Bestemmingsplan Emmen, Vreding e.o.
Bestemmingsplan - gemeente Emmen
Vastgesteld op 26-05-2011 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Emmen, Vreding e.o. van de gemeente Emmen;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML- bestand NL.IMRO.0114.2010020-0702 met de bijbehorende regels en bijlagen behorende bij het plan;
1.3 aan huisgebonden kleinschalige beroep- of bedrijfsactiviteiten:
het, met behoud van de woonfunctie, gebruik van een gedeelte van een woning of een daarbij behorend bijgebouw voor het verrichten van werkzaamheden van dienstverlenende en/of ambachtelijke aard met als doel daaruit hoofd- of neveninkomsten te betrekken of het zelfstandig en onder eigen naam uitoefenen van een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied door een daarvoor specifiek opgeleid persoon. De ruimtelijke uitwerking of uitstraling van het aan huisgebonden bedrijf of beroep moet met de woonfunctie in overeenstemming zijn;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 achtererf:
gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het (hoofd)gebouw is gelegen;
1.7 achtererfscheiding:
een van de weg afgekeerde zijde van een bouwperceel, met dien verstande, dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen, Burgemeester en Wethouders bepalen welke zijde als achtererfscheiding dient te worden aangemerkt;
1.8 achtergevel:
gevel aan de achterzijde van een (hoofd)gebouw;
1.9 ander(e) bouwwerk(en):
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.10 andere werk(en):
een werk, geen bouwwerk zijnde;
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/ of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.12 bebouwingsgrens:
een op de verbeelding aangegeven grens die, door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze regels zijn toegestaan;
1.13 bedrijf:
een onderneming of gedeelte van een onderneming, die een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en is gericht op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten, hieronder begrepen ondernemingen of gedeelten van ondernemingen, die door of vanwege de overheid worden geleid;
1.14 begane grond:
de bouwlaag of verdiepingsvloer van een gebouw ter hoogte van het peil;
1.15 beroeps- cq; bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan-huis-gebonden beroep c;q; een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.16 bestaand:
bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
1.17 bestaande bebouwing:
bebouwing aanwezig op de eerste dag van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan;
1.18 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.19 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.20 bijgebouw:
een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het op het zelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals een aan- of uitbouw en aangebouwd en/of vrijstaand bijgebouw;
1.21 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.22 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.23 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren en of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van de onderbouw en zolder.
1.24 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.25 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.26 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waarop ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.27 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.28 dakopbouw:
de bovenste bouwlaag van een hoofdgebouw;
1.29 dienstverlenend beroep:
beroep waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, en naar omvang en de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf;
1.30 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé;
1.31 erf:
het binnen de (woon)bestemming gelegen gedeelte van het bouwperceel;
1.32 erker:
een (hoek- of rondvormig) uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, waaronder ook een entreeportaal, bouwkundig bestaand uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling, waarbij het entreeportaal een meer besloten karakter mag hebben;
1.33 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.34 geometrische plaatsbepaling:
locatie van een ruimtelijk object, vastgelegd in een ruimtelijk referentiesysteem;
1.35 gevel:
een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;
1.36 gevellijn:
de lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde met het vooraanzicht vanaf de weg, niet mag worden overschreden;
1.37 groenvoorziening:
een (openbaar)gebied, dat is ingericht als berm, park, groenstrook, beplantingsstrook, grasveld, plantsoen, sport- en speelveldjes en dergelijke, welke voor het gehele jaar of een groot deel van het jaar voor het publiek algemeen toegankelijk moet zijn;
1.38 hoofdgebouw:
gebouw dat op een perceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.39 kantoor:
beroeps- of bedrijfsmatige werkruimte(n) die door hun indeling en aard bestemd zijn om overwegend gebruikt te worden voor het verrichten van administratieve werkzaamheden en dienstverlening
1.40 luifel:
een andere bouwwerk, bevestigd aan een wand zonder in contact te komen met de grond, vaak boven een raam of deur;
1.41 nutsvoorzieningen/ of nutsbedrijven en semi-openbare nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten dienste van openbare en semi-openbare nut, zoals transformatorgebouwen, telefooncentrales, alarmeringsystemen, riolering, rioolgemalen, waterzuivering, de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, voorzieningen voor de waterhuishouding en naar aard van nutsvoorzieningen of daarmee gelijk te stellen overige voorzieningen;
1.42 overkapping:
een ander bouwwerk, dat een overdekte ruimte vormt met ten hoogste één wand (dak op pootjes);
1.43 perceelsgrens:
de lijn, welke de scheiding vormt tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een aangrenzend terrein;
1.44 straat- en bebouwingsbeeld:
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
1.45 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen ten dienste van de waterhuishouding waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers;
1.46 zijerf:
gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het (hoofd)gebouw gelegen is;
1.47 zijerfscheiding:
een scheiding tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een daarop aansluitende bestemming, met dien verstande dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen, Burgemeester en Wethouders bepalen welke zijde als zijerfscheiding dient te worden aangehouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de zij- c.q. achtererfscheiding:
de kortste afstand gemeten tussen een bouwwerk en de zij- c.q. achtererfscheiding;
2.2 de bebouwing op de verbeelding:
de op de verbeelding aangegeven (kadastrale) bebouwing wordt als illustratief beschouwd;
2.3 de bebouwingspercentage:
een op de plankaart of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.8 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.10 het bebouwingspercentage:
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
2.11 het peil:
- a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het gebouw;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen(voorziening);
- b. park;
- c. plantsoen;
- d. water;
- e. een inrit ten behoeve van de bevoorrading ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen – inrit'
met bijbehorende:
- f. andere bouwwerken;
- g. fiets- en voetpaden;
- h. verharding ten behoeve van bevoorrading;
- i. trappartijen;
- j. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Artikel 4 Kantoor
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Kantoor aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. kantoren;
- b. tevens een (ondergrondse) parkeergarage ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
met bijbehorende:
- c. andere bouwwerken;
- d. toegangswegen in- en uitritten;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. kunstwerken en waterwerken;
- h. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer- Verblijfgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen voor de ontsluiting van de aanliggende percelen;
- b. erven en pleinen;
met bijbehorende:
- c. andere bouwwerken;
- d. parkeervoorzieningen
- e. kunstwerken en waterwerken;
- f. fiets- en voetpaden;
- g. groenvoorzieningen;
- h. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Ondergeschikte bouwonderdelen
- a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens dan wel de maximale bouwhoogte niet meer dan maximaal 1 meter wordt overschreden;
- b. Vlaggenmasten en antennemasten, voorzover deze direct ten dienste staan van -en onderdeel uitmaken van een gebouw, mogen de toegestane maximale bouwhoogte met maximaal 1,5 meter overschrijden;
- c. Dakopbouwen, noodtrappen, luchtbehandeling- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 1,5 meter ten opzichte van de bouwhoogte van een gebouw, en mogen geen groter oppervlakte beslaan dan 15% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst.
7.2 Onderwerpen van stedenbouwkundige aard
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
- f. de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 Grondwaterbeschermingsgebied
- 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning), de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- a. het opslaan of het ondergrondse transport van schadelijke en bodembedreigende stoffen;
- b. het fysisch aantasten van de bodem;
- c. het opnemen van oppervlaktewater voor het vullen en spoelen van machines voor het verspuiten van bestrijdingsmiddelen;
- d. het gebruik van bestrijdingsmiddelen binnen een afstand van 5 m vanaf de rand van het grondwaterbeschermingsgebied;
- e. het ophogen, ontgronden, egaliseren, ontginnen en diepploegen;
- f. het graven en dempen van wijken, sloten en waterlopen;
- g. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen en het zoeken naar delfstoffen.
- 2. Het in lid 1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
- a. het normale onderhoud en beheer betreffen, waaronder normaal spit- en ploegwerk, anders dan diepploegen;
- b. plaatsvinden in relatie tot archeologisch onderzoek;
- c. al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- d. mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende vergunning.
- 3. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen, wordt schriftelijk advies van het waterschap en de beheerder van het grondwaterbeschermingsgebied ingewonnen.
- 4. De in lid 3 bedoelde vergunning wordt in ieder geval geweigerd wanneer de voorgenomen werken werkzaamheden de mogelijkheden tot grondwaterwinvoorziening zodanig zullen aantasten of de mogelijkheden tot herstel daarvan zodanig zullen verkleinen, dat dit niet door het stellen van voorwaarden aan de vergunning kan worden voorkomen
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Bevoegdheid
- 1. Indien niet op grond van een andere bepalingen in deze regels kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders op grond van artikel 9 afwijken door:
- a. het afwijken van de voorgeschreven maten, oppervlaktes, afmetingen, afstanden en percentages met maximaal 10%;
- b. het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, telecommunicatieverkeer openbaar vervoer of het wegverkeer, kunstwerken van artistieke aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met dien verstande dat:
- I. de goothoogte van een gebouw maximaal 3.00 meter mag bedragen;
- II. de oppervlakte van een gebouw maximaal 50 meter² mag bedragen;
- III. de bouwhoogte van een ander bouwwerk maximaal 10.00 meter mag bedragen;
- c. geringe afwijkingen, welke in het belang van zijn een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering maximaal 3.00 meter bedraagt;
- d. het in geringe mate, doch maximaal 5.00 meter afwijken van een bestemmingsgrens, van het profiel van een straat of de vorm van een plein, alsmede van de vorm van bebouwde oppervlakken (bouwpercelen), voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
- e. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- f. het binnen de bestemming in geringe mate verschuiven (maximaal 2 meter) van het bouwvlak;
- g. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- h. het oprichten van andere bouwwerken met uitzondering van windturbines/-molens, met een bouwhoogte van maximaal 25.00 meter met dien verstande dat:
- i. als het gaat om antennes naar het oordeel van burgemeester en wethouders te noodzaak daartoe voldoende is aangetoond.
