Nieuw-Weerdinge, Pluimveehouderij Vledders
Bestemmingsplan - Gemeente Emmen
Vastgesteld op 15-04-2011 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge, Pluimveehouderij Vledders van de gemeente Emmen;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML- bestand NL.IMRO.0114.2010023-0701 met de bijbehorende regels en bijlagen behorende bij het plan;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.5 agrarische gronden/ agrarisch grondgebruik:
gronden welke gebruikt worden voor het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.6 ander(e) bouwwerk(en):
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/ of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.8 bebouwingsgrens:
een op de verbeelding aangegeven grens die, door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze voorschriften zijn toegestaan;
1.9 bedrijfswoning:
een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) personen, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.10 bestaand:
bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bijgebouw:
een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het op het zelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals een aan- of uitbouw en aangebouwd en/of vrijstaand bijgebouw;
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.16 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.17 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.18 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waarop ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.19 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.20 diepte:
van het peil tot het laagste punt van het bouwwerk, fundering niet meegerekend;
1.21 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.22 geometrische plaatsbepaling:
locatie van een ruimtelijk object, vastgelegd in een ruimtelijk referentiesysteem;
1.23 groenvoorziening:
een (openbaar)gebied, dat is ingericht als berm, park, groenstrook, beplantingsstrook, grasveld, plantsoen, sport- en speelveldjes en dergelijke, welke voor het gehele jaar of een groot deel van het jaar voor het publiek algemeen toegankelijk moet zijn;
1.24 intensieve veehouderij:
de teelt van slacht-, fok-, leg-, of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
1.25 landschappelijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak (geomorfologisch, hydrologisch, ecologisch, cultuurhistorisch en landschappelijk-esthetische);
1.26 mestopslagplaats:
een constructie van beton, hout of staal, dan wel een aarden put bekleed met folie of beton, dan wel een gemetselde constructie die geheel of gedeeltelijk is ingegraven en wordt omgeven door een grondwal voor de opslag van drijfmest; Onder een mestopslagplaats wordt niet inbegrepen een mestkelder, zijnde een volledige bak, die is gecombineerd met een gebouw;
1.27 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen ten dienste van de waterhuishouding waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers;
1.28 waterlopen:
een sloot, goot of greppel ten behoeve van opvang en afvoer van gebiedseigen water en mede bedoeld als verbinding tussen de voor water bestemde gronden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de zij- c.q. achtererfscheiding:
de kortste afstand gemeten tussen een bouwwerk en de zij- c.q. achtererfscheiding;
2.2 de bebouwing op de verbeelding:
de op de verbeelding aangegeven (kadastrale) bebouwing wordt als illustratief beschouwd;
2.3 de bebouwingspercentage:
een op de plankaart of in de voorschriften aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.9 het peil:
het peil overeenkomstig de bouwverordening, danwel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein, indien in of op het water wordt gebouwd, dan het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk waterpeil aan te houden;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Intensieve Veehouderij
3.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor Agrarisch - Intensieve veehouderij aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat een gebruik voor intensieve veehouderij eveneens is toegestaan;
met de daarbij bijbehorende voorzieningen, zijnde:
- b. gebouwen;
- c. andere bouwwerken,
- d. groenvoorzieningen;
- e. water, waterbergingen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. toegangswegen, in- en uitritten en erven.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
3.4 Specifieke gebruiksregels
- a. Aan de zuidkant van het plangebied dient water aangelegd te worden, met een oppervlakte van tenminste 750 m2;
- b. In het bestemmingsvlak ten zuiden van de weg dienen de gronden, voor zover gelegen aan de noordzijde van dit bestemmingsvlak en parallel lopen aan de weg, gebruikt te worden voor laanbeplanting;
- c. Per bestemmingsvlak zijn maximaal twee toegangswegen toegestaan;
- d. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt in ieder geval gerekend:
1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zulks noodzakelijk is voor het bestemminggerichte gebruik;
2. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan of herstellen van goederen en be- of verwerken van producten tenzij dit plaatsvindt ten behoeve van de agrarische productie binnen het bedrijf dan wel grotendeels (= minimaal 80%) uitsluitend betrekking heeft op agrarische producten van het eigen bedrijf;
3. detailhandel;
4. woondoeleinden;
5. afhankelijke woonruimte;
6. het plaatsen van kampeermiddelen, met uitzondering van het plaatsen van kampeermiddelen ten behoeve van evenementen, die geen of slecht geringe planologische relevantie hebben.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen- en watervoorzieningen;
- b. landschappelijke inpassing;
met bijbehorende:
- c. andere bouwwerken;
- d. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend: het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zulks noodzakelijk is voor het bestemminggerichte gebruik;
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen en straten,
- b. andere bouwwerken;
- c. kunstwerken, water en waterwerken;
- d. toegangswegen, in- en uitritten;
- e. groenvoorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Water - Waterweg
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Water-Waterweg aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water
- b. oevers, en beplanting;
- c. waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de bijbehorende:
- d. andere bouwwerken;
- e. toegangswegen.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
6.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend: het gebruik van gronden en water als permanente ligplaats voor woonschepen of recreatievaartuigen.
Hoofdstuk 3 Algemene Bepalingen
Artikel 7 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Ondergeschikte bouwonderdelen
- a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens dan wel de maximale bouwhoogte niet meer dan maximaal 1 meter wordt overschreden;
- b. Vlaggenmasten en antennemasten, voor zover deze direct ten dienste staan van -en onderdeel uitmaken van een gebouw, mogen de toegestane maximale bouwhoogte met maximaal 1,5 meter overschrijden;
- c. Dakopbouwen, noodtrappen, luchtbehandeling- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 1,5 meter ten opzichte van de bouwhoogte van een gebouw, en mogen geen groter oppervlakte beslaan dan 15% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst.
8.2 Onderwerpen van stedenbouwkundige aard
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
- f. de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een prostitutiebedrijf, seksinrichting en of tippelzone;
- b. het plaatsen van of geplaatst houden van onderkomens;
- c. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
- d. het opslaan van gebruiksklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;
- e. het storten, opslaan, opgeslagen houden of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
- f. geluidszoneringplichtige inrichtingen, zoals bedoeld in artikel 2.1 sub 3 van het Besluit omgevingsrecht;
- g. het gebruik van bouwwerken welke zijn opgericht na een door burgemeester en wethouders te verlenen omgevingsvergunning voor andere doeleinden dan waarvoor de omgevingsvergunning is verleend.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Bevoegdheid
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen door:
- a. het verschuiven van de bestemmingsgrenzen tot maximaal 5 meter waarbij de grond wordt bestemd voor dezelfde doeleinden als waarvoor de grond is bestemd waaraan deze wordt toegevoegd;
- b. het verruimen van de op de plankaart aangegeven bouwvlakken tot maximaal 5 procent van het bouwvlak waarbij de verruiming uitsluitend mag plaatsvinden binnen de bestemming waarop het bouwvlak betrekking heeft;
- c. het verschuiven van de binnen het plangebied geprojecteerde aansluitpunten van wegen waarbij de verschuiving niet meer mag bedragen dan 5 meter en de grond wordt bestemd voor dezelfde doeleinden als waarvoor de grond is bestemd waaraan deze wordt toegevoegd.
10.2 Beperking
De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. In de afweging om conform artikel 3.6 het bestemmingsplan te wijzigen dient in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, milieusituatie, archeologie en cultuurhistorie, ecologie, water, verkeer(sveiligheid), agrarische belangen, ruimtelijke en landschappelijke inpassing, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de wijziging niet plaatsvinden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Middels een omgevingsvergunning kan eenmalig worden afgeweken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
11.3 Uitzondering overgangsrecht gebruik
Het bepaalde in artikel 11.2 geldt niet voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van een bestemmingsplan bestaand gebruik.
11.4 Hardheidsclausule
Indien toepassing van het overeenkomstig artikel 11.2 in het plan opgenomen overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, in het plan persoonsgebonden overgangsrecht opnemen.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge, Pluimveehouderij Vledders.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Nieuw Bestemmingsplan
De heer K. Th. Haan, pluimveehouder en akkerbouwer te Nieuw-Weerdinge heeft plannen zijn pluimveehouderij uit te breiden. Hij heeft bij de gemeente Emmen een verzoek ingediend voor extra pluimveestallen tegenover de stallen aan de Vledders 44 te Nieuw-Weerdinge en voor een opslagloods. De belangrijkste reden voor het verzoek is uitbreiding van de bedrijfsvoering (schaalvergroting) om een voldoende bedrijfsomvang te creëren zodat er ook voor zijn beoogde bedrijfsopvolger een levensvatbaar bedrijf ontstaat. De bebouwing is voorzien op twee percelen landbouwgrond, kadastraal bekend gemeente Emmen, sectie AA, nummers 25 en 47.
Ten noorden van de Vledders zijn twee bestaande vleeskuikenstallen (in totaal circa 50.000 vleeskuikens) aanwezig. Tevens is er ongeveer 500 meter zuidelijk daarvan, ten noorden van het woonhuis aan het Weerdingerkanaal, een verouderde relatief kleine vleeskuikenstal (circa 29.000 vleeskuikens). De ontwikkeling betreft het beëindigen van de pluimveeactiviteiten aan het Weerdingerkanaal en deze te verplaatsen en uit te breiden ten zuiden van de Vledders, tegenover de twee daar al in bedrijf zijnde stallen. Door de verplaatsing van de pluimveeactiviteiten wordt de oude stal aan het Weerdingerkanaal gesloopt en wordt daarmee een planologisch ongewenste situatie in de bebouwde kom van Nieuw-Weerdinge opgeheven.
