bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam, Vaart Zuidzijde 1
Bestemmingsplan - Gemeente Emmen
Vastgesteld op 27-01-2011 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Nieuw - Amsterdam, Vaart Zuidzijde 1 van de gemeente Emmen;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML- bestand NL.IMRO.0114.2010016-0701 met de bijbehorende regels;
1.3 achtererf:
gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het (hoofd)gebouw is gelegen;
1.4 ander(e) bouwwerk(en):
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.5 andere werk(en):
een werk, geen bouwwerk zijnde;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/ of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.7 bebouwingsgrens:
een op de verbeelding aangegeven grens die, door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze voorschriften zijn toegestaan;
1.8 bestaand:
bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
1.9 bestaande bebouwing:
bebouwing aanwezig op de eerste dag van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan;
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.12 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.13 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.14 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.15 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waarop ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.16 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.17 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafe;
1.18 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.19 geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege het weg- of vliegverkeer, een industrieterrein en/of het spoorwegverkeer;
1.20 geluidsgevoelig object:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.21 geometrische plaatsbepaling:
locatie van een ruimtelijk object, vastgelegd in een ruimtelijk referentiesysteem;
1.22 gevel:
een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;
1.23 gevellijn:
de lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde met het vooraanzicht vanaf de weg, niet mag worden overschreden;
1.24 groenvoorziening:
een (openbaar)gebied, dat is ingericht als berm, park, groenstrook, beplantingsstrook, grasveld, plantsoen, sport- en speelveldjes en dergelijke, welke voor het gehele jaar of een groot deel van het jaar voor het publiek algemeen toegankelijk moet zijn;
1.25 hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.26 peil:
het peil overeenkomstig de bouwverordening, danwel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein, indien in of op het water wordt gebouwd, dan het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk waterpeil aan te houden;
1.27 straat- en bebouwingsbeeld:
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
1.28 voorkeursgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.29 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen ten dienste van de waterhuishouding waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers;
1.30 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. gebouwen ten behoeve van sociaal-medische voorzieningen, waaronder fysiotherapie;
met bijbehorende:
- b. andere bouwwerken;
- c. kunstwerken en waterwerken;
- d. fiets- en voetpaden;
- e. toegangswegen in- en uitritten;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. groenvoorzieningen;
- h. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van nachtverblijf;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horecabedrijven.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgermeester en Wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Maatschappelijk' wijzigen in de bestemming 'Wonen', mits:
- a. de bouwregels van lid 3.2.1 van overeenkomstige toepassing zijn;
- b. het aantal woningen maximaal 2 bedraagt;
- c. de totale of gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen maximaal 75 m² bedraagt;
- d. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger wordt dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere waarde.
De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. In de afweging om conform artikel 3.6 het bestemmingsplan te wijzigen dient in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen te worden. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de functiewijziging niet plaatsvinden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
5.1 Ondergeschikte bouwonderdelen
- a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens dan wel de maximale bouwhoogte niet meer dan maximaal 1 m wordt overschreden;
- b. Vlaggenmasten en antennemasten, voorzover deze direct ten dienste staan van -en onderdeel uitmaken van een gebouw, mogen de toegestane maximale bouwhoogte met maximaal 1,5 m overschrijden;
- c. Dakopbouwen, noodtrappen, luchtbehandeling- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 1,5 m ten opzichte van de bouwhoogte van een gebouw, en mogen geen groter oppervlakte beslaan dan 15% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een prostitutiebedrijf, seksinrichting en of tippelzone;
- b. het plaatsen van of geplaatst houden van onderkomens;
- c. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
- d. het opslaan van gebruiksklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;
- e. het storten, opslaan, opgeslagen houden of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
- f. geluidszoneringplichtige inrichtingen, zoals bedoeld in het Inrichting- en vergunningenbesluit milieubeheer;
- g. het gebruik van bouwwerken welke zijn opgericht, nadat hiervoor een omgevingsvergunning is verleend, voor andere doeleinden dan waarvoor de omgevingsvergunning is verleend.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Bevoegdheid
Indien niet op grond van een andere bepalingen in deze bestemmingsregels een omgevingsvergunning kan worden verleend, kan er een omgevingsvergunning worden verleend voor:
- a. het afwijken van de voorgeschreven maten, oppervlaktes, afmetingen, afstanden en percentages met maximaal 10%;
- b. voor het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, telecommunicatieverkeer openbaar vervoer of het wegverkeer, kunstwerken van artistieke aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met dien verstande dat:
- 1. de goothoogte van een gebouw maximaal 3 m mag bedragen;
- 2. de oppervlakte van een gebouw maximaal 50 m² mag bedragen;
- 3. de bouwhoogte van een ander bouwwerk maximaal 10 m mag bedragen;
- c. geringe afwijkingen, welke in het belang van zijn een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering maximaal 3 m bedraagt;
- d. het in geringe mate, doch maximaal 5 m afwijken van een bestemmingsgrens, van het profiel van een straat of de vorm van een plein, alsmede van de vorm van bebouwde oppervlakken (bouwpercelen), voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
- e. de bestemmingsregels in die zin dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- f. het binnen de bestemming in geringe mate verschuiven (maximaal 2 m) van het bouwvlak;
- g. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- h. het oprichten van andere bouwwerken met uitzondering van windturbines/-molens, met een bouwhoogte van maximaal 25 m met dien verstande dat:
- 1. als het gaat om antennes naar het oordeel van burgemeester en wethouders te noodzaak daartoe voldoende is aangetoond.
- i. het overschrijden van de gevellijn door:
- 1. erkers, balkons, luifels en bordessen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken tot maximaal 1 m, over de gehele breedte van de voorgevel;
- 2. ingangspartijen tot maximaal 2 m, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 m² en de bouwhoogte maximaal 3 m zal bedragen.
7.2 Beperking
De toepassing van de in lid 7.1 genoemde afwijkingen is beperkt tot die gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen door:
8.1 Bevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen door:
- a. het verschuiven van de bestemmingsgrenzen tot maximaal 5 meter waarbij de grond wordt bestemd voor dezelfde doeleinden als waarvoor de grond is bestemd waaraan deze wordt toegevoegd;
- b. het verruimen van de op de plankaart aangegeven bouwvlakken tot maximaal 5 procent van het bouwvlak waarbij de verruiming uitsluitend mag plaatsvinden binnen de bestemming waarop het bouwvlak betrekking heeft;
- c. het verschuiven van de binnen het plangebied geprojecteerde aansluitpunten van wegen waarbij de verschuiving niet meer mag bedragen dan 5 meter en de grond wordt bestemd voor dezelfde doeleinden als waarvoor de grond is bestemd waaraan deze wordt toegevoegd.
