving;
- c. er geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan de eventuele archeologische waarden van het gebied;
- d. ecologisch onderzoek wordt uitgevoerd dat aan kan tonen dat de ruimtelijke ontwikkeling vanuit ecologisch oogpunt acceptabel is;
- e. voorafgaand aan de ontwikkeling van het gebied in een vroegtijdig stadium overleg zal worden gepleegd met het waterschap en de Waterleidingmaatschappij Drenthe;
- f. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 4 van overeenkomstige toepassing zijn.
Artikel 4 Cultuur En Ontspanning - Dierentuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Cultuur en ontspanning - Dierentuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. dagrecreatieve voorzieningen, waaronder met name het dierenpark;
- b. gebouwen ten behoeve van de in sublid a. genoemde voorzieningen, al dan niet in combinatie met:
- 1. ondergeschikte horecabedrijven van categorie 1 t/m 3;
- 2. ondergeschikte detailhandel ten dienste van het dierenpark;
- 3. kleinschalige verblijfsrecreatie;
en mede bestemd voor:
- c. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op geluidsgevoelige objecten vanwege een industrieterrein, ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie';
- d. de bescherming van de grondwaterwinning, ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone -grondwaterbeschermingsgebied';
met bijbehorende:
- e. andere bouwwerken;
- f. sport- en speelvoorzieningen;
- g. wegen, straten en paden;
- h. water;
- i. parkeervoorzieningen;
- j. groenvoorzieningen;
- k. kunstwerken en waterwerken;
- l. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
4.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de in lid 4.1 sub b. onder 3. genoemde gebouwen voor:
- 1. meer dan 8 personen per gebouw;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning, tenzij het gebouwen ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie betreft, in welk geval recreatieve, niet zijnde permanente, bewoning is toegestaan.
Artikel 5 Cultuur En Ontspanning - Hoofdgebouw
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Cultuur en ontspanning - Hoofdgebouw'aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. gebouwen ten behoeve van:
- 1. theater;
- 2. entreevoorzieningen ten behoeve van een dierentuin;
- 3. overige voorzieningen ten behoeve van een dierentuin;
- 4. kleinschalige detailhandel;
- 5. horecavoorzieningen van categorie 1 t/m 4;
en mede bestemd voor:
- b. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op geluidsgevoelige objecten vanwege een industrieterrein, ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie';
- c. de bescherming van de grondwaterwinning, ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone -grondwaterbeschermingsgebied';
met bijbehorende:
- d. andere bouwwerken;
- e. geluidwerende voorzieningen;
- f. terrassen;
- g. wegen, straten en paden;
- h. parkeervoorzieningen;
- i. groenvoorzieningen;
- j. kunstwerken en waterwerken;
- k. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
5.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horecabedrijven van categorie 5.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Verkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, fietspaden, voetpaden en straten met hoofdzakelijk een functie voor het doorgaande verkeer;
- b. informatiesystemen/signaleringsborden;
- c. voorzieningen voor het openbaar vervoer;
- d. geluidswerende voorzieningen;
en mede bestemd voor:
- e. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op geluidsgevoelige objecten vanwege een industrieterrein, ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie';
- f. de bescherming van de grondwaterwinning, ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone -grondwaterbeschermingsgebied';
met bijbehorende:
- g. andere bouwwerken;
- h. kunstwerken en waterwerken;
- i. toegangswegen, in- en uitritten;
- j. groenvoorzieningen;
- k. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen en paden;
- b. parkeerterreinen;
- c. informatiesystemen/signaleringsborden;
- d. voorzieningen voor het openbaar vervoer;
- e. geluidswerende voorzieningen;
en mede bestemd voor:
- f. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op geluidsgevoelige objecten vanwege een industrieterrein, ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie';
- g. de bescherming van de grondwaterwinning, ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone -grondwaterbeschermingsgebied';
met bijbehorende:
- h. andere bouwwerken;
- i. kunstwerken en waterwerken;
- j. toegangswegen, in- en uitritten;
- k. groenvoorzieningen;
- l. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.2 Bouwregels
Artikel 8 Waarde - Archeologie Aandachtsgebied
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie aandachtsgebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
8.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Ondergeschikte bouwonderdelen
- a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de de maximale bouwhoogte niet meer dan maximaal 1 m wordt overschreden;
- b. Vlaggenmasten en antennemasten, voorzover deze direct ten dienste staan van -en onderdeel uitmaken van een gebouw, mogen de toegestane maximale bouwhoogte met maximaal 1,5 m overschrijden;
- c. Dakopbouwen, noodtrappen, luchtbehandeling- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 1,5 m ten opzichte van de bouwhoogte van een gebouw, en mogen geen groter oppervlakte beslaan dan 15% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst.
10.2 Onderwerpen van stedenbouwkundige aard
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- d. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
- e. de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een prostitutiebedrijf, seksinrichting en of tippelzone;
- b. het plaatsen van of geplaatst houden van onderkomens;
- c. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
- d. het opslaan van gebruiksklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;
- e. het storten, opslaan, opgeslagen houden of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
- f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidszoneringplichtige inrichtingen, zoals bedoeld in het Inrichting- en vergunningenbesluit milieubeheer;
- g. het gebruik van bouwwerken welke zijn opgericht na een verleende omgevingsvergunning voor andere doeleinden dan waarvoor de omgevingsvergunning is verleend.
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
12.1 geluidzone - industrie
12.2 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
13.1 Bevoegdheid
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. de bestemmingsregels in die zin dat wordt afgeweken van de voorgeschreven maten, oppervlaktes, afmetingen, afstanden en percentages met maximaal 10%;
- b. de bestemmingsregels in die zin dat niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, telecommunicatieverkeer openbaar vervoer of het wegverkeer, kunstwerken van artistieke aard en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen worden opgericht, met dien verstande dat:
- 1. de goothoogte van een gebouw maximaal 3 m mag bedragen;
- 2. de oppervlakte van een gebouw maximaal 50 m² mag bedragen;
- 3. de bouwhoogte van een ander bouwwerk maximaal 10.00 m mag bedragen;
- c. de bestemmingsregels in die zin dat geringe afwijkingen worden toegestaan, welke in het belang zijn van een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering maximaal 3 m bedraagt;
- d. de bestemmingsregels in die zin dat in geringe mate, doch maximaal 5 m mag worden afgeweken van een bestemmingsgrens, van het profiel van een straat of de vorm van een plein, alsmede van de vorm van bebouwde oppervlakken (bouwpercelen), voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
- e. de bestemmingsregels in die zin dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- f. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- g. de bestemmingsregels in die zin dat andere bouwwerken met uitzondering van windturbines/-molens worden opgericht, met een bouwhoogte van maximaal 25 m, met dien verstande dat:
- 1. als het gaat om antennes naar het oordeel van burgemeester en wethouders de noodzaak daartoe voldoende is aangetoond.
- h. de bestemmingsregels in die zin dat een gevellijn wordt overschreden door:
- 1. erkers, balkons, luifels en bordessen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken tot maximaal 1 meter, over de gehele breedte van de voorgevel;
- 2. ingangspartijen tot maximaal 2 m, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 m² en de bouwhoogte maximaal 3 m zal bedragen.
13.2 Afwegingskader
De toepassing van de in lid 13.1 genoemde afwijkingsmogelijkheden is beperkt tot die gevallen, waarbij het functioneren van de in de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet wordt aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
14.1 Bevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen door:
- a. het verschuiven van de bestemmingsgrenzen tot maximaal 5 m waarbij de grond wordt bestemd voor dezelfde doeleinden als waarvoor de grond is bestemd waaraan deze wordt toegevoegd;
- b. het verschuiven van de binnen het plangebied geprojecteerde aansluitpunten van wegen waarbij de verschuiving niet meer mag bedragen dan 5 m en de grond wordt bestemd voor dezelfde doeleinden als waarvoor de grond is bestemd waaraan deze wordt toegevoegd.
14.2 Afwegingskader
De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. In de afweging om conform artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen dient in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, milieusituatie, archeologie en cultuurhistorie, ecologie, water, verkeer(sveiligheid), agrarische belangen, ruimtelijke en landschappelijke inpassing, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht te worden genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de wijziging niet plaatsvinden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan Bestemmingsplan Emmen, Centrum-West aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
15.2 Omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen van lid 15.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 15.1 met maximaal 10%.
15.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 15.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
15.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 15.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
15.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 15.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
15.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 15.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het
bestemmingsplan Bestemmingsplan Emmen, Centrum-West
van de gemeente Emmen.
Behorend bij het besluit van 29 september 2011.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Het Nieuwe Bestemmingsplan
In het kader van het Masterplan Emmen Centrum wordt het centrumgebied van Emmen verder ontwikkeld. De aanleiding is de wens tot herontwikkeling van de Hoofdstraatlocatie (het huidige dierenpark) ten behoeve van versterking van de oost-west-as van het centrum. Een volgend onderdeel van deze gebiedsontwikkeling is de ontwikkeling van de westzijde van het centrum (“Centrum-West”). De westzijde van het centrum zal tot ontwikkeling worden gebracht door de aanleg van een nieuw, klimaatneutraal dierenpark in combinatie met een theater.
Het plangebied is momenteel opgenomen in het bestemmingsplan “Noordbargeres 1997”. Het gehele plangebied (exclusief een deel aan de noordzijde) heeft daarin de bestemming 'Grootschalige dagrecreatieve doeleinden'. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor het houden van permanente exposities / presentaties, met als thema de symbiose tussen mens, plant, dier, water en hun natuurlijk omgeving. Dit betekent dat realisatie van de voorgenomen activiteit voor het grootste deel al mogelijk is volgens de randvoorwaarden en eisen van het bestemmingsplan Noordbargeres 1997. De realisatie van het theater is echter niet mogelijk en ook de gewenste begrenzing wijkt af van het vigerende bestemmingsplan.
Om de gewenste ontwikkeling in het plangebied mogelijk te maken, is dit bestemmingsplan opgesteld. Het voorliggende bestemmingsplan 'Emmen Centrum-West' voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de ontwikkeling van de dierentuin en het theater op de locatie aan de westzijde van het centrum. De beschrijvingen in dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de stand van zaken van de planvorming voor Diernpark Emmen Next (eind 2009) en sluiten aan bij de uitgangspunten die zijn gehanteerd in het MER.
Figuur 1.1. De ligging van het plangebied
1.2 De Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied is gelegen ten westen van de Hondsrugweg en grenst
direct aan het centrum van Emmen (zie figuur 1.1).
Het plangebied wordt begrensd door de Hondsrugweg en woon- en zorgcentrum De Holdert aan de oostzijde, de Ermerweg aan de zuidzijde, het Oranjekanaal aan de westzijde en het terrein van de Waterleiding Maatschappij Drenthe (WMD) en het gemeentehuis aan de noordzijde (zie figuur 1.2). Ten noorden en ten zuiden van het plangebied liggen de dorpen Westenesch en Noordbarge. De gronden waarop het dierenpark en theater gerealiseerd worden zijn grotendeels in eigendom van de WMD en op dit moment in gebruik als landbouwgrond, jonge bosaanplant en bloemenweide.
Eind jaren negentig is vanwege het ruimtegebrek op de locatie Hoofdstraat al besloten dat een deel van het dierenpark verplaatst zou worden naar het plangebied. Sinds 2002 is hier locatie Es van het dierenpark geopend evenals de Waterfabriek van de WMD (circa 8 hectare). Hierdoor is in de huidige situatie sprake van één dierenpark op twee locaties, onderling verbonden met behulp van een loopbrug over de Hondsrugweg en door het centrum (de Traverse). De twee locaties en het plangebied van het toekomstige dierenpark zijn weergegeven in figuur 1.2.
Figuur 1.2. Begrenzing plangebied (bron: MER Dierenpark en Theater Emmen)
1.3 Huidige Planologische Regelingen
Op dit moment is het plangebied geregeld in het bestemmingsplan Noordbargeres 1997. Het gehele plangebied (exclusief een deel aan de noordzijde) heeft daarin de bestemming 'Grootschalige dagrecreatieve doeleinden'.
Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor het houden van permanente exposities/ presentaties met als thema de symbiose tussen mens, plant, dier, water en hun natuurlijk omgeving. Dit betekent dat realisatie van de voorgenomen activiteit voor het grootste deel al mogelijk is volgens de randvoorwaarden en eisen van het bestemmingsplan Noordbargeres 1997. De realisatie van het theater is echter niet mogelijk en ook de gewenste begrenzing van de eerder genoemde bestemming wijkt enigszins af van het vigerende bestemmingsplan. Zodoende is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
1.4 Opzet Bestemmingsplan
Algemeen
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de bestemmingsverbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met een bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de plantoelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.
Herziening vigerend bestemmingsplan
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt het vigerende bestemmingsplan Noordbargeres uit 1997 op de volgende punten herzien:
- uitbreiding van de gronden met de bestemming 'Grootschalige dagrecreatieve doeleinden' met een strook aan de noordzijde (huidige bestemming is 'Drinkwatervoorziening'), waarbij de bestemming 'Grootschalige dagrecreatieve doeleinden' wordt omgezet naar de SVBP-bestemmingen 'Cultuur en ontspanning - Dierentuin' en 'Cultuur en ontspanning - Hoofdgebouw';
- aanpassing van de gronden ten westen van de Schapenveenweg met de bestemming 'Grootschalige recreatieve doeleinden' naar 'Agrarisch' (met tevens een wijzigingsbevoegdheid om gronden te wijzigen naar 'Cultuur en ontspanning - Dierentuin');
- uitbreiding van de gronden met de bestemming 'Cultuur en ontspanning - Hoofdgebouw' aan de noordoostzijde ten behoeve van het theater.
SVBP 2008
Op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening die sinds juli 2008 van kracht is geldt een aantal nieuwe verplichtingen ten aanzien van bestemmingsplannen. Ten eerste geldt dat bestemmingsplannen eens in de 10 jaar geactualiseerd moeten worden. Tevens dient de bestemmingslegging te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2008. Tenslotte moeten bestemmingsplannen per 1 januari 2010 digitaal beschikbaar worden gesteld.
1.5 Overzicht Onderzoeken
M.e.r.-plicht
Op grond van het Besluit milieueffectrapportage dient bij ruimtelijke plannen die een activiteit mogelijk maakt welke (mogelijk) significante gevolgen heeft voor het milieu een procedure voor milieu-effectrapportage te worden doorlopen. Voor de categorieën van projecten die worden genoemd in onderdeel C van de bijlage van het Besluit m.e.r. is het maken van een milieueffectrapport (MER) verplicht.
Aangezien het bestemmingsplan voorziet in 'de aanleg van één of meer recreatieve of toeristische voorzieningen in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een voorziening of een combinatie van voorzieningen die 500.000 bezoekers of meer per jaar aantrekt', is die verplichting van toepassing. Zodoende is het voorliggende bestemmingsplan MER-plichtig.
Het MER is parallel met het concept-ontwerpbestemminsplan opgesteld en afgerond. Voor een nadere beschrijving van de m.e.r.-procedure en de uitkomsten van het milieuonderzoek wordt verwezen naar hoofdstuk 3. In het MER is onderzoek verricht naar de volgende aspecten:
- Ruimtebeslag;
- Bodem;
- Water;
- Landschap en cultuurhistorie;
- Archeologie;
- Natuur;
- Verkeer en vervoer;
- Geluid, lucht en geur;
- Externe veiligheid.
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de hoofdlijnen van het beleid op landelijk, regionaal, provinciaal en gemeentelijk niveau. De algemene beleidskaders van de verschillende beleidsvelden komen hier stuk voor stuk aan de orde, evenals de doorvertaling naar het plangebied, voorzover deze te maken valt.
2.2 Rijksbeleid
2.2.1 Nota Ruimte
De Nota Ruimte is in februari 2006 formeel in werking getreden. In deze strategische nota is de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland weergegeven en zijn de belangrijkste bijbehorende doelstellingen opgenomen. Het beleid gaat uit van een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen rijk en decentrale overheden. Het geeft invulling aan het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Hiermee sluit het beleid aan bij de eigenlijke uitgangspunten van het ruimtelijk beleid, die onder meer tot uiting komen in het decentrale planningsstelsel, met een centrale rol voor de gemeentelijke bestemmingsplannen.
Eén van de doelstellingen uit de Nota Ruimte, waarop bij de ontwikkeling in het plangebied wordt ingespeeld, is de bevordering van krachtige steden. Het gaat hierbij om herstructurering, stedelijke vernieuwing, transformatie en ontwikkeling van stedelijke centra.