- i. het overschrijden van de gevellijn door:
- i. erkers, balkons, luifels en bordessen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken tot maximaal 1 meter, over de gehele breedte van de voorgevel;
- ii. ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 meter² en de bouwhoogte maximaal 3 meter zal bedragen.
9.2 Beperking
De toepassing van de in artikel 9.1 eerste lid genoemde afwijkingen zijn beperkt tot die gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast.In de afweging om af te wijken van het bestemmingsplan worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Bevoegdheid
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen door:
- a. het verschuiven van de bestemmingsgrenzen tot maximaal 5 meter waarbij de grond wordt bestemd voor dezelfde doeleinden als waarvoor de grond is bestemd waaraan deze wordt toegevoegd;
- b. het verruimen van de op de plankaart aangegeven bouwvlakken tot maximaal 5 procent van het bouwvlak waarbij de verruiming uitsluitend mag plaatsvinden binnen de bestemming waarop het bouwvlak betrekking heeft;
- c. het verschuiven van de binnen het plangebied geprojecteerde aansluitpunten van wegen waarbij de verschuiving niet meer mag bedragen dan 5 meter en de grond wordt bestemd voor dezelfde doeleinden als waarvoor de grond is bestemd waaraan deze wordt toegevoegd.
10.2 Beperking
De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. In de afweging om conform artikel 3.6 het bestemmingsplan te wijzigen dient in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, milieusituatie, archeologie en cultuurhistorie, ecologie, water, verkeer(sveiligheid), agrarische belangen, ruimtelijke en landschappelijke inpassing, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de wijziging niet plaatsvinden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
11.3 Uitzondering overgangsrecht gebruik
Het bepaalde in artikel 11.2 geldt niet voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van een bestemmingsplan bestaand gebruik.
11.4 Hardheidsclausule
Indien toepassing van het overeenkomstig artikel 11.2 in het plan opgenomen overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, in het plan persoonsgebonden overgangsrecht opnemen.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Emmen, Vreding e.o..
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Nieuw Bestemmingsplan
Direct grenzende aan de westzijde van de Hondsrugweg, de belangrijkste structuurdrager van het centrum van Emmen, is de locatie Vreding gesitueerd. Het betreft de locatie waar zowel het voormalige politiebureau als het zogenaamde gebouw C (onderdeel van het gemeentehuis) van de gemeente Emmen waren gesitueerd. Door gedeeltelijke nieuwbouw van het gemeentehuis en de verplaatsing van het politiebureau is de locatie beschikbaar voor herontwikkeling.
Voor de betreffende locatie is een stedenbouwkundige visie vervaardigd die een gefaseerde ontwikkeling van het betreffende gebied mogelijk maakt. Het betreft de ontwikkeling van een tweetal kantoorvolumes binnen een groene setting. Momenteel is voor het zuidelijke volume een concreet initiatief.
De realisering van de stedenbouwkundige visie is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan. Voor de eerste fase van de stedenbouwkundige visie (het zuidelijke volume) is derhalve een nieuw bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied van het bestemmingsplan Emmen, Vreding e.o. ligt aan de westzijde van het centrum van Emmen. Het wordt globaal begrensd door de straat Vreding in het westen, de Westenesscherstraat in het noorden, de Hondsrugwegin het oosten en het gemeentehuis in het zuiden (zie figuur 1.1 en 1.2).
Figuur 1-1: De ligging van het plangebied Vreding e.o.in de gemeente Emmen.
Figuur 1-2: Indicatie begrenzing stedenbouwkundige visie.
1.3 Huidige Planologische Regelingen
Momenteel vigeert binnen het plangebied het bestemmingsplan “Emmen, Noord Bargeres”, vastgesteld op 18 december 1997 en goedgekeurd op 21 juli 1998. In dit plan hebben de gronden in het plangebied de bestemmingen 'Centrumdoeleinden' (bestuurspark) en 'Verkeersdoeleinden'.
De voorgestane ontwikkeling voldoet qua maximale bouwhoogte aan het vigerend bestemmingsplan. Echter de bestemmingen en situering en omvang van het bouwvlak wijken hier van af. Hiermee past de ontwikkeling niet binnen de regeling van het vigerende bestemmingsplan. Om de voorgestane functie in het plangebied mogelijk te kunnen maken en een ontwikkelingskader te bieden voor de verschillende deelgebieden, dient daarom een geheel nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden.
Figuur 1-3: Uitsnede vigerend bestemmingsplan.
1.4 Opzet Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de plantoelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.
1.5 Overzicht Verricht Onderzoek
Ter voorbereiding van het bestemmingsplan Vreding e.o. zijn diverse onderzoeken verricht. In deze paragraaf worden ze kort benoemd. De conclusies uit de onderzoeken zijn verwerkt in de toelichting.
- Bodemonderzoek
- Archeologisch onderzoek
- Toetsing Flora- en Faunawet
- Akoestisch onderzoek
- Watertoets
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Inleiding
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de gemeente rekening te houden met het rijksbeleid, het beleid van de provincie Drenthe, regionaal beleid en het opgestelde eigen beleid. In dit hoofdstuk worden de relevante beleidsuitgangspunten van het rijk, de provincie, de regio en de gemeente die betrekking hebben op de inhoud van het plan toegelicht.
2.2 Rijksbeleid
2.2.1 Ruimtelijk beleid
Voor het plangebied Vreding e.o. geldt dat het ruimtelijke rijksbeleid geen directe invloed heeft op de inrichting van het plangebied. De Nota Ruimte, met als titel "Ruimte voor ontwikkeling" is een strategische nota van het Rijk, waarin de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland zijn vastgelegd. In deze Nota gaat het om inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland (RHS) een belangrijke rol zal spelen. De nota heeft vier algemene doelen: versterken van de economie (oplossen van ruimtelijke knelpunten), krachtige steden en een vitaal platteland (bevordering leefbaarheid en economische vitaliteit in stad en land), waarborging van waardevolle groengebieden (behouden en versterken natuurlijke, landschappelijke en culturele waarden) en veiligheid (voorkoming van rampen).
De Nota Ruimte gaat uit van een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen rijk en decentrale overheden. Het nieuwe beleid sluit hiermee aan bij de uitgangspunten van het ruimtelijk beleid, die onder meer tot uiting komen in het decentrale planningsstelsel, met een centrale rol voor de gemeentelijke bestemmingsplannen. In het nieuwe beleid focust het Rijk zich meer dan voorheen op gebieden en netwerken die van nationaal belang zijn. De afzonderlijke nota's (zoals bijv. Nota Mobiliteit, De Agenda Vitaal Platteland) op de desbetreffende onderdelen van ruimtelijk beleid zijn samengevoegd tot één Nota Ruimte. Het centrum van Emmen valt hier niet onder.
In het nieuwe AMvB Ruimte stelt het kabinet kaders voor de ontwikkeling van het ruimtelijke gebied in Nederland. In de realisatieparagraaf geeft het kabinet aan welke nationale ruimtelijke belangen het wil verwezenlijken. Daarbij wordt onder meer ingezet op zuinig ruimtegebruik, de bescherming van kwetsbare gebieden (nationale landschappen en Ecologische Hoofdstructuur) en voor bescherming van het land tegen overstromingen en wateroverlast. In de realisatieparagraaf benoemt het kabinet ruim 30 nationale ruimtelijke belangen en de instrumenten om die uit te voeren. Daarvan komt een aantal in de algemene maatregel van bestuur, de AMvB Ruimte.
De realisatieparagraaf krijgt de status van structuurvisie. Hij wordt toegevoegd aan de Nota Ruimte en overige planologische kernbeslissingen (PKB's).
2.3 Provinciaal Beleid
2.3.1 Omgevingsvisie Drenthe
Tijdens de vergadering van Provinciale Staten op 2 juni 2010 is het nieuwe omgevingsbeleid voor de komende tien jaar vastgesteld. Het omgevingsbeleid is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020. De Omgevingsvisie Drenthe is een integraal document waarin de voor de provincie vier wettelijke planvormen zijn samengenomen:
- 1. de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening;
- 2. het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer;
- 3. het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
- 4. het provinciaal verkeers- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer.
