Recreatieve ontwikkeling Amsterdamsche Veld
Bestemmingsplan - gemeente Emmen
Vastgesteld op 31-03-2011 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Recreatieve ontwikkeling Amsterdamsche Veld van de gemeente Emmen.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML- bestand NL.IMRO.0114.2010001-0003 met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.6 achtererf
gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het (hoofd)gebouw is gelegen.
1.7 achtererfscheiding
een van de weg afgekeerde zijde van een bouwperceel, met dien verstande, dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen, burgemeester en wethouders bepalen welke zijde als achtererfscheiding dient te worden aangemerkt.
1.8 achtergevel
gevel aan de achterzijde van een (hoofd)gebouw.
1.9 agrarische gronden/agrarisch grondgebruik
gronden welke gebruikt worden voor het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.10 ander(e) bouwwerk(en)
een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.11 andere geluidsgevoelige gebouwen
andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.12 andere werk(en)
een werk, geen bouwwerk zijnde.
1.13 antennedrager
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.14 antenne-installatie
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.15 archeologisch aandachtsgebied
een gebied waar zich in de bodem met het oog op de bewoningsgeschiedenis beschermingswaardige voorwerpen of sporen van vroegere samenlevingen kunnen bevinden.
1.16 archeologisch waardevol gebied
een gebied waarvan geconstateerd is dat zich in de bodem, met het oog op de bewoningsgeschiedenis, beschermingswaardige voorwerpen of sporen van vroegere samenlevingen bevinden.
1.17 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.18 bebouwingsgrens
een op de verbeelding aangegeven grens die, door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze regels zijn toegestaan.
1.19 bedrijf
een onderneming of gedeelte van een onderneming, die een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en is gericht op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten, hieronder begrepen ondernemingen of gedeelten van ondernemingen, die door of vanwege de overheid worden geleid.
1.20 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.21 bedrijfswoning
een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) personen, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.
1.22 bestaand
bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.23 bestaande bebouwing
bebouwing aanwezig ten tijde inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.24 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.25 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.26 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.27 bijgebouw
een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het op het zelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals een aan- of uitbouw en aangebouwd en/of vrijstaand bijgebouw.
1.28 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.29 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.30 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waarop ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.31 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirecte steun vindt in of op de grond.
1.32 bijzondere objecten categorie I
onder bijzondere objecten categorie I worden verstaan:
- a. bejaardentehuizen en verpleeginrichtingen, zoals ziekenhuizen en sanatoria;
- b. scholen en winkelcentra;
- c. hotels en kantoorgebouwen, bestemd voor meer dan 50 personen;
- d. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals computer- en telefooncentrales, gebouwen met vluchtleidingsapparatuur;
- e. objecten die door secundaire effecten een verhoogd risico met zich meebrengen, zoals bovengrondse installaties en opslagtanks voor brandbare, explosieve en/of giftige stoffen.
1.33 bijzondere objecten categorie II
onder bijzondere objecten categorie II worden verstaan:
- a. sporthallen en zwembaden;
- b. weidewinkels;
- c. hotels en kantoorgebouwen, voor zover zij niet onder categorie I vallen;
- d. industriegebouwen, zoals productiehallen en werkplaatsen, voor zover zij niet onder categorie I vallen.
1.34 congrescentrum
een gebouw, bestaande uit een complex van ruimten zoals een zwembad, een sporthal, tennis- en squashbanen met bijbehorende kleed- en kantineruimten, een evenementenhal, congres-, conferentie- en/of vergaderruimten, dan wel daarmee naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen voorzieningen, bedoeld voor de uitoefening van sport, (sportieve) recreatie en/of het houden van bijeenkomsten en/of evenementen.
1.35 dagrecreatie
een verblijf buiten de eigen woning langer dan 2 uur voor recreatieve doeleinden doorgebracht zonder overnachting.
1.36 ecologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door een samenhangend geheel van onderling elkaar beïnvloedende mensen, planten, dieren en omgeving.
1.37 erf
het binnen de (woon)bestemming gelegen gedeelte van het bouwperceel.
1.38 erker
een (hoek- of rondvormig) uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, waaronder ook een entreeportaal, bouwkundig bestaand uit een 'lichte' constructie met een overwegend transparante uitstraling, waarbij het entreeportaal een meer besloten karakter mag hebben.
1.39 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.40 geluidswerende voorzieningen
geluidsreducerende constructie/bouwwerk in de vorm van voorzieningen zoals geluidsschermen, geluidswallen of aan deze constructies gelijk te stellen bouwwerk/constructie.
1.41 gevel
een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak.
1.42 gevellijn
de lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde met het vooraanzicht vanaf de weg, niet mag worden overschreden.
1.43 groenvoorziening
een (openbaar) gebied, dat is ingericht als berm, park, groenstrook, beplantingsstrook, grasveld, plantsoen, sport- en speelveldjes en dergelijke, welke voor het gehele jaar of een groot deel van het jaar voor het publiek algemeen toegankelijk moet zijn.
1.44 groepsaccommodatie
een zelfstandig recreatieverblijf dat is specifiek naar afmetingen en inrichting bedoeld is voor een grotere groep van personen, tot uitdrukking komend in onder andere gezamenlijke faciliteiten voor logies, dagverblijf en maaltijdbereiding.
1.45 hoofdgebouw
gebouw dat op een perceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.46 horeca 1 tot en met 3 en horeca 5
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, te onderscheiden in:
horeca-1:
horecabedrijven gericht op het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet alcoholische dranken zoals cafetaria's, snackbars, lunchrooms, broodjeszaken en daarmee vergelijkbare horecabedrijven zoals een sportkantine;
horeca-2:
horecabedrijven gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken zoals restaurants, bistro's, grillrooms, en daarmee vergelijkbare horecabedrijven;
horeca-3:
horecabedrijven gericht op het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel daaraan ondergeschikt het verstrekken van etenswaren of maaltijden voor gebruik ter plaatse, zoals (eet)cafés, met uitzondering van discotheken en nachtclubs;
horeca-5:
horecabedrijven gericht op het verstrekken van logies met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden of dranken voor gebruik ter plaatse, zoals hotels en pensions.
1.47 kampeermiddel
- a. een tent, een vouwwagen, een camper, een caravan of een huifkar;
- b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, dat geheel of ten dele blijvend kan worden gebruikt voor recreatief dag- en/of nachtverblijf.
1.48 nutsvoorzieningen of nutsbedrijven en semiopenbare nutsvoorzieningen
voorzieningen ten dienste van openbare en semiopenbare nut, zoals transformatorgebouwen, telefooncentrales, alarmeringsystemen, riolering, rioolgemalen, waterzuivering, de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, voorzieningen voor de waterhuishouding en naar aard van nutsvoorzieningen of daarmee gelijk te stellen overige voorzieningen.
1.49 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt met ten hoogste één wand.
1.50 permanente bewoning
voor verblijfsrecreatieve voorzieningen is in elk geval sprake van permanente bewoning indien betrokkene niet elders beschikt over een hoofdwoonverblijf.
1.51 recreatief medegebruik
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.
1.52 recreatieterreinen
- a. terreinen, bestemd voor langdurig verblijf van personen gedurende een gedeelte van het jaar, zoals campings en volkstuinen;
- b. terreinen, bestemd voor kortstondig verblijf van veel personen gedurende een gedeelte van de dag, zoals speeltuinen, sportvelden en openluchtzwembaden.
1.53 recreatiewoning of zomerhuisje
een gebouw, geen woonkeet en geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond.
1.54 verblijfseenheid
verblijfsaccommodatie in de vorm van een recreatiewoning, zomerhuis of lodge dan wel een zelfstandig onderdeel van een cluster daarvan, dat op zichzelf geschikt is voor verblijf van 2 tot 8 personen.
1.55 verblijfsrecreatie
een recreatief verblijf buiten de woning met minimaal 1 overnachting; bijvoorbeeld in een tent, zomerhuis, caravan of kampeerauto.
1.56 voorerf
gedeelte van het erf dat aan de voorkant van het gebouw gelegen is.
1.57 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen ten dienste van de waterhuishouding waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers.
1.58 waterlopen
een sloot, goot of greppel ten behoeve van opvang en afvoer van gebiedseigen water en mede bedoeld als verbinding tussen de voor water bestemde gronden.
1.59 watersport
vorm van recreatie waarbij het gebruik van een (grote of kleine) boot centraal staat, al of niet met een overnachting.
1.60 wildpark
een omsloten terrein waarbinnen dier en mens vrij kunnen bewegen en waar zowel de levenskwaliteit van de dieren, als het recreatieve element de belangrijkste aspecten vormen.
1.61 woonbebouwing
onder woonbebouwing wordt verstaan bebouwing bestemd voor permanente bewoning. Er worden drie groepen woonbebouwing onderscheiden:
- a. flatgebouwen;
- b. woonwijk;
- c. incidentele bebouwing.
1.62 wro-zone-wijzigingsgebied
de op de verbeelding blijkens de daarop voorkomende verklaring aangegeven gebieden, waarvoor aanvullende bepalingen gelden.
1.63 zijerf
gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het (hoofd)gebouw gelegen is.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Meetwijze
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
- a. de afstand tot de zij- c.q. achtererfscheiding:
de kortste afstand gemeten tussen een bouwwerk en de zij- c.q. achtererfscheiding;
- b. de bebouwing op de verbeelding:
de op de verbeelding aangegeven (kadastrale) bebouwing wordt als illustratief beschouwd;
- c. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
- d. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
- e. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
- f. de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
- g. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
- h. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
- i. het peil:
de gemiddelde hoogte ter plaatse van het wegdek op het kruispunt Noordersloot en Strengdijk.
2.2 Ondergeschikte bouwonderdelen
- a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens dan wel de maximale bouwhoogte niet meer dan maximaal 1 m wordt overschreden.
- b. Vlaggenmasten en antennemasten, voor zover deze direct ten dienste staan van - en onderdeel uitmaken van een gebouw, mogen de toegestane maximale bouwhoogte met maximaal 1,5 m overschrijden.
- c. Dakopbouwen, noodtrappen, luchtbehandeling- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 1,5 m ten opzichte van de bouwhoogte van een gebouw, en mogen geen groter oppervlakte beslaan dan 15% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarische gronden;
met bijbehorende:
- b. andere bouwwerken;
- c. groenvoorzieningen;
- d. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 15 (algemene gebruiksregels) van toepassing.
3.4 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijfsmatige activiteiten uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en maximaal één bedrijfswoning met de daarbij behorende andere bouwwerken:
- a. erftoegangswegen en inritten;
- b. groenvoorzieningen;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 onder d en een afwijkende bouwhoogte voor gebouwen toestaan waarbij de afwijking maximaal 2 m bedraagt.
- b. De toepassing van het bepaalde onder a is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging voor omgevingsvergunning worden in ieder geval de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken beoordeeld, tevens worden de aspecten van milieucontouren en ruimtelijke en landschappelijke inpassing in acht genomen. Indien de waarden/belangen als genoemd onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
4.4 Specifieke gebruiksregels
- a. Opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan.
- b. Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 15 (algemene gebruiksregels) van toepassing.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen(voorziening);
- b. recreatief medegebruik inclusief een smalspoorbaan;
- c. water;
met bijbehorende:
- d. andere bouwwerken;
- e. fiets- en voetpaden;
- f. toegangswegen, in- en uitritten;
- g. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 en ten behoeve van recreatief medegebruik een gebouw toestaan waarvan de oppervlakte ten hoogste 120 m² bedraagt en de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedraagt.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 15 (algemene gebruiksregels) van toepassing.
Artikel 6 Recreatie - 1
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van een wildpark;
- b. horeca-1, -2, -3 en -5 ten dienste van deze bestemming;
- c. sportvoorzieningen en speelvoorzieningen;
- d. bedrijfswoningen en bijbehorende garages;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting': de hoofdingang tot de bestemming;
- f. parkeerplaatsen;
met bijbehorende:
- g. andere voorzieningen zoals wellnessvoorzieningen, dienstgebouwen, recepties, publieksvoorzieningen, toegangsvoorzieningen, schuil- en uitkijkhutten, vogelkooien en overige dierenverblijven;
- h. overige bouwwerken;
- i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- j. water en groenvoorzieningen;
- k. voet- en fietspaden en andere verhardingen.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1 onder e en een afwijkende bouwhoogte voor gebouwen toestaan waarbij de afwijking maximaal 2 m bedraagt.
- b. In afwijking van het bepaalde onder a kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1 onder e en een afwijkende bouwhoogte van maximaal 20 m voor (delen van) gebouwen toestaan in het centrale deel van het gebied, met dien verstande dat de omgevingsvergunning kan worden verleend voor maximaal 3 gebouwen, waarbij per gebouw het oppervlak met de afwijkende bouwhoogte maximaal 500 m² bedraagt.
- c. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1 onder f en per specifieke bouwaanduiding een groter oppervlak aan gebouwen toestaan, met dien verstande dat het gezamenlijk oppervlak van de gebouwen binnen de 'specifieke bouwaanduiding - 1', 'specifieke bouwaanduiding - 2' en de 'specifieke bouwaanduiding - 4' tot en met 'specifieke bouwaanduiding - 10' niet wordt overschreden.
- d. De toepassing van het bepaalde onder a en b is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging voor de omgevingsvergunning worden in ieder geval de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken beoordeeld, tevens worden de aspecten van milieucontouren en ruimtelijke en landschappelijke inpassing in acht genomen. Indien de waarden/belangen als genoemd onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
- e. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1 onder c en een extra bedrijfswoning toestaan, met dien verstande dat deze bedrijfswoning ter vervanging van een bedrijfswoning binnen de bestemming Recreatie - 2 dient.
6.4 Specifieke gebruiksregels
- a. Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 15 (algemene gebruiksregels) van toepassing.
- b. Het is verboden verblijfsrecreatieve voorzieningen dan wel andere gebouwen te gebruiken voor permanente bewoning met uitzondering van de bedrijfswoningen.
- c. De hoofdingang is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting'.
- d. Het totale aantal parkeerplaatsen bedraagt ten hoogste 900.
- e. Parkeerplaatsen worden op ten minste 30 m afstand van de perceelsgrens van de woningen aan de Noordersloot en de Griendtsveenstraat gesitueerd.
- f. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 4' tot en met 'specifieke bouwaanduiding - 6' en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 8' tot en met 'specifieke bouwaanduiding - 9' zijn geen parkeerconcentraties van meer dan 25 parkeerplaatsen toegestaan.
- g. Het totale aantal kampeerplaatsen bedraagt ten hoogste 260.
- h. Kampeerplaatsen worden op ten minste 50 m afstand van de perceelsgrens van de woningen aan de Noordersloot en de Griendtsveenstraat gesitueerd;
- i. Gronden op een afstand van minder dan 160 meter van bestaande woningen mogen niet voor het verblijf van wolven worden gebruikt.
Artikel 7 Recreatie - 2
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van een golfbaan;
- b. sportvoorzieningen waaronder paardensport en speelvoorzieningen;
- c. horeca-1 en -2 ten dienste van deze bestemming;
- d. bedrijfswoningen en garages;
- e. veterinaire dienst;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 1': ontsluitingsweg;
- g. parkeerplaatsen;
met bijbehorende:
- h. andere voorzieningen, zoals wellnessvoorzieningen, recepties, schuilgelegenheden en dienstgebouwen;
- i. overige bouwwerken;
- j. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- k. water- en groenvoorzieningen;
- l. voet- en fietspaden en andere verhardingen.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.1 onder c en een afwijkende bouwhoogte voor gebouwen toestaan waarbij de afwijking maximaal 2 m bedraagt.
- b. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.1 onder e en per specifieke bouwaanduiding een groter oppervlakte aan gebouwen toestaan, met dien verstande dat het gezamenlijk oppervlak van de gebouwen binnen de 'specifieke bouwaanduiding - 11' tot en met 'specifieke bouwaanduiding - 14' niet wordt overschreden.
- c. De toepassing van het bepaalde onder a en b is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging voor omgevingsvergunning worden in ieder geval de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken beoordeeld, tevens worden de aspecten van milieucontouren en ruimtelijke en landschappelijke inpassing in acht genomen. Indien de waarden/belangen als genoemd onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
- d. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.1 onder b en een extra bedrijfswoning toestaan, met dien verstande dat deze bedrijfswoning ter vervanging van een bedrijfswoning binnen de bestemming Recreatie - 1 dient.
7.4 Specifieke gebruiksregels
- a. Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 15 (algemene gebruiksregels) van toepassing.
- b. Het totale aantal parkeerplaatsen bedraagt ten hoogste 150.
- c. Parkeerplaatsen worden ten minste op 30 m afstand van de perceelsgrens van de woningen aan de Noordersloot en de Griendtsveenstraat gesitueerd.
- d. Ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - 3' 'specifieke bouwaanduiding - 11', 'specifieke bouwaanduiding - 12' en 'specifieke bouwaanduiding - 14' zijn geen parkeerconcentraties van meer dan 25 parkeerplaatsen toegestaan.
- e. Ten aanzien van evenementen geldt dat uitsluitend evenementen zijn toegestaan passend bij de bestemming en het karakter van de omgeving zoals golftoernooien, countryfairs, paardensportevenementen. Evenementen zijn uitsluitend toegestaan in de periode 1 maart tot en met 31 oktober met een maximum van drie evenementen per jaar. Muziekevenementen zijn niet toegestaan.
Artikel 8 Recreatie - 3
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. dagrecreatieve voorzieningen;
- b. verblijfsrecreatieve voorzieningen in vorm van groepsaccommodatie;
- c. sport- en speelvoorzieningen;
- d. horeca-1, -2 en -3 ten dienste van deze bestemming;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang': een onderdoorgang;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 1': een ontsluitingsweg;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': één bedrijfswoning;
- h. een museum;
- i. trainings-/cursusruimten;
- j. conferentieruimten;
- k. parkeerplaatsen;
met bijbehorende:
- l. andere voorzieningen;
- m. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- n. water- en groenvoorzieningen;
- o. voet- en fietspaden en andere verhardingen.
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2.1 onder a en een extra bedrijfswoning toestaan buiten het bouwvlak met een oppervlak inclusief garage van ten hoogste 250 m², met dien verstande dat deze bedrijfswoning ter vervanging van een bedrijfswoning binnen de bestemming Recreatie 1 of 2 dient.
8.4 Specifieke gebruiksregels
- a. Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 15 (algemene gebruiksregels) van toepassing.
- b. Het is verboden verblijfsrecreatieve voorzieningen dan wel andere gebouwen te gebruiken voor permanente bewoning met uitzondering van de bedrijfswoningen.
- c. Het totale aantal parkeerplaatsen bedraagt ten hoogste 160, waarvan 50 ten behoeve van het Smalspoormuseum.
- d. Parkeerplaatsen worden ten minste op 30 m afstand van de perceelsgrens van de woningen aan de Griendtsveenstraat gesitueerd.
- e. Er is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan.
8.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.4 onder e en een extra nieuwe bedrijfswoning toestaan met dien verstande dat deze bedrijfswoning ter vervanging van een bedrijfswoning binnen de bestemming Recreatie 1 of 2 dient.
Artikel 9 Verkeer
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, fietspaden, voetpaden en straten met hoofdzakelijk een functie voor het doorgaande verkeer;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 1': een ontsluitingsweg van de recreatieve voorzieningen.
met bijbehorende:
- c. andere bouwwerken;
- d. geluidswerende voorzieningen;
- e. groen- en watervoorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
9.2 Bouwregels
9.3 Specifieke gebruiksregels
Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 15 (algemene gebruiksregels) van toepassing.
Artikel 10 Overig - Waarde - Archeologie
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Overig - Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische waarden' een monument dat in situ behouden moet blijven;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' de hoofdingang tot de bestemming Recreatie - 1.
10.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen en andere bouwwerken geldt de volgende bepaling:
- op de gronden mogen geen gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd.
10.3 Specifieke gebruiksregels
Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 15 (algemene gebruiksregels) van toepassing.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 11 Water
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water;
- b. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- c. recreatief medegebruik;
- d. transport over water;
- e. oevers en beplanting;
- f. groenvoorzieningen;
- g. nutsvoorzieningen;
met de bijbehorende:
- h. andere bouwwerken, waaronder bruggen, sluizen, aanlegsteigers, dammen en/of duikers;
- i. kunstwerken van artistieke aard.
11.2 Bouwregels
11.3 Specifieke gebruiksregels
Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 15 (algemene gebruiksbepaling) van toepassing.
Artikel 12 Leiding - Gas
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor de instandhouding en het beheer van een ondergrondse aardgastransportleidingen met de daarbij behorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van leiding - 1': een leiding met een diameter van 8 inch en een maximale druk van 40 bar en een leiding met een diameter van 18 inch en een maximale druk van ten hoogste 66,2 bar;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van leiding - 2': een leiding met een diameter van 6 inch en een maximale druk van 66,2 bar.
Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
12.2 Bouwregels
12.3 Specifieke gebruiksregels
Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 15 (algemene gebruiksregels) van toepassing.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 13 Waarde - Natuur En Landschap
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Natuur en landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de natuurwaarden en landschappelijke waarden.
Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
13.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen en andere bouwwerken geldt de volgende bepaling:
- op de tot natuur waardevol gebied bestemde gronden mogen geen gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd.
13.3 Afwijken van de bouwregels
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 14 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 15 Algemene Gebruiksregels
15.1
Tot een strijdig gebruik zoals bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een prostitutiebedrijf en/of escortbedrijf en/of tippelzone;
- b. het plaatsen van of geplaatst houden van onderkomens;
- c. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
- d. het opslaan van gebruiksklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;
- e. het storten, opslaan, opgeslagen houden of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
- f. geluidszoneringplichtige inrichtingen, zoals bedoeld in het Inrichting- en vergunningenbesluit milieubeheer;
- g. bouwwerken welke zijn opgericht na een door het bevoegd gezag verleende afwijking bij omgevingsvergunning die worden gebruikt voor andere doeleinden dan waarvoor de omgevingsvergunning is verleend.
15.2 Regels ter bescherming van het milieu
Gelet op artikel 7.35 lid 3 Wet milieubeheer is het verboden de gronden te gebruiken in strijd met het inrichting- en beheerplan Recreatieve ontwikkeling Amsterdamsche Veld d.d. januari 2010.
Artikel 16 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
- a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
- b. brandweeringang;
- c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. de ruimte tussen bouwwerken;
- e. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen;
- f. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen.
Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels
17.1
Indien niet op grond van andere bepalingen in deze regels bij omgevingsvergunning afgeweken kan worden, kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken voor:
- a. het afwijken van de voorgeschreven maten, oppervlaktes, afmetingen, afstanden,percentages en aantallen met maximaal 10%;
- b. voor het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, telecommunicatieverkeer openbaar vervoer of het wegverkeer, kunstwerken van artistieke aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met dien verstande dat:
- 1. de goothoogte van een gebouw maximaal 3 m mag bedragen;
- 2. de oppervlakte van een gebouw maximaal 25 m² mag bedragen;
- 3. de bouwhoogte van een ander bouwwerk maximaal 10 m mag bedragen;
- c. geringe afwijkingen, welke in het belang van zijn een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering maximaal 3 m bedraagt;
- d. het in geringe mate, doch maximaal 5 m afwijken van een bestemmingsgrens, van het profiel van een straat of de vorm van een plein, alsmede van de vorm van bebouwde oppervlakken (bouwpercelen), voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
- e. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- f. het binnen de bestemming in geringe mate verschuiven (maximaal 2 m) van het bouwvlak;
- g. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- h. het oprichten van andere bouwwerken met uitzondering van windturbines/-molens, met een bouwhoogte van maximaal 25 m met dien verstande dat:
- 1. als het gaat om antennes naar het oordeel van burgemeester en wethouders de noodzaak daartoe voldoende is aangetoond;
- i. het overschrijden van de gevellijn door:
- 1. erkers, balkons, luifels en bordessen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken tot maximaal 1 m, over de gehele breedte van de voorgevel;
- 2. ingangspartijen tot maximaal 2 m, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 m² en de bouwhoogte maximaal 3 m zal bedragen.
17.2
De toepassing van de in artikel 17.1 genoemde omgevingsvergunning is beperkt tot die gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om de omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
Artikel 18 Werking Wettelijke Regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 19 Overgangsrecht
19.1 Overgangsrecht bouwen
19.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 20 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het bestemmingsplan Recreatieve ontwikkeling Amsterdamsche Veld'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Bestemmingsplan
Griendtsveen Holding BV wil in het gebied Amsterdamsche Veld een diversiteit aan recreatieve ontwikkelingen realiseren. Het betreft in een aaneengesloten gebied van circa 284 ha onder meer een WildLife ParkResort met verblijfsrecreatieve en dagrecreatieve voorzieningen waaronder ook een golfbaan en voorzieningen voor paardensport. Ten behoeve van deze ontwikkeling is een milieueffectrapport (MER) opgesteld. Aansluitend is een Nota van Uitgangspunten (NvU) voor het bestemmingsplan tot stand gebracht, waarin op hoofdlijnen de opbouw en inhoud van het bestemmingsplan is vastgelegd. De gewenste ontwikkelingen passen niet binnen de vigerende bestemmingsplannen en worden mogelijk gemaakt door een (postzegel)bestemmingsplan, welke de juridische vertaling vormt van de NvU.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt ten oosten van de dorpskern Amsterdamsche Veld. In het noorden en zuiden wordt het gebied begrensd door respectievelijk de Noordersloot en de Griendtsveenstraat. De noordgrens loopt in het midden met een punt omhoog vanwege het aldaar gelegen agrarisch perceel. Aan de oostzijde en de westzijde vormen bestaande kadastrale grenzen de begrenzing van het gebied, met dien verstande dat de plangrens in het westen gedeeltelijk de Peelstraat volgt. Zie voor de ligging van het plangebied figuur 2.1.
1.3 Vigerende Regelingen
In het plangebied zijn de volgende bestemmingsplannen van kracht:
- Buitengebied gemeente Emmen, op 16 juli 1987 vastgesteld en goedgekeurd door Provinciale Staten bij besluit van 1 maart 1988;
- Partiële herziening Buitengebied gemeente Emmen, op 24 juni 1999 vastgesteld en goedgekeurd door Provinciale Staten bij besluit van 25 januari 2000.
- Buitengebied gemeente Schoonebeek, op 22 augustus 1996 vastgesteld en goedgekeurd door Provinciale Staten bij besluit van 15 april 1997;
- Emmen plan in hoofdzaken 1943, op 10 maart 1942 vastgesteld en goedgekeurd door Provinciale Staten bij besluit van 31 maart 1943;
- Partiële herziening bestemingsplan Buitengebied Emmen 2007, vastgesteld 14 januari 2008 en goedgekeurd door Provinciale Staten bij besluit van 1 april 2008;
- Erica Amsterdamsche veld, op 30 oktober 2008 vastgesteld en goedgekeurd door Provinciale Staten op 23 januari 2009.
In de vigerende plannen heeft het plangebied een overwegend agrarische bestemming. Na inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Recreatieve ontwikkeling Amsterdamsche Veld' zal dit bestemmingsplan de nu vigerende plannen voor het plangebied vervangen.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de gebiedsvisie beschreven. Dat wil zeggen een onderbouwing van de locatiekeuze, de inrichting van het gebied en de ruimtelijke vertaling van het MER. In hoofdstuk 3 wordt het ruimtelijk beleid weergegeven. Hoofdstuk 4 vormt de samenvatting van de onderzoeksresultaten uit het MER. Hoofdstuk 5 bevat de planopzet waarin is beschreven op welke wijze de ontwikkeling in planregels en plankaart is vertaald. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het plan toegelicht en geeft hoofdstuk 7 aan welke instanties bij de voorbereiding van het plan zijn betrokken.
1.5 Verrichte Onderzoeken
Ter voorbereiding van dit bestemmingsplan zijn diverse onderzoeken verricht. In deze paragraaf worden de onderzoeken kort benoemd. De conclusies van de onderzoeken treft u aan in hoofdstuk 4 Onderzoek.
- Milieueffectrapportage Recreatieve ontwikkeling Amsterdamsche Veld, plan- en projectMER, RBOI en Witteveen en Bos, nummer 71809.13543.00, maart 2009.
Om de milieubelangen volwaardig mee te nemen in de keuzes voor en de besluitvorming over het bestemmingsplan voor het gebied, is een milieueffectrapport (MER) opgesteld. Dit rapport brengt de milieueffecten van de voorgenomen ontwikkeling en van (reële) alternatieven in beeld. Het rapport dient als onderbouwing voor het bestemmingsplan. Bij het opstellen van dit rapport zijn de door de gemeenteraad vastgestelde richtlijnen gevolgd. In het MER wordt eerst een beschrijving gegeven van de uitgangspunten voor de ontwikkelingen zoals deze de initiatiefnemer en de gemeente in eerste instantie voor ogen stonden. Binnen deze uitgangspunten zijn verschillende inrichtingsmogelijkheden denkbaar; deze zijn vertaald naar twee alternatieven en in totaal vijf varianten voor de inrichting. Het MER onderzoekt de effecten daarvan op het milieu en vergelijkt deze effecten met de situatie als er in het gebied geen nieuwe initiatieven zouden zijn (de 'referentiesituatie' = huidige situatie inclusief autonome ontwikkelingen). Aan de hand van de resultaten van dit onderzoek is het zogenoemde 'meest milieuvriendelijke alternatief' (afgekort MMA) uitgewerkt. Dit alternatief bestaat uit de voor het milieu meest optimale combinatie van de alternatieven en varianten, waarbij een aantal extra maatregelen ter bescherming van het milieu zijn toegevoegd. Het voorkeursalternatief sluit hierbij waar mogelijk op aan. Bij het MER horen diverse bijlagenrapporten zoals genoemd in de inhoudsopgave van het MER.
- Aanvullende hydrologisch onderzoek waterbehoefte WildLife ParkResort, Witteveen + Bos, kenmerk EMN 76-6, 28 september 2010.
Door Witteveen + Bos is nader onderzoek gedaan naar de mate waarin het watersysteem ook zelfvoorzienend kan zijn in een extreem droog jaar. Daarbij is de invulling van de westelijke randgebieden en de kanaalstrook met onder meer een golfbaan ook betrokken.
- Programma van Eisen plangebied Amsterdamsche Veld, inventariserend veldonderzoek, een karterend sonderingsonderzoek, RAAP PvE 685, november 2009.
Ten behoeve van het bestemmingsplan is aanvullend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Uit het verkennend booronderzoek en het aanvullend karterend onderzoek is gebleken dat de bodem in de te onderzoeken delen grotendeels intact is. Om beter zicht te krijgen hoe hoog het risico is dat zich in de voor het plan cruciale locaties met bodemingrepen (bouwputten, water- en wegtracés) archeologische waarden bevinden, is nader onderzoek uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek kan nog geen uitspraak worden gedaan over de aanwezigheid van vindplaatsen in het gehele onderzoeksgebied. Wel is al een vindplaats aangetroffen die in situ beschermend wordt. Aangezien niet het hele gebied met archeologische verwachtingswaarden is onderzocht, zijn delen van de ontwikkelingslocatie vooralsnog met een archeologische bestemming beschermd. Deze locaties kunnen na nader onderzoek worden gewijzigd in een recreatieve bestemming.
- Beoordeling geluidssituatie WildLife ParkResort Europe te Amsterdamsche Veld, Noordelijk Akoestisch Adviesburo BV, kenmerk 3844/NAA/hw/fw , januari 2010 en aanvulling op het geluidrapport, kenmerk 3844/ad/15816 d.d. 20 augustus 2010.
Nader onderzoek is verricht naar de geluidsuitstraling van de recreatieve ontwikkeling op omliggende woningen. Daarbij is zowel gekeken naar wegverkeerslawaai als hinder vanuit de inrichting.
Daarnaast is een inrichting- en beheersplan en een beeldkwaliteitsplan opgesteld.
Het MER, inrichting- en beheersplan en een beeldkwaliteitsplan vormen losse bijlagen bij dit bestemmingsplan. Dat geldt ook voor het akoestisch onderzoek.
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Locatiekeuze, Ruimtelijke En Functionele Structuur
Locatiekeuze
De keuze voor de locatie Amsterdamsche Veld komt voort uit een combinatie van factoren zoals de beschikbare ruimte, de eigendomssituatie, de tendens tot wijzigingen in het functioneel gebruik van het landelijk gebied en de toenemende behoefte aan recreatieve mogelijkheden. De keuze om de locatie in te richten voor specifieke vormen van dag- en verblijfsrecreatie is tevens ingegeven door de ruimtelijke kwaliteiten van het plangebied en de omgeving en de relatief gunstige bereikbaarheid. Zo is sprake van het nabij gelegen natuurgebied Bargerveen en van aanwezige recreatieve voorzieningen en cultuurhistorische elementen aan de zuidkant van het gebied langs het Dommerskanaal. Het in de nabijheid gelegen Dierenpark Emmen heeft mede ten grondslag gelegen aan de keuze voor de aard van de voorgenomen ontwikkeling. De locatie is dankzij het beschikbare oppervlak en de kwaliteiten van het gebied uitermate geschikt voor de genoemde recreatieve ontwikkelingen.
Bestaande ruimtelijke en functionele structuur
Plangebied
Het gebied Amsterdamsche Veld maakt onderdeel uit van de grootschalige en industriële veenkoloniën ten oosten van Emmen en is nagenoeg ontveend. Het grootste deel van het plangebied wordt momenteel nog gebruikt voor grootschalige akkerbouw (circa 200 ha) en is ook als agrarisch gebied bestemd. In het plangebied bevindt zich op een locatie nog een voormalig productiebos. In het noordoosten is sprake van een voormalige zandwinplas die momenteel een functie vervult als gietwatervoorziening voor de nabijgelegen glastuinbouw. Rond de zandwinplas ligt een bos- en heidegebied met een bestemming dagrecreatieve voorzieningen. Deze bestemming is echter niet gerealiseerd; het gebied is niet openbaar toegankelijk. Aan de randen van het gebied is enige bebouwing aanwezig. Aan de zuidzijde liggen langs het Dommerskanaal twee industriële monumenten: de voormalige turfverwerkingsfabriek (de Fijnfabriek) en een smalspoorremise met het nieuw gebouwde Smalspoormuseum. Aan de noordzijde (Noordersloot) ligt onder meer de bebouwing van een varkenshouderij die door de beoogde ontwikkeling op termijn zal verdwijnen.
Het plangebied wordt begrensd door de wegen Noordersloot aan de noordzijde, Dommerskanaal/Griendtsveenstraat aan de zuidzijde. De Fijnfabriek, in gebruik als vergader- en congrescentrum, wordt op dit moment ontsloten via het 'waterschapsweggetje' dat onderdeel uitmaakt van de Peelstraat.
Omgeving plangebied
In de directe omgeving van het plangebied liggen verschillende grootschalige akkerbouwbedrijven, enkele melkveehouderijen en enkele intensieve veehouderijen. Deze agrarische bedrijven zijn zowel aan de noordzijde als aan de zuidzijde van het plangebied gelegen. Ten westen van het plangebied ligt de kern Amsterdamsche Veld, in de 20e eeuw door Griendtsveen gebouwd en bestaande uit met name lintbebouwing met functiemenging langs de Peelstraat en de Griendtsveenstraat/Berkenlaan. Ten westen van het plangebied ligt tevens het grootschalige glastuinbouwgebied Erica. Bij aanvang van deze ontwikkeling bestond de intentie om de glastuinbouwsector verder door te laten groeien. Deze doelstelling is door de gemeente verlaten, bedrijfsvergrotingen zullen enkel plaatsvinden binnen het aanwezige areaal. Ten noorden van het plangebied, aan de Noordersloot en Strengdijk, bevindt zich eveneens bebouwing met functiemenging waaronder een intensieve varkenshouderij. Ten oosten van het plangebied ligt op enige afstand de kern Weiteveen en het grootschalige hoogveengebied het Bargerveen. Dit natuurgebied is onder meer aangewezen als Natura 2000-gebied en is beschermd op basis van de Natuurbeschermingswet. Staatsbosbeheer streeft als eigenaar en beheerder van Bargerveen naar realisering van bufferzones rond dit Natura 2000-gebied waar de waterstanden kunnen worden verhoogd met als doel de huidige wegzijging van water uit dit hoogveengebied te verminderen.
Figuur 2.1 Ontsluitingsroutes naar plangebied
Verkeersontsluiting
Het plangebied is ontsloten via de A31 (Duitsland) en de A37 (Nederland). Vanuit de A37 leiden twee verbindingswegen naar het plangebied: de N853 en de weg Schoonebeek-Erica (Peelstraat) aan de westzijde en de N862 aan de oostzijde. De routes naar het plangebied lopen deels door woonkernen. In 2008 is de ontsluitingsweg de Vierslagen (de vervangende gebiedsontsluitingsweg voor de N853 door Nieuw-Amsterdam) gereed gekomen. Deze weg is aangelegd ter ontlasting van de bebouwde kom van Nieuw-Amsterdam en voor een betere bereikbaarheid van het industrieterrein De Vierslagen en het kassencomplex Erica.
In het MER zijn diverse routes vanuit westelijke richting naar het plangebied onderzocht (figuur 2.1). De meest logische route loopt via de Verlengde Vaart Noordzijde en de brug in Erica. Een tweede mogelijkheid is via de nieuwe N853 en het glastuinbouwgebied.
Toekomstige ruimtelijke en functionele structuur
Toekomstige functies plangebied
Binnen het plangebied wordt een aantal deelgebieden onderscheiden (zie figuur 2.2). Het WildLife ParkResort vormt een wildpark met verblijfsaccommodatie en bijbehorende voorzieningen. Aan de zuidrand (de Kanaalzone) en de westrand is sprake van dagrecreatieve voorzieningen gericht op sport en spel (waaronder een golfbaan). Het overgangsgebied kan worden benut voor voorzieningen voor het WildLife ParkResort of voor dagrecreatie.
Figuur 2.2 Deelgebieden MER
Voor het WildLife ParkResort wordt het huidige, voornamelijk vlakke landschap omgevormd tot een geaccidenteerd gebied met veel water. Binnen het park worden gebiedsdelen (biotopen) ingericht tot verblijfsgebieden voor Europese diergezelschappen die van nature ook bij elkaar leven. De mate van accidentatie, de mate en vorm waarin waterpartijen worden uitgewerkt en de aard van de begroeiingen zijn zoveel mogelijk op de natuurlijke leefwerelden van deze dieren afgestemd. Het WildLife ParkResort creëert op deze wijze voor de bezoekers een geheel eigen op zichzelf staande 'wereld' die losstaat van de omgeving. Dit betekent dat het resort volledig wordt afgeschermd van de omgeving met een dichte randbeplanting. Het resort zal zich van buitenaf manifesteren als een gesloten bosgebied. Binnen het park wordt een robuuste groenstructuur gecreëerd waarvan de bestaande hoog opgaande (bos)beplanting een belangrijke basis vormt.
De westrand en kanaalzone krijgen een meer transparante inrichting. In de zuidoost hoek is sprake van een reserveringsgebied waar mogelijk in de toekomst dagrecreatieve of verblijfsrecreatieve voorzieningen worden gerealiseerd die aansluiten bij de karakteristieken van de reeds bestaande voorzieningen aan het Dommerskanaal. In dit bestemmingsplan worden deze ontwikkelingen nog niet mogelijk gemaakt.
De strook in figuur 2.2 aangeduid met 'mogelijke uitbreiding' is in het bestemmingsplan opgenomen. In het MER is rekening gehouden met deze mogelijke uitbreiding van het plangebied richting het westen. Deze strook kan gebruikt worden voor een verdere kwaliteitsverbetering van de inrichting van de westelijke randzone. De gronden zijn overigens momenteel nog niet in eigendom van Griendtsveen Holding BV.
Beoogd programma
Er is sprake van het volgende programma (zie tabel 2.1). Voor het WildLife ParkResort wordt uitgegaan van een bezoekersaantal van 390.000 gasten per jaar.
