Emmen, Emmerdennen
Bestemmingsplan - gemeente Emmen
Vastgesteld op 28-06-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Emmen, Emmerdennen van de gemeente Emmen;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML- bestand NL.IMRO.0114.2010041-0701met de bijbehorende regels en bijlagen behorende bij het plan;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw;
1.6 achtergevel:
gevel aan de achterzijde van een (hoofd)gebouw;
1.7 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.8 agrarische gronden/ agrarisch grondgebruik:
gronden welke gebruikt worden voor het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.9 ander(e) bouwwerk(en):
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.10 andere werk(en):
een werk, geen bouwwerk zijnde;
1.11 archeologische verwachting:
verwachting van middelhoge of hoge archeologische waarden, welke nader onderzocht dienen te worden;
1.12 archeologische waarde:
vastgestelde archeologische waarde zoals weergegeven op de Archeologisch Monumenten Kaart (AMK);
1.13 bebouwing:
één of meer gebouwen en/ of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.14 bebouwingsgrens:
een op de verbeelding aangegeven grens die, door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze voorschriften zijn toegestaan;
1.15 bedrijf:
een onderneming of gedeelte van een onderneming, die een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en is gericht op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten, hieronder begrepen ondernemingen of gedeelten van ondernemingen, die door of vanwege de overheid worden geleid;
1.16 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.17 bedrijfswoning:
een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) personen, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.18 bedrijventerrein:
een gebied waar diverse bedrijven zich kunnen vestigen;
1.19 bestaand:
bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
1.20 bestaande bebouwing:
bebouwing aanwezig op de eerste dag van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan;
1.21 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.22 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.23 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden,daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.24 bodemingreep:
werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige (archeologische) bodemarchief;
1.25 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.26 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.27 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.28 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.29 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waarop ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.30 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.31 dagrecreatie:
een verblijf buiten de eigen woning langer dan 2 uur voor recreatieve doeleinden doorgebracht zonder overnachting;
1.32 detailhandel :
het bedrijfsmatig te koop aanbieden of verhuren van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.33 ecologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde , gekenmerkt door een samenhangend geheel van onderling elkaar beïnvloedende mensen, planten, dieren en omgeving;
1.34 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
1.35 erker:
een (hoek- of rondvormig) uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, waaronder ook een entreeportaal, bouwkundig bestaand uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling, waarbij het entreeportaal een meer besloten karakter mag hebben;
1.36 garage:
overdekte stalling voor een of meer auto's;
1.37 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.38 geometrische plaatsbepaling:
locatie van een ruimtelijk object, vastgelegd in een ruimtelijk referentiesysteem;
1.39 gevel:
een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;
1.40 gevellijn:
de lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde met het vooraanzicht vanaf de weg, niet mag worden overschreden;
1.41 groenvoorziening:
een (openbaar)gebied, dat is ingericht als berm, park, groenstrook, beplantingsstrook, grasveld, plantsoen, sport- en speelveldjes en dergelijke, welke voor het gehele jaar of een groot deel van het jaar voor het publiek algemeen toegankelijk moet zijn;
1.42 groepsaccommodatie:
een zelfstandig recreatieverblijf dat is specifiek naar afmetingen en inrichting bedoeld is voor een grotere groep van personen, tot uitdrukking komend in o;a; gezamenlijke faciliteiten voor logies, dagverblijf en maaltijdbereiding;
1.43 hoofdgebouw:
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.44 horeca:
een bedrijf, inrichting waar bedrijfsmatig dranken en/ of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en /of waarin berijfsmatig logies wordt verstrekt;
1.45 horeca-1:
een horecabedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet alcoholische dranken zoals cafetaria's, snackbars, lunchrooms, broodjeszaken en daarmee vergelijkbare horecabedrijven zoals een sportkantine;
1.46 houtteelt:
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die hiervoor tijdelijk worden gebruikt;
1.47 incidentele bebouwing:
vrijstaande woningen verspreid over een groot gebied en lintbebouwing;
1.48 kampeermiddel:
- a. een tent, een vouwwagen, een camper, een caravan of een huifkar;
- b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, dat geheel of ten dele blijvend kan worden gebruikt voor recreatief dag- en/of nachtverblijf;
1.49 kleinschalig kampeerterrein
stuk grond, al dan niet met speciale voorzieningen, waarop men kan kamperen;
1.50 kleinschalig kamperen
Kamperen, in de vorm van recreatief medegebruik op gronden met een andere hoofdfunctie voor kampeermiddelen op aanwezige erven;
1.51 kort verblijven:
een verblijf buiten de eigen woning voor recreatieve doeleinden met 1 tot 3 opeenvolgende overnachtingen;
1.52 landschappelijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak (geomorfologisch, hydrologisch, ecologisch, cultuurhistorisch en landschappelijk-esthetische);
1.53 luifel:
een andere bouwwerk, bevestigd aan een wand zonder in contact te komen met de grond, vaak boven een raam of deur;
1.54 natuurlijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;
1.55 nutsvoorzieningen/ of nutsbedrijven en semi-openbare nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten dienste van openbare en semi-openbare nut, zoals transformatorgebouwen, telefooncentrales, alarmeringsystemen, riolering, rioolgemalen, waterzuivering, de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, voorzieningen voor de waterhuishouding en naar aard van nutsvoorzieningen of daarmee gelijk te stellen overige voorzieningen;
1.56 overkapping:
een ander bouwwerk, dat een overdekte ruimte vormt met ten hoogste één wand (dak op pootjes);
1.57 perceelsgrens:
de lijn, welke de scheiding vormt tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een aangrenzend terrein;
1.58 recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.59 recreatieruimte:
bedrijfsgebouwen met voorzieningen ten dienste van het recreatief bedrijf, zoals een receptie, kantoren, onderhoudsdienst en speelruimte;
1.60 seizoensrecreatie:
het verblijven op een vaste seizoenstandplaats met een tent, caravan, of kampeerauto gedurende een periode van drie achtereenvolgende maanden of langer, al dan niet voor een korte periode onderbroken;
1.61 staat van inrichtingen:
een lijst van bedrijven bevattende informatie over de bedrijven die zijn toegestaan binnen het plangebied; De lijst is als bijlage bij de voorschriften opgenomen;
1.62 stacaravan:
een caravan die gedurende langere tijd op een kampeerterrein op dezelfde plaats blijft staan en die door zijn plaatsing direct of indirect met de grond is verbonden, dan wel direct of indirect steun vindt in of op de grond en daardoor als bouwwerk is aan te merken;
1.63 standplaats:
een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingennet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;
1.64 straat- en bebouwingsbeeld:
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
1.65 vaste standplaats:
een ruimte voor het plaatsen van een tent of caravan, stacaravan of kampeerauto die het gehele jaar of een seizoen is gehuurd;
1.66 verblijfsrecreatie:
een recreatief verblijf buiten de woning met minimaal 1 overnachting; Bijvoorbeeld in een tent, zomerhuis, caravan of kampeerauto;
1.67 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen ten dienste van de waterhuishouding waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers;
1.68 voorerfgebied:
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied
1.69 waterlopen:
een sloot, goot of greppel t.b.v. opvang en afvoer van gebiedseigen water en mede bedoeld als verbinding tussen de voor water bestemde gronden;
1.70 woning vrijstaand:
een grondgebonden woning waarbij het hoofdgebouw vrij staat van naast gelegen hoofdgebouwen;
1.71 wooneenheid:
afzonderlijk bewoonbaar gedeelte van een voor wonen (mede) bestemd gebouw;
1.72 zijerf:
gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het (hoofd)gebouw gelegen is;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de zij- c.q. achtererfscheiding:
de kortste afstand gemeten tussen een bouwwerk en de zij- c.q. achtererfscheiding;
2.2 de bebouwing op de verbeelding:
de op de verbeelding aangegeven (kadastrale) bebouwing wordt als illustratief beschouwd;
2.3 de bebouwingspercentage:
een op de plankaart of in de voorschriften aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.8 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.10 het peil:
het peil overeenkomstig de bouwverordening, danwel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein, indien in of op het water wordt gebouwd, dan het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk waterpeil aan te houden;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. uitoefening van een agrarisch bedrijf;
- b. agrarische gronden;
met bijbehorende:
- c. andere bouwwerken;
- d. toegangswegen in- en uitritten;
- e. groenvoorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
3.2 Bouwregels
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Natuur- Bos
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Natuur- Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het in stand houden, herstellen en de ontwikkeling van de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de gronden alsmede voor houtproductie;
- b. bos;
- c. water;
- d. groenvoorzieningen;
- e. voet-en fietspaden;
- f. brandgangen en brandwegen;
- g. recreatief medegebruik ten behoeve van kleinschalige openlucht activiteiten, sport en spel;
- h. educatief medegebruik;
met bijbehorende:
- i. andere bouwwerken;
- j. kunstwerken en waterwerken;
- k. sport en speelgelegenheden;
- l. parkeervoorzieningen;
- m. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
4.4 Ontheffing van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. het oprichten van lichtmasten;
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Sport
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sport, sportvelden en sportterreinen;
- b. clubgebouwen, materialenruimte en kleedruimten;
- c. tribunes;
- d. een antennemast ter plaatse van de functieaanduiding zend-/ontvangstinstallatie;
- e. volkstuinen ter plaatse van de functieaanduiding volkstuin.
met bijbehorende:
- f. andere bouwwerken;
- g. horeca-1 (sportkantine) ten dienste van de bestemming;
- h. speelgelegenheden;
- i. toegangswegen in- en uitritten;
- j. parkeervoorzieningen;
- k. groenvoorzieningen;
- l. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de sportkantine als zelfstandige horeca inrichting;
Artikel 6 Verkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen en fietspaden met hoofdzakelijk een functie voor het doorgaande verkeer;
- b. voorzieningen voor het openbaar vervoer;
- c. parkeervoorzieningen;
met bijbehorende:
- d. andere bouwwerken;
- e. toegangswegen, in- en uitritten;
- f. groenvoorzieningen;
- g. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
Artikel 7 Water
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water;
- b. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- c. oevers en beplanting;
met de bijbehorende:
- d. andere bouwwerken;
- e. kunstwerken en waterwerken;
- f. nutsvoorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
7.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en water als permanente ligplaats voor woonschepen zoals bedoeld in de plaatselijke woonschepen verordening en de provinciale omgevingsverordening;
Artikel 8 Wonen - Vrijstaand
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen-Vrijstaand aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. vrijstaande woningen;
- b. bijbehorende bouwwerken;
- c. tuin en erven;
- d. kleinschalig kamperen ter plaatse van de specifieke aanduiding vorm van wonen- kleinschalig kamperen;
- e. een recreatiewoning ter plaatse van de functieaanduiding recreatiewoning
met bijbehorende:
- f. andere bouwwerken;
- g. sport- en speelgelegenheid;
- h. toegangswegen in- en uitritten;
- i. parkeervoorzieningen;
- j. groenvoorzieningen;
- k. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
8.2 Bouwregels
8.3 Nadere eisen
8.4 Afwijken van de bouwregels
8.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk als hoofdgebouw;
- b. het inwerking hebben van kleinschalig kampeerterrein tussen 1 oktober en 31 maart;
- c. het gebruik van de op de verbeelding aangeduide recreatiewoning als permante woning (hoofdgebouw);
8.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 9 Leiding- Gas
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding- Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor beheer en de instandhouding van de ondergrondse aardgastransportleiding met een uitwendige diameter tot 4,25inch en een maximale druk tot 40,00 bar met de daarbij behorende gebouwen;
9.2 Bouwregels
9.3 Nadere eisen
9.4 Afwijken van de bouwregels
9.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. het bouwen van gebouwen en bouwwerken binnen een afstand van 5 meter aan weerszijden van de op de verbeelding aangeduide ondergrondse aardgastransportleiding, uitgezonderd bebouwing ten dienste van de leiding
9.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 10 Waarde- Archeologie Vastgestelde Waarden
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie vastgestelde waarden aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. bescherming en veiligstelling van de vastgestelde archeologische waarde;
10.2 Bouwregels
10.3 Afwijken van de bouwregels
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 11 Waarde- Archeologie Verwachtingswaarden
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie verwachtingswaarden aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. bescherming en veiligstelling van de middelhoge of hoge archeologische verwachtingswaarden;
11.2 Bouwregels
11.3 Afwijken van de bouwregels
11.4 Afwijken van de bouwregels
11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.6 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Bepalingen
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 13 Algemene Bouwregels
13.1 Ondergeschikte bouwonderdelen
- a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens dan wel de maximale bouwhoogte niet meer dan maximaal 1 meter wordt overschreden;
- b. Vlaggenmasten en antennemasten, voorzover deze direct ten dienste staan van -en onderdeel uitmaken van een gebouw, mogen de toegestane maximale bouwhoogte met maximaal 1,5 meter overschrijden;
- c. Dakopbouwen, noodtrappen, luchtbehandeling- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 1,5 meter ten opzichte van de bouwhoogte van een gebouw, en mogen geen groter oppervlakte beslaan dan 15% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst;
13.2 Onderwerpen van stedenbouwkundige aard
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
- f. de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 14 Algemene Aanduidingsregels
14.1 geluidzone - industrie
Ter plaatse van de aanduiding Geluidzone - industrie zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het industrieterrein op geluidsgevoelige bestemmingen.