De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk- economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is. Daarnaast zijn er zaken uitgelicht die van provinciaal belang worden geacht. Deze zijn:
- 1. het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, veiligheid, naoberschap, menselijke maat, kleinschaligheid (Drentse schaal);
- 2. het behouden en versterken van de biodiversiteit door het realiseren van de Ecologische hoofdstructuur (EHS);
- 3. het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid;
- 4. het streven naar voldoende, gevarieerde, aantrekkelijke en vitale vestigingsmogelijkheden op regionale bedrijventerreinen en andere stedelijke werklocaties en het bieden van voldoende ontwikkelingsmogelijkheden in het landelijk gebied voor landbouw, recreatie en toerisme en bedrijvigheid;
- 5. het ontwikkelen van een adequate strategie voor krimpgebieden, met aandacht voor wonen, leefbaarheid, bereikbaarheid en arbeid;
- 6. het maken van bovenlokale afspraken over aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag;
- 7. het streven naar steden met een onderscheidende identiteit, gebaseerd op historische of gebiedskenmerken waardoor de stedelijke centra gedifferentieerde blijven;
- 8. het ontwikkelen en behouden van robuuste stedelijke netwerken, waardoor de steden samenhangen, samenwerken en complementair zijn;
- 9. de kwaliteit en kwantiteit van (grond)water;
- 10. het benutten van de mogelijkheden voor duurzame energieopwekking en -distributie en tevens het besparen van energie, het zorgvuldige gebruik van de ondergrond voor de energiewinning, de opslag van CO2, groen gas en aardgas en de energie-infrastructuur;
- 11. het creëren van voorwaarden voor een duurzame ontwikkeling van de mobiliteit in samenhang met het creëren van betrouwbaarheid van (inter)regionale netwerken voor auto, openbaar vervoer, fiets en goederen door de lucht en over weg, spoor en water evenals de verknoping met de (inter)nationale netwerken;
- 12. de Ecologische Hoofdstructuur, de verschillende Drentse landschapstypen en de diversiteit in landschaptypen;
- 13. het verbinden van stad en land door het verweven van de gebruiksfuncties, landbouw, natuur en water in het landelijk gebied en het benutten van de kernkwaliteiten voor de plattelandseconomie;
- 14. sport- en cultuurparticipatie en de infrastructuur die hiervoor nodig is;
Voor al deze zaken geldt dat de provincie van mening is dat het ruimtelijke belang het gemeentelijk niveau overstijgt en de provincie hier haar verantwoordelijk voor heeft. De provincie zal dan ook een standpunt innemen over het gemeentelijke ruimtelijke plan indien een van de genoemde onderwerpen in het ruimtelijke plan voorkomt.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef
De structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld Raad, september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. Tevens dient de structuurvisie om bedrijven, instellingen en andere overheden uit te nodigen tot en te stimuleren om passende, gewenste activiteiten en investeringen te doen die aansluiten op de weergegeven ambities en ruimtelijke mogelijkheden. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. Voor de locatie Vreding zijn de volgende thema's relevant:
Thema | Koers |
Verkeer | Voor de externe bereikbaarheid wordt ingezet op verdubbeling van de N34 (Emmen-Zuid tot Emmen-centrum) en de N862 en optimalisering van het spoor naar Zwolle en Twente. Interne bereikbaarheid: opwaarderen van de Rondweg door de stroomfunctie te verbeteren en onderzoek doen naar de verbeteropties van de Hondsrugweg. |
Werken | Naast de geplande uitbreidingen tot 2015 zijn geen nieuwe uitbreiding van bedrijventerreinen. Voor woonwerkcombinaties is behalve op de Meerdijk op termijn ruimte langs de as naar Nieuw Amsterdam, op Pollux IV en in Emmer-Compascuum (mits passend binnen de milieucontouren). Voor kantoren en zorg ('cure') wordt aangesloten op bestaande plannen en locaties. Ingezet wordt op een verknoping van nieuwe en aanwezige leisurevoorzieningen. Voor wat betreft glastuinbouw vindt inzet plaats op herstructurering van oudere delen. Omstreeks 2012 wordt de ruimtevraag naar glastuinbouw opnieuw in beeld gebracht. Daarbij past ook bezinning op mogelijk andere functies in het Rundedal. Tenslotte de koers voor de landbouw: schaalvergroting in landbouwgebieden (zone 1 en 2 uit het POP) mogelijk maken in aansluiting op het landschap. Daar waar de landbouw in de knel komt wordt ingezet op alternatieven. |
Voorzieningen: Inzet op versterking van de centrumfunctie van Emmen en behoud bestaande ruimtelijke structuur niet-commerciële voorzieningen. Bij natuurlijke wijzigingsmomenten inzetten op versterking van de kwaliteit en efficiënte bundeling. |
2.4.2 Masterplan Emmen Centrum 2020
Ten behoeve van de ontwikkelingen in het centrum is het visiedocument Masterplan Emmen Centrum 2020 (MEC 2020) opgesteld. Dit document geeft richting aan de visie van de gemeente op het centrumgebied van de toekomst. De ontwikkelingsvisie is gebaseerd op drie thema's, namelijk binnenstad, landschap en leisure. De binnenstad omdat meer stedelijkheid het duidelijkst zichtbaar is in de te maken keuzes voor het hart van het stedelijk centrum. Alle samenhangende activiteiten moeten leiden tot een compacte (op loopafstand bereikbare) en aantrekkelijke omgeving. Het landschap staat voor de essen en de bossen. Het idee van open groene stad moet weer leidraad zijn voor de toekomst. Leidraad voor een stad waar de landschappelijke elementen een plek krijgen en waarin openbare gebouwen in een parkachtige omgeving staan. Leisure vormt één van de steunpilaren van de toekomstige economie. Het is een verzamelterm voor zaken die te maken hebben met recreatie en vrije tijd. Het gaat daarbij om een prettige vorm van ontmoeting en beleving waarbij sprake moet zijn van een aangenaam verblijf en een aantrekkelijke openbare ruimte. Dat hierin een samenspel moet ontstaan met het Noorder Dierenpark ligt voor de hand.
2.4.3 Hoogbouwvisie
Emmen kan haar ambitie om te komen tot een meer stedelijk centrum in combinatie met haar motto 'Open Groene Stad' niet realiseren zonder hoogbouw. Om die reden is op 26 juni 2008 de hoogbouwvisie voor het Centrum van Emmen vastgesteld. In deze visie worden op hoofdlijnen verschillende locaties aangewezen waar hoogbouw gewenst is. In de hoogbouwvisie wordt een onderscheid gemaakt tussen L- gebieden en een tweetal XL- gebieden. De L- gebieden bestaan uit hoogbouw tussen de 25 en 50 meter die gesitueerd wordt op de hoogdynamische kruising van wegen. De XL- gebieden/ concentraties zullen bestaan uit hoogbouw variërend tussen de 50 en 80 meter. De nadere precisiering van de bouwhoogten vindt in een later stadium plaats en zal in samenhang met de omgeving plaatsvinden. Hierbij zal tevens gekeken worden naar de gewenste onderlinge interactie tussen de hoogbouw. Het plangebied is niet aangewezen als L of XL gebied.
Figuur 2-2: L en XL- gebieden.
2.4.4 Verkeersbeleid
Op dit moment is de gemeente Emmen bezig met het opstellen van nieuw parkeerbeleid. Er is onder andere een concept bereikbaarheidsvisie en maatregelenpakket Emmen-centrum in voorbereiding waarin een beeld wordt geschetst hoe de bereikbaarheid van Emmen-centrum de komende jaren zou kunnen worden verbeterd. Tevens is er een ontwerp beleidsstuk met beleiduitgangspunten parkeren Emmen 2010-2020 opgesteld. Hierin worden een aantal doelstellingen en beleidsinstrumenten geformuleerd om de visie ten aanzien van parkeren en bereikbaarheid vorm te geven. Deze beleidstukken zijn nog niet vastgesteld en derhalve wordt hier in deze toelichting niet nader op ingegaan.
2.5 Conclusie
Het rijksbeleid werkt nauwelijks rechtstreeks door in het plangebied. Hierdoor is het bestemmingsplan in directe zin niet in strijd met het rijksbeleid.
Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid vormt op zijn beurt weer de input voor het gemeentelijk beleid. Voor het voorliggende bestemmingsplan kan geconcludeerd worden dat dit passend is in het provinciale en gemeentelijke beleid.
Hoofdstuk 3 Onderzoeken
3.1 Archeologie En Monumenten
3.1.1 Algemeen
Per 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 gewijzigd ter uitvoering van het verdrag van Malta. Het verdrag vraagt om bescherming van het archeologisch bodemarchief tegen bodemverstoringen als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De Monumentenwet verplicht gemeenten om bij het opstellen van nieuwe planologische regelingen rekening te houden met de te verwachten en de aanwezige archeologische waarden. Behoud van die waarden is het uitgangspunt.