Tabel 2.1 Overzicht programma
deelgebied | soort voorzieningen | programma | |
WildLife ParkResort/ overgangsgebied | verblijfsaccommodatie | 200 à 260 gestapelde lodges (2- en 4-persoons); 325 à 425 lodges (4-, 6-, en 8-persoons), grotendeels grondgebonden; 200 à 260 kampeerplaatsen (gericht op short break arrangementen). | |
indoorfaciliteiten | restaurants, cafés, paviljoens, ontspanningsruimten, shops, wellnessruimten, dienstruimten en recepties; indoorpublieksvoorziening (6.000 à 8.000 m²). | ||
outdoorfaciliteiten | circa 900 parkeerplaatsen, al dan niet verspreid over twee of meer terreinen; wildverblijfsgebieden; publieksconcentratiepunten voor dier- en andere presentaties; wandelpadennet met bruggen en andere constructies, wildpassages en veiligheidsvoorzieningen; voorzeningen voor (sportieve) recreatie, spel en educatie; landschappelijke elementen (terreinaccidentaties, water, bos en natuur); voorzieningen voor rondvaartboot en kajaks. | ||
dienstfaciliteiten | beheerderwoningen, dienstloods en dierverblijven/diergewenningsverblijven. | ||
kanaalzone/westrand/ overgangsgebied | outdoorfaciliteiten | golfbaan volgens nader uit te werken configuratie en omvang; sport- en spelvoorzieningen; aanvullende parkeerterrein(en) (150); parkgroen. | |
indoorfaciliteiten | golfclubhuis, restaurant/café, wellnessruimten, ontspanningsruimten, recepties en dienstruimten. | ||
dienstfaciliteiten | beheerderwoning en dienstloods (in combinatie met WildLife ParkResort). | ||
zone Dommerskanaal | groepsaccommodaties | realisering bebouwing (maximale capaciteit 150 personen) en par 3-golfbaan reeds in voorbereiding. | |
Fijnfabriek | bestaande bebouwing/reeds in voorbereiding; geen relevante toevoeging. | ||
Smalspoormuseum | bestaande bebouwing/reeds in voorbereiding; geen relevante toevoeging. | ||
reserveringsgebied | een bestemming aansluitend bij landschappelijk, cultuurhistorische waarde; gelet op het feit dat het grenst aan een bestaand lint, in een rand van het plangebied ligt en de exacte invulling nog moet plaatsvinden. | ||
parkeerterreinen | maximaal 160 parkeerplaatsen |
WildLife ParkResort krijgt een recreatieve functie inclusief verblijfsrecreatie en bijbehorende voorzieningen. Vanwege de uitstraling naar het omliggende open agrarische gebied, zijn in de randen geen gebouwen voor verblijfsrecreatie toegestaan. Water en groen zijn toegestaan binnen de bestemming Recreatie en zijn in een aantal gevallen apart bestemd. De gebieden met archeologische verwachtingswaarden die nog niet nader zijn onderzocht, hebben de bestemming Waarde - Archeologie gekregen. Op deze gebieden ligt een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming Recreatie. De kanaalzone en westrand krijgen een dagrecreatieve functie. Ook hier speelt het vormgeven van een overgang tussen het WildLife ParkResort en de omgeving een belangrijke rol. In het overgangsgebied is verblijfsrecreatie toegestaan. Het reserveringsgebied is bedoeld voor themagerichte verblijfsrecreatie. De exacte invulling hiervan wordt later vastgesteld, het gebied krijgt daarom nog geen directe recreatieve functie. De groepsaccommodaties (Moor Lodges), Fijnfabriek en het Smalspoor houden hun huidige bestemming.
In de westrand en het overgangsgebied zijn enkele evenementen per jaar mogelijk. Zie voor een nadere toelichting ook hoofdstuk 5, de juridische plantoelichting.
De toegestane bebouwing is een afgeleide van het programma. De bebouwing is in het algemeen éénlaags of éénlaags met kap. Uitzondering hierop zijn enkele meerlaagse grootschalige accommodaties in het centrum van het WildLife ParkResort en een clubgebouw voor de golfbaan. De bebouwing (aantal verblijfseenheden, oppervlak overige bebouwing, bebouwingshoogte, maximale bebouwing in kanaalzone en westelijke deelgebieden) wordt gemaximeerd in de planregels.
De nieuwe functie heeft een verkeersaantrekkende werking. Om de verkeersstromen deels te sturen, worden de toegangen tot het park in het bestemmingsplan geregeld.
Figuur 2.3 Schetsvoorstel WildLife ParkResort: hoofdkenmerken inrichting
2.2 Afweging Van De Alternatieven Van Het Mer
2.2.1 Overzicht alternatieven van het MER
In het MER zijn een tweetal integrale alternatieven en daarnaast een aantal varianten voor deelaspecten onderzocht. De kenmerken van deze alternatieven en varianten zijn samengevat in de navolgende tabellen.
Tabel 2.2 Kenmerken van de onderzochte alternatieven
Tabel 2.3 Kenmerken onderzochte varianten
2.2.2 Uitwerking MMA en VKA in het MER
Op basis van het onderzoek zijn in het MER een meest milieuvriendelijk alternatief (MMA) en een voorkeursalternatief (VKA) uitgewerkt. Het in het MER beschreven VKA vormt de basis voor dit bestemmingsplan.
Het MMA en het VKA bestaan enerzijds uit een combinatie van elementen van de hiervoor beschreven alternatieven en varianten. Daaraan zijn voor een aantal milieuaspecten aanvullende milieumaatregelen toegevoegd. In het MER is nader onderbouwd op welke onderdelen het VKA afwijkt van het MER. Onderstaand volgt een korte beschrijving van het MMA en het VKA.
Afweging van de alternatieven en varianten
Verschillen tussen de alternatieven
De effecten van de alternatieven en varianten blijken vooral te verschillen ten aanzien van de aspecten grondwater, landschap en verkeer:
- grondwater: een maximale grondwaterwinning blijkt in een klein deel van het Bargerveen enig (maar geen substantieel/significant) effect op de grondwaterstanden te kunnen veroorzaken; door aanpassing van de winningshoeveelheid kan dit effect worden voorkomen;
- landschap: de mate waarin de karakteristieke openheid en de kenmerken van het (overigens nog jonge) veenontginningslandschap (rechthoekige verkaveling met wijken en sloten) wordt beïnvloed; alternatief A (met een nog enigszins aangepaste inrichting van de kanaalzone past het beste in het geldende beleid; daarmee wordt overigens niet gezegd dat een andere inrichting door gebruikers en omwonenden niet kan worden gewaardeerd;
- verkeer en daarmee samenhangende effecten: de routes waarlangs extra verkeer gaat rijden en (in enige mate) extra geluidshinder ontstaat, hangt af van de wijze van ontsluiting en de routeaanduiding; het meest relevant voor de keuze tussen de alternatieven blijkt de vraag te zijn in welke mate extra verkeer gebruikmaakt van het nu al in de zomer sterk belaste kruispunt bij de brug in Erica; alternatief B scoort op dat punt het beste; nadeel van dat alternatief is wel dat het verkeer via het glastuinbouwgebied moet rijden (zie figuur 2.1) waarvan de wegen deels voor dit doel niet goed geschikt zijn.
Overige relevante effecten
Naast deze effecten blijkt de voorgenomen ontwikkeling ook op andere terreinen relevante effecten te veroorzaken. Het gaat daarbij vooral om effecten voor de aspecten:
- oppervlaktewater: vergroting waterberging en verbetering waterkwaliteit (positieve effecten);
- ecologie: effecten op bestaande natuurwaarden (negatief) en realisering nieuwe natuurwaarden (positief);
- CO2-klimaat: effecten op de uitstoot van CO2 (negatief, met aanvullende maatregelen neutraal tot licht positief);
- met aanvullende maatregelen als onderdeel van het MMA en VKA kan de balans met name voor deze aspecten nog aanzienlijk worden verbeterd (zie hierna).
Keuze hoofduitgangspunten MMA
Op grond van de effectvergelijking voor de genoemde aspecten zijn de hoofduitgangspunten van het meest milieuvriendelijke alternatief (MMA) gekozen. De onderstaande tabel geeft een overzicht van deze keuzes en van de achterliggende motivatie.
Tabel 2.4 Keuze hoofduitgangspunten MMA
Onderbouwing VKA
Het voorkeursalternatief (VKA) sluit waar mogelijk aan bij het MMA. In de afweging van milieubelangen en belangen van de initiatiefnemer heeft de gemeente op enkele punten echter enigszins afwijkende keuzes gemaakt ten opzichte van het MMA. De navolgende tabel geeft hiervan een overzicht.
Tabel 2.5 keuze hoofduitgangspunten VKA
Aanvullende milieumaatregelen
In het MER is een tabel opgenomen voor wat betreft de vertaling van milieumaatregelen naar het bestemmingsplan en inrichting- en beheerplan. De tabel is opgenomen in bijlage 3 van deze plantoelichting.
Aanvullende maatregelen behorend bij het VKA die in het bestemmingsplan zijn vastgelegd:
- wijze van ontsluiting van het WildLife ParkResort en de overige voorzieningen;
- parkeernormen/aantal parkeerplaatsen;
- geen bebouwing/gebruiksfuncties in randzone WildLife ParkResort maar afschermende beplanting (uitgezonderd entreevoorzieningen en een bedrijfswoning);
- bescherming belangrijkste natuurwaarden (vennen en omgeving);
- mogelijkheid en locatie grondwaterwinning;
- bedrijfsbeëindiging varkenshouderij Noordersloot;
- bij situering verblijfsrecreatie rekening houden met wegverkeerslawaai (geen verblijfseenheden binnen 53 dB-contour);
- bij uitwerking van de inrichting rekening houden met de aanwezige aardgasleidingen (lokale PR-contouren buiten de leiding en invloed GR).
2.3 Waarborg Overige Uitgangspunten En Maatregelen Vka
Een groot deel van de uitgangspunten en maatregelen van het VKA kunnen niet goed in een bestemmingsplan worden vastgelegd. In overleg tussen Griendtsveen en de gemeente is ervoor gekozen om deze vast te leggen in een overeenkomst waarin onder meer een inrichtings- en beheerplan op hoofdlijnen en een beeldkwaliteitsplan wordt opgenomen. Onderstaand wordt in beknopte vorm aangegeven welke onderdelen van het VKA niet in het ontwerpbestemmingsplan maar in het inrichtings- en beheerplan en de bijbehorende overeenkomst worden vastgelegd. Er is in de planregels een koppeling gemaakt tussen het inrichting- en beheerplan en het bestemmingsplan.
Inrichtings- en beheerplan
In het inrichtings- en beheerplan worden de uitgangspunten en maatregelen voor de inrichting en het beheer opgenomen. Het betreft in grote lijnen:
- water: randvoorwaarden voor grondwaterwinning, minimale eisen watersysteem en -beheer (kwantiteit en kwaliteit);
- ecologie: maatregelen op hoofdlijnen gericht op behoud en ontwikkeling van natuurwaarden binnen het plangebied en bescherming van soorten;
- landschap en beeldkwaliteit: de wijze van inrichting van de randen van het WildLife ParkResort, van de kanaalzone en het reserveringsgebied;
- cultuurhistorie en archeologie: het terug laten komen van het oorspronkelijk verkavelingspatroon en ontzien van aardkundige waarden komt terug in het ontwerp.
Overige waarborgen overeenkomst
In de bijbehorende overeenkomst worden daarnaast de volgende onderdelen van het VKA gewaarborgd:
- verkeer: bewegwijzering en eventuele fysieke maatregelen ter ondersteuning van een mogelijke beperking van de verkeerssnelheid op de Noordersloot;
- veiligheid en gezondheid: afspraken brandweer, maatregelen ter voorkoming van dierziekten;
- klimaat en duurzaamheid: aanvullende energiebesparende maatregelen aan gebouwen (toepassing zonne-energie en eventueel kleinschalige windenergie).
2.4 Conclusies
De beoogde recreatieve ontwikkelingen hebben positieve en negatieve effecten op verschillende milieuaspecten.
Relevante positieve effecten
- Oppervlaktewater: het vele nieuw gegraven oppervlaktewater zorgt voor een aanzienlijke vergroting van de waterberging in het gebied en draagt op dit punt bij in het oplossen van het bestaande bergingstekort.
- Kwaliteit oppervlaktewater: voor de waterkwaliteit heeft de voorgenomen herinrichting vooral positieve effecten. Er blijft echter een zeker risico dat zonder aanvullende maatregelen een matige tot slechte waterkwaliteit (troebel watersysteem) kan ontstaan.
- Nieuwe natuurwaarden: grote delen van het plangebied hebben nu een agrarisch gebruik; door de herinrichting kunnen, rekening houdend met aanvullende maatregelen, relevante nieuwe natuurwaarden worden gerealiseerd.
Als positief kan ook worden aangemerkt dat de ontwikkeling kan worden uitgevoerd zonder negatieve effecten op het Bargerveen en zonder extra uitstoot van CO2.
Relevante negatieve effecten
- Bestaande natuurwaarden: ook rekening houdend met aanvullende maatregelen kan niet geheel worden voorkomen dat sommige van de bestaande natuurwaarden versneld uit het gebied zullen verdwijnen (sneller dan in de referentiesituatie).
- Landschap en cultuurhistorie: door de herinrichting veranderen de landschapskenmerken in een relatief groot gebied; plaatselijk worden daarbij ook aardkundig waardevolle elementen aangetast.
- Verkeer: de nieuwe recreatieve functies zullen uiteraard extra verkeer aantrekken. Door dit extra verkeer kan plaatselijk enige extra hinder ontstaan. Er ontstaan echter nergens knelpunten.
Conclusie toetsing aan ruimtelijk beleidskader
Op grond van toetsing aan het ruimtelijk beleid (zie hoofdstuk 3), afweging van de diverse ruimtelijke en milieueffecten (hoofdstuk 5) wordt geconcludeerd dat er sprake is van een ontwikkeling die past binnen het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleid
3.1 Inleiding
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze gaat uit van een scheiding tussen beleid en normstelling (juridische verankering). Het beleid wordt opgenomen in structuurvisies. Normstelling vindt plaats in het bestemmingsplan en/of in algemene regels die overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen. Streekplannen en planologische kernbeslissingen zijn vanaf 1 juli 2008 gelijkgesteld aan structuurvisies. Het overgangsrecht van de Wro regelt dat concrete beleidsbeslissingen van Rijk en provincie overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen. De Nota Ruimte bevat geen concrete beleidsbeslissingen. Het Rijk en de provincie werken momenteel aan een vertaling van hun beleid in algemene regels. Voor het Rijk is dit de AMvB Ruimte en voor de provincie is dit de provinciale verordening. Wanneer deze in werking zijn getreden moeten die regels worden doorvertaald in bestemmingsplannen. Op het moment van het maken van dit bestemmingsplan is dit laatste nog niet aan de orde. Daarom is volstaan met het toetsen van dit bestemmingsplan aan datgene wat in vigerend beleid zoals de Nota Ruimte en het provinciaal is opgenomen. Daarnaast vindt toetsing aan het gemeentelijk beleid plaats.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Nota Ruimte
In de Nota Ruimte wordt aangegeven dat er behoefte is aan nieuwe vormen van openlucht- en verblijfsrecreatie en aanpassing van bestaande toeristisch-recreatieve voorzieningen. De recreatiesector kan uitgroeien tot een economische drager van het landelijk gebied. Er moet dan ook voldoende rekening worden gehouden met nieuwe vormen van toeristisch-recreatieve voorzieningen en aanpassingen en uitbreidingen van bestaande voorzieningen. Vanwege het karakter van de huidige recreatiewoningen wordt het beleid omtrent recreatiewoningen gelijkgetrokken met het beleid omtrent burgerwoningen. Uitzondering hierop vormen complexen van recreatiewoningen waar het recreatieve gebruik door middel van een bedrijfsmatige exploitatie kan worden verzekerd. Hieraan kan een positieve planologische beoordeling worden gegeven. De verblijfsrecreatieve voorzieningen in het plangebied worden bedrijfsmatig geëxploiteerd.
Conclusie
De invulling van het plangebied als recreatieve voorziening maakt het tot een economische drager van het landelijk gebied. Er is sprake van een bedrijfsmatige exploitatie van de verblijfsrecreatieve voorzieningen. De ontwikkeling is dan ook in overeenstemming met het beleid uit de Nota Ruimte.
3.3 Provinciaal Beleid
Provinciaal omgevingsplan
De provincie Drenthe heeft in het Provinciaal Omgevingsplan (POP II) doelstellingen geformuleerd als: 'een goed leefmilieu, een sociale kwaliteit, een duurzame economische groei, het centraal staan van het behoud en de ontwikkeling van een evenwichtig en duurzaam milieu als levensvoorwaarde voor mens, dier en plant en een kwalitatief sterke en herkenbare sector recreatie en toerisme'. Het provinciale toeristische beleid richt zich op selectieve groei van het toerisme, waarbij kwaliteitsverbetering, productvernieuwing en promotie de belangrijkste begrippen zijn. Een van de specifieke speerpunten hierbij is het 'Drents eigene' (cultuurtoerisme/plattelandstoerisme). Ingezoomd op de gemeente Emmen, is één van de belangrijkste opgave het realiseren van economische ontwikkeling in samenhang met de groei van werkgelegenheid. Hierbij zijn er kansen voor stedelijke recreatie en cultuurtoerisme. Het plangebied ligt in de zone waarin recreatief medegebruik en de ontwikkeling van toeristisch-recreatieve bedrijven worden bevorderd. Bebossing is hier toegestaan. Het gebied Amsterdamsche Veld is in het POP specifiek aangeduid als voorkeursgebied voor verblijfsrecreatie. Dit is alleen toegestaan als vooraf een visie wordt opgesteld voor een groter gebied, waarin landschap, natuur en landbouwkundige ontwikkelingen worden betrokken. Een integrale aanpak heeft hierbij meerwaarde. Deze visie is neergelegd in de strategienota Emmen 2020 en de structuurvisie Emmen 2020 (zie paragraaf 3.4).
Op het gebied van water mogen maatregelen in het gebied Amsterdamsche Veld niet zodanig worden uitgevoerd dat hiermee het hydrologische aandachtsgebied Bargerveen negatief wordt beïnvloed (grond- en oppervlaktewater).
Provinciale Staten van Drenthe hebben op 2 juni 2010 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. De visie vervangt het Tweede Provinciaal Omgevingsplan Drenthe (2004).
Provinciale omgevingsverordening
Het plangebied en zijn directe omgeving is niet aangewezen als milieubeschermingsgebied. Dit geldt wel voor het gebied Bargerveen (stiltegebied).
Conclusie
De ontwikkeling is in overeenstemming met het provinciaal beleid. Conform het POP wordt het plangebied ingericht voor dag- en verblijfsrecreatie. De invulling is vooraf neergelegd in een visie en uit het MER blijkt dat er geen hydrologische effecten zijn op Bargerveen.
3.4 Gemeentelijk Beleid
Strategienota Emmen 2020 (september 2001)
De ambitie in de strategienota is om de economische structuur te versterken. De gemeente wil dit onder andere doen door te werken aan een veelzijdige productiestructuur (ontwikkeling van diverse economische sectoren). Hierbij liggen de grootste kansen bij glastuinbouw, vrijetijdsindustrie, distributie+ en zakelijke dienstverlening. Het recreatieve imago van 'Emmen = Noorder Dierenpark' biedt in combinatie met de mogelijkheden in de omgeving van Emmen een goede basis voor de toeristisch-recreatieve sector.
Toeristisch Recreatief OntwikkelingsPlan Emmen 2001-2010 (TROP)
De gemeente heeft het TROP opgesteld om de toeristisch-recreatieve sector te versterken, met als doel de economische ontwikkeling te stimuleren en werkgelegenheid te genereren. Aangegeven wordt dat delen van de veenkoloniën in algemene zin aantrekkelijk kunnen worden gemaakt voor dag- en verblijfsrecreatie. Al naar gelang de vraag vanuit het recreatiebedrijfsleven en de landschappelijke kenmerken, kunnen nieuwe locaties voor de recreatie worden aangewezen. Als vaste uitgangspunten gelden het toekomstige leefklimaat, de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing.
Structuurvisie Emmen 2020, veelzijdigheid troef
De ambities waar Emmen aan wil werken zijn onder andere meer en andere werkgelegenheid (waarbij onder andere zorg en leisure kansrijk zijn). Op het gebied van leisure liggen er onder andere bijzondere kansen voor grootschaligere vormen van verblijfsrecreatie in combinatie met andere functies, zoals waterretentie. Als voorbeeld wordt hierbij WildLife ParkResort Griendtsveen genoemd. Voor het natuurgebied Bargerveen wordt ingezet op een hydrologische buffer tussen natuur en landbouw. De bufferzone biedt volop kansen voor de koppeling met recreatieve functies. In het veenkoloniale gebied zijn mogelijkheden om de waterbergende functie te vergroten door herstel van beekdalen en vergroting van de capaciteit van het kanalenstelsel.
Voor de structuurvisie is een planmer-procedure doorlopen. De aandachtspunten uit deze planmer, voor deze zover betrekking hebben op de recreatieve ontwikkeling Amsterdamsche Veld, zijn uitgewerkt in het MER Recreatieve ontwikkeling Amsterdamsche Veld.
Conclusie
Het gemeentelijk beleid richt zich op versterking van de toeristische sector. Dit kan een bijdrage leveren aan de werkgelegenheid. De ontwikkeling past binnen het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Onderzoek
De resultaten van het milieuonderzoek dat is uitgevoerd ten behoeve van dit ontwerpbestemmingsplan zijn weergegeven in het MER en de bijbehorende bijlagenrapporten. In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op de conclusies ten aanzien van de milieuaspecten die van belang zijn voor het bestemmingsplan. Per aspect wordt kort ingegaan op het geldende toetsingkader, de conclusies van het onderzoek en de wijze waarop conclusies zullen worden vertaald naar het bestemmingsplan. Voor een nadere onderbouwing van de conclusie wordt verwezen naar het MER. Op 8 juni 2010 heeft de Commissie voor de m.e.r. een positief toetsingsadvies uitgebracht over het MER.
4.1 Bodem
Relevant toetsingskader
Het bodembeleid is gebaseerd op de Wet bodembescherming. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Conclusies milieuonderzoek
Binnen het plangebied komen enkele locaties met verontreinigde grond voor. In het kader van de herinrichting zal licht verontreinigde grond conform het Bouwstoffenbesluit binnen het plangebied worden hergebruikt. Overige locaties zullen gesaneerd worden bij het grondverzet.