Het huidige bedrijf van de heer Haan bestaat uit een pluimveehouderij en daarnaast een akkerbouwtak. Door de uitbreiding van de pluimveehouderij aan de Vledders en de beeindiging daarvan Weerdingerkanaal is er sprake van een duidelijke splitsing. Op de locatie aan de Vledders ontstaat een concentratie van alle pluimvee activiteiten, terwijl de locatie aan het Weerdingerkanaal toegespitst is op akkerbouw.
Het plan is om op korte termijn de bedrijfsvoering aan het Weerdingerkanaal te beëindigen. Dit wordt mogelijk zodra de nieuwbouw aan de Vledders gereed is. Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van drie stallen, met elk een capaciteit van circa 55.000 stuks vleeskuikens aan de zuidzijde van de Vledders. Tevens zal aan de noordzijde van de Vledders, aan de oostzijde van de bestaande vleeskuikenstallen een opslagloods gerealiseerd worden. Het plangebied bestaat dan ook uit de huidige locatie van de pluimveehouderij aan de Vledders en de uitbreiding aan de zuidzijde. Het totale aantal vleeskuikens van het bedrijf na uitbreiding met de drie stallen bedraagt circa 215.000 stuks.
Voor deze uitbreiding is onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) een nieuw (postzegel) bestemmingsplan nodig, omdat op het beoogde perceel voor de nieuwbouw aan de zuidzijde van de Vledders nog geen bouwbestemming rust en aan de noordzijde het bouwperceel aangepast dient te worden. Voor het uitbreiden van de bedrijfsvoering is ook een vergunning nodig in het kader van de Wet milieubeheer (Wm). In beide gevallen is het opstellen van een MER noodzakelijk gezien de omvang van het voornemen.
Coördinatiebesluit
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de mogelijkheid tot een snellere besluitvorming: de coördinatieregeling in afdeling 3.6 Wro. Deze regeling maakt het mogelijk om aanvragen, kennisgevingen, toezendingen en andere elementen die nodig zijn voor een gestroomde besluitvorming, in één procedure samen te voegen. Met deze regeling kan de gemeente de vergunningen gelijktijdig afgeven om een ontwikkelingstraject te realiseren, na het doorlopen van één procedure. Aangezien de vergunningen voor 1 oktober 2010 zijn aangevraagd is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) hiervoor niet van toepassing.
De gemeente Emmen is voornemens een Coördintatiebesluit te nemen voor de realisatie ven dit plan. Onder het te nemen Coördinatiebesluit vallen de volgende aanvragen:
- 1. Bouwvergunning voor de drie pluimveestallen;
- 2. Bouwvergunning voor de weegbrug;
- 3. Bouwvergunning voor de opslagloods;
- 4. Wet Milieubeheer- vergunning voor de gehele inrichting (bestaand en nieuwbouw);
- 5. Bestemmingsplan (inclusief Landschapsplan);
- 6. Inritvergunning.
De Watervergunning zal buiten het Coördinatiebesluit vallen en wordt ingediend bij het Waterschap Hunze & Aa's
1.2 Ligging Plangebied
Nieuw-Weerdinge is een veenkolonie ten noordoosten van het zanddorp Weerdinge en ligt noordelijk in de gemeente Emmen. Het bestaat uit lintbebouwing langs het Weerdingerkanaal, met halverwege het dorp een aantal nieuwbouwwijken. Nieuw-Weerdinge heeft een groot buitengebied dat voornamelijk bestaat uit landbouwgrond. Het gebied dat ten noorden van Nieuw-Weerdinge en ten zuiden van de Valtherdijk ligt, wordt 'De Vledders' genoemd.
De locatie waarvoor het nieuwe bestemmingsplan wordt opgesteld is gelegen tegenover en aan de Vledders 44 en wordt globaal begrenst door de volgende wegen: de Broekdijken en de Dikbroeken (gemeente Borger Odoorn) in het noorden, op flinke afstand de Drentse Monderweg in het oosten en het Weerdingerkanaal NZ op flinke afstand in het zuiden. In het westen grenst plangebied agrarisch gebied waardoor er geen duidelijke fysieke grens is. In onderstaande figuur is de planlocatie weergegeven.
Figuur 1-1: De ligging van het plangebied Nieuw-Weerdinge, Pluimveehouderij Vleddersin de gemeente Emmen.
Figuur 1-2: Indicatie begrenzing plangebied.
Vanuit landschappelijk oogpunt passen de nieuw te realiseren stallen beter in het meer kleinschalige kavelpatroon wat de gronden ten noorden van de Vledders kenmerkt. Echter, de eerstvolgende woonbebouwing is daar erg dicht bij, namelijk de Dikbroeken 9. De hinder voor deze woonbebouwing is minder als het bedrijf aan de zuidzijde van de Vledders wordt uitgebreid met een nieuw bouwblok. Hier begint weliswaar het grootschaliger (voormalig) hoogveengebied, maar de afstand tot de bestaande bebouwing is veel groter.
1.3 Opzet Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de bestemmingsverbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de plantoelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.
De opzet van de toelichting is als volgt: dit hoofdstuk wordt afgesloten met een overzicht van de bij dit plan behorende stukken. In hoofdstuk 2 'Beleid'' wordt op beknopte wijze aandacht besteed aan het algemene en specifieke rijks-, provinciale en gemeentelijk beleid voor de fysieke omgeving van het plangebied. In hoofdstuk 3 'Milieueffectrapportage' worden de afzonderlijke onderzoeken behandeld. In hoofdstuk 4 'Beschrijving ontwikkeling' wordt nader ingegaan op de onderbouwing en de doelen van het pluimveebedrijf. Hoofdstuk 5 betreft de 'Juridische toelichting op het bestemmingsplan. Hoofdstuk 6 'Maatschappelijke betrokkenheid' belicht onder meer het resultaat van het voorgeschreven overleg en de ter inzage legging. Hoofdstuk 7 'Economische uitvoerbaarheid'' komt onder meer de financiële onderbouwing aan bod.
1.4 Overzicht Verricht Onderzoek
Ter voorbereiding van het bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge, Pluimveehouderij Vledders is er een MER opgesteld en zijn de volgende onderzoeken uitgevoerd:
- Geuronderzoek
- Ecologisch onderzoek
- Geluidsonderzoek
- Verkeer en -vervoersonderzoek
- Luchtkwaliteit
- Bodemonderzoek (uitsluitend historisch vooronderzoek)
- Watertoets
- Landschap en cultuurhistorie
- Archeologisch onderzoek
- Klimaat, energie en duurzaamheid
- Onderzoek in het kader van de Veewet ziekten
Naast de onderzoeken is er een Landschapsplan opgesteld.
De onderzoeken en het Landschapsplan zijn als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Inleiding
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de gemeente rekening te houden met het rijksbeleid, het beleid van de provincie Drenthe, regionaal beleid en het opgestelde eigen beleid. In dit hoofdstuk worden de relevante beleidsuitgangspunten van het rijk, de provincie, de regio en de gemeente die betrekking hebben op de inhoud van het plan toegelicht.
2.2 Rijksbeleid
2.2.1 Ruimtelijk beleid
Voor het plangebied Nieuwe-Weerdinge, Pluimveehouderij Vleeders geldt dat het ruimtelijk rijksbeleid geen directe invloed heeft op de inrichting van het plangebied. De Nota Ruimte, met als titel "Ruimte voor ontwikkeling" is een strategische nota van het Rijk, waarin de uitgangspunten voor de ruimtelijk ontwikkeling in Nederland zijn vastgelegd. Het Rijk heeft zijn doelen voor het landelijk gebied omschreven in het Meerjarenprogramma Agenda Vitaal Platteland 2007-2013 (MJP2). Provincies hebben elk voor hun landelijk gebied een provinciaal meerjarenprogramma (pMJP) geschreven. Daarmee hebben ze op tafel gelegd wat ze in de komende periode willen realiseren en met wie. Verder hebben provincies aangegeven in welke gebieden ze wat doen, hoe ze de uitvoering denken te organiseren en hoe ze dat willen financieren.
2.3 Provinciaal Beleid
2.3.1 Omgevingsvisie Drenthe
Provinciale Staten van de provincie Drenthe hebben op 2 juni 2010 de nieuwe omgevingsvisie voor Drenthe vastgesteld voor de komende tien tot vijftien jaar. Het is daarmee hét strategisch kader voor de ruimtelijke economische ontwikkeling van Drenthe. Deze omgevingsvisie vervangt het huidige Provinciale OmgevingsPlan vervangen. De Omgevingsvisie Drenthe is een integraal document waarin de voor de provincie vier wettelijke planvormen zijn samengenomen:
- 1. de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening;
- 2. het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer;
- 3. het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
- 4. het provinciaal verkeers- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer.
De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk- economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is. Daarnaast zijn er zaken uitgelicht die van provinciaal belang worden geacht. Deze zijn onder meer:
- het streven naar voldoende, gevarieerde, aantrekkelijke en vitale vestigingsmogelijkheden op regionale bedrijventerreinen en andere stedelijke werklocaties en het bieden van voldoende ontwikkelingsmogelijkheden in het landelijk gebied voor landbouw, recreatie en toerisme en bedrijvigheid;
- de Ecologische Hoofdstructuur, de verschillende Drentse landschapstypen en de diversiteit in landschaptypen;
Voor al deze zaken geldt dat de provincie van mening is dat het ruimtelijke belang het gemeentelijk niveau overstijgt en de provincie hier haar verantwoordelijk voor heeft. De provincie zal dan ook een standpunt innemen over het gemeentelijke ruimtelijke plan indien een van de genoemde onderwerpen in het ruimtelijke plan voorkomt.
Binnen deze Omgevingsvisie heeft het gebied ten noorden van Nieuw Weerdinge de functie Landbouw gekregen. Het gebied is aangewezen als Proefgebied/experimenten. Nieuwe ontwikkelingen op landbouwgebied kunnen als eerste hier worden geïntroduceerd. Dit wil de provincie actief ondersteunen. Het kan hierbij gaan om innovaties op het gebied van huisvesting, nieuwe teelten, verduurzaming en duurzame energie.