De provincie Drenthe heeft aanvullend archeologiebeleid opgesteld. Op grond van inhoudelijke overwegingen en expert judgement hanteert de provincie Drenthe een vrijstellingsmogelijkheid tot 500 meter² waarvoor geen onderzoek dient te worden uitgevoerd, onder de voorwaarde dat :
- het gaat om het totaal aan te verstoren bodemoppervlak binnen een plangebied of bouwblok van een samenhangend project dat niet opgedeeld kan worden in deeluitwerkingen;
- de vrijstelling geldt voor gebieden met een lage (alleen beekdalen), middelhoge en hoge archeologische verwachtingswaarde, zoals aangegeven op de IKAW, tenzij binnen een afstand van 50 meter een AMK-terrein aanwezig is;
- de vrijstelling niet geldt voor bekende vindplaatsen die op de AMK van Drenthe staat aangegeven; uitzondering hierop zijn de historische kernen die op de AMK staan aangegeven als 'terrein van hoge archeologische waarde'. Voor deze terreinen is een vrijstelling van 70 meter² mogelijk.
Archeologisch onderzoek is niet vereist als het gaat om herbouw van een bouwwerk met dezelfde maatvoering als het oorspronkelijke bouwwerk, dat wil zeggen dat de funderingen dezelfde horizontale en verticale afmetingen hebben of wanneer werkzaamheden vergunningvrij kunnen worden uitgevoerd. Indien de provinciale ontheffingsbevoegdheid niet van toepassing is op de voorgenomen bodemverstoring moet door de veroorzaker een inventariserend archeologisch veldonderzoek wordt uitgevoerd. Dit onderzoek kan aangeven of het gebied vrij van archeologie is of dat er waarden zijn waar rekening mee dient worden gehouden. Totdat de Gemeente Emmen zelf onderbouwd archeologiebeleid heeft vastgesteld, is het provinciaal beleid van toepassing en verwoord in de regels.
3.1.2 Archeologische en monumentale waarden in het plangebied
Door Grontmij is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (Archeologisch onderzoek locatie Vreding te Emmen, mei 2010 en een inventariserend veldonderzoek van 18 oktober 2010 zie bijlage). Het onderzoek heeft bestaan uit een korte bureaustudie, het uitvoeren van een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen (IVO-B) en de rapportage hierover. Er is een booronderzoek uitgevoerd met aandacht voor geomorfologie, bodemopbouw en de mate van bodemverstoring. Tevens is gelet op de aanwezigheid van eventuele archeologische resten.
3.1.3 Conclusie
Uit het bureauonderzoek is gebleken dat het gehele plangebied (gelegen binnen AMK-terrein 38885) en de directe omgeving hiervan een hoge archeologische verwachting heeft. Er kunnen archeologische resten verwacht worden die dateren vanaf het Paleolithicum.
Uit het veldonderzoek gebleken dat de bodem in bijna het hele plangebied verstoord is tot in het gele zand of keileem. Tijdens het veldonderzoek zijn geen archeologische indicatoren waargenomen. Echter, tijdens de eerder uitgevoerde onderzoeken in de directe omgeving van het plangebied zijn archeologische sporen aangetroffen op plaatsen waar de bodem niet intact is.
Uit de resultaten van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat er in het plangebied geen sprake meer is van een intacte bodem. Er zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen in de boringen die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. Een uitzondering vormt het groenperceel (bosje) bij boring 3 (zie bijlage). Hier is wel sprake van een intact bodemprofiel. Ter plaatse van het groenperceel zijn echter geen bodemingrepen gepland, waardoor eventuele archeologische waarden niet zullen worden bedreigd. In het kader van het bestemmingsplan achten wij archeologisch vervolgonderzoek daarom niet noodzakelijk. Mochten er tijdens de uitvoering van het grondverzet onverwachts toch archeologische resten worden aangetroffen dan geldt hiervoor een meldplicht bij het bevoegd gezag (gemeente Emmen, drs. E.E.A. van der Kuijl, gemeentelijk archeoloog en provincie Drenthe, dr. W.A.B. van der Sanden, provinciaal archeoloog) conform artikel 53 van de Monumentenwet.
3.2 Ecologie
3.2.1 Algemeen
Sinds april 2002 regelt de Flora- en faunawet (Ffw) de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. Met de inwerkingtreding van de Ffw is een belangrijk deel van de doorwerking van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn geregeld. Samen met de Natuurbeschermingswet heeft de Ffw tot doel de Nederlandse natuur te beschermen. De Ffw heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen. Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk van de minister van Landbouw, Natuur en Visserij (LNV) ontheffing te krijgen. Ontheffingen kunnen alleen worden verleend als aan bepaalde voorwaarden van zorgvuldigheid wordt voldaan. Aanvragen kunnen worden ingediend bij de Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV. In de Natuurbeschermingswet zijn de gebiedsbeschermende bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. In deze wet zijn natuurgebieden beschermd die:
- van Europees belang zijn (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden),
- van nationaal belang zijn (Beschermde Natuurmonumenten),
- van mondiaal belang zijn voor (water)vogels (Wetlands).
De door de wet beschermde gebieden worden Natura 2000-gebieden genoemd. Voor activiteiten of projecten die negatieve effecten kunnen hebben op de Natura 2000-gebieden, geldt een vergunningplicht. Hierdoor is een zorgvuldige afweging gegarandeerd bij projecten die gevolgen kunnen hebben voor deze natuurgebieden. Een bestemmingsplan mag zonder zorgvuldige toetsing geen activiteiten mogelijk maken die negatieve effecten kunnen hebben op deze beschermde natuurgebieden. Dit kunnen ook activiteiten zijn die buiten het gebied plaatsvinden. Deze kunnen namelijk ook een negatief effect hebben op een gebied, bijvoorbeeld door vermesting, verzuring, verdroging, geluids- of lichtoverlast. Als gevolg van de te verwachten natuurwaarden in het plangebied is een onderzoek uitgevoerd.
3.2.2 Natuurwaarden in het plangebied
Door Buro Bakker is een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd (Toetsing Flora- en faunawet van locatie Vreding te Emmen, 2010). Op 3 februari 2010 is een ecologische verkenning in het gebied uitgevoerd. Getoetst is of de voorgenomen ontwikkeling invloed heeft op de aanwezige flora en fauna. Het onderzoek is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan.
3.2.3 Vleermuizenonderzoek
Naar aanleiding van de conclusie van de quickscan is een nader onderzoek naar vleermuizen gedaan. De resultaten zijn te bekijken in de bijlage (Ecolologisch onderzoek naar vleermuizen op de locatie Vreding te Emmen, van buro Bakker 16 november 2010).
- Er zijn in de eventueel te kappen bomen geen (vaste) verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen.
- Het plangebied fungeert niet als belangrijk foerageergebied voor vleermuizen.
- Een tweetal bomengroepen is van groot belang als "hop-over", zowel voor het oversteken van de Hondsrugweg als voor het oversteken van het plangebied zelf. Het gaat hierbij vooral om de oudere, grote bomen. Ook de bomen in de middengeleider van de Hondsrugweg zijn van belang voor een functionerend geheel.
Omdat de bomengroep aan de oostkant van het plangebied volgens het ontwerp niet behouden kan worden, zullen mitigerende maatregelen getroffen moeten worden teneinde de vliegroute te behouden. Deze mitigerende maatregelen bestaan uit het herplanten van nieuwe volwassen bomen. De nieuw te plaatsen bomen worden aangebracht iets ten zuiden van de huidige vliegroute van de vleermuizen. De te overbruggen afstand van kruin naar kruin is nu ca. 30 meter. In de nieuwe situatie is de ze afstand verkleind tot ca. 20 meter. De nieuwe bomen moeten voldoende hoogte hebben (ca. 10 meter) en voldoende kruinomvang (ca. 8 a 10 meter) hebben. Daarnaast wordt er geen verlichting aangebracht nabij de bomen. Voor de bouw wordt als randvoorwaarde meegegeven dat er 'snachts geen bouwverlichting aanblijft danwel dat deze verlichting geen uitstraling zal hebben op het door de vleermuizen gebruikte tracé.
Om deze mitigerende maatregelen te kunnen treffen, is een ontheffing aangevraagd (zie bijlage). In de brief van 29 december 2010 van de Dienst Regelingen, Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, wordt aangegeven dat de gevraagde ontheffing niet verleend wordt, omdat er geen sprake is van een overtreding van verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet. Dit houdt in dat het toegestaan is de voorgenomen werkzaamheden zonder onheffing uit te voeren, mits de in deze brief genoemde maatregelen worden uitgevoerd (zie bijlage). Deze maatregelen betreffen;
- het aanplanten van nieuwe bomen ter vervanging van de huidige vliegroute (deze dienen wel in het najaar aangeplant te worden, dus buiten het actieve seizoen van de vleermuizen e.a)
- geen verlichting nabij de bomen, ook niet tijdens de bouw (of een bouwverlichting te gebruiken welke geen uitstraling op de omgeving heeft)
- de kap van de bomen dient in de winter plaats te vinden
- rekening houden met de algemene zorgplicht (ex. art. 2 van de Flora en Fauna wet)
- rekening houden met de vogels en werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.
3.2.4 Conclusie
In het onderzoeksrapport worden de volgende conclusies getrokken:
Ten aanzien van broedvogels moet rekening worden gehouden met het broedseizoen, zie bijlage.