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
15.1 Bevoegdheid
- 1. Indien niet op grond van een andere bepalingen in deze regels ontheffing kan worden verleend, kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen voor:
- a. het afwijken van de voorgeschreven maten, oppervlaktes, afmetingen, afstanden en percentages met maximaal 10%;
- b. voor het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, telecommunicatieverkeer openbaar vervoer of het wegverkeer, kunstwerken van artistieke aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met dien verstande dat:
- i. de goothoogte van een gebouw maximaal 3.00 meter mag bedragen;
- ii. de oppervlakte van een gebouw maximaal 50 meter² mag bedragen;
- iii. de bouwhoogte van een ander bouwwerk maximaal 10.00 meter mag bedragen;
- c. geringe afwijkingen, welke in het belang van zijn een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering maximaal 3.00 meter bedraagt;
- d. het in geringe mate, doch maximaal 5.00 meter afwijken van een bestemmingsgrens, van het profiel van een straat of de vorm van een plein, alsmede van de vorm van bebouwde oppervlakken (bouwpercelen), voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
- e. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- f. het binnen de bestemming in geringe mate verschuiven (maximaal 2 meter) van het bouwvlak;
- g. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- h. het oprichten van andere bouwwerken met uitzondering van windturbines/-molens, met een bouwhoogte van maximaal 25.00 meter met dien verstande dat als het gaat om antennes naar het oordeel van burgemeester en wethouders de noodzaak daartoe voldoende is aangetoond.
- i. het overschrijden van de gevellijn door:
- i. erkers, balkons, luifels en bordessen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken tot maximaal 1 meter, over de gehele breedte van de voorgevel;
- ii. ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 meter² en de bouwhoogte maximaal 3 meter zal bedragen.
15.2 Beperking
De toepassing van de in het eerste lid genoemde ontheffingen zijn beperkt tot die gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om ontheffing te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de ontheffing niet verleend;
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Emmen, Emmerdennen.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Nieuw Bestemmingsplan
Vanwege de wettelijke plicht om bestemmingsplannen iedere 10 jaar te herzien, is voorhet bosgebied de Emmerdennen te Emmen inclusief de twee woningen, sportvelden en volkstuinen aan de Oude Roswinkelerweg een nieuw bestemmingsplan opgesteld.
Dit bestemmingsplan Emmen, Emmerdennen heeft in de eerste plaats als doel de bestaande planologische situatie opnieuw vast te leggen. Ten tweede moet het bestemmingsplan de bestaande situatie voorzien van een adequaat en actueel ruimtelijk- en juridisch kader. Doordat nieuwe bestemmingsplannen eenvoudiger worden opgesteld, sluiten zij aan bij de doelstellingen van deregulering die het college zich heeft gesteld.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied van het bestemmingsplan Emmen, Emmerdennen wordt aan drie zijden omsloten door de woonwijken te weten: Emmermeer, Angelslo, Emmerhout en Emmerschans, voor de overgebleven gebied ligt het plangebied tegen het buitengebied aan zie figuur 1-1.
Figuur 1-1: Indicatie begrenzing plangebied.
1.3 Huidige Planologische Regelingen
Het voorliggende bestemmingsplan Emmen, Emmerdennen vervangt 4 bestemmingsplannen geheel, dit zijn:
plannummer | naam | vastgesteld | goedgekeurd |
60.093 | Emmen Oude Roswinkelerweg/sportvelden | 09-01-61 | 21-07-61 |
63.020 | Emmen Part.herz. Emmerhout | 25-03-63 | 06-12-63 |
74.186 | Emmen Emmerdennen | 27-01-75 | 24-05-76 |
82.097 | Emmen Emmerdennen t.b.v. een kapschuur | 29-06-82 | 05-10-82 |
en de volgende bestemmingsplannen gedeeltelijk:
65.125 | Emmen Emmerhout vakken A en B | 03-01-66 | 21-06-66 | |
84.250 | Buitengebied gemeente Emmen | 16-07-87 | 01-03-88 | |
07.026f | Kleinschalig Kamperen |
Daarnaast zijn in het verleden diverse bouwinitiatieven met een buitenplanse (ex art. 19 WRO) en binnenplanse (ex art. 15 WRO) vrijstellingprocedures mogelijk gemaakt. Bij het van kracht worden van het bestemmingsplan Emmen, Emmerdennen zullen de genoemde bestemmingsplannen en de vrijstellingen, voor zover zij vallen binnen het plangebied, rechtskracht verliezen en door het bestemmingsplan Emmen, Emmerdennen worden vervangen.
1.4 Opzet Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de plantoelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.
1.5 Overzicht Verricht Onderzoek
Ter voorbereiding van het bestemmingsplan Emmen, Emmerdennen zijn diverse onderzoeken verricht. In deze paragraaf worden ze kort benoemd. De conclusies uit de onderzoeken zijn verwerkt in de toelichting.
- Nota van Beantwoording;
- Onderzoek Externe Veiligheid bestemmingsplan "Emmerdennen"
- Archeologisch historisch onderzoek,
- Watertoets,
- Onderzoek Externe Veiligheid bestemmingsplan "Emmerdennen"
- HDV Brandweeradvies externe veiligheid inzake bestemmingsplan Emmerdennen, Emmen
- Architectuurgids Emmen
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Gemeentelijk Beleid
2.1.1 Structuurvisie gemeemte Emmen 2020, veelzijdigheid troef
De structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld Raad, september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. Tevens dient de structuurvisie om bedrijven, instellingen en andere overheden uit te nodigen tot en te stimuleren om passende, gewenste activiteiten en investeringen te doen die aansluiten op de weergegeven ambities en ruimtelijke mogelijkheden. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald deze zijn als volgt:
Landschap:
Versterken van het landschap door in te zetten op bebossing van de Hondsrug, het vrijwaren van de steilrand, het koesteren van de openheid, de herkenbaarheid van de kanalenstructuur te vergroten, de beekdalen te herstellen en het gebruik van de essen te vergroten.
Duurzaamheid:
Het benoemen van het uitgebreide kanalenstelsel en de beekdalen voor de berging van water. Specifiek betreft het hier de Buma Marchienawijk/ Sleenerstroom en het Schoonebeekerdiep. Het herstel van de beekdalen combineert de verbetering van de waterkwaliteit met noodberging, alsmede versterking van het landschap. Een tweetal gebieden is benoemd als mogelijk zoekgebied. De term 'mogelijk zoekgebied' betekent dat deze relatief onbebouwde gebieden een mogelijke toekomstige geschiktheid kennen voor de berging van water. Deze geschiktheid dient behouden te blijven, maar is alleen nodig indien scenario's met een verdergaande klimaatverandering hiertoe aanleiding geven.
Verkeer:
Voor de externe bereikbaarheid wordt ingezet op verdubbeling van de N34 (Emmen-Zuid tot Emmen-centrum) en de N862 en optimalisering van het spoor naar Zwolle en Twente.
Interne bereikbaarheid: opwaarderen van de Rondweg door de stroomfunctie te verbeteren en onderzoek doen naar de verbeteropties van de Hondsrugweg.
Werken:
Naast de geplande uitbreidingen tot 2015 zijn geen nieuwe uitbreiding van bedrijventerreinen. Voor woonwerkcombinaties is behalve op de Meerdijk op termijn ruimte langs de as naar Nieuw Amsterdam, op Pollux IV en in Emmer-Compascuum (mits passend binnen de milieucontouren). Voor kantoren en zorg ('cure') wordt aangesloten op bestaande plannen en locaties. Ingezet wordt op een verknoping van nieuwe en aanwezige leisurevoorzieningen. Voor wat betreft glastuinbouw vindt inzet plaats op herstructurering van oudere delen. Omstreeks 2012 wordt de ruimtevraag naar glastuinbouw opnieuw in beeld gebracht. Daarbij past ook bezinning op mogelijk andere functies in het Rundedal. Tenslotte de koers voor de landbouw: schaalvergroting in landbouwgebieden (zone 1 en 2 uit het POP) mogelijk maken in aansluiting op het landschap. Daar waar de landbouw in de knel komt wordt ingezet op altenatieven.
Wonen:
Vanuit de structuurvisie vindt aansluiting plaats op het bestaande bouwprogramma (zie ook woonplan). Voor fase 2 en 3 van de Delftlanden vindt een verbijzondering plaats en wordt gericht op meer landelijke en dorpse woonmilieus. Naast een kwaliteitsimpuls van de bestaande woningen wordt ingezet op op wervende woonmilieus, te weten: water/lintwonen tussen Barger- en Emmer Compascuum, boswonen op de Hondsrug en erfwonen in het zuidelijk deel van de gemeente.
Voorzieningen:
Inzet op versterking van de centrumfunctie van Emmen en behoud bestaande ruimtelijke structuur niet-commerciële voorzieningen. Bij natuurlijke wijzigingsmomenten inzetten op versterking van de kwaliteit en efficiënte bundeling.