De Provincie voorziet dat een te sterke groei van de intensieve veehouderij de milieuruimte voor de landbouw in zijn totaliteit onder druk zet. Om deze reden willen wij de niet-grondgebonden landbouw beperkt laten groeien. Nieuwe vestigingen en de omschakeling van grondgebonden naar niet-grondgebonden bedrijven wordt uitgesloten. Uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijen en een neventak intensieve veehouderij bij bestaande grondgebonden bedrijven wordt wel toegestaan.
Het bouwblok bij uitbreiding bedraagt 1.5 hectare, dat bij winst voor milieu/dierenwelzijn en landschappelijke inpassing mag worden vergroot tot 2 hectare. Als eis geldt één bouwlaag. Deze Omgevingsvisie is echter niet verankerd in een Provinciale Verordening.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef
De structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld Raad, september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. Tevens dient de structuurvisie om bedrijven, instellingen en andere overheden te stimuleren om passende, gewenste activiteiten en investeringen te doen die aansluiten op de weergegeven ambities en ruimtelijke mogelijkheden. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. Ten aanzien van het thema landschap is het volgende gesteld:
Landschap:
Versterken van het landschap door in te zetten op bebossing van de Hondsrug, het vrijwaren van de steilrand, het koesteren van de openheid, de herkenbaarheid van de kanalenstructuur te vergroten, de beekdalen te herstellen en het gebruik van de essen te vergroten.
In de Structuurvisie wordt landbouw aangewezen als drager van het landschap. Aangegeven wordt dat verwacht wordt dat in de grootschalige en open gebieden de landbouw voldoende mogelijkheden heeft op te schalen: "Aandachtspunt is de inpassing van grotere agrarische bedrijven in het landelijk gebied. Nieuwbouw c.q. vestiging in de als waardevol aangemerkte open ruimte is in principe alleen mogelijk indien er een ruimtelijke en economische meerwaarde is".
De Structuurvisie gaat uit van een lagenbenadering, vanwege de omvang en verschillende landbouwstructuur. Het grondgebied van Emmen is daarbij onderverdeeld in 4 deelgebieden;
- Deelgebied A (de Monden): dit is het noordoostelijk, veenkoloniale deel van de gemeente. Dit deelgebied kent een sterk agrarisch karakter
- Deelgebied B: de kern Emmen en de directe omgeving. Dit is het uitloopgebied van de stad. Grootschalige landbouw in dit gebied is minder wenselijk
- Deelgebied C: Dit deelgebied ligt ten zuiden van de A37 en kan getypeerd worden als ontwikkelingsgebied voor bedrijven, glastuinbouw en grootschalige landbouw
- Deelgebied D: Dit is de zuidrand van de gemeente die zich kenmerkt door kleinschalig landschap met veel grasland en de aanwezigheid van natuurwaarden (Bargerveen, Schoonebeeker Diep). Landbouw gaat hier samen met recreatie, natuur en landelijk wonen.
Het gebied van deze planherziening valt in deelgebied A. In de Monden, en met name rondom een aantal kleinere kernen, is de schaalgrootte van bedrijven relatief klein; waardoor de uitgangssituatie ten aanzien van de opvolging relatief minder gunstig is.
Het gebied tussen de Duitse grens en het (Verlengde) Oosterdiep en het gebied ten noorden van (Nieuw) Weerdinge, waar het plangebied in ligt, maakt nieuwe ontwikkelingen mogelijk, mits vooraf visievorming in het gebied heeft plaatsgevonden ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit en de openheid in het bijzonder rekening wordt gehouden met behoud van de openheid.
De structuurvisie verwacht een halvering van arbeidsplaatsen en bedrijven dat betekent echter niet de helft van de grond in 2020 niet meer gebruikt wordt. Verreweg de meeste grond wordt overgenomen door bedrijven die moeten opschalen om een kwaliteits- en efficiencyslag te kunnen maken. Het stoppen van bedrijven en een doorgaande schaalvergroting bij de blijvers leidt tot een constante noodzaak tot optimalisatie van de landbouwstructuur (verkaveling, ontsluiting).
Schaalvergroting biedt in de gebieden waar landbouw het primaat heeft tot 2020 voldoende perspectief. Veruit het grootste deel van het agrarisch oppervlak blijft zo behouden en onderhouden. Schaalvergroting betekent dat de bedrijfsgrootte fors groeit, wat kan leiden tot grotere bouwblokken dan waaraan we gewend zijn. Dit vraagt inzet van de gemeente om na te denken over de locatiekeuze, vormgeving en landschappelijke inpassing van deze bedrijven.
In dit plan is rekening gehouden met de locatiekeuze, vormgeving en landschappelijke inpassing. De stallen worden op gegroepeerd geplaatst naast de twee al reeds bestaande stallen aan de Vledders. Door middel van het aanplanten van groen zullen de gebouwen minder zichtbaar zijn en in het landschap opgaan.
2.4.2 Vigerende bestemmingsplan
In de jaren tachtig van de vorige eeuw is voor het landelijk gebied in de gemeente Emmen het bestemmingsplan "Buitengebied Gemeente Emmen" opgesteld. Dit bestemmingsplan is door de raad van Emmen vastgesteld op 16 juli 1987 en gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Drenthe in 1988.
Op 17 mei 1991 hebben burgemeester en wethouders van Emmen het plan tot gedeeltelijke wijziging van het bestemmingsplan "Buitengebied Gemeente Emmen" ten behoeve van de oprichting van een te verplaatsen mestkuikenbedrijf aan de Vledders te Nieuw-Weerdinge vastgesteld. In dit plan hebben de gronden aan de Vledders 44 de bestemming agrarisch bouwperceel A (grondgebonden en niet-grondgebonden) gekregen.
In 1999 is de partiële herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied Gemeente Emmen" tot stand gekomen. Totstandkoming vond primair plaats in verband met gewijzigde ruimtelijke inzichten op het gebied van natuur, milieu en dierengezondheid.
De gronden aan de noordzijde van de Vledders hebben binnen het bestemmingsplan "Partiële herziening Buitengebied gemeente Emmen" de bestemming "Niet grondgebonden agrarisch bedrijf" gekregen. De te bouwen opslagloods ligt buiten het op de plankaart aangegeven bouwperceel. Het deel buiten het bouwperceel heeft de bestemming "Agrarisch gebied (zonder bouwperceel)". Het bouwplan past niet binnen deze bestemming en is derhalve in strijd met het geldende planologisch toetsingskader.
De gronden aan de zuidzijde van de Vledders hebben volgens het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Gemeente Emmen" de bestemming "Agrarisch gebied (zonder bouwperceel)" en zijn in gebruik als akkerbouwland. Ook hiervoor geldt dat het bouwplan past niet binnen deze bestemming en is derhalve in strijd met het geldende planologisch toetsingskader.
Medewerking aan het bouwplan is alleen mogelijk met een herziening van het bestemmingsplan. Het gebruik van de wijzigingsmogelijkheid in het bestemmingsplan "Buitengebied Gemeente Emmen" is niet mogelijk, gezien de omvang van de bouwpercelen. Artikel 2.35 lid 2 geeft Burgemeester en Wethouders de mogelijkheid het bouwperceel te vergroten tot een maximale oppervlakte van 1,5 hectare. De oppervlakte van de bouwpercelen gezamenlijk is groter dan 1,5 hectare, namelijk 2,5 hectare. Vergroting is uit het oogpunt van de toekomstige bedrijfsvoering noodzakelijk.
De gemeente Emmen heeft geconstateerd dat de intensieve veehouderijen in haar gemeente tegen de grens aanliepen van het ruimtelijk beleid. Door allerhande marktontwikkelingen is er sprake van een schaalvergroting bij de intensieve veehouderijen. Het ruimtelijk kader kon deze schaalvergroting niet inwilligen. De gemeente Emmen heeft daarop de beleidsnotitie 'Verruiming Agrarische Bouwpercelen Intensieve Veehouderijen' opgesteld; door de gemeenteraad vastgesteld op 27 september 2007. In deze notitie heeft zij het kader aangegeven waaraan getoetst dient te worden, om medewerking te kunnen verlenen aan vergroting van het bouwperceel boven de maximale maat van 1,5 hectare. Binnen de bestemming POP II zone I is, bij een ligging in het buitengebied, een vergroting mogelijke tot een omvang van 2,5 hectare, waarbij maximaal 60 % van het bouwperceel als staloppervlakte mag dienen (15.000 m2).
Aan de vergroting is een aantal nadere eisen verbonden. Ten eerste dient de locatie gelegen te zijn in een zogenaamd A dan wel C gebied uit de Landbouwnota van de gemeente Emmen. De gebieden A dan wel C zijn de gebieden waar de landbouw een schaalvergroting door kan maken. Het onderhavige plan is gelegen in een gebied dat is aangemerkt als A gebied (zie hiervoor onder 4.3.1).
Daarnaast dient er een bedrijfskundige noodzaak te zijn voor het vergroten van het bouwperceel boven de maat van 1,5 hectare. Zonder de schaalvergroting die nu gevraagd wordt zal het toekomstperspectief voor de heer Haan en voor de volgende generatie veel minder zijn.
De schaalvergroting van het bedrijf en het bedrijf zelf past in het landschap. Tevens is er sprake van een passende situering ten opzichte van de bestaande verkavelingsstructuur. Om de impact van het bedrijf op de omgeving verder te verminderen is onderzoek gedaan naar de gevolgen voor landschap en cultuurhistorie.