Ten aanzien van vleermuizen wordt gesteld dat indien besloten wordt om de bomen langs de Vreding en aan de zuidzijde van het terrein te kappen er een nader onderzoek moet worden uitgevoerd. Dit gebeurt aan de hand van het Vleermuisprotocol van 2 april 2009 en beslaat het zomerhalfjaar (tussen april en oktober). Indien hieruit blijkt dat vleermuizen gebruik maken van het plangebied, kunnen, via een gedetailleerd en bindend activiteitenplan, de werkzaamheden aangepast plaatsvinden. Indien besloten wordt de bomen te behouden, zijn er geen belemmeringen en hoeft er alleen nog rekening te worden gehouden met het broedseizoen.
Alle gevonden en te verwachten soorten in het plangebied zijn licht beschermd. Voor deze soorten geldt een vrijstelling. Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet hoeft voor deze soorten niet te worden aangevraagd. De algemene zorgplicht is dan wel van kracht.
3.3 Fysieke Veiligheid
3.3.1 Algemeen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat in oktober 2004 van kracht werd, verplicht het bevoegd gezag de externe veiligheid mee te wegen in het beleid. Het Bevi stelt grenzen aan het risico dat bedrijven mogen veroorzaken voor hun omgeving (het 'plaatsgebonden risico'). Zo moet er tussen risicovolle bedrijven en risicogevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen, scholen) een bepaalde afstand blijven, om mensen in de omgeving te beschermen. Daarnaast gaat het besluit in op de kans op een ramp waarbij een groep mensen betrokken is (het 'groepsrisico'). Voor het groepsrisico geldt dat onderbouwing van het risico plaats dient te vinden als er besluiten genomen moeten worden die vermeld zijn in de artikelen 4 en 5 van het BEVI. Voor het vaststellen van het besluit dient het bestuur van de Hulpverleningsdienst Drenthe in de gelegenheid gesteld te worden advies uit te brengen over het groepsrisico en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Het Bevi dient te worden toegepast voorafgaande aan de vaststelling van een bestemmingsplan. Beoordeeld dient te worden of voor burgers het minimum beschermingsniveau gehandhaafd wordt. Een nadere concretisering van het besluit is opgenomen in de (ministeriële) "Regeling externe veiligheid inrichtingen" (Revi) Hierin zijn onder andere de LPG-afstanden (Plaatsgebonden Risicocontouren) opgenomen.
Naast het BEVI is er ook de "Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen, 2006." Deze Nota geeft de beleidsuitgangspunten weer voor het op te stellen Basisnet welk wettelijke verankerd wordt om veiligheidszones om weg, vaarwegen en spoor uit te zetten. De nota sluit aan op het BEVI waarin het beleid over de afweging van de veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving uiteengezet wordt.
Vanuit de brandweer is richting gegeven aan het beoogde veiligheidsniveau van (de gebouwen in) het plangebied van het bestemmingsplan Vreding e.o. . Hierbij is getoetst aan bestaande regelgeving en normen voor (externe) veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorziening, repressieve dekking en alarmsystemen welke onderdeel zijn van de veiligheidsketen.
3.3.2 Fysieke veilligheidssituatie
3.4 Milieu
In deze paragraaf worden vanuit een duurzame ruimtelijke ordening de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Aangegeven wordt wat de beperkingen en mogelijkheden in het plangebied zijn, bezien vanuit verschillende milieudisciplines. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de (technische) onderzoeken met conclusies.
3.4.1 Bedrijven en milieuzonering
Vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt de bedrijvigheid in het plangebied een goede afstemming met de andere, in de omgeving aanwezige functies. Ten behoeve van dit bestemmingsplan is in het plangebied een inventarisatie geweest van de aanwezige bedrijven en nagedacht over de bedrijfsactiviteiten die toelaatbaar zijn in het plangebied. In het plangebied wordt enkel een kantoorfunctie toegestaan.
3.4.2 Bodem
3.4.3 Geluid
Bij het aspect geluid in het bestemmingsplan gaat het om het ruimtelijk mogelijk maken van aan de ene kant bronnen van geluid (zoals industrie, spoor- en wegverkeer) en aan de andere kant bestemmingen die een zekere mate van rust behoeven (zoals woningen en ziekenhuizen). Binnen het plangebied is enkel de geluidsbron wegverkeerslawaai aanwezig. Binnen het bestemmingsplan zijn bouwmogelijkheden aanwezig. De aanwezige geluidsbron heeft geen effect op de te realiseren bestemmingen.
WNP adviseurs heeft een akoestisch onderzoek op de locatie uitgevoerd, waarvan de resultaten in de bijlage zijn te vinden (WNP adviseurs, Akoestisch onderzoek nieuwbouw plangebied voormalig politiebureau aan de Vreding te Emmen, variant B, 091300.R01b van 8 nov. 2010).
Geconcludeerd wordt dat er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het project o.g.v. geluid.
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) vanwege de inrichting invallend op de omliggende woningen van derden bedraagt in de representatieve bedrijfssituatie ten hoogste 48 dB(A) in de dagperiode, 45 dB(A) in de avondperiode en 40 dB(A) in de nachtperiode.
Aan de op grond van het Activiteitenbesluit toelaatbare waarden van 50 dB(A) in de dagperiode, 45 dB(A) in de avondperiode en 40 dB(A) in de nachtperiode wordt voldaan.
Voorwaarde is dat de bronsterkte van de ventilatie van de parkeergarage beperkt wordt totten hoogste LW = 90 dB(A) in de dagperiode, LW = 89 dB(A) in de avondperiode en LW = 84 dB(A) in de nachtperiode.
De bronsterkte van de luchtbehandelingsinstallatie van de kantoorgebouwen dient beperkt te worden tot ten hoogste LW = 90 dB(A) in de dagperiode,
LW = 88 dB(A) in de avondperiode en LW = 83 dB(A) in de nachtperiode. Het maximale geluidsniveau vanwege de inrichting invallend op de omliggende woningen van derden bedraagt in de representatieve bedrijfssituatie ten hoogste 68 dB(A) in de dagperiode
en 55 dB(A) in de avond- en nachtperiode. Deze waarden zijn niet hoger dan de
voor deze woningen op grond van het Activiteitenbesluit toelaatbare piekwaarden van 70 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode.
De indirecte hinder vanwege voertuigen rijdend op weg naar en afkomstig van de inrichting invallend op de omliggende woningen van derden bedraagt in de representatieve bedrijfssituatie ten hoogste 44 dB(A) in de dagperiode, 34 dB(A) in de avondperiode en 31 dB(A) in de nachtperiode. Aan de voor indirecte hinder geldende voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) in de dagperiode, 45 dB(A) in de avondperiode en 40 dB(A) in de nachtperiode wordt voldaan.
De verlegging van de Vreding samen met de toename van het verkeer vanwege de nieuwbouw leidt ter plaatse van de omliggende woningen niet tot een toename van de geluidsbelasting van 1,5 dB of meer of de geluidsbelasting is lager dan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB + 1,5 dB. Er is ter plaatse van geen enkele woning sprake van een reconstructie van de weg in de zin van de Wet geluidhinder.
3.4.4 Lucht
3.4.5 Conclusie
Ten aanzien van de milieuaspecten zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.5 Waterparagraaf
3.5.1 Algemeen
Het waterbeheer in Nederland is op verschillend niveau georganiseerd. Het rijk formuleert het landelijk beleid op het gebied van het waterbeheer en maakt afspraken met andere Europese landen over grensoverschrijdende thema's. Met als belangrijk beleidsuitgangspunt dat er meer ruimte voor water moet zijn, met als leidraad de drietrapsstrategie vasthouden, bergen en afvoeren. Met de overige overheden zijn vervolgens afspraken gemaakt welke maatregelen genomen moeten worden om het watersysteem in de periode tot 2015 te verbeteren en op orde te houden. Deze maatregelen zijn samengevat in het Nationaal Bestuursakkoord Water. Genoemde maatregelen hebben betrekking op het aanpakken van de gevolgen van bodemdaling, klimaatverandering en zeespiegelstijging. Op lokaal bestuurlijk niveau zijn vervolgens deze afspraken verder uitgewerkt in de Regionale en Lokale bestuursakkoorden water. Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze nieuwe Waterwet kent formeel slechts twee waterbeheerders voor het oppervlaktewater: Het Rijk voor de rijkswateren en de waterschappen voor de overige wateren. De gemeente is geen waterbeheerder, maar heeft wel waterstaatkundige taken: de hemel- en grondwaterzorgplicht. Deze zorgplichten zijn sinds januari 2008 vastgelegd via de Wet gemeentelijke watertaken in de Wet op de waterhuishouding. De waterschappen hebben, naast hun beheertaak, een belangrijke rol in het beoordelen van waterhuishoudkundige initiatieven die door gemeenten en/of projectontwikkelaars worden genomen. Via de zogenaamde Watertoetsprocedure beoordelen zij de initiatieven op hun waterhuishoudkundige consequenties en verwoorden dit in het wateradvies.