2.2.2 AMvB Ruimte (ontwerp, 2009)
Als gevolg van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening werkt het Rijk aan de vernieuwing van haar beleidsinstrumentarium. Daarbij worden bestaande rijksbelangen juridisch geborgd in een Algemene Maatregel van Bestuur, het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. In het besluit zijn onder andere de regelingen met betrekking tot de EHS, Rijksbufferzones, Nationale Landschappen, de Waddenzee en militaire terreinen opgenomen. Uitgangspunt daarbij is dat het huidige beleid zoveel mogelijk 'beleidsneutraal' wordt voortgezet. Ten aanzien van een aantal regelingen hebben de provincies en gemeentes de taak het beleid nader uit te werken. Naar verwachting treed het besluit begin 2011 in werking.
2.2.3 Nota Mobiliteit
In december 2005 heeft de Tweede Kamer ingestemd met de Nota Mobiliteit.
De nota geeft de hoofdlijnen weer van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Centraal staat dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische en sociale ontwikkeling. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid zijn essentieel om de economie en de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken. De Nota Mobiliteit geeft aan op welke wijze dit moet gaan gebeuren. In de nota zijn streefcijfers opgenomen die in 2020 leiden tot een grotere voorspelbaarheid van de reistijd (95%) en een reductie van de lengte van files (40%).
2.3 Regionaal Beleid
Op het onderhavige plan is geen specifiek regionaal beleid van toepassing.
2.4 Provinciaal Beleid
2.4.1 Provinciale omgevingsvisie
In 2010 heeft de Provincie Drenthe een nieuwe Omgevingsvisie vastgesteld. In deze visie zijn de beleidsuitgangspunten geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de nieuwe taakverdeling zoals deze is vastgelegd in de nieuwe Wet ruimtelijk ordening. De visie vervangt het Provinciaal Omgevingsplan (POP II). De missie van de visie is als volgt verwoord: 'Het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten'. Daarbij streeft de provincie naar bruisende steden, met een onderscheidende identiteit.
Ten aanzien van de stad Emmen, zet de provincie in op de realisatie en versterking van (dag)recreatieve functies. Binnen dit kader past de ontwikkeling van het nieuwe belevenspark (dierenpark en theater) en de Verbinding.
2.4.2 Provinciale omgevingsverordening
In de provinciale omgevingsverordening is regelgeving opgenomen voor waterwingebieden en grondwaterbeschermingsgebieden. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn het tegengaan van de aanwezigheid van bodembedreigende stoffen en aantasting van de bodem (verbod op bepaalde inrichtingen en gedragingen) en een goede begrenzing van waterwingebieden. Ten behoeve van het belevenspark is de begrenzing van het waterwingebied gewijzigd.
2.4.3 Beheerplan wingebied Noordbargeresch 2007-2012
In het Beheerplan wingebied Noordbargeresch 2007-2012 wordt ingegaan op de wijze van bescherming van het waterwingebied en een visie verwoord op de inrichting en het beheer van dit gebied. Het waterwingebied is alleen bedoeld voor activiteiten die rechtstreeks verband houden met de waterwinning. Bodemverontreinigingen die de kwaliteit van het geproduceerde drinkwater negatief kunnen beïnvloeden, vormen de grootste bedreiging voor de grondwatervoorraden van de waterwinning. Maatregelen ter bescherming liggen enerzijds in de preventieve sfeer (het voorkomen van calamiteiten) en anderzijds in een adequate respons bij het bestrijden van calamiteiten en het beperken van de gevolgen.
In paragraaf 3.8 van deze toelichting wordt nader beschreven op welke manier in het voorliggend bestemmingsplan rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van het waterwingebied.
2.4.4 Cultuurhistorisch kompas
In het Cultuurhistorisch kompas staat het behoud en de versterking van de cultuurhistorische hoofdstructuur van de provincie centraal. Hier wordt naar gestreefd door middel van generiek beleid (respecteren) en gebiedsspecifiek beleid (voorwaarden verbinden en eisen stellen).
Onderdeel van het generiek beleid is het borgen van de cultuurhistorische samenhang van de cultuurhistorische hoofdstructuur en deze benutten als inspiratiebron voor ontwikkelingen.
Bij de planvorming voor de dierentuin is rekening gehouden met de bestaande cultuurhistorische waarden in het plangebied en wordt gestreefd deze op een zo goed mogelijk wijze in te passen. Op dit punt wordt nader in gegaan in hoofdstuk 4 en 5.
2.5 Gemeentelijk Beleid
2.5.1 Ruimtelijk / economisch beleid
Masterplan Emmen Centrum
De gemeente Emmen heeft een masterplan ontwikkeld dat loopt tot 2020: dit plan vormt de visie voor het centrum. Het masterplan voorziet in circa 1000 woningen, circa 22.500 m² bedrijfsvloeroppervlak en circa 10.000 m² winkeltoevoegingen.
Het centrum van Emmen is belangrijk voor de economische ontwikkeling van Zuidoost-Drenthe. Emmen Centrum heeft een stedelijk karakter en biedt een breed scala aan voorzieningen. Daarnaast is het één van de grootste centra van het landsdeel Noord-Nederland. Het stimuleren van de centrumfunctie van Emmen geeft een sterke impuls aan de ontwikkeling van wonen, werken, bedrijvigheid en toerisme in de regio en ver daarbuiten.
De raad van de gemeente Emmen heeft in 2003 het Visiedocument Masterplan Emmen Centrum 2020 (MEC) vastgesteld. Daarin wordt een visie gegeven op de toekomstige economische, ruimtelijke en maatschappelijke ontwikkeling van Emmen-Centrum. Deze visie is verder uitgewerkt in het Gebiedsprogramma MEC 2020. Het Gebiedsprogramma MEC 2020 beschrijft de periode van 2005 tot en met 2020 en geeft een samenhangend overzicht van de gewenste ontwikkelingen op het gebied van vastgoed en openbaar gebied.
Conform het Masterplan Emmen Centrum 2020 wordt het hart van Emmen verder uitgebouwd met stedelijke woonmilieus, winkels met nationale uitstraling, kantoren en leisurevoorzieningen. Eén van de belangrijkste opgaven in het centrum vormt de verplaatsing van de gehele dierentuin naar de locatie op de es. In combinatie met het theater ontstaat hier een trekker van formaat.
Raadsbesluit 2008
Op 18 december 2008 heeft de gemeenteraad van Emmen ingestemd met de voorstellen voor de ontwikkeling van het centrumgebied. Daarbij werd tevens ingestemd met het opstellen van verdere plannen voor de gebiedsontwikkeling Centrum-West, waar het dierenpark en het theater deel van uitmaken.
Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef
Op 24 september 2009 heeft de gemeente Emmen de Structuurvisie 'Veelzijdigheid Troef' vastgesteld.
De structuurvisie vormt het ruimtelijk raamwerk waarin de afstemming tussen functies, gebieden en plannen plaatsvindt en ziet op de periode tot 2020. De belangrijkste uitgangspunten en ontwikkelingsprincipes voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen bestaan uit “kwaliteit voor kwantiteit” en “keuze voor een duurzame inrichting van de ruimte”.
De structuurvisie schetst de ruimtelijke structuur aan de hand van een aantal hoofdthema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid.
De herontwikkeling van het centrumgebied van Emmen neemt in de visie een belangrijke plaats in. In de structuurvisie wordt verwezen naar het Masterplan Emmen Centrum, waarin de opwaardering van het centrum en de gewenste verplaatsing van de dierentuin en het theater, nader zijn uitgewerkt.
Ruimtelijke waardenkaart
De ruimtelijke waardenkaart geeft een overzicht van de aardkundige, archeologische, cultuurhistorische en landschappelijke waarden in de gemeente Emmen. In het document worden concrete handvatten gegeven voor de ontwikkeling van het landschap en wordt aangegeven met welke aspecten in de planvorming rekening gehouden kan worden. Het document heeft als bouwsteen gediend voor de Structuurvisie Emmen. Eén van de uitgangspunten die worden verwoord is het behoud en de versterking van escomplexen, waaronder de Westenesch.
Bestemmingsplan Noordbargeres (1997)
Op dit moment is de ruimtelijke situatie van het plangebied geregeld in het bestemmingsplan ''Noordbargeres 1997''. Het gehele plangebied (exclusief een deel aan de noordzijde) heeft daarin de bestemming 'Grootschalige dagrecreatieve doeleinden'. Aangezien de beoogde ontwikkeling niet geheel binnen het bestaande bestemmingsplan past, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan aan de orde. In paragraaf 1.3. (Huidige planologische regelingen) is reeds beschreven op welke punten het geldende bestemmingsplan aanpassing behoeft.
2.5.2 Verkeersbeleid
Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (2000)
Het huidige Gemeentelijk Verkeer en Vervoersplan (GVVP) is vastgesteld in 2000. Centraal in het gemeentelijk verkeers- en vervoersbeleid staan bereikbaarheid en verkeersveiligheid (duurzaam veilig). Bereikbaarheid gaat zowel om de externe bereikbaarheid - de bereikbaarheid van het stedelijk centrum Emmen in een grensoverschrijdende regio - als de interne bereikbaarheid - de bereikbaarheid van centrum, woonwijken en bedrijventerreinen binnen de gemeente.Centrale doelstellingén van het GVVP zijn:
- de realisering van een efficiënt, veilig en duurzaam personen- en goederenvervoer;
- het streven naar de verbetering van de bereikbaarheid binnen de randvoorwaarden die uit een oogpunt van leefbaarheid daaraan worden gesteld.
Emmen huisvest een aantal belangrijke recreatieve trekkers. Bereikbaarheid, parkeerfaciliteiten en bewegwijzering zijn belangrijke dragers voor een geslaagd recreatiebeleid. Het parkeerbeleid gaat uit van het beperken van het langparkeren in het centrum. Voor langparkeren zijn twee parkeerterreinen aangewezen:
- parkeerterrein Centrum-noord, nabij Frieslandweg;
- parkeerterrein Centrum-zuid, bij Hondsrugweg/Ermerweg;
- parkeerterrein Centrum-oost, bij het Eden hotel.
Momenteel wordt er gewerkt aan het opstellen van een nieuw Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan. Tevens is de gemeente bezig met het opstellen van nieuw parkeerbeleid. Indien dit beleid gevolgen heeft voor het voorliggend bestemmingsplan, wordt daar in een later stadium van planvorming rekening mee gehouden.
2.5.3 Welstandsbeleid / beeldkwaliteitsplan
Welstandsbeleid
Het welstandsbeleid van de gemeente Emmen is verwoord in de Welstandsnota van mei 2005. Op grond van het beleid moeten alle vergunningplichtige bouwwerken worden getoetst aan welstandseisen. De welstandsnota bevat de basisvoorwaarden, waaraan bouwaanvragen op welstandsaspecten getoetst zullen worden. Het legt per gebied een specifiek beoordelingskader vast. Belangrijkste uitgangspunt van het beoordelingskader zijn de aanwezige waarden binnen een gebied. Afhankelijk van de waarde van het gebied kan het kader meer of minder streng zijn. Er worden criteria benoemd die ertoe moeten bijdragen dat de toekomstige bebouwing past in de omgeving.
Het plangebied is op dit moment grotendeels onbebouwd. Er zijn voor dit gebied dan ook geen specifieke welstandscriteria te benoemen. Voor het ontwerpen van het theater trekt de gemeente zelf een architect aan en wordt er een beoordelingscommissie opgericht tijdens het ontwerpproces. Tevens is er een klankbordgroep voor het ontwerp van het theater zodat de inwoners van Emmen ook een stem hebben. Daarnaast is er voor Atalanta een supervisor aangesteld die verantwoordelijk is voor de kwaliteitsbewaking op alle onderdelen van Atalanta. Deze onderdelen 'vervangen' de welstandstoets.
Om zorg te dragen voor een goede landschappelijke inpassing en een kwalitatief hoogwaardige overgang van stad naar landschap is er een landschapsvisie opgesteld en een ontwerp voor de randen van het dierenpark (zie hoofdstuk 5).
2.6 Conclusie Beleidskader
Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het rijksbeleid geen rechtstreekse invloed heeft op het plangebied. Vanuit het provinciaal beleid vormen het waterwingebied en de landschappelijke inpassing een aandachtspunt. Hier wordt aan tegemoet gekomen bij de uitwerking van de plannen (zie hoofdstuk 5). In het gemeentelijk beleid zijn de benodigde kaders voor de ontwikkeling geschapen. Zodoende wordt geconcludeerd dat het voorliggend bestemmingsplan voldoet past binnen het genoemde rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 3 Onderzoeken
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden onderzocht welke gevolgen een bestemmingsplan heeft voor de leefomgeving en het milieu in en nabij het plangebied. Aangezien het voorliggend bestemmingsplan tevens een m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk maakt, is toetsing aan de milieuwetgeving waar mogelijk gebaseerd op het uitgevoerde onderzoek in het kader van de m.e.r.
3.1 Milieueffectrapportage
M.e.r.-plicht
Op grond van het Besluit milieu-effectrapportage (Besluit mer) dient een procedure voor milieu-effectrapportage te worden doorlopen indien de 'aanleg van één of meer recreatieve of toeristische voorzieningen in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een voorziening of een combinatie van voorzieningen die 500.000 bezoekers of meer per jaar aantrekt' wordt mogelijk gemaakt. Aangezien de beoogde ontwikkeling in de toekomst circa 1,6 miljoen bezoekers per jaar zal gaan trekken, is voor dit plan dan ook een milieueffectrapport (MER) opgesteld. De bevindingen in dit MER zijn in het onderhavige bestemmingsplan verwerkt.
Voor besluiten welke projecten direct mogelijk maken die worden genoemd in de bijlage van het Besluit mer, geldt een rechtstreekse m.e.r.-plicht. Voor plannen welke slechts het kader vormen voor m.e.r.-plichtige activiteiten geldt een zogenaamde plan-m.e.r.-plicht. Voor het voorliggende plan geldt zowel een m.e.r.- als een plan-m.e.r.-plicht. De gemeente heeft ervoor gekozen de beide procedures gezamenlijk te doorlopen. Het eindproduct van de reeds afgeronde procedure was een gecombineerd MER/planMER.
Samenhang procedures
De m.e.r. en het bestemmingsplan kennen beide een eigen procedure, die zoveel mogelijk tegelijkertijd wordt doorlopen. Daarbij worden de volgende stappen onderscheiden:
Stap | MER | Bestemmingsplan | |
1. | Opstellen startnotitie MER: in de startnotitie worden aanleiding, doel en inhoud van de m.e.r. geschetst. De voorgenomen activiteit en mogelijke alternatieven worden toegelicht en er wordt ingegaan op de te beoordelen milieuaspecten. Het indienen van de startnotitie bij de Raad vormt de formele start van de m.e.r.-procedure. De Raad publiceert de startnotitie. | ||
2. | Zienswijze, advisering en overleg: een ieder kan aangeven wat naar zijn mening in het MER dient te worden onderzocht. De wettelijke adviseurs en betrokken overheidsorganen worden geadviseerd over de inhoud van het op te stellen MER. De Commissie m.e.r. brengt op basis van de startnotitie, ontvangen inspraakreacties en adviezen aan het bevoegd gezag een advies uit over de vast te stellen richtlijnen. | ||
3. | Vaststellen richtlijnen: de richtlijnen geven aan welke alternatieven en welke milieugevolgen in het milieueffectrapport moeten worden onderzocht. Deze worden vastgesteld door de Raad. | ||
4. | Opstellen MER: in het MER wordt beschreven welke alternatieven zijn onderzocht en wat de verwachte milieueffecten van deze alternatieven zijn. Het is verplicht één alternatief uit te werken tot Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA). Daarnaast moet de initiatiefnemer in het MER een Voorkeursalternatief (VKA) aanwijzen. | Opstellen concept ontwerpbestemmingsplan: er wordt gestart met het opstellen van een bestemmingsplan. Het voorkeursalternatief geldt hier als voorlopig uitgangspunt. | |
5. | Aanvaarding en publicatie: na indiening van het MER beoordeelt de Raad of het milieueffectrapport voldoet aan de richtlijnen en wettelijke eisen. Na de aanvaarding wordt het MER samen met het concept ontwerpbestemmingsplan gepubliceerd. | Publiceren concept ontwerpbestemmingsplan: samen met het MER wordt het concept ontwerpbestemmingsplan gepubliceerd. | |
6. | Bekendmaking en inspraak: het MER wordt bekendgemaakt en tegelijk met het concept ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. | Vooroverleg en inspraak: conform artikel 3.1.1. Bro wordt overleg gepleegd met vaste adviesinstanties. Daarnaast is er de mogelijkheid om in te spreken op het bestemmingsplan. | |
7. | Toetsing Commissie m.e.r.: de Commissie m.e.r. brengt advies uit over de volledigheid en de kwaliteit van het MER. | ||
8. | Ontwerpbestemmingsplan: na de overleg, de inspraak en het toetsingsadvies wordt het ontwerpbestemmingsplan opgesteld en gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Een ieder mag daarop zijn zienswijze geven. |
Stand van zaken
Op het moment zijn de stappen 1 tot en met 7 uit de bovenstaande tabel afgerond. De Commissie m.e.r. heeft een positief toetsingsadvies afgegeven. Dit houdt in dat het MER de essentiële informatie bevat om het besluitvormingstraject af te ronden (bestemmingsplan vast te stellen). Het MER is daarmee afgerond en vormt een de basis voor de verdere besluitvorming. Het rapport en de onderliggende onderzoeken zijn te vinden op de website van de gemeente Emmen en worden separaat met het analoge bestemmingsplan ter inzage gelegd.