De gemeente Emmen heeft samen met de waterschappen Hunze & Aa's en Velt & Vecht, de Provincie Drenthe en de Waterleidingmaatschappij Drenthe een gemeentelijk waterplan ontwikkelt. Het doel van het 'Waterplan Emmen' is te komen tot een breed gedragen visie en aanpak voor het toekomstige waterbeheer in de gemeente Emmen en het verbeteren van de samenwerking tussen de deelnemende partijen. Het waterplan vormt de basis voor het opstellen van watertoetsen. Er worden niet alleen doelen beschreven, ook zijn afspraken gemaakt tussen alle betrokkenen in het waterbeheer over de te nemen maatregelen.
2.5 Conclusie
Het rijksbeleid werkt nauwelijks rechtstreeks door in het plangebied. Hierdoor is het bestemmingsplan in directe zin niet in strijd met het rijksbeleid.Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid vormt op zijn beurt weer de input voor het gemeentelijk beleid. Voor het voorliggende bestemmingsplan kan geconcludeerd worden dat dit passend is in het provinciale beleid.
Bij dit bestemmingsplan is geen rijks- en/of provinciaal belang betrokken
Hoofdstuk 3 Milieueffectrapport
3.1 Milieueffectrapport
In deze paragraaf worden vanuit een duurzame ruimtelijke ordening de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Aangegeven wordt wat de beperkingen en mogelijkheden in het plangebied zijn, bezien vanuit verschillende milieudisciplines. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de (technische) onderzoeken met conclusies.
Een herziening van het bestemmingsplan waarmee ruimte ontstaat voor een inrichting met plaats voor meer dan 85.000 plaatsen voor mesthoenders (en/of 3.000 mestvarkens, 60.000 plaatsen voor hennen of 900 plaatsen voor zeugen) valt onder de C-lijst van het Besluit milieu effect rapportage (m.e.r.) waarin de planm.e.r.-plichtige activiteiten zijn opgenomen. De uitbreiding van de pluimveehouderij te Nieuw-Weerdinge betreft drie stallen met in totaal 165.000 vleeskuikens. De wijziging van het bedoelde bestemmingsplan in de gemeente Emmen is daarom planm.e.r.-plichtig. Voor de ontwikkeling is een Wm-vergunning noodzakelijk. De aanvraag van de Wm-vergunning is projectm.e.r.-plichtig.
Aan dit bestemmingsplan is een m.e.r.-procedure gekoppeld. Het ontwerpbestemmingsplan is samen met het vastgestelde MER ter inzage gelegd. Het MER is opgesteld ten behoeve van de besluitvorming over dit bestemmingsplan. Op 29 april 2010 is het MER door de gemeenteraad van de gemeente Emmen aanvaard.
Het MER-rapport is voor advies voorgelegd aan de Commissie m.e.r. Naar aanleiding van het concept advies van deze commissie is er door Tauw bv een rapport opgesteld: Aanvulling MER Pluimveehouderij te Nieuw Weerdinge, Een paraplu-nota in reactie op het voorlopig oordeel van de commissie-MER d.d. 12 november 2010. In de aanvulling zijn de vragen beantwoord zoals die door de Commissie voor de m.e.r. zijn geformuleerd in haar eindconcept toetsingsadvies op het MER. De vragen hebben betrekking op de referentiesituatie, het ontbreken van essentiële milieu-informatie en de publieksvriendelijke samenvatting van het MER.
Vervolgens is er op 20 december 2010 het “Toetsingsadvies over het milieueffectrapport en de aanvulling daarop” verschenen van de Commissie m.e.r. (rapportnummer 2215–54). Het MER en de aanvulling daarop geven op één punt na (betreffende de ventilatiecapaciteit) voldoende informatie voor de het volwaardig meewegen van het milieubelang bij de besluitvorming. De MER-commissie heeft verzocht om nader te onderbouwen dat een hogere luchtsnelheid ook haalbaar is bij de gewenste maximum ventilatiebehoefte in de nieuw te bouwen vleeskuikenstallen.
Naar aanleiding van dit verzoek is een notitie opgesteld (“Aanvulling advies MER-commissie op MER-rapport” van de heer J. Schellekens van Exlan Consultants d.d. 22 december 2010) waarin de haalbaarheid van de ventilatiecapaciteit met de daarbij behorende hogere uittreedluchtsnelheid van minimaal 6,5 meter per seconde bij mechanische ventilatie in de nieuw te bouwen vleeskuikenstallen, onderzocht.
3.2 Archeologie En Monumenten
3.2.1 Algemeen
Per 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 gewijzigd ter uitvoering van het verdrag van Malta. Het verdrag vraagt om bescherming van het archeologisch bodemarchief tegen bodemverstoringen als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De Monumentenwet verplicht gemeenten om bij het opstellen van nieuwe planologische regelingen rekening te houden met de te verwachten en de aanwezige archeologische waarden. Behoud van die waarden is het uitgangspunt.
De provincie Drenthe heeft aanvullend archeologiebeleid opgesteld. Op grond van inhoudelijke overwegingen en expert judgement hanteert de provincie Drenthe een vrijstellingsmogelijkheid tot 500 meter² waarvoor geen onderzoek dient te worden uitgevoerd, onder de voorwaarde dat :
- het gaat om het totaal aan te verstoren bodemoppervlak binnen een plangebied of bouwblok van een samenhangend project dat niet opgedeeld kan worden in deeluitwerkingen;
- de vrijstelling geldt voor gebieden met een lage (alleen beekdalen), middelhoge en hoge archeologische verwachtingswaarde, zoals aangegeven op de IKAW, tenzij binnen een afstand van 50 meter een AMK-terrein aanwezig is;
- de vrijstelling niet geldt voor bekende vindplaatsen die op de AMK van Drenthe staat aangegeven; uitzondering hierop zijn de historische kernen die op de AMK staan aangegeven als 'terrein van hoge archeologische waarde'. Voor deze terreinen is een vrijstelling van 70 meter² mogelijk.
Archeologisch onderzoek is niet vereist als het gaat om herbouw van een bouwwerk met dezelfde maatvoering als het oorspronkelijke bouwwerk, dat wil zeggen dat de funderingen dezelfde horizontale en verticale afmetingen hebben of wanneer werkzaamheden vergunningvrij kunnen worden uitgevoerd. Indien de provinciale ontheffingsbevoegdheid niet van toepassing is op de voorgenomen bodemverstoring moet door de veroorzaker een inventariserend archeologisch veldonderzoek wordt uitgevoerd. Dit onderzoek kan aangeven of het gebied vrij van archeologie is of dat er waarden zijn waar rekening mee dient worden gehouden. Totdat de Gemeente Emmen zelf onderbouwd archeologiebeleid heeft vastgesteld, is het provinciaal beleid van toepassing en verwoord in de regels.
3.2.2 Archeologische en monumentale waarden in het plangebied
3.2.3 Conclusie
De middelhoge archeologische verwachting uit het bureauonderzoek voor zowel vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum en mesolithicum als voor nederzettingssporen uit het neolithicum kan op grond van de resultaten van het veldonderzoek naar laag worden bijgesteld. De lage verwachting voor de overige perioden kan gehandhaafd blijven.
Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek geadviseerd.
3.3 Ecologie
3.3.1 Algemeen
Sinds april 2002 regelt de Flora- en faunawet (Ffw) de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. Met de inwerkingtreding van de Ffw is een belangrijk deel van de doorwerking van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn geregeld. Samen met de Natuurbeschermingswet heeft de Ffw tot doel de Nederlandse natuur te beschermen. De Ffw heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen. Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk van de minister van Landbouw, Natuur en Visserij (LNV) ontheffing te krijgen. Ontheffingen kunnen alleen worden verleend als aan bepaalde voorwaarden van zorgvuldigheid wordt voldaan. Aanvragen kunnen worden ingediend bij de Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV. In de Natuurbeschermingswet zijn de gebiedsbeschermende bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. In deze wet zijn natuurgebieden beschermd die:
- van Europees belang zijn (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden),
- van nationaal belang zijn (Beschermde Natuurmonumenten),
- van mondiaal belang zijn voor (water)vogels (Wetlands).
De door de wet beschermde gebieden worden Natura 2000-gebieden genoemd. Voor activiteiten of projecten die negatieve effecten kunnen hebben op de Natura 2000-gebieden, geldt een vergunningplicht. Hierdoor is een zorgvuldige afweging gegarandeerd bij projecten die gevolgen kunnen hebben voor deze natuurgebieden. Een bestemmingsplan mag zonder zorgvuldige toetsing geen activiteiten mogelijk maken die negatieve effecten kunnen hebben op deze beschermde natuurgebieden. Dit kunnen ook activiteiten zijn die buiten het gebied plaatsvinden. Deze kunnen namelijk ook een negatief effect hebben op een gebied, bijvoorbeeld door vermesting, verzuring, verdroging, geluids- of lichtoverlast.
Indien uit gegevens dan wel onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de (bouw)werkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden nadat verlening van ontheffing op grond van artikel 75 van de Ffw.
3.3.2 Uitkomsten onderzoek
De bescherming van de Natura2000 gebieden is sinds 1 oktober 2005 vastgelegd in de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. Binnen het plangebied valt geen Natura2000 gebied. Het dichtstbijzijnde Natura2000 gebied is 'Het Bargerveen' (17 kilometer). Het 'Bargerveen' is opgedeeld in drie delen, namelijk het Amsterdamse Veld (midden), Meerstalblok (noord) en Schoonebeekerveld (zuid).
Berekeningen tonen aan dat vanuit de huidige bedrijfsvoering er halverwege het Bargerveen sprake is van een depositie van < 1 mol/ha/jaar. Na sanering van de bestaande stal aan het kanaal en het in bedrijf nemen van de drie nieuwe emissie-arme stallen aan de Vledders blijft de depositie vanuit de vleeskuikenstallen van de firma Haan < 1 mol/ha/jaar op deze plek. Dit betekent dat de bijdrage ter plaatse van het Bargerveen nog verder af zal zijn genomen. (Het model Aagrostacks dat voor het bepalen van verzuring en eutrofiering vanuit landbouwstallen gebruikt dient te worden laat niet toe om verder dan 10 km te rekenen.) Ter plaatse van het Bargerveen kan dan geen sprake meer zijn van een aan de toegenomen bedrijfsvoering toe te rekenen significant effect op de instandhoudingsdoelen van dit Natura2000 gebied.