In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem voor het plangebied van het bestemmingsplan Vreding e.o. is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden en of speciale functies voor het plangebied gelden. Naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan en de stedelijke wateropgave heeft het wateradvies van het waterschap een duidelijke plaats gekregen. De tekst in deze paragraaf is een uittreksel van de watertoets zoals deze is verzonden naar het waterschap. Voor een volledige weergave van de watertoets wordt verwezen naar de watertoets die als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.
3.5.2 Hydrologische situatie plangebied
3.5.3 Wateraspecten
3.5.4 Juridische vertaling en advies
In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt of nog moeten worden gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. Een waterparagraaf maakt deel uit van de toelichting bij het ruimtelijk plan. Het is gewenst dat in die toelichting wordt aangegeven hoe de wateraspecten een plek hebben gekregen in het juridische deel van het plan.
In het kader van de watertoets is wateradvies gevraagd aan waterschap Velt en Vecht middels de Digitale Watertoets. Het waterschap heeft hierop automatisch gereageerd middels een 'uitgangspuntennotitie'. Hierin is aangegeven dat de 'normale watertoetsprocedure' zal worden doorlopen. Dat houdt in dat het waterschap het initiatief neemt om eventuele aanvullende informatie aan te leveren die mogelijk van belang is voor de uitwerking van het plan. Dat kan ook het initiatief zijn tot het plannen van een overleg met belanghebbende partijen. Het waterschap heeft hieraan voldaan. Daarnaast is ook de gemeente Emmen in de gelegenheid geweest te reageren en randvoorwaarden en uitgangspunten aan te dragen.
In de voorliggende notitie is aangegeven met welke waterhuishoudkundige uitgangspunten en randvoorwaarden rekening dient te worden gehouden bij de nieuwbouw. Anderzijds geeft deze notitie weer dat waterschap Velt en Vecht en gemeente Emmen zijn betrokken bij het initiatief. Waterschap Velt en Vecht heeft gereageerd middels een positief wateradvies. Het waterschap stemt daarmee in met het voornemen indien rekening wordt gehouden met bovenstaande aspecten.
3.5.5 Wateradvies waterschap
Naar aanleiding van het vooroverleg heeft het Waterschap Velt en Vecht een reactie gegeven op de watertoets zoals opgenomen in het voorontwerp bestemmingsplan.
In deze reactie geeft men aan dat de kwaliteit van het grondwater beschermd moet blijven en niet mag worden aangetast door schadelijke stoffen. Het plangebied is namelijk gelegen in een gebied welke is aangemerkt als grondwaterbeschermingsgebied. Het waterschap adviseert om de gewenste afkoppeling van het regenwater duidelijker in het bestemmingsplan te omschrijven. Daarnaast wordt er geadviseerd om de inrit van de parkeerkelder te voorzien van een drempel om wateroverlast in de parkeerkelder te voorkomen.
In het ontwerp bestemmingsplan is naar aanleiding van deze reactie de waterparagraaf aangepast. De nieuwe waterparagraaf is opgenomen in dit bestemmingsplan en terug te vinden in de definitieve watertoets van Grontmij d.d. 15 juni 2010.
Hoofdstuk 4 Stedenbouwkundige Structuur
4.1 Ontstaansgeschiedenis
Omstreeks 1935 is het plangebied nog gesitueerd op de overgang tussen het esdorp en de Noordbargeresch en de Emmeresch. De Westenesscherstraat vormt een van de hoofddragers en ook de Vreding is in die tijd duidelijk herkenbaar. Net ten westen van het plangebied is de toenmalige Gereformeerde kerk gesitueerd. Het plangebied is nagenoeg onbebouwd en heeft een agrarisch gebruik.
Met de grote groei van Emmen na 1960 werd een schaalvergroting geïntroduceerd die op sommige plaatsen de kenmerkende esstructuur vaak onherkenbaar wijzigde, en door grootschalige ingrepen de samenhang van schaal en structuur sterk heeft aangetast. De aanleg van de Hondsrugweg in 1967 maakte een nieuwe ontsluiting van het centrum mogelijk maar maakt grotendeels ook een einde aan de kenmerkende esstructuur.
Figuur 4-1: Historische kaart omstreeks 1935 (bron www.historiekaart.nl).
4.2 Stedenbouwkundige Hoofdstructuur
Het plangebied is door het amoveren van het voormalige politiebureau en gebouw C vrij van bebouwing. In de zuidzijde van het plangebied bevindt zich een karakteristieke boomgroep. Daarnaast is momenteel de eerste fase van de herontwikkeling van de entree van het gemeentehuis inmiddels uitgevoerd. Verder is het hoogteverschil tussen de Hondsrugweg en het plangebied maar ook tussen het plangebied en de Vreding duidelijk zichtbaar.
De westzijde van het plangebied (Vreding) wordt begeleid door vrijstaande- en twee-onder-één kapwoningen in 1- 2 bouwlagen met kap. In een van deze woningen is een dierenkliniek gesitueerd. De noordzijde (Westenesscherstraat) wordt begeleid door woningen en een tweetal horecagelegenheden (waaronder 't wapen van Emmen). Het karakter is door de variatie in bouwmassa en kleur divers.
4.3 Verkeersstructuur
Aan de oostzijde bevindt zich een structurele hoofddrager van het centrum, de Hondsrugweg. De Westenesscherstraat aan de noordzijde staat in verbinding met de Hondsrugweg en verzorgt de verbinding met het dorp Westenesch. Daarnaast vormt de Westenesscherstraat de schakel tussen de Hondsrugweg en de westelijk gelegen Vreding. De Vreding verzorgt de ontsluiting voor zowel de Waterleidingmaatschappij als de parkeerplaats ten behoeve van het gemeentehuis.
Ter hoogte van het plangebied is zowel de Hondsrugweg als de Westenesscherstraat voorzien van een trottoir en een vrij liggend fietspad,
Aan de Vreding is ter hoogte van het plangebied een strook haaksparkeerplaatsen gesitueerd. Als tijdelijk oplossing voor de behoefte aan parkeren voor de gemeente is een tijdelijke voorziening getroffen in de zuidzijde van het plangebied. Het betreft een tijdelijke oplossing en na de uitvoering van de tweede fase van de herontwikkeling van de entree van het gemeentehuis, zal hiervan slechts een beperkt deel overblijven.
4.4 Hoofdgroenstructuur
Kenmerkend voor het plangebied is de karakteristieke boomgroep in het zuiden van het plangebied en de begeleiding van de Vreding, Hondsrugweg en Westenesscherstraat middels bomenrijen/groepen die in het gras staan. Aan de Vreding wordt de bomenrij gecombineerd met haaksparkeren en (blok)hagen.
Hoofdstuk 5 Beschrijving Ontwikkeling
5.1 Algemene Planbeschrijving
Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van het zuidelijke kantoorvolume op een (deels) verhoogd maaiveld. Onder het verhoogde maaiveld zijn parkeerplaatsen gesitueerd. Dit volume is een onderdeel van de stedenbouwkundige visie die voor het gebied Vreding is opgesteld.
5.2 Stedenbouwkundige Visie
5.2.1 Ruimtelijke uitgangspunten
Op basis van het vigerende beleid, het visiedocument Masterplan Emmen Centrum 2020 en de projecten behorende bij Atalanta kunnen de volgende ruimtelijke uitgangspunten geformuleerd worden:
- Creëren contrast tussen de oostzijde van de Hondsrugweg (stedelijke centrumzijde) en westelijke zijde (bebouwing als losse elementen in het groen die als overgang fungeert naar het achterliggende buitengebied/es)
- Er dient aangesloten te worden op danwel afstemming gezocht worden met de projecten zoals die bekend zijn binnen Atalanta. Dit betekent dat er rekening gehouden dient te worden met een verdiept aan te leggen Hondsrugweg en dat er een heldere verbinding dient te komen met het aan te leggen centrumplein
- In kader van het project Atalanta zal de Hondsrugweg als promenadegebied (boulevard) gaan fungeren
- De locatie Vreding valt binnen het Gebiedsprogramma Masterplan Emmen Centrum 2020 en de gewenste identiteit is campusstedelijk met een middelhoge dichtheid. De bebouwing dient georiënteerd te worden op de Hondsrugweg en een stedelijke en eigentijdse uitstraling te hebben
- Bij de parkeeroplossing dient gebruik gemaakt te worden van de bestaande hoogteverschillen in het terrein om zo tot een goede ruimtelijke en functionele inpassing te komen van de parkeervoorziening
- Halfverdiept parkeren waarbij het dek voorzien wordt van 1 meter gronddekking zodat er bomen geplant kunnen worden en het plangebied een groene uitstraling krijgt
- Bestaande groene kwaliteiten respecteren zodat het gebied een eigen identiteit houdt ten opzichte van de binnenstad. Ook het concept “Emmen-open groene stad” vormt uitgangspunt. Voor de openbare ruimte wordt een hoog kwaliteitsniveau nagestreefd met veel groen als verwijzing naar de achterliggende es en het buitengebied
5.2.2 Ruimtelijke hoofdopzet
De stedenbouwkundige visie bestaat uit een campus-achtige invulling (solitaire volumes in het groen) van de locatie middels twee kantoorvolumes in een groene setting. De gebouwen staan op een halfverdiepte parkeervoorziening die een groen dek krijgt voorzien van een losse boomstructuur. De bebouwing onderscheidt zich van elkaar zowel qua footprint als bouwhoogte om het campus idee te versterken en het contrast met de stedelijke oostzijde van de Hondsrugweg te vergroten. Het groene plein staat middels een trappartij in verbinding met het trottoir en een eventueel in de toekomst aan te leggen bushalte langs de Hondsrugweg.