8.2 Beperking
De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. In de afweging om conform artikel 3.6 het bestemmingsplan te wijzigen dient in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, milieusituatie, archeologie en cultuurhistorie, ecologie, water, verkeer(sveiligheid), agrarische belangen, ruimtelijke en landschappelijke inpassing, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de wijziging niet plaatsvinden.
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- d. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
- e. de ruimte tussen bouwwerken.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan Nieuw - Amsterdam, Vaart Zuidzijde 1 aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
10.2 Omgevingsvergunning
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 10.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1 met maximaal 10%.
10.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 10.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
10.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
10.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 10.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
10.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 10.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan
Nieuw - Amsterdam, Vaart Zuidzijde 1
van de gemeente Emmen
Behorende bij het besluit van ........................20...
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Nieuw Bestemmingsplan
Top Therapieën is voornemens op de hoek van de Schooldijk en de Vaart Zuidzijde in Nieuw-Amsterdam een nieuwe fysiotherapiepraktijk te realiseren. Daarbij zal het huidige pand op dit perceel plaatsmaken voor een nieuw gebouw met drie bouwlagen. Ook is er achter het pand een aantal parkeerplaatsen voorzien. De beoogde ontwikkeling past niet in het vigerende bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam, Uitbreidingsplan in Onderdelen (1961). Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen op de hoek van de Schooldijk en de Vaart Zuidzijde in Nieuw-Amsterdam. Het perceel ligt in het bebouwingslint langs de Hoogeveensche Vaart.
Figuur 1.1 De ligging van het plangebied
Figuur 1.2 Begrenzing van het plangebied
1.3 Huidige Planologische Regeling
Op grond van het vigerende bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam, Uitbreidingsplan in Onderdelen (1961) kunnen op het onderhavige perceel eengezinswoningen worden gerealiseerd. Binnen de bestemming is onderscheid gemaakt tussen een viertal woningtypes waarvoor verschillende bouwregels gelden. Het betreft onder andere de inhoud van woningen, de dakhelling en de maximale goothoogte. Het voornemen tot het realiseren van een fysiotherapiepraktijk past niet binnen de woonbestemming. Zodoende is gekozen voor het opstellen van een postzegelbestemmingsplan.
1.4 Opzet Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de bestemmingsverbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met een bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de plantoelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes. De voorliggende toelichting is als volgt opgezet:
- in hoofdstuk 2 komt het beleidskader aan de orde;
- in hoofdstuk 3 worden de onderzoeken naar relevante omgevingsaspecten besproken;
- in hoofdstuk 4 komt de huidige stedenbouwkundige structuur van (de omgeving) van het plangebied aan de orde;
- in hoofdstuk 5 wordt de ontwikkeling beschreven;
- in hoofdstuk 6 wordt de juridische regeling van het bestemmingsplan toegelicht;
- in hoofdstuk 7 wordt toegelicht op welke manier participatie bij de planvorming heeft plaatsgevonden;
- in hoofdstuk 8 ten slotte, wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het plan.
1.5 Overzicht Onderzoeken
Ter voorbereiding van het bestemmingsplan is onderzoek naar verschillende milieuaspecten uitgevoerd. In hoofdstuk 3 is dit milieuonderzoek uitgewerkt. Alleen het bodemonderzoek is als separate bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd. Het gaat om het volgende onderzoek:
'Van der Poel Consult b.v., Verkennend bodemonderzoek Schooldijk Nieuw-Amsterdam, projectnr. 1912297, d.d. januari 2010'.
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Inleiding
Gezien de aard en omvang van het bestemmingsplan, wordt alleen het provinciale en gemeentelijke beleid van belang geacht. Het rijksbeleid is gezien de kleinschaligheid van de beoogde ontwikkeling niet relevant en is daarom niet in deze paragraaf opgenomen.
2.2 Regionaal Beleid
Op het onderhavige plangebied is geen specifiek regionaal beleid van toepassing.
2.3 Provinciaal Beleid
Provinciaal Omgevingsplan (2004)
Het Provinciaal Omgevingsplan (POP II), vastgesteld door Provinciale Staten van Drenthe op 7 juli 2004, introduceert de 'sturing op grondslagen' als kaderstellend uitgangspunt in het provinciaal beleid en de beoordeling van gemeentelijke plannen door de provincie. In totaal benoemt men zes grondslagen, deze zijn:
- de waterstromen: bij de functietoekenning, de inrichting, het beheer en het gebruik van de fysieke omgeving wordt uitgegaan van de eigenschappen en potenties van het watersysteem;
- de Drentse samenleving: doelstelling is het meer centraal stellen van de mens en zijn behoeften in het provinciaal omgevingsbeleid;
- de fysieke infrastructuur: de huidige infrastructuur is de basis voor de komende decennia. Daarbij is de voorkeursvolgorde: benutten en versterken van de bestaande infrastructuur, selectief gebruiken infrastructuur en pas dan aanleg van nieuwe infrastructuur;
- de landschappelijke kwaliteit: bij de invulling van zowel groene als rode stedelijke) functies speelt de landschappelijke kwaliteit een sturende rol;
- een zuinig ruimtegebruik: Drenthe is planologisch volledig bestemd. Wel is er behoefte aan nieuwe functies. Dat vraagt om een zuinig gebruik van ruimte, ook wat betreft het handhaven van de bestaande ruimtelijke kwaliteit;
- een duurzame energiehuishouding; ook hier wordt een voorkeursvolgorde gehanteerd: eerst energie besparen, dan energie betrekken uit duurzame bronnen en als dat niet voldoende is om de energiebehoefte te dekken, het efficiënt inzetten van fossiele brandstoffen.
Kernenbeleid
In het POP II staat de voorgestane kernenstructuur centraal. Hierbij worden de in Drenthe gelegen dorpen en steden verdeeld in vier typen kernen. Nieuw-Amsterdam is in het POP II aangemerkt als hoofdkern. In hoofdkernen kan in beginsel alleen woonontwikkeling en ontwikkeling van bedrijvigheid voor eigen behoefte plaatsvinden. Nieuwe voorzieningen met een beperkt bovenlokale functie kunnen in de hoofdkernen worden gerealiseerd.
Provinciale Omgevingsvisie (ontwerp, 2009)
Op het moment van schrijven vindt besluitvorming plaats ten aanzien van een nieuwe omgevingsvisie voor de Provincie Drenthe. In deze visie wordt de beleidsuitgangspunten geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de nieuwe taakverdeling zoals deze is vastgelegd in de nieuwe Wet ruimtelijk ordening.
De missie van de visie is als volgt verwoord: 'Het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten'. De visie wordt begin 2010 ter inzage gelegd en is naar verwachting medio 2010 van kracht.
2.4 Gemeentelijke Beleid
2.4.1 Ruimtelijk/economische beleid
Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef
Op 24 september 2009 heeft de gemeente Emmen de Structuurvisie 'Veelzijdigheid Troef' vastgesteld. De structuurvisie geldt in beginsel voor de periode tot 2020. De belangrijkste uitgangspunten en ontwikkelingsprincipes voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen bestaan uit “kwaliteit voor kwantiteit” en “keuze voor een duurzame inrichting van de ruimte”.