Inhoud MER op hoofdlijnen
Een MER dient om de milieueffecten van de voorgenomen ontwikkelingen in beeld te brengen. Daarbij worden verschillende alternatieven met elkaar vergeleken. Een drietal alternatieven moet daarbij in ieder geval worden onderzocht. Het gaat daarbij om:
- de autonome situatie (of 0-situatie). Dit is een beschrijving van de milieusituatie waarbij het voorgenomen project niet wordt uitgevoerd;
- Dit alternatief dient daarbij als referentiekader voor de andere onderzochte alternatieven;
- in het meest milieuvriendelijke alternatief (MMA) worden per milieuaspect maatregelen onderzocht, waarbij het zoveel mogelijk voorkomen van negatieve gevolgen voor het milieu als uitgangspunt geldt;
- het voorkeursalternatief (VKA) is het alternatief dat uiteindelijk zal worden uitgevoerd. Dit is tevens het alternatief dat wordt vastgelegd in het bestemmingsplan. In het MER dient bij de keuze van het VKA te worden gemotiveerd waarom van het MMA wordt afgeweken.
Figuur 3.1 Onderzochte alternatieven in het MER
In het MER zijn de volgende alternatieven onderzocht (zie figuur 3.1):
- inrichtingsalternatief 1: het voorlopig ontwerp. Hierbij is uitgegaan van een andere begrenzing van de dierentuin ten opzichte van referentiesituatie 2 (de planologische mogelijkheden op grond van het vigerend bestemmingsplan). Dit alternatief is weergegeven in figuur 3.1;
- inrichtingsalternatief 2: in dit alternatief (als opmaat naar het MMA) is gezocht naar mogelijkheden het voorlopig ontwerp aan te passen waarbij rekening is gehouden met het advies van de Commissie m.e.r. inzake inpassing ten opzichte van het nabijgelegen waterwingebied, aanwezige archeologische waarden en het essenlandschap. De oppervlakte van dit alternatief is kleiner dan inrichtingsalternatief 1;
- het MMA betreft inrichtingsalternatief 2 met een aantal aanvullende mitigerende maatregelen. Deze maatregelen zullen in dit hoofdstuk aan de orde komen;
- het Voorkeursalternatief (VKA) is gelijk aan het MMA behoudens de integrale uitvoering van de landschapsvisie Park-West en het behoud in situ van archeologie in de noordrand van het dierenpark. Het VKA is weergegeven in figuur 3.2.
Omdat in dit specifieke geval al een bestemmingsplan van kracht is waar een groot deel van de ontwikkeling van het dierenpark in Centrum-West mogelijk maakt worden de alternatieven afgewogen ten opzichte van twee referentiesituaties:
- referentiesituatie 1: de situatie, waarbij er van wordt uitgegaan dat de huidige planologische mogelijkheden niet worden benut;
- referentiesituatie 2 gaat er juist van uit dat deze mogelijkheden maximaal worden benut (zie het groene vlak in figuur 3.1).
Figuur 3.2 Voorkeursalternatief
3.2 Archeologie En Monumenten
3.2.1 Normstelling en beleid
Rijksbeleid
Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) in werking getreden. Deze nieuwe wet maakt onderdeel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet. De kern van WAMZ is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De WAMZ verplicht gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarden, zal het bestemmingsplan uiteindelijk, indien nodig (en mogelijk), bescherming moeten bieden aan waardevolle gebieden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een omgevingsvergunningenstelsel.
Provinciaal archeologiebeleid
De archeologische verwachtingswaarden in de provincie Drenthe zijn vastgelegd op een Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). De reeds gewaardeerde gebieden met archeologische waarden zijn op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) aangeduid.
Ten aanzien van deze archeologische waarden hanteert de provincie het volgende beleid. Op grond van inhoudelijke overwegingen en expert judgement hanteert de provincie Drenthe een vrijstellingsmogelijkheid van 500 m². Daarbij dienen de volgende uitgangspunten te worden gehanteerd:
- het gaat om het totaal aan te verstoren bodemoppervlak binnen een plangebied of bouwblok van een samenhangend project dat niet opgedeeld kan worden in deeluitwerkingen;
- de vrijstelling geldt voor gebieden met een lage (alleen beekdalen), middelhoge en hoge archeologische verwachtingswaarde, zoals aangegeven op de IKAW, tenzij binnen een afstand van 50 meter een AMK-terrein aanwezig is;
- de vrijstelling geldt niet voor bekende vindplaatsen die op de AMK van Drenthe staat aangegeven; uitzondering hierop zijn de historische kernen die op de AMK staan aangegeven als 'terrein van hoge archeologische waarde'. Voor deze terreinen is een vrijstelling van 70 m² mogelijk.
Archeologisch onderzoek is niet vereist als het gaat om herbouw met dezelfde maatvoering als het oorspronkelijke bouwwerk, dat wil zeggen dat de funderingen dezelfde horizontale en verticale afmetingen hebben of wanneer werkzaamheden vergunningvrij kunnen worden uitgevoerd.
Indien de provinciale ontheffingsbevoegdheid niet van toepassing is op de voorgenomen bodemverstoring, moet door de veroorzaker een inventariserend archeologisch veldonderzoek wordt uitgevoerd. Dit onderzoek kan aangeven of het gebied vrij van archeologie is of dat er waarden zijn waar rekening mee dient worden gehouden.
Totdat de Gemeente Emmen zelf onderbouwd archeologiebeleid heeft vastgesteld, is het provinciaal beleid van toepassing en verwoord in de regels.
3.2.2 Archeologische waarden in het plangebied
In het kader van het m.e.r. is de archeologische situatie in het plangebied beoordeeld. Hieronder volgt een overzicht van de conclusies uit de MER.
Ten oosten van de Schapenveenweg
Het bodemarchief van de Noordbargeres is zeer rijk en bevat waarden vanaf het Neolithicum tot en met de Nieuwe Tijd. In het gebied ten oosten van de Schapenveenweg is archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Op ongeveer de helft (de westelijke helft) van dit gebied zijn waardevolle archeologische resten aangetroffen. De bodem in de andere helft (de oostelijke helft) van het onderzoeksgebied bleek in meer of mindere mate verstoord te zijn, waardoor eventuele archeologische resten niet meer intact of zelfs verdwenen waren.
Het westelijk deel van het onderzoeksgebied is door de gemeente aangemerkt als een behoudenswaardige vindplaats. Dat betekent dat het gebied bij voorkeur in situ wordt beschermd. Aangezien dit door de geplande ontwikkeling niet mogelijk is, zal een deel van de archeologische vindplaatsen worden opgegraven. Deze waarden worden ex situ behouden.
Ten westen van de Schapenveenweg
In het gebied ten westen van de Schapenveenweg is geen proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Wel geldt voor dit deel een hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor dit gebiedsdeel is dus sprake van een leemte in kennis. Het dierenpark wordt geheel ten oosten van de Schapenveenweg aangelegd. Mogelijk vinden ten westen van de Schapenveenweg wel bodemingrepen plaats in verband met de productie van gras en takken. De archeologische waarden in dit gebied zullen worden beschermd door middel van een omgevingsvergunningenstelsel.
3.2.3 Uitgangspunten bestemmingsplan
Bij de inrichting van het plangebied worden graafwerkzaamheden en bodemingrepen uitgevoerd die de aanwezige behoudenswaardige vindplaatsen binnen het plangebied mogelijk kunnen verstoren of vernietigen. Ten westen van de Schapenveenweg zullen voedselgewassen worden geteeld voor de in het park te houden dieren (gras en takken).
Een deel van de archeologische vindplaatsen zal worden opgegraven. Omdat er in het gehele plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt en niet kan worden uitgesloten dat deze archeologische waarden verloren gaan bij de inrichting van het plangebied, geldt voor de delen van het plangebied, met uitzondering van reeds verstoorde delen, de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Bij deze bestemming is geregeld dat voor werkzaamheden die de bodem relevant kunnen verstoren, een omgevingsvergunning noodzakelijk is. Door dit aanvullende toetsingskader worden archeologische waarden die eventueel aanwezig zijn, beschermd.
3.3 Landschap En Cultuurhistorie
3.3.1 Normstelling en beleid
Het rijksbeleid ten aanzien van landschap en cultuurhistorie is vastgelegd in het programma Mooi Nederland en de Agenda Landschap. Uitgangspunt van deze beleidsstukken is dat verstedelijking zoveel mogelijk moet worden gebundeld en dat er meer aandacht moet zijn voor de ontwerpkwaliteit van stedelijke elementen in het landschap. Daarnaast zijn in de Nota Ruimte gebieden benoemd als Nationaal Landschap. Hiervoor geldt een expliciet toetsingskader, waarbij ontwikkelingen de kernkwaliteiten van het landschap niet mogen verstoren.
Ook in het Provinciaal Omgevingsplan (POP) van Drenthe vormt landschap een speerpunt. Er zijn geen expliciete normen vastgelegd. Bij ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de leesbaarheid van het landschap.
3.3.2 Toetsing en conclusie
In het MER zijn de gevolgen van de ontwikkeling op het omliggende landschap in beeld gebracht. Daarnaast is aandacht besteed aan de aardkundige waarden in het plangebied.
Visueel-ruimtelijke kenmerken van het landschap
Het plangebied is gelegen in een gebied dat van oorsprong kan worden aangemerkt als esdorpenlandschap. Essen zijn cultuurhistorisch waardevolle landschapselementen die in Drenthe zo veel mogelijk gevrijwaard worden van ontwikkelingen zoals bebouwing, nieuwe wegen of bossen. Wat betreft de Noordbargeres, waarbinnen het plangebied is gelegen, is vijftig jaar geleden echter al een andere koers ingezet. Deze heeft een groot deel van de bepalende kenmerken van een es reeds verloren (openheid, heldere begrenzing, bolle ligging en verschil binnen en buiten de es).
Cultuurhistorisch waardevolle structuren en elementen
Het verdwijnen van het agrarische gebruik van de Noordbargeres en het vestigen van andere functies (waterwinning, wegen, bebouwing, dierenpark locatie Es), heeft zijn weerslag gehad op de cultuurhistorisch waardevolle structuren en elementen op de es.
De oude verkaveling van agrarische percelen op de es en verschillende (onverharde) paden, zijn al in een vroeg stadium verdwenen. Door het toevoegen van bebossing, beplanting, bebouwing en wegenaanleg (met name de Ermerweg) is later ook de relatie met de esdorpen Noordbarge en Westenesch verstoord.
Aardkundige waarden
Het plangebied ligt op een uitloper van de Hondsrug, een aardkundig waardevolle structuur. In het plangebied is reliëf duidelijk aanwezig; oostelijk ligt het hoogste gedeelte, westelijk (nabij het Oranjekanaal) ligt het gebied 6 à 7 meter lager. De beleving van de aardkundige structuur is reeds sterk verminderd door de bosstroken op het terrein van de Waterleiding Maatschappij Drenthe en door de vestiging van het dierenpark (locatie Es). De voorgenomen activiteit leidt ertoe dat deze beleving verder vermindert. Door de aanleg van het dierenpark (grondverzet, aanbrengen beplanting en bebouwing) zal het reliëf in het plangebied veranderen en zal een aantal zichtlijnen verdwijnen die er nu nog zijn. Aan de westzijde van het plangebied zullen voedselgewassen worden geteeld; hier blijft het zicht op het omringende landschap enigszins gehandhaafd. Ook zal het hoogteverschil zichtbaar blijven door het behouden van minimaal één zichtlijn van hoog naar laag.
3.3.3 Uitgangspunten bestemmingsplan
Uit het bovenstaande blijkt dat de landschappelijke en cultuurhistorische elementen van het landschap in en rondom het plangebied reeds in verregaande mate zijn verstoord. In het kader van het MER is een landschapsvisie opgesteld (zie hoofdstuk 5) waarin een voorstel voor landschappelijke inpassing van de voorgenomen activiteit wordt gedaan.
3.4 Ecologie
3.4.1 Normstelling en beleid
Natuurbeschermingswet
In de Natuurbeschermingswet zijn de gebiedsbeschermende bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. In deze wet zijn natuurgebieden beschermd die:
- van Europees belang zijn (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
- van nationaal belang zijn (Beschermde Natuurmonumenten);
- van mondiaal belang zijn voor (water)vogels (Wetlands).
Spelregelkader EHS
In de Nota Ruimte (2006) zijn gebieden aangewezen die onderdeel uit moeten gaan maken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS moet in 2018 gereed zijn. De nadere begrenzing van de EHS en de inrichting ervan is een taak van de provincie. Voor ontwikkelingen binnen de EHS geldt het 'nee tenzij-beginsel'. Dit betekend dat ontwikkelingen niet mogelijk zijn, tenzij er zwaarwegende belangen zijn en het verlies van natuurwaarden wordt gecompenseerd.
Boscompensatieregeling
De Provincie Drenthe hanteert een boscompensatieregeling. Daarbij geldt dat alle bos dat gekapt wordt, moet worden gecompenseerd door de aanplant van nieuw bos. Afhankelijk van de leeftijd van het gekapte bos geldt een compensatiefactor.
Beschermde soorten
Sinds april 2002 regelt de Flora- en faunawet (Ffw) de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. Met de inwerkingtreding van de Ffw is een belangrijk deel van de doorwerking van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn geregeld. In de wet is onder meer bepaald, dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden.
De Ffw heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen. Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) ontheffing te krijgen. Ontheffingen kunnen alleen worden verleend als aan bepaalde voorwaarden van zorgvuldigheid wordt voldaan. Aanvragen kunnen worden ingediend bij de Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV. De mogelijkheden voor ontheffing zijn verder uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten. Er wordt een onderscheid gemaakt in drie verschillende categorieën:
- tabel 1 betreft de zogenaamde algemene soorten waarbij ten aanzien van de meeste activiteiten een vrijstelling geldt;
- in tabel 2 worden de overige soorten opgesomd waarvoor vrijstelling kan worden gegeven mits activiteiten worden uitgevoerd volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode. In deze tabel vallen tevens alle vogelsoorten;
- tabel 3 is van toepassing op de zwaar beschermde soorten. Het betreft soorten die zijn aangewezen op basis van bijlage IV van de Europese Habitatrichtlijn en overige zwaar beschermde soorten. Voor deze moet ontheffing worden aangevraagd. Een aanvraag voor ontheffing wordt onderworpen aan de zogenaamde 'uitgebreide toets'. Daarbij wordt gekeken of er sprake is van een bij de wet genoemd belang, of er alternatieven zijn en of het project geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding.
3.4.2 Toetsing ontwikkeling
In het kader van het MER is de ecologische situatie in het plangebied onderzocht. Hieronder volgt een overzicht van de conclusies uit het MER. Eerst wordt ingegaan op de gevolgen voor beschermde gebieden in de omgeving van het plangebied. Vervolgens worden de gevolgen voor beschermde flora en fauna beschreven aan de hand van de thema's vernietiging, verstoring, verdroging en vernatting.
Gebiedsbescherming
Het meest nabijgelegen gelegen beschermde natuurgebied ten opzichte van het plangebied is het Natura 2000-gebied Bargerveen. De afstand tot dit gebied is zodanig (minimaal 13 km) dat de ontwikkelingen in het plangebied niet van invloed zijn op dit gebied.
Het gebied aan de noordzijde van het plangebied - het terrein van Waterleiding Maatschappij Drenthe - maakt momenteel onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. De Provincie heeft echter aangegeven dat zij de EHS zal herbegrenzen ten behoeve van de beoogde ontwikkeling (zie de brief in bijlage 3). Daarmee heeft de ontwikkeling geen gevolgen voor de oppervlakte van de EHS. Onderstaand worden de effecten voor soorten binnen het gebied besproken.
Van andere beschermde natuurgebieden in de omgeving van het plangebied is geen sprake. Zodoende staat het beleid voor gebiedsbescherming de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Vernietiging / vermeerdering leefgebied flora
Het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit ingezaaide graslanden en akkers. In het plangebied komen enkele beschermde plantensoorten voor, welke door de voorgenomen activiteit zullen verdwijnen. Het gaat om de steenanjer, de wilde marjolein, het rapunzelklokje en het weideklokje (tabel 2 FFW) en grasklokje (tabel 1 FFW). Ook zullen een aantal Rode Lijstsoorten verdwijnen; deze soorten hebben echter geen beschermde status.