Het plangebied valt niet binnen de begrenzing van een beschermd natuurgebied. Pluimveehouderij Haan ligt ten zuiden van de ecologische verbindingszone (EVZ) "Valtherdijk". Deze EVZ maakt deel uit van de provinciale ecologische hoofdstructuur (EHS) van de provincie Drenthe. De Flora- en faunawet is ook buiten beschermde natuurgebieden van kracht.
Het plangebied betreft een landelijk gebied met voornamelijk aardappelvelden. Ter plaatse van de aardappelvelden zijn geen natuurwaarden waargenomen. Zodoende wordt er geen effect door de ontwikkeling op de flora- en fauna verwacht.
In de Flora- en faunawet, die sinds 1 april 2002 van kracht is, is de bescherming van planten en diersoorten geregeld. De bescherming krijgt gestalte via een aantal verbodsbepalingen die gelden bij ruimtelijke ingrepen, plannen en projecten. Het is verboden om vaste broed-, rust- en groeigebieden en andere vaste verblijfplaatsen van beschermde inheemse dieren en planten te vernielen of te verstoren. In hoeverre de verbodsbepalingen van toepassing zijn, is afhankelijk van het beschermingsregime waartoe de soort behoord. Ook is in de Flora- en faunawet een zogenaamde zorgplichtbepaling opgenomen. Deze houdt in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijke handelingen achterwege te laten.
3.3.3 Conclusie
Geen strijdigheid met natuurbeschermingsregeling.
3.4 Waterparagraaf
3.4.1 Algemeen
In juli 2003 sloten rijk, provincies, waterschappen en gemeenten het Nationaal Bestuursakkoord Water. In dit bestuursakkoord staat beschreven hoe de partijen omgaan met water en welke maatregelen de overheden gaan uitvoeren. Gemeenten en waterschappen dienen bijvoorbeeld de stedelijke wateropgaven in beeld te brengen, met het oog op de bestrijding van wateroverlast in de kernen. Daarnaast is in het kader van bestemmingsplannen een watertoets wettelijk verplicht (artikel 3.1.6, lid b, Bro).
In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem voor het plangebied van het bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge, Pluimveehouderij Vledders is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden en of speciale functies voor het plangebied gelden. Naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan en de stedelijke wateropgave heeft het het wateradvies van het waterschap een duidelijke plaats gekregen. De tekst in deze paragraaf is een uittreksel van de watertoets zoals deze is verzonden naar het waterschap. Voor een volledige weergave van de watertoets wordt verwezen naar de watertoets die als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.
Binnen het plangebied dient nieuw oppervlaktewater te worden gerealiseerd. Hiermee wordt invulling gegeven aan de randvoorwaarde van het waterschap Hunze en Aa's om 10% van nieuw verhard oppervlak te compenseren binnen het plangebied. Uitgaande van een totale toename van het verhard oppervlak van 7500 m2 betekent dit dat 750 m2 oppervlaktewater dient te worden gerealiseerd. Om de randvoorwaarden te scheppen voor een goede waterkwaliteit zal dit worden uitgevoerd in de vorm van een waterberging aan de zuidzijde van het nieuwe schurencomplex.
3.4.2 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied
Water is belangrijk voor het welzijn van mens en dier. In bebouwd gebied vormt het tevens een belangrijk ordenend en esthetisch element. Om aan dit doel te voldoen is het belangrijk dat het water van goede kwaliteit is en voldoende zuurstof bevat. Voor het plangebied betekent dit dat bij nieuwe ontwikkelingen er op moet worden gelet dat:
- alleen water wordt aangelegd op plaatsen waar dit op natuurlijke wijze kan;
- water verbonden is met de rest van het watersysteem;
- er voldoende oeverbegroeiing is;
- afstromend regenwater schoon is en blijft;
- lozingen vanuit de riolering worden voorkomen.
3.4.3 Conclusie
Alle eisen genoemd in het bovenstaande beleid worden in acht genomen evenals de aanbeveling van het waterschap Hunze en Aa's.
3.5 Bodem
Met het oog een goede ruimtelijke ordening is een onderzoek noodzakelijk naar de bodemgesteldheid in het projectgebied. Een historisch vooronderzoek is uitgevoerd Hierbij is gekeken of er bodemgegevens van de planlocatie bekend zijn. Uit het vooronderzoek zijn geen bodemgegevens naar voren gekomen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat er geen bodemverontreinigingen te verwachten zijn op de planlocatie.
3.6 Verkeer En Vervoer
De verkeersafwikkeling van het plan vindt plaats op twee plaatsen. De bestaande stallen ter plaatse van het woonhuis zijn bereikbaar via het Weerdingerkanaal NZ. In de planontwikkeling worden de bestaande pluimvee activiteiten verplaatst van het Weerdingerkanaal naar de locatie de Vledders. Dit betekent dat er over het Weerdingerkanaal NZ minder vrachtwagentransport zal plaatsvinden. Het Weerdingerkanaal NZ betreft echter een doorgaande weg en dit betekent dat een ontwikkeling in de orde van grote van Haan geen effect zal hebben op het verkeer.
De locatie de Vledders is ontsloten via de Vledders. De Vledders is bereikbaar via een afslag van de Drentse Monderweg, dit betreft een t-splitsing. Ter plaatse van de locatie de Vledders vindt een uitbreiding plaats van twee naar vijf stallen, dit betekent een vermeerdering van het vrachtverkeer. Gezien vanaf de t-splitsing Drentse Mondenweg - Vledders richting de pluimveehouderij van Haan staat nog één woning. Naar verwachting zal deze woning niet veel (geluid)hinder ondervangen van het extra vrachtverkeer. Vanaf de pluimveehouderij van Haan richting het zuidwesten op de Vledders staan nog twee woningen. De woningen ondervangen geen hinder van het extra vrachtverkeer, omdat de woningen tevens vanaf de andere kant ontsloten zijn via de t-splitsing Vledders - Vledderdiep - Raiffeisenstraat.
Het nemen van extra maatregelen om de verkeersafwikkeling op de Vledders mogelijk te maken, zijn gezien de omvang van het plan niet noodzakelijk. Geconcludeerd wordt dat er wat betreft het aspect verkeer geen knelpunten worden verwacht. Ook omdat het langzaam verkeer onder de Vledders erg beperkt is.
Door de ontwikkeling komen er 20 vrachtwagenbewegingen per dag en 10 bewegingen met personenvervoer bij ten opzichte van de referentiesituatie aan de Vledders. In het doorgerekende alternatief is geen rekenkundige bijdrage vast te stellen. Dit betekent dat het in gebruik hebben van de drie extra stallen niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging ten gevolge van het wegverkeer over de Vledders.
3.7 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid.
In het kader van de planontwikkeling is als toetsingskader de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening gebruikt. De directe hinder is getoetst aan de woonomgeving "rustige woonwijk met weinig verkeer" dit sluit het beste aan bij de omgeving (landelijke omgeving met veel agrarische activiteiten).
Mogelijke geluidshinder bij de buren aan het Kanaal zal na sanering van de stal aldaar niet langer optreden.
Uit de toetsingsresultaten voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau rondom de bestaande stallen aan de Vledders blijkt dat hier in de huidige situatie geen knelpunt bestaat.
Met betrekking tot de planontwikkeling is gebleken uit de berekeningen dat het langtijdgemiddelde en de maximale geluidbelasting zonder meer in de omgeving past en de extra geluidsbelasting binnen de normen blijft.
3.8 Geur
Bij vergunningverlening voor veehouderijen wordt de geur-immissie getoetst aan de Wet Geurhinder en Veehouderij (Wgv) als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Deze wet is op 1 januari 2007 van kracht geworden. De Wgv vervangt de Wet stankemissie veehouderijen die van toepassing was in reconstructiegebieden en de drie 'stankrichtlijnen' die van toepassing waren in de rest van Nederland: de Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996, de Brochure Veehouderij en Hinderwet 1985 en het Cumulatierapport.
De Wgv geeft normen voor de immissies. Dit is de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object, bijvoorbeeld een woning. Er wordt in de Wgv onderscheid gemaakt in objecten binnen en buiten de bebouwde kom. De emissiefactor per dier (vleeskuiken) is verruimd. Dit betekent dat met name voor vleeskuikenhouderijen die voor de inwerkingtreding van de nieuwe wet geen ruimte hadden voor uitbreiding door verruiming van de emissiefactoren nu wel ruimte hebben.
Artikel 6 van de Wgv biedt de gemeenteraad de mogelijkheid om een verordening vast te stellen. In de verordening kan worden afgeweken van de geurnormen zoals die in de wet zijn opgenomen. De gemeente Emmen kent geen dergelijke verordening of plannen om te komen tot een verordening. De wettelijke normen zijn onverkort van toepassing en hiervan kan niet afgeweken worden.
Op basis van de uitgevoerde verspreidingsberekeningen is vast komen te staan dat, met een adequaat ventilatiesysteem, de geurbelasting op alle nabij gelegen woningen binnen de normen blijft. Het ventilatiesysteem is verplicht omdat er anders geen milieuvergunning wordt afgegeven.