Vertaling naar het bestemmingsplan
Dit aspect heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan.
4.2 Water
Relevant toetsingskader
Voor dit bestemmingsplan is de watertoets van toepassing, een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. Ten behoeve van het bestemmingsplan is in dat kader onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van de beoogde functiewijziging voor het watersysteem. De waterparagraaf is gebaseerd op de uitkomsten van de onderzoeken van Bell-Hullenaar (en Witteveen+Bos) en het MER. Een volledige waterparagraaf is opgenomen in bijlage 1. Hieronder treft u een samenvatting aan. Bij het tot stand komen van de plannen voor de herinrichting van het gebied heeft herhaaldelijk overleg plaatsgevonden met de waterbeheerders. Dit overleg is voortgezet in het kader van de planvoorbereiding/de watertoets. Opmerkingen op de conceptwaterparagraaf zijn verwerkt in de definitieve waterparagraaf (bijlage 1). Ook bij de uitvoering blijven de waterbeheerders betrokken.
Conclusies onderzoek
Het MER en achterliggende rapporten gaat uitvoerig in op de gevolgen van de voorgenomen herinrichting voor het watersysteem. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Velt en Vecht, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. De provincie Drenthe is verantwoordelijk voor het beheer van grote onttrekkingen van diep grondwater. De volledige waterparagraaf beschrijft het toepasselijk beleid en gaat in op de toekomstige situatie:
Toekomstig watersysteem
Het plangebied krijgt een eigen watersysteem dat wordt beheerd door de initiatiefnemer en losgekoppeld is van de omliggende watersystemen die in beheer zijn bij het waterschap. Het watersysteem is zodanig aangelegd dat het in principe zelfvoorzienend is. Zo kan het onder meer (extreme) neerslag opvangen, voorzien in beregeningswater (onder andere gietwater golfbaan) en een bepaalde waterkwaliteit bereiken (zie ook hierna).
Peilbeheer en (grond)wateroverlast
Er is sprake van natuurlijk fluctuerende grondwaterpeilen. Dit stelt eisen aan minimale vloerpeilen van gebouwen. Om voorbereid te zijn op droge periodes wordt water zoveel mogelijk gebufferd in het watersysteem. Ook is in het systeem rekening gehouden met het bufferen in tijden van extreme neerslag, onder meer door inunderen van gronden. Het watersysteem kent diverse peilen. Met behulp van pompen ontstaat een stromend watersysteem. Verder is de toename van verhard oppervlak ruimschoots gecompenseerd.
Watervoorziening
Zoals gesteld is het watersysteem van het park zelfvoorzienend. Wel houdt het plan voor de extreem droge jaren rekening met noodvoorzieningen. Dit zijn het inlaten, na voorzuivering, van (extern) oppervlaktewater uit het Dommerskanaal en/of Hoofdwijk G en als laatste middel tijdelijk gebruik van (diep) grondwater. Dit is de enige resterende mogelijkheid om water toe te voegen in tijden dat ook de inlaat van gebiedsvreemd water aan een verbod is gebonden. Voor grondwateronttrekking zal vergunning worden aangevraagd. Het is Griendtsveen bekend dat de provincie zeer terughoudend is met het verlenen van vergunningen waarbij grondwater voor recreatieve doeleinden wordt ingezet. Uit het MER blijkt dat de grondwaterwinning moet worden gemaximeerd tot maximaal 600.000 m³/jaar. Dan treden er geen negatieve effecten op ten opzichte van de referentiesituatie. De gietwaterbehoefte van de glastuinbouw en de behoefte van Griendtsveen als noodvoorziening gezamenlijk overschrijdt de maximale hoeveelheid niet.
Waterketen: riolering en IBA's
In het WildLife ParkResort worden in beginsel IBA's toegepast, waarvan het effluent loost op het oppervlaktewater.
Oppervlakte- en grondwaterkwaliteit
Voor de waterkwaliteit heeft de voorgenomen herinrichting vooral positieve effecten. Er blijft echter een zeker risico dat zonder aanvullende maatregelen een matige tot slechte waterkwaliteit (troebel watersysteem) kan ontstaan. Mogelijke maatregelen zijn onderzocht en maken onderdeel uit van het initiatief. Voor het grondwater geldt dat dit bruikbaar is als gietwater en tevens ten behoeve van het WildLife ParkResort als hier voorbehandeling plaatsvindt.
Volksgezondheid
De waterkwaliteit levert geen gevaar op voor de volksgezondheid. Bij indicatie van blauwalg of botulisme worden waarschuwingsborden geplaatst. Ter voorkoming van verdrinkingsgevaar worden de oevers deels uitgevoerd met flauwe taluds of afgeschermd.
Verdroging, bodemdaling, natte natuur
In het plan worden hogere oppervlaktewaterstanden gerealiseerd, hierdoor zal een verbetering in de verdrogingsituatie optreden. De ontwikkeling en beleefbaar maken van (natte) natuur is één van de doelstellingen van dit plan. De inrichting wordt zodanig vormgegeven dat deze (natte) natuur zich goed kan ontwikkelen. Door de planinrichting is er vrijwel geen risico op bodemdaling.
Vertaling naar het bestemmingsplan
De ontwikkeling, die door het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, heeft gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie. De waterhuishoudkundige aspecten voor de bestaande situatie zijn afdoende onderzocht en in beeld gebracht. Ook voor de toekomstige situatie zijn de waterhuishoudkundige aspecten met bijbehorende opties voldoende onderzocht, in beeld gebracht en gemotiveerd. De definitieve vormgeving van de waterhuishouding en inrichting van het watersysteem hangt mede af van de lopende vergunningaanvragen en gesprekken met de waterbeheerders.
De uitgangspunten en randvoorwaarden voor een duurzaam watersysteem zijn in dit geval niet vertaald naar regels in het bestemmingsplan. Om bescherming te bieden aan het beoogde watersysteem is in de bestemming Recreatie (1, 2 en 3), naast de reeds aanwezige waterpartijen, de realisatie van water mogelijk. Om een goede inrichting te waarborgen zijn de relevante uitgangspunten en mogelijke maatregelen opgenomen in een inrichtings- en beheerplan.
4.3 Ecologie
Relevant toetsingskader
Natuurbeschermingswet
Het plangebied ligt op minimaal 850 m van het Bargerveen dat is begrensd in het kader van zowel de Europese Vogel- als Habitatrichtlijn en daarmee onderdeel uitmaakt van Natura 2000. Beide richtlijnen zijn sinds 1 oktober 2005 geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet). Voor projecten en handelingen, die - gelet op de instandhoudingsdoelstelling - de kwaliteit van het gebied kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben is op grond van deze wet een vergunning van Gedeputeerde Staten vereist. Voor vergunningverlening is dan een habitattoets nodig.
Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet (Ffw) bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen licht en zwaar beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Conclusies milieuonderzoek
Natuurbeschermingswet/Bargerveen
Als gevolg van de beoogde ontwikkeling kunnen in het Bargerveen mogelijk negatieve effecten optreden. Derhalve is in het MER een passende beoordeling opgenomen. Door in het VKA extra maatregelen op te nemen worden relevante negatieve effecten voorkomen:
- de beïnvloeding van de grondwaterstand door de beoogde grondwateronttrekking (grotendeels te verwaarlozen effect, plaatselijk mogelijk klein effect); in het VKA (aanpassing hoeveelheid grondwaterwinning) is dit effect tot nul gereduceerd;
- de extra stikstofdepositie als gevolg van de te houden dieren (in verhouding tot de bestaande stikstofdepositie zeer klein effect); in het VKA wordt dit effect, door het uitkopen van een varkenshouderij, omgebogen tot een licht positief effect;
- de toenemende recreatiedruk door het grotere aantal bezoekers: doordat de extra bezoekers binnen de huidige recreatieve zonering worden opgevangen worden slechts geringe extra verstoringeffecten verwacht; zorgvuldige monitoring moet uitwijzen of eventueel (gedeeltelijke) afsluiting van het natuurgebied tijdens het broedseizoen noodzakelijk is.
Ten aanzien van het thema verdroging en vermesting is in het VKA sprake van een neutraal tot positief effect. Het plan leidt alleen ten aanzien van het thema verstoring tot mogelijke geringe negatieve effecten op het Bargerveen. Deze effecten zullen echter niet significant zijn. Er wordt dan ook voldaan aan de Natuurbeschermingswet.
Grondwatermodel
Ten behoeve van het MER Amsterdamsche Veld is een hydrologisch onderzoek uitgevoerd. Als onderdeel van dit onderzoek is een grondwatermodel (MODFLOW) van het gebied opgesteld, waarmee de effecten op onder meer Bargerveen zijn bepaald. De nauwkeurigheid en gevoeligheid van het model is door Witteveen+Bos getoetst. Hiervoor zijn de berekende en gemeten waarden van peilbuizen in het gebied met elkaar vergeleken. Uit de gevoeligheidsanalyse blijkt dat er bij aangepaste modelparameters iets grotere effecten berekend worden, maar dat de verschillen met de berekeningen van Bell Hullenaar zeer klein zijn. De conclusie dat er geen significant effect wordt berekend op het Bargerveen blijft dus overeind.
Natuurwaarden en beschermde soorten plangebied
Met name in het gebied rond de voormalige zandwinplas komen nu relevante (maar overigens nog vrij jonge) natuurwaarden voor met diverse zwaar beschermde en/of Rode Lijstsoorten. Deze waarden zullen de komende jaren ook in de autonome situatie door de toenemende vermesting uit de omgeving geleidelijk achteruit gaan. Dankzij diverse maatregelen die onderdeel uitmaken van het plan kan een deel van deze waarden naar verwachting worden behouden. Een relevant ander deel van de bijzondere natuurwaarden van schrale gronden (planten, vogels) zal echter door vermesting, vertrapping en verstoring versneld achteruitgaan of verdwijnen. Dit negatief effect wordt met mitigerende maatregelen aanzienlijk beperkt. Het gaat hierbij om een geleidelijk, indirect proces zodat ook met betrekking tot de zwaar beschermde soorten in beginsel geen ontheffing in het kader van de Ffw is vereist. De wetgeving is op dit punt echter niet duidelijk.
In het plangebied bevinden zich enkele (zwaar) beschermde soorten die in de aanleg en beheersfase verstoord kunnen raken. Het inrichting- en beheerplan bevat een overzicht van maatregelen die genomen worden om overtreding van de Ffw voorkomen. Het inrichting- en beheerplan wordt in het kader van de aanvraag voor een ontheffing van de Ffw ter goedkeuring voorgelegd aan de Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV. Het Ministerie zal vervolgens beslissen of gelet op de te nemen maatregelen nog een ontheffing noodzakelijk is.
Kansen voor nieuwe natuurwaarden
Als onderdeel van de voorgenomen ontwikkeling wordt een groot oppervlak agrarisch gebied omgevormd tot een parkachtig gebied met een natuurlijke uitstraling. Met name buiten de te begrazen terreindelen biedt de nieuwe inrichting nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden voor natuur.
Vertaling naar het bestemmingsplan
In dit bestemmingsplan krijgen de deelgebiedjes met de belangrijkste natuurwaarden een daarop afgestemde dubbelbestemming, met de daarbij behorende beschermende regels. Voor het overige zijn inrichtings- en beheersmaatregelen gericht op behoud en ontwikkeling van natuurwaarden en beschermde soorten uitgewerkt en vastgelegd in het inrichtings- en beheerplan. Er is een koppeling tussen het inrichting- en beheerplan gemaakt in de algemene gebruiksregel van de planregels.
4.4 Landschap En Cultuurhistorie
Relevant toetsingskader
In het geldende beleidskader van provincie en gemeente zijn de hoofdkenmerken van het bestaande (overigens nog vrij jonge) landschap - openheid en patronen van het veenontginningslandschap - als waardevol aangemerkt. Het plangebied maakt ook deel uit van een groter gebied dat is aangewezen als Belvedèregebied. Het natuurlijke terrein rondom de beide waterpartijen in het plangebied is in het provinciaal omgevingsplan aangeduid als aardkundig waardevol.
Conclusies milieuonderzoek
Door de herinrichting veranderen de landschapskenmerken in een relatief groot gebied. Een aantasting van de openheid en van de kernmerken van het veenontginningslandschap is daarbij onvermijdelijk. De gekozen begrenzing van het meest ingrijpende deel - het WildLife ParkResort met zijn gesloten beplanting - sluit wel aan bij de bestaande structuren. Bij de inrichting kan ook niet worden voorkomen dat een klein deel van het als aardkundig waardevol aangemerkte gebied wordt aangetast.
Vertaling naar het bestemmingsplan
De meeste uitgangspunten van de landschappelijke inrichting zijn niet vastgelegd in dit bestemmingsplan maar worden vastgelegd in het inrichtings- en beheerplan. Het bestemmingsplan legt alleen de plaats van hoofdfuncties en bebouwing zodanig vast dat een kwalitatief gewenste inrichting mogelijk wordt en via de maatregelen van het inrichtings- en beheerplan goed kan worden gewaarborgd.
4.5 Archeologie
Relevant toetsingskader
In 1998 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Ter uitvloeisel van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. Dit uitgangspunt is ook vertaald in het beleidkader van Rijk en provincie.
Conclusies archeologisch onderzoek
Grote delen van de bodem in het gebied zijn in het verleden verstoord door ontzanding, diepploegen en het aanleggen van leidingen. Hier zijn geen archeologische sporen te verwachten. De zones met een middelhoge tot hoge verwachtingswaarde betreffen de dekzandkoppen in de laagte en de dekzandrug met bijbehorende flanken. Daar waar mogelijk ingrepen in de bodem zullen plaatsvinden, is ten behoeve van het MER verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd.
Ten behoeve van het bestemmingsplan is een aanvullend onderzoek uitgevoerd1. Dit aanvullend onderzoek is afgestemd met de provinciaal archeoloog. Op grond van het aanvullende verkennend onderzoek is steekproefsgewijs karterend booronderzoek uitgevoerd. Karterend booronderzoek betreft het opsporen van vindplaatsen. Uit het aanvullend onderzoek is gebleken dat er in het plangebied behoudswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn. De gronden die in gebruik zijn als akkerbouwland zijn door verstoring archeologisch niet van belang. Anders ligt het met het gebied rondom de waterwinplas. Dit gebied is grotendeels nog in de oorspronkelijke staat en is archeologisch zeer waardevol. Inmiddels is een unieke intacte vindplaats aangetroffen. Deze is gewaardeerd als monumentwaardig. Daarnaast zijn de resultaten van het onderzoek dusdanig verwachtingsvol dat in het gebied rond de zandwinplas bescherming gerechtvaardigd is. De ontwikkelaar heeft aangegeven dat in deze gebieden geen verstoring van de bodem wordt verwacht. Nader archeologisch onderzoek wordt in dit gebied op dit moment niet verricht aangezien dit de ontwikkelaar op onevenredig hoge kosten zou jagen zonder dat op dit moment zeker is dat de grond geroerd zal worden. In het bestemmingsplan is de vindplaats aangeduid als monument (aanduiding waarden-archeologie). De overige terreinen rond de zandwinplas hebben de bestemming Waarde - Archeologie met hoge trefkans. Via een wijzigingsbevoegdheid kan het college van burgemeester en wethouders de bestemming omzetten in Recreatie-1.
Vertaling naar het bestemmingsplan
Ter plaatse van de gevonden behoudwaardige archeologische vindplaats is een aanduiding opgenomen. Op de locaties met archeologische verwachtingswaarden is de bestemming Waarde - Archeologie opgenomen. Deze bestemming beschermt ook eventuele aardkundige waarden.
- 1. Programma van Eisen plangebied Amsterdamsche Veld, inventariserend onderzoek, een karterend sonderingson-derzoek, RAAP, PvE685, november 2009.
4.6 Verkeer, Vervoer En Infrastructuur
Relevant toetsingskader
In het kader van een bestemmingsplan voor een omvangrijke ruimtelijke ontwikkeling is het van belang ook aandacht te besteden aan de effecten voor de verkeersafwikkeling op het omliggende wegennet. Het uitvoeren van een dergelijke mobiliteitstoets (zoals genoemd in de Nota Mobiliteit) is mede op basis van jurisprudentie vereist 2.
Conclusies milieuonderzoek
In het MER zijn voor de westelijke ontsluiting twee alternatieven onderzocht: of via de Noordersloot en de brug bij Erica (alternatief A) of via de Peelstraat en het glastuinbouwgebied (alternatief B). Uit het onderzoek blijkt alternatief B het beste te scoren omdat het nu (vooral in de zomer) al sterk belaste kruispunt bij de brug in Erica niet of nauwelijks extra wordt belast en omdat in dit alternatief bij minder woningen relevante extra geluidshinder optreedt. Toch is in het voorkeursalternatief gekozen voor alternatief A.
Overwegingen daarbij zijn:
- de verschillen in de effecten tussen de alternatieven zijn relatief klein;
- de ontsluiting via de Noordersloot maakt een veel betere inrichting van het plangebied mogelijk;
- de bestaande route via het glastuinbouwgebied is niet aantrekkelijk en te onduidelijk als aanvoerroute naar een belangrijk recreatiegebied.
De gemeente heeft tevens recent de verkeersregelinstallatie op het kruispunt bij de brug van Erica geoptimaliseerd ten behoeve van een betere verkeersafwikkeling en doorstroming op dit kruispunt.
In het MER is tevens rekening gehouden met verkeersstromen ten gevolge van evenementen.
Vertaling naar het bestemmingsplan
De ontsluiting van de nieuwe delen van het plangebied is in het bestemmingsplan vastgelegd. Tevens is het maximumaantal parkeerplaatsen vastgelegd. De golfbaan en randzones worden ontsloten via de Peelstraat/waterschapsweggetje en het WildLife ParkResort via de Noordersloot.
- 2. Zie onder meer ABRS 200605099/1 en 200605858/1 van 5 september 2007.
4.7 Wegverkeerslawaai
Relevant toetsingskader
Het plangebied grenst direct aan de Noordersloot en de Griendtsveenstraat. Beide wegen hebben slechts een beperkte verkeersfunctie, maar zijn op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) gezoneerde wegen. Met dit plan wordt in het gebied vooral de bouw van nieuwe recreatieverblijven mogelijk gemaakt. Recreatieverblijven zijn formeel op grond van de Wet geluidhinder geen geluidsgevoelige functies. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt hier desondanks kort ingegaan op het mogelijke optreden van geluidshinder door verkeerslawaai. Als toetsingskader wordt daarbij gebruikgemaakt van de wettelijke grenswaarden voor woningen. Volgens de Wgh geldt daarbij een voorkeursgrenswaarde van 48 dB en een uiterste grenswaarde van 53 dB.
De Wgh stelt geen eisen aan de eventuele toename van de geluidsbelasting langs toeleidende wegen. Voor het betreffende onderzoek wordt verwezen naar het MER.
Conclusies milieuonderzoek
Langs de Noordersloot (WildLife ParkResort) en de Griendtsveenstraat (reserveringsgebied) zullen nieuwe recreatieverblijven worden gerealiseerd. Om te bepalen of een aanvaardbaar akoestisch klimaat gerealiseerd wordt, zijn de 48 dB-contour (voorkeursgrenswaarde) en de 53 dB-contour (uiterste grenswaarde) ten gevolge van het verkeer op deze wegen bepaald (voor een onderbouwing wordt verwezen naar het MER).
Tabel 4.1 Geluidscontouren alternatief A en B Noordersloot en Griendtsveenstraat
weg | 48 dB-contour (afstand in m) | 53 dB-contour (afstand in m) | |
Noordersloot | 93 | 44 | |
Griendtsveenstraat | 35 | 16 |
Uit de berekeningen blijkt dat om te voldoen aan de 53 dB-contour, een afstand van maximaal 44 m uit de as van de Noordersloot geen verblijfsrecreatie gerealiseerd dient te worden (Wildlife ParkResort, heeft met name betrekking op de geplande camping aan de oostzijde van het plangebied). Binnen een zone van 25 m langs de Noordersloot is echter al om landschappelijke redenen geen verblijfsrecreatie toegestaan. Voor de Griendtsveenstraat geldt een maximale afstand van 16 m uit de as van de weg waarbinnen geen verblijfsrecreatie wordt gerealiseerd (reserveringsgebied). Het aanhouden van grotere afstanden is bezien vanuit de inrichting van de betrokken gebieden niet gewenst.
Vertaling naar het bestemmingsplan
In de regels wordt ervoor zorg gedragen dat de nieuwe verblijfsrecreatie op een dusdanige afstand vanaf de Noordersloot en Griendtsveenstraat wordt gesitueerd, dat voldaan wordt aan de uiterste grenswaarde van 53 dB, die overigens formeel niet geldt voor de betreffende verblijfsrecreatie. Het aanhouden van een grotere afstand om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde is niet gewenst, vanwege het streven naar een zo flexibel mogelijke inrichting van het WildLife ParkResort en de andere verblijfsrecreatie. Er is aanvullend onderzoek verricht naar de geluidsbelasting op bestaande woningen, met name bij eventuele evenementen3. Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting welliswaar toeneemt, maar aanvaardbaar blijft en dat een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd (zie bijlage 6).