Ten behoeve van de voorgenomen activiteit wordt nieuwe bebouwing, infrastructuur, waterpartijen en groenelementen aangelegd. Hierbij gaan bestaande levensgemeenschappen verloren. Het nieuwe theater zal in het bosje ter hoogte van de entree verandering geven ten aanzien van schaduw en windwerking. De zuidwestelijke wind wordt in de toekomstige situatie afgevangen door het theater. De turbulentie en afbuigende windrichtingen rond het gebouw nemen echter toe. Het microklimaat in het bosje en de mate van bezonning van de bodemflora in het bosje zal hierdoor kunnen veranderen en mogelijk de vitaliteit van de bomen en bodemflora aantasten. In het Voorkeursalternatief (VKA) van het MER is als mitigerende maatregel opgenomen dat bij het ontwerp van het theater rekening gehouden zal worden met wind- en schaduwwerking.
Boscompensatie
De bomen in de bosstrook bij het gemeentehuis zullen niet gekapt worden. Ook ten behoeve van 'de wereld van ontmoeting' en de aanleg van het Dierenpark zullen zoals het nu lijkt geen bomen worden gekapt waarop de boscompensatieregeling van toepassing is. De gemeente is zich bewust van haar plicht om de boscompensatieregeling na te leven. Indien er bomen zullen worden gekapt die onder deze regeling vallen zal een ontheffing van de Boswet worden gevraagd.
Vernietiging / vermeerdering leefgebied fauna
Vogels
Voor de vogels die gebonden zijn aan het open karakter van de graslanden en akkers, raakt het gebied ongeschikt. Het uitloopgebied tussen de Schapenveenweg en het Oranjekanaal waar de teelt van voedergewassen (gras en takken) zal kunnen plaatsvinden behoudt, een functie voor enkele broedparen van vogels van open gebied.
Vanwege het verdwijnen van een groot aantal randen en het grasland- en akkergebied zal het leefgebied van weide- en akkervogels die vooral aan opgaande randen of kleine ruimtematen gebonden zijn, kleiner worden. Vanwege de mogelijke kap van de een aantal bossingels neemt het leefgebied van de vogels, die een relatie hebben met de bosstroken, af. Er zijn bij de veldbezoeken geen broedvogels aangetroffen.
Vleermuizen
Vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen komen in het plangebied niet voor. Door het realiseren van de voorgenomen activiteit is het mogelijk dat het gebied deels ongeschikt wordt als vliegroute en/of foerageergebied van vleermuizen. Het leefgebied van vleermuizen bestaat uit een netwerk van vaste verblijfplaatsen in de randen buiten de begrenzing van het plangebied, en foerageergebied en vliegroutes die mogelijk in het plangebied liggen. De functionele relaties tussen verblijfplaatsen en foerageergebieden zullen beschikbaar moeten blijven.
Het Schapenveentje betreft een (mogelijk) geschikt foerageergebied en de bossingels die raken aan dit veentje, zijn (mogelijk) geschikte vliegroutes. Door middel van aanvullende veldinventarisaties is echter vastgesteld dat het gaat om een ondergeschikt fourageergebied en ondergeschikte vliegroutes (zie bijlage 4). Zodoende gaan bij de uitvoering van het project geen vaste rust- of verblijfplaatsem of (relaties tussen) fourageergebieden verloren. Het uitvoeren van nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing van de Flora- en faunawet niet aan de orde.
Amfibieën
Biotoopverlies van amfibieën speelt niet of nauwelijks een rol. De gewone pad, bruine kikker, bastaard kikker, meerkikker en kleine watersalamander zijn algemene soorten (tabel 1 Flora- en faunawet) die een relatief klein leefgebied hebben.
Overige soorten
Overige beschermde soorten komen in de omgeving van het plangebied niet voor.
Verstoring
Vogels
De aanleg van het belevenspark geeft licht-, geluid- en visuele verstoring voor de aanwezige fauna. Deze verstoringen kunnen zowel tijdens de bouwfase (tijdelijk) als tijdens de gebruiksfase (permanent en in principe onomkeerbaar) plaatsvinden. Er zijn echter geen broedvogels aangetroffen.
Vleermuizen
Vleermuizen zijn verstoringsgevoelig voor licht; dit kan zowel tijdens de bouwfase als tijdens de gebruiksfase optreden. Door een toename van verlichting in het gebied, met name bij verlichting die omhoog schijnt, wordt het gebied minder aantrekkelijk als foerageergebied voor verschillende soorten vleermuizen. Vleermuissoorten als gewone dwergvleermuis en laatvlieger zijn soorten die foerageren in en om stedelijk gebied. Deze soorten zijn minder gevoelig voor verlichting van vliegroutes en foerageergebied.
Algemeen
Bovengenoemde effecten zijn in sterke mate te beperken door lichtarmaturen toe te passen die niet naar boven schijnen en in de omgeving weinig licht verstrooien.
Realisatie van het dierenpark en theater heeft een beperkt effect op de verkeersintensiteiten rond het plangebied. De toename van geluidsverstoring op vogels en overige fauna vanwege toenemend verkeer, veroorzaakt door het belevenspark, zal om deze reden geen rol spelen. Naar verwachting zal de geluidsverstoring vanwege het dierenpark wel toenemen. Het effect van deze verstoring op de omgeving is gering omdat het belevenspark omgeven wordt door een brede groenzone. De toenemende geluidsverstoring van het theater zal zich concentreren op een punt waar de geluidsbelasting in de huidige situatie (net achter de Hondsrugweg) al hoog is. Ook wandelende mensen kunnen een toename van verstoring veroorzaken. Het effect van deze toename is echter gering.
Verdroging / vernatting
Het Schapenveen direct ten noorden van het plangebied wordt gevoed door regenwater en vanuit het grondwater boven de keileem (een schijngrondwaterspiegel). De toevoer van ondiep grondwater boven de keileem naar het Schapenveen kan verminderen wanneer net buiten deze kom obstakels in de grond komen zoals afgesloten oppervlaktewaterpartijen. Hiermee kan een effect optreden op het watermilieu van het veentje en daarmee op de relaties tussen vegetaties en het freatisch grondwater. De bovenste bodemlaag aan de westkant van het gebied zal echter niet vergraven of onderbroken worden, waardoor dit risico niet aanwezig is. Daarnaast komen er geen vegetaties voor die gebonden zijn aan het grondwater.
3.4.3 Conclusie en uitgangspunten bestemmingsplan
Gebiedsbescherming
Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling geen gevolgen heeft voor gebieden met een beschermde status.
Het eventuele verdwijnen van bos kan worden gecompenseerd binnen het plangebied, conform de boscompensatieregeling van de provincie Drenthe. Voor bos tussen de 0 en de 30 jaar geldt een compensatiefactor van 1,5 (150%).
Soortenbescherming
Uit het onderzoek blijkt dat verschillende beschermde soorten en hun leefgebied in de omgeving van het plangebied zullen worden aangetast. Voor de meeste van deze soorten geldt een algemene vrijstelling (tabel 1 Ffw). Bij een aantal soorten geldt een vrijstelling mits werkzaamheden worden uitgevoerd volgens een vastgelegde gedragscode (tabel 2 Ffw). Daarbij geldt ten aanzien van beschermde broedvogels het volgende: verstoring wordt voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (15 maart - 15 juli) te laten plaatsvinden.
Op grond van nader onderzoek ten aanzien van het leefgebied van vleermuizen is aangetoond dat de realisatie van het belevenspark niet leidt tot aantasting van (belangrijke) rust- of verblijfsplaatsen, fourageergebieden en aanvliegroutes.
Ten aanzien van het aspect soortenbescherming wordt het bestemmingsplan uitvoerbaar geacht.
3.5 Fysieke Veiligheid
3.5.1 Normstelling en beleid
Bij het begrip (externe) veiligheid kan men denken aan de bescherming tegen risico's die men loopt in de nabijheid van inrichtingen, leidingen en wegen waar incidenten kunnen voorkomen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn of andere gevaarlijke situaties kunnen ontstaan (bijv. knappen van hoogspanningsdraden).
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Bij het beoordelen van plannen moet bekeken worden of voor de burgers het minimum beschermingsniveau gehandhaafd wordt / blijft (plaatsgebonden risico). Ten aanzien van risico's als gevolg van inrichtingen is de normstelling uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing. Voor de risicocontour van het plaatsgebonden risico (PR) geldt dat in een straal van 10-6 per jaar geen kwetsbare (grenswaarde) en beperkt kwetsbare (richtwaarde) objecten gebouwd mogen worden.
Daarnaast dient de kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers expliciet te worden afgewogen en verantwoord (groepsrisico). Voor het groepsrisico geldt dat onderbouwing van het risico dient plaats te vinden als:
- het groepsrisico ten opzichte van voorgaande berekening en verhoogd is;
- het groepsrisico boven de gestelde oriëntatiewaarde uitkomt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water
Ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water geldt de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Op grond van deze circulaire geldt een grenswaarde ten opzichte van het PR en een oriënterende waarde voor het GR.
Gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In geval van aardgastransportleidingen en vervoer van brandbare vloeistoffen gelden de zoneringsafstanden uit de Circulaire “Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen” en de Circulaire ''Brandbare vloeistoffen uit de K1-, K2- en K3-categorie''. Er geldt zowel een toetsingsafstand waarbinnen de wenselijkheid van ruimtelijke ontwikkelingen moet worden afgewogen, als een bebouwingsafstand waarbinnen de realisatie van kwetsbare objecten niet is toegestaan.
Overigens wordt op het moment van schrijven het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen voorbereid waarin de normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vergelijkbaar worden met de normen uit het Bevi. Tot aan de vaststelling van het besluit blijft de circulaire van toepassing.
3.5.2 Inventarisatie risicovolle objecten
Risicovolle inrichtingen
Vanwege de aard van de activiteiten en de afwezigheid van (grote hoeveelheden) gevaarlijke stoffen kan geconcludeerd worden dat het dierenpark en het theater geen externe veiligheidsrisico's met zich mee brengen voor (beperkt) kwetsbare objecten buiten de inrichting. De dierentuin en het theater kunnen echter wel worden aangemerkt als kwetsbare objecten in de zin van het Bevi. In de omgeving van het plangebied zijn de volgende risicovolle inrichtingen gelegen:
- Waterfabriek: aangezien de opslag (circa 100 m2) is voorzien van een automatische sprinklerinstallatie, is er sprake van beschermingsniveau 1 en geldt een afstand van minimaal 20 meter. Aangezien er in een straal van 90 meter rondom de opslag geen bezoekers komen, is de externe veiligheid voldoende gewaarborgd;
- Tankstation Hoogland: dit benzineservicestation heeft een LPG-installatie met een vergunde doorzet van 999 m3 per jaar en ligt op circa 780 meter van het plangebied. De contour van het plaatsgebonden risico (10-6-contour) van dit object bedraagt volgens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) 35 meter vanaf het vulpunt. Het plangebied ligt derhalve op voldoende afstand van het tankstation;
- Autobedrijf De Grote Emmen BV: Dit benzineservicestation heeft een LPG-installatie met een vergunde doorzet van 999 m3 per jaar ligt op circa 550 meter van het plangebied. De contour van het plaatsgebonden risico (10-6-contour) van dit object bedraagt volgens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) 35 meter vanaf het vulpunt. Het invloedsgebied ten behoeve van het groepsrisico bedraagt 150 meter vanaf het vulpunt. Het plangebied ligt derhalve op voldoende afstand van het tankstation;
- Tankstation Gulf-Demarol: dit benzineservicestation heeft een LPG-installatie met een vergunde doorzet van 999 m3 per jaar ligt op circa 1500 meter van het plangebied. De contour van het plaatsgebonden risico (10-6-contour) van dit object bedraagt volgens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) 35 meter vanaf het vulpunt. Het invloedsgebied ten behoeve van het groepsrisico bedraagt 150 meter vanaf het vulpunt. Het plangebied ligt derhalve op voldoende afstand van het tankstation;
- Aardolie- en aardgaswinning Emmen 8: De contour van het plaatsgebonden risico (10-6-contour) van dit object bedraagt volgens de Risicokaart Drenthe 80 meter vanaf de procesinstallatie. Het plangebied ligt op circa 620 meter vanaf de procesinstallatie en ligt derhalve op voldoende afstand;
- Vleems Food: Vleems Food is een slachterij met een ammoniakinstallatie. Het PR heeft een 10-6-contour van 30 meter. De afstand van het plangebied tot de risicocontour is circa 655 meter. Het invloedsgebied ten behoeve van het groepsrisico bedraagt 280-400 meter (afhankelijk van het type installatie en opstelling). Het plangebied ligt derhalve op voldoende afstand van Vleems Food;
- Emmtec Services: Op het terrein van Emmtec Services vindt productie en distributie van elektriciteit, aardgas, stoom en warm water plaats. Het plangebied ligt op circa 700 meter van de terreingrens van Emmtec. Op het terrein ligt een bovengrondse LPG-tank met, volgens de Risicokaart Drenthe, een contour van het plaatsgebonden risico (10-6-contour) van 45 meter vanaf het vulpunt. Het invloedsgebied ten behoeve van het groepsrisico bedraagt 150 meter vanaf het vulpunt. Het plangebied ligt op circa 1330 meter van het vulpunt;
- Eveneens binnen de terreingrenzen van Emmtec gelegen is de Teijin Aramid BV: een BRZO-bedrijf (Besluit Risico's Zware Ongevallen) waar vervaardiging van synthetische en kunstmatige vezels plaatsvindt. Voor BRZO-bedrijven gelden strengere regels dan voor andere bedrijven. Voor het tankenpark is in 2006 een QRA (Quantitative Risk Analysis) uitgevoerd. De contouren van het plaatsgebonden risico (10-6-contour) vallen binnen de terreingrens van Emmtec Services;
- Op het Emmtec-terrein ligt tevens een opslaggebouw. De PR 10-6-risicocontour van de opslag van grondstoffen bedraagt 430 meter. Deinrichting ligt op circa 1250 meter van het plangebied en ligt dus op voldoende afstand. Het invloedsgebied ten behoeve van het groepsrisico bedraagt 930 meter. Gezien de afstand tot het terrein van Emmtec Services ligt het plangebied niet binnen de 10-6-contouren en heeft geen bijdrage aan het groepsrisico.
Routering gevaarlijke stoffen
- Rijksweg N34: Over de N34 worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Volgens de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen dient een vaste veiligheidszone rond het Basisnet Weg en Spoor te worden aangehouden van 30 meter en gelden er in principe geen beperkingen aan het ruimtegebruik in het gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt. Uit berekening met RBMII blijkt dat, met de huidige transportgegevens, de PR 10-7 en PR 10-8 respectievelijk 64 en 450 meter is. Het plangebied ligt op ongeveer 2000 meter van de N34 maar door het vervoer van toxische stoffen op de N34 ligt het plangebied in het 1%-letaliteitsgebied. De 1%-letaliteit bij de N34 met toxische gassen van mensen binnen is een wolk van 2452 meter lang en 410 meter breed en als mensen buiten zijn betreft de 1% letaliteit een wolk van meer dan 4344 meter lang en 311 meter breed. Uit berekening met RBMII blijkt dat de locatie geen invloed heeft op het groepsrisico van de N34;
- Spoorwegen: op het traject Emmen-Coevorden-Zwolle worden regelmatig gevaarlijke stoffen vervoerd. De kleinste afstand van het traject tot het plangebied is circa 750 meter. Volgens de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen dient een vaste veiligheidszone rond het Basisnet Weg en Spoor te worden aangehouden van 30 meter en gelden er in principe geen beperkingen aan het ruimtegebruik in het gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt. De studie 'Risicoanalyse spoor provinciegrens-Emmen' geeft aan dat de risicocontour PR 10-6 niet aanwezig is. De risicocontouren PR 10-7 en PR 10-8 zijn respectievelijk maximaal 54 en 375 meter. Het plangebied ligt niet binnen de 10-7- en 10-8-contour. Gezien de afstand van de plangebied tot het spoor zijn dus geen risico's te verwachten. Het invloedsgebied ten behoeve van het groepsrisico bedraagt 375 meter.
Bovengrondse hoogspanningslijnen
Ten westen van het plangebied liggen bovengrondse hoogspanningsleidingen. De gegevens van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) tonen aan dat deze hoogspanningslijnen niet van invloed zijn op het plangebied.