In de, naar aanleiding van het advies van de Commissie m.e.r. opgestelde, aanvullende notitie van Exlan consultants is de ventilatorregeling voor de emissiearme stallen nader uitgewerkt. Op basis van de in de notitie genoemde ventilatoren en ventilatorkokeruitvoering, is de aanvrager samen met de leverancier en adviseur van mening dat hiermee de minimale luchtsnelheid van 6,5 meter per seconde technisch haalbaar is. Het grote voordeel is tevens dat onder alle omstandigheden de luchtsnelheid altijd 6,5 meter per seconde is. Dit is positief in vergelijking met normale ventilatoren in het dak gemonteerd, waarbij alle ventilatoren gelijktijdig worden geregeld. In perioden met een lagere ventilatiebehoefte dan 2,4 m3 per dier per uur, zal de werkelijke luchtsnelheid lager zijn dan de in het V-stacksmodel aangenomen luchtsnelheid. Hierdoor kan in de praktijk in wellicht voorkomende situaties van geuroverlastbeleving in koudere perioden met zwaardere dieren wel worden voorkomen. Door de altijd hogere uitworp met meer verdunning zal de kans op overlast nog verder worden beperkt.
De ventilatieberekening uit bovengenoemde notitie is geverifieerd door Livestock Research van de Wageningen University & Research centre (WUR). Daarbij is onderzocht of de aannames voor de berekening van de minimale uitworpsnelheid van ventilatiekokers correct en voldoende onderbouwd zijn, en de berekening van de uitworpsnelheid op een correcte wijze uitgevoerd is.
De conclusie van de WUR, in de brief van 7 januari 2011, is dat de berekeningswijze in de notitie gebaseerd is op juiste aannames en dat de berekeningen op een correcte wijze zijn uitgevoerd. Naar inzicht van de WUR is de gewenste minimale uitworpsnelheid van 6,5 meter per seconde op de voorgestelde wijze technisch realiseerbaar. Aandachtspunten daarbij zijn dat de minimale ventilatiecapaciteit van de nokventilatoren goed wordt ingesteld en geborgd en dat ventilatoren regelmatig worden geïnspecteerd en indien nodig, gereinigd.
De heer Haan heeft een aanvraag gedaan voor een milieuvergunning. Daarin wordt dit aandachtspunt geregeld.
Hiermee is voldaan het het verzoek van de Commissie m.e.r.
3.9 Luchtkwaliteit
Luchtkwaliteit is een belangrijke pijler voor een goede leefomgeving. De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de "Wet milieubeheer" goedgekeurd (Stb. 2007, 414, met name hoofdstuk 5 titel 2 uit genoemde wet is veranderd. Omdat titel 2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe titel 2 bekend als de "Wet luchtkwaliteit". Deze wet is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het "Besluit luchtkwaliteit 2005"). De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
- Negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken
- Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe "Wet luchtkwaliteit" geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
- Er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
- Een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
- Een project "niet in betekende mate" bijdraagt aan de luchtverontreiniging
- Een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.
De "Wet luchtkwaliteit" vormt geen belemmering voor de gewenste ontwikkelingen. Met name vanwege de lage achtergrond concentraties, die naar verwachting nog verder zullen dalen.
3.10 Klimaat, Energie En Duurzaamheid
Betreffende de verbetering van klimaat, energie en duurzaamheid zijn de aspecten leefomgevings- kwaliteit (geur), dierenwelzijn en energie in de ontwikkeling geoptimaliseerd door middel van:
- De stal die wordt vervangen is verbeterd ten opzichte van de oude stallen in het kader van dierenwelzijn, geur en energieverbruik
- De drie nieuwe stallen zijn zo energiezuinig mogelijk gemaakt
- Het installeren van een energiezuinig ventilatiesysteem in de stallen
- In de nieuwe stallen is het dierenwelzijn verbeterd, dit betekent dat ieder dier meer ruimte en een betere leefomgeving heeft in vergelijking met de oude stallen.
3.11 Externe Veiligheid
Bij de planvorming is rekening gehouden met het aspect externe veiligheid: het risico dat mensen lopen die zich in de buurt bevinden van plaatsen waar gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen, waar gevaarlijke stoffen worden op- en overgeslagen en waar gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.
Voor wat betreft de drie nieuwe stallen die zullen worden gebouwd is gekeken naar mogelijke calamiteiten die effect kunnen hebben op de veiligheid van de omliggende bewoners.
Omdat er meer silo's zullen zijn neemt de kans op een stofexplosie toe. Echter, ook bij in totaal vijf stallen blijft de kans op deze gebeurtenis heel erg klein. De aard van mogelijk schade verandert niet noemenswaardig. Vanwege het feit dat de nieuwe silo's aan de laatste veiligheidsnormen zullen voldoen is te verwachten dat, zo er al een verandering is, de aard van het effect bij een nieuwe silo minder zal zijn dan bij de bestaande silo's.
3.12 Het Meest Milieuvriendelijke Alternatief (Mma)
In de verschillende milieukundige onderzoeken die zijn gedaan in het kader van de MER worden bouwstenen aangedragen voor het MMA. Een aantal van deze MMA, hebben betrekking op technologische aanpassingen, zoals het optimaliseren van het ventilatiesysteem en de Best Beschikbare Technieken in ammoniak-afvangst door Wesselman-heaters. In het kader van de Wm-vergunning komen deze aanpassingen aan de orde. Er is echter een paar MMA welke ruimtelijk relevant zijn. Deze alternatieven zijn in het bestemmingsplan verwerkt.
- Passief afvangen van stof
De aanleg van de bomensingels rondom de bestaande en nieuwe stallen werkt als een filter voor de uittredende lucht. Voornamelijk rondom de bestaande stallen, met een meer diffuse emissie, wordt verwacht dat een dergelijke aanplant een positieve bijdrage kan hebben aan de luchtkwaliteit in de directe omgeving. Het handhaven en (her)planten van dergelijke singels is een bouwsteen voor het MMA, waardoor er een positief effect wordt verkregen op de luchtkwaliteit en waardoor in ieder geval een del van de negatieve effecten die voortkomen uit het feit dat de voorgenomen activiteit is voorzien aan de rand van het open veengebied wordt gemitigeerd. Het storende effect wordt verder verminderd door een aanvullende ingreep in de vorm van nieuwe laanbeplanting langs de slootkant aan de zuidzijde van de Vledders.
In het bestemmingsplan is dit MMA overgenomen en zullen er singels aangelegd worden ten behoeve van de landschappelijke inpassing en ten behoeve van het afvangen van stof.
- Water
Zoals beschreven in het Landschapsplan (opgenomen als bijlage bij de regels) worden achter de stallen ten zuiden van de Vledders, vijvers gerealiseerd. Deze MMA maatregel is overgenomen in dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Beschrijving Ontwikkeling
4.1 Algemene Planbeschrijving
De heer Haan exploiteert een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf voor pluimvee en een akkerbouwbedrijf. De heer Haan wil zijn pluimveehouderij ter plaatse van de Vledders te Nieuw-Weerdinge uitbreiden, met als reden de voortgang van de bedrijfsvoering door de volgende generatie. De uitbreiding is noodzakelijk om het bedrijf vitaal en levensvatbaar te houden. Voor de uitbreiding van de pluimveehouderij is een wijziging van het bestemmingsplan "Buitengebied Gemeente Emmen" nodig. De akkerbouwtak zal voortgezet worden op de locatie aan het Weerdingerkanaal. Hiertoe zullen de pluimveestallen die zich aldaar bevinden gesloopt worden. Ten behoeve van de akkerbouw hoeft het vigerende plan niet gewijzigd te worden.
De bestaande stal die achter de woning van de heer Haan, aan het Weerdingerkanaal NZ 215, ligt zal worden gesloopt en de bedrijfsactiviteiten worden verplaatst naar de nog te realiseren stallen. Planologisch gezien is dit een gewenste ontwikkeling voor de bebouwde kom van Nieuw-Weerdinge. De stal is in de huidige situatie onderdeel van een dicht bebouwingslint langs het Weerdingerkanaal. Op de nieuwe locatie van de stallen aan de Vledders is minder bebouwing aanwezig.
De geplande nieuwe bebouwing aan de zuidzijde van de Vledders sluit aan bij de twee al reeds bestaande stallen gelegen aan de noordzijde van de locatie. De bedoeling is dat er op de locatie die ontsloten wordt via de Vledders drie stallen met een gezamenlijke grootte van 7500 m² worden gerealiseerd. Deze grootte wordt nodig geacht om een levensvatbaar bedrijf te realiseren. De afmeting per stal zal ongeveer 25 meter bij 100 meter bedragen. De stallen zullen zodanig gegroepeerd gesitueerd gaan worden zodat ze niet verspreid over plangebied liggen.
Aan de noordzijde van de Vledders zal het bouwperceel waar zich reeds twee pluimveestallen bevinden aangepast worden. Deze wordt aan de oostzijde verbreed en aan de noordzijde versmald. Aan de oostzijde van de huidige stallen zal een opslagloods gerealiseerd worden ten behoeve van een goede bedrijfsvoering.
De waterpartij die parallel loopt met de Vledders zal behouden blijven en zelfs worden uitgebreid met een waterberging aan de achterzijde van de nieuw te realiseren stallen ten zuiden van de Vledders. Extra water in het plangebied is noodzakelijk om nieuw verhard oppervlak binnen het plangebied te compenseren. Aan de zuidzijde van de Vledders zal aan weerszijden van de bebouwing een bomensingel aangelegd worden, die de aandacht van de nieuw te bouwen stallen afleidt. Binnen de agrarische bestemming zullen toegangswegen naar de stallen gerealiseerd worden en wordt tevens groen en water mogelijk gemaakt.
Vanuit landschappelijk oogpunt dienen de stallen in de omgeving ingepast te worden en worden er derhalve groenstroken aangelegd. Door de aanleg van groen, in de vorm van bomensingels, langs de nieuwe stallen wordt de negatieve invloed die van dergelijke stallen in het open veenlandschap uit gaat beperkt. De singels bestaan uit dubbele bomenrijen en hebben een breedte van circa 2,5 meter.