- 3. Noordelijk akoestisch adviesbureau bv, Beoordeling geluidssituatie WLPR kenmerk 3844/NAA/hw, januari 2010 en aanvullende notitie augustus 2010 kenmerk 3844/ad/15816.
4.8 Luchtkwaliteit
Relevant toetsingskader
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. Er wordt voldaan aan de Wlk indien de grenswaarden niet worden overschreden, dan wel indien de toename van de concentratie luchtverontreinigende stoffen (bij een overschrijding) niet in betekenende mate (NIBM) is.
Conclusies milieuonderzoek
Uit het verrichte onderzoek blijkt dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit langs de relevante wegen ook na realisering van de beoogde recreatieve functie niet worden overschreden. Op de ontsluitende wegen richting autosnelweg is bovendien de toename luchtverontreinigende stoffen NIBM.
Vertaling naar het bestemmingsplan
Dit aspect heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan.
4.9 Externe Veiligheid
Relevant toetsingskader
Momenteel is het beleid omtrent de zonering langs hogedruk aardgasleidingen in ontwikkeling. Hierbij worden ook de aan te houden veiligheidsafstanden opnieuw bekeken. De bedoeling is dat er voor aardgastransportleidingen - net als bij het overige vervoer van gevaarlijke stoffen - een systeem van plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR) wordt geïntroduceerd zoals vastgelegd in de Nota Risico normering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Ministerie van VROM bereidt momenteel een AMvB voor buisleidingen voor, die naar verwachting in 2010 in werking treedt.
In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht 4.
Conclusies milieuonderzoek
Uit het onderzoek blijkt dat op enkele locaties in het plangebied sprake is van een PR 10-6-contour als gevolg van aanwezige gasleidingen. De grenswaarde voor het PR wordt nabij de aanwezige gasleidingen niet overschreden. De intensivering van het gebruik nabij de gasleiding zal leiden tot een toename van het groepsrisico; de oriënterende waarde wordt niet overschreden. Ten behoeve van het bestemmingsplan is nader onderzoek naar de (mogelijke) toename van het groepsrisico uitgevoerd. Zie voor gasleidingen en contouren bijgevoegde plankaart. Het groepsrisico en de toename ervan is in bijlage 2 verantwoord.
Vertaling naar het bestemmingsplan
De gasleiding wordt, voor zover gelegen binnen het plangebied, opgenomen in het bestemmingsplan. Tevens worden de 10-6-contouren op de plankaart opgenomen en wordt, door middel van de dubbelbestemming Leiding - Gas, ervoor zorg gedragen dat binnen deze contour geen kwetsbare objecten worden geprojecteerd. Tevens wordt terughoudend omgegaan met de projectie van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contouren. Het clubhuis/restaurant van de golfbaan wordt buiten de 100% letaliteitscontour van de gasleiding A-582 gerealiseerd. De dubbelbestemming omvat tevens de zakelijk rechtstroken van de betreffende leidingen. Voor de berekening en verantwoording van het groepsrisico wordt verwezen naar bijlage 2.
- 4. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bij het vervoer van gevaarlijke stoffen is per transportsegment gemeten per km en per jaar: - 10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers; - 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 dodelijke slachtoffers; - 10-8 voor een ongeval met ten minste 1.000 dodelijke slachtoffers; - enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde).
4.10 Hinder Door Bedrijven Of Evenementen
Relevant toetsingskader
Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals (recreatie)woningen:
- ter plaatse van de woningen een aanvaardbaar woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
De milieuruimte van aanwezige bedrijven is opgenomen in hun vigerende milieuvergunning of uitvoeringsbesluiten op grond van de Wet milieubeheer. In dit geval gaat het uitsluitend om landbouwbedrijven. Relevant daarbij is vooral het aspect geur.
Conclusies milieuonderzoek
In de omgeving van het plangebied zijn verschillende intensieve veehouderijen aanwezig. Met uitzondering van de contour als gevolg van de varkenshouderij binnen het plangebied (welke overigens binnen de looptijd van dit plan wordt opgeheven vanwege de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten ter plaatse) blijkt uit het MER dat de maatgevende 8,0 odeurunitcontour buiten het plangebied is gelegen.
Daarnaast kan door dag- en verblijfsrecreatie of evenementen geluidshinder ontstaan. Naar deze geluidsuitstraling is nog onderzoek uitgevoerd5. Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidsuitstraling aanvaardbaar is.
Vertaling naar plankaart en regels van het bestemmingsplan
Bij de invulling van de gebieden is rekening gehouden met de richtafstanden uit de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering die gelden tussen recreatieve functies (en bijbehorende parkeergelegenheden) en gevoelige functies in de omgeving zoals woningen. Voor het WildLife ParkResort wordt niet overal voldaan aan de richtafstand van 100 m op het gebied van geluid ten opzichte van de bestaande woningen in het buitengebied. Echter, de inrichting van het gebied wordt op een dusdanige manier vormgegeven, dat biotopen met dieren als de Europese wolf en de Europese bruine beer niet langs de rand van het park zijn gesitueerd, waardoor geluidshinder wordt voorkomen.
- 5. Noordelijk akoestisch adviesburo bv, Beoordeling geluidsituatie WLPR, kenmerk 3844/NAA/hw/pw/, november 2009.
4.11 Duurzaamheid
Relevant toetsingskader
De gemeenteraad van Emmen heeft in een motie uitgesproken te streven naar een klimaatneutrale gemeente. In dat kader is het gewenst dat bij nieuwe ontwikkelingen negatieve effecten op de uitstoot van klimaatgassen worden voorkomen.
Conclusies milieuonderzoek
Uit het MER blijkt dat het project, rekening houdend met een aantal gerichte maatregelen, niet leidt tot een extra uitstoot van CO2.
Vertaling naar plankaart en regels van het bestemmingsplan
Dit aspect heeft geen gevolgen voor de plankaart en regels van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Planvorm
Het bestemmingsplan is gericht op het ontwikkelen van voormalige agrarische gronden tot een WildLife ParkResort met bijbehorende voorzieningen in de vorm van lodges, kampeerplaatsen, een hotel, publieksvoorzieningen, dierverblijven, dienstruimten, entreevoorzieningen, parkeerplaatsen en dergelijke. In de westkant van het plangebied is onder meer een golfbaan voorzien. Voor Griendtsveen Holding BV is het belangrijk dat het bestemmingsplan voldoende flexibiliteit biedt om tijdens de ontwikkeling de invulling van het gebied aan te kunnen passen aan wensen vanuit de markt of onvoorziene effecten in de technische uitvoerbaarheid van het project. De gemeente is van mening dat een bestemmingsregeling met de benodigde flexibiliteit mogelijk is, op voorwaarde dat het maximaal te realiseren programma in deelgebieden, de ontsluiting en de invulling van de randen van het gebied voldoende vastliggen. De gekozen bestemmingsregeling is zodoende in enige mate een globale regeling waarbij op enige punten sprake is van een directe bestemmingsregeling.
5.2 Plansystematiek
Plankaart en bestemmingsregels
Op de plankaart zijn alle functies apart bestemd. Hierdoor is het mogelijk om met bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijvingen, de bouwregels en de gebruiksregels alsmede afwijkingsregels te vinden.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
De op de plankaart voorkomende bestemmingen bestaan uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik is toegestaan. Het bouwvlak is een gebied dat op de plankaart is weergegeven waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden op de plankaart doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering.
Aanduidingen
Op de plankaart is een onderscheid gemaakt tussen vier verschillende aanduidingen. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen. Op de plankaart is onder meer sprake van maatvoeringaanduidingen ten behoeve van de maximale bouw- en goothoogte.
De tweede groep aanduidingen betreft de functieaanduidingen. Hiermee wordt nader gespecificeerd welk gebruik in de verschillende deelgebieden is toegestaan. Dit betreffen onder meer de functies 'ontsluiting' en 'specifieke vorm van verkeer - 1'.
Op de plankaart is daarnaast een reeks aan bouwaanduiding opgenomen. Bouwaanduidingen hebben in het algemeen betrekking op de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken. De in het plangebied voorkomende bouwaanduidingen zijn 'onderdoorgang' en 'specifieke bouwaanduiding - 1' tot en met 'specifieke bouwaanduiding - 14'. Terwijl met de 'specifieke bouwaanduiding - 1' in hoofdzaak een bebouwingsvrij lint wordt gecreëerd, zien de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - 2' tot en met 'specifieke bouwaanduiding-14' op het maximaal te bebouwen oppervlak per aangeduid perceel.
De laatste aanduiding waarvan gebruik wordt gemaakt is de gebiedsaanduiding. Deze geeft aan dat voor een bepaald gebied bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Dit is onder meer het geval voor een gebied waar een wijzigingsbevoegdheid geldt.
Opbouw planregels
De regels van het plan bestaan uit de volgende onderdelen:
- inleidende regels;
- bestemmingsregels;
- algemene regels;
- overgangs- en slotregels.
Inleidende regels
Begrippen
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Hiermee wordt beoogd interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten
Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Bestemmingsregels
Agrarisch
Aan de westkant van het plangebied liggen enkele percelen die in de toekomst mogelijk worden toegevoegd aan het recreatiegebied. De gronden zijn nog niet onderzocht op het punt van archeologie. Aan de wijzigingsbevoegdheid naar recreatie is dan ook de voorwaarde verbonden dat dit onderzoek is uitgevoerd en goedgekeurd door betrokken deskundigen en de gemeente. Het gebied kan niet als zelfstandige dagrecreatieve voorziening worden ontwikkeld, maar er moet sprake zijn van een ontwikkeling die samenhangt met het WildLife ParkResort en de naastgelegen dagrecreatieve voorzieningen.
Bedrijf
In het plangebied bevindt zich op dit moment één agrarisch perceel. Dit betreft een varkenshouderij in de noordpunt van het plangebied. Deze varkenshouderij zal in het kader van onderhavige ontwikkeling binnen afzienbare termijn zijn activiteiten ter plaatse beëindigen, waarna het perceel in aanmerking komt voor andere functies. Om deze reden is ervoor gekozen de varkenshouderij onder het overgangsrecht te brengen en het perceel direct voor een nieuwe functie, namelijk Bedrijf, te bestemmen. Er zijn alleen activiteiten mogelijk die weinig hinder voor de omgeving veroorzaken. Verder kunnen de huidige agrarische bedrijfsactiviteiten op grond van het overgangsrecht worden voortgezet onder de werking van dit bestemmingsplan, maar bij bedrijfsbeëindiging is het direct mogelijk het gebied her in te richten voor de functie Bedrijf.
Naast de functie bedrijf is het gewenst de optie open te houden om de locatie te benutten voor woningen. Om deze reden is het perceel gemarkeerd als Wro-zone wijzigingsgebied en kunnen burgemeester en wethouders, met inachtneming van bepaalde voorwaarden, het betreffende gebied wijzigen in de bestemming Wonen.
Vanwege de ligging langs de Noordersloot moet rekening worden gehouden met wegverkeerslawaai. De geluidbelasting op woningen mag niet hoger zijn dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere waarden.
Groen
Het plandeel in de zuidoosthoek van het plangebied heeft de bestemming Groen gekregen. Afgezien van de functie als groenvoorziening, kan deze grond voor recreatief medegebruik worden ingezet. Het is zodoende mogelijk gemaakt fiets- en voetpaden binnen de bestemming aan te leggen. Ook een smalspoorbaan (rails) zijn toegestaan als 'andere bouwwerken'. Verder behoren water(voorzieningen) tot de mogelijkheden. Voor wat betreft het bouwen zijn enkel bouwwerken, geen gebouwen toegestaan, waarbij een maximumhoogte geldt van 6 m. Overigens kan van laatstgenoemde regel bij omgevingsvergunning worden afgeweken voor het bouwen van een gebouw ten behoeve van recreatief medegebruik (bijvoorbeeld een opslagloods) met een afwijkend oppervlak van ten hoogste 120 m².
Recreatie - 1
Binnen de bestemming Recreatie - 1 wordt een WildLife ParkResort ontwikkeld met een verblijfsrecreatieve functie. De voorwaarden zoals deze in het MER zijn vastgesteld, zijn in dit bestemmingsplan vertaald in een juridische regeling.
Zaken die zijn vastgelegd binnen de bestemming Recreatie-1 betreffen de ontsluiting van het gebied en de bebouwingsvrije zone aan de randen, met dien verstande dat binnen deze zone wel bedrijfswoningen en toegangsvoorzieningen zijn toegestaan. De verdere inrichting van de randen wordt geregeld in het inrichting- en beheerplan.
In het gebied zullen verblijfseenheden de voornaamste vorm van bebouwing uitmaken. Zowel in gestapelde vorm alsook in de vorm van grotendeels grondgebonden lodges zullen verblijfseenheden worden opgericht. Verder zullen er hotels en bijbehorende voorzieningen zoals dierverblijven in het park komen. Er kunnen 900 parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
Ten behoeve van een goede verspreiding van de verschillende bebouwing, maar ook om een aantal locaties zoveel mogelijk vrij te houden van bebouwing, is het bestemmingsvlak Recreatie - 1 opgedeeld in bouwvlakken waarin per bouwvlak een bepaald oppervlak mag worden bebouwd. In de regels wordt dit middels een tabel duidelijk gemaakt. Binnen de bouwvlakken is niet vastgelegd waar de bebouwing exact komt. Het aantal verblijfseenheden (in de vorm van lodges en logies in vorm van hotels) is wel gemaximeerd. Ook is het aantal bedrijfswoningen gemaximeerd. Overige bebouwing wordt gevormd door onder meer de dierenverblijven, publieksvoorzieningen, wellnessruimten, restaurants, dienstgebouwen, logistieke voorzieningen, etc.
Tot slot gelden maximumaantallen voor kampeer- en parkeerplaatsen. Met betrekking tot parkeerplaatsen is bovendien bepaald dat langs enkele randen van het plangebied geen parkeerconcentraties zijn toegestaan van meer dan 25 parkeerplaatsen.
De bestemming Recreatie - 1 is onderverdeeld in twee secties wat betreft bouwhoogten. Langs de buitenrand geldt een bouwhoogte van 10 m, in het middenstuk een bouwhoogte van 15 m. De bouwhoogten binnen Recreatie - 1 gelden ten opzichte van wegdek op het kruispunt Noordersloot en Strengdijk. Vanwege de hogere ligging van het maaiveld, gelet op het geaccidenteerde aspect van het hele gebied en de afschermende beplanting die wordt vastgelegd in het inrichting- en beheerplan, betekent dit dat de bebouwing vrijwel niet zichtbaar zal zijn vanuit het omliggend landelijk gebied. In het centrale deel kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken en een afwijkende bouwhoogte van 20 m toestaan. Voor bedrijfswoningen geldt een bouwhoogte van 6 m. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het maximaal te bebouwen oppervlak per bouwvlak, met dien verstande dat het totaal toegestane oppervlak van de gebouwen binnen de gehele bestemming niet wordt overschreden.
Omwille van milieutechnische redenen zijn aan de ligging van bedrijfswoningen, parkeerplaatsen, dierenverblijven, verblijfseenheden en kampeerplaatsen afstandseisen gekoppeld ten opzichte van de omliggende wegen en woningen.
Recreatie - 2
Binnen de bestemming Recreatie - 2 is sprake van een ontwikkeling voor dagrecreatieve voorzieningen, zoals een golfbaan en (paarden)sport. Dit deel van het plangebied vormt tevens de overgang tussen het gesloten WildLife ParkResort en de open omgeving. De Peelstraat ter hoogte van de bestemming Recreatie - 2 is binnen de bestemming gebracht en vervult een ontsluitingsfunctie. Door middel van een functieaanduiding en de daaraan gekoppelde regel is duidelijk gemaakt dat gebouwen op de Peelstraat niet zijn toegestaan.
Net als Recreatie - 1 is de bestemming Recreatie - 2 onderverdeeld in bouwvlakken. Per bouwvlak geldt een maximaal oppervlak dat mag worden bebouwd. Het aantal bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste twee. Afhankelijk van het type te realiseren bebouwing (een golfclubhuis, sportvoorzieningen, schuilgelegenheden, etc.) gelden bouwhoogten (en goothoogten) variërend van 6 m tot 12 m. Het bevoegd gezag kan overigens bij omgevingsvergunning afwijken van de verschillende bouwhoogten. Dit geldt ook voor de te bebouwen oppervlakte per bouwvlak, met dien verstande dat het totaal toegestane oppervlak van de gebouwen binnen de gehele bestemming niet wordt overschreden.
Gelet op de gewenste functies kunnen maximaal 150 parkeerplaatsen worden gecreëerd. Hierbij geldt dat parkeerconcentraties niet binnen 30 m van de bestaande woningen zijn toegestaan.
Omwille van milieutechnische redenen zijn aan de ligging van parkeerplaatsen en bedrijfswoningen afstandseisen gekoppeld ten opzichte van de omliggende wegen en woningen.
In de specifieke gebruiksregels is opgenomen dat in totaal drie evenementen per jaar in het gebied plaats mogen vinden. Het betreft ten hoogste drie evenementen, niet zijnde muziekevenementen, die passen bij het karakter van het plangebied en de omgeving zoals countryfairs, concours hippique en golftoernooien. Daarbij is er maatgevend dat het om twee kleine evenementen en één groot evenement gaat.
Recreatie - 3
Binnen de bestemming Recreatie - 3 wordt de bestaande situatie gehandhaafd. Middels verschillende vrijstellingbesluiten ex artikel 19 lid 1 WRO (oude Wet op de Ruimtelijke Ordening) zijn in dit gebied enkele voorzieningen tot stand gekomen, welke geconsolideerd worden bestemd in dit bestemmingsplan. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' wordt binnen de bestemming één bedrijfswoning toegestaan.
De Peelstraat ter hoogte van de bestemming Recreatie - 3 is in de bestemming gebracht en vervult een ontsluitingsfunctie. Door middel van een functieaanduiding en de daaraan gekoppelde regel is duidelijk gemaakt dat gebouwen op de Peelstraat niet zijn toegestaan.
Verkeer
Ten zuiden en ten noorden van de ontwikkellocatie zijn respectievelijk de Griendtsveenstraat en de Noordersloot gelegen. Beide wegen zijn bestemd als Verkeer.
Overig - Waarde - Archeologie
De aanwezige archeologische waarden in een gedeelte van het plangebied worden beschermd via de bestemming Overig - Waarde - Archeologie. Op grond van deze bestemming is voor activiteiten waarbij gegraven wordt, zoals bouwen en een aantal specifiek genoemde werken en werkzaamheden, een afwijking bij omgevingsvergunning of een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden vereist. Het verlenen van een van de omgevingsvergunningen is slechts mogelijk, indien is aangetoond dat de te verrichten activiteiten de archeologische waarden niet zullen schaden. Het aangetroffen archeologisch monument is specifiek aangeduid. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming Overig - Waarde - Archeologie te wijzigen in Recreatie - 1. Dit is pas mogelijk nadat de (mogelijk) aanwezige archeologische waarden zijn onderzocht en een rapport aan het college van burgemeester en wethouders is overlegd. Over dit rapport kan ook een deskundige worden geraadpleegd. Bij aanwezige archeologische waarden wordt besloten over behoud in situ of opgraving.
Water
Het als Water bestemde gebied omvat het Dommerskanaal. Recreatief medegebruik en het aanleggen van kunstwerken van zowel constructieve als artistieke aard zijn binnen de bestemming toegestaan.
Leiding - Gas
In het plangebied zijn op diverse plekken gasleidingen gelegen. Omwille van veiligheidsredenen is een zone van 5 m aan weerszijden van de leiding opgenomen, de zogenaamde dubbelbestemming, waarbinnen geen bebouwing mag worden gerealiseerd. Vanwege de aanwezigheid van een PR 10-6-contour is bovendien op een aantal plekken de dubbelbestemming Leiding - Gas verbreed. Uitsluitend ten behoeve van de gasvoorziening zelf is het toegestaan op deze gronden bouwwerken op te richten. Voor het uitvoeren van werkzaamheden, anders dan het oprichten van bouwwerken binnen de zone, is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden vereist. Dit betreft onder meer het aanleggen van voet- en fietspaden, het dempen van sloten en het beplanten van gronden met houtopstanden.
Binnen de bestemming Leiding - Gas is via een functieaanduiding onderscheid gemaakt in de diverse aanwezige leidingen met verschillende diameter en druk.