De structuurvisie schetst de ruimtelijke structuur aan de hand van een aantal hoofdthema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid.
Voorzieningenstructuur
In de structuurvisie is aangegeven dat de nabijheid van voorzieningen één van de kwaliteiten in de gemeente Emmen is. De gemeente wil dit hoogwaardige voorzieningenniveau graag instandhouden en waar mogelijk versterken. Daarbij wordt ingezet op een spreiding en waar mogelijk efficiënte bundeling. Bijvoorbeeld door het concentreren van functies bij brede scholen.
Ruimtelijke waardenkaart
In het kader van het Uitvoeringsprogramma Structuurvisie is een Ruimtelijke Waardenkaart ontwikkeld. Op de Ruimtelijke Waardenkaart wordt het landschap in de omgeving van Nieuw-Amsterdam aangeduid als het landschap van de Grootschalige veenontginningen. Typerend voor het gebied is de regelmaat van het landschap en de lange zichtlijnen. Langs de kanalen, de vroegere transportaders in het gebied, is industriële activiteit tot stand gekomen. Aan de details is nog af te lezen welke activiteiten vroeger in het gebied hebben plaatsgevonden.
2.4.2 Verkeersbeleid
Gemeentelijk Verkeer en Vervoersplan (GVVP)
Het huidige Gemeentelijk Verkeer en Vervoersplan (GVVP) is vastgesteld in 2000. In het uitvoeringsprogramma van Structuurvisie Veelzijdigheid Troef, wordt het voornemen uitgesproken om het GVVP uit 2000 te herzien en af te stemmen op het Provinciaal Verkeer en Vervoersplan uit 2007. Tevens is de gemeente bezig met het opstellen van nieuw parkeerbeleid. Vooralsnog is het huidige GVVP van kracht.
De gemeente Emmen ondersteunt, net als bijna alle andere wegbeheerders van Nederland, de uitgangspunten van Duurzaam Veilig. Dit is bekrachtigd door een landelijk convenant te ondertekenen. Duurzaam Veilig is een systeembenadering met als doel een optimale afstemming te bereiken tussen de functie van de weg, de vormgeving en het gebruik ervan door de weggebruiker. Hiermee wordt beoogd onbedoeld gebruik van de weg, conflicten met hoge snelheids- en richtingsverschillen, en ook onzeker gedrag te voorkomen.
2.4.3 Woonbeleid
Woonplan Emmen 2020
In het in 2002 vastgestelde “Woonplan Emmen 2020” is het woonbeleid voor de gemeente Emmen vastgelegd. Dit beleidsplan is de uitwerking van de “Strategienota Emmen 2020”, waarin in grote lijnen de ambities van de gemeente Emmen zijn vastgelegd, onder andere voor wat betreft het thema “Wonen”. Het Woonplan bevat een totaalprogramma uitbreiding, inbreiding en herstructurering, dat is opgesteld op basis van een gemeentebrede kwantitatieve en kwalitatieve behoefteberekening en is uitgewerkt tot op het niveau van de afzonderlijke kernen en grote wijken binnen de gemeente. Het Woonplan is recentelijk op onderdelen geactualiseerd en eind mei 2007 samen met de nota 'Zorgeloos Wonen, wonen met zorg en welzijn in Emmen' door de Raad vastgesteld.
Uit het woonplan blijkt dat het aantal inwoners van Nieuw-Amsterdam / Veenoord behoorlijk in de komende jaren nog beperkt toeneemt. De marktpositie voor woningen is daardoor relatief gunstig, al is de vraag van jongerenwoningen minder goed. In de periode 2010-2020 is de realisatie van 150 woningen voorzien. De capaciteit voor nieuwe woningen is op dit moment echter niet bekend.
2.4.4 Welstandsbeleid
De gemeente Emmen is op dit moment bezig met het opstellen van een geactualiseerde welstandsnota. De basis hiervan is dat stedenbouwkundige welstandsaspecten opgenomen dienen te worden in het bestemmingsplan. Daarbij is het kaartbeeld (verbeelding) bepalend.
2.5 Conclusie
Het beoogde plan past binnen het provinciale en gemeentelijke beleid ten aanzien van voorzieningen. Ook het overige beleid vormt geen belemmering voor de realisatie van het beoogde project.
Hoofdstuk 3 Onderzoeken
3.1 Archeologie En Monumenten
Normstelling en beleid
Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is op 1 september 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze nieuwe wet maakt deel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet. De kern van Wamz is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De Wamz verplicht gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, zal het bestemmingsplan uiteindelijk, indien nodig (en mogelijk), een bescherming moeten bieden voor waardevolle gebieden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een aanlegvergunningenstelsel.
Provinciaal beleid Drenthe
De archeologische verwachtingswaarden in de provincie Drenthe zijn vastgelegd op een Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). De reeds gewaardeerde gebieden met archeologische waarden zijn aangeduid op de Archeologische Monumentenkaart (AMK).
Ten aanzien van deze archeologische waarden hanteert de provincie een onderzoeksplicht. Op grond van inhoudelijke overwegingen en expert judgement hanteert de provincie Drenthe een afwijkingsmogelijkheid voor projecten met een oppervlakte kleiner dan 500 m². Daarbij dienen de volgende uitgangspunten te worden gehanteerd:
- het gaat om het totaal aan te verstoren bodemoppervlak binnen een plangebied of bouwblok van een samenhangend project dat niet opgedeeld kan worden in deeluitwerkingen;
- de afwijking geldt voor gebieden met een lage (alleen beekdalen), middelhoge en hoge archeologische verwachtingswaarde, zoals aangegeven op de IKAW, tenzij binnen een afstand van 50 meter een AMK-terrein aanwezig is;
- de afwijking geldt niet voor bekende vindplaatsen die op de AMK van Drenthe staat aangegeven; uitzondering hierop zijn de historische kernen die op de AMK staan aangegeven als 'terrein van hoge archeologische waarde'. Voor deze terreinen is een vrijstelling van 70 m² mogelijk.
Archeologisch onderzoek is niet vereist als het gaat om herbouw met dezelfde maatvoering als het oorspronkelijke bouwwerk, dat wil zeggen dat de funderingen dezelfde horizontale en verticale afmetingen hebben of wanneer werkzaamheden vergunningsvrij kunnen worden uitgevoerd.
Totdat de gemeente Emmen zelf onderbouwd archeologiebeleid heeft vastgesteld, is het provinciaal beleid van toepassing en verwoord in de regels.
Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Archeologische waarden in het plangebied
In 2005 is in de gemeente archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd 1). Op grond van dit onderzoek is geconcludeerd dat voor de kernen Nieuw-Amsterdam en Veenoord een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt (zie onderstaande figuur). Aangezien de realisatie van het plan de drempelwaarde van 500 m2 niet zal overschrijden, is archeologisch onderzoek niet aan de orde.