Veiligheid:
Emmen wenst een gemeente te zijn waarin een ieder veilig woont. Hier tegenover staat dat Emmen dé industriestad van het Noorden is en in de toekomst een gemeente wil blijven waarin economie, bedrijvigheid en werkgelegenheid hoog in het vaandel staan. Voor risicovolle activiteiten is ruimte op bedrijventerreinen Bargermeer, de Vierslagen en A37. Buiten de zoekgebieden op de industrieterreinen Bargermeer, A37 en De Vierslagen mag geen nieuwvestiging BEVI inrichtingen plaatsvinden. Met uitzondering van LPG-tankstations hiervoor wordt per locatie een beoordeling gemaakt in het kader van de daarvoor te voeren planologische procedure conform het BEVI. Buiten de industrieterreinen staat de ambitie Veilig Wonen voorop. Hier heeft wonen de prioriteit boven (risicovolle) bedrijvigheid. Nieuwe ontwikkelingen in de vorm van (beperkt) kwetsbare objecten worden nadrukkelijk getoetst aan het aspect fysieke veiligheid. De vestiging van niet BEVI-inrichtingen (beperkt kwetsbare inrichtingen) vindt in principe buiten locatie 1 en 2 en buiten de PR=10-6 contouren plaats (uitzonderingen kunnen worden gevormd door branchegerelateerde inrichtingen),zie figuur 2.2.
Figuur 2.2: Zoekgebied BEVI-inrichtingen
rode contour= Zoekgebied te vestigen BEVI- inrichtingen. De PR=10-6 contour dient binnen eigen inrichtings-grens te blijven en dient binnen de PR=10-6 contour van het zoekgebied te blijven. Indien PR=10-6 contour niet binnen de eigen inrichtingsgrens te houden is mag hier op de locaties 1 en 2 (op industrieterrein Bargermeer) onder voorwaarden van worden afgeweken, mits rekening gehouden wordt met de beperking die dit oplevert voor de gevstigde niet-BEVI inrichtingen.
2.1.2 Masterplan Emmen Centrum 2020
Ten behoeve van de ontwikkelingen in het centrum is het visiedocument Masterplan Emmen Centrum 2020 (MEC 2020) opgesteld. Dit document geeft richting aan de visie van de gemeente op het centrumgebied van de toekomst. De ontwikkelingsvisie is gebaseerd op drie thema's, namelijk binnenstad, landschap en leisure. De binnenstad omdat meer stedelijkheid het duidelijkst zichtbaar is in de te maken keuzes voor het hart van het stedelijk centrum. Alle samenhangende activiteiten moeten leiden tot een compacte (op loopafstand bereikbare) en aantrekkelijke omgeving.Het landschap staat voor de essen en de bossen. Het idee van open groene stad moet weer leidraad zijn voor de toekomst. Leidraad voor een stad waar de landschappelijke elementen een plek krijgen en waarin openbare gebouwen in een parkachtige omgeving staan. Leisure vormt één van de steunpilaren van de toekomstige economie. Het is een verzamelterm voor zaken die te maken hebben met recreatie en vrije tijd. Het gaat daarbij om een prettige vorm van ontmoeting en beleving waarbij sprake moet zijn van een aangenaam verblijf en een aantrekkelijke openbare ruimte. Dat hierin een samenspel moet ontstaan met het Noorder Dierenpark ligt voor de hand.
2.1.3 Ruimtelijke waardenkaart
De ruimtelijke waardenkaart belicht de cultuurhistorische en de landschappelijke waarden van het grondgebied van de Gemeente Emmen. De kaart is opgesteld ten behoeve van het buitengebied, hierdoor ligt het accent op de waarden in buitengebied, maar de onderliggenden waarden in de kernen komen ook aanbod. Hiermee kan het document ook gebruikt worden ten behoeve van het bestemmingsplan Emmerdennen. De ruimtelijke waardenkaart biedt een beleidskader voor landschap en cultuurhistorie en vormt met de beleidsnota “Ruimtelijke Waardenkaart Emmen” de basis of 'onderlegger' voor het ruimtelijk beleid en beheer van de Gemeente Emmen. Andere waarden zoals de aardkundige, archeologische, ecologische en hydrologische waarden evenals monumenten worden in dit document beschreven waar zij samenhang vertonen met het cultuurhistorisch gevormde landschap.
De ruimtelijke waardenkaart is een interne beleidskader, welke richting geeft aan de inrichting van een gebied. De ruimtelijke waardenkaart hangt samen met regelingen op de gebieden als flora- en faunabescherming, archeologie, monumenten. Vastgestelde waarden binnen deze gebieden vinden hun juridische bescherming binnen de specifieke wettelijke kaders. In de RWK zijn de waarden op deze gebieden dan ook niet “opnieuw” vastgesteld maar in woord en beeld met elkaar in verband gebracht.”
2.1.4 Recreatiebeleid
In juni 2007 is de kadernota Kampeerbeleid gemeente Emmen vastgesteld. Deze kadernota geeft aan hoe de gemeente Emmen aan zijn eigen kampeerbeleid invulling geeft na intrekking van de Wet op de Openluchtrecreatie (WOR). De kadernota vormt de basis voor het formuleren van voorwaarden en regels binnen relevante bestemmingsplannen en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).
Als uitwerking op de kadernota Kampeerbeleid heeft de gemeente Emmen het facetbestemmingsplan "Kleinschalig kamperen gemeente Emmen" opgesteld. In dit facetbestemmingsplan zijn bepalingen opgenomen ten gunste van kleinschalig kamperen. In dit bestemmingsplan is 1 camping gevestigd waar kleinschalig wordt gekampeerd.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe
Tijdens de vergadering van Provinciale Staten op 2 juni 2010 is het nieuwe omgevingsbeleid voor de komende tien jaar vastgesteld. Het omgevingsbeleid is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020. De Omgevingsvisie Drenthe is een integraal document waarin de voor de provincie vier wettelijke planvormen zijn samengenomen:
- 1. de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening;
- 2. het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer;
- 3. het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
- 4. het provinciaal verkeers- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer.
De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk- economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is. Daarnaast zijn er zaken uitgelicht die van provinciaal belang worden geacht. Deze zijn:
- 1. het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, veiligheid, naoberschap, menselijke maat, kleinschaligheid (Drentse schaal);
- 2. het behouden en versterken van de biodiversiteit door het realiseren van de Ecologische hoofdstructuur (EHS);
- 3. het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid;
- 4. het streven naar voldoende, gevarieerde, aantrekkelijke en vitale vestigingsmogelijkheden op regionale bedrijventerreinen en andere stedelijke werklocaties en het bieden van voldoende ontwikkelingsmogelijkheden in het landelijk gebied voor landbouw, recreatie en toerisme en bedrijvigheid;
- 5. het ontwikkelen van een adequate strategie voor krimpgebieden, met aandacht voor wonen, leefbaarheid, bereikbaarheid en arbeid;
- 6. het maken van bovenlokale afspraken over aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag;
- 7. het streven naar steden met een onderscheidende identiteit, gebaseerd op historische of gebiedskenmerken waardoor de stedelijke centra gedifferentieerde blijven;
- 8. het ontwikkelen en behouden van robuuste stedelijke netwerken, waardoor de steden samenhangen, samenwerken en complementair zijn;
- 9. de kwaliteit en kwantiteit van (grond)water;
- 10. het benutten van de mogelijkheden voor duurzame energieopwekking en -distributie en tevens het besparen van energie, het zorgvuldige gebruik van de ondergrond voor de energiewinning, de opslag van CO2, groen gas en aardgas en de energie-infrastructuur;
- 11. het creëren van voorwaarden voor een duurzame ontwikkeling van de mobiliteit in samenhang met het creëren van betrouwbaarheid van (inter)regionale netwerken voor auto, openbaar vervoer, fiets en goederen door de lucht en over weg, spoor en water evenals de verknoping met de (inter)nationale netwerken;
- 12. de Ecologische Hoofdstructuur, de verschillende Drentse landschapstypen en de diversiteit in landschaptypen;
- 13. het verbinden van stad en land door het verweven van de gebruiksfuncties, landbouw, natuur en water in het landelijk gebied en het benutten van de kernkwaliteiten voor de plattelandseconomie;
- 14. sport- en cultuurparticipatie en de infrastructuur die hiervoor nodig is;
Voor al deze zaken geldt dat de provincie van mening is dat het ruimtelijke belang het gemeentelijk niveau overstijgt en de provincie hier haar verantwoordelijk voor heeft. De provincie zal dan ook een standpunt innemen over het gemeentelijke ruimtelijke plan indien een van de genoemde onderwerpen in het ruimtelijke plan voorkomt. De Emmerdennen is aangemerkt als onderdeel van de Ecologisch hoofdstructuur. Om die reden wordt het bestemmingsplan aangemerkt als een bestemmingsplan met provinciaal belang. Daarnaast kent het plangebied archeologisch waarden en monumenten, waardoor het plan eveneens van provinciaal belang blijft.
2.3 Rijksbeleid
2.3.1 Ruimtelijk beleid
De Nota Ruimte, met als titel "Ruimte voor ontwikkeling" is een strategische nota van het Rijk, waarin de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland zijn vastgelegd. In deze Nota gaat het om inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. Voor het plangebied Emmen, Emmerdennen geldt dat het ruimtelijke rijksbeleid geen directe invloed heeft op de inrichting van het plangebied.
In de nieuwe AMvB Ruimte stelt het kabinet kaders voor de ontwikkeling van het ruimtelijke gebied in Nederland. In de realisatieparagraaf geeft het kabinet aan welke nationale ruimtelijke belangen het wil verwezenlijken. Daarbij wordt onder meer ingezet op zuinig ruimtegebruik, de bescherming van kwetsbare gebieden en voor bescherming van het land tegen overstromingen en wateroverlast. In de realisatieparagraaf benoemt het kabinet ruim 30 nationale ruimtelijke belangen en de instrumenten om die uit te voeren. Daarvan komt een aantal in de algemene maatregel van bestuur, de AMvB Ruimte. Het plangebied van de Emmerdennen valt niet onder een van de genoemde ruimtelijke belangen.
2.4 Conclusie
Het rijksbeleid werkt door in het plangebied inzake de beschermde archeologische monumenten. Het bestemmingsplan is niet in strijd met dit rijksbeleid. Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid vormt op zijn beurt weer de input voor het gemeentelijk beleid. Voor het voorliggende bestemmingsplan kan geconcludeerd worden dat dit passend is in het provinciale beleid.
Hoofdstuk 3 Onderzoeken
3.1 Archeologie En Monumenten
3.1.1 Algemeen
Per 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 gewijzigd ter uitvoering van het verdrag van Malta. Het verdrag vraagt om bescherming van het archeologisch bodemarchief tegen bodemverstoringen als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De Monumentenwet verplicht gemeenten om bij het opstellen van nieuwe planologische regelingen rekening te houden met de te verwachten en de aanwezige archeologische waarden. Behoud van die waarden is het uitgangspunt.
3.1.2 Archeologische waarden in het plangebied
3.1.3 Monumenten
Binnen het plangebied liggen geen gebouwde monumenten.