Waarde - Natuur en landschap
Binnen de bestemming Recreatie - 1 zijn twee zones aangeduid als Waarde - Natuur en landschap. Deze dubbelbestemming is op deze gronden gelegd ter bescherming van de relevante aanwezige natuurwaarden en landschappelijke waarden. Zo komen diverse zwaar beschermde soorten voor, zoals de heikikker en de ruige dwergvleermuis. Binnen deze zones mag met een enkele uitzondering niet worden gebouwd en geldt bovendien een systeem van omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden. Op deze wijze wordt eerst beoordeeld of sprake is van een aantasting van de natuurwaarden voordat wordt overgegaan tot werkzaamheden.
Algemene regels
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen:
Antidubbeltelregel
Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Algemene gebruiksregels
Om te voorkomen dat gronden worden gebruikt voor andere doeleinden dan voorzien in de betreffende regelingen, wordt in dit artikel helder weergegeven welke gebruiksvormen in ieder geval strijdig zijn met dit bestemmingsplan.
Tevens is hier een koppeling gemaakt met het inrichting- en beheerplan. Er is hier sprake van maatregelen die voortvloeien uit het MER. Op grond van artikel 7.35 lid 3 Wm is de gemeenteraad bevoegd om aan het bestemmingsplan nadere regels te verbinden die garanties bieden dat compenserende en mitigerende maatregelen worden uitgevoerd. Een deel van deze maatregelen wordt niet rechtstreeks via de overige planregels geborgd, maar via een inrichting- en beheerplan. Er is daarom voor gekozen gebruik in strijd met het inrichting- en beheerplan te verbieden.
Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
Deze bepaling geeft invulling aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan ingevolge artikel 9 van de Woningwet. Artikel 9 van de Woningwet regelt primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt. De bepaling dient als uitwerking van de laatste zinsnede en voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan allemaal in paragraaf 2.5 van de bouwverordening.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan bij omgevingsvergunning afgeweken kan worden. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Overgangs- en slotregels
In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde.
Overgangsrecht
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 en 3.2.2 Bro).
Slotregel
Deze regel bevat de titel van het plan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Tussen de gemeente en Griendtsveen Holding BV wordt voorafgaand aan vaststelling van het bestemmingsplan een exploitatieovereenkomst gesloten (anterieure overeenkomst). Deze overeenkomst omvat ook de kosten voor grondexploitatie als bedoeld in artikel 6.1.2 Wro.
Het project wordt geheel door Griendtsveen Holding BV uitgevoerd, de gemeente draagt (anders dan planologische medewerking) verder niet bij aan de realisatie.
Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat het plan economisch uitvoerbaar is.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 24 februari 2010 gedurende zes weken ter inzage gelegen waarbij eenieder in de gelegenheid is gesteld hun reactie kenbaar te maken. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in een nota zienswijzen en betrokken bij het vaststellingsbesluit.
Hoofdstuk 7 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Het conceptontwerpbestemmingsplan Recreatieve ontwikkeling Amsterdamsche Veld is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan de volgende personen en instanties toegezonden:
- 1. VROM-Inspectie, namens de rijksdiensten;
- 2. provincie Drenthe;
- 3. Staatsbosbeheer;
- 4. Waterschap Velt en Vecht;
- 5. LTO Noord;
- 6. Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V.;
- 7. N.V. Nederlandse Gasunie;
- 8. NV Waterleidingmaatschappij Drenthe;
- 9. Drentse recreatieschappen;
- 10. Kamer van Koophandel;
- 11. Milieu Federatie Drenthe;
- 12. IVN Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie Afdeling Emmen en omstreken;
De onder 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10 genoemde instanties hebben niet of niet inhoudelijk op het conceptontwerpbestemmingsplan gereageerd. De inhoudelijke reacties zijn integraal opgenomen in bijlage 4. De betreffende reacties zijn hieronder samengevat en van commentaar voorzien.
Daarnaast heeft de gemeente de volgende instanties de mogelijkheid geboden mondeling te reageren:
- 13. Vereniging van belangenorganisaties (Eop) Klazienaveen;
- 14. Buurtvereniging De Peel;
- 15. Dorpsbelangen Weiteveen;
- 16. Vereniging dorpsbelangen Schoonebeek;
- 17. Dorpsraad Erica;
- 18. Plaatselijk Belang Nieuw Amsterdam/Veenoord;
- 19. Plaatselijk Belang Barger-Oostveen;
- 20. Buurtvereniging De Kommerhoek.
Dit heeft geleid tot enkele ambtshalve aanpassingen en aanvullingen op het conceptontwerpplan.
- 1. VROM-Inspectie
- a. In het plangebied lopen diverse (hogedruk) aardgasleidingen. Uit de toelichting blijkt dat de 10-6-contour voor deze leidingen al is bepaald. Het groepsrisico moet echter nog in beeld worden gebracht en verantwoord, voordat het ontwerpplan ter inzage wordt gelegd.
- b. Verzocht wordt in de planvoorschriften een specifieke gebruiksbepaling op te nemen om permanente bewoning van verblijfsrecreatieve voorzieningen uit te sluiten.
Reactie gemeente
- a. Het groepsrisico is in beeld gebracht door N.V. Nederlandse Gasunie. Het groepsrisico is vervolgens in de plantoelichting verantwoord.
- b. De planregels worden aangepast zodat de gronden die bestemd zijn voor verblijfrecreatieve voorzieningen een specifieke gebruiksbepaling krijgen dat permanente bewoning verbiedt.
- 2. Provincie Drenthe
- a. Aangegeven wordt dat de ontwikkeling past binnen het provinciaal beleid. Aan de mogelijke verkeerseffecten is voldoende aandacht besteed.
- b. De bouwhoogte in relatie tot de afschermende beplanting acht de provincie te hoog. Het uitgangspunt zou 15 m moeten zijn.
- c. Het hele gebied Amsterdamsche Veld zal door de ontwikkeling veranderen. De veenkoloniale erfenis gaat verdwijnen. Het is wenselijk om hier in de omgeving aandacht aan te besteden door bijvoorbeeld herstel van deels gedempte wijken.
- d. Het archeologisch onderzoek is nog niet afgerond. De provincie geeft aan over welke aspecten duidelijkheid moet ontstaan. Het betreft afronding van het karterend onderzoek aan de zuidkant van het plangebied. Mogelijke nieuwe vindplaatsen die uit dit onderzoek komen moeten worden gewaardeerd en indien ze behoudeniswaardig zijn moet worden aangegeven of ze worden ingepast (behoud in situ) of opgegraven. Indien in het noordelijk deel van het plangebied geen verkennend en karterend onderzoek plaatsvindt, moet deze zone in het bestemmingsplan een planologische bescherming krijgen. De vindplaats A moet in situ worden behouden en daarom in het bestemmingsplan worden opgenomen als archeologisch monument waar geen bodemingrepen mogen plaatsvinden.
- e. Verzocht wordt het onderzoek naar groepsrisico door te sturen naar het Steunpunt Externe Veiligheid en naar de Regionale Brandweer.
- f. De diepe grondwaterwinning ten behoeve van de tuinbouw van Erica wordt niet meer worden uitgevoerd. Dit kan in het plan worden verwerkt.
Reactie gemeente
- a. Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
- b. De bouwhoogte is aangepast. In de randen wordt een bouwhoogte van 10 m aangehouden, meer naar het midden een bouwhoogte van 15 m. Daarnaast is via een afwijking bij omgevingsvergunning in het centrale deel van het plangebied een bouwhoogte van 20 m mogelijk voor maximaal 3 gebouwen met een oppervlak maximaal 500 m² per gebouw.
- c. In het MER is aandacht besteed aan de cultuurhistorische waarde. In het voorkeursalternatief staat dat de waarden gerespecteerd moeten worden. Eén van de cultuurhistorische kenmerken van het gebied is de noord-zuidlopende wijken gelegen in het midden van agrarische kavels. In het inrichting- en beheerplan is dit kenmerk als uitgangspunt voor de ontwerpopgave voor de inrichting van de randzones gebruikt. Verder is de westelijke randzone geïntroduceerd. Uit het MER blijkt verder geen noodzaak tot het herstellen van (deels) gedempte wijken in de omgeving.
- d. Grofweg geeft het archeologisch onderzoek tot nu toe het volgende beeld. De gronden die in gebruik zijn als akkerbouwland zijn door verstoring archeologisch niet van belang. Anders ligt het met het gebied rondom de waterwinplas. Dit gebied is grotendeels nog in de oorspronkelijke staat en is archeologisch zeer waardevol. Inmiddels is een unieke intacte vindplaats aangetroffen. Deze is gewaardeerd als monumentwaardig. Daarnaast zijn de resultaten van het onderzoek dusdanig verwachtingsvol dat in het gebied rond de zandwinplas bescherming gerechtvaardigd is. De ontwikkelaar heeft aangegeven dat in deze gebieden geen verstoring van de bodem wordt verwacht. Nader archeologisch onderzoek wordt in dit gebied daarom op dit moment niet verricht. De terreinen rond de zandwinplas hebben de bestemming Waarde - Archeologie met hoge trefkans. Via een wijzigingsbevoegdheid kan het college van burgemeester en wethouders de bestemming omzetten in Recreatie-1. Tevens is de toelichting van het bestemmingsplan aangepast.
- e. Het groepsrisico onderzoek en de verantwoording van het groepsrisico worden doorgestuurd naar genoemde instanties.
- f. Diepe grondwaterwinning zal in de toekomst weer kunnen plaatsvinden. De initiatiefnemer heeft over de besluitvorming tot levering van gietwater maar in beperkte mate invloed. Grondwaterwinning is daarom wel meegenomen in het MER.
- 1. Staatsbosbeheer
- a. Indiener verschilt van mening over de conclusies in het MER over de effecten van grondwaterwinning op Bargerveen. De modelberekeningen acht zij niet betrouwbaar genoeg. De berekeningen houden bovendien geen rekening met de toekomstige grondwatersituatie waarover bestuurlijke afspraken zijn gemaakt (peilenplan en GGOR). Als referentiesituatie hadden de toekomstige hogere grondwaterstanden gebruikt moeten worden. Zij pleit voor toepassing van variant G2, geen grondwateronttrekking. Bovendien vindt zij het vastleggen van randvoorwaarden voor grondwaterwinning in een inrichting- en beheerplan een te onduidelijk juridische kader.
- b. In het MER wordt van de toename van de recreatieve druk op het Bargerveen gesteld dat dit geen significant negatief effect heeft. Indiener mist een onderbouwing van deze stelling. Verzocht wordt de effecten zoveel mogelijk in beeld te brengen en zo mogelijk te mitigeren of compenseren.
- c. Staatbosbeheer verzoekt om nader overleg over de hydrologische berekeningen.
Reactie gemeente
- a. De modelberekeningen voor het MER zijn in eerste instantie uitgevoerd door Bell Hullenaar die daartoe een grondwatermodel opgesteld hebben. Door Witteveen+Bos is geconstateerd dat de oostelijke modelgrens (randvoorwaarde) mogelijk invloed zou kunnen hebben op de resultaten. Daarom heeft W+B dit gecontroleerd en enkele gecorrigeerde berekeningen uitgevoerd. De resultaten van deze berekeningen zijn gebruikt ten behoeve van het MER. Dit is uitgewerkt in een bijgevoegd document bij het MER. De gemeente acht het model voldoende betrouwbaar. Aangezien niet wordt aangegeven op welke punten het model niet betrouwbaar is, kan niet verder op deze reactie worden ingegaan.
Wat betreft het GGOR (gewenste grondwater en oppervlaktewater regime) valt op te merken dat ten tijde van het opstellen van het MER dit proces nog liep. Dit is ook in het MER vermeld. Er was ten tijde van afronden van het MER (maart 2009) nog niet duidelijk welke concrete maatregelen genomen zouden worden. In de modelberekeningen kon met het GGOR dan ook geen rekening worden gehouden. Het GGOR is in mei 2009 vastgesteld. Initiatiefnemer bepaalt niet of in de toekomst weer grondwateronttrekking plaats zal vinden, desondanks zijn de effecten in het MER onderzocht. In de plantoelichting is meer uitleg opgenomen over het grondwatermodel.
- b. In het MER is op basis beschikbare kennis een oordeel gegeven over mogelijke effecten op Bargerveen vanwege een toename van bezoekers aan dit gebied. Meer is in deze fase van planvorming niet mogelijk. Door middel van monitoring door SBB en zo nodig maatregelen kan de daadwerkelijke toename van recreatieve druk op Bargerveen in beeld worden gebracht. De gemeente is bereid over de eventuele maatregelen in de anterieure overeenkomst tussen gemeente en Griendtsveen afspraken te maken.
- c. Met Staatbosbeheer is meermalen overleg gevoerd. Nader overleg op dit punt acht de gemeente op dit moment niet noodzakelijk.
7. N.V. Nederlandse Gasunie
- a. Een aantal aardgasleidingen is niet correct op de plankaart aangeven.
- b. Indiener adviseert groepsrisico berekeningen uit te laten voeren. De plaatsgebonden risicocontouren van de leidingen liggen op de leiding. Het plan laat geen kwetsbare objecten toe binnen deze contouren.
- c. De Gasunie wijst erop dat binnen de belemmerde strook zonder toestemming van de leidingbeheerder onder meer geen bouwwerken mogen worden opgericht en geen beplanting mag worden aangebracht.
Reactie gemeente
- a. De plankaart zal op dit punt worden aangepast.
- b. Het onderzoek omtrent het groepsrisico is door Gasunie uitgevoerd. De resultaten zijn verwerkt in de plantoelichting.
- c. In het bestemmingsplan is dit verzekerd via een omgevingsvergunningenstelsel binnen de bestemming Leiding - Gas. De gemeente treedt in overleg met de leidingbeheerder alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden te verlenen.
11. Milieu Federatie Drenthe
- a. Verzocht wordt het in inrichting- en beheerplan ook te koppelen met het bestemmingsplan en in het bestemmingsplan natuurontwikkeling op te nemen binnen de recreatiebestemmingen. In het inrichting- en beheerplan moet worden ingegaan op de manier waarop bestaande natuurwaarden gemitigeerd of gecompenseerd worden.
- b. De archeologische waarden en natuurlijke waarden zijn wel bestemd en de aardkundige waarden niet.
- c. Er is onvoldoende in beeld gebracht wat de effecten op Bargerveen zijn uitgaande van de toekomstige hogere grondwaterstand. Om elk risico uit te sluiten, zou uitgegaan moten worden van het meest milieuvriendelijke alternatief (variant G2).
- d. Een toename van bezoekers aan Bargerveen kan mogelijk effecten hebben. Wie is er verantwoordelijk voor de monitoring van effecten en eventuele maatregelen?
Reactie gemeente
- a. Er wordt een formele koppeling gemaakt tussen het inrichting- en beheerplan en het bestemmingsplan. Het inrichting- en beheerplan is aangevuld met mitigerende en/of gecompenseerde maatregelen voor aanwezige beschermde soorten in het plangebied. De delen van het plangebied met natuurwaarden hebben een dubbelbestemming Waarde - Natuur. Hiermee zijn de natuurwaarden voldoende gewaarborgd.
- b. De aardkundige waarden rond de voormalige zandwinplas kunnen maar deels behouden blijven. Die delen die behouden blijven zijn ook beschermd via de archeologische bestemming. De bestemmingsplantoelichting zal op dit punt worden verduidelijkt.
- c. Het MER houdt geen rekening met eventuele toekomstige ontwikkelingen zoals verhoging van grondwaterstanden Voor een reactie wordt verder verwezen naar de beantwoording van de overlegreactie van Staatsbosbeheer (3).
- d. Deze verantwoordelijkheid ligt bij de beheerder van Bargerveen, Staatsbosbeheer.
12. IVN Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie Afdeling Emmen en omstreken
- a. Indiener geeft aan dat in het bestemmingsplan niet is aangegeven welke compenserende of andere beschermingsmaatregelen getroffen zullen worden in verband met aantasting van het leefgebied van beschermde soorten. Verder ontbreken mitigerende maatregelen per soort.
- b. Indiener geeft aan dat het aanvullend veldonderzoek naar het voorkomen van de veldspitsmuis veel te wensen over laat. Zo is de duur van het onderzoek te kort, is de literatuur niet meer actueel en is onjuist lokvoer gebruikt. Verder is maar een klein deel van het plangebied onderzocht.
- c. In het inrichting- en beheerplan wordt een inrichtingstekening met de verschillende streefbeelden gemist.
Reactie gemeente
- a. Deze maatregelen zijn in het inrichting- en beheerplan opgenomen. Het inrichting- en beheerplan wordt voorgelegd aan het Ministerie van LNV in verband met een eventueel noodzakelijke ontheffing van de Flora- en faunawet.
- b. De kritiek op het veldspitsmuizenonderzoek heeft geleid tot een handhavingverzoek bij het Ministerie van LNV. Het Ministerie van LNV heeft geoordeeld dat het veldonderzoek aan de gebruikelijke eisen voldoet.
- c. Het aangepaste inrichting- en beheerplan geeft voldoende inzicht in de streefbeelden.
13. Eop Klazienaveen
- a. De verkeersafwikkelingen zijn vooral geënt op de westelijke kant. Zullen mensen niet ook vanaf Coevorden/Schoonebeek/Weiteveen en via de A31/A37/Klazienaveen vanuit Noord Duitsland komen?
- b. Er komen veel parkeerplaatsen, maar is het toegestaan de auto mee te nemen naar de caravan of lodges?
Reactie gemeente
- a. In het onderzoek is uitgegaan van zowel verkeersafwikkeling op de westelijke kant maar ook in oostelijk richting op de A31/A37 via Klazienaveen. Daarnaast is rekening gehouden met verkeer dat via lokale wegen, zoals via Schoonebeek, naar het park zal komen. De verdeling over deze routes is door deskundigen bepaald.
- b. Er wordt niet bij de lodges geparkeerd. Bij de camping is dit wel mogelijk. Het tijdelijk meenemen van een auto of caravan naar de lodges is een aspect van uitvoering en beheer.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Watertoets
Watertoets
Het is wettelijk verplicht een watertoets uit te voeren. Dit is een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. De watertoets heeft als doel het voorkomen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Velt en Vecht, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. De provincie Drenthe is verantwoordelijk voor het beheer van het grondwater. Bij het tot stand komen van de herinrichting van het plangebied heeft herhaaldelijk overleg plaatsgevonden met de waterbeheerders. Deze waterparagraaf is aan het waterschap en de provincie voorgelegd en op basis van hun opmerkingen aangevuld.
Beleidskader
Rijks- en Europees beleid
De hoofddoelstelling binnen de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4, 1998) is het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd. Van belang zijn het doen van onderzoek naar de knelpunten in het stedelijk waterbeheer, het ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie van gemeenten en waterbeheerders en meer aandacht voor het afkoppelen van verhard oppervlak en infiltratie in de bodem.
Het Rijk heeft met het kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water, Waterbeleid in de 21e eeuw, (WB21, 2000) het advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw overgenomen. Men deelt de zorg dat het huidige watersysteem niet in staat is om klimaatverandering, bevolkingsgroei en economische groei goed op te vangen. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en de ruimte die nodig is voor de wateropgave te reserveren.
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW, 2000) schrijft voor dat in 2015 alle waterlichamen een 'goede ecologische toestand' (GET), en voor sterk veranderde/kunstmatige wateren een 'goed ecologisch potentieel' (GEP) moeten hebben bereikt. De chemische toestand moet voor alle waterlichamen (natuurlijk en kunstmatig) in 2015 goed zijn.
Het Nationaal Bestuursakkoord Water-aktueel (NBW, 2008) is een overeenkomst tussen het Rijk, de provincies, het Interprovinciaal Overleg, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. Het beleid van WB21 en KRW zijn belangrijke peilers van het akkoord. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden anticiperend op veranderende omstandigheden zoals onder andere de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. Een en ander is een logisch vervolg en nadere uitwerking van het vigerende beleid uit de Vierde Nota Waterhuishouding (1998). Het oude NBW uit 2003 is volledig geïntegreerd in het NBW-aktueel en kan daarom komen te vervallen. In de laatste, geactualiseerde versie ligt de nadruk op de gezamenlijke uitvoering en realisatie van waterplannen.
Provinciaal beleid
Provinciale staten van Drenthe hebben op 2 juni 2010 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. De visie vervangt het Tweede Provinciaal Omgevingsplan Drenthe (2004). De visie streeft naar een robuust en klimaatbestendig watersysteem.
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2010-2015 (2010) staat het beleid van het Waterschap Velt en Vecht verwoord. Het waterschap heeft drie kerntaken: zorgen voor veiligheid, watersysteembeheer en beheer van de afvalwaterketen.
Het verder ontwikkelen van de veiligheid in het watersysteem is een belangrijke opgave. Daarbij wordt rekening gehouden met het veranderende klimaat. De klimaatsverandering heeft gevolgen voor de manier waarop gebieden worden beveiligd.