Figuur 3.1 Archeologische waarden ter plaatse van het plangebied
Monumenten
Het huidige pand ter plaatse van het plangebied betreft geen monument. In de omgeving zijn meerdere panden gelegen die zijn gebouwd in de tweede helft van de 19e eeuw. Een aantal van deze panden is aangemerkt als (gemeentelijk) monument. Het betreft onder andere het Van Gogh Huis aan de Van Goghstraat 1.
3.2 Ecologie
Normstelling en beleid
Gebiedsbescherming
Ten aanzien van gebiedsbescherming is vooral de op 1 oktober 2005 in werking getreden Natuurbeschermingswet van belang.
In deze wet is de bescherming van natuurgebieden die zijn aangewezen onder de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen geregeld (de zogenaamde Natura 2000-gebieden). Daarnaast kunnen op grond van de Natuurbeschermingswet gebieden van nationaal belang worden aangewezen: Beschermde Natuurmonumenten. Ten aanzien van activiteiten in de omgeving van deze gebieden, dient te worden beoordeeld of deze activiteiten ''significant negatieve effecten'' kunnen veroorzaken.
Ecologische hoofdstructuur
Naast gebieden die zijn aangewezen op grond van de Natuurbeschermingswet dient rekening te worden gehouden met het provinciale beleid ten aanzien van gebieden die zijn gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS heeft als doel natuurgebieden te vergroten en te verbinden. Voor ontwikkelingen binnen de EHS geldt het ''nee, tenzij-principe'', wat betekent dat ontwikkelingen geen afbreuk mogen doen aan de natuurlijke kenmerken van het gebied. Indien vernietiging of verstoring van de EHS plaats vindt, dient te allen tijde compensatie plaats te vinden.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet is in werking getreden op 1 april 2002. Op grond van de wet geldt een algemeen verbod voor het verwijderen en beschadigen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. Artikel 75 van de wet voorziet in aantal gevallen in een mogelijkheid tot ontheffing. Deze gevallen zijn verder uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten.
Toetsing en conclusie
Gebiedsbescherming
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied bevindt zich op circa 12 kilometer afstand van het plangebied. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen gebieden gelegen die deel uitmaken van de EHS of die zijn aangewezen als Beschermd Natuurmonument (het dichtstbijzijnde onderdeel van de EHS ligt op circa 1,5 kilometer ten zuidwesten van het plangebied). Gelet op de afstand tot de bovengenoemde natuurgebieden en de zeer beperkte omvang van de beoogde ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat de effecten voor natuurwaarden verwaarloosbaar zijn. Het aspect gebiedsbescherming staat de vaststelling van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het beoogde plan voorziet in de sloop van een bestaande woning. De kans bestaat dat in de spouwmuren (zwaar) beschermde vleermuissoorten aanwezig zijn. Voor de woning is echter reeds een sloopvergunning afgegeven. Afweging van het aspect ecologie heeft in dit kader plaatsgevonden. Er wordt zodoende vanuit gegaan dat in het bestaande pand geen vleermuizen voorkomen. Het plan voorziet verder niet in het dempen van sloten of kappen van bomen waardoor beschermde planten- of diersoorten zouden kunnen worden aangetast.
Maatregelen ten aanzien van waardevol boom
Op de erfgrens met het oostelijk gelegen perceel is een waardevolle en beeldbepalende boom aanwezig (zie figuur 3.2). De boom heeft op grond van de gemeentelijke bomenlijst een beschermde status wanneer de boom een levensverwachting heeft van meer dan 15 jaar. Uit een stabiliteitsonderzoek (zie bijlage 2) is gebleken dat de boom voldoet aan dit criterium.
Figuur 3.2 Waardevolle beuk op de erfgrens
Om de boom in stand te houden zijn een aantal maatregelen noodzakelijk om het gebouw in de voorgestelde vorm te kunnen uitvoeren. Deze zijn verwoord in bijlage 3. Op hoofdlijnen gaat het om het volgende:
- bij de fundering van het deel van het gebouw dat boven de (belangrijkste) wortels is gelegen dient rekeningte worden met deze wortels, bijvoorbeeld door het gebouw uit te voeren met een zogenaamde 'zwevende vloer';
- de parkeerplaatsen boven de wortels worden uitgevoerd met een semiverharding of drukverdelende elementen;
- de kroon van de boom ter plaatse van het gebouw moet (beperkt) worden gesnoeid door deskundigen;
- bij de uitvoering van werkzaamheden moet rekening worden gehouden met de boom bij het graven van een bouwput en het plaatsen van zwaar materieel (bijvoorbeeld een bouwkeet).
3.3 Fysieke Veiligheid
Bij het begrip (externe) veiligheid kan men denken aan de bescherming tegen risico's die men loopt in de nabijheid van inrichtingen, leidingen en wegen waar incidenten kunnen voorkomen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn of andere gevaarlijke situaties kunnen ontstaan (bijvoorbeeld het knappen van hoogspanningdraden).
Normstelling en beleid
Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI)
Op risicovolle inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing. Bij het beoordelen van plannen dient bekeken te worden of voor de burgers het minimum beschermingsniveau gehandhaafd wordt/ blijft (plaatsgebonden risico). Voor de risicocontour van het plaatsgebonden risico (PR) geldt, dat in een straal van 10-6 per jaar geen kwetsbare (grenswaarde) en beperkt kwetsbare (richtwaarde) objecten gebouwd mogen worden.
Daarnaast dient de kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers expliciet te worden afgewogen en verantwoord (groepsrisico).
Voor het groepsrisico (GR) geldt dat onderbouwing van het risico dient plaats te vinden als:
- het groepsrisico ten opzichte van voorgaande berekening verhoogd is;
- het groepsrisico boven de gestelde oriëntatiewaarde uitkomt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water geldt vooralsnog de Circulaire Risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen. Op grond van deze circulaire geldt een grenswaarde ten opzichte van het PR en een oriënterende waarde voor het GR. Op dit moment werkt het rijk aan het vaststellen van het zogenaamde basisnet, waarmee langs bepaalde hoofdtransportroutes ruimte wordt gereserveerd teneinde externe veiligheidsrisico's te beperken.
Gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In geval van aardgastransportleidingen en vervoer van brandbare vloeistoffen door buisleidingen gelden de zoneringsafstanden uit de Circulaire “Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen” en de Circulaire ''Brandbare Vloeistoffen uit de K1-, K2- en K3-categorie''. Er geldt zowel een toetsingsafstand waarbinnen de wenselijkheid van ruimtelijke ontwikkelingen moet worden afgewogen, als een bebouwingsafstand waarbinnen de realisatie van kwetsbare objecten niet is toegestaan.