3.1.4 Conclusie
Op grond van de bekende historische, aardkundige en archeologische gegevens kan aan het plangebied Emmen, Emmerdennen archeologisch waarden en verwachtingen worden toegekend. Op de verbeelding worden deze waarden in het gebied met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie vastgestelde waarde en de dubbelbestemming Waarde - Archeologie Verwachtingswaarde worden aangegeven. Dit houdt in dat bodemingrepen in principe vooraf worden gegaan door archeologisch bureauonderzoek en verkennend bodemonderzoek. Gemeente Emmen hanteert tot de invoering van eigen gemeentelijk archeologiebeleid de regelgeving van de provincie. Op grond van inhoudelijke overwegingen en expert judgement hanteert de provincie Drenthe een vrijstellingsmogelijkheid van 500 meter². Daarbij dienen de volgende uitgangspunten te worden gehanteerd:
- het gaat om het totaal aan te verstoren bodemoppervlak binnen een plangebied of bouwblok van een samenhangend project dat niet opgedeeld kan worden in deeluitwerkingen;
- de vrijstelling geldt voor gebieden met een lage (alleen beekdalen), middelhoge en hoge archeologische verwachtingswaarde, zoals aangegeven op de IKAW, tenzij binnen een afstand van 50 meter een AMK-terrein aanwezig is;
- de vrijstelling geldt niet voor bekende vindplaatsen die op de AMK van Drenthe staat aangegeven; uitzondering hierop zijn de historische kernen die op de AMK staan aangegeven als 'terrein van hoge archeologische waarde'. Voor deze terreinen is een vrijstelling van 70 meter² mogelijk.
Indien de provinciale ontheffingsbevoegdheid niet van toepassing is op de voorgenomen bodemverstoring moet door de veroorzaker een inventariserend archeologisch veldonderzoek wordt uitgevoerd. Dit onderzoek kan aangeven of het gebied vrij van archeologie is of dat er waarden zijn waar rekening mee dient worden gehouden.1
Daarnaast worden de monumenten als Waarde- Archeologie monument aangegeven.
Ten behoeve van het gemeentelijk archeologiebeleid voor de gemeente Emmen wordt momenteel een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt waarop door de gemeente maatregelen worden weergegeven bij bodemverstorende activiteiten. De beleidsadvieskaart is gebaseerd op een gedetailleerde archeologische verwachtingenkaart die verder is uitgewerkt dan de IKAW. Zowel de archeologische verwachtingen als de vrijstellingseisen zullen daarbij veranderen ten opzichte van het huidige provinciale beleid. Op het moment dat dit beleid in werking treedt komt het provinciale beleid te vervallen.
- 1. Geraadpleegde bronnen tbv hoofdstuk 3.1: _Berendsen, H.J.A.m 2005; Landschappelijk Nederland. De fysisch-geografische regio's. Assen. _Gerding, M.A.W., 1989. Geschiedenis van Emmen en Zuidoost-Drenthe. Meppel/Amsterdam. _Jelsma, J., 2006. Archeologische Waarden in de Gemeente Emmen. Een Archeologisch en Historisch Bureauonderzoek. Steekproefrapport 2005-6/3. De Steekproef. Zuidhorn. _Mulder, S.A. en A. Wieringa, 2006; Een archeologisch bureau-onderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO) aan de Boslaan 21 te Emmen, gemeente Emmen (Dr.) ARC-Rapporten 2006-83. Groningen. _Versfelt, H.J., 2003; De Hottinger-atlas van Noord- en Oost-Nederland 1773-1794. Groningen.
3.2 Ecologie
3.2.1 Algemeen
De Flora- en Faunawet is in werking getreden op 1 april 2002. Op grond van de wet geldt een algemeen verbod voor het verwijderen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. Artikel 75 van de wet voorziet in aantal gevallen in een mogelijkheid tot ontheffing. Deze gevallen zijn verder uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten.
Ten aanzien van de gebiedsbescherming is met name de op 1 oktober 2005 in werking getreden Natuurbeschermingswet van belang. In deze wet is de bescherming van natuurgebieden die zijn aangewezen onder de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen geregeld (de zogenaamde Natura 2000-gebieden). Daarnaast kunnen op grond van de Natuurbeschermingswet gebieden van nationaal belang worden aangewezen: Beschermde Natuurmonumenten.
Voor de door de wet beschermde gebieden geldt een onderzoeks/ vergunningplicht voor het uitvoeren van activiteiten. Ten aanzien van activiteiten in een beschermd natuurgebied en/of buiten het beschermde natuurgebied in de omgeving van deze gebieden, dient te worden beoordeeld of deze activiteiten ''significant negatieve effecten'' kunnen veroorzaken. Een bestemmingsplan mag zonder zorgvuldige toetsing geen activiteiten mogelijk maken die negatieve effecten kunnen hebben op deze beschermde natuurgebieden. Naast gebieden die zijn aangewezen op grond van de Natuurbeschermingswet dient rekening te worden gehouden met het provinciale beleid ten aanzien van gebieden die zijn gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS heeft als doel natuurgebieden te vergroten en te verbinden. Voor ontwikkelingen binnen de EHS geldt het ''nee-tenzij principe'', hetgeen betekent dat ontwikkelingen geen afbreuk mogen doen aan de natuurlijke kenmerken van het gebied. Indien vernietiging of verstoring van de EHS plaats vindt, dient ten allen tijde compensatie plaats te vinden.Figuur 3.6: Begrenzing van de EHS in de omgeving van het plangebied Emmen,Emmerdennen
3.2.2 Conclusie
De Emmerdennen, maakt deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en is daarnaast een milieubeschermingsgebied. Het noordoostelijk deel van de Emmerdennen maakt deel uit van een ecologische verbindingszone.
Het voorliggende bestemmingsplan Emmen, Emmerdennen is een beheersplan. In dit plan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De bestaande bouwmogelijkheden blijven wel gehandhaafd. Vanwege de conserverende aard van dit bestemmingsplan heeft dit geen consequenties voor het plangebied. Bij eventuele ontwikkelingen in de toekomst kunnen elementen worden gerealiseerd die de functie van ecologische verbindingszone versterken. Indien plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf goed te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten zijn. De initiatiefnemer is voor het onderzoek zelf verantwoordelijk. Indien uit gegevens dan wel onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de (bouw)werkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden na verlening van ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora en faunawet (FFW). Overigens geldt voor alle bouwactiviteiten er voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden waardoor:
- Planning aanvang werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot begin augustus) dient plaats te vinden;
- Een week voor de werkzaamheden beginnen, het plangebied kort gemaaid dient te worden, zodat het plangebied ongeschikt wordt voor kleine zoogdieren en ze de kans krijgen om te vluchten;
- (wortel)schade aan de (oude) bomen wordt voorkomen en geen graafwerkzaamheden binnen de kroonprojectie van deze oude bomen kan plaatsvinden.
3.3 Fysieke Veiligheid
3.3.1 Algemeen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat in oktober 2004 van kracht werd, verplicht het bevoegd gezag de externe veiligheid mee te wegen in het beleid. Het Bevi stelt grenzen aan het risico dat bedrijven mogen veroorzaken voor hun omgeving (het 'plaatsgebonden risico'). Zo moet er tussen risicovolle bedrijven en risicogevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen, scholen) een bepaalde afstand blijven, om mensen in de omgeving te beschermen. Daarnaast gaat het besluit in op de kans op een ramp waarbij een groep mensen betrokken is (het 'groepsrisico'). Voor het groepsrisico geldt dat onderbouwing van het risico plaats dient te vinden als er besluiten genomen moeten worden die vermeld zijn in de artikelen 4 en 5 van het BEVI. Voor het vaststellen van het besluit dient het bestuur van de Hulpverleningsdienst Drenthe in de gelegenheid gesteld te worden advies uit te brengen over het groepsrisico en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Het Bevi dient te worden toegepast voorafgaande aan de vaststelling van een bestemmingsplan. Beoordeeld dient te worden of voor burgers het minimum beschermingsniveau gehandhaafd wordt. Een nadere concretisering van het besluit is opgenomen in de (ministeriële) "Regeling externe veiligheid inrichtingen" (Revi) Hierin zijn onder andere de LPG-afstanden (Plaatsgebonden Risicocontouren) opgenomen.
Naast het BEVI is er ook de "Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen, 2006." Deze Nota geeft de beleidsuitgangspunten weer voor het op te stellen Basisnet welk wettelijke verankerd wordt om veiligheidszones om weg, vaarwegen en spoor uit te zetten. De nota sluit aan op het BEVI waarin het beleid over de afweging van de veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving uiteengezet wordt.
Vanuit de brandweer is richting gegeven aan het beoogde veiligheidsniveau van (de gebouwen in) het plangebied van het bestemmingsplan Emmen, Emmerdennen . Hierbij is getoetst aan bestaande regelgeving en normen voor (externe) veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorziening, repressieve dekking en alarmsystemen welke onderdeel zijn van de veiligheidsketen.
3.3.2 Fysieke veilligheidssituatie
3.3.3 Verantwoording groepsrisico
De gemeente Emmen heeft het steunpunt Externe Veiligheid Drenthe gevraagd om een onderzoek te doen naar het aspect externe veiligheid op het bestemmingsplan als gevolg van de aanwezigheid van de buisleiding. Het plan is getoetst aan de eisen uit het Besluit externe veiligheid buisleidingen. De hogedrukaardgastransportleiding N-522-51 heeft geen PR 10-6-contour. Deze ligt dus op de leiding. Het bestemmingsplan voldoet aan de grens-en richtwaarde van het plaatsgebonden risico. In de nabijheid bevinden zich geen risicoverhogende objecten.
Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen dient invulling te worden gegeven aan de verantwoordingsplicht van het groepsrisico GR. In onderhavig plan ligt zowel de minicamping, een deel van de volkstuinen en de woning aan de Oude Roswinkelerweg 137 binnen het gebied behorende bij een afstand waar nog 100% van de aanwezige personen kan komen te overlijden is gelegen. Omdat het berekende groepsrisico lager is dan in de Regeling externe veiligheid bepaald, waardoor voor het groepsrisico geen fN-curve bepaald kan worden, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Ten aanzien van het plangebied dient geconstateerd te worden dat het bestemmingsplan conserverend wordt opgesteld, waardoor het toestaan van nieuwe ontwikkelingen, incl. (mini-)campings, altijd aan de dan vigerende wetgevingen getoetst dienen te worden danwel niet toegestaan worden.
Het LPG tankstation heeft daarnaast nog extra invloed op de Emmerdennen in het licht van een bosbrand doordat de effectafstand waarbinnen secundaire branden kunnen voorkomen over het bosgebied (loof- en naaldbomen) reiken. Derhalve dient verder voorkomen te worden dat dit soort inrichtingen in de nabijheid van plangebied worden toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen buiten het plangebied maar aan de rand hiervan dienen in het kader van een bosbrand goed afgewogen worden. Met name zorg-, verpleeg-, cel-, logiefunctie en campingen.
Voor de personendichtheid in woningen zijn de volgende algemene aannames gehanteerd:
- 1. voor de aanwezigheid van het aantal bewoners in de woongebieden wordt 's nachts 100% en overdag 50% gehanteerd;
- 2. per woning wordt uitgegaan van 2,4 bewoners;
- 3. voor de minicamping is uitgegaan van 15 standplaatsen en 30 personen aanwezig, dat betekent dat gedurende de openingstijden (225 dagen per jaar) gemiddeld 18 personen aanwezig zijn;
- 4. voor de volkstuinen is uitgegaan 30 personen gedurende ca. 200 dagen per jaar, dat betekent dat gedurende deze periode ca. 10 personen in de dagperiode aanwezig zijn;
- 5. voor de sportvelden is uitgegaan van een gemiddelde aanwezigheid van 36 personen/ha gedurende de dagperiode;
- 6. Voor losstaande kleine bedrijven is uitgegaan van 5 werknemers;
Het aantal personen dat permanent verblijft in het plangebied zal naar verwachting in de toekomst niet meer worden. Mede gelet op de liggen van de buisleiding dwars door de Emmerdennen welke onderdeel uit maakt van de EHS. Wel is het onder voorwaarden (het oppervlak van het aaneengesloten terrein bedraagt minimaal 0,5 ha) nog mogelijk dat de mimi camping uitbreid tot maximaal 25 standplaatsen. Hierdoor kan het aantal personen meer worden. De zelfredzaamheid van de personen op de mini-camping is moeilijk in te schatten. We gaan er van uit dat 80% van de aanwezigen op de mini-camping zelfredzaam is.Voor de overige deelnemers van activiteiten wordt eveneens uit gegaan van een goed zelfredzaamheid.