Gasleidingen NAM
In de buurt van het plangebied ligt een aantal hogedruk aardgastransportleidingen van de NAM. Navraag bij de NAM heeft uitgewezen dat de nabijgelegen buisleidingen niet in het plangebied liggen en bovendien op voldoende afstand zijn gelegen. De afstand tot het plangebied is circa 550 meter.
- NAM leidingnummer 343 heeft een doorsnee van 2 inch en een maximale werkdruk van 25 bar. De PR 10-6-contour is 5 meter. Voor het groepsrisico dient alles wat binnen 14 meter van de leiding ligt geïnventariseerd te worden;
- NAM leidingnummer 349 heeft een doorsnee van 6 inch en een maximale werkdruk van 72 bar. De PR 10-6 -contour is 0 meter. Voor het groepsrisico dient alles wat binnen 100 meter van de leiding ligt geïnventariseerd te worden;
- NAM leidingnummer 301 heeft een doorsnee van 8 inch en een maximale werkdruk van 66 bar. De PR 10-6 contour is 0 meter. Voor het groepsrisico dient alles wat binnen 120 meter van de leiding ligt geïnventariseerd te worden.
Gezien de afstand tot de buisleidingen ligt het plangebied niet binnen de 10-6 contouren en heeft geen bijdrage aan het groepsrisico van de buisleidingen.
3.5.3 Voorschriften fysieke veiligheid
Met het oog op de bestrijding van rampen dienen bij ruimtelijke ontwikkelingen de onderstaande aspecten te worden meegewogen.
Bereikbaarheid
Qua bereikbaarheid is het in hoofdzaak dat een object / gebied van 2 kanten bereikbaar dient te zijn. Dit geldt tevens voor objecten binnen de inrichting. Indien dit niet het geval is, dient de aanvrager te zorgen voor alternatieven in overleg met de brandweer.
Bluswatervoorziening
Bluswatervoorziening dient in principe zo geregeld te worden dat binnen 40 meter van de toegang van een object een toereikende openbare bluswatervoorziening met in principe een capaciteit van 60 m³/uur aanwezig is. Indien dit niet het geval is, dient de aanvrager te zorgen voor alternatieven in overleg met de brandweer.
Repressieve dekking
Aan de hand van de landelijke normtijden kunnen we er vanuit gaan dat de dierentuin en theater vallen onder de zorgnorm woon- en verblijfsgebouwen. Datgene wat afwijkt van de landelijke normtijden zal in overleg met de brandweer besproken dienen te worden om zodoende compenserende maatregelen te treffen.In het geval van deze ontwikkeling, dierentuin en theater, is de verwachting dat aan de landelijke normtijden wordt voldaan.
Waarschuwings- en alarmeringsstelsel (WAS)
Ten aanzien van de dekking van het Waarschuwings- en alarmeringsstelsel dienen de richtlijnen van het “Handleiding voorbereiding sirenelocaties”, versie 3 d.d. 20 februari 2006 aangehouden te worden.
3.5.4 Conclusie en uitgangspunten bestemmingsplan
Uit de risico-inventarisatie blijkt dat de beoogde ontwikkeling zelf geen gevolgen voor de externe veiligheid oplevert. Daarnaast vinden er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle activiteiten plaats die een belemmering voor de beoogde ontwikkelingen opleveren. Voor de voorgenomen activiteit is geen nader onderzoek in het kader van de externe veiligheid noodzakelijk. Met de brandweer zal nader overleg plaatsvinden ten aanzien van de bestrijdbaarheid van rampen. Het plan wordt op het punt van externe veiligheid uitvoerbaar geacht.
3.6 Verkeer En Vervoer
Verkeer bezoekers en werknemers
De omvang van de verkeersstromen is sterk afhankelijk van de bezoekersaantallen en zal dus stijgen als gevolg van de verwachte toename van het bezoekersaantal van het dierenpark en de nieuwr vestiging van het theater. Aangezien het dierenpark en het theater in de toekomst gebruik zullen maken van de bestaande parkeerplaatsen en infrastructuur, zullen de verkeersstromen op het weggennet in de omgeving niet relevant wijzigen. Wel nemen de verkeersstromen in omvang enigszins toe, omdat de bezoekersaantallen van het park naar verwachting hoger zullen worden. Uit de onderstaande figuur valt af te leiden dat de verkeersdruk op een gemiddelde dag niet relevant toeneemt (maximaal 3,6% op de Hondsrugweg tussen de Ermerweg en de Rondweg). De groei van het verkeer wordt met name veroorzaakt door de autonome verkeersgroei tussen 2010 en 2025.
Op drukke dagen zijn de effecten op het omliggende wegennet groter. In het MER wordt uitgegaan van een zogenaamde referentiedag. Een referentiedag is een dag waarop 1% van het jaarlijkse bezoekersaantal het dierenpark bezoekt. Met name op de Hondsrugweg (tussen de Ermerweg en de Rondweg) is dat het geval. Hier is sprake van een toename van 11,9% van de verkeersintensiteit. Om de bereikbaarheid en de verkeersveiligheid te waarborgen worden kruispuntmaatregelen overwogen.
Figuur 3.3 Vekeersintensiteiten in de huidige en toekomstige situatie
Logistiek verkeer
Voor het logistiek verkeer van het dierenpark (diervoeding, horeca, afval, etc.) zal gebruik worden gemaakt van de bestaande logistieke route. Deze route sluit aan op de Ermerweg en wordt verder ontsloten via de Hondsrugweg, de Rondweg en de N34. Het bevoorradings- en overige vrachtverkeer naar het nieuwe theater zal via de Vreding plaatsvinden. De Vreding is een doodlopend wegvak zonder doorgaande relatie met een etmaalintensiteit van 1000 à 1500 motorvoertuigen. Het vrachtverkeer naar het theater (via de Vreding) zal slechts enkele extra voertuigbewegingen tot gevolg hebben.
Verkeersveiligheid
Voor de verkeersveiligheid zullen de geplande ontwikkelingen niet of nauwelijks gevolgen hebben. Zoals eerder aangegeven zal het verkeer op het omliggend wegennet in beperkte mate toenemen als gevolg van de geplande ontwikkeling. Op de Hondsrugweg tussen de kruising met de N381 en de kruising met de Ermerweg zal de verkeersveiligheid naar verwachting verbeteren door de ondertunneling van een deel van de Hondsrugweg (vermindering kruisend verkeer en potentiële conflictpunten). Alleen op drukke dagen zal sprake zijn van een substantiële toename van verkeer op de Hondsrugweg tussen de kruising met de Ermerweg en de Rondweg. Hierdoor ontstaat een grotere kans op conflicten waardoor de verkeersveiligheid mogelijk kan verslechteren.
Op dit wegvakken zullen op termijn mogelijk kruispuntmaatregelen worden getroffen.
De Schapenveenweg zal gesloten blijven voor doorgaand verkeer. Zodoende zal het sluipverkeer als gevolg van het dierenpark en het theater op de Schapenveenweg niet toenemen.
Conclusie
Uitvoering van het bestemmingsplan heeft beperkte gevolgen voor de verkeersafwikkeling in de omgeving van het plangebied. Slechts op piekdagen in de toekomst is sprake van een substantiële toename van het verkeer. Op korte termijn zijn er geen knelpunten te verwachten. Of het verkeer op de langere termijn een goede manier kan worden afgewikkeld, is met name afhankelijk van de autonome groei van het verkeer. Indien dit op termijn noodzakelijk blijkt, kunnen aanvullende verkeersmaatregelen worden getroffen.
3.7 Milieu
3.7.1 Bedrijven en milieuzonering
Normstelling en beleid
Onder andere vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt bedrijvigheid een goede afstemming met andere, in de omgeving aanwezige functies. Voor het bepalen welke categorieën bedrijfsactiviteiten toelaatbaar zijn, is in het kader van dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" (herziene versie, 2009).
Het aspect geluidhinder wordt separaat behandeld (zie paragraaf 3.7.3.). In deze paragraaf wordt ingegaan het aspect geurhinder. Overige hinderaspecten worden voor dit plan niet relevant geacht. In alle gevallen gelden immers kleinere richtafstanden dan voor geur of geluid.
Geur
Waterfabriek
Ten behoeve van uitbreiding van het dierenpark dient de capaciteit van de Waterfabriek mogelijk uitgebreid te worden. Daardoor kan de geurhinder voor de directe omgeving toenemen. De verwachting is echter dat dit geen negatieve effecten heeft voor de milieugevoelige bestemmingen in de omgeving. Voor dit type fabriek geldt een hindercirkel van 50 m (milieucategorie 3.1.) en milieugevoelige bestemmingen (woningen) liggen op minstens 60 m afstand. De dierentuin zelf is geen milieugevoelige bestemming.
Dierenverblijven
Een dierentuin is aangemerkt als een inrichting van milieucategorie 3.2. De grootste afstand die in beginsel aangehouden moet worden tussen het plangebied en gevoelige bestemmingen is 50 meter in gemengd gebied (dit betreft het centrum- en kantorengebied ten noordoosten, oosten en zuidoosten van het plangebied) en 100 meter ten opzichte van een rustige woonwijk en rustig buitengebied (dit betreft de omgeving ten noorden, westen en zuiden van het plangebied). Maatgevend voor deze afstanden is het aspect geurhinder. Voor het theater geldt een richtafstand van 10 m ten opzichte van gemengd gebied en 30 m ten opzichte van een rustige woonwijk.
In de nabijheid van het plangebied ligt een aantal milieugevoelige functies (woningen Ermerweg en woon- / zorgcentrum de Holdert). In het voorkeursalternatief liggen de woningen aan de Ermerweg op voldoende afstand van het nieuw aan te leggen dierenpark om relevante milieuhinder te kunnen uitsluiten.
Het woon- en zorgcentrum De Holdert ligt binnen de geurcontour van de dierentuin (zie figuur 3.4). Vanwege de ligging van De Holdert in het centrumgebied en aan een drukke weg (de Hondsrugweg) geldt hier een richtafstand van 50 m. Aan deze zijde van het dierenpark zullen echter de toegangsfaciliteiten worden gerealiseerd en geen voorzieningen die relevante geurhinder kunnen veroorzaken, zoals stallen, kinderboerderijen en buitenverblijven van dieren. Zodoende is van relevante geurhinder geen sprake.
Figuur 3.4 Geurcontouren dierentuin
Conclusie en uitgangspunten bestemmingsplan
Gelet op de beoogde inrichting van het plangebied kan relevante geurhinder worden uitgesloten. Zodoende wordt een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd en voldoet het bestemmingsplan voor wat betreft het aspect geurhinder aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
3.7.2 Bodem
In het MER zijn ten aanzien van de bodem de volgende aspecten onderzocht: aardkundige waarden (zie paragraaf 3.3) en grondverzet. Onderstaand zullen de uitkomsten van dit onderzoek naar grondverzet worden weergegeven. Het aspect 'aardkundige waarden' is ondergebracht in paragraaf 3.3. Tevens worden de voorwaarden ten aanzien van de milieuhygiënische bodem- en grondwaterkwaliteit in beeld gebracht. Laatstgenoemde aspecten zijn in het MER niet nader onderzocht, maar zijn wel van belang voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Grondverzet (ophoging en afgraving)
Als gevolg van de aanleg van het belevenspark zullen de bestaande hoogteverschillen wijzigen door ophoging dan wel afgraving ten behoeve van waterpartijen, gebouwen en landscaping.
Op basis van het voorlopig ontwerp (juli 2008) is geschat dat bij de aanleg een overschot aan grond zal ontstaan. De grondbalans is nog niet definitief te bepalen. Tevens is nog geen inzicht in de benodigde kwaliteit en samenstelling van de grond voor de aanleg van het dierenpark en het theater. Hierdoor is niet uitgesloten dat extra grond aangevoerd moet worden. Dit is een leemte in kennis. Wel wordt gestreefd naar een gesloten grondbalans binnen de verschillende projecten van Atalanta.
Door het grondverzet en het woelen van de bodem zal er sprake zijn van een grootschalige wijziging van de oorspronkelijke bodemopbouw en het oorspronkelijke reliëf in het plangebied. Deze effecten zijn permanent van aard. Daarnaast kan het grondverzet leiden tot tijdelijke hinder of overlast voor de omgeving als gevolg van de graafwerkzaamheden en grondtransport (afvoer dan wel aanvoer van grond).
Milieuhygiënische bodem- en grondwaterkwaliteit
Uit een verkennend bodemonderzoek ten behoeve van het MER blijkt dat de bodem ter plaatse van het plangebied niet verontreinigd is. Er is slechts een licht verhoogd gehalte kwik in de bovengrond aangetroffen. Dit gehalte ligt onder de streefwaarde en vormt geen risico voor mens en dier. Er bestaat daardoor geen aanleiding voor het uitvoeren van nader bodemonderzoek. Het aspect 'bodemhygiëne' staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Ten noordoosten van het plangebied is een verontreiniging van het grondwater aangetroffen. Deze verontreiniging is veroorzaakt door twee voormalige chemische wasserijen en worden geohydrologisch beheerst. Uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat de grenzen van het intrekgebied door de uitvoering van het plan slechts in geringe mate veranderen. Met uitzondering van het gebied direct rond het dierenpark zijn ook de veranderingen in de verblijftijdenzones marginaal.
Gebleken is dat het grondwatersysteem nauwelijks zal wijzigen. Daarom is ook geen effect te verwachten op de verontreiniging in het noordoosten van het plangebied en staat het aspect de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.
Conclusie en uitgangspunten bestemmingsplan
Door het streven naar een gesloten grondbalans en het minimaliseren van het grondverzet, wordt de oorspronkelijke bodemopbouw zo weinig mogelijk aangetast. Dit aspect kan verder niet worden geregeld in het bestemmingsplan en heeft zodoende geen gevolgen voor de uitvoerbaarheid van het plan. De beheersing van grondwatervervuiling aan de noordoostzijde van het plangebied, wordt gehandhaafd.
3.7.3 Geluid
Normstelling en beleid
Op grond van de Wet geluidhinder is rondom inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken, wegen van meer dan 30 km/u en spoorwegen, een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd om aan te tonen dat kan worden voldoen aan de voorkeursgrenswaarde. Indien niet aan deze grenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd.
Ten aanzien van inrichtingen die niet geluidszoneringsplichtig zijn gelden de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit. In het Activiteitenbesluit wordt een onderscheid gemaakt tussen het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidsniveau (piekgeluiden). Er gelden aparte normen voor de overdag (7:00 uur tot 19:00 uur), ´s avonds (19:00 uur tot 23:00 uur) en ´s nachts (23:00 uur tot 7:00 uur).
Industrielawaai
Geluidszonering industrieterrein Bargermeer
Een deel van het plangebied ligt binnen de geluidszone rond het industrieterrein Bargermeer (zone ex artikel 40 Wet geluidhinder). Binnen het plangebied worden geen geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt, zodat toetsing aan de Wet geluidhinder achterwege kan blijven. Wel is de geluidszone op de verbeelding opgenomen via de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie'.
Toetsing Activiteitenbesluit
Het dierenpark en het theater zijn inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer. Om die reden moet de geluidsbelasting getoetst worden aan de geluidnormen die gelden op grond het Activiteitenbesluit. Bij toetsing in het kader van de Wet milieubeheer moet worden uitgegaan van een representatieve bedrijfssituatie binnen de inrichting.
Getoetst is aan richtwaarden voor verschillende woonomgevingen. De nadere uitwerking zal plaatsvinden in het kader van de milieuvergunning.
Ten opzichte van woon- en zorgcentrum de Holdert bedraagt het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau vanwege de inrichting (inclusief P-Zuid) na volledige realisatie ten hoogste 46 dB(A) in de dagperiode, 42 dB(A) in de avondperiode en 37 dB(A) in de nachtperiode. Ten opzichte van de woningen in de omgeving van de Hondsrugweg gaat het om langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 45 dB(A) in de dagperiode, 40 dB(A) in de avondperiode en 35 dB(A) in de nachtperiode (richtwaarde voor een rustige woonomgeving). Ook aan de normen voor het maximale geluidsniveau wordt ruimschoots voldaan.
Onnodige geluidemissie vanuit het dierenpark zal zoveel mogelijk voorkomen worden.
Wegverkeergeluid
Het college van burgemeester en wethouders wordt door de Wet geluidhinder (Wgh) verplicht om bij de voorbereiding van een besluit tot ontheffing of het opstellen van een bestemmingsplan dat voorziet in de realisering van woningen of andere geluidgevoelige bebouwing, de voorkeursgrenswaarden van 48 dB (Lden) in acht te nemen. Ter plaatse van het plangebied worden geen geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt, waardoor toetsing aan de Wet geluidhinder niet aan de orde is.