Overigens wordt op het moment van schrijven het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen voorbereid waarin de normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vergelijkbaar worden met de normen uit het Bevi. Tot aan de vaststelling van het besluit blijven de circulaires van toepassing.
Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Risicovolle inrichtingen
Op circa 200 meter van het plangebied ligt het bedrijf Agrifirm Nieuw-Amsterdam. Bij dit bedrijf worden in beperkte mate gevaarlijke stoffen opgeslagen. Ten aanzien van het opslaggebouw geldt een PR 10-6-contour van 45 m. Omdat deze contour niet tot het plangebied reikt, voldoet het plan aan de grenswaarde voor het PR. Van een relevant invloedsgebied voor het GR is geen sprake.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de directe omgeving van het plangebied worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd over de weg, het water of door buisleidingen.
Over het nabijgelegen spoortraject tussen Emmen en Coevorden worden in beperkte mate gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In het kader van diverse bestemmingsplanherzieningen en de totstandkoming van het toekomstige basisnet, is een risicoanalyse gemaakt van het spoortraject vanaf de Drentse grens tot aan Emmen ).
Uit de risicoanalyse blijkt dat de PR 10-6-contour in geen geval buiten het spoor is gelegen. Uit berekeningen van het GR blijkt dat in de drukke stationsgebieden ruimschoots wordt voldaan aan de oriënterende waarde (GR < 0,1 OW). Daaruit kan worden afgeleid dat ter hoogte van het plangebied, een gebied met een minder hoge personendichtheid, ook ruimschoots aan de oriënterende waarde kan worden voldaan. Bovendien leidt de beoogde ontwikkeling, gelet op het beperkt aantal personen dat binnen de praktijk zal verblijven, niet tot een significante toename van het GR. Een uitgebreide verantwoording van het GR is zodoende niet aan de orde.
Verantwoording van het Groepsrisico
In overleg met de regionale brandweer dient het GR te worden verantwoord. In het kader van het wettelijk vooroverleg (artikel 3.1.1. Bro) is het concept- ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de regionale brandweer. Deze hebben vooralsnog niet gereageerd op het plan. Gelet op de beperkte omvang van het plan en de beperkte gevolgen voor het GR, wordt nadere verantwoording van het GR niet noodzakelijk geacht.
3.4 Milieu
3.4.1 Bedrijven en milieuzonering
Normstelling en beleid
Onder andere vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt bedrijvigheid een goede afstemming met andere, in de omgeving aanwezige functies. Voor het bepalen welke categorieën bedrijfsactiviteiten toelaatbaar zijn, is in het kader van dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" (2009).
Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Aangezien het onderhavige plangebied is gelegen naast een relatief druk bereden ontsluitingsroute en in een lint waar van oorsprong functiemenging voorkomt, wordt het beoogde functiegebruik zonder meer toelaatbaar geacht.
De binnen het plangebied mogelijk gemaakte functie (fysiopraktijk) betreft een activiteit uit milieucategorie 1 waarop een richtafstand van 10 meter van toepassing is. Binnen een gebied waar functiemening voorkomt, wordt de activiteit direct naast woningen toelaatbaar geacht.
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen functies aanwezig die onaanvaardbare milieuhinder ter plaatse van de fysiotherapiepraktijk kunnen veroorzaken. Aan de overzijde van de Hoogeveensche Vaart is het industrieterrein de Tweeling gelegen. Op korte afstand van het terrein reeds woningen zijn gelegen, waarmee de bedrijven in het hun bedrijfsvoering rekening dienen te houden. Zodoende zullen ook de bedrijven op het industrieterrein in geen geval tot onaanvaardbare milieuhinder ter plaatse van de fysiotherapiepraktijk veroorzaken.
3.4.2 Bodem en grondwaterkwaliteit
Normstelling en beleid
De aanwezigheid van bodemverontreiniging kan gevolgen hebben voor het gebruik van de locatie. Niet alleen kan dit betekenen dat op het perceel gebruiksbeperkingen liggen. Ook kan het zo zijn dat de bodemverontreiniging de bestemming van de locatie in de weg staat. Het nemen van saneringsmaatregelen of het verwijderen van de bodemverontreiniging kan deze belemmering weer opheffen.
In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat indien ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval. Bij bodemverontreinigingen groter dan 25 m3 en grondwaterverontreinigingen groter dan 100 m3 is er sprake van een urgent saneringsgeval. Bij verontreinigingen kleiner dan deze omvang kan het bevoegd gezag zelf een afweging maken. Daarbij dient zij uiteraard de gevoeligheid van het toekomstige functiegebruik te betrekken.
Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek wijst uit dat in de bodem een lichte verontreiniging met PCB, olie en PAK voorkomen (overschrijding van de achtergrondwaarde). In het grondwater overschrijdt het bariumgehalte de tussenwaarde. De gemeten concentraties zijn echter dusdanig dat er geen aanvullende maatregelen of aanvullend onderzoek noodzakelijk is. Het verhoogde gehalte barium in het grondwater wordt nagenoeg in heel Nederland gemeten. Op grond van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat er geen milieuhygiënische belemmeringen bestaan voor het beoogde functiegebruik. Het bodemonderzoek is opgenomen als bijlage bij de toelichting.
3.4.3 Geluid
Normstelling en beleid
Op grond van de Wet geluidhinder is rond inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30-km/uur en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd om te bepalen of de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Indien niet aan deze grenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. De van toepassing zijnde voorkeursgrenswaarde en maximale hogere grenswaarde zijn afhankelijk van de geluidsbron, het type geluidsgevoelig object en de omgevingssituatie.
Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Wegverkeerslawaai
Een fysiotherapiepraktijk is geen geluidsgevoelig object of een 'ander geluidsgevoelig gebouw' in de zin van de Wet geluidhinder. Aangezien er in de omgeving van het plangebied geen wegen zijn gelegen die kunnen leiden tot een hoge geluidsbelasting wordt nadere toetsing van het ruimtelijke ordeningsspoor niet noodzakelijk geacht.
In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de bestemming 'Wonen' kan worden gerealiseerd. Deze bestemming kan wel worden aangemerkt als geluidsgevoelig object. Als gevolg van een in de Crisis en Herstelwet geregelde wijziging van de Wet geluidhinder kan toetsing aan geluidsgrenswaarden plaatsvinden op het moment dat van de wijzigingsbevoegdheid gebruik wordt gemaakt. Het plangebied is gelegen binnen de geluidszone van de Van Goghstraat, de Industrieweg en de Vaart Noordzijde. Naar deze wegen dient bij het opstellen van een wijzigingsplan akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Spoorweglawaai
Op circa 190 m van het plangebied is het spoorwegtraject Emmen-Coevorden gesitueerd. Op dit traject is een geluidszone van 100 m aan weerszijden van de spoorweg van kracht. Aangezien het plangebied niet binnen de desbetreffende geluidszone is gelegen, is akoestisch onderzoek ten aanzien van spoorweglawaai niet aan de orde.