De bestrijdbaarheid van branden in het gebied is goed.Het bestemmingsplan leidt niet tot een toename van het groepsrisico. De nulsituatie van het groepsrisico is berekend. Het groepsrisico is dusdanig klein dat het geen fN-curve heeft. Er is dus sprake van een acceptabele situatie.
De Hulpverleningsdienst Drenthe dient om advies te worden gevraagd op grond van artikel 12 van het Bevb. Op basis van het advies en het uitgevoerde onderzoek kan gesteld worden dat het groepsrisico tav de buisleiding acceptabel is.
3.3.4 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied
Zodra plannen ontwikkeld worden dient de brandweer in een vroeg stadium bij de plannen betrokken te worden om op basis van het beoogde veiligheidsniveau een advies te kunnen uitbrengen. De "Handreiking toetsing Ruimtelijke Ontwikkelings- en bestemmingsplannen, eisen m.b.t. veiligheid" opgesteld door brandweer Emmen is hierbij een hulpmiddel dat bij het toetsen van nieuwe ruimtelijke plannen gehanteerd dient te worden.
Voor de inrichting van een bosgebied is nog geen landelijke, provinciale of gemeentelijke wetgeving waar rekening mee gehouden moet worden. Wel kan geadviseerd worden om met een aantal zaken rekening te houden waardoor in geval van een bosbrand de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid en alarmaring van de omgeving zo optimaal mogelijk bewerkstelligd wordt.
Voor de inrichting van het gebied zijn dan de volgende zaken van belang:
- 1. De inrichting van primaire bluswatervoorziening aan de rand van het bosgebied dient zodanig te zijn dat deze voor een dekkend patroon zorgt ter bescherming naar de omgeving. Ten aanzien van de Emmerdennen wordt hier naar redelijkheid aan voldaan. Daarnaast dient secundaire en tertiaire bluswatervoorziening voorhanden te zijn. Dit kan voor de Emmerdennen geoptimaliseerd worden door het aanleggen van geboorde putten en open water op een aantal strategische locaties. Bij de bestaande open water voorzieningen, met name het zandgat tussen de Oude Roswinkelerweg-Parochieweg-Emmerhoutstraat, dient de bereikbaarheid tot aan het water verbeterd te worden.
- 2. Tevens verdient het aanbeveling om bij kwetsbare objecten waar verzorging, verpleging, logie en op- of insluiting (bijv. celfuncties of klinieken) extra secundaire bluswatervoorzieningen te realiseren in verband met een moeizamere ontruiming van deze objecten. Bij dit plangebied springen dan met name het Ziekenhuis en omgeving aan de boermarkeweg en het zorg- en verpleegtehuis aan het vossepad in het oog. Het optimaliseren van de bluswatervoorzieningen dient in overleg met de brandweer te geschieden.
- 3. Op grond van de Wet op de Veiligheidsregio (okt. 2010) is de hulpverleningsdienst in geval van calamiteit, verantwoordelijk voor het waarschuwen en alarmeren van de bevolking door middel van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem. Als gevolg van deze taak zijn binnen de gemeente sirenes geplaatst op een zodanige wijze dat een optimale dekking gerealiseerd is binnen de gemeente. Er kan gesteld worden dat het plangebied grotendeels buiten de dekking van het WAS-stelsel gelegen is wat conform de handleiding is. Het alarmeren van de omgeving in geval van een bosbrand is door het WAS systeem dekkend voorzien. Bijzondere aandacht rondom dit gebied verdienen de minder zelfredzamen en zorgbehoevenden zoals, Heidehiem en Scheper Ziekenhuis.
- 4. Het is belangrijk dat in geval van calamiteiten hulpverleningsdiensten direct ter plaatse kunnen komen en zonder beperkingen hulp kunnen verlenen. Om die reden dient het plangebied via meerdere onafhankelijke wegen bereikbaar te zijn voor de hulpverleningsdiensten. Tevens dient er in voldoende mate zorg voor aanwezigheid en onderhoud van berijdbare “gangpaden” in het bos te zijn. Het gebied voldoet naar redelijkheid aan deze vereisten. Bij nieuwe ontwikkelingen dient overleg met de brandweer plaats te vinden om te toetsen of de bereikbaarheid afdoende is en blijft geborgd.
- 5. Op 18 maart 2008 heeft het college het basisbrandweerzorg niveau vastgesteld. Besloten is dat een eerste brandweerenheid in 80% van de gevallen binnen 15 minuten na alarmering op het hulpverleningsadres aanwezig dient te zijn. In de uitwerking van het collegebesluit is tevens aangegeven dat indien bij toekomstige situaties de landelijk geldende normtijden worden overschreden er in overleg met de brandweer besproken dient te worden welke compenserende maatregelen getroffen dienen te worden. Gezien de ligging van het plangebied is de verwachting dat binnen 15 minuten het eerste uitrukvoertuig ter plaatse zal zijn en dat het overeenstemt met de landelijke normtijden;
- 6. Bij toekomstige (bouw)ontwikkelingen binnen de inventarisatieafstand van 45m dient getoetst te worden aan de vigerende Externe Veiligheid wetgeving en beleid, waarna een afweging gemaakt moet worden of de ontwikkeling kan worden toegestaan.
3.4 Milieu
3.4.1 Bedrijven en milieuzonering
Vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt de bedrijvigheid in het plangebied een goede afstemming met de andere, in de omgeving aanwezige functies. Ten behoeve van dit bestemmingsplan is in het plangebied een inventarisatie geweest van de aanwezige bedrijven en nagedacht over de bedrijfsactiviteiten die toelaatbaar zijn in het plangebied. Geconstateerd is dat binnen het plangebied geen bedrijven voorkomen. Wel is bij de woning aan de Oude Roswinkelerweg 118 een mogelijkheid voor kleinschalig kamperen en staat er een recreatie woning. Deze activiteiten zijn ruimtelijk passend in de omgeving. Het bestemmingsplan kent geen mogelijkheid voor nieuwvestiging.
3.4.2 Vormvrije m.e.r.
In voorliggend bestemmingsplan Emmen, Emmerdennen komen geen activiteiten voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.. Vanwege de afwezigheid van die activiteit(en) hoeft geen vormvrije m.e.r. -beoordeling plaats te vinden.
3.4.3 Bodem
De aanwezigheid van bodemverontreiniging kan gevolgen hebben voor het gebruik van de locatie. Niet alleen kan dit betekenen dat op het perceel gebruiksbeperkingen liggen. Ook kan het zo zijn dat de bodemverontreiniging de bestemming van de locatie in de weg staat. Het nemen van saneringsmaatregelen of het verwijderen van de bodemverontreiniging kan deze belemmering weer opheffen.
Binnen de gemeente Emmen wordt op vele manieren grond hergebruikt en toegepast. Al het hergebruik en toepassen van grond dient te worden gemeld bij de gemeente Emmen. Het uitgangspunt hierbij is dat bij de melding een milieuhygiënische verklaring wordt overlegd om te bepalen wat de kwaliteit van de grond is. Om grondverzet makkelijker te maken zonder milieuhygiënische verklaring heeft de gemeente Emmen hiervoor in februari 2007, op basis van de Vrijstellingsregeling grondverzet, een bodembeheerplan en bodemkwaliteitskaart vastgesteld met een geldigheid van 5 jaar.
Grond afkomstig van een locatie, welke als niet verdacht wordt beschouwd van bodemverontreiniging, kan op basis van de bodemkwaliteitskaart worden hergebruikt of toegepast. Dit geldt alleen voor grond binnen de gemeente Emmen. Indien men grond van buiten de gemeentegrens wil toepassen dan dient bij de grond bodemkwaliteitsgegevens op basis van een AP-04 onderzoek aanwezig te zijn.
Om zorg te dragen dat de bodemkwaliteit in het gebied niet verslechterd heeft de bodemkwaliteitskaart verschillende bodemkwaliteitszones. De bodemkwaliteitskaart kent acht verschillende bodemkwaliteitszones, namelijk Wonen voor 1967, Wonen 1967-1985, Wonen na 1985, Industrie, Glastuinbouw, Natuur, Buitengebied en Gemeentelijke wegbermen. Het is niet zo maar mogelijk om grond van de ene bodemkwaliteitszone op een andere bodemkwaliteitszone toe te passen. Om de afzetmogelijkheden van de grond van de verschillende zones inzichtelijk te maken is de tabel 'Mogelijkheden hergebruik van grond als bodem tussen bodemkwaliteitszones' opgesteld. De bodemkwaliteitskaart en de tabel 'Mogelijkheden hergebruik van grond als bodem tussen de bodemkwaliteitszones' zijn te vinden op de internetsite van de gemeente Emmen.
Vanaf 1 juli 2008 geldt het Besluit bodemkwaliteit als nieuw beleidskader voor het toepassen van grond, baggerspecie en bouwstoffen. In het Besluit bodemkwaliteit zijn landelijke referentiewaarden voor bodembeheer en grondverzet opgenomen, dit wordt het generieke beleid genoemd. Voor sommige gemeenten zal het generieke beleid kunnen leiden tot minder grondverzet als gevolg van te hoge lokale waarden in de bodem. Voor deze gemeenten is, in het gebiedspecifieke beleid, mogelijk om de verhoogde lokale waarden te gebruiken om grondverzet mogelijk te maken in de daarvoor aangewezen gebieden. Verder kent het Besluit bodemkwaliteit speciale kaders voor het verspreiden van baggerspecie en het toepassen van grote hoeveelheden verontreinigde grond (grootschalige toepassing).
In het Besluit bodemkwaliteit wordt een overgangsregeling benoemd, wat inhoudt dat gemeenten die hun bodembeheerplan en bodemkwaliteitskaart op basis van de Vrijstellingsregeling grondverzet hebben vastgesteld gebruik kunnen maken van de overgangsregeling. De gemeente Emmen is één van deze gemeenten en kan tot medio 2011 gebruik maken van deze regeling. Hiervoor gebruikt de gemeente het bodembeheerplan en bodemkwaliteitskaart die is ontstaan op basis van de Vrijstellingsregeling grondverzet. De gemeente Emmen is thans bezig haar grondstromenbeleid te actualiseren. Voor de actuele stand van zaken betreffende grondstromen kunt u inlichtingen vragen bij de gemeente Emmen.
3.4.4 Geluid
Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.
In de bestaande situatie zijn er geen toevoegingen van nieuwe geluidsbronnen. Huidige situatie zorgt met name aan de randen van het plangebied voor hoge geluidbelasting t.g.v. wegverkeer, industrielawaai. Binnen het plangebied zijn effecten van de volgende geluidsbronnen aanwezig:
- 1. Wegverkeerslawaai
- 2. Industrielawaai
3.4.5 Lucht
De Wet luchtkwaliteit heeft als doel om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging tegen te gaan. Anderzijds geeft de wet mogelijkheden voor het creëren van ruimtelijke ontwikkelingen.