5.2.3 Fasering
De stedenbouwkundig visie en het bestemmingsplan zijn dusdanig opgezet dat beide kantoorontwikkelingen afzonderlijk van elkaar gerealiseerd kunnen worden. Fase 1 zal bestaan uit de realisering van het zuidelijke kantoorvolume en wordt binnen dit bestemmingsplan direct bestemd. Het programma van de noordelijke ontwikkeling is nog niet duidelijk en wordt om deze reden in een afzonderlijk (nog op te stellen) bestemmingsplan geregeld. In de eerste fase wordt derhalve enkel een deel van de parkeergarage en het daarboven gesitueerde groene plein gerealiseerd. Uitgangspunt is dat fase 1 een afgerond en ruimtelijk samenhangend geheel vormt.
5.2.4 Verkeersstructuur
De Vreding wordt verlegd waardoor er een volwaardige kruising ontstaat tussen de Westenesscherstraat, de Vreding en de Esweg. De ontsluiting van de parkeergarage wordt vormgegeven door een parallelweg langs de Vreding aan te leggen, welke ongeveer ter hoogte van de huidige oprit naar het voormalige politieburo zal komen te liggen. Ter hoogte van de woning nr. 6 aan de Vreding zal de op/afrit afbuigen naar de ondergrondse parkeergarage.
De bevoorrading voor de kantoorontwikkeling in fase 1 zal aan de zuidzijde van het gebouw plaatsvinden (tussen de bestaande bomen en het gebouw) en is aan het zicht onttrokken.
Aan de noord- en oostzijde van de locatie loopt een trottoir en een vrijliggend fietspad die uitkomen op het nog aan te leggen centrumplein ter hoogte van het gemeentehuis. De mogelijkheid bestaat dat er langs de Hondsrugweg een bushalteplaats gerealiseerd wordt. Net als het trottoir langs de Hondsrugweg staat deze bushalte middels een trappartij in verbinding met het groene plein tussen de beide kantoorgebouwen.
De entree naar het gemeentehuis ten behoeve van voetgangers is inmiddels al gerealiseerd. In de tweede fase zal de ontsluiting ten behoeve van autoverkeer, bevoorrading en een beperkt aantal parkeerplaatsen opnieuw en in gewijzigde vorm gerealiseerd worden.
Figuur 5-4: principedoorsnede west (Vreding)-oost (Hondsrugweg).
5.2.5 Parkeren
Onder de twee kantoorgebouwen wordt een halfverdiepte parkeergarage gerealiseerd. Deze wordt gefaseerd uitgevoerd waardoor de twee kantoorgebouwen afzonderlijk van elkaar gerealiseerd kunnen worden. De toegang tot de parkeergarage wordt gerealiseerd middels een nieuw aan te leggen parallelweg langs de te verleggen Vreding. In de totale parkeergarage is ruimte voor circa 178 parkeerplaatsen. De inrit van de parkeergarage in fase 1 wordt zodanig geconstrueerd dat deze ook, eventueel met beperkte bouwkundige ingrepen, kan dienen als inrit voor de parkeergarage die in fase 2 gerealiseerd wordt.
Door gebruik te maken van de hoogteverschillen die reeds in het terrein aanwezig zijn, is een groot deel van de parkeergarage niet zichtbaar. Alleen aan de Hondsrugweg en aan de zuidzijde steekt de parkeervoorziening boven het maaiveld uit. Aan de Vreding en de Westenesscherstraat zal de parkeervoorziening niet zichtbaar zijn en maakt het dek onderdeel uit van het maaiveld (vormt één geheel).
De eerste fase van de ontwikkeling (zuidelijke deel) betreft een kantoorontwikkeling met een omvang van maximaal 5.000 m2 BVO. Aangezien het een kantoorontwikkeling betreft zonder baliefunctie geldt hiervoor een parkeernorm van 1,7 parkeerplaatsen per 100 m2 BVO wat resulteert in 85 benodigde parkeerplaatsen.
Vanuit de halfverdiepte parkeergarage is er een opgang naar het gemeenschappelijke groene plein.
Figuur 5-5: stedenbouwkundig plan Vreding
Figuur 5-6: impressie vanaf zijde Hondsrugweg (noord-zuid)
Figuur 5-7: impressie vanaf maaiveld Hondsrugweg (noord-zuid)
5.2.6 Bebouwingsstructuur
Binnen het plangebied worden twee bouwmassa's gerealiseerd. Om beide gebouwen als losse volumes in het groen te laten functioneren (campusgedachte) is het streven dat beide volumes onderling afwijken zowel qua bouwhoogte, footprint en situering.
De entrees van de kantoorvolumes grenzen aan het groene, deels verhoogde plein. De onderste bouwlaag is hoger dan de bovengelegen bouwlagen waarmee er ruimte is voor markering van de toegangen tot de gebouwen.
In de eerste fase wordt het bouwvolume uitgevoerd als een schijf in 5 à 6 bouwlagen waarbij de situering dusdanig is gekozen dat deze voldoende afstand heeft tot de bestaande bomen aan de zuidzijde. Daarnaast kent het gebouw een afnemende hoogte naar de Vreding toe om een goede overgang te creëren naar de bestaande bebouwing aan de Vreding.
Ten aanzien van de tweede fase van de ontwikkeling is er over de oppervlakte en bouwhoogte nog niets te zeggen aangezien het programma nog niet bekend is. Vandaar dat deze ontwikkeling in dit bestemmingsplan verder nog niet meegenomen is.
5.2.7 Groenstructuur
Aan de zijde van de Vreding en de Westenesscherstraat loopt het maaiveld en het parkeerdek op een vanzelfsprekende wijze in elkaar over en vormen ze één groene ruimte voorzien van een losse boomstructuur. Dit is mogelijk doordat de parkeergarage voorzien is van een gronddekking van circa 1 meter. De bestaande bomen in de zuidzijde van het plangebied worden behouden en opgenomen in de gehele groeninrichting van de open(bare) ruimte.
De groene invulling middels bomen legt zowel een (zicht)relatie met de bomen op de markt als ook met de achterliggende es.
Hoofdstuk 6 Juridische Toelichting Op Het Bestemmingsplan
6.1 Algemeen
Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en de verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De regels en verbeelding zijn aan elkaar gerelateerd. Dit betekent dat de verbeelding en de regels altijd in samenhang moeten worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzen te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.
Het bestemmingsplan Vreding e.o. is in overwegende mate een ontwikkelingsplan. Het doel van dit bestemmingsplan is het mogelijk maken van een nieuwe ontwikkeling, waarbij het (steden)bouwkundig ontwerp het uitgangspunt is. De benodigde onderzoeken hiervoor zijn reeds uitgevoerd. Tevens dient het nieuwe bestemmingsplan rechtszeker, eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaar te zijn voor de gebruiker.
Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008" van het ministerie van VROM.
6.2 Toelichting Op De Verbeelding
Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.
Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en / of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering.
6.3 Toelichting Op De Regels
De regels zijn een juridische vertaling van het planologisch/ ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is. Dit heeft alsnog geleid tot een tot een bestemmingsplanregeling met 12artikelen.
Voor elke bestemming is afzonderlijk een bestemmingsregel opgenomen. Af en toe kan het nodig zijn dat afwijking van de gestelde regels gewenst is. Om die reden zijn in het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:
- Ontheffingen van de bouwregels;
- Ontheffingen van de gebruiksregels;
- Nadere eisen;
- Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro;
Deze flexibiliteitbepalingen bieden de mogelijkheid om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van Burgemeester en Wethouders.
Tabel 6.1: Beoordelingscriteria ontheffingen
Bij toepassing van een ontheffing en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria: |
1. Woonsituatie: |
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op: i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte; ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen; iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden; iv. het uitzicht; v. de aanwezigheid van voldoende privacy. |
2. Straat- en bebouwingsbeeld: |
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan: i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing); ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen; iii. gevelbeelden; iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing; v. de hoogtedifferentiatie; vi. de situering van gebouwen op het perceel; vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt. |
3. Culthuurhistorie |
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden; |
4. Verkeersveiligheid |
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met: i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte; ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen; iii. benodigde uitzichthoeken van wegen; iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg; v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden; vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte. |
5. Sociale veiligheid |
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden: i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek; ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt. |
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding |
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten: i. aanwezigheid van kwetsbare objecten; ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen; iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken; de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen. |
7. Milieusituatie: |
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met: i. de mate van hinder voor de omliggende functies; ii. de gevolgen voor de externe veiligheid; iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies; iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving; v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit; vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit; vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water. |
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen |
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot. |
De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij Burgemeester en Wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt het verschuiven van de bestemmingsgrenzen van een bestemming mogelijk, danwel het verruimen van de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken mogelijk. Ook kunnen middels een wijzigingsbevoegdheid de binnen het plangebied geprojecteerde aansluitpunten van wegen verschoven worden.