4.2 Stedenbouwkundigplan
Het bedrijf ligt binnen het veenkoloniale landschap ten noorden van Nieuw-Weerdinge. Deze omgeving wordt gekenmerkt door openheid, een regelmatig verkavelingspatroon en het kanalen en wijkenpatroon. De locatie ligt nabij de gemeentegrens met Borger Odoorn. Bepalend voor de bebouwingsstructuur zijn lange bebouwingslinten van woningen en verspreid liggende agrarische bedrijven. Veelal aan een zijde van de weg of van een kanaal/wijk.
Het agrarische bedrijf van de heer Haan is gelegen aan de Vledders 44 te Nieuw Weerdinge. De verkavelingsstructuur in de omgeving bestaat uit lange, brede stroken die haaks op de Vledders gericht zijn. De percelen zijn merendeels als akkerbouwland in gebruik. Het plangebied bestaat uit voornamelijk landelijk gebied met hier en daar rijen met erfbeplanting naast de schuren.
De bedrijfslocatie bestaat uit een tweetal vleeskuikenstallen. Direct grenzend aan het bedrijf staat beplanting. De nieuw te bouwen pluimveestallen staan recht tegenover de huidige stallen gesitueerd, ten zuiden van de Vledders.
Het dichtstbijzijnde natuurgebied dat bescherming geniet in het kader van Natura2000 bevindt zicht op circa 17 kilometer ten zuiden van het bouwblok. Ten oosten van het plangebied ligt een zone die in het kader van de Ecologische HoofdStructuur (EHS) globaal is begrensd als verbindingszone (Valtherdijk).
Aanleiding voor de uitbreiding van het bedrijf is enerzijds benodigde schaalvergroting naar de toekomst toe. Daarnaast dient extra stalruimte gecreëerd te worden om te kunnen voldoen aan de steeds strengere eisen ten aan zien van welzijnsnormen voor dieren.
Voor de ontwikkeling van het bedrijf is de bestaande agrarische locatie als uitgangspunt genomen. Er ligt een agrarisch bouwperceel van circa 1,2 hectare groot (60 m breed x 200 m diep) aan de noordzijde van de Vledders. Dit perceel zal aangepast worden. De noodzakelijke diepte wordt circa 80 m en de breedte wordt, in verband met de realisatie van de opslagloods circa 125 m, waardoor de oppervlakte van het bouwperceel 1 hectare groot wordt.
Uitbreiding aan de zuidzijde van de Vledders is noodzakelijk. Bij realisatie van de bebouwing aan deze zuidzijde wordt het agrarische bouwperceel aan deze zijde ook circa 1,5 hectare groot (100 m breed x 150 m diep).
De totale oppervlakte van de twee bouwpercelen zal circa 2,5 hectare worden. Dit is conform de eisen zoals deze zijn gesteld in de beleidsnotitie 'Verruiming Agrarische Bouwpercelen Intensieve Veehouderijen' van de gemeente Emmen (zie hiervoor onder 2.4.2). De vergroting van het bedrijf met in ieder geval twee stallen is noodzakelijk voor de continuïteit van het bedrijf. De derde stal is noodzakelijk voor een goede bedrijfsvoering in de toekomst voor de volgende generatie.
De hoogte van de te realiseren stallen sluit aan bij de agrarische bebouwing in de omgeving van het plangebied.
De omgeving van de betreffende locatie heeft een open karakter. Ontwikkelingen binnen dit gebied zijn daarom goed waarneembaar. Om de landelijke uitstraling van het gebied te behouden en waar mogelijk te versterken wordt aandacht besteed aan de landschappelijke inpassing van het bedrijf. De voorgenomen ontwikkeling gaat gepaard met extra ruimtebeslag, dit is geen belemmering voor het landschap. Om de stallen landschappelijk in te laten passen zullen er groene stroken aan de oost en westzijde van de stallen (her)beplant worden. De beplanting zorgt voor camouflage. De bebouwing dient ingepast te worden in een singel met bomen en struiken (erfbeplanting) van circa 2,5 meter breed. Het opgaand groen heeft als doel de stal aan het zicht te onttrekken. De singel zal met inheemse soorten worden (her)beplant. Tevens vormen dergelijke groenstructuren een potentiële broedlocatie voor diverse algemeen voorkomende broedvogels. De strook groen welke zich reeds bevindt ten westen van de bestaande bebouwing zal worden gehandhaafd.
Daarnaast zal langs de slootkant aan de zuidkant van de Vledders nieuwe laanbeplanting gerealiseerd worden om het storende effect te verminderen. Een dergelijke laanbeplanting zorgt voor afleiding. Een dergelijke bomenrij zorgt er namelijk voor dat de noordkant van de Vledders opener is en daardoor de aandacht vraagt en krijgt van de gebruikers van het gebied.
Aan de voorzijde van de bestaande stallen wordt niet beplant. Langs de Vledders staat alleen aan de noordzijde bebouwing. De voorzijdes van deze bebouwing is vrij van beplanting. De bestaande stallen passen binnen het bestaande patroon. Het aanbrengen van beplanting zou in dit geval storend werken doordat het bestaande patroon wordt doorbroken.
Bovendien werkt de aanleg van de bomensingels rondom de stallen als een filter voor de uittredende lucht.
Om binnen de normen van de geurbelasting te blijven is er geen landschapsontsierend hoog ventilatiekanaal nodig.
De bouwblokken aan weerszijde van de Vledders worden ontsloten door per bouwblok maximaal twee toegangswegen.
De watergang ten zuiden van de Vledders wordt gehandhaafd en daarnaast wordt een waterberging gerealiseerd aan de achterzijde van de nieuw te bouwen stallen.
In combinatie met de aan te brengen beplanting zijn de gebouwen passend binnen de omgeving. Verder heeft de bedrijvigheid geen negatieve invloed op het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en het oppervlaktewater. Dit geldt eveneens voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de aanwezige agrarische bedrijven in de omgeving van de vestigingslocatie.
4.3 Landschapsplan
Voor de landschappelijke inpassing van de mogelijk gemaakte bebouwing is een landschapsplan opgesteld met als uitgangspunt het zoveel mogelijk behouden van de landschappelijke waarden. Door de bebouwing zoveel mogelijk te spiegelen wordt het bedrijf vanaf de weg als een geheel gezien. Het spiegelen heeft betrekking op de aan te brengen beplanting en de kleurstelling van de bebouwing. Door eenzelfde kleur te gebruiken ontstaat er meer eenheid.
De locatie wordt zowel ten noorden als ten zuiden van de Vledders aan de zuid- en noordkant van het perceel omgeven door een groenstrook met dichte bomenrijen. Deze groenstrook zal aan de noordkant geslotener zijn dan aan de zuidkant. Dit sluit aan bij de karakters van de gebieden. Bovendien draagt de zone bij aan de ecologische verbindingszone in het landschap op een hoger schaalniveau. Daartoe is eenheid van het gehele complex van belang.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting Op Het Bestemmingsplan
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De regels en verbeelding zijn aan elkaar gerelateerd. Dit betekent dat de verbeelding en de regels altijd in samenhang moeten worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzen te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.
5.2 Toelichting Op De Verbeelding
Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.
Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en / of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.
5.3 Toelichting Op De Regels
De regels zijn een juridische vertaling van het planologisch/ ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is. Dit heeft alsnog geleid tot een tot een bestemmingsplanregeling met 12artikelen.
Voor elke bestemming is afzonderlijk een bestemmingsregel opgenomen. Af en toe kan het nodig zijn dat afwijking van de gestelde regels gewenst is. Om die reden zijn in het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:
- Afwijking van de bouwregels;
- Afwijking van de gebruiksregels;
- Nadere eisen;
- Wijzigingsbevoegdheid.
Deze flexibiliteitbepalingen bieden de mogelijkheid om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders.
De omgevingsvergunning maakt afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven.
Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.
Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de bouw- en gebruiksregels en de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.
Bij toepassing van een afwijking en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria: |
1. Woonsituatie: |
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op: i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte; ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen; iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden; iv. het uitzicht; v. de aanwezigheid van voldoende privacy. |
2. Straat- en bebouwingsbeeld: |
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan: i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing); ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen; iii. gevelbeelden; iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing; v. de hoogtedifferentiatie; vi. de situering van gebouwen op het perceel; vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt. |
3. Cultuurhistorie |
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden; |
4. Verkeersveiligheid |
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met: i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte; ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen; iii. benodigde uitzichthoeken van wegen; iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg; v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden; vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte. |
5. Sociale veiligheid |
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden: i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek; ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt. |
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding |
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten: i. aanwezigheid van kwetsbare objecten; ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen; iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken; iv. de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen. |
7. Milieusituatie: |
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met: i. de mate van hinder voor de omliggende functies; ii. de gevolgen voor de externe veiligheid; iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies; iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving; v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit; vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit; vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water. |
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen |
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot. |
Tabel : Beoordelingscriteria ontheffingen
De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders.
Om bepaalde natuurlijke, landschappelijke en/ of cultuurhistorische/ archeologische waarden te beschermen is voor de gronden met de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Groen' een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden.
Door het opnemen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden in de bestemming kan de uitvoering van bepaalde activiteiten - die niet altijd en overal in strijd met de onderkende waarden behoeven te zijn - aan bepaalde voorwaarden gebonden worden. Deze omgevingsvergunning biedt het college de mogelijkheid om de toelaatbaarheid van bepaalde activiteiten en gebruiksvormen per geval na te gaan en eventueel aan de uitvoering bepaalde eisen te stellen. Het moet daarbij gaan om activiteiten die op basis van de doeleindenomschrijving van het betreffende artikel mogelijk zijn, maar waarvoor een nadere afweging omtrent de toelaatbaarheid is gewenst. Met een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden kunnen dus geen extra gebruiksmogelijkheden aan een bestemming worden toegevoegd. Voor de gebruiksmogelijkheden blijft de doeleindenomschrijving het kader. Normale onderhoudswerkzaamheden kunnen zonder vergunning uitgevoerd worden. Daarom is bij alle omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden aangegeven dat normale onderhoudswerkzaamheden niet onder de vergunningsplicht vallen. In de praktijk kan het lastig zijn om te bepalen of een bepaalde activiteit als "normaal onderhoud" kan worden aangemerkt. In ieder geval zal het bij "normale onderhouds- c.q. exploitatiewerkzaamheden" moeten gaan om werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Incidentele ingrepen zoals bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie kunnen niet onder normale onderhoudswerkzaamheden begrepen worden. Ook werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde zullen niet als "normaal" beschouwd kunnen worden.