De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Grote projecten zoals bedrijventerreinen of infrastructuur dragen juist wel bij 'in betekende mate' aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het begrip 'in betekende mate' doelt op een bepaalde norm van fijn stof en stikstofdioxide welke bij overschrijding een negatief effect hebben op de luchtkwaliteit.
Eveneens een belangrijk onderdeel van het instrumentarium is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen het NSL werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
In de Wet Milieubeheer is indirect een koppeling gelegd met ruimtelijke plannen. Deze koppeling houdt in dat bij het voorbereiden van ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan, de luchtkwaliteit moet worden betrokken in de afwegingen. In de Wet Milieubeheer zijn grenswaarden opgenomen welke het niveau aangeven van de buitenluchtkwaliteit dat op een bepaald moment zoveel mogelijk moet zijn bereikt of in stand moet worden gehouden.
Om te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarin grenswaarden worden overschreden of bestaande overschrijdingen toenemen, moet bij het opstellen van ruimtelijke plannen getoetst worden aan de grenswaarden. Een eventuele toename of overschrijding van deze waarden kan als consequentie hebben dat bepaalde nieuwe ontwikkelingen niet mogelijk zijn.
3.5 Waterparagraaf
Het waterbeheer in Nederland is op verschillend niveau georganiseerd. Het rijk formuleert het landelijk beleid op het gebied van het waterbeheer en maakt afspraken met andere Europese landen over grensoverschrijdende thema's. Het landelijk beleid is verwoord in de Vierde nota op de waterhuishouding en de Nota waterbeleid in de 21ste eeuw. Eind 2009 is de Vierde Nota op de waterhuishouding opgevolgd door het Nationaal Waterplan. Belangrijk beleidsuitgangspunt is het gegeven dat er meer ruimte voor water moet zijn, met als gedachteleidraad de drietrapsstrategie: vasthouden, bergen en afvoeren. Met de overige overheden zijn vervolgens afspraken gemaakt welke maatregelen genomen moeten worden om het watersysteem in de periode tot 2015 te verbeteren en op orde te houden. Deze maatregelen zijn samengevat in het Nationaal Bestuursakkoord Water. Genoemde maatregelen hebben betrekking op het aanpakken van de gevolgen van bodemdaling, klimaatverandering en zeespiegelstijging. Op lokaal bestuurlijk niveau zijn vervolgens deze afspraken verder uitgewerkt in de Regionale en Lokale bestuursakkoorden water. Eind 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet stelt integraal waterbeheer op basis van watersysteembenadering centraal en schept een kader voor de modernisering van het Nederlandse waterbeheer. De Waterwet sluit goed aan op de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, waardoor de relatie met het ruimtelijke omgevingsbeleid wordt versterkt. Door de nieuwe wetgeving kan niet alleen makkelijker worden ingespeeld op Europese waterrichtlijnen, zoals de Europese Kaderrichtlijn Water, maar ook op projecten waar de waterfuncties ook vanuit andere beleidsvelden worden beïnvloed. Denk hierbij bijvoorbeeld aan natuurbeheer en ruimtelijke ordening. Aanwijzing van Natura 2000 gebieden en het realiseren van de ecologische hoofdstructuur geven belangrijke randvoorwaarden voor de waterfuncties.De nieuwe Waterwet kent formeel slechts twee waterbeheerders voor het oppervlaktewater: het Rijk voor de rijkswateren en de waterschappen voor de overige wateren. De gemeente is geen waterbeheerder, maar heeft wel waterstaatkundige taken: de hemel- en grondwaterzorgplicht. Deze zorgplichten zijn sinds januari 2008 vastgelegd via de Wet gemeentelijke watertaken in de Wet op de waterhuishouding.
De waterschappen hebben, naast hun beheertaak, een belangrijke rol in het beoordelen van waterhuishoudkundige initiatieven die door gemeenten en/of projectontwikkelaars worden genomen. Via de zogenaamde Watertoetsprocedure beoordelen zij de initiatieven op hun waterhuishoudkundige consequenties en verwoorden dit in het wateradvies. De waterschappen hebben specifieke kennis over hun beheergebied en stemmen hun beleid af op de deze gebiedseigenschappen. Via de eerder genoemde Nationale- , Regionale- en lokale gebiedsakkoorden wordt het voorgestelde waterschapsbeleid met de overige belanghebbenden in het gebied bestuurlijk geborgd. Als gemeente zullen we ervoor zorgen dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, we gaan verdroging tegen en houden rekening met de eisen vanuit de KRW.
In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem voor het plangebied van het bestemmingsplan Emmen, Emmerdennen is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden en of speciale functies voor het plangebied gelden. Naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan en de stedelijke wateropgave heeft het het wateradvies van het waterschap een duidelijke plaats gekregen. De tekst in deze paragraaf is een uittreksel van de watertoets zoals deze is verzonden naar het waterschap. Voor een volledige weergave van de watertoets wordt verwezen naar de watertoest die als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.
3.5.1 Gebiedsspecifieke kenmerken
3.5.2 Waterhuishouding
Het plangebied ligt in het stroomgebied Rijn-Oost (KRW). Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het waterschap Velt en Vecht. De waterhuishouding is afgestemd op de functie van het gebied (natuur). Binnen de wijk zijn geen sloten of watergangen aanwezig. Infiltratie van regenwater is in het gebied belangrijk. Door het karakter van het gebied en de waterdoorlatendheid van de bodem, infiltreert de neerslag rechtstreeks naar de bodem. Er is geen rioolstelsel voor de afvoer van regenwater aanwezig.
3.5.3 Wateradvies waterschap
De gemeente Emmen heeft het waterschap tijdig ingelicht over de planvorming. Hierdoor heeft het waterschap de gemeente goed op de hoogte kunnen stellen van de waterhuishoudkundige aspecten binnen het plan. Er wordt rekening gehouden met bestaande wetten en regels op het gebied van de waterhuishouding.
Het concept - ontwerpbestemmingsplan is voor overleg aan het waterschap voorgelegd. Nav dit overleg heeft het waterschap aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het bestemmingsplan Emmen, Emmerdennen.
Gelet op eerder advies van het waterschap, worden gebieden die kansrijk zijn voor infiltratie van hemelwater, zoals parkeerplaatsen en groenvoorzieningen, mede bestemd voor waterhuishoudkundige voorzieningen. Daarnaast wordt het bestaande oppervlaktewater specifiek bestemd als water.
3.5.4 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied
Water is belangrijk voor het welzijn van mens en dier. In bebouwd gebied vormt het tevens een belangrijk ordenend en esthetisch element. Om aan dit doel te voldoen is het belangrijk dat het water van goede kwaliteit is en voldoende zuurstof bevat. Voor het plangebied betekent dit dat bij nieuwe ontwikkelingen er op moet worden gelet dat:
- alleen water wordt aangelegd op plaatsen waar dit op natuurlijke wijze kan;
- water verbonden is met de rest van het watersysteem;
- er voldoende oeverbegroeiing is;
- afstromend regenwater schoon is en blijft;
- lozingen vanuit de riolering worden voorkomen.
De diepte van de grondwaterstand in het plangebied maakte het niet mogelijk dat zonder diepe ontgravingen watervoerende sloten en vijvers kunnen worden gerealiseerd. Bij nieuwe ontwikkelingen is het in dit gebied daarom beter om naar een andere manier om water te bergen te zoeken. Hierbij moet het worden voorkomen dat eventuele waterhuishoudkundige ingrepen in het gebied leiden tot wateroverlast in de omliggende stedelijke gebieden.
Regenwater heeft van nature een goede kwaliteit. Door allerlei oorzaken kan het verontreinigd worden en hiermee bodem en oppervlaktewater belasten. Het is daarom van belang om er in eerste instantie voor te waken dat regenwater verder wordt verontreinigd. Dat kan worden bereikt door de oppervlaktes waarop regenwater valt schoon te houden (bijv. wegen en parkeerterreinen) door geen bestrijdingsmiddelen te gebruiken en rekening te houden met het gebruik van strooizout of het gebruik van uitlogende materialen.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat regenwater wordt gemengd met andere waterstromen. Denk bijvoorbeeld aan het mengen met huishoudelijk afvalwater in het gemengde rioolstelsel. Bij nieuwe ontwikkelingen moet daarom worden onderzocht of het regenwater gescheiden kan worden afgevoerd.
Hoofdstuk 4 Stedenbouwkundige Structuur
4.1 Ontstaansgeschiedenis
Zo'n 5000 jaar voor Christus hebben zich als gevolg van de gematigde condities van een zeeklimaat op de dikke en relatief droge dekzanden in Nederland open eiken - en berkenbossen ontwikkeld. Op de keileemgronden groeide een veel zwaarder bostype met eiken, iepen, linden en essen. In de volksmond worden deze bossen het Drentse oerbos genoemd. Van deze oorspronkelijke bosvegetatie is niets overgebleven. De landbouwende mens heeft deze bossen was langzaam laten verdwijnen.
e
figuur 4.1 Pijnacker- kaart (17e eeuw)
De ontbossing van het Drentse oerbos op de Hondrug begon al voor Christus en kreeg z'n voltooiing in de Middeleeuwen, doordat het gebied waarop de huidige Emmerdennen zijn aangelegd markegrond (bouwland) van de marke Emmen en Westenesch was. Door het rooien van het bos en uitspoeling van mineralen (posolidering) ontstonden verarmde zandgronden die transformeerden tot heidegebieden, waarbij het grootste deel van de Hondsrug bestond uit een steppeachtige heidevlakte.
Door intensivering van de landbouw, afplaggen van veldgronden, ontbossing en overbegrazing ontstonden vanaf de Late Middeleeuwen bovendien omvangrijke stuifzanden. De meeste stuifzanden bereikten in de 18e en 19e eeuw hun maximale omvang. In Emmen waren veel zandverstuivingen door de ligging op een uitloper van de Hondsrug. Deze zandverstuivingen vormden een bedreiging voor de landbouw. Aanleg van bossen moest deze bedreiging voorkomen.
figuur 4.2: Huguenin-kaart (1819-1929)
Het huidige bos Emmerdennen ten westen van Emmerschans heet op de Huguenin-kaart nog Emmerzand. Het was een geaccidenteerd stuifzandgebied dat gedeeltelijk tot op het keileem was uitgestoven. Er was in de omgeving van Emmen nog weinig opgaand bos te bekennen.
Op de Hottingerkaart uit de tweede helft van de 18e eeuw staan in het gebied al stuifzanden aangegeven (Versfelt, 2003). Om verstuiving tegen te gaan werden vanaf 1824 naaldbomen aangeplant die het begin vormden van de Emmerdennen, dat daarvoor nog als het Emmerzand bekend was. Later werd ook eikenloof aangeplant. Eigenaar van het bos waren de Markegenooten van Emmen en Westenesch die het bos exploiteerden.
figuur 4.3:1900; stuifzandgebied gedeeltelijk bebost
Eind 19e eeuw komen de grootschaliger heideontginningen op gang, mede door het officieel opheffen van de markegemeenschappen. Hierdoor werden grote veranderingen in de agrarische bedrijfsvoering mogelijk. Daarnaast speelde de invoering kunstmest, de uitvinding prikkeldraad (geen houtwallen als veekering meer nodig), wolwaardevermindering en bevolkingsgroei een rol. Niet alleen werd zo het areaal bouwland uitgebreid, ook zijn veel velden aan het begin van de 20e eeuw met bos ingepland. Een groot deel van de inplant was dennenbos ten behoeve van de mijnbouw in Limburg (onderstutting gangen).