Industrielawaai
Op enige afstand van het plangebied bevindt zicht het gezoneerde industrieterrein 'De Tweeling'. Ten behoeve van een uitbreiding van dit industrieterrein is een akoestisch model opgesteld. Uit de berekeningen blijkt dat ter plaatse van het plangebied kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A).
Zodoende levert het industrieterrein geen belemmering op voor de vaststelling van het bestemmingsplan of de uitvoering van de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid.
3.4.4 Luchtkwaliteit
Normstelling en beleid
Op 15 november 2007 is het toetsingskader voor luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer in werking getreden. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling.
Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
- een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
In het Besluit en de Regeling Niet in betekenende mate is exact vastgelegd welke typen projecten “niet in betekenende mate” bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het gaat onder andere om:
- woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 nieuwe woningen bij twee ontsluitingswegen;
- kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen;
- en een combinatie van woningbouw- en kantoorlocaties.
Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
De beoogde ontwikkeling heeft een zeer beperkte verkeersaantrekkende werking en daarmee verwaarloosbare gevolgen voor de luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied. Op grond van het Besluit niet in betekenende mate is het plan daarom uitgesloten van nadere toetsing aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.
Gelet op de jaargemiddelde achtergrondconcentratie voor stikstofdioxide (13,0 µg/m3) en fijnstof (18,5 µg/m3) ter plaatse van het plangebied, kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat uit het oogpunt van luchtkwaliteit. Daarmee voldoet het plan aan het criterium van een goede ruimtelijke ordening.
3.5 Watertoets
Normstelling en beleid
In het waterbeheer zijn drie grote beleidsthema's aan de orde:
- voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een groot deel van het jaar dié wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld;
- om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken, kennen we WB21. Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Het stedelijk gebied dient dus waterneutraal te zijn. Mocht dit door de enige goede reden - de veiligheid is ernstig in het geding, de kosten zijn te hoog, er spelen nijpende ruimtevraagstukken - niet kunnen, dan komen het waterschap en de gemeente passende afspraken overeen. Doel is het watersysteem zó in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert;
- voor het bereiken van een goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor de Natura 2000-gebieden is geen uitstel mogelijk.
Deze drie thema's hangen zó met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Dat doet het college dus ook niet. Het college zorgt er voor dat het watersysteem:
- tijdig op orde is;
- duurzaam is ingericht;
- voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast;
- bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden;
- verdroging tegen gaat en rekening houdt met de eisen vanuit de KRW.
Waterwet
Om aan deze punten te voldoen is begin 2010 de Waterwet in werking getreden. Deze wet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water, zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water.
De instrumenten vanuit de Waterwet zijn waterplannen (rijk en provincie), waterbeheerplannen (waterbeheerder) en vergunningen.
Waterbeheerplan
Het nieuwe waterbeheerplan van Waterschap Velt en Vecht is opgesteld in nauwe samenwerking met de andere waterschappen in Rijn-oost en de maatregelen die voortkomen uit de Kaderrichtlijn Water voor het Rijn-oost-gebied zijn in dit plan verwerkt. Vanwege de complexheid van de wateropgaven en de vele partijen die daarbij betrokken zijn is samenwerking noodzakelijk om de doelen te kunnen realiseren.
Toetsing en conclusie
Digitale watertoets
Op grond van het Besluit op de ruimtelijke ordening moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt ingegaan op de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Deze paragraaf is het resultaat van het contact tussen de initiatiefnemer en het waterschap.
De watertoets heeft plaats gevonden op de website www.dewatertoets.nl. Daarmee zijn de waterhuishoudkundige aspecten voldoende belicht. De beantwoording van de vragen heeft er niet toe geleid dat er nader overleg met het waterschap moet worden gevoerd. De antwoorden op de gestelde vragen zijn opgenomen in bijlage 4 van deze toelichting.
Uit de gegevens die de initiatiefnemer van het plan heeft verstrekt, blijkt dat er sprake is van een plan met een beperkte omvang. De invloed van het plan op de waterhuishouding is beperkt. Waterschap Velt en Vecht heeft geen bezwaar tegen dit plan.
Afronden watertoets
Deze waterparagraaf is in het kader van het wettelijk vooroverleg (artikel 3.1.1. Bro) aan Waterschap Velt en Vecht voorgelegd. Het waterschap heeft geen inhoudelijke reactie op het bestemmingsplan gegeven.
Hoofdstuk 4 Stedenbouwkundige Structuur
4.1 Ontstaansgeschiedenis
Het landschap in het noorden van Nederland is voor een groot deel gevormd in de voorlaatste ijstijd (200.000 voor Christus). Door ijskappen worden delen van het landschap opgestuwd. In de lager gelegen delen ontstaan beekdalen. Tijdens het Holoceen (vanaf 8.000 voor Christus) warmt het klimaat op en worden in de lagere delen vochtige milieus gevormd. Een groot deel van de huidige gemeente Emmen wordt dan onderdeel van een veenmoeras. Vanaf het eind van de middeleeuwen wordt dit landschap ontgonnen, waarbij kanalen worden aangelegd en de karakteristieke strokenverkaveling ontstaat. In de omgeving van Nieuw-Amsterdam is de ontginning vlak na 1850 echt op gang gekomen. De Hoogeveensche Vaart is een goed herkenbaar overblijfsel uit deze periode.
4.2 Stedenbouwkundige Hoofdstructuur
Het perceel is gelegen aan de Hoogeveensche Vaart; een kanaal dat van oorsprong de ontginningsbasis van het gebied vormt. Het kanaal met bijbehorende infrastructuur bepaald voor een groot deel de beleving van het gebied (zie figuur 4.1). Langs het kanaal staan voornamelijk vrijstaande woningen, waarvan een groot deel in de tweede helft van de 19eeeuw is gebouwd (zie figuur 4.2). Daartoe hoort tevens het logement waar Vincent van Gogh een tijdje verbleef (zie figuur 4.3).
Figuur 4.1 Brug over de Hoogeveensche Vaart
(bron: Google Earth)
Figuur 4.2 Vrijstaande woning aan de Vaart
(bron: Google Earth)
Figuur 4.3 Van Gogh-huis
(bron: Google Earth)
4.3 Verkeersstructuur
Autoverkeer
Verkeer van en naar de woonwijken van Nieuw-Amsterdam wordt ook voor een groot deel afgewikkeld via de Schooldijk. Het meeste verkeer wordt vervolgens afgewikkeld via de Vaart in oostelijke en westelijke richting. De noordzijde van de Vaart geeft langs twee verschillende routes aansluiting op de A37. Regionaal verkeer richting het zuiden zal voornamelijk worden afgewikkeld via de Zijtak en verder via de N853.