Het waterschap is verantwoordelijk voor het grond- en oppervlaktewater in landelijk gebied. In het stedelijk gebied is het waterschap verantwoordelijk voor het oppervlaktewater. Inrichting en beheer wordt afgestemd op de toegekende functies. In stedelijk en in landelijk gebied krijgt water de ruimte. Hiervoor worden de instrumenten van de ruimtelijke ordening toegepast. Waar mogelijk worden wateropgaven gecombineerd met plannen en initiatieven voor landbouw, natuur en recreatie. Het waterschap is betrokken bij stadsontwikkeling, herinrichting van het landelijk gebied en andere watergebonden projecten.
De samenhang, de afstemming en de doelmatigheid in de afvalwaterketen wordt bewaakt; hierdoor is een betere waterkwaliteit mogelijk tegen lagere kosten.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Emmen heeft met de waterschappen Velt en Vecht en Hunze en Aa's het Waterplan Emmen (2004) opgesteld. Ook de provincie Drenthe en de Waterleidingmaatschappij Drenthe zijn inhoudelijk betrokken geweest bij het plan. In het Waterplan Emmen (2004) zijn drie koersen aangegeven die de gemeente volgt, te weten:
- duurzaam en robuust (met als doelen een veerkrachtig watersysteem, inrichting en onderhoud is afgestemd op de functie van het water);
- gezond en schoon (met als doelen afstemming van de oppervlaktewaterkwaliteit op de functie, een zo veel mogelijk gesloten waterketen en een optimale ontwikkeling van natuur door een goede waterkwaliteit);
- zien en beleven (met aandacht voor cultuurhistorische elementen en het landschap en veel recreatie op en langs het water).
Het Waterplan Emmen geeft aan wat de rol van water is met betrekking tot ruimtelijke ontwikkelingen, milieu en natuur. Ook waterbeleving en gebruik van water maken integraal onderdeel uit van het plan: een goede afstemming tussen al deze beleidsterreinen is essentieel.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2005-2009 (2005) geeft inzicht in het functioneren van het rioolsysteem. Hierin zijn de nieuwe ontwikkelingen en maatregelen opgenomen, zoals het vervangen van riolering en voorzieningen voor niet aangesloten woningen.
Bestaande situatie
Het plangebied ligt ten zuiden van de kern Erica. Het betreft een gebied met akkerland en watergangen, bos, heide en een plas ontstaan uit een voormalige zandwinning.
Bodem en grondwater (overlast)
Het plangebied ligt deels op een uitloper van de Hondsrug. De maaiveldhoogte in het gebied verloopt daardoor van circa NAP +18,5 m in het noordoosten tot circa NAP +13 m in het zuidwesten. De oorspronkelijke bovenlaag van veen is door ontginning, oxidatie en landbewerking grotendeels verdwenen. De bodem bestaat op de meeste plaatsen nog uit een dunne toplaag van veen met daaronder een zandpakket dat gemiddeld 1 tot 2 m dik is. Onder de zandlaag bevindt zich een laag keileem van variërende dikte (formatie van Drenthe). De keileemlaag is zeer slecht doorlatend. Desondanks treedt in het grootste deel van het plangebied infiltratie op, enkel in de kanaalzone is sprake van kwel. Het gebied is echter niet geschikt voor grootschalige infiltratie van hemelwater afkomstig van verharding.
De grondwaterstanden in het plangebied liggen in de zomer gemiddeld op circa 0,8 m tot 2 m onder het maaiveld. Alleen in de kanaalzone bevindt het grondwater zich in de droge periode minder diep; circa 0,4 tot 0,8 m onder het maaiveld. In de relatief natte wintersituatie is de ontwatering in het grootste deel van het gebied 0,4 m tot 1,2 m. Alleen in de kanaalzone en de zuidoosthoek van het gebied bevindt de grondwaterstand zich plaatselijk minder diep, namelijk 0,2 m tot 0,4 m onder het maaiveld.
Binnen het plangebied bevindt zich geen waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Er zijn dan ook geen grondwaterbeperkingen aan het gebied toegekend.
Watersysteem en peilbeheer
Het plangebied maakt onderdeel uit van een poldersysteem met verschillende peilvakken. Het huidige watersysteem is afgestemd op de landbouwkundige functie van het gebied. Dit betekent dat overtollig water worden afgevoerd, terwijl in droge perioden water kan worden aangevoerd. De afwatering geschiedt voornamelijk via de Griendtsveenwijk en het Dommerskanaal. Het plangebied kan van west naar oost worden opgedeeld in 4 peilvakken:
- een peilvak met een zomerpeil van NAP +12,65 m en winterpeil van NAP +12,4 m;
- een peilvak met een zomerpeil van NAP +13,35 m en winterpeil van NAP +13,15 m;
- een peilvak met een zomerpeil van NAP +14,1 m en winterpeil van NAP +14,05 m;
- de zandwinplas, deze ligt geïsoleerd ligt van het oppervlaktewatersysteem; het peil is variabel en werd tot voorkort sterk beïnvloed door de onttrekking ten behoeve van gietwater voor het glastuinbouwgebied van Erica dat ten westen van het plangebied ligt.
Langs de zuidzijde en in het verlengde van de Peelstraat, alsmede langs de noordzijde van de Griendtsveenstraat bevinden zich hoofdwatergangen. Het water wordt in westelijke richting afgevoerd naar het Dommerskanaal. In het Waterplan Emmen is bepaald dat voor de gehele gemeente een waterbergingstekort van 14.000 m³ bestaat, binnen het plangebied bestaat echter geen waterbergingstekort. In het plangebied bevinden zich geen waterkeringen.
Oppervlaktewaterkwaliteit en grondwaterkwaliteit
De waterkwaliteit van de zandwinplas is zeer slecht. Het water is slecht gebufferd en licht zuur, bevat weinig tot geen zuurstof en bovendien bevat het water toxische gehaltes aan ijzer en ammonium. De waterkwaliteit in de overige watergangen is voldoende, ook al bevat het water relatief veel voedingsstoffen als gevolg van agrarische activiteiten. De kwaliteit van ondiep grondwater wordt sterk beïnvloed door het landbouwkundig gebruik. Er is sprake van sterk verhoogde nutriëntengehalten en concentraties natrium, chloride en sulfaat. De kwaliteit van diep grondwater is niet goed bekend. Uit enkele metingen blijkt dat het relatief veel ijzer, mangaan, ammonium en fosfaat bevat.
Waterketen: verwerking van afvalwater (riolering en IBA's)
Het plangebied is grotendeels onbebouwd, om die reden is het plangebied ook niet gerioleerd.
De Fijnfabriek en de bestaande woning aan de Noordersloot 33 zijn aangesloten op druk-rioleringen aan respectievelijk Griendtsveenstraat en Noordersloot. De capaciteit van beide rioleringen is zeer beperkt en volledig benut. De groepsaccommodaties en het Smalspoormuseum hebben elk een IBA. De IBA van de groepsaccommodatie stort over via een helofytenfilter naar het watersysteem van de huidige golfbaan en deze loost op de Griendtsveenwijk.
Toekomstige situatie
Het plangebied wordt herontwikkeld en opnieuw ingericht, hierbij worden drie deelgebieden onderscheiden (zie ook figuur 2.2. in paragraaf 2.1 van de plantoelichting):
- WildLife ParkResort met verblijfsaccommodaties: herinrichting in de vorm van uitbreiding wateroppervlak, deels ophoging en extra beplanting en daarnaast bebouwing met dierenverblijven, lodges, publieksvoorzieningen en dergelijke.
- Kanaalzone/Westrand/Overgangsgebied: aanleg van recreatieve voorzieningen in een meer open inrichting, passend bij het huidige landschap.
- Reserveringsgebied: mogelijk realisering van dagrecreatieve of verblijfsrecreatieve voorzieningen, passend bij de karakteristiek van het Dommerskanaal.
Toekomstig watersysteem
Binnen het plangebied zal sprake zijn van een eigen, opzichzelfstaand watersysteem. Daartoe zullen alle binnen het gebied aanwezige afvoersystemen (drainages, greppels, sloten, wijken) worden ontkoppeld van het watersysteem zoals dat tot op heden door het waterschap wordt gehanteerd. Op de grenzen tussen het plangebied en de omgeving zullen goede overgangen tussen beide watersystemen worden gegarandeerd. Dit gebeurt als volgt.
Noordelijke en westelijke grenzen
Vanaf de zijde van de Noordersloot vindt momenteel via meerdere sloten afwatering plaats naar de zuidelijk gelegen Griendtsveenwijk. Al deze sloten zullen worden afgedamd en de sloot die parallel loopt aan de Noordersloot (en dus ook water daarvan ontvangt) zal worden aangesloten op een nieuwe sloot langs de westelijke plangebiedgrens die vervolgens afwatert op de Griendtsveenwijk.
De sloten worden zodanig gedimensioneerd dat een voldoende afvoercapaciteit wordt gegarandeerd en er zullen geen open verbindingen met het water binnen het plangebied aanwezig zijn. De oplossing geldt ook indien van de wijzigingsbevoegdheid gebruik wordt gemaakt en de westelijke kavel (kavel Lohues) in gebruik wordt genomen. De oplossing kan dan onverkort worden toegepast ter plaatse van de zuidelijke en oostelijke grens met de kavel Noordersloot 40 (kavel Timmer). Eén aspect van deze oplossing is nog in onderzoek. Het betreft een noordelijk deel van het bestemmingsgebied R2, parallel aan de Noordersloot. De toekomstige functie van dit terreindeel (evenemententerrein) en de positie ervan ten opzichte van de toekomstige peilgebieden binnen het WildLife ParkResort en de golfbaan kunnen het wenselijk maken om de ontwatering via de bovengenoemde sloten langs de Noordersloot te laten verlopen. Daarmee zou dit terreindeel dus tot het watersysteem van het waterschap blijven behoren. Vooralsnog wordt uitgegaan van een terreindeel ter breedte van circa 100 m vanaf de Noordersloot dat hiervoor in aanmerking zou kunnen komen. Definitieve oplossingen komen pas in beeld zodra dit gebied in detail verder wordt ontworpen. Hierbij zal dan nader overleg met het waterschap plaatsvinden.
De situatie bij de boerderij aan de Noordersloot blijft ongewijzigd.
Griendtsveenwijk
De Griendtsveenwijk vervult momenteel de belangrijkste ontwateringfunctie binnen het gebied. Voor een aanzienlijk deel ervan vervalt deze functie echter zodra het eigen watersysteem binnen het plangebied wordt gerealiseerd. Griendtsveen en het waterschap voeren momenteel besprekingen omtrent een eigendomsoverdracht vanaf het oostelijke eindpunt tot aan het punt waarop de wijk een functie moet blijven vervullen voor de ontwatering van de kavels van derden.
Bij de nieuwe gebiedsinrichting zal het oostelijke deel van de wijk worden opgeheven en het peilbeheer van het westelijke deel worden opgenomen in het nieuwe watersysteem. Vanaf de nieuwe eigendomsgrens blijft het huidige peilbeheer van het waterschap van toepassing.
Oostelijke grenzen
Ook langs de oostelijke grenzen zal een afdoende scheiding tussen het interne watersysteem en de naastgelegen akkers worden gerealiseerd. Waar nodig zullen ook hier vrijliggende, nieuwe grenssloten worden aangelegd en aangesloten op reeds aanwezige watergangen in het akkergebied.
Griendtsveenplas
De Griendtsveenplas heeft momenteel geen verbinding met het watersysteem van het waterschap en zal in de toekomst in zijn geheel onderdeel zijn van het nieuwe watersysteem binnen het plangebied.
Peilbeheer en (grond)wateroverlast
Het peilbeheer binnen het nieuwe watersysteem wordt in principe afgestemd op natuurlijke fluctuaties van het grondwater. Uit de hydrologische onderzoeken blijkt dat hogere oppervlaktewaterstanden mogelijk zijn dan die momenteel door het waterschap worden gehandhaafd. Hierdoor wordt verdere verdroging van het gebied tegengegaan. Er worden verschillende peilvakken onderscheiden, met voor elk peilvak een eigen minimumpeil, een zomer- en winterpeil en een maximumpeil (zie onderstaande figuur uit rapport van Bell-Hullenaar 2008).
De minimum- en maximumpeilen liggen vast: het minimumpeil mag niet onderschreden worden en het maximumpeil mag niet overschreden worden. De zomer- en winterpeilen zijn flexibel: de daadwerkelijke peilen in de winter en in de zomer zijn afhankelijk van het neerslag- en verdampingsoverschot. Het verschil in zomer- en winterpeil vormt de bandbreedte waarbinnen de peilfluctuatie normaal gesproken plaatsvindt.
Het minimumpeil geldt als laagst mogelijke waterstand en bij de verdere detaillering van de aan te leggen waterpartijen worden de ontgravingdiepten hierop afgestemd. Bij aanleg van nieuwe waterpartijen is de ontgravingdiepte zodanig dat ook in tijden van extremere droogte de functionaliteit van het watersysteem (varen, scheiding mens-dier, etc.) in tact blijft.
Het maximumpeil is gebaseerd op de GHG (gemiddelde hoogste grondwaterstand) en geldt als maatstaf voor de vaststelling van toekomstige peilen van gebouwen en infrastructurele voorzieningen. In het plangebied worden de vloerpeilen en wegen voldoende hoog aangelegd. Indien gebouwd wordt met kruipruimte zal het vloerpeil minimaal 1 m boven de GHG moeten komen te liggen, tenzij de bebouwing, die onder het waterpeil is gelegen, wordt uitgevoerd als waterdichte 'kuip'. Deze wijze van bouwen is speciaal bedoeld om vanuit de recreatieve verblijfsruimte de waterwereld te beleven, beleving van de waterspiegel. In het algemeen kan gesteld worden dat vloerpeilen 1 m boven de GHG komen te liggen.
Onder normale omstandigheden wordt een peilvariatie tussen zomer- en winterpeil gehandhaafd.
Bij overschrijding ervan wordt overtollig water afgevoerd vanuit het laagste peilvak naar de naastgelegen Griendtsveenwijk. Hierbij wordt een gecontroleerde debietafvoer (knijpstuw) benut waarvan het maximumdebiet is ingesteld op de capaciteit van het gemaal in de Griendtsveenwijk (1,2 l/sec/ha).
Teneinde voorbereid te zijn op droge zomerseizoenen zal in de praktijk zoveel mogelijk water, dat in nattere tijden toetreedt, worden gebufferd. Daar wordt hierna nog op ingegaan. Naast de buffering van water, wordt in het plan ook rekening gehouden met retentie van water in perioden van extreme neerslag. De maximumpeilen gelden daarbij wel als limiet. De laagstgelegen gebiedsdelen (systemen 3; golfbaan) worden dan voor grote delen geïnundeerd (uitgezonderd de gevoelige en kwetsbare delen zoals tees, greens en bebouwing). In het ontwerp van de golfbaan geldt dus het winterpeil als hoogste peil tot waar het normale gebruik (golfspel) mogelijk is. Tijdens de retentieperiode wordt de golfbaan gesloten. In de hogere gebiedsdelen (systemen 1 en 2; WildLife ParkResort) kan retentie plaatsvinden zonder functieverlies (geen sluiting van het park nodig). In het ontwerp van het gebied is ervan uitgegaan dat ook bij het bereiken van het maximumpeil het park volwaardig kan blijven functioneren. Gezien de grote oppervlakten water, die in het park worden aangelegd, kan hier een aanzienlijk retentievolume worden bereikt. Naar verwachting zal het gehele plangebied geschikt kunnen zijn voor retentie van circa 250.000 m³ (1x/100 jaar).
In rapport Bell-Hullenaar wordt nader ingegaan op de beoogde peilen. Zo wordt het systeem 2 opgesplitst in 2A en 2B. Voor 2B gelden andere peilen dan in 2A, waarin de peilen veel lager komen te liggen. Dit heeft te maken met de keileemlaag die voorkomt in 2B (zie uitleg hieronder). Ook 1 heeft lagere peilen dan 2B. De paragrafen 9.4.1 en 9.4.2 in het rapport Bell-Hullenaar geven hierover uitgebreide informatie. Speciale maatregelen worden getroffen op de overgangen van systeem 2B naar de twee aangrenzende systemen (2A en 1) om de peilen in 2B te kunnen handhaven/beheersen. Om een stromend systeem te kunnen realiseren, wordt water vanuit de lagere peilvakken teruggepompt naar 2B vanwaar het in vrij verval weer stroomt naar 1, 2A en verder naar 3 (zie ter illustratie onderstaande figuur).
Met (knijp)stuwtjes en via Lazy River wordt de hoeveelheid gereguleerd. Ook schutwaterverliezen dragen bij aan de doorstroming. Om rondvaren mogelijk te maken, worden schutsluisjes aangelegd tussen 2A en 2B, tussen 2B en 1 en tussen 1 en 2A. In 3A t/m 3C wordt niet gevaren, maar ook vanuit systeem 3 kan water worden teruggepompt. Hiermee ontstaat een waterkringloop die bijdraagt aan een goede oppervlaktewaterkwaliteit maar zeker ook aan het behoud (buffering) van dit water binnen het eigen gebied.
In de waterdoelstelling van het plan wordt zoveel mogelijk water vastgehouden. De waterhuishouding van het waterschap is momenteel afgestemd op een toevoer van 1,2 l/sec/ha. Door het opzichzelfstaand stromend watersysteem kan afvoer van water naar de Griendtsveenwijk worden geminimaliseerd. De afvoer van eventueel overtollig water zal nooit meer bedragen dan 1,2 l/sec/ha.
Uit het hydrologisch onderzoek van Bell-Hullenaar blijkt dat er keileem in het plangebied voorkomt. Dit is uitsluitend ter plaatse van 2B. Bij de aanleg van het watersysteem wordt hier gebruik van gemaakt om de wegzijging van water zoveel mogelijk te beperken. Op plaatsen waar bebouwing wordt gerealiseerd, is dit een aandachtspunt met betrekking tot de beperkte infiltratie en het doorbreken van de leemlaag.
Als gevolg van de ontwikkelingen neemt het verhard oppervlak in het plangebied toe. Het beleid van het waterschap schrijft voor dat de toename in het verhard oppervlak gecompenseerd dient te worden. De nieuwe inrichting van het plangebied leidt tot een grote toename van het wateroppervlak en brengt daarmee ruim voldoende waterbergend vermogen met zich mee. De grote hoeveelheid nieuw oppervlaktewater compenseert de toename aan verharding en draagt bovendien bij aan vermindering van het bestaande bergingstekort binnen de gemeentegrenzen.
Watervoorziening
In het WildLife Park moet een volkomen bedrijfszeker watersysteem ontstaan, dit is onder meer noodzakelijk voor de bevaarbaarheid van de wateren en de scheiding tussen mens en dier. In het rapport Bell-Hullenaar (2008) is geconcludeerd dat deze bedrijfszekerheid kan worden bereikt door de bodemdiepten van de aan te leggen waterpartijen af te stemmen op het minimumpeil zoals dat gedurende een gemiddeld jaar in de zomer wordt bereikt. Ten tijde van het opstellen van dit rapport Bell-Hullenaar was de toekomstige bestemming van de westelijke randgebieden en de kanaalstrook nog onvoldoende bekend (de systemen 3A t/m 3C).
Door Witteveen+Bos en Bell-Hullenaar is daarom nader onderzoek gedaan naar de mate waarin het systeem ook zelfvoorzienend kan zijn in een extreem droog jaar. Daarbij is de invulling van de westelijke randgebieden en de kanaalstrook met onder meer een golfbaan ook betrokken. Daarnaast is bijzondere aandacht geschonken aan het peilbeheer in systeem 2B omdat de bodemdiepte hier niet onbelemmerd dieper kan worden gelegd gelet op de aanwezige keileemlaag. Ook het watervasthoudend vermogen van de keileemlaag was onderwerp van deze nadere beschouwing. Aan de hand van dit onderzoek zijn enige kleinere bijstellingen van de minimumpeilen doorgevoerd. Het rapport signaleert echter ook belangrijke waterbehoeften, die bij handhaving van het eerdergenoemde peilbeheer in droge perioden kunnen optreden. Deze behoeften worden voornamelijk veroorzaakt door de beregening van de golfbaan en het op peil houden van het systeem 2B wanneer het vasthoudend vermogen van de onderliggende keileemlaag hier onvoldoende blijkt. De volgende maatregelen worden daarom getroffen:
- voor beregening van de golfbaan wordt water (in nattere perioden) zo lang mogelijk gebufferd;
- voor watersysteem 2B wordt een praktijkproef uitgevoerd waarmee meer zekerheid kan worden verkregen over het vasthouden vermogen van de keileemlaag. Griendtsveen is voornemens deze proef uit te voeren;
- ten aanzien van het op peil houden van het watersysteem speelt ook de gietwaterwinning een rol. In droge perioden is ook de behoefte aan gietwater groot. Het water wordt opgepompt en na eventueel voorbehandeling in het systeem geleid waaraan het vanuit het laagst gelegen systeem 3c weer wordt onttrokken. Op deze wijze draagt het gietwater bij aan het op peil houden van het oppervlaktewater.