De Emmerdennen werden verder uitgebreid en later zijn het Noordbargerbos en het Valtherbos door Staatsbosbeheer aangepland. Direct ten westen van Emmerhout ligt een gedeelte dat door Staatsbosbeheer in de periode 1900 – 1930 is aangeplant. In 1930 waren de ontginningen van het geaccidenteerde stuifzandgebied naar landbouwgronden nog in volle gang.
In 1907 werd de "n.v. maatschappij tot het in cultuur brengen en houden van gronden in de gemeente Emmen en het verkopen als bouwterrein te Emmen" kortweg de n.v. Emmerdennen opgericht, om te voorkomen dat door het kappen van teveel bos, en door vervolgens onvoldoende nieuwe bomen bij te planten, het bos weer verloren dreigde te gaan.Het bestuur slaagde er met veel moeite in vele tientallen, over het gehele land verspreidde, eigenaren te bewegen hun aandeel van het bos tegen de taxatieprijs te verkopen. Deze gronden werden uiteindelijk, op 19 februari 1910, in de n.v. Emmerdennen ingebracht.
Aanvankelijk werden nieuwe stukken bos aangelegd, maar vanwege de houtschaarste in de Eerste Wereldoorlog heeft de N.V. de nodige bomen gekapt, waardoor de Emmerdennen een open karakter en een verwaarloosde aanblik kregen. Mede vanuit de bevolking werd aangedrongen op behoud van het bos. De gemeente Emmen had niet genoeg geld, waarop Staatbosbeheer het op 4 november in 1918 kocht. Staatsbosbeheer werd de nieuwe eigenaar. De eerste houtvesters lieten de Emmerdennen een metamorfose ondergaan. Direct na aankoop werden er onderplantingen aangelegd en werden er meer gronden aangekocht en bebost. Deze eerste onderplantingen zijn het begin geweest van een ontwikkeling naar gemengd en rijk gestructureerd bos. De boswachterij Emmen breidde zich gestaag uit. Houtvester Jansen heeft veel betekend voor de Drentse bosbouw door zijn vernieuwingen in bosaanlegmethoden die niet alleen in de Emmerdennen, maar ook in de nieuwe heidebebossingen werden toegepast. Houtvester Blokhuis bouwde met zijn eigen visie op hetgeen zijn voorgangers hebben achtergelaten voort. Het zogenaamde plenterbos was zijn ideaal: een kleinschalig, gemengd en rijk gestructureerd bos, waarbij de kap gericht is op positieve selectie en niet bepaald wordt door het begrip 'omlooptijd'. In de Emmerdennen zijn daar nu mooie voorbeelden van te zien. Na Blokhuis werd het beheer gericht op verzorging en verjonging. Ook begonnen de beheerders meer het algemene beleid van Staatsbosbeheer te volgen en had men te maken met kostenbeheersing. Daarom werd in de jaren zeventig meer met groepsgewijze verjonging gewerkt, mede ingegeven door de stormgaten die waren ontstaan in 1972 en 1973.Tegenwoordig vervult de Emmerdennen een belangrijke recreatieve functie voor de bewoners van Emmen. Inrichting en beheer zijn op deze functie afgestemd.
4.2 Verkeersstructuur
Van west naar oost dwars door de Emmerdennen loopt de Boslaan en de Houtweg. Haaks op deze weg ligt de Wolfsbergenweg en de Boermarkeweg. De wegen zijn allen doorgaande wegen ( erftoegangsweg A) met een snelheidsregime van 50 km/uur. De kruispunten zijn ongelijkwaardig.
Bij het wegennet wordt onderscheid gemaakt in stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen. In het plangebied liggen gebiedsontsluitingswegen. Dit zijn de Boslaan, de Houtweg, de Wolfsbergenweg en Boermarkeweg. Een gebiedsontsluitingsweg heeft als functie een gebied op veilige wijze te ontsluiten.
Langs de gebiedsontsluitingswegen liggen vrijliggende fietspaden. Door de bospercelen lopen fietspaden die de omliggende woonwijken met elkaar verbinden. Deze fietspaden hebben ook recreatieve functie.
4.3 Groenstructuur
De Emmerdennen is één van de oudste bosgebieden van Drenthe en ligt in en tegen de stad Emmen aan. De Emmerdennen is van oorsprong een stuifzandbebossing, die werd aangelegd door de boermarke in een tijd dat stuivend zand een grote bedreiging vormde van de landerijen en nederzettingen. De stuifzandgebieden in de omgeving van de Emmerdennen verloren begin vorige eeuw deze dreiging doordat bos werd aangeplant door de markegenoten van Emmen en Westenesch (Bron: MAW Gerding e.a.: Geschiedenis van Emmen en Zuidoost-Drenthe. De stuifzandgebieden werden bebost met grove dennen om het zand vast te leggen.
In het midden van de 19e eeuw dreigden bij herhaling de wegen en akkers ten oosten van Emmen overstoven te worden door het opwaaiende zand uit het Emmer Zand. Met veel inspanning slaagden de markegenoten van Emmen er in het stuivende zand vast te leggen door de zandduinen met heideplaggen te bedekken en er dennenzaad uit te strooien.
Dat lukte; de oudste Grove dennen dateren uit 1856 en bepaalden lange tijd het bosbeeld. In 1918 werden de Emmerdennen verkocht aan Staatsbosbeheer en werden onderplantingen aangelegd met een variatie in loof en naaldhout waardoor het een afwisselend bos werd. De Amerikaanse eik, de douglas, de beuk en de fijne spar bleken het goed te doen op de keilemen onderlaag. Rond het jaar 2000 werden juist deze boomsoorten weer verwijderd omdat ze hier oorspronkelijk niet thuis horen, te hard groeiden met als gevolg lichtgebrek voor de originele bomen die daardoor onderaan afstierven.
Inmiddels heeft het bos zich sterk ontwikkeld en zijn ook veel andere boomsoorten geplant (loof-en naaldbomen), waardoor een erg gevarieerd en gestructureerd bosgebied is ontstaan.
Op dit moment kent de van oorsprong stuifzandbebossing relatief veel reliëf en variatie in boomsoorten. Door de jaren heen zijn monotone bossen (bossen met één boomsoort van één leeftijd) door Staatsbosbeheer omgevormd naar een meer gemengd bos, met behalve de grove den ook veel zomereik, beuk en tamme kastanjes. Dit open bos met dikke bomen en op veel plaatsen verjonging van diverse boom- en struiksoorten wordt afgewisseld met lariksbos of donker sparrenbos. In het gebied zijn een aantal grafheuvels en een hunnebed te vinden te vinden.
De oude dorpskernen en de woonwijken Emmermeer, Angelslo, Emmerhout en Emmerschans omsluiten thans aan drie zijden het bos, waarmee dat een zeer belangrijke recreatieve functie vervult voor de bewoners van Emmen. Inrichting en beheer zijn op deze functie afgestemd. Zo zijn binnen het bosgebied wandelroutes, routes tbv mountainbikes en bijv een speelgelegenheid aangelegd.
4.4 Wijkvisie En Ontwikkelingsmogelijkheden
Gelet op de ligging van de Emmerdennen centraal tussen een viertal woonwijken is het aannemelijk dat de het huidige recreatieve medegebruik wordt voortgezet en versterkt. Het huidige inrichting en beheer is hierop toegespitst.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting Op Het Bestemmingsplan
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.
Het bestemmingsplan Emmen, Emmerdennen is een beheersplan. Het doel van dit bestemmingsplan is het actualiseren van het geldende planologische regime, waarbij het vastleggen van de bestaande situatie het belangrijkste uitgangspunt is. Tevens dient het nieuwe bestemmingsplan rechtszeker, eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaar te zijn voor de gebruiker.
Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008" van het ministerie van VROM.
Het conserverende karakter van het bestemmingsplan brengt met zich mee dat nieuwe ontwikkelingen niet in het plan worden meegenomen, tenzij deze concreet voorzienbaar zijn en benodigde onderzoeken al zijn uitgevoerd. Door de actualisatie komen 4 bestemmingsplannen geheel te vervallen en 3 deels.
5.2 Inventarisatie
De inventarisatie van het plangebied heeft op verschillende manieren plaatsgevonden. Begonnen is met het bekijken en vergelijken van de vigerende bestemmingsplannen met de meest recente topografische ondergrond en luchtfoto. Hierbij is gelet op veranderingen van de topografische ondergrond en luchtfoto ten op zichten van het vigerende bestemmingsplan.
Daarna is het gebied ter plekke geïnventariseerd en opmerkelijke en sterk afwijkende zaken zijn vervolgens nader onderzocht. Op basis van al deze gegevens zijn bestemmingen toegekend en zijn de verbeelding en de planregels opgesteld.
5.3 Toelichting Op De Verbeelding
Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.
Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en / of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.
5.4 Toelichting Op De Regels
De regels zijn een juridische vertaling van het planologisch/ ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is. Dit heeft alsnog geleid tot een tot een bestemmingsplanregeling met 16 artikelen.
Gebruiksregels
Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld.
Bouwregels
In de bestemmingen zijn bouwregels opgenomen, waarbij de bouwmogelijkheden mee worden gereguleerd. Indien hoofdgebouwen gerealiseerd mogen worden dienen deze altijd binnen het bouwvlak gebouwd te worden. Daarnaast is op de verbeelding per bestemmingsplan de maximale bouw- en/of goothoogte aangegeven.
Flexibiliteit
Af en toe kan het nodig zijn dat afwijking van de gestelde regels gewenst is. Deze flexibiliteitbepalingen bieden de mogelijkheid om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. In het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:
- Afwijken van de bouwregels;
- Afwijken van de gebruiksregels;
- Nadere eisen;
- Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro;
De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de bouwvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning
Met de nadere eisenkunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.
Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.
Bij toepassing van een ontheffing en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria: |
1. Woonsituatie: |
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op: i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte; ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen; iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden; iv. het uitzicht; v. de aanwezigheid van voldoende privacy. |
2. Straat- en bebouwingsbeeld: |
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan: i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing); ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen; iii. gevelbeelden; iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing; v. de hoogtedifferentiatie; vi. de situering van gebouwen op het perceel; vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt. |
3. Culthuurhistorie |
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden; |
4. Verkeersveiligheid |
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met: i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte; ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen; iii. benodigde uitzichthoeken van wegen; iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg; v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden; vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte. |
5. Sociale veiligheid |
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden: i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek; ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt. |
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding |
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten: i. aanwezigheid van kwetsbare objecten; ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen; iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken; de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen. |
7. Milieusituatie: |
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met: i. de mate van hinder voor de omliggende functies; ii. de gevolgen voor de externe veiligheid; iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies; iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving; v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit; vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit; vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water. |
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen |
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot. |
Figuur 5.1: Beoordelingscriteria afwijkingen en nader eisen
De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.
Opzet regels
De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
- Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
- Hoofdstuk 3. Algemene regels;
- Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.