Zowel de Schooldijk als de Vaart Zuidzijde zijn ingericht als 30-km-zone.
Fietsverkeer
De wegen in de omgeving van het plangebied zijn geschikt als fietsroute. Zowel de Schooldijk als de Vaart Zuidzijde zijn ingericht als 30-km-zone.
Openbaar vervoer
Op korte afstand lopen van het plangebied bevindt zich het treinstation van Nieuw-Amsterdam. Dit station heeft een goede verbinding met steden Coevorden en Emmen. Er stoppen in beide richtingen twee treinen per uur.
Parkeren
In de omgeving van het plangebied zijn voornamelijk vrijstaande woningen gelegen waarbij op eigen terrein wordt geparkeerd. Verder zijn langs de Vaart Zuidzijde parkeerplaatsen gesitueerd die deels worden benut door kantoorpanden in deze straat. Naast een aantal parkeerplaatsen bij het nabijgelegen Van Gogh-huis is van openbare parkeervoorzieningen op korte afstand verder geen sprake.
4.4 Groenstructuur
Langs de Vaart zijn in een rechte lijn bomen aangeplant. Deze lijn vormt de belangrijkste groenstructuur in de omgeving. Daarnaast is voornamelijk sprake van particulier groen. Uitgangspunt is dat de bestaande groenstructuur blijft gehandhaafd. Groenvoorzieningen binnen het plangebied kunnen worden aangesloten bij deze structuur. Met de op de erfgrens gelegen waardevolle beukenboom dient rekening te worden gehouden bij de inrichting van het perceel (zie paragraaf 3.2).
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Als algemeen uitgangspunt voor het bestemmingsplan geldt dat een regeling moet worden gekozen die voldoende flexibiliteit biedt om het voorgenomen bouwplan te realiseren. Daarnaast dient het beoogde gebouw ook in de toekomst bruikbaar blijven voor meerdere functies. Anderzijds dient het plan voldoende te waarborgen dat het plan binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur past (zie hoofdstuk 4) en dat het beoogde functiegebruik geen negatieve invloed heeft op de omgeving.
5.2 Randvoorwaarden En Uitgangspunten
Om het aan het bovengenoemde uitgangspunt te voldoen, zijn in het bestemmingsplan de volgende randvoorwaarden opgenomen:
- het beoogde bouwplan moet binnen het daarvoor bestemde bouwvlak worden gerealiseerd. Er is tevens een maximale bouwhoogte van 11 m gehanteerd. Daarmee past het plan qua maatvoering goed bij de gebouwen in de omgeving van het plangebied;
- bouwkundige aspecten zoals materialisatie en kleurgebruik, worden in het kader van de bouwaanvraag afgewogen;
- binnen het plangebied wordt de bestemming ''Maatschappelijk'' toegepast. Binnen de bestemming worden een aantal verschillende gebruiksmogelijkheden toegestaan. Daarnaast wordt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, zodat in het gebouw in de toekomst eventueel voor woonfuncties kan worden gebruikt;
- functies die onaanvaardbare milieuhinder kunnen veroorzaken of in de omgeving van woningen niet wenselijk zijn, worden binnen de bestemming ''Maatschappelijk'' niet toegestaan.
5.3 Bouwplan
Gebouw
Door Flim Architecten is een voorlopig ontwerp gemaakt voor een fysiotherapiepraktijk. In de volgende figuren is het ontwerp weergegeven. Het bouwplan betreft een gebouw in twee delen. Het linkerdeel (van de voorkant gezien) bestaat uit drie bouwlagen en is rechthoekig van opzet. Dit deel van het gebouw is circa 10,40 hoog. Het rechterdeel is halfrond en bestaat uit twee bouwlagen. Op de derde laag is een balkon of een terras voorzien. Ten aanzien van de invulling van het gebouw wordt vooralsnog gekozen voor de volgende opzet:
- begane grond: entree en wachtruimte, receptie, een kantoor en 4 behandelkamers;
- eerste verdieping: een oefenzaal, 2 behandelkamers en 2 kleedkamers;
- tweede verdieping: 2 kantoorruimtes, een vergaderruimte, een kleedruimte en een balkon / terras.
Bij de fundering van het gebouw zal rekening worden gehouden met de wortels van de waardevolle beuk.
Figuur 5.1 Overzicht van de begane grond
Figuur 5.2 Vooraanzicht vanaf de Vaart Zuidzijde
Figuur 5.3 Zijaanzicht vanaf de Schooldijk
Parkeren
Op eigen terrein zijn 8 parkeerplaatsen voorzien. De parkeerplaatsen die ter plaatse van de wortels van de waardevolle beuk zijn gesitueerd, worden daarbij uitgevoerd met een passende verharding. Daarnaast zal een overeenkomst met de gemeente worden gesloten over een bijdrage aan het parkeerfonds, waarmee nieuwe parkeerplaatsen worden aangelegd. Er wordt voor gekozen om bij de herinrichting van de Vaart ZZ acht langsparkeerplaatsen te maken (zie figuur 5.4).
Figuur 5.4 Nieuwe parkeervakken
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten Van Het Bestemmingsplan
6.1 Plantoelichting Verbeelding En Regels
Het bestemmingsplan bestaat uit een plantoelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De regels en verbeelding zijn aan elkaar gerelateerd. Dit betekent dat de verbeelding en de regels altijd in samenhang moeten worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzen te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.
Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.
Alle gronden die binnen het plangebied vallen, hebben een bestemming en/of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en / of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden, door alleen te regelen wat nodig is.
6.2 Toelichting Op De Bestemmingen
De regels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1. Inleidende regels (artikel 1 en 2);
- Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels (artikel 3);
- Hoofdstuk 3. Algemene regels (artikel 4 t/m 9);
- Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels (artikel 10 t/m 11).
De inhoud van de verschillende artikelen wordt als volgt toegelicht:
6.2.1 Inleidende regels
In hoofdstuk 1 worden enkele in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Behalve de eerste twee begrippen zijn deze omschrijvingen alfabetisch gerangschikt. Zij zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.
Artikel 2 Wijze van meten
De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
6.2.2 Bestemmingsregels
In hoofdstuk 2 worden de op de verbeelding aangegeven bestemming omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Tevens worden de bebouwingsmogelijkheden vermeld.
Artikel 3 Maatschappelijk
Op het plangebied is één bestemming van toepassing. Het betreft de bestemming 'Maatschappelijk', waarmee de gronden voor meerdere functies bestemd zijn. Naast fysiotherapie kunnen in het gebouw overige sociaal-medische voorzieningen worden gehuisvest.
Het bouwvolume op het perceel is vastgelegd door middel van een bouwvlak op de verbeelding en een maximale bouwhoogte.