In het MER is echter wel onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting voor woningen in de omgeving van de beoogde ontwikkelingen. Uit het onderzoek blijkt dat de toename van het aantal bezoekers tussen 2010 en 2025 leidt tot een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde bij drie geluidsgevoelige objecten. Geconcludeerd kan worden dat de toename van de geluidsbelasting voornamelijk veroorzaakt wordt door de te verwachten autonome groei.
De geluidsbelasting op de woningen aan de Vreding zal iets toenemen. Om dit te mitigeren zal het wegdek aangepast worden.
Conclusie
In de toekomstige situatie kan worden voldaan aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit (inrichting). De toename van geluidsoverlast als gevolg van wegverkeer is zeer beperkt.
3.7.4 Lucht
Normstelling en beleid
Titel 5.2. van de Wet milieubeheer bevat normen op het gebied van de luchtkwaliteit. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. De wet is enerzijds gericht op het voorkomen van negatieve effecten voor de volksgezondheid.
Anderzijds biedt de wet mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Om de bovenstaande doelen te behalen voorziet de Wet milieubeheer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling indien:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Conclusie en uitgangspunten bestemmingsplan
Uit het MER blijkt dat de beoogde ontwikkeling in geen geval leidt tot overschrijding van de in de Wet milieubeheer neergelegde normen voor luchtkwaliteit. Voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit is zodoende sprake van een goede ruimtelijke ordening.
3.8 Watertoets
3.8.1 Waterbeleid
Sinds 2003 is bij het opstellen van ruimtelijke plannen een watertoets wettelijk verplicht gesteld. Doel van de watertoets is het waarborgen van waterhuishoudkundige doelstellingen en het meer expliciet afwegen van gevolgen van ontwikkelingen voor de waterhuishouding. Vast onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. In het desbetreffende plangebied zijn Waterschap Velt en Vecht en Waterleidingmaatschappij Drenthe (WMD) de aangewezen adviespartners.
In een eerder stadium van planvorming heeft een aantal overleggen plaatsgevonden tussen waterschap, WMD, provincie, dierenpark en gemeente. Naar aanleiding van deze overleggen is ten behoeve van het bestemmingsplan is een concept-waterparagraaf opgesteld (zie bijlage 5). Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg (ex artikel 3.1.1.) toegezonden aan het waterschap. Het advies van het waterschap is verwerkt in de onderstaande paragraaf.
3.8.2 Uitkomsten geohydrologisch onderzoek
Verandering in gebiedsafvoer en waterberging
Binnen het plangebied neemt het verhard oppervlak toe met 8,8 hectare (inclusief 3,3 hectare van het grondwater af te schermen waterpartijen). Ten aanzien van het verhard oppervlak van het water, moet binnen het plangebied in bergingscompensatie worden voorzien. In verband met het naastgelegen grondwaterbeschermingsgebied, wordt gestreefd naar een gesloten watersysteem. Mede op verzoek van het waterschap is onderzocht of er voldoende waterbergingsmogelijkheden zijn binnen het Dierenpark. Hiertoe is een aanvullende berekening uitgevoerd (zie bijlage 6).
Uit de berekening blijkt dat er ruimschoots voldoende mogelijkheden zijn om een maatgevende regenbui (T = 100+13%) op te vangen, mits het water gelijkmatig wordt verdeeld over verschillende vijverpartijen. Deze conclusie vormt dan ook het uitgangspunt voor de nadere uitwerking van het plan.
Na de aanleg van het dierenpark en het theater zal de relatie tussen het oppervlaktewater binnen en buiten het plangebied kunstmatig worden onderhouden.
Verandering in oppervlaktewaterkwaliteit
Het bedrijfswater wordt niet door het riool afgevoerd maar gezuiverd in de waterfabriek en hergebruikt binnen het plangebied. De toekomstige waterfabriek krijgt voldoende capaciteit voor het nieuw in te richten dierenpark en theater. Bij watertekort wordt er drinkwater aangevoerd, bij extreme neerslag kan er eventueel op het Oranjekanaal geloosd worden. Omdat alleen regenwater wordt geloosd is er geen noemenswaardig effect op de kwaliteit van het water in de Oranjekanaal. Door het nagenoeg gesloten systeem van reiniging, opvangen en hergebruiken, is er geen invloed op het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.
Verandering van de grondwaterstand
Als gevolg van de aanleg van het park zal de grondwaterstand deels verlagen, verhogen dan wel niet wijzigen. Dit heeft te maken met de manier waarop het park wordt aangelegd in relatie tot het afsluiten van de ondergrond. De verschillende soorten verharding (circa 8,8 hectare) zorgen voor een reductie van infiltratie van water naar het grondwater. De toename aan verharding betekent dat in 1/4 deel van het plangebied door verharding geen infiltratie van regenwater naar het grondwater meer zal optreden.
Verandering in de kwel- en infiltratiesituatie
Ten aanzien van de kwel- en infiltratiesituatie wordt onderscheid gemaakt in gebieden waar de kwel toeneemt of de infiltratie afneemt en gebieden waar de kwel afneemt of de infiltratie toeneemt.
Nabij de winning treedt in alle gevallen infiltratie op. Er zijn geen veranderingen te verwachten in kwelpatronen (geen kwel aanwezig) en in infiltratiepatronen.
Het Schapenveen direct ten noorden van het plangebied wordt gevoed door regenwater en vanuit het grondwater boven de keileem (schijngrondwaterspiegel). De toevoer van ondiep grondwater boven de keileem naar het Schapenveen kan verminderen wanneer net buiten deze kom obstakels in de grond komen,zoals afgesloten oppervlaktewaterpartijen. De bovenste bodemlaag aan de westkant van het gebied zal niet vergraven of onderbroken worden,waardoor dit risico niet aanwezig is.
Beïnvloeding grondwaterbeschermingsgebied in relatie tot de grondwaterkwaliteit
De grenzen van het intrekgebied veranderen slechts in geringe mate. Met uitzondering van het gebied direct rond het dierenpark zijn ook de veranderingen in de verblijftijdenzones marginaal. Deze veranderingen zijn van invloed op de verspreiding van verontreinigingen.
Bodembeschermende voorzieningen worden aangebracht onder gebieden waar de keileem wordt vergraven, onder gebieden waar waterpartijen zullen worden aangelegd en onder wegen en gebouwen. Hierdoor zal beïnvloeding van het grondwater door nieuwe bronnen niet of nauwelijks optreden. In het overige gebied zal de wijziging van het landgebruik wel voor veranderingen in de kwaliteit van het infiltrerende grondwater zorgen.
De bodem in onverharde gebieden kan verontreinigd worden door dierlijke mest en daarin aanwezige (veterinaire) medicijnen, door effecten van bemesting en groenonderhoud en door uitloging van bouwmaterialen voor zover deze niet zijn afgekoppeld naar riool (denk aan leidingen en technische installaties, hekwerk, etc.). Dierlijke mest zal echter geruimd worden en uitloging uit bouwmaterialen is in Nederlandse drinkwaterwinningen niet van belang.
De invloed van diergeneesmiddelen wordt in tegenstelling tot die van humane geneesmiddelen niet teruggevonden in Nederlandse drinkwaterwinningen ondanks de hoge mate van verspreiding door vee in weidegebieden door het grote gebruik. Vanwege het dierenpark wordt dan ook geen extra risico verwacht. Ten aanzien van bestrijdingsmiddelen geldt dat in het waterwingebied geen bemesting en bestrijdingsmiddelen toegepast mogen worden en in het plangebied (= grondwaterbeschermingsgebied) slechts onder voorwaarden. Monitoring van het grondwater geeft hierbij de extra benodigde zekerheid. De invloed op het watersysteem in het plangebied is gering en geen belemmerende factor voor de uitvoering van de plannen.
3.8.3 Conclusie en uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Op grond van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat door het gesloten karakter van de toekomstige waterhuishouding, de effecten voor de verdere omgeving van het plangebied beperkt blijven. Doordat het grondwaterbeschermingsgebied constant wordt gemonitord zijn ook de belangen van het nabijgelegen waterwingebied gewaarborgd.
Nadere regeling binnen het bestemmingsplan is niet noodzakelijk.
3.9 Conclusie
Op grond van de uitgevoerde milieuonderzoeken kan worden geconcludeerd dat er geen belemmeringen bestaan voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Wel bestaan er een aantal aandachtspunten voor de nadere planuitwerking. Het gaat daarbij om het voorkomen van geurhinder ten opzichte van woon- en zorgcentrum de Holdert, de inrichting van het watersysteem (in relatie tot het naastgelegen waterwingebied).
Hoofdstuk 4 Stedenbouwkundige Structuur
4.1 Ontstaansgeschiedenis
Ontstaan van het landschap
Het plangebied en de directe omgeving daarvan, maken van oorsprong deel uit van een typisch esdorpenlandschap. Dit landschap is ontstaan op de hoger gelegen delen van Drenthe (dekzandruggen) als gevolg van een langdurig landbouwkundig ontwikkelingsproces. Door het eeuwenlang ophogen en bemesten van deze essen (akkers) ontstond een landschap waarvan de volgende elementen karakteristiek kunnen worden genoemd:
- openheid: van oorsprong werden de individuele percelen op een es afgeschermd door middel van houtwallen of boomsingels. Vanaf de 19de eeuw zijn deze elementen echter verdwenen, waardoor veel essen worden gekarakteriseerd door een grote mate van openheid;
- heldere begrenzing: om de kostbare gewassen op de es te beschermen tegen vee en wild, werd er in vroeger tijden vaak een omheining of vlechtwerk aangebracht. De meest gangbare begrenzing vanaf de 18de eeuw bestond uit een zogenaamde 'eswal', welke was beplant met hakhout of doornige struiken. Deze elementen zijn vaak nog wel aanwezig en zorgen voor een heldere begrenzing van de buitenzijde van de es;
- bolle ligging: doordat essen vaak op natuurlijk reliëf zijn gesitueerd, is er vaak sprake van een bolle ligging;
- meerder gebruikers: een es werd vaak door tientallen of honderden verschillende boeren gebruikt. De perceelsgrenzen van individuele akkers zijn soms nog herkenbaar in het landschap.
Ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied
Het plangebied is gelegen op de Noordbargeres. Als gevolg van de ligging tussen Emmen en het dorp Noordbarge, is dit gebied met name in de afgelopen vijftig jaar ingrijpend veranderd (zie figuur 4.1). Als gevolg van woningbouw in de jaren '50 van de vorige eeuw groeiden de beide kernen aan elkaar waardoor de Noordbargeres in twee delen werd gesplitst. In de jaren '70 werd de es aan de zuid- en oostzijde doorsneden door de Ermer- en Hondsrugweg, waarna Emmen en Noordbarge verder op de es konden worden uitgebreid. Ook ten noorden van de Noordbargeres hebben ontwikkelingen plaatsgevonden: hier is Emmen gegroeid in de richting van het dorp Westenesch. Ten slotte is ook de 'ronde' begrenzing van de oorspronkelijke es aan de westzijde veranderd in een rechte lijn door de aanleg van het Oranjekanaal.
De Noordbargeres omvat tegenwoordig het gebied tussen de Ermerweg, de Hondsrugweg, de Westenesscherstraat en het Oranjekanaal.
De omvang van de es is daardoor veel kleiner dan de vroegere, veel grotere es. De es wordt aan drie kanten ingesloten door infrastructuur en bebouwing, waardoor zij niet meer als helder begrensde eenheid herkenbaar is. De kenmerkende beplanting, die op de kaart van 1850 nog een bijna volledige houtwal rond de es vormt, is dan ook vrijwel niet meer aanwezig.
Naast de nieuwe vormen van grondgebruik is de oorspronkelijke padenstructuur van de es verdwenen. Van de drie doorlopende paden zijn alleen de rechtgetrokken Schapenveenweg en het Kerkepad nog over. De laatste fungeert als fietspad tussen Noordbarge en Emmen.
Figuur 4.1 Transformatie van de Noordbargeres van 1850 tot 2005
Figuur 4.2 Huidige bebouwing nabij het plangebied
4.2 Stedenbouwkundige Structuur
Algemeen
De huidige bebouwing van het plangebied en de context van het gebied vormen de stedenbouwkundige structuur waarbinnen het belevenspark wordt ontwikkeld. Als algemeen uitgangspunt geldt dat de ontwikkeling aan de oost- en zuidzijde aansluit bij de bestaande bebouwing en dat aan de westzijde rekening wordt gehouden met het agrarische karakter van het gebied.
Bebouwing van het plangebied
Het plangebied wordt in de huidige situatie hoofdzakelijk gevormd door agrarische percelen. Wel bevind zich in het plangebied de huidige bebouwing van de dierentuin (zie figuur 4.2). Het gaat om relatief lage bebouwing met een weinig duidelijke uitstraling. Het gebouw past daardoor niet echt in de directe omgeving. De realisatie van de dierentuin moet dan ook leiden tot een algehele kwaliteitsverbetering van het gebied.
Context van het plangebied
De wijdere context van het plangebied bestaat aan de oost- en noordzijde uit de bebouwing van Emmen. Zoals op figuur 4.2 is te zien, komt er aan deze zijden ook enige hoogbouw voor in de vorm van appartementen en kantoren. Aan de zuidzijde van het plangebied ligt het dorp Noordbarge, met op korte afstand van het plangebied het kantorencomplex Hooggoorns. Aan de westzijde van het plangebied liggen agrarische percelen en vormt de rechte lijn van het Oranjekanaal met de bijbehorende beplanting een duidelijke begrenzing.
4.3 Verkeersstructuur
Ten aanzien van de verkeersstructuur geldt dat deze op hoofdlijnen gelijk blijft aan de bestaande structuur. Dit is het geval omdat de parkeervoorzieningen van de huidige dierentuin reeds aan de westzijde van Emmen Centrum zijn gelegen. Onderstaand wordt op de verschillende elementen van de verkeersstructuur ingegaan en wordt vermeld op welke onderdelen er mogelijk nog wijzigingen zullen plaatsvinden.
Autoverkeer
De autoverkeersstromen hebben voornamelijk te maken met de aanwezige parkeervoorzieningen in de omgeving van de dierentuin. Deze voorzieningen voor dierenpark en theater zijn in de huidige en toekomstige situatie gelijk (zie onderdeel Parkeren). De belangrijkste parkeerplaats (P-Zuid) wordt ontsloten door de Hondsrugweg. Via de Ermerweg en de N381 wordt het verkeer verder afgewikkeld in oostelijk en westelijke richting. Ook de Rondweg, welke gecategoriseerd is als stroomweg, fungeert als verdere ontsluitingsroute. Via deze wegen is vervolgens de voornaamste noord-zuid-route - N34 - bereikbaar. Als gevolg van de verwachte bezoekerstoename, zijn op termijn mogelijk verkeersmaatregelen nodig op het wegvak Hondsrugweg tussen de Ermerweg en de Rondweg.
Figuur 4.3 Ontsluitingswegen in de omgeving van het plangebied
Parkeren
In de onderstaande tabel is de huidige parkeersituatie in het centrum van Emmen weergegeven. In totaal heeft het centrum een parkeercapaciteit van circa 5.000 plaatsen.
Uit het MER blijkt dat in de huidige situatie en op een drukke dag P-Zuid en P-Noord voldoende parkeerplaatsen bieden. Op een piekdag (zondagen in juli) is de capaciteit van de beide parkeerterreinen onvoldoende en zal gebruik gemaakt worden van P-Oost als overloop.
Parkeerterrein | Type | Capaciteit | |
P-Zuid | Lang parkeren | 1600 | |
P-Noord | Lang parkeren | 775 | |
P-Oost | Lang parkeren | 660 | |
NS station | Lang parkeren | 40 | |
Scheperziekenhuis | Lang parkeren | 600 | |
De Muzeval | Lang parkeren | 50 | |
Willinkplein | Kort parkeren | 370 (op termijn mogelijke uitbreiding naar circa 890) | |
Wilhelminastraat | Kort parkeren | 90 | |
Klepel | Kort parkeren | 100 | |
Parkeerterrein Noorderplein | Kort parkeren | circa 465 |
In de toekomstige situatie zal het jaarlijks aantal bezoekers naar verwachting toenemen van 1,0 miljoen in 2010 tot 1,6 in 2020. Uit de berekeningen blijkt dat op gemiddelde dagen voldoende parkeercapaciteit aanwezig is voor bezoekers van het dierenpark (P-Zuid). Op een referentiedag bieden P-Zuid, P-Noord en P-Oost onvoldoende capaciteit. Er zal een klein tekort ontstaan. Op piekdagen (zondagen in juli) is de benodigde parkeercapaciteit ruim 5.800 parkeerplaatsen. Omdat er in juli en augustus echter geen koopzondagen zijn, kan op deze dagen naast P-Zuid, P-Noord en P-Oost (3.035 parkeerplaatsen) tevens gebruik gemaakt worden van de kort-parkeervoorzieningen in het centrum van Emmen.