De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:
5.4.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 verklaard de diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt. De bepalingen over de wijze van meten zijn in Artikel 2 Wijze van metenopgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
5.4.2 Hoofdstuk 2 bestemmingsregels
In hoofdstuk 2 van de regels worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden.
5.4.3 Hoofdstuk 2 dubbelbestemmingen
Het bestemmingsplan kent drie dubbelbestemmingen te weten Leiding- Gas, Waarde- Archelogie vastgestelde waarden en Waarde- Archeologie verwachtingswaarden. Dubbelbestemmingen worden opgenomen als meerdere functies onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. In feite betreft het hier twee (of meer) afzonderlijke bestemmingen voor één (deel van een) gebied. De specifieke kenmerken van dubbelbestemmingen brengen met zich mee dat deze bestemmingen doorgaans een relatief groot gebied beslaan en veelal op meerdere bestemmingen betrekking hebben. Daar waar een dubbelbestemming is gelegen, geldt zowel de bepaling van de betreffende hoofdbestemming als de bepaling zoals gesteld in de dubbelbestemming.
Aan een dubbelbestemming bestaat behoefte, wanneer een bestemming onvoldoende recht doet aan de functies/gebruiksdoelen die op de betrokken gronden toelaatbaar (moeten) zijn of wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig moeten worden gesteld die niet of onvoldoende met een bestemming kunnen worden gewaarborgd.
Dubbelbestemmingen gaan voor de hoofdbestemmingen. Dit betekent dat bepalingen van de hoofdbestemmingen alleen van toepassing zijn als deze niet strijdig zijn met bepalingen die horen bij dubbelbestemmingen. Door deze dubbelbestemmingen worden beperkingen opgelegd aan onderliggende (hoofd) bestemmingen.
In de bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming worden niet alle doeleinden opnieuw genoemd maar alleen die waarvoor de dubbelbestemming is opgenomen.
De dubbelbestemming Artikel 9 Leiding- Gas is bedoeld om de leidingen te beschermen tegen invloeden van buitenaf zoals bijvoorbeeld werkzaamheden. In het plangebied is 1 ondergrondse gasleiding aanwezig welke dwars door het bos loopt. De gasleiding heeft een uitwendige diameter tot 4,25inch en een maximale druk tot 40,00 bar. De ligging alsmede de zone welke vrij van bebouwing gehouden dient te worden wordt op de verbeelding aangegeven.
Op basis van de cultuurhistorie van het plangebied en de gevonden voorwerpen in het plangebied worden aan het plangebied archeologisch waarden toegekend. Op de verbeelding zijn de gebieden waar archeologische vondsten zijn gedaan met de dubbelbestemming 10 Waarde- Archeologie vastgesteldewaarden en 11 Waarde- Archeologie verwachtingswaarden aangegeven. Voor deze gebieden geldt dat bij verstoring altijd een ( bureau)onderzoek uitgevoerd dient te worden. In het gebied komen wettelijk beschermde archeologisch monumenten voor. Voor deze monumenten geldt dat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de vergunning verleent op grond van de Monumentenwet 1988 en dat de bestemmingsplanregels dus niet van toepassing zijn op dit archeologisch terrein archeologisch monumenten voor en daarom niet op de verbeelding zijn opgenomen.Voor de dubbelbestemmingen Waarde geldt dat bestemmingen een wijzigingsbevoegdheid kennen, waarin overeenkomstig artikel 3.6 van de Wro Burgermeester en Wethouders de dubbelbestemming kunnen laten vervallen of alsnog aan de gronden de dubbelbestemming kunnen toekennen.
Zowel de dubbel bestemming Leding- Gas als de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie vastgestelde waarden en Waarde - Archeologie verwachtinggegeven een Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. Door het opnemen van een Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden in de bestemming kan de uitvoering van bepaalde activiteiten aan bepaalde voorwaarden gebonden worden. Met een Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kunnen dus geen extra gebruiksmogelijkheden aan een bestemming worden toegevoegd. Voor de gebruiksmogelijkheden blijft de doeleindenomschrijving het kader. Normale onderhoudswerkzaamheden kunnen zonder vergunning uitgevoerd worden. Daarom is bij alle Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamhedenen aangegeven dat normale onderhoudswerkzaamheden niet onder de vergunningsplicht vallen. In de praktijk kan het lastig zijn om te bepalen of een bepaalde activiteit als "normaal onderhoud" kan worden aangemerkt. In ieder geval zal het bij "normale onderhouds- c.q. exploitatiewerkzaamheden" moeten gaan om werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Incidentele ingrepen zoals bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie kunnen niet onder normale onderhoudswerkzaamheden begrepen worden. Ook werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde zullen niet als "normaal" beschouwd kunnen worden.
5.4.4 Hoofdstuk 3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.
Artikel 12 anti-dubbeltelregel
Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.
Artikel 13 algemene bouwregels
In artikel 13 zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in dit artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt. Tevens wordt in dit artikel, artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing verklaard met uitzondering van een zestal onderwerpen dit o.a in verband met de bereikbaarheid, beheer en gebruik van het openbaar gebied.
Artikel 14 algemene aanduidingsregels
Aan de hiervoor genoemde basisbestemmingen is de algemene aanduiding:Geluidzone- Industrie toegevoegd. Deze aanduiding is vanuit het milieubeleid aan de gronden gegeven.
De aanduiding Geluidzone - industrie is een geluidzone afkomstig van het bedrijventerrein Bargermeer. De aanduiding is bedoeld om te voorkomen dat binnen de geluidszone van het terrein nieuwe geluidgevoelige bebouwing wordt gerealiseerd of dat bestaande geluidgevoelige bebouwing wordt uitgebreid en daardoor een te hoge geluidbelasting optreedt. De zone heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan daar het het plan in de gebieden waarover de zone is gelegen geen bouwmogelijkeheden kent. Voor eventuele realisatie van nieuwe geluidgevoelige bebouwing en of uitbreidingen van bestaande geluidgevoelige bebouwing zal vooraf eerst bekeken moeten worden of realisatie of uitbreiding mogelijk is binnen de gestelde geluidswaarden dan wel of het mogelijk is om een hogere grenswaarde geluid vast te stellen. Indien om een of andere reden het industrieterrein niet meer zoneplichtig is, kan deze aanduiding van de plankaart worden verwijderd middels een hiertoe opgenomen wijzigingsbevoegdheid.
Artikel 15 Algemene afwijkingsregels
De algemene afwijkingsregel maakt het mogelijk dat aan de regels van de bestemmingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Het college van burgemeester en wethouders kunnen bijvoorbeeld afwijken van een bestemmingsplan voor de in het plan aangegeven maten tot ten hoogste 10 %. De afwjikingen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels al is afgeweken van het bestemmingsplan. Dit betekent dat niet 2 keer afgeweken kan worden van eenzelfde bepalingen of dat de bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.
5.4.5 Hoofdstuk 4 overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels zijn twee artikelen opgenomen, het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.
Artikel 16 Overgangsrecht
In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken opgenomen die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.
Artikel 17 Slotregel
In de Slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Emmen, Emmerdennen ".
5.5 Handhaving
De verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van het bestemmingsplan ligt bij de gemeente. De basis voor het handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een goede registratie van verleende vergunningen en ontheffingen.
Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan heeft een inventarisatie plaats gevonden van de feitelijke situatie. De bestaande ruimtelijke situatie is in dit bestemmingsplan opnieuw vastgelegd. Daarnaast heeft bestaand beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan eigentijdser, beter toepasbaar en goed naleefbaar geworden.
Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de planregels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en burger ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.
De gemeente Emmen heeft handhavingsbeleid ontwikkeld, waarin wordt aangegeven hoe de handhaving van het bestemmingsplan opgepakt wordt. Met het handhavingsbeleid wordt aangesloten op het programma van de landelijke Stuurgroep Handhaven op Niveau met betrekking tot het programmatisch handhaven. Dit betekent dat niet tegen alle illegale situaties wordt opgetreden maar tegen zaken met een uitstralend effect. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst vastgesteld door het college, dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft.
Ongeacht de wijze waarop handhaving van het bestemmingsplan vorm krijgt geldt voor de gemeente als eerste handhavingprioriteit de aanpak van calamiteiten met een levensbedreigend karakter, waarbij men moet denken aan instortings- en brandgevaar en asbestvervuiling. De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, dat een uitstralend effect zal hebben. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor een projectmatige aanpak.
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Betrokkenheid
6.1 Opstartbijeenkomst
Voor een goed verloop van de communicatie tussen de beheerders van de Emmerdennen en de gemeente is overleg geweest met Staatsbosbeheer. Tijdens dit overleg is het bestemmingsplan doorgesproken en het doel van het actualiseren uitgelegd.
6.2 Overleg Ex. Artikel 3.1.1 Bro En Zienswijzen
Het college heeft op 23 juni 2011 het bestemmingsplanEmmen, Emmerdennen vrijgegeven voor overleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).Het concept- ontwerpbestemmingsplan is voor overleg verzonden naar verschillende overlegpartners.
De ontvangen adviezen en reacties zijn gebundeld in de Nota van Beantwoording behorende bij het bestemmingsplan Emmen, Emmerdennen.
In deze nota is tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders ten aanzien van de verschillende overlegreacties opgenomen. Waar de adviezen en reacties leidden tot aanpassingen van het bestemmingsplan, zijn de aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt.
Voor de inhoud van de overlegreacties en het standpunt van het college wordt verwezen naar voornoemde nota Bijlage 1. De Nota van Beantwoording maakt deel uit van het bestemmingsplan Emmen, Emmerdennen.
6.3 Zienswijzen Op Het Ontwerpbestemmingsplan
Tegen het bestemmingsplan Emmen, Emmerdennen is een zienswijze ingediend. De zienswijze heeft geen aanleiding gegeven tot het aanpassen van het ontwerpbestemmingsplan.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan o.a. wordt verstaan de bouw van een woning of de uitbreiding van een gebouw van 1000 m2 of meer.
Het voorliggende bestemmingsplanEmmen, Emmerdennen betreft een actualisatie van diverse oude bestemmingsplannen. Uitgangspunt is dat bestaande bouwrechten door de gemeente worden gerespecteerd. In het bestemmingsplan zijn geen nieuwe bouwmogelijkheden opgenomen. Aan het bestemmingplan zijn behoudens het opstellen van het bestemmingsplan dan ook geen kosten verbonden. De kosten van het maken van het voorliggend bestemmingsplan worden in dit geval in z'n geheel gedekt uit het door de gemeenteraad beschikbaar gestelde gelden voor het actualisering van bestemmingsplannen. Het kostenverhaal is dus anderszins verzekerd, waardoor vaststelling van een exploitatieplan niet nodig is.
Bijlage 1 Nota Van Toelichting
Bijlage 1 Nota van toelichting
Bijlage 2 Onderzoek Externe Veiligheid Bestemmingsplan "Emmerdennen
Bijlage 2 Onderzoek Externe Veiligheid bestemmingsplan "Emmerdennen
Bijlage 3 Archeologie Onderdeel Emmerdennnen
Bijlage 3 Archeologie onderdeel Emmerdennnen
Bijlage 4 Waterparagraaf
Bijlage 5 Hvd Brandweeradvies Externe Veiligheid Inzake Bestemmingsplan Emmerdennen, Emmen
Bijlage 5 HVD Brandweeradvies externe veiligheid inzake bestemmingsplan Emmerdennen, Emmen