Wijzigingsbevoegdheid naar 'Wonen'
Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' is tevens een Wijzigingsbevoegdheid naar 'Wonen' opgenomen. Op die manier kan het pand met een relatief eenvoudige procedure geschikt worden gemaakt voor de woonfunctie. Er zijn maximaal 2 woningen toegestaan. De bevoegdheid voor het uitvoeren van de bestemmingswijziging ligt bij Burgemeester en wethouders. Voor de Wijzigingsbevoegdheid geldt de randvoorwaarde dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek naar verschillende omgevingsaspecten is uitgevoerd. Door onderzoeksverplichtingen aan de wijzigingsbevoegdheid te koppelen wordt altijd rekening gehouden met de actuele omgevingssituatie.
6.2.3 Algemene regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Bij de formulering van de algemene gebruiksregels is een algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit maakt het noodzakelijk dat de bestemmingsomschrijving voldoende duidelijk is.
Artikel 5 Algemene bouwregels
In de Algemene bouwregels wordt nader ingegaan op een aantal specifieke bouwregels
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
Bij de formulering van de gebruiksbepalingen is een algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit maakt het noodzakelijk dat de bestemmingsomschrijving voldoende duidelijk is.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
De algemene afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Deze mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels een omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat niet twee keer kan worden afgeweken van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden. Om gebruik te kunnen maken van de afwijking.
Artikel 8 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een aantal wijzigingsbevoegdheden opgenomen die van toepassing zijn op de bestemming 'Maatschappelijk' in het plan. Het gaat algemene zaken als het verruimen van het bouwvlak met een beperkt percentage (5%) of het verschuiven van de bestemminggrenzen met maximaal 5 meter.
6.2.4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Dit artikel heeft betrekking op bestaande legale situaties (bestaande bouwwerken en bestaand gebruik) die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.
Artikel 11 Slotregel
In de Slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan, “Nieuw-Amsterdam, Vaart Zuidzijde 1” aangehaald worden als “Regels van het bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam, Vaart Zuidzijde 1''.
6.3 Handhaving
De verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van het bestemmingsplan ligt bij de gemeente. De basis voor een werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een goede registratie van verleende vergunningen, vrijstellingen en ontheffingen.
Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan heeft een nauwgezette inventarisatie plaats gevonden van de feitelijke situatie. De bestaande ruimtelijke situatie is in dit bestemmingsplan opnieuw vastgelegd. Daarnaast heeft bestaand beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan eigentijdser, beter toepasbaar en goed naleefbaar geworden.
Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de planregels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en burger ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.
De gemeente Emmen heeft handhavingsbeleid ontwikkeld, waarin wordt aangegeven hoe de handhaving van het bestemmingsplan opgepakt wordt.
Met het handhavingsbeleid wordt aangesloten op het programma van de landelijke Stuurgroep Handhaven op Niveau met betrekking tot het programmatisch handhaven. Dit betekent dat niet tegen alle illegale situaties wordt opgetreden maar tegen zaken met een uitstralend effect. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst vastgesteld door het college, dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft.
Ongeacht de wijze waarop handhaving van het bestemmingsplan vorm krijgt geldt voor de gemeente geldt als eerste handhavingprioriteit de aanpak van calamiteiten met een levensbedreigend karakter, waarbij men moet denken aan instortings- en brandgevaar en asbestvervuiling.
De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, dat een uitstralend effect zal hebben. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor een projectmatige aanpak.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Overleg Ex. Artikel 3.1.1. Bro En Inspraak
In het kader van het wettelijk vooroverleg (artikel artikel 3.1.1. van het Bro) is het bestemmingsplan toegezonden aan een aantal vaste overleg- en adviesinstanties. Daarnaast heeft het plan, conform de Inspraakverordening van de gemeente Emmen, ter inzage gelegen ten behoeve van inspraak.
Op het plan is gereageerd door de Provincie Drenthe, VROM-inspectie en Plaatselijk belang Nieuw-Amsterdam/Veenoord. De inspraak- en overlegreacties zijn beantwoord in een seperate nota. Deze is als bijlage 1 bij de toelichting opgenomen.Ten aanzien van de afspraken met betrekking tot parkeren zal de tekst in hoofdstuk 8 worden verhelderd. Verder leiden de inspraak- en overlegreacties leiden niet tot inhoudelijke wijzigingen van het bestemmingsplan.
7.2 Zienswijzen Op Het Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan “Nieuw-Amsterdam, Vaart ZZ 1” heeft tussen 20 oktober 2010 en 30 november 2010 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Op het ontwerpbestemmingsplan zijn zienswijzen ingediend. De inhoud van deze zienswijzen wordt vermeld in het raadsvoorstel. In het raadsvoorstel wordt aangeven of de zienswijzen al dan niet een aanleiding geven tot het aanpassen van ontwerpbestemmingsplan bij de vaststelling.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
8.1 Grondexploitatie
Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie of wanneer er locatie- of faseringseisen worden gesteld via een exploitatieplan. Een exploitatieplan is niet aan de orde wanneer het kostenverhaal 'anderszins' is verzekerd en het stellen van locatie- en faseringseisen niet aan de orde is. De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan o.a. wordt verstaan de bouw van een woning of de uitbreiding van een gebouw van 1000 m2 of meer.
Aangezien in het voorliggende bestemmingsplan een bouwplan in de zin van het Bro wordt mogelijk gemaakt, is de afdeling grondexploitatie uit de Wro van toepassing. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente zal een exploitatieovereenkomst worden gesloten, waardoor de kosten 'anderszins' zijn verzekerd. Omdat tevens het stellen van locatie- of faseringseisen niet aan de orde is, kan het opstellen van een exploitatieplan achterwege blijven. De overeenkomst dient gesloten te zijn voor het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan.
8.2 Economische Uitvoerbaarheid
De voorgenomen ontwikkeling betreft een particulier initiatief. De initiatiefnemer beschikt over voldoende financiën om het plan te realiseren. Met een toenemende vraag naar zorgvoorzieningen en het beleid van de provincie Drenthe om voorzieningen zoveel mogelijk te spreiden, is er voldoende perspectief om het plan uit te voeren.
Om de voldoende parkeergelegenheid in de omgeving van het project te kunnen garanderen zal de intiatiefnemer een bijdrage leveren aan het parkeerfonds. Deze kosten zijn meegewogen bij de economische uitvoerbaarheid van het plan. Het is nog niet exact bekend waar de parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
De kosten voor het opstellen van het plan komen voor rekening van de initiatiefnemer, zodat de gemeente geen kosten heeft aan de totstandkoming van het plan. De economische uitvoerbaarheid van het plan is daarmee voldoende gegarandeerd.
Bijlage 1 Nota Van Beantwoording
Bijlage 1 Nota van beantwoording
Bijlage 2 Stabiliteitsonderzoek
Bijlage 2 Stabiliteitsonderzoek
Bijlage 3 Inrichtingsadvies
Bijlage 4 Samenvatting Watertoets
Bijlage 4 Samenvatting Watertoets