Voor de extreem droge jaren is in het plan rekening gehouden met noodvoorzieningen. Het inlaten van (extern) oppervlaktewater uit het Dommerskanaal en/of Hoofdwijk G. Hieraan wordt de voorwaarde verbonden dat het water, alvorens het in het gebied wordt toegelaten, gezuiverd wordt. Een proef voor een dergelijke zuivering is in voorbereiding; de vergunning hiervoor is inmiddels bij het waterschap aangevraagd. Het inlaten van gebiedsvreemd water is gebonden aan regelgeving door provincie en waterschap. In gevallen waarbij een beregeningsverbod wordt afgekondigd dient ook het inlaten van water te worden stilgelegd. Daarom wordt het inlaten van extern water vooral benut om, voorafgaand aan drogere perioden, de systemen zo maximaal mogelijk te vullen. Als laatste middel wordt tijdelijk gebruikgemaakt van (diep)grondwater, als enige resterende mogelijkheid om water toe te voegen in tijden dat ook de inlaat van gebiedsvreemd water aan een verbod is gebonden. Hiervoor zal vergunning worden aangevraagd. Het is Griendtsveen bekend dat de provincie zeer terughoudend is met het verlenen van vergunningen waarbij grondwater voor recreatieve doeleinden wordt ingezet.
Uit de in het plangebied aanwezige Griendtsveenplas werd tot voor enige jaren gietwater onttrokken. Deze gietwaterinname zal mogelijk weer worden hervat waarbij door WMD een maximale hoeveelheid van 300.000 m³ als gietwaterbehoefte is aangegeven voor de tuinbouw. Om in de gietwaterbehoefte te voorzien, wordt diepgrondwater opgepompt, gezuiverd, toegevoegd aan het oppervlaktewater en vanuit het laagste peilvak (systeem 3) weer aan dit water onttrokken en met behulp van een buisleiding naar het glastuinbouwgebied getransporteerd. In rapport Bell-Hullenaar wordt aanbevolen om diep grondwater op twee locaties op te pompen om een bedrijfszeker systeem te verkrijgen met voldoende capaciteit. De eerste locatie is bij de bestaande pomp (systeem 1) en de tweede in het systeem 2B (zie aanduiding pomp 1A en 1B in bovenstaande figuur). Diep grondwater moet worden gezuiverd in helofytenfilters alvorens het in het oppervlaktewatersysteem wordt gepompt. Het gehele watersysteem en vooral systeem 2B zal hierin een functie vervullen. Indien nodig voor het goed functioneren van het watersysteem worden nog specifieke filters direct na de pompen geplaatst. Voor het winnen van diep grondwater ten behoeve van gietwater voor de glastuinbouw wordt vergunning aangevraagd door WMD/Gietwater BV.
In het MER (hydrologisch onderzoek) is onderzocht wat de maximale mogelijke grondwatersuppletie is zonder dat verdrogingsschade in de omgeving optreedt. Daarbij is gebleken dat suppletie (tot 600.000 m³) vanuit diep grondwater een optie is. De totale suppletie kan dus zowel worden voorzien in gietwaterbehoefte van de tuinbouw (300.000 m³) als de eventuele waterbehoefte van Griendtsveen in extreem droge periodes.
Drinkwater zal worden betrokken van het reguliere drinkwaternet, waarbij aansluitingen op hoofdleidingen van de WMD langs Peelstraat en Dordtse Dijk tot de mogelijkheden behoren. De capaciteit van het leidingnet is echter naar verluid onvoldoende en in overleg met WMD zullen de mogelijkheden van verzwaring van de aansluitingen worden bezien. In samenhang hiermee kunnen eigen voorzieningen binnen het plangebied worden getroffen (reinwaterkelders). Ook wordt bezien of er een combinatie kan worden gemaakt tussen gietwaterproductie en de productie van drinkwater voor het park.
Waterketen: verwerking van afvalwater (riolering en IBA's)
Huishoudelijk afvalwater uit lodges, hotels en andere permanente voorzieningen in het WildLife ParkResort en de golfbaan zal naar IBA-installaties worden geleid waarvan het effluent, na zuivering in helofytenfilters, op het interne oppervlaktewater wordt geloosd (zie ook onder volksgezondheid). Indien hiermee een onvoldoende reiniging kan worden bereikt, zal de interne riolering op het openbare rioleringsnet worden aangesloten. Omdat de capaciteit van het thans aanwezige drukriool echter onvoldoende is, zal er in dat geval een geheel nieuw drukriool naar de RWZI aan de Dikke Wijk moeten worden aangelegd.
Ten tijde van evenementen zal gebruik worden gemaakt van mobiele sanitaire voorzieningen waarin afvalwater wordt opgevangen, verzameld en vervolgens met tankwagens wordt afgevoerd naar een voor de verwerking ervan bestemde (externe) voorziening (RWZI).
Indien op de locatie Noordersloot 33 de bedrijfsbestemming leidt tot een groter capaciteit dan 3 vervuilingseenheden zal hier een IBA geplaatst moeten worden in overleg met en ter goedkeuring door de gemeente en het waterschap.
De IBA bij de groepsaccommodatie zal ook in de toekomst gehandhaafd blijven, met lozing op het water in de golfbaan. Na uitbreiding van de golfbaan en aanleg van het WildLife ParkResort behoort dit water dan tot het geïntegreerde watersysteem.
Hemelwater van daken en verharde oppervlakten wordt direct afgevoerd naar het watersysteem in het gebied.
Volksgezondheid
Het watersysteem wordt uitgevoerd als een integraal systeem waarbij alle peilvakken met elkaar in verbinding staan en er doorstroming plaats zal vinden. Als gevolg hiervan is er geen stilstaand water waardoor er geen toename van muggen (die hier van nature al voorkomen) wordt verwacht. Als extra borg hiervoor zullen er larvenetende vissoorten (zoals bijvoorbeeld baars) worden uitgezet.
De ontwikkeling en het beleefbaar maken van de natuur is één van de doelstellingen van dit plan en water is hierbij een van de belangrijke elementen. Er wordt naar een ecologisch evenwicht in het water gestreefd door het tot ontwikkeling brengen van aquatische flora en fauna, moerassystemen en oeverbeplantingen. Door gerichte maatregelen zullen algenbloei en andere verkleuringen en vertroebelingen worden tegengegaan waardoor het watermilieu beleefbaar wordt.
De in het plangebied liggende IBA's zullen na nazuivering door middel van helofytenfilters lozen op het watersysteem. Helofytenfilters worden uitgevoerd als verticaal doorstroomde zandfilters met rietbegroeiing. In dergelijke installaties komt afvalwater niet aan de oppervlakte, waardoor geen overlast van muggen of geur kan optreden. De zuiveringsresultaten zijn zodanig dat ziektekiemen en andere voor de mens schadelijke stoffen geheel worden verwijderd. Dierlijke mest wordt apart ingezameld en verwerkt. Bij indicatie van vermindering van de waterkwaliteit zal onderzocht worden of het plaatsen van waarschuwingsborden nodig is (bijvoorbeeld bij blauwalg of botulisme).
Ter voorkoming van verdrinkingsgevaar worden de oevers deels uitgevoerd met flauwe taluds. Waar dit niet mogelijk is wordt door afscherming, indeling van het terrein en toegankelijkheid het risico van te water raken beperkt.
Bodemdaling
Er is kans op bodemdaling vanwege veenlagen in de ondergrond. Daarom wordt verstoring van ondoordringbare bodemlagen zoveel mogelijk vermeden. Dit is een aandachtpunt bij eventuele ontgronding. Bodemdaling treedt vooral op bij verlaging van de waterstanden, maar in dit plan blijft de grondwaterstand gelijk of wordt juist hoger. Er is dan ook vrijwel geen risico op bodemdaling.
Oppervlaktewaterkwaliteit en grondwaterkwaliteit
Als gevolg van de nieuwe functies in het plangebied neemt de belasting met meststoffen en bestrijdingsmiddelen af. De planontwikkeling gaat gepaard met ingrepen die van invloed kunnen zijn op de waterkwaliteit:
- opbrengen van gezuiverd (gedefosfateerd) grondwater ten behoeve van gietwater;
- handhaven van een hoger oppervlaktewaterpeil;
- lozen van gezuiverd afvalwater;
- aankoppelen van een 2e watersysteem (stromende watergangen en moerasareaal);
- het in het gebied onderbrengen van relatief grote hoeveelheden (park)dieren.
Van deze ingrepen is ingeschat wat de mogelijke gevolgen voor de fosfaatbelasting en daarmee samenhangend de waterkwaliteit zouden kunnen zijn. De fosfaatbelasting op de waterplas neemt zichtbaar af als de plas op peil wordt gehouden met gezuiverd grondwater. Doordat uitsluitend gebruik wordt gemaakt van (voorgezuiverd) diep grondwater, gebiedseigen water en gezuiverd grijs afvalwater (en er dus geen aanvoer van vervuild gebiedsvreemd water nodig is), zijn er goede perspectieven voor de realisatie van een goede waterkwaliteit. Echter met de aankoppeling van een 2e watersysteem (watergangen en moeras), mest van de dieren, afvalwater, afstroming en watervogels kan de fosfaatbelasting nog steeds boven de kritische belasting uitkomen. In het MER zijn diverse maatregelen benoemd om de waterkwaliteit verder te verbeteren. Zo wordt zorgvuldig omgegaan met het aanbrengen van grond nabij oevers en waterpartijen om te voorkomen dat hiervoor voedselrijke gronden worden gebruikt. Daarnaast zal door verwijdering van de gehele voedselrijke organische toplaag van de bodem bij aanleg van de watersystemen, het voorkomen van afspoeling van fosfaatrijke bodemdeeltjes naar het oppervlaktewater (door afdekking van de oevers en de ophogingen met een laag schoon zand), zuivering van grijs afvalwater met helofytenfilters en door de zuiverende werking van de watersystemen zelf de waterkwaliteit verbeteren. Muggenplagen worden tegengegaan door middel van het realiseren van voldoende doorstroming van de watersystemen. Bij het beheer is aandacht voor het voorkomen van afspoeling van mest in de waterpartijen. Indien nodig wordt het water bij het verlaten van het WildLife ParkResort met een helofytenfilter nagezuiverd alvorens het als grondstof voor de gietwaterproductie wordt geleverd. Als garantie dat de waterkwaliteit voldoet aan de gestelde eisen kan de waterkwaliteit op dit punt gemonitord worden.
Ten aanzien van de grondwaterkwaliteit zijn de onderzochte alternatieven en varianten in het MER niet onderscheidend. Een belangrijk aandachtspunt is de uitspoeling van fosfaat die als gevolg van grondwaterstandstijgingen versterkt zou kunnen worden. Ook op basis van de milieuvriendelijke inrichting van het waterhuishoudkundig systeem van het plangebied is dit effect niet uit te sluiten. Met betrekking tot het aanwezige slib worden geen problemen verwacht ten aanzien van het ijzergehalte. Dit is eveneens het geval met betrekking tot de nikkel- en arseenconcentraties, omdat deze stoffen van nature in zeer lage concentraties in Nederland voorkomen. Onbekend is of het grondwater in Emmen (antropogeen) vervuild is met deze zware metalen. In de gebruikte waterkwaliteitsgegevens zijn daar geen aanwijzingen voor gevonden. Er wordt vooralsnog niet verwacht dat het aanwezige slib zich kan ontwikkelen tot chemisch afval. Aanbevolen wordt om het diepe grondwater nader te onderzoeken, waarbij specifiek de concentratie zware metalen wordt gemeten.
Voor de nieuwe bebouwing wordt gestreefd naar het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen (dus geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Indien desondanks gebruik wordt gemaakt van uitlogende materialen, worden deze voorzien van een coating.
Verdroging
In het plan worden hogere oppervlaktewaterstanden gerealiseerd dan die momenteel door het waterschap worden gehandhaafd. Tevens wordt water gebufferd. Hierdoor wordt niet alleen aan de tot op heden optredende verdroging een halt toegeroepen maar tevens een verbetering ingezet.
Natte natuur
De ontwikkeling en het beleefbaar maken van (natte) natuur is één van de doelstellingen van dit plan. De inrichting wordt zodanig vormgegeven dat deze (natte) natuur zich goed kan ontwikkelen. Zie voor de uitwerking hiervan het Inrichting en Beheerplan.
Vervolgstappen
Om een goede inrichting te waarborgen, zijn de relevante uitgangspunten opgenomen in een inrichtings- en beheerplan. Verder dient voor alle aanpassingen aan het bestaande watersysteem een vergunning te worden aangevraagd op grond van de Keur van het Waterschap Velt en Vecht.
Plankaart
De hoofdwatergangen, die zich binnen het plangebied bevinden, zijn op de plankaart bestemd als 'Water'.
Conclusie
De ontwikkeling, die door het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, heeft gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie. De waterhuishoudkundige aspecten voor de bestaande situatie zijn afdoende onderzocht en in beeld gebracht. Ook voor de toekomstige situatie zijn de waterhuishoudkundige aspecten met bijbehorende opties voldoende onderzocht, in beeld gebracht en gemotiveerd. De definitieve vormgeving van de waterhuishouding en de inrichting van het watersysteem hangt mede af van de lopende vergunningaanvragen en gesprekken met de waterbeheerders.
Bijlage 2 Groepsrisico
B2.1. Beleidskader
Op basis van het artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Circulaire Risiconormering Vervoer van Gevaarlijke Stoffen dient de toename van het groepsrisico (GR) als gevolg van een ruimtelijk besluit te worden verantwoord. Bij de verantwoording komen aan bod:
- de verwachte dichtheid van personen in het invloedsgebied als gevolg van het besluit;
de hoogte van het GR ten opzichte van de oriënterende waarde6;
- indien mogelijk, maatregelen ter beperking van het GR van degene die de inrichting drijft, die in het ruimtelijk besluit zijn opgenomen of die mogelijk in de nabije toekomst worden genomen;
- de voor- en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager GR;
- de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
- de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de inrichting die het GR veroorzaakt, om zich in veiligheid te brengen indien zich in die inrichting een ramp of zwaar ongeval voordoet.
In relatie tot de laatste twee aspecten, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid, heeft het bevoegd gezag de regionale brandweer of veiligheidsdienst om advies gevraagd (artikel 13 lid 3 Bevi).
B2.2. Personendichtheid en hoogte van het GR
De ontwikkelingen binnen het plangebied bevinden zich binnen het invloedsgebied van hogedrukaardgasleidingen A-582-KR-014 t/m 019. Met het bestemmingsplan wordt de ontwikkeling mogelijk gemaakt van een WildLifeParkResort met camping en lodges en een golfbaan. Op grond van deze ontwikkelingen wordt een toename van het aantal aanwezig personen in het invloedsgebied verwacht. Daarom is door Gasunie/Kema een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd (QRA). In deze QRA zijn vijf deelgebieden onderscheiden, gebaseerd op de activiteiten die in deze gebieden gelijktijdig plaats kunnen vinden en waarbij ook rekening wordt gehouden met een evenement. Per deelgebied is uitgegaan van de maximale aantallen gelijktijdig aanwezige personen. Het hoogste aantal gelijktijdig aanwezige personen bedraagt 6.539 en wordt verwacht bij een topdag van een evenement. Het hoogste aantal gelijktijdig aanwezige personen op een topdag zonder evenement bedraagt 884. Dit zijn voornamelijk bezoekers aan het WildLifePark die verblijven in de lodges en/of gebruikmaken van de kampeervoorzieningen.
Figuur B2.1 Invloedsgebied hogedrukaardgasleidingen A-582-KR-014 t/m 019
Huidige en toekomstige hoogte van het GR
In de huidige situatie is in de omgeving van de leiding sprake van een gebied met overwegend agrarische functie met enkele verspreid liggende woningen. Uit de risicoanalyse blijkt dat in de huidige situatie geen sprake is van een GR.
Met het bestemmingsplan Amsterdamsche Veld wordt de ontwikkeling mogelijk gemaakt van een WildLife-ParkResort, verblijfsrecreatie in de vorm van lodges en een camping en een golfbaan. In het QRA is een overzicht opgenomen van het aantal personen dat maximaal in het invloedsgebied aanwezig zal zijn. In de risicoberekeningen is rekening gehouden met het feit dat er per jaar slechts 8 grote en 4 kleine evenementen plaats zullen vinden die maximaal 4 dagen duren. De groepsrisicoberekening levert een maximale overschrijdingsfactor van 0,30. Aangezien het GR ruim beneden de oriënterende waarde is gelegen, is er geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Wel dient onderzocht te worden of er voldaan kan worden aan enkele voorwaarden:
- alle redelijkerwijs te treffen maatregelen zijn getroffen om het risico te reduceren; bij de uitwerking van het bestemmingsplan zal gestreefd worden naar een verdere terugdringing van het risico door daar waar mogelijk gebouwen bestemd voor het verblijf van mensen zo mogelijk buiten het invloedsgebied van de hogedrukaardgasleidingen te situeren;
- de hulpdiensten, de ontwikkelaar en de gemeente Emmen hebben vastgelegd dat zij gezamenlijk zoeken naar gelijkwaardige oplossingen om de veiligheid te waarborgen, omdat het gebied niet bereikbaar is binnen de landelijke zorgnorm;
- de bevolking is goed geïnformeerd over hoe te handelen bij een ramp.
Over het bovenstaande is advies gevraagd aan de regionale brandweer (zie verderop in deze bijlage).
Figuur B2.2 Deel van het tracé met het hoogste GR
B2.3. Advies van de regionale brandweer en maatregelen
Op basis van artikel 13 lid 3 van het Bevi, is de regionale brandweer de wettelijke aangewezen adviseur met betrekking tot de aspecten zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied en de bestrijdbaarheid van een eventuele ramp.
Zelfredzaamheid
Binnen de gebouwen in het invloedsgebied worden geen groepen met verminderd zelfredzame personen verwacht. De incidenteel aanwezige kwetsbare personen zullen altijd onder begeleiding komen. Gebouwen met personen met een lage zelfredzaamheid zijn niet geprojecteerd. De personen binnen het plangebied zijn redelijkerwijs in staat om zichzelf in veiligheid te kunnen brengen. Het plangebied in haar algemeenheid kan relatief goed worden ontvlucht. Er komen in overleg met en ter goedkeuring van de gemeente voldoende vluchtwegen met voldoende capaciteit en de juiste oriëntatie binnen het plangebied om van de risicobron af te kunnen vluchten. Gezorgd wordt voor vluchtroutes in minimaal twee richtingen.
Bestrijdbaarheid van rampen en hulpverlening
Bij de ontwikkeling van het plangebied moet conform het advies van de brandweer rekening worden gehouden met de bereikbaarheid en de bluswatervoorziening. De adviezen van de brandweer zijn gebaseerd op de praktijkrichtlijn Bluswatervoorziening en de praktijkrichtlijn Bereikbaarheid van de Regionale Brandweer. Conform het advies van de brandweer zal zorg worden gedragen voor een tweede onafhankelijke aanvalsroute voor hulpdiensten. In de omgeving van de Noordersloot zal een bluswatervoorziening met een capaciteit van ten minste 90 m³/h gerealiseerd worden.
Maatregelen binnen het plangebied
Tijdens de omgevingsvergunningfase zal worden bepaald welke maatregelen worden toegepast bij de bebouwing. Dit om te zorgen dat gebouwen tijdig ontvlucht kunnen worden bij voorkeur van de bron af en het ontstaan van brand in een zo vroeg mogelijk stadium wordt gesignaleerd en bestreden. Binnen het park zullen tevens twee aanrijroutes op elkaar worden aangesloten zodat ook twee aanvalroutes in het park worden gerealiseerd.
De gemeente heeft met de ontwikkelaar een overeenkomst afgesloten waarin de aanbevelingen van de hulpverleningsdienst Drenthe en de adviezen van de brandweer Emmen met betrekking tot de zelfredzaamheid, de bestrijding van rampen en hulpverlening en de maatregelen binnen het plangebied zijn geborgd.
B2.4. Afweging van het GR en conclusie
De beoogde ontwikkelingen binnen het plangebied leiden tot een beperkte toename van het GR. Gelet op de mogelijkheden om het plangebied te ontvluchten, rampen te bestrijden en hulpverlening te bieden en maatregelen die binnen het plangebied worden getroffen, wordt de toename van het risico aanvaardbaar geacht. Ondanks de beoogde maatregelen blijft de kans op een ongeval aanwezig. Dit wordt het restrisico genoemd. Het bevoegd gezag, de gemeente Emmen, neemt kennis van het restrisico en neemt de verantwoording voor eventuele gevolgen.
- 6. In het geval van risicovolle inrichtingen wordt de oriënterende waarde bepaald door een lijn in een grafiek die de volgende punten verbind: - 10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers; - 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 dodelijke slachtoffers; - 10-8 voor een ongeval met ten minste 1.000 dodelijke slachtoffers.
Bijlage 3 Maatregelen Uit Het Mer
Bijlage 3 Maatregelen uit het MER