De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
- Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
- Hoofdstuk 3. Algemene regels;
- Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.
De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:
6.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In hoofdstuk 1 worden enkele in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.
Artikel 1 Begrippen
De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Behalve de eerste twee begrippen zijn deze omschrijvingen alfabetisch gerangschikt. Zij zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt. Waar nodig zijn begrippen toegevoegd, weggelaten of anderszins aangepast, afgestemd op de lokale situatie.
Artikel 2 Wijze van meten
De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
6.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In hoofdstuk 2 van de regels worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden.
Artikel 3 Groen
De op de verbeelding voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor openbare groenvoorziening, bos, (erf)toegangswegen, een inrit ten behoeve van de naastgelegen parkeergarage, fietsstroken, voetpaden, verhardingen ten behoeve van bevoorrading van naastgelegen functies, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en nutsvoorzieningen. Voorzieningen ten behoeve van groen en andere bouwwerken mogen binnen deze bestemming opgericht worden.
Binnen de bestemming groen is geen bouwmogelijkheid opgenomen. Het is niet mogelijk om parkeergelegenheden in het groen te realiseren.
Artikel 4 Kantoor
De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor kantoren en ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' voor de aanleg van een halfverdiepte parkeergarage. Op de gronden zijn gebouwen, andere bouwwerken en voorzieningen ten behoeve van de beoogde functie (zoals verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en toegangswegen) toegestaan.
De bebouwing dient te worden opgericht binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken, waarbij deze voor 100% bebouwd mogen worden. Op de verbeelding is de maximale bouwhoogte van de bebouwing weergegeven.
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen ten behoeve van de ontsluiting van de aanliggende percelen. Binnen deze bestemming is het aanleggen van voet- en fietspaden, straten, erven en pleinen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen eveneens mogelijk. Gebouwen mogen niet worden opgericht binnen deze bestemmingen, wel zijn andere bouwwerken ten dienste van de bestemming mogelijk.
6.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.
Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling
Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwvergunning. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een bouwvergunning te verkrijgen.
Artikel 7 Algemene bouwregels
In artikel zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.
Tevens wordt in dit artikel, artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing verklaard met uitzondering van een zestal onderwerpen dit o.a in verband met de bereikbaarheid, beheer en gebruik van het openbaar gebied.
Artikel 8 Algemene ontheffingsregels
De ontheffingsbepalingen zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Het college van Burgemeester en Wethouders kan bijvoorbeeld een ontheffing verlenen voor de in het plan aangegeven maten tot ten hoogste 10 %.
De ontheffingen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels ontheffing kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer ontheffing kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.
Artikel 9 Algemene wijzigingsregels
Het bestemmingsplan bevat in een aantal gevallen een mogelijkheid tot het wijzigen van het plan op basis van de wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6 Wro. De procedure van de wijzigingsbevoegdheid is voorgeschreven in de nieuwe Wro, waarnaar voor deze procedure dan ook wordt verwezen.
6.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels zijn twee artikelen opgenomen, het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.
Artikel 10 Overgangsrecht
In dit artikel is het overgangsecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken opgenomen die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.
Artikel 11 Slotregel
In de Slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Emmen, Vreding e.o. ".
6.4 Handhaving
De verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van het bestemmingsplan ligt bij de gemeente. De basis voor een werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een goede registratie van verleende vergunningen en ontheffingen. Goed uitgewerkte planvorming van het beoogde bouwkundig plan is ook noodzakelijk voor een goede opzet en naleving van de juridische regeling.
Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de planregels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en burger ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.
De gemeente Emmen heeft handhavingsbeleid ontwikkeld, waarin wordt aangegeven hoe de handhaving van het bestemmingsplan opgepakt wordt. Met het handhavingsbeleid wordt aangesloten op het programma van de landelijke Stuurgroep Handhaven op Niveau met betrekking tot het programmatisch handhaven. Dit betekent dat niet tegen alle illegale situaties wordt opgetreden maar tegen zaken met een uitstralend effect. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst vastgesteld door het college van Burgemeester en Wethouders, dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft.
Ongeacht de wijze waarop handhaving van het bestemmingsplan vorm krijgt geldt voor de gemeente geldt als eerste handhavingprioriteit de aanpak van calamiteiten met een levensbedreigend karakter, waarbij men moet denken aan instortings- en brandgevaar en asbestvervuiling. De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, dat een uitstralend effect zal hebben. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor een projectmatige aanpak.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Betrokkenheid
7.1 Opstartbijeenkomst
Op 22 maart 2010 heeft een informele informatieavond plaatsgevonden in de raadszaal van het gemeentehuis te Emmen. Voor deze avond zijn gericht een aantal omwonenden uitgenodigd, die wonen aan de Vreding en de Westenescherstraat. Ongeveer 10 omwonenden hebben de avond bezocht. De gemeente heeft de plannen voor de ontwikkeling gepresenteerd en de omwonenden zijn in de gelegenheid gesteld om vragen te stellen. De belangrijkste vragen hadden betrekking op de verkeerssituatie ter plaatse van de Vreding en de Westenescherstraat. Daarnaast zijn enkele vragen gesteld over de situering en de omvang van de bebouwing.
7.2 Overleg Ex. Artikel 3.1.1 Bro En Zienswijzen
Diverse partijen zijn bij het opstellen van het ontwerpbestemmingsplan betrokken geweest, o.a. waterschap Velt en Vecht, en interne afdelingen van de gemeente. Op 15 april 2010 is het concept-ontwerpbestemmingsplan “Emmen, Vreding e.o.” in vooroverleg gebracht. De stukken zijn verstuurd naar:
- Commissie afstemming ruimtelijke plannen van provincie Drenthe
- VROM-inspectie
- Ministerie van Defensie
- Waterschap Velt en Vecht
- IVN vereniging voor Natuur- en Milieueducatie
- KPN
- Enexis
- Rijksdienst voor Archeologie
- Erkent Overlegpartner Het Centrum
- Erkent Overlegpartner Plaatselijk Belang Westenesch
De Provincie Drenthe en het ministerie van Vrom hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben op het bedoelde plan. De KPN gaf aan graag betrokken te worden bij de nadere uitwerking van de plannen wanneer het gaat om bestaande en nieuwe tracés.
Daarnaast heeft het Waterschap Velt en Vecht een reactie gegeven. In deze reactie geeft men aan dat de kwaliteit van het grondwater beschermd moet blijven en niet mag worden aangetast door schadelijke stoffen. Het plangebied is nl. gelegen in een gebied welke is aangemerkt als grondwaterbeschermingsgebied. Het waterschap adviseert om de gewenste afkoppeling van het regenwater duidelijker in het bestemmingsplan te omschrijven. Daarnaast wordt er geadviseerd om de inrit van de parkeerkelder te voorzien van een drempel om wateroverlast in de parkeerkelder te voorkomen.
De overige instanties hebben geen reactie op het plan ingestuurd.
Vervolgens heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 14 juli 2010 6 weken ter visie gelegen voor een ieder. Binnen deze termijn zijn er een aantal zienswijzen ingediend tegen het ontwerp. N.a.v. deze zienswijzen is het ontwerp aangepast en wordt dit plan opnieuw als ontwerp ter visie gelegd.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wro rust op de gemeente de verplichting tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.
Het plangebied Vreding is in eigendom van de gemeente Emmen. Er zijn geen gronden van derden betrokken bij de ontwikkeling, de gemeente heeft hierdoor de regie. Er is een grondexploitatie opgesteld met een sluitende exploitatiebegroting. De kosten van het plan worden gedekt uit de grondopbrengsten. De grondopbrengsten worden marktconform vastgesteld. Het plan is economisch uitvoerbaar.
Het kostenverhaal is derhalve anderszins verzekerd, namelijk via de gemeentelijke grondexploitatie. Er wordt geen exploitatieplan opgesteld.
Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 1 archeologisch onderzoek
Bijlage 2 Onderzoek Flora En Fauna
Bijlage 2 onderzoek flora en fauna
Bijlage 3 Onderzoek Vleermuizen
Bijlage 3 onderzoek vleermuizen
Bijlage 4 Vleermuisonderzoek2
Bijlage 5 Aanvraagontheffing
Bijlage 6 Positieve Afwijzing Ontheffing
Bijlage 6 Positieve afwijzing ontheffing
Bijlage 7 Onderzoek Geluid
Bijlage 8 Onderzoek Geluid Omgeving
Bijlage 8 onderzoek geluid omgeving
Bijlage 9 Waterparagraaf
Bijlage 10 Onderzoek Bodem
Bijlage 11 Vooroverlegreactie Waterschap
Bijlage 11 vooroverlegreactie waterschap
Bijlage 12 Vooroverlegreactie Vrom
Bijlage 12 vooroverlegreactie VROM
Bijlage 13 Vooroverlegreactie Provincie
Bijlage 13 vooroverlegreactie provincie