De bezoekers van het theater zullen in hoofdzaak gebruik maken van de nieuw te realiseren parkeergarage aan de oostzijde van de Hondsrugweg (P-Centrum Zuid). Daarnaast vindt theaterbezoek vooral plaats in de avonduren en zal daarom qua parkeercapaciteit geen conflict vormen met de bezoekers van het dierenpark.
Fietsverkeer
De huidige dierentuin ligt in het centrum van Emmen en is vanuit de omliggende woonwijken goed bereikbaar op de fiets. Na verplaatsing komt de dierentuin te liggen aan de westzijde van het centrum en blijft dus zeer goed bereikbaar per fiets. De drukke Hondsrugweg vormt enigszins een barriére voor fietsers. De beoogde ondertunneling van de Hondsrugweg verbeterd de bereikbaarheid van dierenpark en theater voor fietsers.
Openbaar Vervoer
De huidige locatie van de Dierentuin wordt redelijk goed ontsloten door het openbaar vervoer. Het treinstation Emmen ligt op circa 500 m afstand van de ingang en bevindt zich daarmee op loopafstand. Daarnaast stoppen buslijn 1 en 2 op de Markt, op nog geen 100 m afstand van de dierentuin. Ook in de toekomst is de locatie goed bereikbaar met het OV. Alhoewel de dierentuin verder van het treinstation komt te liggen, zullen op loopafstand meerdere buslijnen stoppen.
Toekomstige Ontwikkelingen
Op het gebied van verkeersstructuur is de uitvoering van het project 'De Verbinding' een belangrijke ontwikkeling. Hierdoor ontstaat er een belangrijke langzame-verkeersverbinding tussen de binnenstad en de toekomstige dierentuin en het theater.
Wensbeeld/Aanbevelingen
Door realisatie van de dierentuin en het theater kan ten aanzien van de verkeersstuctuur het volgende aandachtspunt worden genoemd:
- als gevolg van de ontwikkeling kunnen op piekdagen knelpunten op het wegennet ontstaan. Dit vraagt op termijn mogelijk om aanpassing van een aantal kruispunten.
4.4 Groenstructuur
Hoofdgroenstructuur
Eerder in dit hoofdstuk werd beschreven dat de oorspronkelijke groenstructuur van de Noordbargeres grotendeels is verdwenen. In het waterwingebied, aan de noordoostzijde van het plangebied, komt nog wel (jonge) bebossing voor (zie onderstaande figuur).
Figuur 4.4. Bebossing van het waterwingebied
Ook kan het Schapenveentje worden aangemerkt als een groen gebied. Daarnaast komen groenstructuren voor langs de infrastructuur aan de randen van het plangebied. Het gaat daarbij om de Ermerweg aan de zuidzijde van het plangebied, maar ook vooral om de bomen langs het Oranjekanaal. Aan de oostzijde van de Noordbargeres, bij het gemeentehuis, komen nog delen van bos voor.
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Ontwikkeling oost-west-as Emmen
Het centrum van Emmen is in de huidige situatie vooral noord-zuid georiënteerd. Om het stadshart van Emmen goed bereikbaar en vitaal te houden, is het noodzakelijk om ook de oost-west-as van het centrum te ontwikkelen. In dat kader wil de gemeente Emmen een cultureel leisurepark ontwikkelen aan de westzijde van het centrum (Project Centrum-West). Op 18 december 2008 heeft de gemeenteraad van Emmen ingestemd met de uitwerking van het Masterplan Centrum. De belangrijkste elementen van dit plan zijn:
- de verhuizing van Dierenpark Emmen en het stadstheater naar de westzijde van het centrum (Project Centrum-West);
- het deels ondertunnelen van de Hondsrugweg, waardoor er een nieuw plein ontstaat. Aan dit centrumplein komt het gemeentehuis en een aantal (culturele) voorzieningen te liggen (Project De Verbinding);
- herontwikkeling van de huidige dierentuin tot een multifunctioneel gebied (Project Hoofdstraat).
De genoemde projecten zullen de oost-west as van het centrum versterken. Het nieuwe dierenpark en het theater zullen nauw met elkaar samenhangen en zullen een aaneengesloten gebied van circa 35 hectare in beslag nemen. Door het vrijkomen van ruimte midden in het centrum wordt een enorme kans voor een kwaliteitsimpuls geboden.
Noodzaak herontwikkeling dierentuin
Het Dierenpark Emmen is de enige dierentuin van formaat in het noorden van Nederland en neemt een vooraanstaande positie in tussen de Nederlandse en Noord-Europese dierenparken. Het is in de loop der jaren uitgegroeid tot één van de belangrijkste attracties in Noord-Nederland.
Sinds eind jaren negentig is het aantal bezoekers afgenomen tot circa 1 miljoen bezoekers in het jaar 2008 (zie onderstaande tabel). Dit is het gevolg van een nijpend ruimtegebrek van het dierenpark op de huidige locatie in het centrum (locatie Hoofdstraat). Door dit ruimtegebrek kan de toegenomen kennis op het gebied van dierenwelzijn en vernieuwing van de attracties - en de daarvoor benodigde extensivering van het ruimtegebruik - sinds de jaren negentig al niet meer in de praktijk worden gebracht.
Jaar | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | ||||||||
Bezoekers per jaar (x miljoen) | 1,56 | 1,40 | 1,50 | 1,50 | 1,40 | 1,30 | 1,15 | 1,10 | 1,00 |
Om het voortbestaan van het park ook op de langere termijn te kunnen waarborgen, is uitbreiding en vernieuwing van het recreatief product van groot belang.
Zonder uitbreiding wordt dan ook een verdere afname in de bezoekersaantallen verwacht. Hierdoor kan Dierenpark Emmen haar vooraanstaande positie verliezen (wet van de remmende voorsprong). Deze verwachting wordt ingegeven door de ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan bij andere, zich vernieuwende, dierenparken.
Omdat Dierenpark Emmen zeer belangrijk is voor de economie en werkgelegenheid in Emmen en Zuidoost Drenthe, is het van zwaarwegend maatschappelijk belang dat het park zijn goede concurrentiepositie behoudt. Vernieuwing en innovatie voor het dierenpark zijn dan ook belangrijke doelstellingen vanuit sociaal-economisch oogpunt.
Nieuwe locatie theater
De Gemeente Emmen is al jaren op zoek naar een geschikte locatie voor een nieuw stadstheater in het centrum van Emmen. Het huidige gebouw van theater De Muzeval - buiten het centrum gelegen aan de Boermarkeweg - is theatertechnisch en qua arbeidsomstandigheden verouderd. Dit heeft tot gevolg dat een groeiend aantal voorstellingen niet meer in het theater geprogrammeerd kan worden. Nieuwbouw is noodzakelijk om een aanvaardbaar theaterprogramma te kunnen bieden. Verbouw van het huidige theater blijkt even duur als nieuwbouw op een nieuwe locatie en biedt minder kwaliteit. Daarom heeft de gemeenteberaad in 2002 in principe besloten tot nieuwbouw op een nieuwe locatie.
5.2 Randvoorwaarden En Uitgangspunten
Algemeen
Basisuitgangspunt voor het ontwerp van het dierenpark en het theather is het voortborduren op de bestaande dierenparkfaciliteiten, zoals de gebouwen, entree en logistieke routes van Dierenpark Emmen en de Waterfabriek. Het ontwerp is verder gebonden aan specifieke randvoorwaarden met betrekking tot het dierenparkconcept (locatie van dieren, stallen, looproutes en locatie van logistieke en facilitaire voorzieningen en veiligheid).
Naast dit basisuitgangspunt, gelden specifieke eisen die worden gesteld vanuit het milieuonderzoek (hoofdstuk 3) en de stedenbouwkundige randvoorwaarden die zijn genoemd in hoofdstuk 4. Daarnaast zijn de onderstaande punten van belang.
Samenhang dierenpark en theater
Het plangebied is voor zowel het dierenpark als het stadstheater een goede locatie in de directe nabijheid van het centrum. De gelijktijdige verplaatsing van beide voorzieningen naar dezelfde locatie is dan ook ter hand genomen als een integraal project. Dit betreft ook de inhoudelijke uitwerking: er is voor een deel van het project een integraal Programma van Eisen opgesteld. Hierdoor zullen beide voorzieningen nauw met elkaar gaan samenhangen.
Begrenzing waterwinning
De activiteiten worden gerealiseerd nabij het waterwingebied Noordbargeres en in het bijbehorende grondwaterbeschermingsgebied. Ten behoeve van het voornemen is de begrenzing van het waterwingebied aangepast en worden 2 van de 4 meest nabijgelegen winputten verplaatst. De begrenzing van het dierenpark is zodanig hierop aangepast dat het park geheel buiten de 30-meter-zone komt te liggen en daarmee buiten het waterwingebied. In onderstaande figuur is de huidige en de gewenste begrenzing van het waterwingebied weergegeven.
Figuur 5.1 Begrenzing waterwingebied Noordbargeres
5.3 Stedenbouwkundig Plan
Voorlopig ontwerp op hoofdlijnen
Op grond van de bovenstaande uitgangspunten is een voorlopig ontwerp gemaakt voor de dierentuin (zie onderstaande figuur). Het ontwerp (oktober 2009) bestaat uit vijf werelden: de Wereld van de Ontmoeting, drie klimaatwerelden (Hete Droogte, IJzige Kou en Vochtige Warmte) en de Wereld van het Theater. De Wereld van de Ontmoeting is het startpunt van de andere werelden. De klimaatwerelden presenteren het natuurlijke en culturele product van drie specifieke (en sterk verschillende) klimaatomstandigheden en bieden binnen hun thema eigen dieren, sfeer, aankleding, en bijbehorende attracties aan de gasten. Binnen de klimaatwerelden worden drie verschillende soorten routes uitgezet, zodat bezoekers avontuurlijke, educatieve of ontspannen wandelingen kunnen maken.
Figuur 5.2 Voorlopig ontwerp dierentuin en theater
Het is mogelijk om het gehele dierenpark ten oosten van de Schapenveenweg te realiseren en het deel ten westen te benutten voor landschappelijke inpassing. Dit terrein kan in de toekomst deel gaan uitmaken van de dierentuin. Ook een driehoek tussen de Schapenveenweg en Ermerweg wordt buiten het dierenpark gehouden en benut voor landschappelijke inpassing en het creëren van een wandelroute langs de rand van de Noordbargeres.
Verbouw gewassen
Het westelijk deel van het plangebied (een gebied van circa 15 hectare tussen de Schapenveenweg en het Oranjekanaal) zal gebruikt worden voor kleinschalige ecologische landbouwactiviteiten (verbouwen van voedsel en takken voor de in het park te houden dieren). Qua milieubelasting (gebruik mest en bestrijdingsmiddelen) zal dit op dezelfde wijze plaatsvinden als het
huidige agrarisch gebruik. Hiermee kan bijgedragen worden aan de doelstelling van een gesloten nutriëntenkringloop.
Combinatie dierenpark en theater
In het dierenpark zullen verschillende pleisterplaatsen worden gebouwd waardoor vormen van podiumkunst het park in kunnen komen. Hiermee is sprake van een unieke integrale ontwikkeling: een concept dat meerwaarde oplevert voor zowel het theater als het dierenpark.
Zo zal het theater bijvoorbeeld meerdere functies verzorgen: naast het verzorgen van het theateraanbod is de tweede functie het artistiek tot leven brengen van de beleving in het park.
Gebouwen
Ten behoeve van het dierenpark en theater zullen diverse gebouwen gerealiseerd worden. De dierenverblijven zijn gemiddeld zo'n 6 meter hoog. Voor een aantal grotere dieren (olifanten, giraffe, orang-oetan) zullen de verblijven hoger worden. Voor de drie klimaatwerelden zijn publieks-, horeca- en bedrijfsgebouwen benodigd. De meeste gebouwen zullen relatief laag zijn (maximaal 10 meter) en zo goed mogelijk worden ingepast in het aan te leggen reliëf en met groenvoorzieningen worden gecamoufleerd. De vliegkooien zullen ongeveer 20 meter hoog worden. Het theater en de Wereld van de Ontmoeting zullen worden geïntegreerd in één complex.
Duurzaam bouwen
Als leidraad gelden de landelijke richtlijnen duurzaam bouwen en de hieraan ontleende interne richtlijn duurzame bouwmaterialen. Bij de bouw en inrichting van ruimten en gebouwen wordt gestreefd naar toepassing van alternatieve, duurzame materialen en bouwtechnieken. Zo weinig mogelijk onderhoud aan gebouwen, een uitstekende isolatiewaarde en een uitgekiende klimaatbeheersing, leveren een grote bijdrage aan een duurzaam dierenpark en theater. Daarnaast moeten de gekozen materialen in een tweede levensfase ook nog goed te gebruiken zijn.
Parkeren
Tussen de Hondsrugweg en de Ermerweg is reeds een grote parkeerplaats aanwezig: P-Zuid. Deze parkeerplaats biedt voor een gemiddelde dag voldoende parkeergelegenheid op het moment dat het hele dierenpark naar Centrum-West is verplaatst. P-Noord en de in aanbouw zijnde parkeergarage op het Willinkplein dienen als overloop op drukkere dagen.
Landschappelijke inpassing
De realisatie van het belevenspark betekent een verdere ruimtelijke verdichting van de Noordbargeres waardoor de herkenbaarheid wordt verminderd. Gestreefd wordt naar een zorgvuldige landschappelijke inpassing van het dierenpark en theater in Centrum-West. Hiertoe is de landschapsvisie Park-West opgesteld door Strootman Landschapsarchitecten (zie bijlage 7). De landschapsvisie beschrijft de manier waarop voorgesteld wordt de landschappelijke inpassing vorm te geven. Het biedt aanknopingspunten voor de aanleg van het belevenspark waarbij de kwaliteit van het landschap benut wordt en het dierenpark zich aan alle kanten als voorkant kan presenteren. De visie is geen formeel vastgesteld beleid en heeft geen bindend karakter.
Het uitgangspunt van de landschapvisie Park West is dat er elementen van de es zijn die kunnen worden versterkt. Daartoe behoort onder andere het benadrukken van de begrenzing van de es. Deze begrenzing wordt tot stand gebracht door de aanleg van een stevige houtsingel.
Figuur 5.3 Landschapsvisie (bron: Strootman Landschapsarchitecten)
Door het aanbrengen van een nieuwe begrenzing ontstaat een driedeling tussen het landschap rondom de houtsingel, het park binnen de begrenzing en de verschillende 'tuinen' daarbinnen. Het park krijgt daarmee tevens een functie als uitloopgebied voor Emmen. De padenstructuur binnen het park bestaat uit een zogenaamd 'rondje om het park'. Vanaf het pad aan de rand van het park zijn doorkijkjes op het omliggend landschap mogelijk. Speciale aandacht is er voor de aansluiting van het park op het centrumplein.
Het park zelf wordt ingevuld met een herkenbare structuur van beplanting. Daarnaast is er plaats voor andere 'tuinen' zoals een arboretum, waar ook gewassen voor de dierentuin kunnen worden verbouwd.
Beeldkwaliteit van de randen
De landschapsvisie is een gewenst toekomstbeeld, maar eerst wordt de focus gelegd op de aanleg van het belevenspark. Om in deze fase al wel een stap te zetten naar het (mogelijke) eindbeeld is door Strootman Landschapsarchitecten in opdracht van Dierenpark Emmen en gemeente Emmen een ontwerp voor de randen van het belevenspark gemaakt (zie bijlage 8). Deze borduurt voort op de principes van de landschapsvisie en zorgt voor een kwalitatief zeer hoogwaardige overgang van stad naar landschap.
Het ruimtelijk concept voor de randzone van het nieuwe dierenpark is gebaseerd op de vervlechting van het hekwerk, reliëf (een heuvellandschap), het pad en de beplanting. Door een de afwisseling tussen deze vier component ontstaat een spannend landschap met (beperkte) doorkijkjes en uitzichtpunten, zodat de bezoekers van Park-West een glimp van het dierenpark kunnen opvangen. In de onderstaande figuur is dit concept schematisch weergegeven.
Figuur 5.4 De randzone als vlechtwerk
Nadere uitwerking landschappelijke inpassing
De landschapsvisie is een voorstel voor landschappelijke inpassing maar vormt geen integraal onderdeel van het voorkeursalternatief. Ten aanzien van deze keuze wordt opgemerkt dat de gemeente wel de ambitie heeft om de landschapsvisie uit te voeren, maar dat dit nog niet is vertaald in een concreet uitvoeringsprogramma. Tevens dient nog nadere afstemming met de grondeigenaar (WMD) plaats te vinden en onderzoek te worden gedaan naar de financieringswijze.