De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
- Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
- Hoofdstuk 3. Algemene regels;
- Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.
De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:
5.3.1 Hoofdstuk 2 bestemmingsregels
In hoofdstuk 2 van de regels worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden.
5.4 Handhaving
De verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van het bestemmingsplan ligt bij de gemeente. De basis voor een werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een goede registratie van verleende omgevingsvergunning.
Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan heeft een nauwgezette inventarisatie plaats gevonden van de feitelijke situatie. De bestaande ruimtelijke situatie is in dit bestemmingsplan opnieuw vastgelegd. Daarnaast heeft bestaand beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan eigentijdser, beter toepasbaar en goed naleefbaar geworden.
Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de planregels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en burger ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.
De gemeente Emmen heeft handhavingsbeleid ontwikkeld, waarin wordt aangegeven hoe de handhaving van het bestemmingsplan opgepakt wordt. Met het handhavingsbeleid wordt aangesloten op het programma van de landelijke Stuurgroep Handhaven op Niveau met betrekking tot het programmatisch handhaven. Dit betekent dat niet tegen alle illegale situaties wordt opgetreden maar tegen zaken met een uitstralend effect. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst vastgesteld door het college, dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft.
Ongeacht de wijze waarop handhaving van het bestemmingsplan vorm krijgt geldt voor de gemeente geldt als eerste handhavingprioriteit de aanpak van calamiteiten met een levensbedreigend karakter, waarbij men moet denken aan instortings- en brandgevaar en asbestvervuiling. De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, dat een uitstralend effect zal hebben. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor een projectmatige aanpak.
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Betrokkenheid
6.1 Overleg Ex. Artikel 3.1.1 Bro En Zienswijzen
Het college heeft het bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge, Pluimveehouderij Vledders vrijgegeven voor overleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het houden van een inloopbijeenkomst.
6.1.1 Overleg
Het concept- ontwerpbestemmingsplan is voor overleg verzonden naar verschillende overlegpartners.
De ontvangen adviezen en reacties zijn gebundeld in de Nota van Beantwoording behorende bij het bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge, Pluimveehouderij Vledders.
In deze nota is tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders ten aanzien van de verschillende overlegreacties opgenomen. Waar de adviezen en reacties leidden tot aanpassingen van het bestemmingsplan, zijn de aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt.
Voor de inhoud van de overlegreacties en het standpunt van het college wordt verwezen naar voornoemde nota. De Nota van Beantwoording maakt deel uit van het bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge, Pluimveehouderij Vledders. Het college heeft het bestemmingsplan "Pluimveehouderij aan de Vledders Nieuw-Weerdinge vrijgegeven voor overleg artikel 3.1.1 Bro. Vanaf 15 december 2009 konden diverse instanties reageren in kader van het overleg. Waar de beantwoording leidt tot aanpassingen van het bestemmingsplan, zijn deze in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt. In het kader van het overleg is het concept-ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan:
- 1. Provincie Drenthe
- 2. VROM Inspectie
- 3. Waterschap Hunze en Aa's'
- 4. Gemeente Borger- Odoorn'
- 5. Ministerie van Defensie
- 6. Milieufederatie Drenthe
- 7. IVN Emmen
- 8. LTO-Noord
- 9. Ministerie LNV
- 10. Erkende overlegpartner Nieuw- Weerdinge
Provincie Drenthe
Landschap en archeologie zijn aangemerkt als zijnde aspecten van provinciaal belang. Het plan geeft een goede beschrijving van de ruimtelijke en landschappelijke aspecten. Omdat de resultaten van het archeologisch onderzoek niet bekend zijn wordt op dit punt een voorbehoud gemaakt.
Reactie gemeente: In de bijlage van het ontwerpbestemmingsplan is het landschapsplan opgenomen. Het bestemmingsplan houdt maakt uitvoering van het landschapsplan mogelijk. Uit het archeologisch onderzoek blijkt dat er geen belemmeringen zijn.
VROM- inspectie
Namens alle rijksdiesten geeft de inspecteur aan opmerkingen te hebben omdat er geen rijksbelangen bij het plan zijn betrokken.
Waterschap Hunze en Aa's
OOm te zorgen voor voldoende drooglegging geeft het waterschap het advies het terrein met ca. 50 cm op te hogen. De vrijkomende gronden tijdens de werkzaamheden voor de wateropvang op het eigenterrein kunnen hiervoor worden gebruikt.
Reactie gemeente: Nagegaan wordt of ophoging gecombineerd kan worden met de andere werkzaamheden.
Gemeente Borger-Odoorn
Geeft aan zich te kunnen vinden in de plannen en heeft verder dan ook geen opmerking.
Van de overige instantie hebben geen reactie ontvangen. Wij gaan dan ook vanuit dat zij zich in het bestemmingsplan kunnen vinden.
6.1.2 Inloopbijeenkomst
Op 26 augustus 2010 is er een informatiebijeenkomst gehouden voor omwonenden. Op deze bijeenkomst zijn de bouwplannen toegelicht, is een toelichting gegeven op de uitkomsten van het MER en is de verdere procedure uiteengezet.
6.2 Zienswijzen Op Het Ontwerpbestemmingsplan
Tegen het bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge, Pluimveehouderij Vledders zijn diverse zienswijzen ingediend. De zienswijzen hebben aanleiding gegeven tot het aanpassen van het ontwerpbestemmingsplan. Er is geen afwijkingsmogelijkheid meer voor mestopslag buiten het bouwvlak.
In de Nota van Beantwoording coördinatiebesluit Pluimveehouderij Haan van februari 2011 is de reactie op de ingediende zienswijzen weergegeven.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.
De te verhalen kosten worden limitatief opgesomd in artikelen in de kostensoorten lijst (art. 6.2.4 Bro). Voor het voorliggend bestemmingsplan maakt de gemeente alleen kosten voor het opstellen en begeleiden van het bestemmingsplan. De noodzakelijke onderzoeken zoals de natuurtoets, archeologisch onderzoek en dergelijke zijn in het kader van de m.e.r.-plicht al voor rekening van de aanvrager uitgevoerd.Het betreft een particulier initiatief en de kosten voor de ontwikkeling van het plan en de realisatie worden geheel gedragen door de aanvrager.
Voor het opstellen van een wijzigingsplan brengt te gemeente overeenkomstig de door de raad vastgestelde Legesverordening de werkelijke kosten in rekening. De kosten van het maken van het voorliggend wijzigingsplan worden in dit geval in z'n geheel gedekt door de legesinkomsten. Door het voldoen van de legesbijdrage is kostenverhaal in dit geval dus anderszins verzekerd. Er hoeft dan ook geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
Planschade wordt bij dit wijzigingsplan niet verwacht.
Bijlage 1 Kaart Landschapsplan
Bijlage 1 Kaart Landschapsplan
Bijlage 2 Landschapsplan
Bijlage 1 Mer Deel A
Bijlage 2 Mer Deel B
Bijlage 3 Mer Deel C
Bijlage 4 Bijlage 1 Bij Mer: Tekeningen
Bijlage 4 Bijlage 1 bij MER: tekeningen
Bijlage 5 Bijlage 2 Bij Mer: Begrippenlijst
Bijlage 5 Bijlage 2 bij MER: begrippenlijst
Bijlage 6 Bijlage 3 Bij Mer: M.e.r -Procedure
Bijlage 6 Bijlage 3 bij MER: m.e.r -procedure
Bijlage 7 Bijlage 4 Bij Mer: Geurverspreidingsberekeningen
Bijlage 7 Bijlage 4 bij MER: geurverspreidingsberekeningen
Bijlage 8 Bijlage 5 Bij Mer: Ammoniak
Bijlage 8 Bijlage 5 bij MER: ammoniak
Bijlage 9 Bijlage 6 Bij Mer: Geluidsberekeningen
Bijlage 9 Bijlage 6 bij MER: geluidsberekeningen
Bijlage 10 Bijlage 7 Bij Mer: Fijnstof Verspreidignsberekeningen
Bijlage 10 Bijlage 7 bij MER: fijnstof verspreidignsberekeningen
Bijlage 11 Bijlage 8 Bij Mer: Archeologische Onderzoeken
Bijlage 11 Bijlage 8 bij MER: archeologische onderzoeken
Bijlage 12 Bijlage 9 Bij Mer: Systeembeschrijving
Bijlage 12 Bijlage 9 bij MER: systeembeschrijving
Bijlage 13 Advies Commissie M.e.r.
Bijlage 13 Advies Commissie m.e.r.
Bijlage 14 Aanvulling Mer
Bijlage 15 Notitie Aanvulling Advies Mer-commissie Op Mer-rapport
Bijlage 15 Notitie aanvulling advies MER-commissie op MER-rapport
Bijlage 16 Notitie Wageningen University & Research Centre
Bijlage 16 Notitie Wageningen University & Research centre
Bijlage 17 Nota Van Beantwoording Coördinatieregeling Pluimveehouderij Haan
Bijlage 17 Nota van Beantwoording coördinatieregeling Pluimveehouderij Haan
Bijlage 18 Raadsvoorstel En -Besluit Vaststelling Bestemmingsplan
Bijlage 18 Raadsvoorstel en -besluit vaststelling bestemmingsplan