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten Van Het Bestemmingsplan
6.1 Algemeen
In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke en functionele situatie in het plangebied aangegeven. Daarnaast zijn de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod gekomen. In dit hoofdstuk wordt de inhoud van de bestemmingen (gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden) toegelicht en wordt aangegeven hoe de uitgangspunten hun juridische vertaling in het eigenlijke plan hebben gekregen. De bepalingen die betrekking hebben op de te onderscheiden bestemmingen, zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding (plankaart). Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd.
Het bestemmingsplan Emmen Centrum-West is een ontwikkelplan ten opzichte van de vigerende situatie. Het nieuwe bestemmingsplan dient rechtzeker, eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaar te zijn voor de gebruiker.
Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Met de indeling van het bestemmingsplan, zoals de naamgeving van de bestemmingen, de opbouw van de regels (voorheen de voorschriften) en de weergave van op de verbeelding (voorheen plankaart) wordt aangesloten op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2008 van het Ministerie van VROM.
Het plan is digitaal raadpleegbaar uitgevoerd. Het digitale plan verschaft de burger 'online' informatie omtrent het bestemmingsplan. Per 1 januari 2010 zijn plannen verplicht digitaal raadpleegbaar op grond van de Wro.
6.2 Plantoelichting, Verbeelding En Regels
Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De regels en verbeelding zijn aan elkaar gerelateerd. Dit betekent dat de verbeelding en de regels altijd in samenhang moeten worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzen te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.
Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing, wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de plankaart aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.
Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en / of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Qua terminologie is het plan afgestemd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
6.3 Toelichting Op De Bestemmingen
6.3.1 Algemeen
Voor elke bestemming worden afzonderlijk bestemmingsregels opgenomen, zodat een juridische vertaling van het planologisch beleid plaatsvindt.
Het kan in een concrete situatie voorkomen dat afwijking van de gestelde regels gewenst is. Om die reden zijn in het bestemmingsplan diverse flexibiliteitsregelingen opgenomen, zoals:
- afwijking met omgevingsvergunning van de bouwregels;
- afwijking met omgevingvergunning van de gebruiksregels;
- nadere eisen;
- wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro.
Deze flexibiliteitsbepalingen bieden de mogelijkheid om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitsregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. In bijlage 9 worden de flexibiliteitsbepalingen binnen het bestemmingsplan nader toegelicht.
De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1. Inleidende regels (artikel 1 en 2);
- Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels (artikel 3 t/m 8);
- Hoofdstuk 3. Algemene regels (artikel 9 t/m 14);
- Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels (artikel 15 en 16).
De inhoud van de verschillende artikelen zal in de onderstaande paragrafen worden toegelicht.
6.3.2 Inleidende regels
In hoofdstuk 1 worden in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd, wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Behalve de eerste twee begrippen zijn deze omschrijvingen alfabetisch gerangschikt. Zij zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.
Artikel 2 Wijze van meten
De regels met betrekking tot de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
6.3.3 Bestemmingen
In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Tevens worden per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld.
Artikel 3 Agrarisch
De bestemming 'Agrarisch' is van toepassing op het westelijk deel van het plangebied, tussen de Schapenveenweg in het oosten en het Oranjekanaal in het westen. Dit gebied wordt in eerste instantie nog niet in gebruik genomen of gebruikt voor de productie van takken en gras. In dit gebied is tevens de aanleg van groenvoorzieningen mogelijk, zodat het gebied ook benut zou kunnen worden als park.
Op dit gebied is een wijzigingsbevoegdheid gelegd die het mogelijk maakt om het gebied in de toekomst te wijzigen naar de bestemming 'Cultuur en ontspanning - Dierentuin' om zodoende uitbreidingsmogelijkheden te creëren voor de dierentuin. Het gebied zal dan wel moeten worden voorzien van een goede landschappelijke inpassing. Overige voorwaarden voor het gebruik van de wijzigingsbevoegdheid zijn dat er geen afbreuk mag worden gedaan aan de eventuele archeologische waarden in het gebied, en dat er voorafgaand aan ontwikkeling overleg zal worden gepleegd met het waterschap en Waterleidingmaatschappij Drenthe.
Het meest oostelijk deel van deze bestemming valt binnen het grondwaterbeschermingsgebied van waterwingebied Noordbargeres en is voorzien van de aanduiding 'milieuzone -grondwaterbeschermingsgebied'.
Artikel 4 Cultuur en ontspanning - Dierentuin
De bestemming 'Cultuur en ontspanning - Dierentuin' is van toepassing op het terrein dat zal worden ontwikkeld tot Dierenpark Emmen. Binnen deze bestemming zijn bouwwerken toegestaan ten behoeve van de bedrijfsvoering van de dierentuin.
Omdat de plaats waar de gebouwen komen nog niet exact is bepaald, zijn er geen bouwvlakken gelegd, maar is gekozen voor één bestemmingsvlak. Gekozen is voor een maximale bouwhoogte van 20 m. Binnen deze kunnen ook de grootste dierenverblijven en vliegkooien worden aangelegd. Voor de eerste 40 meter van het plangebied direct achter de Holdert geldt een overgangszone voor wat betreft de bouwhoogte. Deze zonering is vastgelegd en aangeduid op de verbeelding.
In de zuidoosthoek van deze bestemming ligt de geluidzone van het industrieterrein Bargermeer. Bij het eventueel realiseren van geluidsgevoelige objecten moet hier rekening mee worden gehouden. De gehele bestemming valt onder het grondwaterbeschermingsgebied van waterwingebied Noordbargeres. Dit is op de verbeelding aangegeven door middel van de aanduiding 'milieuzone -grondwaterbeschermingsgebied'.
Artikel 5 Cultuur en ontspanning - Hoofdgebouw
De bestemming 'Cultuur en ontspanning - Hoofdgebouw' is van toepassing op het noordoostelijk deel van het plangebied. Op deze locatie zullen de hoofdgebouwen van de dierentuin, evenals het theater, worden gerealiseerd. In het entreegebouw zullen ook een horecagelegenheid en kleinschalige detailhandel worden gerealiseerd zowel ten dienste van de dierentuin, als van het theater. Omdat de exacte locatie van de gebouwen nog niet is bepaald, is er een ruim bouwvlak opgenomen waarbinnen de gebouwen moeten worden gerealiseerd. Er geldt een maximale bouwhoogte van 45 meter.
Ook in de zuidoosthoek van deze bestemming ligt de geluidzone van het industrieterrein Bargermeer. Bij het eventueel realiseren van geluidsgevoelige objecten moet hier rekening mee worden gehouden. De hele bestemming valt onder het grondwaterbeschermingsgebied van waterwingebied Noordbargeres. Dit is op de verbeelding aangegeven door middel van de aanduiding 'milieuzone -grondwaterbeschermingsgebied'.
Artikel 6 Verkeer
De bestemming 'Verkeer' is van toepassing op de Ermerweg, de weg ten zuiden van het dierenpark. De ontsluiting van het facilitaire deel van het park vindt plaats langs deze weg. De gronden binnen de bestemming kunnen verder eventueel worden benut voor de aanleg van groen- en parkeervoorzieningen.
Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is van toepassing op de Vreding. Deze weg zal worden gebruikt voor de aan- en afvoer van de benodigdheden van de dierentuin en het theater. Het is dan ook mogelijk in- en uitritten binnen deze bestemming te realiseren. De weg zal een zodanig profiel krijgen dat hinder voor omwonenden wordt voorkomen.
Dubbelbestemmingen
Artikel 8 Waarde - Archeologie aandachtsgebied
Een groot deel van het plangebied is onder de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologieaandachtsgebied' gebracht. Het betreft de gronden waar nog geen onderzoek is verricht en gronden waarvan uit het proefsleuvenonderzoek bleek dat er opgravingswerkzaamheden plaats moeten vinden.
Zonder omgevingsvergunning is het niet mogelijk werkzaamheden uit te voeren die de grond dieper dan 30 cm beroeren of die een oppervlakte groter dan 100 m2 beslaan. Gebruikelijke bewerkingen ten behoeve van onderhoud kunnen dus zonder meer worden uitgevoerd.
Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verstrekt dan nadat de aanvrager een rapport of advies heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de gronden wordt vastgesteld. Tevens dient de gemeentelijk senior-archeoloog (KNA) geraadpleegd te worden voordat de vergunning kan worden verleend. Deze regeling biedt een garantie dat de archeologische waarden niet worden aangetast zonder dat de deskundigen hiervan op de hoogte worden gesteld.
6.3.4 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijke hoofdstuk onder te brengen.
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere omgevingsvergunning. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.
Artikel 10 Algemene bouwregels
In artikel 10 zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in het artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
Bij de formulering van de gebruiksregels is een algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit maakt het noodzakelijk dat de bestemmingsomschrijving voldoende duidelijk is.
Artikel 12 Algemene aanduidingsregels
Onder de algemene aanduidingsregels vallen de gebiedsaanduidingen 'geluidzone - industrie' en 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'. In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van het aanleggen van bouwwerken en het afgeven van een omgevingsvergunning ter plaatse van gronden die één van beide gebiedsaanduidingen hebben.
Zo is onder andere bepaald dat gebouwen die kunnen worden aangemerkt als geluidsgevoelig object slechts mogen worden gebouwd indien de geluidsbelasting ter plaatse van de geluidszone voldoet aan de voorkeursgrenswaarde.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Afwijkingen worden toegestaan door het verlenen van een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld omgevingsvergunning verlenen voor de in het plan aangegeven maten tot ten hoogste 10%.
De afwijkingen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels een omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat niet twee keer een omgevingsvergunning kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.
Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
In de algemene wijzigingsregels zijn een aantal wijzigingsbevoegdheden opgenomen waarvan burgemeester en wethouders gebruik kunnen maken.
6.3.5 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 zijn twee artikelen opgenomen, het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.
Artikel 15 Overgangsrecht
In dit artikel is het Overgangsecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken opgenomen, die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.
Artikel 16 Slotregel
In de Slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan, “Emmen Centrum-West” aangehaald worden als “Regels van het bestemmingsplan Emmen Centrum-West".
6.4 Handhaving
De verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van het bestemmingsplan ligt bij de gemeente. De basis voor een werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een goede registratie van verleende vergunningen en ontheffingen.
Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan heeft een nauwgezette inventarisatie plaatsgevonden van de feitelijke situatie. De bestaande ruimtelijke situatie is in dit bestemmingsplan opnieuw vastgelegd. Daarnaast heeft bestaand beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan eigentijdser, beter toepasbaar en goed naleefbaar geworden.
Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de planregels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en burger ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.
De gemeente Emmen heeft handhavingsbeleid ontwikkeld, waarin wordt aangegeven hoe de handhaving van het bestemmingsplan opgepakt wordt. Met het handhavingsbeleid wordt aangesloten op het programma van de landelijke Stuurgroep Handhaven op Niveau met betrekking tot het programmatisch handhaven. Dit betekent dat niet tegen alle illegale situaties wordt opgetreden, maar tegen zaken met een uitstralend effect. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst vastgesteld door het college, dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft.
Ongeacht de wijze waarop handhaving van het bestemmingsplan vorm krijgt, geldt voor de gemeente als eerste handhavingprioriteit de aanpak van calamiteiten met een levensbedreigend karakter, waarbij men moet denken aan instortings- en brandgevaar en asbestvervuiling.
De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken dat een uitstralend effect zal hebben. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor een projectmatige aanpak.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Betrokkenheid
7.1 Opstartbijeenkomst
Vanuit het oogpunt van maatschappelijke uitvoerbaarheid, is het gemeentebestuur van Emmen van mening dat burgers en belangenorganisaties betrokken dienen te worden bij de planvorming. Dit is gebeurd in de vorm van een aantal voorlichtingsbijeenkomsten aangaande de projecten binnen Atalanta.
7.2 Inspraak En Overleg
Een ieder heeft, conform de Inspraakverordening van de gemeente Emmen, de gelegenheid om op het bestemmingsplan te reageren. Ook is plan voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
7.2.1 Inloopbijeenkomst
Ten behoeve van inspraak op bestemmingsplannen is het bij de gemeente Emmen gebruikelijk een inloopbijeenkomst te organiseren. Deze inloopavond heeft op 18 maart 2010 plaatsgevonden. Tijdens deze avond of daarna zijn er geen inspraakreacties binnengekomen.
7.2.2 Overleg en ambsthalve wijzigingen
Om invulling te geven aan het wettelijk verplichte overleg is het concept-ontwerp-bestemmingsplan toegestuurd aan een aantal vaste adviespartners. Daarvan hebben de volgende intstanties inhoudelijk op het plan gereageerd:
- Provincie Drenthe;
- VROM-Inspectie;
- KPN.
In een Nota van beanwoording zijn de binnengekomen reacties samengevat en van een antwoord voorzien. Deze nota is opgenomen als bijlage 1 bij deze toelichting. Ook de reacties zijn opgenomen als bijlage. Naar aanleiding van de overlegreacties is het bestemmingsplan op de volgende punten aangepast:
- in paragraaf 3.8 is op een meer concrete manier verwoord op welke manier de benodigde waterberging in het plangebied wordt gerealiseerd;
- in paragraaf 3.4 is een tekst opgenomen ten aanzien van boscompensatie;
- in artikel 1 van de regels is een definitie van kleinschalige verblijfsreactie opgenomen;
- in artikel 3.4 onder 5 van de regels wordt een bepaling opgenomen dat overleg zal worden gepleegd met de WMD;
- in artikel 5.5.2 van de regels wordt een bepaling opgenomen dat bij afwijking van het bestemmingsplan het belang van grondwaterbescherming moet worden betrokken;
- artikel 12.2.1, onder a, sub 4 van de regels komt te vervallen.
In aanvulling op de bovenstaande aanpassingen, zijn tevens een aantal (ondergeschikte) ambtshalve wijzigingen in het ontwerpbestemmingsplan aangebracht. Deze wijzigingen zijn opgesomd in bijlage 10 bij de toelichting.
7.3 Zienswijzen Op Het Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan is met ingang van 1 december 2010 gedurende 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode zijn vijf inhoudelijke zienswijzen op het plan ingediend. Eén reactie is afkomstig van Waterschap Velt en Vecht. Daarnaast zijn reacties ingediend door de huurdersvereniging van 'Winkelcentrum de Weiert' en ondernemingsvereniging 'De Vlinder' en een drietal omwonenden. Als gevolg van de reactie van het waterschap is de aanvullende waterpargraaf een nieuwe doorrekening van de waterberging opgenomen. Dit leidt niet tot inhoudelijke aanpassing van het plan. Ook de overige reacties leiden niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Door de Provincie Drenthe en Tennet is aangegeven dat het ontwerpbestemmingsplan voldoende rekening houdt met hun belangen c.q. dat zij geen belangen hebben in het plangebied.
In bijlage 11 zijn de ingediende zienswijzen puntsgewijs samengevat en voorzien van een (gemeentelijke) reactie.
7.4 Vaststelling Van Het Bestemmingsplan
De bovengenoemde zienswijzen hebben geen gevolgen voor de juridische regeling van het plan (de planregels en de verbeelding). Het bestemmingsplan is daarom op 29 september 2011 ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad van Emmen.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Grondexploitatie
Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan onder andere wordt verstaan de bouw van een woning of de uitbreiding van een gebouw van 1000 m2 of meer.
Het kostenverhaal van dit project is geregeld privaatrechtelijke overeenkomst. Aangezien de grondexploitatie daarmee 'anderszins wordt verzekerd', is het opstellen van een exploitatieplan niet aan de orde.
===
Bijlage 1 Nota Van Beantwoording
Bijlage 1 Nota van beantwoording
Bijlage 2 Toetsingsadvies Commissie M.e.r.
Bijlage 2 Toetsingsadvies Commissie m.e.r.
Bijlage 3 Brief Provincie Inzake Ehs
Bijlage 3 Brief provincie inzake EHS
Bijlage 4 Aanvullend Vleermuizenonderzoek
Bijlage 4 Aanvullend vleermuizenonderzoek
Bijlage 5 Waterparagraaf
Bijlage 6 Aanvulling Waterparagraaf
Bijlage 6 Aanvulling waterparagraaf
Bijlage 7 Landschapsvisie Centrum-west
Bijlage 7 Landschapsvisie Centrum-West
Bijlage 8 Visie Landschappelijke Inrichting Randen
Bijlage 8 Visie landschappelijke inrichting randen
Bijlage 9 Flexibiliteitsbepalingen
Bijlage 9 Flexibiliteitsbepalingen
Bijlage 10 Ambtshalve Aanpassingen
Bijlage 10 Ambtshalve aanpassingen
Bijlage 11 Nota Van Beantwoording Behorende Bij Het Bestemmingsplan Emmen, Centrum-west
Bijlage 11 Nota van beantwoording behorende bij het bestemmingsplan Emmen, Centrum-West